Budapest Festival - Concertgebouw Brugge

donderdag
22.05.14 —
zaterdag
24.05.14
Concertgebouw
Budapest Festival
Programmaoverzicht
Budapest Festival Orchestra
Dvořák. Achtste Symfonie
donderdag
vrijdag
19.15Kamermuziekzaal
19.15Kamermuziekzaal
22.05.2014
23.05.2014
Inleiding door Francis
Maes
20.00Concertzaal
BUDAPEST FESTIVAL
ORCHESTRA
Dvořák. Achtste
Symfonie
Inleiding door Francis
Maes
20.00
Concertzaal
zaterdag
donderdag 22 mei 2014 / 20.00 /
CONCERTZAAL
19.15 Inleiding door Francis Maes
19.15Kamermuziekzaal
—
24.05.2014
Inleiding door Francis
Maes
20.00Concertzaal
BUDAPEST FESTIVAL
ORCHESTRA
Dvořák. Negende
Symfonie
BUDAPEST FESTIVAL
ORCHESTRA
Dvořák. Rusalka
Budapest Festival Orchestra: orkest
Iván Fischer: dirigent
Daniel Müller-Schott: cello
—
Antonín Dvořák (1841-1904)
Slavische dans, opus 72 (1887)
- nr. 6 in Bes
Antonín Dvořák
Celloconcerto in b, opus 104 (1895)
- Allegro
- Adagio, ma non troppo
- Finale: Allegro moderato – Andante – Allegro
vivo
— pauze —
Antonín Dvořák
Legende nr. 10, opus 59 (1881)
Antonín Dvořák
Symfonie nr. 8 in G, opus 88 (1889)
- Allegro con brio
- Adagio
- Allegretto grazioso – Molto vivace
- Allegro ma non troppo
BUDAPEST
FESTIVAL
Uw applaus krijgt kleur dankzij de bloemen van
Bloemblad.
ORKESTRAAL
Budapest Festival Orchestra
Budapest Festival Orchestra
Dvořák. Negende Symfonie
Dvořák. Rusalka
vrijdag 23 mei 2014 / 20.00 /
CONCERTZAAL
19.15 Inleiding door Francis Maes
zaterdag 24 mei 2014 / 20.00 /
CONCERTZAAL
19.15 Inleiding door Francis Maes
—
—
Budapest Festival Orchestra: orkest
Iván Fischer: dirigent
Stephen Hough: piano
Budapest Festival Orchestra: orkest
Iván Fischer: dirigent
Czech Philharmonic Choir Brno: koor
Petr Fiala: koorleider
Pavla Vykopalová: Rusalka (waternimf)
Jolana Fogašová: buitenlandse prinses /
Ježibaba (heks)
Aleš Briscein: prins
Peter Mikuláš: Vodník (watergeest)
Lucie Silkenová: eerste bosnimf
Alžběta Poláčková: tweede bosnimf
Michaela Kapustová: derde bosnimf / koksjongen
Jiří Brückler: jager & jachtopziener
—
Antonín Dvořák (1841-1904)
Slavische dansen, opus 72 (1887)
- nr. 2 in e
- nr. 1 in B
Antonín Dvořák
Pianoconcerto in g, opus 33 (1876)
- Allegro agitato
- Andante sostenuto
- Allegro con fuoco
—
— pauze —
Antonin Dvořák (1841-1904)
Rusalka, opus 114 (concertante uitvoering)
(1900)
Lyrisch sprookje in drie bedrijven op een
libretto van Jaroslav Kvapil
Antonín Dvořák
Legende nr. 6, opus 59 (1881)
Antonín Dvořák
Symfonie nr. 9 in e ‘Uit de nieuwe wereld’,
opus 95 (1893)
- Adagio. Allegro molto
- Largo
- Scherzo: Molto vivace
- Allegro con fuoco
Tussen elk bedrijf is er een pauze voorzien.
© DILIA Prag, represented by Alkor-Edition Kassel
ORKESTRAAL
Dit concert wordt opgenomen door Klara en uitgezonden
op 18 juni 2014 om 20 uur tijdens 'Klara Live'. Bedankt
voor het vermijden van storende geluiden, ook tussen
de delen.
ORKESTRAAL
VOX
Met Nederlandse boventiteling
Hoogtepunten van Antonín Dvořák
Het jaar 1877 betekende een keerpunt voor
de Tsjechische componist Antonín Dvořák. Hij
had zijn Moravische duetten ingezonden om
een studiebeurs van de Oostenrijkse staat te
verkrijgen. Brahms prees het werk aan bij Fritz
Simrock, zijn uitgever in Berlijn. De uitgave
werd een succes en Simrock wilde meer.
