Beleidskader Goede zorg doen we samen Wmo beleidskader 2 > Inhoud 0254_14 Wmo beleidskader_vdef Voorwoord......................................................................................................................... 3 1Inleiding.............................................................................................................................. 5 1.1 Achtergrond decentralisatie AWBZ 5 1.2 Verantwoordelijkheden gemeenten 5 1.3 Uitgangspunten beleidskader 7 1.4 Het Bredase beeld 7 2 Visie en gewenste maatschappelijke resultaten............................................................. 9 2.1 Leidende principes in samenhang met decentralisaties 9 2.2 Randvoorwaarden algemene rekenkamer 10 2.3 Visie en uitgangpunten voor de Wmo 10 2.4 Wat hebben we tot nu toe met cliënten en betrokken organisaties bereikt 13 2.5 Wie krijgt welke rol 13 2.6 Ondersteuning mantelzorgers en inzet vrijwilligers 14 3 Goede ondersteuning dicht bij huis en snel de juiste zorg.......................................... 17 3.1 Het wijkteam als herkenbaar aanspreekpunt en toeleiding naar individuele ondersteuning en zorg 17 3.2 Uitgangspunten en positionering van de wijkteams 20 4Maatwerkvoorzieningen................................................................................................. 23 4.1 Uitvoering en toeleiding maatwerkvoorzieningen 23 4.2Dagbesteding 23 4.3 Huishoudelijke verzorging 23 4.4 Overige maatwerkvoorzieningen 24 4.5 Keuzevrijheid pgb 24 5Middelen........................................................................................................................... 27 5.1 Beschikbaar budget als uitgangspunt 27 5.2 Bekostiging algemene en maatwerkvoorzieningen 27 5.3Risicoanalyse 28 6 Kwaliteitsbewaking, kwaliteitseisen en monitoring.................................................... 31 6.1Cliëntenparticipatie 31 6.2 Bezwaar en beroep 32 6.3 Klachtenregeling en klanttevredenheid 32 6.4 Onafhankelijke cliëntondersteuning 33 6.5 Monitoring en verantwoording 33 6.6Ontwikkelopgave 33 7Spoorboekje..................................................................................................................... 35 8 Communicatie van AWBZ naar Wmo............................................................................. 37 8.1Tijdspad 37 8.2Communicatieaanpak 37 Wmo beleidskader 1 Wmo beleidskader 2 V Voorwoord Voor u ligt het beleidskader van de Wet maatschappelijke ondersteuning Breda Goede zorg doen we samen. Met de komst van een aantal nieuwe taken op het gebied van de zorg naar gemeenten zal de bestaande Wmo vanaf 2015 aanzienlijk veranderen. Meer mensen en mensen met andere en meer complexe zorgvragen komen vanaf dat moment met hun vragen naar de gemeente. Daarop moeten we, samen met zorgaanbieders en cliëntenorganisaties, goed zijn voorbereid. Dit beleidskader geeft richting aan de voorbereidingen en de manier van samenwerken in de toekomst. In de afgelopen jaren is er met de partners in de stad volop gewerkt aan een gezamenlijke visie en aanpak. In de maanden die voor ons liggen tot 1 januari 2015 moeten we de stap maken van de visie, naar het inrichten van een nieuw Bredaas model voor de Zorg en Welzijn. De samenwerking tussen ketenpartners en de gemeentelijke dienstverlening moet op dat moment zijn geregeld, zodat de uitvoering gemeentebreed van start gaat. Om de komende maanden de juiste stappen te kunnen zetten, is het van belang om van de vraag “WAT gaat er op ons afkomen?”, over te gaan naar de vraag “HOE gaan we het samen regelen?” en “met WIE gaan we deze opgave oppakken en hoe ziet het proces er verder uit?”. In dit beleidskader komen deze onderwerpen aan de orde. In de hoofdstukken 1 en 2 wordt de context, uitgangspunten en de visie beschreven: WAT staat ons te wachten? In de hoofdstukken 3 en 4 is aandacht voor het HOE: hoe gaan we dit oppakken in Breda. Wat kunnen en gaan mensen zelf oppakken en op welke wijze komt er snel en gericht maatwerk voor de mensen die dat nodig hebben? In de hoofdstukken 5 t/m 8 komen de partners en het proces verder aan de orde. Want met dit beleidskader zijn we er niet. Het zijn de kaders op weg naar het nieuwe model. Een model dat verder wordt uitgewerkt in het wettelijk verplichte Wmo-beleidsplan en bijbehorende Wmo-verordening. Deze dienen voor 1 november 2014 door de gemeenteraad te worden vastgesteld. Vrijwillig en zelf waar het kan, professioneel waar het nodig is. Dat is de essentie van de nieuwe Wmo in Breda. In de nieuwe Wmo komen Bredanaars in hun kracht, al dan niet met behulp van hun omgeving. Lukt dat niet dan is er snel en op maat de juiste ondersteuning, want niemand mag tussen wal en schip raken. Voor jezelf en elkaar zorgen is de gewoonste zaak in Breda. Wij zijn er voor elkaar, met elkaar. Hulpvragers en -aanbieders, vrijwilligers en professionals werken samen. Wijkteams zijn de spil van de wijk en staan zo nodig met professionals klaar voor diegene die de professionele hulp en ondersteuning dichtbij huis nodig hebben en het zelf niet kunnen regelen. Hierbij behandelen we elkaar met respect en leren we van wat beter kan. Bredanaars leren met elkaar van de goede en slechte ervaringen: Hoe kan het nog beter. Zo ontstaat een optimaal zorg- en ondersteuningsklimaat in zorgstad Breda. Uiteraard is er ook oog voor de urgentie van het herstellen van slechte ervaringen. Professionals en vrijwilligers ‘maken het verschil’ voor degenen die zorg en ondersteuning nodig hebben. Op weg naar een nieuw Bredaas model voor de Zorg en Welzijn. Miriam Haagh Wethouder Zorg & Welzijn Wmo beleidskader 3 1 Inleiding 1.1. Achtergrond decentralisatie AWBZ Niet iedereen in onze samenleving is in staat zichzelf staande te houden en deel te nemen aan de maatschappij. Soms zijn aandoeningen of beperkingen daarvan de oorzaak. Om die reden is in Nederland in het verleden met de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) een zorgstelsel in het leven geroepen dat voorziet in de zorg voor deze mensen. Daarnaast werden gemeenten via eerst de Wet voorzieningen gehandicapten en de Welzijnswet (Wvg) en later via de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) verantwoordelijk voor het bevorderen van welzijn en zelfredzaamheid van de eigen inwoners, waar nodig met inzet van een rolstoel, woonvoorziening, vervoer en huishoudelijke verzorging. Sinds 2007 is de gemeente al verantwoordelijk voor de Wmo. 1.2 Verantwoordelijkheden van de gemeenten Met de decentralisatie van de AWBZ worden de functies ‘individuele begeleiding’ en ‘dagbesteding’ (bij elkaar ‘begeleiding’ genoemd) uit de AWBZ geschrapt. Via de Wmo worden gemeenten vanaf 1 januari 2015 verantwoordelijk voor de ondersteuning van mensen die tot dan toe op deze vormen van zorg waren aangewezen. Begeleiding Onder begeleiding vallen activiteiten die bedoeld zijn om de zelfredzaamheid van personen te bevorderen, te behouden of te compenseren zodat een verblijf in een instelling zo lang mogelijk wordt uitgesteld en verwaarlozing wordt voorkomen. Te denken valt aan activiteiten die bestaan uit het ondersteunen bij of het oefenen met vaardigheden of handelingen, zoals bijvoorbeeld het beheren van (huishoud)geld of hulp bij de administratie, hulp bij of overnemen van post openmaken of regelen en afhandeling van praktische zaken. Het gaat ook om activiteiten die bestaan uit het ondersteunen bij of het oefenen met het aanbrengen van structuur of het voeren van regie, zoals hulp bij plannen, stimuleren en voorbespreken van activiteiten of hulp bij op en bijstellen van de dag en weekplanning. Het gaat dan om de dagelijkse routine. Begeleiding binnen de AWBZ is momenteel mogelijk in de vorm van individuele begeleiding of als begeleiding in groepsverband. Begeleiding in groepsverband wordt ook wel dagbesteding genoemd. Voorbeelden van dagbesteding zijn zorgboerderijen of spelactiviteiten voor beginnend dementerende ouderen. De decentralisatie van de AWBZ naar de Wmo betreft niet alleen de ‘begeleiding’. De gemeente wordt ook verantwoordelijk voor: • kortdurend verblijf: dit gaat over ondersteuning die erop is gericht dat degene die de ondersteuning nodig heeft gedurende enkele dagen elders kan verblijven zodat de mantelzorger wordt ontlast. Deze mogelijkheid wordt ook wel ‘logeeropvang’ genoemd; • inloop GGZ: een ontmoetingsplaats in de wijk voor mensen met GGZ-problematiek waar zij anderen kunnen ontmoeten en waar hun ziekte en behandeling er niet toe doen; • beschermd wonen: hier gaat het om mensen met hoofdzakelijk psychiatrische problematiek die hulp nodig hebben om zelfstandig te kunnen wonen; • onafhankelijke cliëntondersteuning: dit is de functie die momenteel door de MEE-organisatie wordt uitgevoerd; • anonieme ‘telefonische/elektronische hulpdienst: dit is een taak die nu is belegd is bij Sensoor en landelijk c.q. provinciaal wordt gefinancierd; • deel van de functie ‘persoonlijke verzorging’: de AWBZ biedt naast ‘begeleiding’ ook andere vormen van zorg, zoals ‘persoonlijke verzorging’. Een deel van die persoonlijke verzorging lijkt sterk op begeleiding (“zorg met de handen op de rug” wordt dat ook wel genoemd). Dat deel komt onder de Wmo te vallen. Het gaat hierbij om aanvullende ondersteuning bij de algemene dagelijkse levensverrichtingen, vooral bij mensen met een zintuiglijke of verstandelijke beperking of psychiatrische problematiek. Het overige deel van de persoonlijke verzorging gaat naar de zorgverzekeringswet. • Mantelzorgcompliment: de gemeente moet regelen op welke wijze ze zorg draagt voor een jaarlijkse blijk van waardering voor de mantelzorgers van cliënten in de gemeente. Wmo beleidskader 5 • Opvolging Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg): de gemeente kan bepalen dat aan mensen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen voor daarmee verband houdende meerkosten een tegemoetkoming wordt verstrekt ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en participatie. Wmo nu Wmo straks In de huidige Wmo staan negen prestatievelden centraal: 1.De leefbaarheid en sociale samenhang in dorpen, wijken en buurten bevorderen. 2.Jeugdigen met problemen met opgroeien en ouders met problemen met opvoeden preventief ondersteunen. 3. Informatie, advies en cliëntondersteuning geven. 4. Mantelzorgers en vrijwilligers ondersteunen. 