14 november: Symposium Romeinse tijd ten noorden van de limes

14 november: Symposium Romeinse tijd ten noorden van de limes
Samenvattingen lezingen
Sessie 1: Fries-Gronings klei- en veengebied
Ernst Taayke - Een koekje van eigen deeg
Het verschijnen van de Romeinen (uit onbekende streken, fantastische uitrusting, beoogde doelen)
had ongetwijfeld een verpletterend effect op de geestesgesteldheid van de Germanen langs de kust.
De Friezen bogen, maar hun oosterburen, de Chauken, zagen blijkbaar een fantastisch rolmodel
gepresenteerd en stelden zich op gepaste wijze teweer. Vanaf de eerste decennia van de 1e eeuw AD
gedroegen ze zich expansief in Noord-Nederland, maar ook verder naar het zuiden (bijv. stichting
kolonie nabij de Rijn, ca. 20-50 AD). Later voerden ze aanvallen uit op de Nederlandse en Belgische
kust, en - inmiddels opgegaan in de Saksen - ook op Engeland en de Noordfranse kust. En gehuld in
het wisselend kleed van invaller, huursoldaat en bondgenoot, bereikten verre nazaten uiteindelijk
het ooit nagestreefde doel: zij werden de nieuwe Romeinen. - Tja, mooi bedacht, maar hoe zit dat,
archeologisch & historisch?
Marco Bakker - De vroegste veenontginningen in Friesland
Het beeld van Friesland in de ijzertijd en Romeinse ijzertijd is onherroepelijk gekoppeld aan de
vermaarde terpbewoning op de kwelders. Gedurende de afgelopen eeuw is echter uit archeologische
waarnemingen gebleken dat zeker al vanaf de late ijzertijd ook de randen van het veen werden
ontgonnen. Uit enkele kleinschalige en los van elkaar staande opgravingen zijn daarbij interessante
zaken naar voren gekomen. Vooral is echter duidelijk geworden dat er nog veel vragen open staan.
Tijdens de lezing wordt eerst kort de huidige stand van het onderzoek geschetst. Vervolgens wordt
ingegaan op de opzet en de onderzoeksthema’s van het huidige promotieonderzoek. Voor deze
lezing zal daarbij extra aandacht worden besteedt aan het onderzoeksthema over de inrichting en
het gebruik van het landschap destijds.
Annet Nieuwhof (in samenwerking met Tineke Volkers)- Luxe servies? Het gebruik van terra sigillata
in de samenlevingen van het terpengebied in de Romeinse tijd
In de terpen en werden van Groningen en Friesland is veel terra sigillata gevonden. Dit aardewerk
werd meegenomen door afgezwaaide soldaten uit het Romeinse leger, of het kwam misschien door
handel of geschenkenuitwisseling met de Romeinen in Noord-Nederland terecht. Aangenomen
wordt dat het gewaardeerd werd als statusverhogend, luxe tafelservies. Min of meer complete
vormen worden echter bijna nooit gevonden. Meestal worden alleen losse scherven aangetroffen.
Een bijzondere categorie wordt gevormd door bewerkte scherven terra sigillata, bijvoorbeeld
hangers of speelsteentjes. Dat doet vermoeden dat terra sigillata indertijd ook als materiaal werd
gewaardeerd, vanwege de mooie kleur of misschien omdat er een symbolische betekenis aan werd
toegeschreven. In het kader van het Odyssee-project rond de vondsten uit de opgravingen in de
wierde van Ezinge werd in 2011 ook de aanzienlijke hoeveelheid terra sigillata die daar gevonden is,
onderzocht. Dat onderzoek maakte het mogelijk om de rol die dit aardewerk indertijd speelde in het
terpengebied beter in beeld te krijgen. Tijdens deze presentatie worden de resultaten van dit
onderzoek gepresenteerd en in een antropologisch kader geplaatst. Wij vermoeden dat terra sigillata
in de Romeinse tijd niet als luxe tafelservies in het terpengebied werd geïmporteerd, maar als
grondstof, in de vorm van scherven.