Hij vroeg Dvořák om een bundel Slavische
dansen, naar analogie met de Hongaarse
dansen van Brahms. Louis Ehlert wijdde
een enthousiaste recensie aan de Slavische
dansen. Op vraag van Simrock orkestreerde
Dvořák de hele reeks. Voor zijn doorbraak had
Dvořák vijftien jaar aan de weg getimmerd
in zijn geboorteland. Het succes van de
Slavische dansen, opus 46 maakte hem op
slag tot een Europese beroemdheid. Door
het internationale succes groeide ook zijn
reputatie in Praag.
Simrock vroeg om nieuwe dansen. Dvořák
beantwoordde zijn verzoek met tien
Legenden. Het zijn korte stukken met
poëtische inhoud. De muzikale legenden
vertellen geen concreet verhaal, maar
suggereren een poëtische vertelling. Zoals
bij de eerste bundel Slavische dansen vroeg
Simrock meteen om een orkestratie van ten
minste vijf nummers. Dvořák orkestreerde de
hele reeks. Hij gebruikte een kleiner orkest
dan hij voor de Slavische dansen had ingezet
om recht te doen aan hun meer intieme en
poëtische toon. Simrock bleef aandringen
op een tweede reeks Slavische dansen.
Dvořák ging pas overstag in 1886. De nieuwe
bundel, opus 72, verschilt van de eerste in
zijn brede Slavische inspiratie. In opus 46 had
Dvořák zich vooral gebaseerd op Tsjechische
volksdansen. Volgens Smetana scoorde de
bundel toch niet hoog in Tsjechisch karakter.
In opus 72 trok Dvořák volop de Slavische
kaart. Hij ontleende ritmen en melodieën aan
Oekraïense, Poolse en Russische modellen.
Het eerste nummer is gebaseerd op de
Tsjechische odzemek, maar het tweede op
de Oekraïense dumka en de Poolse mazurka.
De Slavische dansen, opus 72 getuigen van
Dvořáks interesse in het panslavisme, de
geïdealiseerde voorstelling van broederschap
onder de Slavische volkeren. Het panslavisme
was populair als politieke en culturele
stroming in het Habsburgse Praag.
Dvořák werd een Europese beroemdheid
dankzij zijn folkloristische muziek. Nochtans
streefde hij ook naar erkenning in de
grote genres. Hij componeerde zijn enige
Pianoconcerto in 1876. Dvořák had geen
ambitie als virtuoos pianist, maar schreef het
voor de pianist Karel ze Slavkovských.
De compositie onderging talrijke
wijzigingen tot de uitgave in 1883. In de
oorspronkelijke versie was de pianopartij te
gemakkelijk. Dvořák benutte onvoldoende
de klankmogelijkheden van het instrument.
De afgewerkte pianopartij is interessanter en
rijker geschakeerd.
Ondanks Dvořáks inspanningen blijft
het concerto kampen met hardnekkige
vooroordelen. De definitieve pianopartij zou
ondankbaar of zelfs onspeelbaar zijn, terwijl de
toehoorder haar niet als virtuoos ervaart. Zij is
ingebed in het orkestrale weefsel. Dit is geen
gebrek maar een keuze van de componist.
Het Eerste Pianoconcerto van Brahms wordt
wel eens aangehaald als model, maar Dvořák
kende die compositie toen nog niet.
Het concerto vond zijn weg dankzij een
aangepaste pianopartij van Vilém Kurz.
Pianisten zoals Svjatoslav Richter, Radoslav
Kvapil en András Schiff rehabiliteerden
Dvořáks origineel.
In 1883 kreeg de carrière van Dvořák
een nieuwe wending door zijn succes in
Engeland. Dit succes bracht hem financiële
welstand. Hij kocht een landgoed in Vysoká,
waar hij ongestoord kon componeren in de
zomermaanden. De Achtste Symfonie is
ontstaan in die ontspannen atmosfeer. Dvořák
componeerde het werk in 1889. De première
vond plaats in Praag op 2 februari 1890 met
het orkest van het Nationaal Theater. Toch gaf
Dvořák prioriteit aan de Engelse première op
24 april 1890. Hij bood de compositie aan de
Londense uitgever Novello aan.
Dvořák verklaarde dat hij met de Achtste
Symfonie een nieuw pad insloeg. De Achtste
vormt inderdaad een contrast met de
Zevende Symfonie uit 1885. De Zevende
is geconcentreerd in vorm en passioneel in
uitdrukking. De Achtste Symfonie bestaat uit
een rijk palet aan contrasterende muzikale
ideeën. De heterogeniteit van het materiaal
deed Brahms opmerken dat de symfonie
onvolgroeid was:
‘Te veel dat gefragmenteerd of toevallig
blijft, is opgehoopt in het stuk. Alles is goed,
muzikaal interessant en mooi – maar er zijn
geen hoofdzaken. Vooral in het eerste deel
is het resultaat niet goed. Maar wat een
betoverende musicus.’
Brahms waardeerde de melodische inspiratie
van Dvořák, maar stelde dat ideeën om
uitwerking vragen. Wie de symfonie beluistert
merkt echter niets van dit vermeende gebrek.