5.Bevorderen dat mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en mensen met een psychosociaal probleem deelnemen aan het maatschappelijk verkeer en zelfstandig functioneren. 6.Mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en mensen met een psychosociaal probleem voorzieningen verlenen om hun zelfstandig functioneren of hun deelname aan het maatschappelijke verkeer te behouden. (hieronder vallen de maatwerkvoorzieningen: woonvoorzieningen, huishoudelijke verzorging, deeltaxivervoer, hulpmiddelen Wmo waaronder de rolstoelen en scootmobielen etc.) 7. Maatschappelijke opvang bieden, waaronder vrouwenopvang. 8.Openbare geestelijke gezondheidszorg bevorderen, met uitzondering van psychosociale hulp bij rampen. 9. Verslavingsbeleid bevorderen Idem, maar binnen de nieuwe wet niet meer benoemd als prestatievelden. Besluitvorming nieuwe taken: In het nieuwe wetsvoorstel komen geen prestatievelden meer voor. Wel wordt in de wettekst bij de begripsomschrijving van ‘maatschappelijke ondersteuning’ aangegeven waar gemeenten zich mee bezig dienen te houden. Hier zijn de prestatievelden (gedeeltelijk) in te herkennen. Het begrip ‘maatschappelijke ondersteuning’ omvat: 1.bevorderen van de sociale samenhang, de mantelzorg en vrijwilligerswerk, de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking, de veiligheid en leefbaarheid in de gemeente, alsmede voorkomen en bestrijden van huiselijk geweld, 2.ondersteunen van de zelfredzaamheid en de participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen zoveel mogelijk in de eigen leefomgeving, 3. bieden van beschermd wonen en opvang. Ondersteuning gericht op “begeleiding”, inclusief vervoer. Kortdurend verblijf Deel van de functie ‘persoonlijke verzorging’ gericht op begeleiding Besluitvorming in voorliggend beleidskader met uitwerking in najaar 2014 (beleidsplan en verordening) Mantelzorgcompliment Niet in dit beleidskader: Inloop GGZ Beschermd wonen Beleidskader kwetsbare groepen (december 2014) Onafhankelijke cliëntondersteuning Najaar 2014 middels aparte verordening Anonieme telefonische/elektronische hulpdienst Najaar 2014 Opvolging Wtcg Najaar 2014 De nieuwe Wmo geeft de gemeente een aantal richtingen en verplichtingen . De belangrijkste daarvan zijn: • de gemeente moet het beleid voor de nieuwe Wmo iedere vier jaar in een beleidsplan vastleggen; • de gemeente moet een verordening vaststellen; • door de gemeente worden ‘algemene voorzieningen’ georganiseerd. Met deze algemeen toegankelijke voorzieningen biedt de gemeente cliënten mogelijkheden voor het verbeteren van zelfredzaamheid en participatie, zonder dat daarvoor een apart en op de individu gericht proces en besluitvorming plaatsvindt. Voorbeelden daarvan zijn het ouderenwerk en maatschappelijk werk; • als het nodig is, moet iemand gebruik kunnen maken van een op de persoon gerichte voorziening. De gemeente moet ervoor zorgen dat deze ‘maatwerkvoorzieningen’ beschikbaar zijn; • voordat iemand een ‘maatwerkvoorziening’ toegekend kan krijgen, dient de gemeente een ‘onderzoek’ te doen naar onder andere de situatie en wensen van degene die om een voorziening vraagt; Wmo beleidskader 6 • een besluit om een ‘maatwerkvoorziening’ toe te kennen moet door de overheid worden genomen en gebaseerd zijn op het ‘onderzoek’. Het mag gemandateerd worden aan een niet-overheidsorganisatie; • de gemeente moet zorgen voor onafhankelijke cliëntondersteuning. 1.3 Uitgangspunten beleidskader Voorliggend beleidskader geeft de kaders aan die de gemeente Breda belangrijk vindt bij de inrichting van de nieuwe Wmo. De kaders zullen in een nog op te stellen beleidsplan in overleg met de klankbordgroep Wmo nader worden uitgewerkt. Het beleidsplan zal samen met de nieuwe Verordening voor 1 november 2014 ter vaststelling worden aangeboden aan de gemeenteraad. Dit beleidskader beperkt zich tot de decentralisatie van de AWBZ begeleiding, kortdurende verblijf en het deel van de persoonlijke verzorging waar de gemeente verantwoordelijk voor wordt. De invoering wordt lokaal opgepakt en ingeregeld. Om onnodige administratieve lasten en uitgaven te voorkomen zijn er op bestuurlijk niveau in de regio afspraken gemaakt om de thema’s toegang, financiering en verantwoording gezamenlijk uit te werken. 1.4 Het Bredase beeld In Breda waren er in 2013 op grond van de huidige AWBZ zo’n 2.800 mensen die in totaal ongeveer 4000 indicaties voor ‘begeleiding’ ontvingen. Omdat er in de loop van het jaar mensen bijkomen en afvallen is het aantal mensen met een indicatie op één moment uiteraard lager. Dat aantal ligt tussen de 2.300 en 2.400. In onderstaande diagram wordt zichtbaar hoe de verhouding is tussen de verschillende groepen die een indicatie voor begeleiding hebben. Indicaties voor begeleiding naar grondslag en leeftijd: totaal 2.340 op 1 juli 2013 260 70 50 35 Somatische aandoening 0-64 155 Somatische aandoening 65-74 Somatische aandoening 75 e.v. verstandelijke beperking v.a. 18 jr. 515 Psychogeriatrische beperking v.a. 65 Psychiatrische stoornis v.a. 18 870 145 Zintuigelijke beperking Lichamelijke beperking Voor het lezen van deze diagram dient in acht te worden genomen dat ondersteuning via de Wmo van toepassing is op cliënten vanaf 18 jaar. Op de groep onder de 18 is de Jeugdwet van toepassing. Somatische aandoening: Een somatische aandoening of beperking vindt veelal zijn oorzaak in een actuele somatische (lichamelijke) ziekte of aandoening. Verstandelijke beperking: Bij een verstandelijke handicap scoort iemand met het denkvermogen (cognitief) lager dan gemiddeld bij een algemene intelligentietest. Psychogeriatrische aandoening of beperking: Er is sprake van een ziekte, niet-aangeboren aandoening of functiestoornis in of van de hersenen. Wmo beleidskader Psychiatrische aandoening of beperking: Psychiatrische ziektebeelden/ aandoeningen worden ook wel psychische stoornissen genoemd, omdat een of meer symptomen van de stoornis veroorzaakt wordt door in de psyche gelegen factoren. Zintuiglijke beperking: Bij een zintuiglijke beperking gaat het om een beperkt gezichtsvermogen (visueel) of gehoor (auditief) of een communicatieve handicap. Lichamelijke handicap: Een lichamelijke handicap is op te vatten als een fysieke aandoening. 7 Wmo beleidskader 8 2 Visie en gewenste maatschappelijke resultaten 2.1. Leidende principes in samenhang met decentralisatiess De decentralisatie van de AWBZ kan niet los worden gezien van de andere decentralisaties die op stapel staan: arbeidsparticipatie en Jeugdzorg. We staan dus aan het begin van een transformatie van het sociale domein in den brede. In Breda zijn de volgende leidende principes voor de aanpak van de drie decentralisaties geformuleerd: a. Eenduidigheid in de bejegening van burgers: in lijn met het uitgangspunt dat de burger centraal staat i.p.v. de ‘regeling’ of het domein. b.Eenduidigheid in wijze waarop bepaald of beoordeeld wordt welke ondersteuning nodig is. We hebben op onderdelen al ervaring met vormen en werkwijzen die passen bij de uitgangspunten van meedoen@Breda (focus op zelfsturend vermogen en eigen kracht, ruimte aan burgers en instellingen om daar invulling aan te geven). Deze bouwen we eenduidig uit. c.Voor burgers en gezinnen die op meerdere fronten of vanuit diverse gezinsleden ondersteuning nodig hebben, streven we naar een integrale aanpak die aansluit bij de vraag en de draagkracht van dat gezin. Wat kan je aan ondersteuning redelijkerwijs samenvoegen (bij bepalen van wat nodig is, bij inzet van professionals, bij samenvoeging van middelen) en waarvoor blijft een specifieke of aparte inzet nodig? d.Waar mogelijk bundelen we middelen/budgetten om daadwerkelijk vraaggestuurd en integraal ondersteuning of begeleiding te bieden. Hiervoor geldt dat we zoeken naar manieren om die ontschotting zo maximaal als haalbaar te realiseren zonder transparantie (waar gaan welke middelen naar toe en met welk resultaat?) te verliezen. NB: de mate waarin het mogelijk is om te ontschotten is nu nog niet bekend. Het wetgevingstraject voor de respectievelijke decentralisaties is nog niet afgerond. e.Prikkels voor zelf doen en ontzorgen. We zoeken naar effectieve prikkels om burgers en professionals te stimuleren om vooral zoveel mogelijk zelf te doen resp. te ontzorgen in plaats van zorg te stapelen of intensiveren. We willen de inzet van en aanspraak op individuele voorzieningen terugbrengen door een effectievere inzet en ondersteuning vanuit collectieve voorzieningen. f.We gunnen burgers en professionals ruimte. Dat betekent dat we als overheid een stap opzij en naar achter doen. Wat ons betreft timmeren we als gemeente dus niet alles dicht met regels en procedures. We focussen op de kracht en de talenten van burgers. En van professionals. Bij vertrouwen en ruimte geven hoort tegelijkertijd het serieus sanctioneren/straffen wanneer misbruik van dat vertrouwen wordt gemaakt (‘high trust, high penalty’). Hierbij blijven we aandacht houden voor de kwaliteit van zorg en ondersteuning. NB: Het ruimte laten en werken vanuit vertrouwen vergt van ons allen kritische zelfreflectie (consistent blijven) en een gezonde dosis zelfbeheersing (niet bij het eerste beste incident ruimte ‘terugclaimen’ van burgers en professionals). g.Eenduidigheid in de manier waarop we als gemeente sturen op het realiseren van de gewenste (maatschappelijke) resultaten. Uiteindelijk gaat het erom dat competenties en (draag)kracht van burgers versterkt worden. Dat zal dan ook de toetssteen moeten zijn bij het meten, verantwoorden en beoordelen van de effectiviteit van de inzet (van professionals, instellingen, budgetten). h.Schaal waarop ondersteuning wordt vormgegeven volgt vraag. In het algemeen hanteren we (zoals bijvoorbeeld ook bij het CJG) het uitgangspunt dat de ondersteuning zo dichtbij mogelijk bij de burger (school, thuis, wijk) georganiseerd is. Sommige vragen zijn zo specifiek (en beperkter in aantal) dat we de ondersteuning of zorg regionaal of bovenregionaal regelen (subsidiëring of inkoop van bijvoorbeeld zeer specifieke vormen van zorg, zoals mogelijkerwijs residentiële jeugdzorg, uitvoering van de jeugdreclassering etc). Bij toeleiding naar werk gaat het vooral ook om de vraag naar arbeid vanuit het bedrijfsleven. Daarbij is de