donderdag 22.05.14 — zaterdag 24.05.14 Concertgebouw Budapest Festival Programmaoverzicht Budapest Festival Orchestra Dvořák. Achtste Symfonie donderdag vrijdag 19.15Kamermuziekzaal 19.15Kamermuziekzaal 22.05.2014 23.05.2014 Inleiding door Francis Maes 20.00Concertzaal BUDAPEST FESTIVAL ORCHESTRA Dvořák. Achtste Symfonie Inleiding door Francis Maes 20.00 Concertzaal zaterdag donderdag 22 mei 2014 / 20.00 / CONCERTZAAL 19.15 Inleiding door Francis Maes 19.15Kamermuziekzaal — 24.05.2014 Inleiding door Francis Maes 20.00Concertzaal BUDAPEST FESTIVAL ORCHESTRA Dvořák. Negende Symfonie BUDAPEST FESTIVAL ORCHESTRA Dvořák. Rusalka Budapest Festival Orchestra: orkest Iván Fischer: dirigent Daniel Müller-Schott: cello — Antonín Dvořák (1841-1904) Slavische dans, opus 72 (1887) - nr. 6 in Bes Antonín Dvořák Celloconcerto in b, opus 104 (1895) - Allegro - Adagio, ma non troppo - Finale: Allegro moderato – Andante – Allegro vivo — pauze — Antonín Dvořák Legende nr. 10, opus 59 (1881) Antonín Dvořák Symfonie nr. 8 in G, opus 88 (1889) - Allegro con brio - Adagio - Allegretto grazioso – Molto vivace - Allegro ma non troppo BUDAPEST FESTIVAL Uw applaus krijgt kleur dankzij de bloemen van Bloemblad. ORKESTRAAL Budapest Festival Orchestra Budapest Festival Orchestra Dvořák. Negende Symfonie Dvořák. Rusalka vrijdag 23 mei 2014 / 20.00 / CONCERTZAAL 19.15 Inleiding door Francis Maes zaterdag 24 mei 2014 / 20.00 / CONCERTZAAL 19.15 Inleiding door Francis Maes — — Budapest Festival Orchestra: orkest Iván Fischer: dirigent Stephen Hough: piano Budapest Festival Orchestra: orkest Iván Fischer: dirigent Czech Philharmonic Choir Brno: koor Petr Fiala: koorleider Pavla Vykopalová: Rusalka (waternimf) Jolana Fogašová: buitenlandse prinses / Ježibaba (heks) Aleš Briscein: prins Peter Mikuláš: Vodník (watergeest) Lucie Silkenová: eerste bosnimf Alžběta Poláčková: tweede bosnimf Michaela Kapustová: derde bosnimf / koksjongen Jiří Brückler: jager & jachtopziener — Antonín Dvořák (1841-1904) Slavische dansen, opus 72 (1887) - nr. 2 in e - nr. 1 in B Antonín Dvořák Pianoconcerto in g, opus 33 (1876) - Allegro agitato - Andante sostenuto - Allegro con fuoco — — pauze — Antonin Dvořák (1841-1904) Rusalka, opus 114 (concertante uitvoering) (1900) Lyrisch sprookje in drie bedrijven op een libretto van Jaroslav Kvapil Antonín Dvořák Legende nr. 6, opus 59 (1881) Antonín Dvořák Symfonie nr. 9 in e ‘Uit de nieuwe wereld’, opus 95 (1893) - Adagio. Allegro molto - Largo - Scherzo: Molto vivace - Allegro con fuoco Tussen elk bedrijf is er een pauze voorzien. © DILIA Prag, represented by Alkor-Edition Kassel ORKESTRAAL Dit concert wordt opgenomen door Klara en uitgezonden op 18 juni 2014 om 20 uur tijdens 'Klara Live'. Bedankt voor het vermijden van storende geluiden, ook tussen de delen. ORKESTRAAL VOX Met Nederlandse boventiteling Hoogtepunten van Antonín Dvořák Het jaar 1877 betekende een keerpunt voor de Tsjechische componist Antonín Dvořák. Hij had zijn Moravische duetten ingezonden om een studiebeurs van de Oostenrijkse staat te verkrijgen. Brahms prees het werk aan bij Fritz Simrock, zijn uitgever in Berlijn. De uitgave werd een succes en Simrock wilde meer. Hij vroeg Dvořák om een bundel Slavische dansen, naar analogie met de Hongaarse dansen van Brahms. Louis Ehlert wijdde een enthousiaste recensie aan de Slavische dansen. Op vraag van Simrock orkestreerde Dvořák de hele reeks. Voor zijn doorbraak had Dvořák vijftien jaar aan de weg getimmerd in zijn geboorteland. Het succes van de Slavische dansen, opus 46 maakte hem op slag tot een Europese beroemdheid. Door het internationale succes groeide ook zijn reputatie in Praag. Simrock vroeg om nieuwe dansen. Dvořák beantwoordde zijn verzoek met tien Legenden. Het zijn korte stukken met poëtische inhoud. De muzikale legenden vertellen geen concreet verhaal, maar suggereren een poëtische vertelling. Zoals