Dvořák verbindt contrasterende ideeën
met een vanzelfsprekendheid en naturel
waarvan hij alleen het geheim bezit. De
toon balanceert voortdurend tussen mineur
en majeur, of tussen pastorale charme en
drama. Dvořák verklaarde dat er een verhaal
schuilging achter het tweede deel, zonder
ooit verdere details te onthullen.
In 1892 aanvaardde Dvořák de uitnodiging
van Jeannette Thurber om directeur te
worden van het National Conservatory of
Music in New York. Zijn opdracht hield zowel
onderricht als publieke concerten in. Thurber
overhaalde Dvořák met een royaal salaris. Ze
rekende erop dat Dvořák de Amerikaanse
muziekscene zou helpen om een Amerikaanse
nationale muziek te ontwikkelen.
Dvořák nam zijn opdracht ernstig. In de
Symfonie nr. 9 ‘Uit de nieuwe wereld’ ging hij
op zoek naar aanknopingspunten voor een
Amerikaanse muziek. Hij zocht die zowel in
stijl als in poëtische inhoud.
Een stilistisch ‘amerikanisme’ is bijvoorbeeld
de pentatoniek. Het gebruik van melodieën
in de vijftonige ladder moest dienen als
aanduiding van het primitieve en ongerepte
Amerikaanse landschap. Dvořák begon aan
de symfonie in New York, toen hij nog enkel
een imaginair beeld had van de Amerikaanse
prairie. Hij corrigeerde zijn fantasie tijdens een
vakantie in Spillville in Iowa.
Een tweede muzikale bron was de negro
spiritual. Zo is bijvoorbeeld het tweede thema
van het eerste deel in Uit de nieuwe wereld
gebaseerd op de spiritual Swing Low, Sweet
Chariot.
Naast amerikanismen in de stijl zocht
Dvořák aanknopingspunten in de literatuur.
Hij verklaarde dat het tweede deel een
soort schets was van een groter werk, een
cantate of opera, op de thematiek van
The Song of Hiawatha, het epos van Henry
Wadsworth Longfellow over de legenden
van de Ojibay-indianen. Het middendeel
van het Largo is gebaseerd op de vertelling
van de hongersnood, die het leven kost aan
Minnehaha, de vrouw van Hiawatha. In een
indringend lament vertolkt de muziek haar
wanhoop en haar dood. De dodenmars die
erop volgt, verwijst naar haar begrafenis
in het ondergesneeuwde woud. Na de
dodenmars komt er een plotse explosie
van vogelgeluiden. In het epos wordt zo
de nieuwe lente beschreven die op de
desastreuze winter volgt.
Het derde deel is gebaseerd op het
huwelijksfeest van Hiawatha. Longfellows
beschrijving van de dans van Pau-PukKeewis is vrijwel letterlijk gevolgd in het
scherzothema. Het tweede thema is
gebaseerd op het weemoedige lied dat
Chibiabos, de bard van de stam, na de dans
vertolkt. Het trio van het scherzo valt op
door de vele trillers die Dvořák doorheen de
melodie weeft. Die trillers doen denken aan
vogelgeluiden. Daarom kunnen we het trio
identificeren met de vertelling van Iagoe,
die onder meer verhaalt over mensen die in
vogels veranderen.
De première op 16 december 1893 in
Carnegie Hall was een triomf. In de pers
verschenen toch tegenstemmen, die
het ongepast vonden dat een Europese
componist zijn Amerikaanse collega’s de les
kwam spellen.
Dvořák sloot zijn Amerikaanse periode af
met het Celloconcerto. De impuls kwam
waarschijnlijk in het voorjaar van 1894 bij de
première van het Tweede Celloconcerto van
Victor Herbert. Gesterkt door dit voorbeeld
achtte Dvořák zich in staat om positief te
antwoorden op een verzoek waarmee cellist
Hanuš Wihan hem al enige tijd bestookte.
Wihan speelde uiteindelijk de première niet,
om onduidelijke redenen.
Dvořák begon het concerto in New York, maar
werkte het af toen hij terug thuis was en zijn
aanstelling definitief had opgegeven. In mei
1895 herschreef hij de finale met toevoeging
van een nieuwe coda.
In de coda citeert Dvořák een fragment uit
het lied Lasst mich allein, opus 82 nr. 1 (de
beroemde vioolsolo). Uit datzelfde lied had hij
al geciteerd voor de meeslepende melodie in
het midden van het tweede deel. De citaten
worden doorgaans in verband gebracht met
Josefina Kounicová-Cermaková, Dvořáks
schoonzus. In de tijd van de compositie
was ze ernstig ziek. Toen Dvořák de nieuwe
coda toevoegde, was ze overleden. Het
is waarschijnlijk dat de coda als een in
memoriam is bedoeld. De keuze voor het
lied wordt verklaard vanuit het argument dat
het Josefina’s lievelingslied zou zijn geweest.