meest logische schaal vaak regionaal of zelfs bovenregionaal. Bron: Raadsbrief Samenhangende aanpak decentralisaties AWBZ begeleiding, Wwnv en Jeugdzorg (maart 2012) Wmo beleidskader 9 Omdat wij laagdrempeligheid van voorzieningen belangrijk vinden is herkenbaarheid een belangrijk kader. Door het werken met wijkteams wordt het aanbod van voorzieningen in de directe leefomgeving van cliënten herkenbaar. Daarvoor is het belangrijk dat begrippen en procedures eenduidig begrijpelijk zijn en niet verwarrend. Ook integraliteit is een belangrijk kader; niet de cliënt verwijzen maar de vraag doorsturen. Waar dat kan is vervlechting een derde kader dat we hanteren. Zo is de combinatie van dagbesteding en participatiebevordering voor de hand liggend. Maar ook andere nu nog onvermoede combinaties zijn mogelijk. Tot slot is het belangrijkste kader waarin we willen werken Innovatie in (jeugd)zorg, participatie en ondersteuning. Het aanboren van nieuwe werkwijze, inzichten en combinaties is een belangrijke voorwaarde tot verbetering van voorzieningen en het betaalbaar houden daarvan. Het is niet alleen een transformatieopgave voor overheden. Ook de veerkracht en de inzet van burgers worden ten volle benut, we verwachten en ‘vragen’ hen meer zelf op te lossen en zichzelf en elkaar meer te helpen en ondersteunen. De grote uitdaging is dat we dat als overheid dan ook mogelijk maken, burgers de ruimte bieden en ook in die zin gelijkwaardig gaan bejegenen (niet ‘Wij weten wat goed voor u is.’, maar wel: ‘Wat denkt en kunt u zelf?’ en: ‘Wie kan u verder helpen?’). 2.2 Randvoorwaarden algemene rekenkamer De algemene rekenkamer stelt dat de volgende zes randvoorwaarden vervult moeten zijn voordat we goed van start kunnen (naast dat natuurlijk voor het rijk en anderen ook deze voorwaarden gelden): 1. Is de continuïteit van de ondersteuning gewaarborgd? 2. Is de regelgeving op tijd klaar? 3. Zijn verantwoordelijkheden, taken en bevoegdheden duidelijk gedefinieerd? 4. Is de interne organisatie op orde? 5. Hebben we voldoende inzicht in de samenhang tussen doelgroep en middelen? 6. Is de democratische controle en verantwoording ingericht? Wij vinden het belangrijk dat dit op tijd geregeld is en gaan daar in Breda dan ook voor zorgen. Hierbij vinden we het belangrijk dat de kwaliteit goed geborgd is en blijft. 2.3 Visie en uitgangspunten voor de Wmo De Wmo is een belangrijk hulpmiddel om de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie van cliënten te vergroten. De wet geeft nieuwe mogelijkheden om, waar dat nodig is, mensen te helpen om “mee te doen in de samenleving”. Het gebruik en versterken van de eigen kracht van burgers staat daarbij centraal. Als iemand op eigen kracht of met behulp van zijn sociaal netwerk niet kan participeren, dan is het aan de gemeente om te compenseren. De ondersteuning richt zich op het bevorderen van de sociale samenhang, de toegankelijkheid van voorzieningen voor mensen met een beperking en de veiligheid en leefbaarheid. Maar ook op het tegengaan van huiselijk geweld. 10 We hanteren de volgende uitgangspunten: • Vrijwillig waar het kan, professioneel waar nodig; • Dichtbij huis, herkenbare aanspreekpunten • Één plan is leidend • Zorgen voor elkaar doen we samen. Vrijwillig en professioneel in een hand • Van systeemdenken naar mensgericht werken: niet zorgaanbod of product staat centraal maar de vraag van de cliënt. Er dient een efficiënte en effectieve maatschappelijke ondersteuning van cliënten gebaseerd op de eigen mogelijkheden te komen waarbij cliënten zo lang mogelijk in hun eigen leefomgeving kunnen blijven. Als een cliënt een probleem ervaart in het dagelijkse leven dan moet hij weten waar hij terecht kan. Samen met vrijwilligers, mantelzorgers en/of professionals wordt bekeken hoe ondersteuning het beste kan plaatsvinden. Kan bijvoorbeeld een eigen kracht conferentie een uitkomst bieden? Welke rol kan het netwerk spelen bij ouderen die in een isolement dreigen te geraken? We maken daarvoor een sluitend proces waarbij de cliënt via één aanspreekpunt geholpen wordt bij het oplossen van zijn maatschappelijk probleem. Daarbij kiezen wij voor het uitgangspunt dat de ondersteuning (zowel de toegang als de ondersteuning zelf) zo dicht mogelijk bij de cliënt (thuis, wijk) is georganiseerd. We kiezen voor een aanpak vanuit de gedachte één gezin één plan. We ondersteunen cliënten om zelf oplossingen te vinden voor hun problemen. Waar dat niet lukt bieden wij maatwerkvoorzieningen aan. Het moet helder zijn waar cliënten terecht kunnen voor ondersteuning. Samen met vrijwilligers, mantelzorgers, professionals en de betrokkene zelf wordt dan gekeken welke ondersteuning nodig is. Onze ambitie is dat mensen zelf, eventueel met hulp van anderen uit hun omgeving, hun ondersteuningsvraag oplossen. Voor mensen die dat niet kunnen, blijft er passende ondersteuning beschikbaar. Er wordt daarbij gewerkt op basis van het principe waarbij eerst gekeken wordt wat iemand zelf kan, wat zijn omgeving kan betekenen en wat met vrijwilligers kan worden opgelost. Vervolgens wordt gekeken welke andere, meer welzijnsachtige oplossingen mogelijk zijn. Pas als dat niet mogelijk is wordt individuele maatwerkvoorziening ingezet. We hanteren hierbij de piramide van eigen kracht, waarbij de zorg duurder wordt naarmate de zorg en ondersteuning hoger in de piramide wordt ingezet: Piramide van eigen kracht Individuele voorzieningen Collectieve voorzieningen € Sociale netwerk Eigen kracht Wie betrekken we daarbij? Alle partijen die een rol hebben bij de maatschappelijke ondersteuning betrekken wij bij de vormgeving van het beleid en de uitvoering. Het gaat in ieder geval om de klankbordgroep Wmo en cliëntenraden, zorg- en welzijnsorganisaties, zorgverzekeraars en de huisartsen. Tot slot wordt ook afstemming gezocht met gemeenten in de regio. Wmo beleidskader 11 Samenwerking huisartsen Een goede samenwerking met de huisartsen vinden we belangrijk. We vinden het van groot belang dat ook de kennis en expertise van huisartsen optimaal worden benut. We willen dat huisartsen ook naar een wijkteam kunnen doorsturen en dat huisartsen mee signaleren en monitoren hoe het met mensen gaat. We vinden het belangrijk om met de huisartsen in gesprek te blijven over het meedenken en vormgeven van nieuwe ontwikkelingen. In dat kader willen we zoveel mogelijk aansluiting zoeken bij lopende pilots waar huisartsen reeds bij betrokken zijn. We willen voorkomen dat trajecten naast elkaar gaan bestaan en zoeken daarom integraal goede afstemming met de huisartsen. 2.4 Wat hebben we tot nu toe met cliënten en betrokken organisaties bereikt? De nieuwe Wmo staat er niet vanzelf. Binnen de wettelijke kaders moet de gemeente aangeven hoe ze invulling wil geven aan de nieuwe Wet. De volgende producten zullen deze richting grotendeels bepalen: 1.Beleidskader Wmo: dit document geeft de belangrijkste principes aan voor het inrichten van de uitvoering van de nieuwe Wmo en de te verrichten werkzaamheden. 2. Beleidsplan Wmo: hierin is het richtinggevende beleidskader nader uitgewerkt. 3.Verordening Wmo: hierin worden diverse zaken nader uitgewerkt, zoals bijvoorbeeld de eigen bijdragen, kwaliteitsnormen, deskundigheidseisen en klachtenafhandeling. 4.Contract- en subsidieafspraken Wmo: hierin worden met de maatschappelijke organisaties de wederzijdse rechten en verplichtingen vastgelegd. We zien deze producten als belangrijke sturingselementen. De Verordening en het beleidsplan zullen voor november ter besluitvorming aan de gemeenteraad worden gestuurd. Bij het opstellen van het beleidsplan en de verordening zullen de klankbordgroep en de cliëntenraden betrokken worden. Hiervoor is reeds een werkgroep opgericht en zijn diverse werksessies ingepland. Opbrengsten inspiratietafel Welke afspraken de gemeente met stakeholders wil maken, met wie ze afspraken wil maken, onder welke voorwaarden (prijs/ financiering, kwaliteit etc) en hoe ze daarop gaat monitoren, zijn onderwerpen die de gemeente in haar contract- en subsidieafspraken gaat regelen. De voorbereidingen hieromtrent zijn met de Inspiratietafel reeds in volle gang. In mei 2013 is er met het ondertekenen van de Ontwikkelovereenkomst een start gemaakt met de bestuurlijke aanbesteding en daarmee met de inkoop van de ondersteuning. Organisaties die de ontwikkelovereenkomst getekend hebben nemen deel aan de Inspiratietafel. Het proces is zodanig ingericht dat er ruimte blijft voor nieuwe toetreders. De Inspiratietafel is het platform waarmee organisaties meepraten en meedenken over de inrichting van de nieuwe Wmo. Ook cliëntenraden en de klankbordgroep Wmo zijn hierbij betrokken. Daarnaast zijn er diverse bijeenkomsten geweest waarbij aan zorgprofessionals gevraagd is om vanuit hun ervaring mee te denken over de inrichting van de nieuwe Wmo. Gedurende het proces aan de inspiratietafel zijn partners met elkaar diverse experimenten gestart die bijdragen aan een goede voorbereiding op de nieuwe Wmo. De uitwerking en opbrengsten hiervan zullen bij het opstellen van het beleidsplan terugkomen. Wmo beleidskader 12 Gesprekken met ervaringsdeskundigen Al vrij snel werd duidelijk dat een solide en een zoveel mogelijk financieel beheersbaar beleid te vinden is op drie hoofdthema’s: 1.vraagverheldering en ondersteuningsplan; 2.afspraken die we maken met partners die ondersteuning leveren; 3.de wijze hoe we op resultaten en afspraken monitoren en sturen. 1.vraagverheldering Op het gebied van vraagverheldering is er in Breda al veel in gang gezet. Zo kennen we de sociale teams, de wijkzusters, voeren de gemeentelijke klantmanagers het ‘keukentafelgesprek’ en vindt er vraagverheldering plaats via het Centrum Jeugd en Gezin (CJG). Maar we zien ook dat er tot nu toe nog geen eenduidig integraal beleid is. Het consequent en structureel in kaart brengen van de vraag via het principe van “eigen kracht” wordt nog niet overal en door iedereen toegepast. Dat is echter wel nodig om de ondersteuning en zorg aan hen die het echt nodig hebben, te kunnen realiseren. 