bij de eerste bundel Slavische dansen vroeg Simrock meteen om een orkestratie van ten minste vijf nummers. Dvořák orkestreerde de hele reeks. Hij gebruikte een kleiner orkest dan hij voor de Slavische dansen had ingezet om recht te doen aan hun meer intieme en poëtische toon. Simrock bleef aandringen op een tweede reeks Slavische dansen. Dvořák ging pas overstag in 1886. De nieuwe bundel, opus 72, verschilt van de eerste in zijn brede Slavische inspiratie. In opus 46 had Dvořák zich vooral gebaseerd op Tsjechische volksdansen. Volgens Smetana scoorde de bundel toch niet hoog in Tsjechisch karakter. In opus 72 trok Dvořák volop de Slavische kaart. Hij ontleende ritmen en melodieën aan Oekraïense, Poolse en Russische modellen. Het eerste nummer is gebaseerd op de Tsjechische odzemek, maar het tweede op de Oekraïense dumka en de Poolse mazurka. De Slavische dansen, opus 72 getuigen van Dvořáks interesse in het panslavisme, de geïdealiseerde voorstelling van broederschap onder de Slavische volkeren. Het panslavisme was populair als politieke en culturele stroming in het Habsburgse Praag. Dvořák werd een Europese beroemdheid dankzij zijn folkloristische muziek. Nochtans streefde hij ook naar erkenning in de grote genres. Hij componeerde zijn enige Pianoconcerto in 1876. Dvořák had geen ambitie als virtuoos pianist, maar schreef het voor de pianist Karel ze Slavkovských. De compositie onderging talrijke wijzigingen tot de uitgave in 1883. In de oorspronkelijke versie was de pianopartij te gemakkelijk. Dvořák benutte onvoldoende de klankmogelijkheden van het instrument. De afgewerkte pianopartij is interessanter en rijker geschakeerd. Ondanks Dvořáks inspanningen blijft het concerto kampen met hardnekkige vooroordelen. De definitieve pianopartij zou ondankbaar of zelfs onspeelbaar zijn, terwijl de toehoorder haar niet als virtuoos ervaart. Zij is ingebed in het orkestrale weefsel. Dit is geen gebrek maar een keuze van de componist. Het Eerste Pianoconcerto van Brahms wordt wel eens aangehaald als model, maar Dvořák kende die compositie toen nog niet. Het concerto vond zijn weg dankzij een aangepaste pianopartij van Vilém Kurz. Pianisten zoals Svjatoslav Richter, Radoslav Kvapil en András Schiff rehabiliteerden Dvořáks origineel. In 1883 kreeg de carrière van Dvořák een nieuwe wending door zijn succes in Engeland. Dit succes bracht hem financiële welstand. Hij kocht een landgoed in Vysoká, waar hij ongestoord kon componeren in de zomermaanden. De Achtste Symfonie is ontstaan in die ontspannen atmosfeer. Dvořák componeerde het werk in 1889. De première vond plaats in Praag op 2 februari 1890 met het orkest van het Nationaal Theater. Toch gaf Dvořák prioriteit aan de Engelse première op 24 april 1890. Hij bood de compositie aan de Londense uitgever Novello aan. Dvořák verklaarde dat hij met de Achtste Symfonie een nieuw pad insloeg. De Achtste vormt inderdaad een contrast met de Zevende Symfonie uit 1885. De Zevende is geconcentreerd in vorm en passioneel in uitdrukking. De Achtste Symfonie bestaat uit een rijk palet aan contrasterende muzikale ideeën. De heterogeniteit van het materiaal deed Brahms opmerken dat de symfonie onvolgroeid was: ‘Te veel dat gefragmenteerd of toevallig blijft, is opgehoopt in het stuk. Alles is goed, muzikaal interessant en mooi – maar er zijn geen hoofdzaken. Vooral in het eerste deel is het resultaat niet goed. Maar wat een betoverende musicus.’ Brahms waardeerde de melodische inspiratie van Dvořák, maar stelde dat ideeën om uitwerking vragen. Wie de symfonie beluistert merkt echter niets van dit vermeende gebrek. Dvořák verbindt contrasterende ideeën met een vanzelfsprekendheid en naturel waarvan hij alleen het geheim bezit. De toon balanceert voortdurend tussen mineur en majeur, of tussen pastorale charme en drama. Dvořák verklaarde dat er een verhaal schuilging achter het tweede deel, zonder ooit verdere details te onthullen. In 1892 aanvaardde Dvořák de uitnodiging van Jeannette Thurber om directeur te worden van het National Conservatory of Music in New York. Zijn opdracht hield zowel onderricht als publieke concerten in. Thurber overhaalde Dvořák met een royaal salaris. Ze rekende erop dat Dvořák de Amerikaanse muziekscene zou helpen om een Amerikaanse nationale muziek te ontwikkelen. Dvořák nam zijn opdracht ernstig. In de Symfonie nr. 9 ‘Uit de nieuwe wereld’ ging hij op zoek naar aanknopingspunten voor een Amerikaanse muziek. Hij zocht die zowel in stijl als in poëtische inhoud. Een stilistisch ‘amerikanisme’ is bijvoorbeeld de pentatoniek. Het gebruik van melodieën in de vijftonige ladder moest dienen als aanduiding van het primitieve en ongerepte Amerikaanse landschap. Dvořák begon aan de symfonie in New York, toen hij nog enkel een imaginair beeld had van de Amerikaanse prairie. Hij corrigeerde zijn fantasie tijdens een vakantie in Spillville in Iowa. Een tweede muzikale bron was de negro spiritual. Zo is bijvoorbeeld het tweede thema van het eerste deel in Uit de nieuwe wereld gebaseerd op de spiritual Swing Low, Sweet Chariot. Naast amerikanismen in de stijl zocht Dvořák aanknopingspunten in de literatuur. Hij verklaarde dat het tweede deel een soort schets was van een groter werk, een cantate of opera, op de thematiek van The Song of Hiawatha, het epos van Henry Wadsworth Longfellow over de legenden van de Ojibay-indianen. Het middendeel van het Largo is gebaseerd op de vertelling van de hongersnood, die het leven kost aan Minnehaha, de vrouw van Hiawatha. In een indringend lament vertolkt de muziek haar wanhoop en haar dood. De dodenmars die erop volgt, verwijst naar haar begrafenis in het ondergesneeuwde woud. Na de dodenmars komt er een plotse explosie van vogelgeluiden. In het epos wordt zo de nieuwe lente beschreven die op de desastreuze winter volgt. Het derde deel is gebaseerd op het huwelijksfeest van Hiawatha. Longfellows beschrijving van de dans van Pau-PukKeewis is vrijwel letterlijk gevolgd in het scherzothema. Het tweede thema is gebaseerd op het weemoedige lied dat Chibiabos, de bard van de stam, na de dans vertolkt. Het trio van het scherzo valt op door de vele trillers die Dvořák doorheen de melodie weeft. Die trillers doen denken aan vogelgeluiden. Daarom kunnen we het trio identificeren met de vertelling van Iagoe, die onder meer verhaalt over mensen die in vogels veranderen. De première op 16 december 1893 in Carnegie Hall was een triomf. In de pers verschenen toch tegenstemmen, die het ongepast vonden dat een Europese componist zijn Amerikaanse collega’s de les kwam spellen. Dvořák sloot zijn Amerikaanse periode af met het Celloconcerto. De impuls kwam waarschijnlijk in het voorjaar van 1894 bij de première van het Tweede Celloconcerto van Victor Herbert. Gesterkt door dit voorbeeld achtte Dvořák zich in staat om positief te antwoorden op een verzoek waarmee cellist Hanuš Wihan hem al enige tijd bestookte. Wihan speelde uiteindelijk de première niet, om onduidelijke redenen. Dvořák begon het concerto in New York, maar werkte het af toen hij terug thuis was en zijn aanstelling definitief had opgegeven. In mei 1895 herschreef hij de finale met toevoeging van een nieuwe coda. In de coda citeert Dvořák een fragment uit het lied Lasst mich allein, opus 82 nr. 1 (de beroemde vioolsolo). Uit datzelfde lied had hij al geciteerd voor de meeslepende melodie in het midden van het tweede deel. De citaten worden doorgaans in verband gebracht met Josefina Kounicová-Cermaková, Dvořáks schoonzus. In de tijd van de compositie was ze ernstig ziek. Toen Dvořák de nieuwe coda toevoegde, was ze overleden. Het is waarschijnlijk dat de coda als een in memoriam is bedoeld. De keuze voor het lied wordt verklaard vanuit het argument dat het Josefina’s lievelingslied zou zijn geweest. De veronderstelling