De veronderstelling van dit verband berust
eigenlijk enkel op een verklaring van Dvořáks
biograaf Otakar Sourek. Naar de ware
betekenis van de citaten en hun vermeende
verband met Josefina blijft het gissen.
Josefina was ooit Dvořáks onbeantwoorde
liefde geweest. Was ze dat nog steeds toen hij
het celloconcerto schreef?
Ook al zijn dergelijke vragen onbeantwoordbaar, toch oordeelt Michael Beckerman, Dvořáks
meest recente biograaf, dat ze het overdenken
waard zijn: ‘dat we niet hebben kunnen doordringen tot Dvořáks intieme wereld is niet zo
erg, want het zijn niet Dvořáks geheimen die
zo fascinerend zijn, maar het idee op zich van
Dvořák als een man met geheimen.’
Dvořáks verblijf in Amerika had weliswaar
geen nieuwe opera opgeleverd, maar
werkte wel bevrijdend voor zijn ambities
als dramatisch componist. New York was in
de ban van Wagner. Een anekdote vertelt
dat Dvořák in de Metropolitan Opera
een opvoering bijwoonde van Siegfried.
Na het eerste bedrijf zou hij het theater
hebben verlaten omdat hij genoeg had
van het eindeloos herhaalde ritme van het
Nibelungen-motief. Wie luistert naar het begin
van Rusalka hoort meteen een verwijzing naar
Siegfried. Het ritme van de Nibelungen schuilt
achter de scherp geritmeerde figuur die
Dvořák associeert met het personage van de
watergeest. Rusalka begint ook met een scène
die herinnert aan het spel van de Rijndochters
met Alberich bij het begin van Das Rheingold.
Op vergelijkbare wijze stoeien drie bosnimfen
met de watergeest.
‘Ik denk dat Dvořák wonderen zou verrichten
met uw libretto’, schreef Josef Bohuslav
Foerster, zelf een vooraanstaande Tsjechische
operacomponist, aan de dichter Jaroslav
Kvapil na lectuur van Rusalka. Kvapil schreef
de tekst in 1899. Dvořák had enkele jaren
voordien aan František Subert, directeur
van het Nationaal Theater in Praag, laten
weten dat hij interesse had in een libretto
op een Tsjechisch sprookje. Kvapil was
de vraag van de componist blijkbaar
vergeten, want hij dacht er niet aan om de
wereldberoemde meester zijn tekst voor
te leggen. Hij contacteerde elke mogelijke
kandidaat behalve Dvořák: Oskar Nedbal,
Karel Kovařovic, Josef Suk en Josef Foerster.
‘Wat een poëzie, uw verzen zingen uit
zichzelf’, antwoordde Foerster. Enkel Dvořák,
oordeelde hij, kon die bijzondere poëzie recht
doen: ‘Een paar dagen geleden hoorde ik
zijn symfonisch gedicht Holoubek (De wilde
duif), vol zeldzame poëzie en tonen die
overeenkomen met uw poëzie.’
De verwijzing naar De wilde duif was
niet toevallig. Dvořák had dit orkestwerk
geschreven naar een ballade van Karel Jaromír
Erben, de dichter die de Tsjechische poëzie
had verrijkt met balladen op thema’s uit de
Tsjechische volkse mythologie. Kvapil had zich
op Erben gebaseerd in zijn tekst voor Rusalka.
Net zoals bij Erben was Kvapils inspiratie niet
uitsluitend Tsjechisch. De centrale verhaalstof
zocht hij internationaal. De voornaamste
bronnen voor de intrige waren De kleine
zeemeermin van Hans Christian Andersen en
Undine van Friedrich de la Motte Fouqué.
Erben had de Tsjechische wouden bevolkt met
wraakzuchtige watergeesten en boosaardige
heksen. De grondslag van de verhalen was het
volkse bijgeloof.
De geschiedenis heeft Foerster gelijk
gegeven. De muziek die Dvořák in 1900 voor
Rusalka componeerde, bezit een zeldzame
poëzie. In weinig opera’s zijn inhoud en
uitwerking zozeer met elkaar verenigd.
De status van Rusalka als Tsjechische nationale
opera was niet van meet af aan gegarandeerd.
De toenmalige opinieleiders waren niet
overtuigd van Dvořáks geloofsbrieven
als nationaal componist. De invloedrijke
critici Otakar Hostinský en Zdenek Nejedlý
oordeelden dat Dvořák te veel bezig was met
zijn internationale carrière. Ook was zijn stijl
te conservatief. Toch zou uiteindelijk blijken
dat Rusalka meer tot de verbeelding van het
Tsjechische publiek sprak dan de opera’s van
Dvořáks tijdgenoten.