2.afspraken die we maken met partners die ondersteuning leveren Het is belangrijk om goed te weten waarom we bepaalde afspraken maken en daarbij goed kunnen overzien wat de effecten daarvan zijn (wat zijn onze doelen? wat willen we bereiken?). Hiervoor is het proces aan de inspiratietafel reeds in gang gezet. We richten ons nu op het komen tot concrete zakelijke en resultaatgerichte afspraken die bijdragen aan een toekomstbestendige en financieel gezonde Wmo. 3.de wijze hoe we op resultaten en afspraken monitoren en sturen Bij concrete zakelijke afspraken hoort een solide monitoring en verantwoordingsysteem die ons de mogelijkheid geeft om bij te sturen indien nodig. Hierbij willen we steeds toetsen op de volgende drie aspecten: • gebeurt er wat is afgesproken (rechtmatigheid) • kloppen de procesafspraken (doelmatigheid) • zijn de beoogde resultaten bereikt (effectiviteit) zoals opgenomen in het ondersteuningsplan. In de komende periode willen wij in samenspraak met de raad en met input van experts en betrokkenen specifieker formuleren welke maatschappelijke doelen en resultaten wij nastreven en hoe wij die het meest effectief kunnen bereiken. Dit analoog aan de aanpak zoals we die ook hanteren bij de jeugdhulp, waar het beleidskader door de gemeenteraad is vastgesteld en waar een nadere uitwerking plaatsvindt in het beleidsplan. 2.5. Wie krijgt welke rol? De gemeente wordt verantwoordelijk voor de nieuwe Wmo. De gemeente pakt de regie over het totale proces van het opstellen van het beleid tot het afsluiten van de contracten en subsidieafspraken en het sturen daarop. Ze doet dit in samenwerking met haar maatschappelijke partners (zorg- en welzijnsorganisaties, zorgverzekeraar) en cliëntvertegenwoordigers. Het beleid wordt vastgelegd in het beleidskader, het beleidsplan en de Verordening Wmo. De monitoring en verantwoording zijn belangrijke sturingsinstrumenten. Deze zullen onder regie van de gemeente geregeld worden; in de contracten en subsidieafspraken wordt aangegeven welke informatie daarvoor aangeleverd moet worden. De regie op het organiseren van de toegang tot de Wmo ligt bij de gemeente. De cliënt heeft allereerst de verantwoordelijkheid om gebruik te maken van de eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met behulp van andere personen uit zijn sociaal netwerk om te participeren in de samenleving. Daarnaast worden cliënten betrokken bij de beleidsvorming en uitvoering van de Wmo. Net als nu ligt deze rol bij de klankbordgroep Wmo. Wmo beleidskader 13 Wijkteam Het wijkteam is een team van generalistisch kijkende professionals (generalisten) die de vragen oppakken die tot een afweging moeten leiden van al dan niet een maatwerkvoorziening. Generalisten van het wijkteam Professionals die erin geschoold zijn om met de cliënt zelf naar zijn mogelijkheden te kijken. Ze hebben de juiste competenties om het gesprek te voeren en het ondersteuningsplan op te stellen. Ze brengen samen met de cliënt in kaart wat de vraag is, wat de cliënt samen met zijn netwerk zelf kan doen en waar eventueel aanvullende inzet nodig is van een vrijwilliger. Ook wijst de generalist de weg naar relevante algemene voorzieningen. Waar nodig kan de generalist bepalen dat de cliënt gebruik kan maken van een maatwerkvoorziening. Ze helpen de cliënt bij het opstellen van het persoonlijke ondersteuningsplan en volgen de cliënt bij de invulling van het ondersteuningsplan. Ze bewaken of de resultaten uit het ondersteuningsplan ook behaald worden. Waar nodig kan de generalist de ondersteuning snel op en af schalen. Persoonlijk ondersteuningsplan Persoonlijk plan van de cliënt waarin beschreven wordt welke problemen de cliënt ervaart bij zijn maatschappelijke participatie en hoe er invulling geven wordt aan het zoveel mogelijk oplossen van de problemen die de cliënt ervaart. Hierin worden de doelen en resultaten beschreven die bereikt moeten worden. Het persoonlijk ondersteuningsplan is leidend voor de aanbieder die de maatwerkvoorziening levert. Samenstelling wijkteam Als start zullen de huidige klantmanagers Wmo samen met wijkverpleegkundigen en welzijns- en zorgprofessionals de spil van de wijkteams vormen. De wijkteams vullen we aan met specifieke kennis (o.a. MEE, Amarant en CIZ). Hierin zoeken we de samenwerking met de bestaande partijen in de stad op. Op basis van een pilot starten we in twee of drie wijken in 2015 al met uitbreiding van het team met medewerkers met aanvullende kennis op het gebied van participatie. Dit zijn de klantmanagers van ATEA. Op termijn is het streven om deze uitbreiding binnen alle wijkteams te realiseren. Binnen de wijkteams is de wijkverpleegkundige de schakel naar de medische ondersteuning buiten de Wmo (zorgverzekeringswet). Hiermee zoeken we aansluiting met het ZoWel model dat zorgverzekeraar CZ hanteert. Dit model beschrijft de toegang tot de zorgverzekeringswet en richt zich op het verbinden van het medisch domein met het sociale domein. 2.6 Ondersteuning mantelzorgers en inzet van vrijwilligers Mantelzorgers zijn een belangrijke “aanbieder” van ondersteuning. Zonder mantelzorg zou de zorg en ondersteuning onmiddellijk stagneren. Wij zetten in op een goede ondersteuningsstructuur voor mantelzorgers. Het steunpunt informele zorg Breda (Stib) wordt daartoe gesubsidieerd door de gemeente. Maar ook andere partijen zetten zich in om mantelzorgers te. Samen met Stib werken we aan het vormgeven van een laagdrempelige vraagbaak waar mantelzorgers en vrijwilligers terecht kunnen met kleine en grote uitdagingen die zij tegenkomen. Dat doen we samen met inwoners, Breda Actief en de wijkteams. Ondersteuning van de mantelzorgers en vrijwilligers wordt speerpunt in het welzijnswerk. Snel leren van fouten, luisteren naar de ervaringsdeskundigen en bijsturen waar nodig is. Het ondersteunen van mantelzorgers nemen we als bespreekpunt mee in de afspraken die we met aanbieders (zorg- en welzijnsorganisaties) maken. Hiermee hanteren we als uitgangspunt dat aanbieders ook aandacht hebben voor het ondersteunen van mantelzorgers. Via het CJG zullen we op scholen aandacht vragen voor de ondersteuning van jonge mantelzorgers. Ook binnen het bedrijfsleven willen we de aandacht voor mantelzorgers vergroten. We willen hierop een regierol pakken. We richten ons vooral op het opvangen van mantelzorgers en het voorkomen dat mantelzorgers en vrijwilligers uitvallen omdat ze te zwaar belast worden. De “monitor informele zorg” geeft een beeld van de Bredase mantelzorger. Op basis hiervan kunnen we met maatschappelijke partners gericht het beleid van organisaties bijsturen. Het subsidiebeleid is daarbij een belangrijk instrument. Wmo beleidskader 14 Meer zorgvrijwilligers kunnen gevonden worden door wervingsacties, door het werk aantrekkelijk te maken door goede begeleiding en scholing (“Vrijwilligers academie Breda”) en door het matchen van de zorgvraag en zorgvrijwilliger laagdrempelig te maken (“Zorg voor elkaar”). De wijkteams kunnen goed bijdragen aan het mobiliseren van het sociale netwerk van cliënten en vrijwilligers daarbij betrekken. Op grond van de nieuwe Wmo wordt de gemeente ook verantwoordelijk voor het mantelzorgcompliment. Met het mantelzorgcompliment moet de gemeente regelen op welke wijze ze zorg draagt voor een jaarlijkse blijk van waardering voor de mantelzorgers van cliënten in de gemeente. De invulling van het mantelzorgcompliment wordt in het beleidsplan uitgewerkt. Uitgangspunten bij de ondersteuning van mantelzorgers en de inzet van vrijwilligers: • Ook de mantelzorger en vrijwilliger moet in staat zijn om voldoende maatschappelijk te participeren, • Overbelasting moet zoveel mogelijk voorkomen worden. Het snel in kunnen zetten van respijtzorg vinden dan ook belangrijk, • Ondersteuning van mantelzorgers en vrijwilligers is vraaggericht, • Het bereik moet vergroot worden en zich vooral richten op de meest kwetsbare mantelzorgers en vrijwilligers, • Ondersteuningsorganisaties en zorgaanbieders moeten samenwerken op het gebied van informele zorg. • Tijdens het keukentafelgesprek wordt gericht gevraagd of er mantelzorgers aanwezig zijn in het netwerk van de cliënt. • Mantelzorgers moeten zoveel mogelijk betrokken worden bij het “keukentafelgesprek” en het opstellen van het ondersteuningsplan. • Ondersteuning van de mantelzorger door de inzet van respijtzorg moet onderdeel zijn van het persoonlijke ondersteuningsplan van de cliënt. 15 Wmo beleidskader 16 Goede ondersteuning dichtbij huis en snel de juiste zorg 3.1 Het wijkteam als herkenbaar aanspreekpunt en toeleiding naar individuele ondersteuning en zorg In ons sociaal beleid hanteren wij de principes van maatwerk, keuzevrijheid, regelarm en financiële draagkracht. Dichtbij en vrijwillig waar het kan, professioneel waar het moet. Dat alles binnen het principe één gezin – één plan – één regisseur. Er komt een wijkgerichte aanpak, zodat mensen in hun eigen omgeving kunnen blijven functioneren en het sociale netwerk dichtbij blijft. We willen dat goede ondersteuning dicht bij huis geleverd wordt. In de directe omgeving, het liefst in de omliggende straten en buurt; dus op wijkniveau. Wijken en dorpen zijn de schaal van de toekomst. Op die schaal organiseren we met de bewoners, vrijwilligers en professionals zorg, welzijn en participatie. Individueel maatwerk waar professionele zorg nodig is, daar staan wij voor. Dat vraagt van het bestuur en betrokken organisaties om een flexibele, alerte en proactieve houding. Immers iedere situatie is uniek, en iedere situatie kan veranderen. Bureaucratie mag deze aanpak niet in de weg staan! Voorop staan de algemene voorzieningen die voor iedereen toegankelijk zijn en een belangrijke bijdrage leveren aan de zelfredzaamheid en participatie van cliënten. Deze voorzieningen worden via het subsidiebeleid gestuurd. Aanvullend hierop vormen de maatwerkvoorzieningen een vangnet voor cliënten die verdere ondersteuning nodig hebben omdat zij op eigen kracht of met behulp van hun eigen netwerk onvoldoende zelfredzaam zijn en onvoldoende participeren. Er is geen opsomming te geven van vormen van ondersteuning die daarvoor beschikbaar zijn; de vraag bepaald hierbij het aanbod. De volgende voorzieningen komen vaak voor; huishoudelijke verzorging, woningaanpassingen, rolstoelen, dagbesteding, individuele begeleiding etc. Algemene voorzieningen vormen basisvoorzieningen die in elke wijk, dicht bij huis, aanwezig moeten zijn. Daarom is wijkgericht werken belangrijk. Goed functionerende algemene voorzieningen op wijkniveau helpt cliënten de eigen regie te nemen en zelf oplossing te zoeken zonder direct terug te vallen op dure maatwerkvoorzieningen. Wijkgericht werken betekent ook korte lijntjes tussen professionals rondom cliënten, dat is nodig voor de aanpak “één gezin één plan”. Kennis van specifiek kenmerken en sociale context van directe woonomgeving zijn daarbij belangrijk voor het vinden van passende en innovatieve oplossingen en het leveren van maatwerk. Preventie en signaleren vinden we belangrijk. In de uitvoering hebben we hier dan ook aandacht voor. Bij de toeleiding naar de maatwerkvoorziening hanteren we de volgende uitgangspunten: 1. de toeleiding tot de maatwerkvoorziening loopt via het wijkteam. 