van dit verband berust eigenlijk enkel op een verklaring van Dvořáks biograaf Otakar Sourek. Naar de ware betekenis van de citaten en hun vermeende verband met Josefina blijft het gissen. Josefina was ooit Dvořáks onbeantwoorde liefde geweest. Was ze dat nog steeds toen hij het celloconcerto schreef? Ook al zijn dergelijke vragen onbeantwoordbaar, toch oordeelt Michael Beckerman, Dvořáks meest recente biograaf, dat ze het overdenken waard zijn: ‘dat we niet hebben kunnen doordringen tot Dvořáks intieme wereld is niet zo erg, want het zijn niet Dvořáks geheimen die zo fascinerend zijn, maar het idee op zich van Dvořák als een man met geheimen.’ Dvořáks verblijf in Amerika had weliswaar geen nieuwe opera opgeleverd, maar werkte wel bevrijdend voor zijn ambities als dramatisch componist. New York was in de ban van Wagner. Een anekdote vertelt dat Dvořák in de Metropolitan Opera een opvoering bijwoonde van Siegfried. Na het eerste bedrijf zou hij het theater hebben verlaten omdat hij genoeg had van het eindeloos herhaalde ritme van het Nibelungen-motief. Wie luistert naar het begin van Rusalka hoort meteen een verwijzing naar Siegfried. Het ritme van de Nibelungen schuilt achter de scherp geritmeerde figuur die Dvořák associeert met het personage van de watergeest. Rusalka begint ook met een scène die herinnert aan het spel van de Rijndochters met Alberich bij het begin van Das Rheingold. Op vergelijkbare wijze stoeien drie bosnimfen met de watergeest. ‘Ik denk dat Dvořák wonderen zou verrichten met uw libretto’, schreef Josef Bohuslav Foerster, zelf een vooraanstaande Tsjechische operacomponist, aan de dichter Jaroslav Kvapil na lectuur van Rusalka. Kvapil schreef de tekst in 1899. Dvořák had enkele jaren voordien aan František Subert, directeur van het Nationaal Theater in Praag, laten weten dat hij interesse had in een libretto op een Tsjechisch sprookje. Kvapil was de vraag van de componist blijkbaar vergeten, want hij dacht er niet aan om de wereldberoemde meester zijn tekst voor te leggen. Hij contacteerde elke mogelijke kandidaat behalve Dvořák: Oskar Nedbal, Karel Kovařovic, Josef Suk en Josef Foerster. ‘Wat een poëzie, uw verzen zingen uit zichzelf’, antwoordde Foerster. Enkel Dvořák, oordeelde hij, kon die bijzondere poëzie recht doen: ‘Een paar dagen geleden hoorde ik zijn symfonisch gedicht Holoubek (De wilde duif), vol zeldzame poëzie en tonen die overeenkomen met uw poëzie.’ De verwijzing naar De wilde duif was niet toevallig. Dvořák had dit orkestwerk geschreven naar een ballade van Karel Jaromír Erben, de dichter die de Tsjechische poëzie had verrijkt met balladen op thema’s uit de Tsjechische volkse mythologie. Kvapil had zich op Erben gebaseerd in zijn tekst voor Rusalka. Net zoals bij Erben was Kvapils inspiratie niet uitsluitend Tsjechisch. De centrale verhaalstof zocht hij internationaal. De voornaamste bronnen voor de intrige waren De kleine zeemeermin van Hans Christian Andersen en Undine van Friedrich de la Motte Fouqué. Erben had de Tsjechische wouden bevolkt met wraakzuchtige watergeesten en boosaardige heksen. De grondslag van de verhalen was het volkse bijgeloof. De geschiedenis heeft Foerster gelijk gegeven. De muziek die Dvořák in 1900 voor Rusalka componeerde, bezit een zeldzame poëzie. In weinig opera’s zijn inhoud en uitwerking zozeer met elkaar verenigd. De status van Rusalka als Tsjechische nationale opera was niet van meet af aan gegarandeerd. De toenmalige opinieleiders waren niet overtuigd van Dvořáks geloofsbrieven als nationaal componist. De invloedrijke critici Otakar Hostinský en Zdenek Nejedlý oordeelden dat Dvořák te veel bezig was met zijn internationale carrière. Ook was zijn stijl te conservatief. Toch zou uiteindelijk blijken dat Rusalka meer tot de verbeelding van het Tsjechische publiek sprak dan de opera’s van Dvořáks tijdgenoten. De opera vertelt over een waternimf – een rusalka in de Slavische legenden – die verliefd wordt op een prins. Om met hem samen te komen, moet zij eerst mens worden. Net zoals de kleine zeemeermin van Hans Christian Andersen wordt Rusalka aangetrokken door het vooruitzicht van een onsterfelijke ziel. Een heks helpt haar, maar stelt voorwaarden. Zij wil haar doorschijnend waternimfenkleed en haar stem. En bij een breuk, zijn Rusalka en de prins voor eeuwig verdoemd. Rusalka gaat akkoord en ontmoet de prins. Tijdens het huwelijksfeest slaagt een vreemde prinses erin de prins te verleiden. Rusalka keert terug naar het woud als een dwaallicht. De heks vertelt haar dat zij enkel kan worden verlost als ze de prins doodt. De prins zoekt opnieuw naar Rusalka. Ze verschijnt hem als dwaallicht. De prins smeekt haar om vergiffenis. Zij waarschuwt hem dat hij zal sterven als zij hem omhelst. Hij dringt aan en sterft in de ultieme kus. In de tedere slothymne vraagt Rusalka God om erbarmen voor zijn zwakke menselijke ziel, vooraleer zij voor altijd verdwijnt. Francis Maes Dvořák en Brahms Dat Dvořák, na een moeilijke start als componist, zich uiteindelijk mocht verheugen in een stijgend succes en voor zijn werken een uitgever (Simrock) vond, heeft hij grotendeels te danken aan de onvoorwaardelijke steun van niemand minder dan Johannes Brahms. Brahms leerde de composities van Dvořák, waaronder twee symfonieën, kennen in 1874 toen hij samen met Johann Herbeck (de directeur van de keizerlijke opera) en de beruchte criticus Hanslick moest oordelen of Dvořák in aanmerking kwam voor de beurs van de Oostenrijkse Staat ter ondersteuning van arme, maar talentvolle kunstenaars. Dvořák kreeg deze beurs ter waarde van 400 gulden. Vooral dankzij de beslissende stem van Brahms kreeg hij deze beurs eveneens in 1876 en 1877. Het was Hanslick die Dvořák in 1877 informeerde dat hij zojuist deze beurs van 600 gulden had gewonnen en die hem de raad gaf Brahms te schrijven en meer partituren te sturen ‘want hij heeft zijn uitgever (Simrock) uw vocale duetten (de Moravische duetten, opus 20) aanbevolen’. Kort nadien schreef Dvořák dan ook naar Brahms en dit betekende het begin van een levenslange correspondentie, vriendschap en wederzijds respect. Hoewel Dvořák een bewonderaar was van de muziek van Wagner, stond de toenmalige controverse tussen de voorstanders van de ‘absolute’ muziek, wars van enige programmatische inslag (Schumann, Brahms), en de aanhangers van de ‘moderne’ muziek (Liszt, Wagner), hun vriendschap en respect geenszins in de weg. Brahms’ herhaalde pogingen om Dvořák te bewegen zich in Wenen te vestigen, mislukten en ze ontmoetten elkaar uiterst zelden. In 1878 bezocht Dvořák Wenen met de bedoeling Brahms te ontmoeten en te bedanken, maar deze laatste was niet thuis. Het jaar daarop bezocht Brahms Dvořák in Praag. Het zou tot 1897 duren vooraleer Dvořák de zieke Budapest Festival Orchestra Brahms opnieuw bezocht om dan enkele weken later terug te komen om zijn begrafenis bij te wonen. Brahms, die om Dvořák met zijn familie naar Wenen te laten overkomen, ooit schreef, ‘mijn fortuin staat ter jouwer beschikking’ en die, toen Dvořák in Amerika was, diens dringend nodige drukproeven verbeterde, was acht jaar ouder dan Dvořák en als het ware een vaderfiguur. Dat ook zijn artistieke invloed niet gering was, blijkt uit volgend brieffragment: ‘Toen u de laatste maal in Praag was, vestigde u mijn aandacht op verschillende zwakke punten in mijn werken en ik kan u daarvoor enkel van harte bedanken, want nu heb ik vele slechte noten gezien en ze vervangen…’ Johan Huys eerste viool Violetta Eckhardt Ágnes Bíró Mária Gál-Tamási Radu Hrib Erika Illési István Kádár Péter Kostyál Eszter Lesták Bedő Gyöngyvér Oláh Gábor Sipos Emese Gulyás Csaba Czenke Tímea Iván Balázs Bujtor tweede viool János Pilz Györgyi Czirók Tibor Gátay Krisztina Haják Zsófia Lezsák Levente Szabó Zsolt Szefcsik Antónia