De opera vertelt over een waternimf – een
rusalka in de Slavische legenden – die verliefd
wordt op een prins. Om met hem samen te
komen, moet zij eerst mens worden. Net zoals
de kleine zeemeermin van Hans Christian
Andersen wordt Rusalka aangetrokken door
het vooruitzicht van een onsterfelijke ziel. Een
heks helpt haar, maar stelt voorwaarden. Zij
wil haar doorschijnend waternimfenkleed en
haar stem. En bij een breuk, zijn Rusalka en
de prins voor eeuwig verdoemd. Rusalka gaat
akkoord en ontmoet de prins.
Tijdens het huwelijksfeest slaagt een vreemde
prinses erin de prins te verleiden. Rusalka
keert terug naar het woud als een dwaallicht.
De heks vertelt haar dat zij enkel kan worden
verlost als ze de prins doodt. De prins zoekt
opnieuw naar Rusalka. Ze verschijnt hem
als dwaallicht. De prins smeekt haar om
vergiffenis. Zij waarschuwt hem dat hij zal
sterven als zij hem omhelst. Hij dringt aan
en sterft in de ultieme kus. In de tedere
slothymne vraagt Rusalka God om erbarmen
voor zijn zwakke menselijke ziel, vooraleer zij
voor altijd verdwijnt.
Francis Maes
Dvořák en Brahms
Dat Dvořák, na een moeilijke start als
componist, zich uiteindelijk mocht verheugen
in een stijgend succes en voor zijn werken een
uitgever (Simrock) vond, heeft hij grotendeels
te danken aan de onvoorwaardelijke steun
van niemand minder dan Johannes Brahms.
Brahms leerde de composities van Dvořák,
waaronder twee symfonieën, kennen in
1874 toen hij samen met Johann Herbeck
(de directeur van de keizerlijke opera) en de
beruchte criticus Hanslick moest oordelen of
Dvořák in aanmerking kwam voor de beurs
van de Oostenrijkse Staat ter ondersteuning
van arme, maar talentvolle kunstenaars.
Dvořák kreeg deze beurs ter waarde van 400
gulden. Vooral dankzij de beslissende stem
van Brahms kreeg hij deze beurs eveneens in
1876 en 1877. Het was Hanslick die Dvořák
in 1877 informeerde dat hij zojuist deze
beurs van 600 gulden had gewonnen en
die hem de raad gaf Brahms te schrijven en
meer partituren te sturen ‘want hij heeft zijn
uitgever (Simrock) uw vocale duetten (de
Moravische duetten, opus 20) aanbevolen’.
Kort nadien schreef Dvořák dan ook naar
Brahms en dit betekende het begin van een
levenslange correspondentie, vriendschap
en wederzijds respect. Hoewel Dvořák een
bewonderaar was van de muziek van Wagner,
stond de toenmalige controverse tussen de
voorstanders van de ‘absolute’ muziek, wars
van enige programmatische inslag (Schumann,
Brahms), en de aanhangers van de ‘moderne’
muziek (Liszt, Wagner), hun vriendschap
en respect geenszins in de weg. Brahms’
herhaalde pogingen om Dvořák te bewegen
zich in Wenen te vestigen, mislukten en ze
ontmoetten elkaar uiterst zelden. In 1878
bezocht Dvořák Wenen met de bedoeling
Brahms te ontmoeten en te bedanken, maar
deze laatste was niet thuis. Het jaar daarop
bezocht Brahms Dvořák in Praag. Het zou
tot 1897 duren vooraleer Dvořák de zieke
Budapest Festival Orchestra
Brahms opnieuw bezocht om dan enkele
weken later terug te komen om zijn begrafenis
bij te wonen. Brahms, die om Dvořák met
zijn familie naar Wenen te laten overkomen,
ooit schreef, ‘mijn fortuin staat ter jouwer
beschikking’ en die, toen Dvořák in Amerika
was, diens dringend nodige drukproeven
verbeterde, was acht jaar ouder dan Dvořák
en als het ware een vaderfiguur. Dat ook zijn
artistieke invloed niet gering was, blijkt uit
volgend brieffragment: ‘Toen u de laatste
maal in Praag was, vestigde u mijn aandacht
op verschillende zwakke punten in mijn
werken en ik kan u daarvoor enkel van harte
bedanken, want nu heb ik vele slechte noten
gezien en ze vervangen…’
Johan Huys
eerste viool
Violetta Eckhardt
Ágnes Bíró
Mária Gál-Tamási
Radu Hrib
Erika Illési
István Kádár
Péter Kostyál
Eszter Lesták Bedő
Gyöngyvér Oláh
Gábor Sipos
Emese Gulyás
Csaba Czenke
Tímea Iván
Balázs Bujtor
tweede viool
János Pilz
Györgyi Czirók
Tibor Gátay
Krisztina Haják
Zsófia Lezsák
Levente Szabó
Zsolt Szefcsik
Antónia Bodó
Noémi Molnár
Anikó Mózes
Erika Kovács
Gabriella Nagy
altviool