Sessie 2: Drents en Overijssels-Gelders zandgebied
Miranda de Wit - Veranderende nederzettings- en handelspatronen op de noordelijke zandgronden in
de Romeinse tijd
Vanaf het eind van de late ijzertijd is er op de noordelijke zandgronden een omslag zichtbaar in de
structuur van de nederzettingen. Van de losse, verspreide en door het landschap zwervende
bewoning in de bronstijd en ijzertijd, zien we nu geclusterde, meervoudige en omheinde bewoning
die vaak gedurende lange periode op dezelfde locatie plaatsvindt. Ook lijkt verandering zichtbaar in
de aard van de bewoning, met meer ruimte voor ambachtelijke activiteiten. Omheinde versterkingen
of stapelplaatsen voor goederen insinueren dat georganiseerde handel een vlucht neemt. Het
bekendste voorbeeld van een nederzetting uit de Romeinse tijd op de Drentse zandgronden betreft
natuurlijk de nederzetting te Wijster. Bekende stapelplaatsen uit de late ijzertijd zijn bekend uit Vries
en Zeijen. Deze onderzoeken zijn gepubliceerd in de jaren ’60 en ’70 van de vorige eeuw. In de
afgelopen jaren is door de spreker een aantal grote nederzettingsonderzoeken uitgevoerd in Drenthe
en in het noorden van de Veluwe. De nederzettingen die zijn onderzocht dateren zowel uit de
Romeinse tijd als uit oudere archeologische perioden, in de meeste gevallen zijn op de vindplaatsen
meerdere nederzettingen uit verschillende perioden aanwezig. Ook is onlangs in de stad Groningen
een stapelplaats uit de Romeinse tijd opgegraven. In de lezing zullen deze recente onderzoeken aan
bovengeschetst beeld worden getoetst. Ook wordt ingegaan op de mogelijke oorzaken van deze
veranderingen.
Henk van der Velde -Germanen aan de limes. De ontwikkeling van nederzettingen en hun relaties tot
het Romeinse rijk in het voorland van de limes
De laatste decennia heeft tot een enorme toename van archeologisch onderzoek geleid. Veel
daarvan heeft zich gericht op de limes en de verhouding tussen Germanen en Romeinen. Waar Van
Es de nadruk legde op het belang van handel in de onderlinge relaties onderstreepte Erdrich de
strategische motieven van het Romeinse leger. Inmiddels is een veelheid aan gegevens voorhanden
en daarnaast zijn de afgelopen jaren door historici en archeologen andere perspectieven geschetst
op de verhoudingen tussen Romeinen en Germanen. Deze bijdrage poogt aan de hand van oud en
nieuw onderzoek een beeld te schetsen van de veranderende verhoudingen tussen Germaanse
groepen in het limesvoorland van Midden/Oost Nederland en hun Romeinse buur.
Sessie 3: Noord-Hollands duin, veen- en kleigebied
F. Diederik - Castricum Oosterbuurt: nagalm van de Romeinen of dageraad van de Vroege
Middeleeuwen?
Het skelet van de in 1996 gevonden vrouw die inmiddels de naam 'Hilde' draagt, is waarschijnlijk het
best onderzochte vierde-eeuwse skelet van Nederland. De archeologische indicatoren die werden
aangetroffen in de opgraving van Castricum Oosterbuurt, leken nauwelijks te wijzen op echte
bewoning in de vierde eeuw. Dit is waarschijnlijk te wijten aan de inmiddels verouderde kijk op
inheemse nederzettingen die werden gedateerd aan de hand van Romeinse gidsfossielen. In 1996
stond de bestudering van inheems aardewerk nog in de kinderschoenen; Ernst Taayke was begonnen
met zijn pionierswerk voor de noordelijke provincies en Robert van Heeringen had de ijzertijd van
West-Nederland in kaart gebracht. De onderzoekers van Oosterbuurt waren simpelweg nog niet
geëquipeerd om zinnige dingen te schrijven over het inheemse aardewerk, vooral als er geen
Romeinse importen meer aanwezig waren. De vasthoudendheid van Rob van Eerden om Hilde in
haar omgeving en tijd te plaatsen, leidde tot de opdracht het inheemse aardewerk te herontdekken.
Dat is aardig gelukt en Hilde heeft een servies, maar haar omgeving lijkt in niets op een doorsnee
agrarische nederzetting uit de vierde eeuw - maar Hilde was ook geen doorsnee vrouw. Geboren in
de Harz, geleefd in Castricum, jong gestorven met een niet geheelde afweerbreuk aan de arm,
begraven op haar buik... Aan de vraagtekens die dat oplevert werden er nog enkele toegevoegd.
J. de Koning - Platgetreden paden. Enkele aspecten uit de late en Romeinse ijzertijd in het Oer-IJ
gebied.
Het afgelopen decennium heeft er ook in een van de meest onderzochte archeologische regio's, het
Oer-IJ gebied in Kennemerland, Noord-Holland, een complete verandering plaatsgevonden in het
archeologische onderzoek. Grootschalig of systematisch onderzoek ontbreekt nagenoeg en
onderzoekjes van een dag of een paar dagen zijn eerder regel dan uitzondering. We kunnen nog wel
stellen dat er nog steeds regelmatig onderzoek plaatsvind. Echter door versnippering van het
onderzoek ontbreekt het vaak aan samenhang. Met andere woorden er wordt weinig verband gelegd
tussen de vindplaatsen en het wordt nauwelijks in een ruimer perspectief geplaatst. Zijn deze
onderzoekjes wel zinvol en hebben ze wat toe te voegen aan al die proefschriften die inmiddels al
geschreven zijn over dit gebied en deze periode? Door middel van een tocht langs eigen werk denk ik
van wel.