2.het ondersteuningsplan dient als onderlegger voor de inzet van een maatwerkvoorziening; we gaan uit van het principe één gezin – één plan – één regisseur. 3.de aanbieder geeft samen met de cliënt invulling aan het ondersteuningsplan en de te leveren ondersteuning. Hierover maken we contractueel afspraken met de aanbieders. 4.we hanteren een sluitend proces aan de hand van monitoring en cliëntvolgsysteem; daar waar nodig sturen we bij. Wmo beleidskader 17 3 Toeleiding tot de algemene voorziening Algemene voorzieningen zijn alle voorzieningen gericht op het versterken van zelfredzaamheid en participatie van cliënten die algemeen toegankelijk zijn. Voorbeelden van algemene voorzieningen zijn ouderenwerk en maatschappelijke werk. De cliënt bepaald zelf of hij daar gebruik van maakt. De toeleiding tot algemene voorzieningen gaat direct via de aanbieder ervan. Als de cliënt de weg niet weet te vinden kan de toeleiding gebeuren via de generalisten of andere professionals. Toeleiding tot de maatwerkvoorziening De toeleiding tot een maatwerkvoorziening loopt altijd via het wijkteam. Maatwerkvoorzieningen zijn voorzieningen die afgestemd zijn op de persoon. Voorbeelden van maatwerkvoorzieningen zijn individuele begeleiding, dagbesteding, woonvoorzieningen, vervoer, huishoudelijke verzorging en hulpmiddelen zoals rolstoelen en scootmobielen. Toeleiding tot de maatwerkvoorziening gebeurt op diverse manieren. Belangrijkste is dat een cliënt zijn “hand op steekt of dat iemand hem helpt hiermee helpt”. Waar hij dat doet maakt niet zo veel uit. Iedereen in het wijknetwerk rondom de cliënt die het vermoeden heeft dat een maatwerkvoorziening nodig is kan vervolgens contact leggen met de generalisten van het betreffende wijkteam. In onderstaande afbeelding is de toeleiding naar de algemene voorziening en de maatwerkvoorziening weergegeven: OR ZI E NI NG E N * * Via IJ K TEA on d erste G EN E ALGE MEN unings EN O VO ant r, kl atschappelijk werke M Ma ,w ijk ve rp lee gk und ige e.a. O VO W VIN NG EN ERK GE RI E ERK VOORZIENING ATW EN MA Woningcoop., vrijwilliger, wijkagent, Zorgvoorelkaar Breda, buurt, straat, mantelzorg, familie, vrienden, sociaal team (WIJ, MEE, IMW), Sociaal wijkbeheerder, burger/gezin, GGZ, huisarts, Mass EI G MAATW M * NI * VOORZIENINGEN ERK W T A MA AM WIJKTE o m W er g na ma * p la n Wmo beleidskader 18 Hierin is te zien dat het wijkteam van generalisten de schil is waar de cliënt doorheen moet om voor een maatwerkvoorziening in aanmerking te komen. Dit betekent dat de weg naar “duurdere” maatwerkvoorzieningen via het wijkteam loopt. Als de te behalen resultaten met een algemene voorziening kunnen worden opgevangen, dan zal er geen duurdere maatwerkvoorziening worden ingezet. Hierop wordt gestuurd. Het wijkteam bekijkt kritisch met de cliënt of maatwerk nodig en geschikt is. Het persoonlijk ondersteuningsplan is het instrument waarin dit wordt vastgelegd. Daar waar nodig heeft de generalist de mogelijkheid om snel op of af te schalen. Persoonlijk ondersteuningsplan De generalist gaat in gesprek met de cliënt en zijn netwerk (huisbezoek) en helpt de cliënt met het opstellen van een persoonlijk ondersteuningsplan. In dit ondersteuningsplan worden de doelen en resultaten beschreven die behaald moeten worden. Bij het opstellen van het ondersteuningsplan is er aandacht voor de aanwezige mantelzorgers. De ondersteuning van aanwezige mantelzorgers is daarmee een vast onderdeel van het ondersteuningsplan. De generalist heeft mandaat om snel de benodigde maatwerkvoorziening in te zetten en gedurende de looptijd het ondersteuningsplan aan te passen. Als er een maatwerkvoorziening nodig is, staat de keuze van de cliënt voor een desbetreffende aanbieder voorop. De generalist kan helpen bij een passende aanbieder aangezien deze op de hoogte is van de expertise die de verschillende aanbieders te bieden hebben. De generalist kent het wijknetwerk. De cliënt heeft bij de maatwerkvoorziening de mogelijkheid om te kiezen tussen zorg in natura of een persoonsgebonden budget (pgb). Zie bij “keuzevrijheid en pgb” welke uitgangspunten we hanteren bij het pgb. Rol aanbieders Contractueel wordt met de aanbieders die zorg in natura leveren afgesproken dat zij, in overleg met de cliënt en de generalist, in het ondersteuningsplan invulling geven aan de te behalen doelen en resultaten. Hiermee geeft de aanbieder aan hoe ze de cliënt gaat ondersteunen bij de te behalen doelen en resultaten. Contractueel maakt de gemeente afspraken met aanbieders over de levering van ondersteuning (zorg in natura). Hiervoor is het proces aan de Inspiratietafel reeds in gang gezet. Binnen de contracten is de kwaliteit van de zorg leidend en hebben we aandacht voor goed werkgeverschap. Indien er sprake is van een pgb moet de cliënt aangeven hoe deze met het pgb invulling geeft aan de te behalen resultaten die in het ondersteuningsplan zijn verwoord. Monitoring De generalist bewaakt of de resultaten die we voor ogen hebben met de maatwerkvoorziening ook behaald worden. De generalist gaat met de aanbieder in gesprek als de doelen en resultaten onvoldoende worden bereikt. Wanneer er sprake is van een pgb gaat de generalist met de cliënt in gesprek als de doelen en resultaten onvoldoende worden bereikt. Zo nodig wordt de maatwerkvoorziening aangepast. De generalist bewaakt samen met de aanbieder en de cliënt of de doelen en resultaten bijgesteld moeten worden als een verandering van de situatie van de cliënt daarom vraagt. De generalist heeft de mogelijkheid om snel op en af te schalen indien dat nodig is. De werkzaamheden van de generalist stoppen niet bij het regelen van de toegang tot de maatwerkvoorziening. De generalisten van het wijkteam volgen de cliënt en bewaken of de resultaten ook behaald worden. Als de generalist bij de aanbieders die door de gemeente zijn gecontracteerd een patroon signaleert waarbij er structureel sprake is van het onder de maat presteren dan zal de aanbieder hierop worden aangesproken. Zo nodig zullen sancties volgen. Wmo beleidskader 19 3.2 Uitgangspunten en positionering van de wijkteams Voor de wijkteam hanteren we drie uitgangspunten: 1. Cliënten zijn leidend. De generalisten van het wijkteam werken vraaggestuurd en zijn daarbij altijd gefocust op de talenten, mogelijkheden van cliënten en hun omgeving. 2. Cliënten nemen hun verantwoordelijkheid Cliënten zoeken zelf zoveel als mogelijk oplossingen met inzet van hun sociale netwerk. Het wijkteam en andere betrokken partners in het wijknetwerk zorgen voor kwalitatief goede informatievoorziening om de zelfredzaamheid van cliënten waar gewenst cq nodig te faciliteren, dus zonder aanwezigheid van een professional. Waar nodig ondersteunt het wijkteam cliënten om met elkaar en vrijwilligers in contact te komen en optimaal gebruik te maken van de voorzieningen die er in de wijken en in de stad zijn. Is dat onvoldoende, dan is individuele ondersteuning mogelijk en wordt met en zoveel mogelijk onder regie van de cliënt en diens netwerk een ondersteuningsplan opgesteld. 3.Generalisten van het wijkteam bekijken met de cliënt welke ondersteuning nodig is Met verschillende deskundigheden werken zij in teamverband; in de wijk. Het wijkteam bekijkt kritisch met de cliënt of maatwerk nodig en geschikt is. Maatwerk sluit aan op eigen mogelijkheden van de cliënt en zijn netwerk. We werken er naar toe dat generalisten zelfsturende professionals zijn en de wijkteams zelfsturende teams. Net zoals dat nu al geldt voor de huidige klantmanagers Wmo en de CJG-ers. Generalisten moeten voldoende kennis, lef en vaardigheden hebben om keuzes te maken. Voorwaarden voor een effectieve inzet van het wijkteam •Competente generalisten die als team de benodigde expertise hebben om cliënten adequaat te kunnen adviseren en ondersteunen. • Voldoende mandaat om snel te kunnen schakelen. • Zo min mogelijk bureaucratische regels. •Zelf geen zorg leveren (onafhankelijk), maar regie voeren op het behalen van het resultaat zoals dat beschreven is in het plan van de cliënt. •Zo groot mogelijke spreiding van kennis binnen de wijkteams, zodat veel van elkaar geleerd kan worden. •Een blijvende uitdaging om het verschil te maken; geen enkele cliënt is hetzelfde. •Werken op locatie in de wijk in contact met andere professionals, zodat veel casuïstiek uitgewisseld kan worden. •Vanuit een teamleiding aangestuurd en gefaciliteerd, zodat visie en beleidsuitgangspunten goed verankerd worden en uitwisseling plaatsvindt van lessen die we op doen in de wijken. •Soepel inspelend op nieuwe inzichten. Bereiken zorgmijders Door de toegang tot ondersteuning laagdrempelig in de wijk neer te leggen wordt de bekendheid met de ondersteuningsvoorzieningen verhoogd en daarmee de kans dat zorgmijders zich alsnog melden. Ook het werken vanuit locaties in de wijk zal leiden tot eerdere signalering van zorgmijders en maakt het leggen van contact met hen eerder mogelijk. Verder hanteren we het principe “erop af” om de zorgmijders zoveel mogelijk te bereiken en zoeken we samenwerking met bijvoorbeeld de ouderenbonden en de vrijwillige ouderenadviseurs om zorgmijders te bereiken. Positionering van het wijkteam (de generalisten) In 2015 en 2016 worden de generalisten van de wijkteams aangestuurd onder regie van de gemeente. In de tussentijd werken we aan een groeimodel waarbij we gaan onderzoeken hoe we kunnen komen tot één toegang vanaf 2017 e.v. met de wens de toegang tot de Wmo, het CJG en de toegang tot participatie met elkaar te integreren. De rol die zorg- en welzijns- Wmo