Ferenc Gábor
Ágnes Csoma
Miklós Bányai
Judit Bende
Cecília Bodolai
Zoltán Fekete
Barna Juhász
Nikoletta Reinhardt
Nao Yamamoto
Csaba Gálfi
cello
Péter Szabó
Lajos Dvorák
Éva Eckhardt
György Kertész
Gabriella Liptai
Kousay Mahdi
György Markó
Rita Sovány
trompet
Zsolt Czeglédi
Tamás Póti
Zoltán Tóth
contrabas
Zsolt Fejérvári
Károly Kaszás
Géza Lajhó
László Lévai
Attila Martos
Csaba Sipos
tuba
József Bazsinka
fluit
Gabriella Pivon
Anett Jófőldi
Bernadett Nagy
hobo
Victor Aviat
Eva Neuszerova
Jeremy Sassano
klarinet
Ákos Ács
Rudolf Szitka
Roland Csalló
fagot
Dániel Tallián
Sándor Patkós
hoorn
Zoltán Szőke
András Szabó
Dávid Bereczky
Zsombor Nagy
trombone
Balázs Szakszon
Péter I. Bálint
Justin Clark
pauken
Roland Dénes
percussie
László Herboly
István Kurcsák
Gáspár Szente
harp
Ágnes Polónyi
harmonium
László Adrián Nagy
Czech Philharmonic Choir Brno
Biografieën
sopraan
Eva Adamová
Petra Balášová
Lenka Brabcová
Lucie Džula-Bártová
Monika Fifernová
Michaela Grundová
Bohdana Hlaváčková
Markéta Marečková
Věra Melicharová
Romana Pávková
Gabriela Slámová
Karla Spilková
Pavlína Švestková
Michaela Tománková
Petra Vachová
Dana Vaculíková
In 1983 beslisten dirigent Iván Fischer en
pianist Zoltán Kocsis om een nieuw symfonisch
orkest op te richten: het Budapest Festival
Orchestra (HU). Niemand had toen kunnen
raden dat dit het begin was van een van de
meest succesvolle en opwindende muzikale
avonturen in Hongarije en op de internationale
podia. In het begin gaf het Budapest Festival
Orchestra maximum vier tot vijf concerten per
jaar. Nadat het in 1992 aangesteld werd als
permanent orkest van Boedapest, kreeg het
steeds meer de titel van ‘de ware erfgenaam
van de muzikale tradities van Hongarije
en Centraal-Europa'. Tegenwoordig is het
Budapest Festival Orchestra een welkome
gast op vooraanstaande muziekfestivals en
in de belangrijkste concertzalen. Ook de
operaprojecten oogsten succes en het orkest
besteedt ruime aandacht aan nieuwe muziek.
alt
Romana Crháková
Jitka Hedijová
Jana Janků
Adriana Mahdalová
Jana Nešutová
Jana Plachetková
Dita Stejskalová
Dagmar Suchá
Veronika Tlachová
Ivana Vlasáková
Marie Vrbová
Pavla Zbořilová
Eva Zbytovská
tenor
Tomáš Badura
Tomáš Dittmann
Martin Fabián
Martin Javorský
Václav Jeřábek
Roman Kopřiva
Antonín Libicher
Tomáš Pažourek
Petr Pytlík
Šudák František
Pavel Valenta
Jiří Vejmělka
bas
Aleš Baláš
Pavel Drápal
Jaroslav Fric
Martin Frýbort
Dario Grbic
Viktor Moravec
Jan Ocetek
Tomáš Suchomel
David Vonšík
Iván Fischer (HU) studeerde aanvankelijk
piano en viool en schakelde later over op
cello en compositie. Vervolgens werkte hij
gedurende twee seizoenen als assistent van
Nikolaus Harnoncourt. De internationale
carrière van Fischer ging van start toen hij
op 25-jarige leeftijd in Londen de Rupert
Foundation Conducting Competition won.
In 1983 keerde hij terug naar Hongarije en
richtte hij het Budapest Festival Orchestra
op. Als gastdirigent wordt hij geregeld
gevraagd door Berliner Philharmoniker,
Concertgebouworkest Amsterdam, New York
Philharmonic, Cleveland Orchestra, London
Symphony, Israel Philharmonic, Bayerischer
Rundfunk Orchester, Westdeutscher Rundfunk
Orchester, Orchestre National de France,
Chamber Orchestra of Europe en Orchestra of
the Age of Enlightenment. Als operadirigent
werd Iván Fischer uitgenodigd door de
opera’s van Londen, Parijs, Zürich, Frankfurt,
Boedapest, Wenen en Stockholm.
Daniel Müller-Schott (DE) studeerde cello
bij Walter Nothas, Heinrich Schiff en Steven
Isserlis, en ontving een beurs van de AnneSophie Mutter Foundation. In 1992 behaalde
Müller-Schott de eerste prijs van de Moscow
International Tchaikovsky Competition for
Young Musicians. Hij concerteerde samen met
‘s werelds meest gerenommeerde orkesten
als de Academy of St Martin in the Fields, het
Gewandhausorchester Leipzig, l’Orchestre
de Paris en het BBC Philharmonic en aan de
zijde van dirigenten als Iván Fischer, Bernard
Haitink, Neeme Järvi, Sir Neville Marriner,
Jun Märkl, Sir André Previn en vele anderen.