Bodó Noémi Molnár Anikó Mózes Erika Kovács Gabriella Nagy altviool Ferenc Gábor Ágnes Csoma Miklós Bányai Judit Bende Cecília Bodolai Zoltán Fekete Barna Juhász Nikoletta Reinhardt Nao Yamamoto Csaba Gálfi cello Péter Szabó Lajos Dvorák Éva Eckhardt György Kertész Gabriella Liptai Kousay Mahdi György Markó Rita Sovány trompet Zsolt Czeglédi Tamás Póti Zoltán Tóth contrabas Zsolt Fejérvári Károly Kaszás Géza Lajhó László Lévai Attila Martos Csaba Sipos tuba József Bazsinka fluit Gabriella Pivon Anett Jófőldi Bernadett Nagy hobo Victor Aviat Eva Neuszerova Jeremy Sassano klarinet Ákos Ács Rudolf Szitka Roland Csalló fagot Dániel Tallián Sándor Patkós hoorn Zoltán Szőke András Szabó Dávid Bereczky Zsombor Nagy trombone Balázs Szakszon Péter I. Bálint Justin Clark pauken Roland Dénes percussie László Herboly István Kurcsák Gáspár Szente harp Ágnes Polónyi harmonium László Adrián Nagy Czech Philharmonic Choir Brno Biografieën sopraan Eva Adamová Petra Balášová Lenka Brabcová Lucie Džula-Bártová Monika Fifernová Michaela Grundová Bohdana Hlaváčková Markéta Marečková Věra Melicharová Romana Pávková Gabriela Slámová Karla Spilková Pavlína Švestková Michaela Tománková Petra Vachová Dana Vaculíková In 1983 beslisten dirigent Iván Fischer en pianist Zoltán Kocsis om een nieuw symfonisch orkest op te richten: het Budapest Festival Orchestra (HU). Niemand had toen kunnen raden dat dit het begin was van een van de meest succesvolle en opwindende muzikale avonturen in Hongarije en op de internationale podia. In het begin gaf het Budapest Festival Orchestra maximum vier tot vijf concerten per jaar. Nadat het in 1992 aangesteld werd als permanent orkest van Boedapest, kreeg het steeds meer de titel van ‘de ware erfgenaam van de muzikale tradities van Hongarije en Centraal-Europa'. Tegenwoordig is het Budapest Festival Orchestra een welkome gast op vooraanstaande muziekfestivals en in de belangrijkste concertzalen. Ook de operaprojecten oogsten succes en het orkest besteedt ruime aandacht aan nieuwe muziek. alt Romana Crháková Jitka Hedijová Jana Janků Adriana Mahdalová Jana Nešutová Jana Plachetková Dita Stejskalová Dagmar Suchá Veronika Tlachová Ivana Vlasáková Marie Vrbová Pavla Zbořilová Eva Zbytovská tenor Tomáš Badura Tomáš Dittmann Martin Fabián Martin Javorský Václav Jeřábek Roman Kopřiva Antonín Libicher Tomáš Pažourek Petr Pytlík Šudák František Pavel Valenta Jiří Vejmělka bas Aleš Baláš Pavel Drápal Jaroslav Fric Martin Frýbort Dario Grbic Viktor Moravec Jan Ocetek Tomáš Suchomel David Vonšík Iván Fischer (HU) studeerde aanvankelijk piano en viool en schakelde later over op cello en compositie. Vervolgens werkte hij gedurende twee seizoenen als assistent van Nikolaus Harnoncourt. De internationale carrière van Fischer ging van start toen hij op 25-jarige leeftijd in Londen de Rupert Foundation Conducting Competition won. In 1983 keerde hij terug naar Hongarije en richtte hij het Budapest Festival Orchestra op. Als gastdirigent wordt hij geregeld gevraagd door Berliner Philharmoniker, Concertgebouworkest Amsterdam, New York Philharmonic, Cleveland Orchestra, London Symphony, Israel Philharmonic, Bayerischer Rundfunk Orchester, Westdeutscher Rundfunk Orchester, Orchestre National de France, Chamber Orchestra of Europe en Orchestra of the Age of Enlightenment. Als operadirigent werd Iván Fischer uitgenodigd door de opera’s van Londen, Parijs, Zürich, Frankfurt, Boedapest, Wenen en Stockholm. Daniel Müller-Schott (DE) studeerde cello bij Walter Nothas, Heinrich Schiff en Steven Isserlis, en ontving een beurs van de AnneSophie Mutter Foundation. In 1992 behaalde Müller-Schott de eerste prijs van de Moscow International Tchaikovsky Competition for Young Musicians. Hij concerteerde samen met ‘s werelds meest gerenommeerde orkesten als de Academy of St Martin in the Fields, het Gewandhausorchester Leipzig, l’Orchestre de Paris en