beleidskader 20 organisaties hierbij kunnen vervullen wordt hierin meegenomen. Analoog aan de ontwikkeling van het CJG willen we de aansturing van de wijkteams laten plaatsvinden via een programmateam bestaande uit de gemeente en expertise vanuit het werkveld. Competente generalisten Net als bij het CJG worden de generalisten van het wijkteam geselecteerd op basis van een competentieprofiel. Selectie vindt dus nadrukkelijk plaats op basis van gewenste talenten, competenties en expertise. Net als bij het CJG willen we werken met detachering van generalisten vanuit diverse moederorganisaties naar het wijkteam. Hiermee garanderen we dat we en de juiste expertise in huis hebben en dat de generalisten stevig geworteld zijn in het Bredase netwerk van zorg- en welzijnsinstellingen. Aansturing door een programmateam Met betrokken instellingen werken we de komende periode nader uit hoe we verder handen en voeten geven aan de totstandkoming en samenstelling van zowel wijkteams als een programmateam waarin de gemeente en zorg- en welzijnspartners in coproductie aan de slag gaan, voor de komende periode onder regie van de gemeente. Op langere termijn bezien we – in samenhang met de doorontwikkeling van het CJG – hoe de teams doorontwikkelen en hoe de uiteindelijke positionering eruit ziet. Samen werken vanuit de wijk De wijkteams zoeken intensief samenwerking met de huisartsen. Daarnaast wordt aansluiting gezocht bij de Maatschappelijke steunsystemen (MASSen) van het GGZ, de GGZ-inloop punten en het CJG. Hiermee wordt de integraliteit optimaal geborgd. De komende tijd werken we uit welke wijkindeling we hanteren en hoeveel teams nodig en wenselijk zijn. In het beleidsplan gaan we daar nader op in. Voor de wijkteams gaan gemeente en instellingen op zoek naar geschikte locaties van waaruit gewerkt kan worden, dit hoeven niet altijd club- en buurthuizen te zijn. We zoeken aansluiting bij de reeds aanwezig infrastructuur binnen de wijken. Gedacht kan worden aan verpleeghuis, gezondheidscentra, etc. Profiel generalisten wijkteam De generalist: • Verheldert vragen en behoeften • Versterkt eigen kracht en zelfregie • Is zichtbaar en gaat op mensen af • Stimuleert verantwoordelijk gedrag • Stuurt aan op betrokkenheid en participatie • Verbindt gezamenlijke en individuele aanpak • Werkt samen en versterkt netwerken • Beweegt zich in uiteenlopende systemen • Doorziet verhoudingen en anticipeert op veranderingen • Benut professionele ruimte en is ondernemend Meer specifiek betekent dit dat de generalist in staat is om: • Burgers proactief te benaderen • Ondersteuningsvragen vroegtijdig te signaleren • Vragen vanuit huishoudens te verhelderen •Een plan van aanpak voor generieke ondersteuningsvragen te maken, dit plan uit te voeren en waar nodig bij te stellen • Eigen kracht en kracht van het netwerk van de burger hierbij zo volledig mogelijk te benutten (wederkerigheid stimuleren) •Kennis van gespecialiseerde ondersteuningsmogelijkheden binnen de gemeente, om daar waar noodzakelijk door te kunnen verwijzen of gespecialiseerde ondersteuning in te schakelen. Bron: Movisie, Competenties sociaal werkers maatschappelijke ondersteuning Wmo beleidskader 21 Wmo beleidskader 22 4 Maatwerkvoorzieningen Maatwerkvoorzieningen zijn voorzieningen die afgestemd zijn op de persoon. Op grond van het huidige Wmo-beleid kennen we in Breda de volgende maatwerkvoorzieningen: • Huishoudelijke verzorging • Woonvoorzieningen • Rolstoelvoorzieningen • Vervoersvoorzieningen (waaronder scootmobielen en deeltaxivervoer) • Sportvoorzieningen Op grond van de nieuwe Wmo komen daar begeleiding (zowel individueel als begeleiding in groepsverband, inclusief vervoer naar de dagbesteding), kortdurend verblijf en een deel van de persoonlijke verzorging die gericht is op begeleiding bij. De aanbestedingsprocedure voor deze nieuwe taken is met het proces aan de inspiratietafel reeds in gang gezet. De contracten zullen per 1 januari 2015 moeten ingaan. 4.1 Uitvoering en toeleiding naar maatwerkvoorzieningen Zie paragraaf 3.1 4.2Dagbesteding Een mogelijke maatwerkvoorziening is de dagbesteding. De dagbesteding voor bepaalde groepen met een duidelijke zorgbehoefte, zoals beginnend dementerenden, meervoudig gehandicapten en verstandelijke gehandicapten, willen we zo dicht mogelijk bij huis organiseren. Passend bij een cliënt. Dit kan zijn in een buurthuis, bij een zorginstelling, op een zorgboerderij etc. Of de cliënt beter geholpen is via ondersteuning gericht op zorg (vanuit een zorgaanbieder) of ondersteuning gericht op werk (vanuit bijvoorbeeld ATEA- groep; het gemeentelijk leerwerkbedrijf) of een andere organisatie is afhankelijk van zijn situatie. Zijn ondersteuningsbehoefte staat centraal en niet het systeem waarbinnen de cliënt de ondersteuning ontvangt. 4.3 Huishoudelijke verzorging De huishoudelijke verzorging (HV) kan conform de nieuwe Wmo gepositioneerd worden als een algemene voorziening of een maatwerkvoorziening. Binnen de algemene voorziening geldt een ander uitvoeringskader dan bij de maatwerkvoorziening. Het grootste verschil tussen de algemene voorziening en de maatwerkvoorziening is de toegang tot de voorziening. Bij de maatwerkvoorziening vindt er een voorafgaand onderzoek plaatst naar de daadwerkelijke noodzaak van de voorziening. Bij de algemene voorziening is er geen sprake van een uitgebreid onderzoek. We kiezen er voor om de huishoudelijke verzorging niet als algemene voorziening te positioneren, maar net als nu als maatwerkvoorziening. Het onderzoek waarbij met de cliënt in een keukentafelgesprek gekeken wordt naar de noodzaak van de voorziening vinden we belangrijk. Met een eenvoudige toegang, zoals geldt bij algemene voorzieningen komen zorgvragen minder snel in beeld. Door de huishoudelijke verzorging als maatwerkvoorziening te positioneren kunnen we kritischer zijn op de daadwerkelijke noodzaak van de zorg. We zetten huishoudelijke verzorging alleen in als dit echt nodig is. Als de situatie van de cliënt voldoende draagkracht kent, wordt er geen huishoudelijke verzorging ingezet. De maatwerkvoorziening kent een mogelijkheid voor zorg in natura en persoonsgebonden budget (pgb). Zorg in natura zal op basis van nieuwe contractafspraken per 1 januari 2015 worden ingekocht. Naast het reguliere pgb zal bezien worden in hoeverre de huidige alfacheque een plaats kan krijgen binnen het pgb. Hiervoor zijn we afhankelijk van kaders die gesteld worden door het Rijk. In het beleidsplan zal dit uitgewerkt worden. Wmo beleidskader 23 4.4 Overige maatwerkvoorzieningen Het beleid rondom de huidige Wmo voorzieningen (huishoudelijke verzorging, woonvoorzieningen, rolstoelvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en sportvoorzieningen) is momenteel vastgelegd in de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning. Per 1 november 2014 moet er een nieuwe Verordening worden vastgesteld. De huidige Wmo voorzieningen krijgen daarin ook een plaats. 4.5 Keuzevrijheid en PGB Als er een maatwerkvoorziening nodig is, staat de keuze van de cliënt voor een desbetreffende aanbieder voorop. We hechten veel waarde aan de keuzevrijheid van onze cliënten. Binnen de zorg in natura is het aan de cliënten om te kiezen tussen de aanbieders die door de gemeente zijn gecontracteerd. Voor de nieuwe taak is gekozen voor een bestuurlijk contracteringsproces waarbij aanbieders die kunnen voldoen aan het contract, de mogelijkheid krijgen om het contract te tekenen. Dit betekent dat de keuzemogelijkheden binnen de zorg in natura groot zullen zijn. Naast de zorg in natura is er de mogelijkheid voor het pgb. Op basis van landelijke criteria hanteren we de volgende uitgangspunten voor het pgb: •de cliënt moet op eigen kracht dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk (familie, vrienden, bekenden) of van zijn vertegenwoordiger verantwoord kunnen omgaan met een pgb; •hij moet aangeven waarom hij de maatwerkvoorziening als persoonsgebonden budget geleverd wenst te krijgen; •verstrekking van de maatwerkvoorziening moet veilig, cliëntgericht en doeltreffend plaatsvinden; •de uit het pgb te financieren diensten moeten bijdragen aan het doel waarvoor het pgb is verstrekt; •een pgb kan ook ingezet worden voor het financieren van diensten die betrokken worden uit het sociale netwerk; •de gemeente mag een aanvraag voor een pgb voor dat deel weigeren van de kosten die hoger zijn dan de kosten voor een passende gecontracteerde maatwerkvoorziening. Het is aan cliënten zelf om het verschil bij te betalen; •de cliënt moet met de aanbieder van zijn keuze concreet aan kunnen geven hoe deze met het pgb invulling gaat geven aan de te behalen resultaten die in het ondersteuningsplan zijn verwoord. •Op basis van de nieuwe Wmo lopen de betalingen van het pgb via de Sociale verzekeringsbank. De sociale verzekeringsbank voert ook het budgetbeheer uit (trekkingsrecht SVB) Wmo beleidskader 24 Wmo beleidskader 25 Wmo beleidskader 26 5 Middelen 5.1 Beschikbaar budget als uitgangspunt Voor de bestaande Wmo taken ontvangen we als gemeente de middelen vanuit het rijk momenteel via de integratie-uitkering Wmo. Voor de nieuwe Wmo taken (voor de gemeente per 1 januari 2015) ontvangen we de middelen samen met de middelen van de Jeugdwet en Participatiewet samen in een sociaal deelfonds. Vanuit het rijk is per taak aangegeven welk bedrag gemeenten hiervoor ontvangen. In praktijk mogen gemeenten zelf bepalen hoe deze middelen verdeeld worden over de taken die in de Jeugdwet en de Wmo 2015 aan gemeenten zijn toegekend respectievelijk de taak voor gemeenten om participatievoorzieningen aan te bieden. Voor de te ontvangen middelen voor de nieuwe Wmo taken per 1 januari 2016 komt er vanuit het Rijk een nieuw verdeelmodel. Bij de septembercirculaire 2014 zal de definitieve vaststelling van het model plaatsvinden alsmede de uitkomsten van het nieuwe verdeelmodel per gemeente. In totaal zijn de volgende middelen beschikbaar: Taak Bestaand / nieuw 2014 2015 Huishoudelijke verzorging Bestaand € 26,4 mln € Subsidieregelingen AWBZ Bestaand € 1,0 mln € 1,0 mln Nieuw € - € 24,8 mln AWBZ begeleiding Totaal € 27,4 mln € 21,7 mln 47,5 mln Huishoudelijke verzorging Op de beschikbare middelen voor huishoudelijke verzorging binnen de integratie-uitkering