Hij speelt op een ‘Ex Shapiro’ van Matteo
Goffriller (Venetië, 1727).
Pianist Stephen Hough (UK) neemt een unieke
positie in op de internationale concertpodia.
Hij geeft bijzondere uitvoeringen van het
standaardrepertoire, in recitals en met
orkesten, maar heeft ook een grote interesse
in het minder bekende repertoire. Na het
behalen van de eerste prijs op de Naumburg
International Piano Competition in 1983 trad
hij geregeld op met vrijwel alle belangrijke
Amerikaanse en Europese orkesten. Hij
concerteerde onder meer onder leiding
van dirigenten als Abbado, Von Dohnányi,
Dutoit, Gergiev, Järvi, Levine, Rattle en
Salonen. Hough geeft wereldwijd recitals
in de belangrijkste concertzalen. Inmiddels
heeft hij zo'n veertig opnames op zijn naam
staan. Voor veel van die cd-opnames won hij
prijzen zoals een Diapason d'Or, Deutscher
Schallplattenpreis, Classic CD en Gramophone
Award. Als kamermusicus werkt Hough
geregeld samen met bevriende musici als
Steven Isserlis, Joshua Bell, Pamela Frank,
Tabea Zimmermann en Michael Collins.
Czech Philharmonic Choir Brno (CZ) werd in
1990 opgericht door koorleider Petr Fiala.
Ondanks haar korte geschiedenis kan het
koor al tot de meest bevraagde ensembles
uit Europa gerekend worden. Het koor
specialiseert zich in oratoriums, cantates en
sinds kort ook operarepertoire. Dirigenten
als Leopold Hager, Marc Soustrot, Charles
Dutoit, Jean-Claude Casadesus, Zubin Mehta,
Nikolaus Harnoncourt, Paavo Järvi, Neeme
Järvi, Jukka-Pekka Saraste, Walter Weller,
Marek Janowski, Sir Simon Rattle en Christian
Thielemann werkten al samen met het koor. Pavla Vykopalová (CZ) studeerde aan het
conservatorium van Praag. Na het behalen
van haar diploma werd ze lid van een
operagezelschap in Plzeň, waar ze onder
andere de hoofdrol in Purcells Dido and
Aeneas op zich nam. Haar repertoire reikt van
barokmuziek tot het romantische repertoire,
maar ook voor oratioriums, cantates en
liederen is ze een veelgevraagde soliste. Sinds
2009 is ze regelmatig solist bij het Nationaal
Theater van Brno.
Jolana Fogašová (SK) startte haar
zangopleiding aan het conservatorium van
Bratislava en vervolmaakte zich aan de
Academy of Music and Dramatic Art. Wanneer
ze in 1993 lid wordt van het Nationaal Theater
in Bratislava, start ook haar internationale
carrière. Ze zong reeds de rollen van Tosca,
Manon Lescaut, Eglantine (Euryanta), Joana
of Arc (Virgin of Orleans), Judith (Blauwbaards
Burcht) en de heks en prinses (Rusalka).
Daarnaast staan werken van Bach, Pergolesi,
Haydn, Mozart, Beethoven, Verdi, Bruckner,
Mahler, Nono, Penderecky, Stravinsky en vele
anderen op haar repertoire.
Aleš Briscein (CZ) studeerde klarinet,
saxofoon en zang aan het conservatorium
van Praag. Hij zette zijn studies verder aan
de West-Boheemse Universiteit in Pilsen. In
1995 startte hij als solist aan de Staatsopera
in Praag. Briscein concerteerde op het
Edinburgh International Festival en het
Festival Prague Spring aan de zijde van het
Czech Philharmonic Orchestra en het Scottish
Royal National Orchestra.
De bas Peter Mikuláš (SK) behaalde zijn
zangdiploma aan de Academy of Music
and Dramatic Arts in Bratislava. Naast zijn
vaste aanstelling als solist aan het Nationaal
Theater in Bratislava sinds 1976 is hij ook
gastzanger in het Nationaal Theater in Praag,
de Metropolitan Opera en vele andere
Europese operahuizen. Tijdens zijn carrière
bouwde hij een uitgebreid operarepertoire
op: Fiesco (Simon Boccanegra), Philipp
(Don Carlo), Mefisto (Mefistofele van Boito
en Faust van Gounod), Bergs Wozzeck,
Leporello (Don Giovanni), Dulcamara (L'Elisir
d'Amore), Don Magnifico (La Cenerentola),
Gremin (Eugene Onegin), Boris Godunov
(Boris Godunov). Mikuláš geeft geregeld
concerten met Tsjechische en Slowaakse
orkesten, het Orchestre de Paris en de Wiener
Philharmoniker.