het BBC Philharmonic en aan de zijde van dirigenten als Iván Fischer, Bernard Haitink, Neeme Järvi, Sir Neville Marriner, Jun Märkl, Sir André Previn en vele anderen. Hij speelt op een ‘Ex Shapiro’ van Matteo Goffriller (Venetië, 1727). Pianist Stephen Hough (UK) neemt een unieke positie in op de internationale concertpodia. Hij geeft bijzondere uitvoeringen van het standaardrepertoire, in recitals en met orkesten, maar heeft ook een grote interesse in het minder bekende repertoire. Na het behalen van de eerste prijs op de Naumburg International Piano Competition in 1983 trad hij geregeld op met vrijwel alle belangrijke Amerikaanse en Europese orkesten. Hij concerteerde onder meer onder leiding van dirigenten als Abbado, Von Dohnányi, Dutoit, Gergiev, Järvi, Levine, Rattle en Salonen. Hough geeft wereldwijd recitals in de belangrijkste concertzalen. Inmiddels heeft hij zo'n veertig opnames op zijn naam staan. Voor veel van die cd-opnames won hij prijzen zoals een Diapason d'Or, Deutscher Schallplattenpreis, Classic CD en Gramophone Award. Als kamermusicus werkt Hough geregeld samen met bevriende musici als Steven Isserlis, Joshua Bell, Pamela Frank, Tabea Zimmermann en Michael Collins. Czech Philharmonic Choir Brno (CZ) werd in 1990 opgericht door koorleider Petr Fiala. Ondanks haar korte geschiedenis kan het koor al tot de meest bevraagde ensembles uit Europa gerekend worden. Het koor specialiseert zich in oratoriums, cantates en sinds kort ook operarepertoire. Dirigenten als Leopold Hager, Marc Soustrot, Charles Dutoit, Jean-Claude Casadesus, Zubin Mehta, Nikolaus Harnoncourt, Paavo Järvi, Neeme Järvi, Jukka-Pekka Saraste, Walter Weller, Marek Janowski, Sir Simon Rattle en Christian Thielemann werkten al samen met het koor. Pavla Vykopalová (CZ) studeerde aan het conservatorium van Praag. Na het behalen van haar diploma werd ze lid van een operagezelschap in Plzeň, waar ze onder andere de hoofdrol in Purcells Dido and Aeneas op zich nam. Haar repertoire reikt van barokmuziek tot het romantische repertoire, maar ook voor oratioriums, cantates en liederen is ze een veelgevraagde soliste. Sinds 2009 is ze regelmatig solist bij het Nationaal Theater van Brno. Jolana Fogašová (SK) startte haar zangopleiding aan het conservatorium van Bratislava en vervolmaakte zich aan de Academy of Music and Dramatic Art. Wanneer ze in 1993 lid wordt van het Nationaal Theater in Bratislava, start ook haar internationale carrière. Ze zong reeds de rollen van Tosca, Manon Lescaut, Eglantine (Euryanta), Joana of Arc (Virgin of Orleans), Judith (Blauwbaards Burcht) en de heks en prinses (Rusalka). Daarnaast staan werken van Bach, Pergolesi, Haydn, Mozart, Beethoven, Verdi, Bruckner, Mahler, Nono, Penderecky, Stravinsky en vele anderen op haar repertoire. Aleš Briscein (CZ) studeerde klarinet, saxofoon en zang aan het conservatorium van Praag. Hij zette zijn studies verder aan de West-Boheemse Universiteit in Pilsen. In 1995 startte hij als solist aan de Staatsopera in Praag. Briscein concerteerde op het Edinburgh International Festival en het Festival Prague Spring aan de zijde van het Czech Philharmonic Orchestra en het Scottish Royal National Orchestra. De bas Peter Mikuláš (SK) behaalde zijn zangdiploma aan de Academy of Music and Dramatic Arts in Bratislava. Naast zijn vaste aanstelling als solist aan het Nationaal Theater in Bratislava sinds 1976 is hij ook gastzanger in het Nationaal Theater in Praag, de Metropolitan Opera en vele andere Europese operahuizen. Tijdens zijn carrière bouwde hij een uitgebreid operarepertoire op: Fiesco (Simon Boccanegra), Philipp (Don Carlo), Mefisto (Mefistofele van Boito en Faust van Gounod), Bergs Wozzeck, Leporello (Don Giovanni), Dulcamara (L'Elisir d'Amore), Don Magnifico (La Cenerentola), Gremin (Eugene Onegin), Boris Godunov (Boris Godunov). Mikuláš geeft geregeld concerten met Tsjechische en