Wmo vindt voor 2015 vanuit het rijk een forse korting plaats. Het beschikbare bedrag vanuit het Rijk daalt van € 17,2 miljoen in 2014 naar € 12,5 miljoen in 2015. Daarnaast zijn in de begroting gemeentelijke middelen beschikbaar van € 5,2 miljoen (2014 – 2015) en is rekening gehouden met inkomsten uit eigen bijdragen van € 4 miljoen. Subsidieregelingen AWBZ Hiervoor is in 2014 én 2015 ongeveer € 1,0 miljoen beschikbaar binnen de integratieuitkering Wmo. AWBZ begeleiding Rekening houdend met de korting vanuit het rijk op het budget van de Wmo is er 25% minder budget beschikbaar dan voorheen beschikbaar binnen het rijk. Het door het rijk beschikbaar gestelde budget binnen het sociaal deelfonds voor de nieuwe taken bedraagt volgens de gegevens uit de meicirculaire € 24,8 miljoen. Het beschikbare budget voor 2015 kan nog toenemen, in bovenstaande budget is nog geen rekening gehouden met de door de gemeente te ontvangen eigen bijdragen. Naast de inkomsten vanuit het Rijk, heeft de gemeente ook inkomsten uit eigen bijdrage. Voor de eigen bijdrage van maatwerkvoorzieningen sluiten we een-op-een aan bij de landelijke regeling. Dat doen we al sinds de invoering van de Wmo. Uitgangspunt is dat de gedecentraliseerde taken worden uitgevoerd binnen het voor deze taken gedecentraliseerde budget. Om toch mogelijke risico’s af te dekken is er is er een bedrag van € 3,1 miljoen beschikbaar in het zorgfonds Wmo (bestemmingreserve) welke bij de begroting 2014 is gevormd en is binnen het weerstandsvermogen een risicoreservering 3 D’s van € 20 miljoen gevormd voor het geval de invoeringsfase duurder uitvalt dan voorzien en in deze periode de zorg niet gewaarborgd kan worden. Wmo beleidskader 27 De VNG heeft met de landelijke overheid afgesproken dat, als blijkt dat de aan de gemeente gedecentraliseerde budgetten ontoereikend zijn, heronderhandeld wordt over het budget. We zullen hierin samen optrekken met de VNG. Om tegemoet te komen aan de taakstelling zullen we met zorg- en welzijnsorganisaties nieuwe contract- en subsidieafspraken moeten maken om binnen het budget te blijven. Dit betekent o.a. andere tariefstelling in combinatie met andere invulling van diensten en producten en prikkels voor innovatieve en goedkopere oplossingen. Hiervoor is het traject aan de Inspiratietafel al in gang gezet. Naast innovatie van de dienstverlening van onze zorg- en welzijnspartners zal het toegangsbeleid een belangrijk instrument zijn om de uitgaven te beheersen. De ondersteuning moet daar terecht komen waar die het hardst nodig is. Ook de monitoring zien we als belangrijk sturingsinstrument voor de beheersing van de financiën. 5.2 Bekostiging algemene en maatwerkvoorzieningen Algemene voorzieningen Tot nu toe worden de algemene voorzieningen, voor zover de gemeente daarbij betrokken is, grotendeels gefinancierd via subsidies. Het gaat hierbij om het beschikbaar stellen van voorzieningen en activiteiten. In de transitiefase zal dat zo blijven. Tegelijkertijd wordt onderzocht hoe we tot outcomebekostiging kunnen komen, zowel binnen als buiten het subsidie-instrument. Maatwerkvoorzieningen We hanteren de volgende soorten bekostiging; 1.Prestatiebekostiging Bij prestatiebekostiging worden bedragen betaald per verrichting of per persoon. Prestatiebekostiging kent een betalingssyste¬matiek (‘pxQ’) en niet een beloning van ‘goede prestaties’. 2.Resultaatbekostiging Dit is het verstrekken van een vergoeding of beloning voor een resultaat of ‘outcome’ bij een persoon of groep De Wmo schrijft resultaatbekostiging voor; de “outcome” telt. Op dit moment is het nog niet mogelijk om daar aan tegemoet te komen. In de komende periode zullen we hiervoor een werkwijze ontwikkelen samen met alle betrokken aanbieders. Wellicht dat we daarbij eerst pilots introduceren. Dit betekent dat we bij aanvang voor de maatwerkvoorziening prestatiebekostiging toepassen. We gaan uit van de feitelijke kosten van de ondersteuning. 5.3Risicoanalyse De uitvoering van de transitie betekent een enorme uitdaging. Het gaat om een veld vol gevestigde belangen: werkgevers en -nemers, aanbieders en vragers, verzekeraars en zorgkantoren, politici en publieke opinie. En door de bezuinigingen staan die belangen onder druk c.q. in de belangstelling. Daarbij komt dat nog niet alle voor de risicobepaling relevante informatie, nu al voorhanden is. De aanpak richt zich op de volgende zeven risicogebieden: inhoudelijk, financieel, juridisch, politiek-bestuurlijk (incl. regionale aanpak), partners, personeel en bedrijfsvoering, informatievoorziening en risicomanagement. Om deze aanpak nader te concretiseren wordt de risicoanalyse verder gecompleteerd, met daarbij aandacht voor de prioritering van ongewenste effecten, vastlegging van risico’s, effecten vertalen in oorzaken en acties, indicatoren opstellen en maatregelen nemen. Daarnaast zullen de risico’s periodiek getoetst worden aan nieuwe ontwikkelingen en voortschrijdend inzicht, worden beheersmaatregelen gemonitord, wordt de integraliteit van de transities bewaakt en zal bij de uitvoering van pilots en experimenten aandacht zijn voor effectmeting en verspreiding van de uitkomsten en leerpunten. Wmo beleidskader 28 Reeds onderkende risico’s De volgende factoren spelen een rol: • definitieve budgetten nog niet bekend. Wmo is een openeinderegeling, er zal dus altijd ondersteuning moeten worden geleverd; • voor de financiering van bestaande indicaties in het overgangsjaar 2015 ontvangt de gemeente eenmalig een budget. Het is nog niet aan te geven of dat budget voldoet; • verondersteld wordt dat het aandeel ‘begeleiding’ in de ‘persoonlijke verzorging (PV)’ om 5% van het budget voor PV gaat. Mogelijk is een groter deel van de PV aan te merken als ‘begeleiding’. Het budget van 5% zou dan ontoereikend zijn; • de eerste paar jaren zijn naar verwachting transitiejaren. Dat betekent mogelijk een hogere investering in de beginfase om voor organisaties de transitie naar de nieuwe situatie mogelijk te maken (incl. frictiekosten). Ook kostenbesparende maatregelen zullen in de aanloopfase nog geen besparingen opleveren; • vanwege de knip in de zorg tussen Wmo en PV is er een risico op inefficiënte uitvoering (twee uitvoerende organisaties) en afwenteling van de zorgverzekeraar op de gemeente. Juridisch • Onduidelijkheid over doorwerking AWBZ-jurisprudentie binnen de nieuwe Wmo • Onduidelijkheid over de ruimte die gemeenten krijgen binnen het overgangsrecht • Het ontbreken van jurisprudentie in de overgangstermijn Bij de invoering van de nieuwe Wmo besteden we veel aandacht aan deze risico’s. Wij vragen hier ook aandacht voor bij de zorg- en maatschappelijke partners. Wmo beleidskader 29 Risico-regelreflex Incidenten die de media halen leiden vrijwel altijd tot nieuwe maatregelen waarvan de effectiviteit veelal tenminste niet bewezen is en die zeker ten koste gaan van de uitvoeringscapaciteit, zodat er per saldo minder kinderen beschermd kunnen worden. Maatregelen kunnen zowel worden opgelegd ‘van bovenaf’ door het Rijk of door eisen die inspectiediensten stellen in reactie op incidenten, maar ook doordat de sector zelf het initiatief wil houden en daarom met maatregelen na incidenten komt. Een derde benoemd mechanisme is dat de angst voor (strafrechtelijke) aansprakelijkheid na incidenten ertoe kan leiden dat de medewerkers in de zorg bureaucratiseren. De transitie van de ondersteuning naar gemeenten zorgt voor een nabijheid van het nieuwe lokale bestuur die kan leiden tot meer risico-regelreflex in de zorg, maar ook een kans biedt om deze te beteugelen. Het organiseren van professionele ruimte en het bewaken ervan door vroegtijdige betrokkenheid van gemeenteraden worden als grootste kansen gezien. Uit: Risico-regelreflex in de jeugdzorg? Verkennende analyse van de bestuurlijke valkuil van overreactie op risico’s en incidenten in de jeugdzorg (Uitgave van Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, november 2013) Wmo beleidskader 30 Kwaliteitseisen en –bewaking, monitoring De kwaliteitsborging van de geleverde ondersteuning wordt vastgelegd in de contracten en subsidiebeschikkingen. De kwaliteitseisen van de nieuwe taak zullen in samenwerking met de Inspiratietafel geformuleerd worden. Hierbij gaan we in ieder geval uit van de minimale kwaliteitseisen die in de beroepsgroep vereist zijn. De uitwerking van deze kwaliteitseisen wordt opgenomen in de Verordening Wmo die voor november ter vaststelling aan de Raad wordt aangeboden. Naast de externe kwaliteit hebben we te maken met de kwaliteit van onze interne dienstverlening. We hanteren voor het interne uitvoeringsproces de systematiek van de uitvoering huidige Wmo. Gemeentelijke kwaliteitsmedewerkers controleren op de pijlers, dienstverlening en doelmatigheid, juridisch en financieel. De kwaliteitsbewaking wordt onderdeel van de monitoring en zal onderdeel zijn van het monitoren of de beoogde resultaten bereikt zijn. Ook binnen contractbeheer zal er veel aandacht zijn voor de kwaliteitsbewaking. Als aanbieders onder de maat presteren dan zullen ze daarop worden aangesproken. Zo nodig zullen sancties volgen. Om onze eigen kwaliteit te verbeteren zullen we extra investeren in het “toetsen” van de benodigde kennis en kunde om ook voor de nieuwe doelgroep een breed scala aan maatwerkoplossingen op ons netvlies te hebben. De sleutel hiervoor is investeren in veel casusbesprekingen. Intervisie vinden we belangrijk. Onafhankelijke kwaliteitsborging vinden we belangrijk. We streven naar continue verbetering van onze kwaliteitsprocessen. 