Lucie Silkenová (CZ) was van 1989 tot 1997
lid van het Kühn Children’s Choir. Daarna
studeerde ze zang aan de Jan Neruda High
School bij Ivan Kusnjer en aan de Academy
of Performing Arts in Praag. Silkenová
won verschillende prijzen op internationale
wedstrijden: de eerste prijs in het Concours
International d’Encouragement Musical,
Lyon 2008 en een tweede prijs in de Antonín
Dvořák International Vocal Competition.
Operaliefhebbers zagen haar al in de rollen
van Cleopatra (Händel: Giulio Cesare), Pamina
(Mozart: Die Zauberflöte), Corilla (Donizetti:
Viva la Mamma), Rosina (Rossini: Il barbiere di
Siviglia), Gilda (Verdi: Rigoletto) en Lisa (Lehár:
Das Land des Lächelns). In 2010 maakte ze
haar debuut aan het Nationaal Theater van
Praag. Ze concerteerde ook met onder meer
het BBC Symphony Orchestra, Orquestra
Sinfônica do Estado de São Paulo en het
Prague Symphony Orchestra.
Michaela Kapustová (CZ) studeerde bij Yvona
Škvárová aan het Praagse conservatorium. Ze
won verschillende prijzen tijdens de Antonín
Dvořák International Vocal Competition in
Karlovy Vary. In 2008 debuteerde ze aan het
J.K. Tyl Theatre in Pilsen, in de rol van Rosina
(Il barbiere di Siviglia) en in 2010 als Angelina
in Rossini's La Cenerentola in het Nationaal
Theater in Brno. Verder werkt Kapustová ook
samen met de Prague Philharmonia en de
Plzeň Philharmonic Orchestra.
Jiří Brückler (CZ) startte zijn zangcarrière
in verschillende kinderkoren. Aan het
Conservatorium van Praag studeerde hij
klassieke zang en hij vervolmaakte zich aan
de Academy of Music in Praag. Kort nadien
verscheen hij als gast in de Prague State
Opera. Hij behaalde diverse prijzen: de eerste
prijs in de Antonín Dvořák International
Singing Competition in Karlovy Vary, de Vilém
Zítek Prize, de Josef Hercl Society Award en
de Editio Bärenreiter Award. In het Nationaal
Theater van Brno was hij te horen in de rol van
Graaf Almaviva in Mozarts Le nozze di Figaro,
Ping in Puccini’s Turandot en Don Pedro in
La Périchole van Offenbach. Sinds 2011 is
hij solist van de Praagse Staatsopera en het
Nationaal Theater.
Alžběta Poláčková (CZ) volgde zangles aan de
Academy of Performing Arts bij René Tuček.
Ze won diverse prijzen tijdens concours, onder
meer in de Antonín Dvořák Competition in
Karlovy Vary in 2002. Het jaar nadien startte ze
als solist aan het Nationaal Theater in Praag.
Ze zong er onder meer de rollen van Kristina
(De zaak Makropulos), Pamina, Zerlina, Donna
Elvira, Mařenka (The Bartered Bride), tweede
bosnimf (Rusalka), Lise (Les Enfants Terribles)
en Euridice (Orfeo ed Euridice). Sinds vorig
seizoen vertolkt ze Rusalka met de Praagse
Staatsopera.
In de kijker
Edo de Waart © Bert Hulselmans
© Emily Valcke
za 07.06.14 / 20.00 / Concertzaal
deFilharmonie / Mahler 6
Gustav Mahlers Zesde Symfonie, de
‘Tragische’, is een titanenwerk, dat perfect
representatief is voor de rest van Mahlers
oeuvre. Het werd voor een gigantische
orkestbezetting geschreven en combineert op
sublieme wijze het verhevene met het volkse,
het dramatische met het groteske.
za 21.06.14 / 20.00 / Concertzaal
Laureatenconcert Koningin Elisabeth­
wedstrijd / La Petite Bande
Kandidaten van de Koningin Elisabeth­
wedstrijd voor zang moeten een enorme
artistieke veelzijdigheid aan de dag leggen. In
een avondvullend muzikaal festijn begeleidt La
Petite Bande een aantal laureaten in aria’s en
ensembles uit opera’s van Haydn en Mozart.
Authentiek en vol jeugdig enthousiasme.
BESTEL UW TICKETS NU OP
Ontdek meer klassieke muziek
op muzemuse.eu
Coverbeeld: Iván Fischer © Felix Broede / V.U. Katrien Van Eeckhoutte, ’t Zand 34, 8000 Brugge
CONCERTGEBOUW SERVIES
Gezellig tafelen voor of na een voorstelling met
een verrassing op vertoon van het concertticket.
Alle info over de deelnemende horecazaken op
www.concertgebouw.be/servies.