Slowaakse orkesten, het Orchestre de Paris en de Wiener Philharmoniker. Lucie Silkenová (CZ) was van 1989 tot 1997 lid van het Kühn Children’s Choir. Daarna studeerde ze zang aan de Jan Neruda High School bij Ivan Kusnjer en aan de Academy of Performing Arts in Praag. Silkenová won verschillende prijzen op internationale wedstrijden: de eerste prijs in het Concours International d’Encouragement Musical, Lyon 2008 en een tweede prijs in de Antonín Dvořák International Vocal Competition. Operaliefhebbers zagen haar al in de rollen van Cleopatra (Händel: Giulio Cesare), Pamina (Mozart: Die Zauberflöte), Corilla (Donizetti: Viva la Mamma), Rosina (Rossini: Il barbiere di Siviglia), Gilda (Verdi: Rigoletto) en Lisa (Lehár: Das Land des Lächelns). In 2010 maakte ze haar debuut aan het Nationaal Theater van Praag. Ze concerteerde ook met onder meer het BBC Symphony Orchestra, Orquestra Sinfônica do Estado de São Paulo en het Prague Symphony Orchestra. Michaela Kapustová (CZ) studeerde bij Yvona Škvárová aan het Praagse conservatorium. Ze won verschillende prijzen tijdens de Antonín Dvořák International Vocal Competition in Karlovy Vary. In 2008 debuteerde ze aan het J.K. Tyl Theatre in Pilsen, in de rol van Rosina (Il barbiere di Siviglia) en in 2010 als Angelina in Rossini's La Cenerentola in het Nationaal Theater in Brno. Verder werkt Kapustová ook samen met de Prague Philharmonia en de Plzeň Philharmonic Orchestra. Jiří Brückler (CZ) startte zijn zangcarrière in verschillende kinderkoren. Aan het Conservatorium van Praag studeerde hij klassieke zang en hij vervolmaakte zich aan de Academy of Music in Praag. Kort nadien verscheen hij als gast in de Prague State Opera. Hij behaalde diverse prijzen: de eerste prijs in de Antonín Dvořák International Singing Competition in Karlovy Vary, de Vilém Zítek Prize, de Josef Hercl Society Award en de Editio Bärenreiter Award. In het Nationaal Theater van Brno was hij te horen in de rol van Graaf Almaviva in Mozarts Le nozze di Figaro, Ping in Puccini’s Turandot en Don Pedro in La Périchole van Offenbach. Sinds 2011 is hij solist van de Praagse Staatsopera en het Nationaal Theater. Alžběta Poláčková (CZ) volgde zangles aan de Academy of Performing Arts bij René Tuček. Ze won diverse prijzen tijdens concours, onder meer in de Antonín Dvořák Competition in Karlovy Vary in 2002. Het jaar nadien startte ze als solist aan het Nationaal Theater in Praag. Ze zong er onder meer de rollen van Kristina (De zaak Makropulos), Pamina, Zerlina, Donna Elvira, Mařenka (The Bartered Bride), tweede bosnimf (Rusalka), Lise (Les Enfants Terribles) en Euridice (Orfeo ed Euridice). Sinds vorig seizoen vertolkt ze Rusalka met de Praagse Staatsopera. In de kijker Edo de Waart © Bert Hulselmans © Emily Valcke za 07.06.14 / 20.00 / Concertzaal deFilharmonie / Mahler 6 Gustav Mahlers Zesde Symfonie, de ‘Tragische’, is een titanenwerk, dat perfect representatief is voor de rest van Mahlers oeuvre. Het werd voor een gigantische orkestbezetting geschreven en combineert op sublieme wijze het verhevene met het volkse, het dramatische met het groteske. za 21.06.14 / 20.00 / Concertzaal Laureatenconcert Koningin Elisabeth wedstrijd / La Petite Bande Kandidaten van de Koningin Elisabeth wedstrijd voor zang moeten een enorme artistieke veelzijdigheid aan de dag leggen. In een avondvullend muzikaal festijn begeleidt La Petite Bande een aantal laureaten in aria’s en ensembles uit opera’s van Haydn en Mozart. Authentiek en vol jeugdig enthousiasme. BESTEL UW TICKETS NU OP Ontdek meer klassieke muziek op muzemuse.eu Coverbeeld: Iván Fischer © Felix Broede / V.U. Katrien Van Eeckhoutte, ’t Zand 34, 8000 Brugge CONCERTGEBOUW SERVIES Gezellig tafelen voor of na een voorstelling met een verrassing op vertoon van het concertticket. Alle info over de deelnemende horecazaken op www.concertgebouw.be/servies.
© Copyright 2024 ExpyDoc