6.1 Cliëntenparticipatie De rol van de overheid is snel aan het veranderen; inwoners komen zelf met ideeën en initiatieven en wachten niet langer het initiatief van de gemeente af. Daarmee verandert ook de manier waarop mensen mee willen praten over het beleid en de uitvoering. Betrokkenheid van cliënten bij de Wmo is in het hele proces van belang; van beleidsvorming of aanpassing tot en met de uitvoering. De Wmo besteedt veel aandacht aan het betrekken van de gebruikers van ondersteuning. Wat de wet hierover voorschrijft past goed bij de betrokkenheid van cliënten bij de Wmo zoals die nu al georganiseerd is. Tijdens de huidige invoeringsfase betrekken we de cliënten bij de beleidsvorming, de contractafspraken en de inrichting van de uitvoering. De klankbordgroep Wmo en de cliëntenraden nemen deel aan de Inspiratietafel. Bij het opstellen van het beleidsplan en de Verordening zijn diverse werksessies gepland met een afvaardiging van de klankbordgroep aangevuld met een vertegenwoordiger van de cliëntenraden. In deze overleggen worden alle onderwerpen die een plaats moeten krijgen in het beleidsplan en de Verordening Wmo samen doorgesproken. Wmo beleidskader 31 6 Uitgangspunten voor cliëntenparticipatie: •De ervaring van gebruikers van voorzieningen is een belangrijke basis voor beleidsvorming en het inrichten van de uitvoering van beleid; •Alleen door deze ervaring te gebruiken kan gewaarborgd worden dat het beleid voldoende aansluit bij de ondersteuningsbehoefte; • Alle cliënten (of hun vertegenwoordigers) krijgen de kans om beleidsvoorstellen te doen; •Alle cliënten (of hun vertegenwoordigers) krijgen de kans om advies te geven over beleidsvoorstellen; •Alle cliënten (of hun vertegenwoordigers) krijgen de kans om advies te geven over het concept beleidsplan en de concept verordening; •de vertegenwoordiging van cliënten (huidige klankbordgroep Wmo) krijgt voldoende ondersteuning en tijdige informatie. 6.2 Bezwaar en beroep De ervaringen vanuit de huidige Wmo leren ons dat veel bezwaren voortkomen uit een ontevredenheid over de bejegening van de cliënt en onduidelijkheid over de doelstelling van Wmo in plaats van de daadwerkelijke beslissing van de gemeente. Onduidelijkheden willen we zoveel mogelijk wegnemen door het organiseren van een goed keukentafelgesprek met de cliënt. Hierbij hechten we veel waarde aan het ondersteuningsplan dat samen met de cliënt wordt opgesteld. De vraag van de cliënt staat centraal. We werken nu al met “pre-mediation”, waarbij de generalist met de cliënt nogmaals in gesprek gaat op zoek naar de oorzaak van het bezwaar en kijkt of er toch een oplossing gevonden kan worden. Dit willen we onder de nieuwe Wmo continueren. Bij besluiten in het sociale domein is het vaak belangrijk dat bezwaren snel afgehandeld worden. We willen voor urgente en schijnende situaties een escape in de bezwaarschriftbehandeling inbouwen. Waardoor er snel in nauw contact met bezwaarindiener een besluit wordt genomen. Veel sneller dan de wettelijke geldende Awb-termijnen. Hiermee wordt voorkómen dat de cliënt niet langdurig in een ongewenste situatie blijft steken in afwachting op de afhandeling van de bezwaarprocedure. 6.3 Klachtenafhandeling en klanttevredenheid Klachtenafhandeling De huidige insteek van de klachtenafhandeling houden we via het gemeentelijke klantcontactcentrum voorlopig in stand. Klachten komen binnen bij een centraal punt, worden geregistreerd en vervolgens beantwoord door een inhoudelijk deskundige medewerker. We monitoren het proces om te zorgen dat de indiener binnen wettelijke termijn antwoord krijgt. Alle klachten worden geregistreerd zodat er gemonitord kan worden of deze goed opgepakt worden. Zorgmeldpunt voor problemen en ideeën In de eerste twee overgangsjaren na de invoering van de Wmo start Breda een zorgmeldpunt waar mensen en organisaties terecht kunnen met klachten en/ of problemen op het gebied van zorg (kwaliteit en proces) en hun ideeën om de zorg in Breda te verbeteren. Dit helpt de aanpak tijdig bij te stellen en we kunnen zo, met praktijkervaring, beter sturen op de samenhang van welzijn tot en met intensieve begeleiding in zorg. De klachtenregistratie van het klantcontactcentrum (KCC) en de resultaten van het zorgmeldpunt gebruiken we om met de cliënten (bijvoorbeeld de klankbordgroep Wmo) te komen tot een klachtenregeling voor de toekomst. Hiermee willen we de ervaringen vanuit het zorgmeldpunt een plaats geven. Wmo beleidskader 32 Klanttevredenheid. We willen dat de cliënt tevreden is over de wijze waarop hij door gemeente en vervolgens aanbieder is geholpen. T.a.v. de tevredenheid streven we naar de volgende resultaten: • De cliënt is tevreden over het behaalde resultaat op basis van zijn ondersteuningsplan • De cliënt is tevreden over de snelheid waarmee we zijn hulpvraag hebben opgepakt • De cliënt is tevreden over de wijze waarop de gesprekken zijn gevoerd • De cliënt is tevreden over de geleverde maatwerkvoorziening (dit regelen we in contracten met zorgleveranciers) We bezien of audits een plaats kunnen krijgen bij de meting van de klanttevredenheid. De meting moet objectief en onafhankelijk zijn en vergelijkbaar met voorgaande jaren zodat inzicht in de kwaliteitsontwikkeling ontstaat. De eisen hiervoor nemen we op in contracten en in subsidiebeschikkingen. Naast de subjectieve klanttevredenheid gaan we via steekproeven ook de objectieve kwaliteit toetsen. Als eindverantwoordelijke voor de uitvoering van de Wmo voert de gemeente de regie over de klanttevredenheidsonderzoeken. Wij bepalen dus, in overleg met de klankbordgroep Wmo en de zorg- en maatschappelijke aanbieders wat we hoe willen onderzoeken. Om de komende jaren de ontwikkeling goed te volgen houden we jaarlijks een klanttevredenheidsonderzoek. Om ook groepen te bereiken die moeite hebben met het invullen van vragenlijsten gebruiken we ook interviews eventueel via intermediairs. 6.4 Onafhankelijke cliëntondersteuning Het is belangrijk dat cliënten ondersteuning kunnen krijgen bij het doorlopen van een aanvraag als dat nodig is of zij dat nodig vinden. Als uitgangspunt kiezen we voor een laagdrempelige toegang tot zowel algemene als maatwerkvoorzieningen. In de mate waarin we daar in slagen zullen cliënten minder behoefte hebben aan aparte ondersteuning bij het krijgen van toegang tot deze voorzieningen. Maar in alle gevallen dat zij daar toch behoefte aan hebben is onafhankelijke ondersteuning voor iedere inwoner voorhanden. Een belangrijke aanbieder van deze vorm van ondersteuning is MEE. Een belangrijk doel van cliëntondersteuning is het zelfredzamer maken van cliënten. Dit zien we als een belangrijk uitgangspunt bij de afspraken die we maken over cliëntondersteuning. 6.5 Monitoring en verantwoording De monitoring- en verantwoording richt zich op toetsing van de rechtmatigheid, doelmatigheid en efficiëntie van de realisering van de doelen die we willen bereiken. We zien dit als belangrijke sturingselementen. De gemeente neemt de regie bij het inrichten van de monitoring en verantwoording. Met aanbieders zullen hierover afspraken worden gemaakt in de contracten en subsidiebeschikkingen. 6.6 Ontwikkelopgave In de volgende onderwerpen willen we investeren: • Wijkteams; • Monitoring; • Contractbeheer; • Efficiënter, effectiever en actiever omgaan met de voorliggende ondersteuning. • We willen investeren in continue gesprekken met onze maatschappelijke partners en cliëntvertegenwoordigers met als doel innovatie, verbetering en het slim inregelen van de ondersteuning die nodig is. Het proces aan de Inspiratietafel is hier reeds voor in gang gezet; • Zorgmeldpunt; • Administratieve lastenverlichting (interne en externe processen); • Afstemming met de zorgverzekeraars. Naast het investeren in een goede toegang tot de Wmo willen we investeren in goede nazorg. We vinden het belangrijk dat de resultaten die we voor de cliënten voor ogen hebben Wmo beleidskader 33 ook daadwerkelijk gehaald worden met de kwaliteit die we in de contracten en subsidiebeschikkingen met aanbieders afspreken. Het volgen van de cliënt is daarbij een voorwaarde. We willen daarom investeren in een goede monitor die bijdraagt aan een structurele verbetering van de uitvoering van de Wmo en daarmee voor de ondersteuning van onze cliënten. We hechten waarde aan een goed cliëntvolgend systeem waarmee we de cliëntprocessen kunnen volgen. Bij de inrichting van dit systeem bouwen we voort op de systemen die er zijn. We willen investeren in goed contractbeheer omdat we dit belangrijk vinden voor het (bij)sturen op afspraken die we hebben gemaakt. Ook de administratieve lastenverlichting (zowel interne als externe) vinden we belangrijk. Dit zal bijdragen aan goedkopere inzet van zorg. Met de aanbieders zijn we hierover reeds in gesprek aan de Inspiratietafel. Dit is een belangrijk punt in de contractvoorbereiding. Aangezien een groot deel van de algemene voorzieningen bekostigd worden door de gemeente en we kwalitatief goede voorzieningen willen voor onze cliënten, willen we ook hier investeren in een goede monitor. Deze monitor moet het mogelijk maken om bij te sturen als de gewenste resultaten niet gehaald worden. Op langere termijn zetten we in op een verschuiving van maatwerkvoorzieningen naar algemene voorzieningen met als doel minder inzet van duurdere zorg. Ook hierop willen we investeren. In de contracten en subsidiebeschikkingen willen we prikkels inbouwen die aanbieders bewegen om zelf innovatieve oplossingen te bedenken voor het behalen van de resultaten die we voor ogen hebben. Afspraken met de zorgverzekeraars Stand van zaken over de samenwerking met de zorgverzekeraar Gemeente Breda en CZ hebben een intentieverklaring getekend medio 2012 om te komen tot duurzame samenwerking. Op basis daarvan zijn twee trajecten gestart waarin CZ en de gemeente samenwerken en waar ook diverse partijen in het veld bij betrokken zijn: Het ene traject is gericht op de doelgroep minima, dit project heeft onlangs een impuls gekregen en zal zeker het komende jaar nog doorlopen, Het ander traject is gericht op de doelgroep kinderen van ouders met een verslavingsprobleem (ggz-preventie), ook dit traject loopt nog zeker een jaar door. Gemeente en CZ zijn in overleg om de samenwerking verder vorm te geven door het Zowel-model in Breda in drie wijken te implementeren; dit model richt zich op het verbinden van het medische domein met het sociale domein; de wijkverpleegkundige en een sociaal werker (of bijv. de klantmanager van de gemeente) werken daarin nauw samen. Ervaringen met het Zowel-model moet leiden tot best practise zodat dat op termijn in de hele stad kan worden geïmplementeerd. Daarnaast zijn er tal van contacten met CZ vanwege de transities; ook op regionaal niveau. Breda zal waar mogelijk en wenselijk met de regiogemeenten afstemmen over onderwerpen die ze ook met CZ bespreekt. Het streven is erop gericht tot een gezamenlijke agenda te komen en ervaringen die in de samenwerking worden opgedaan te delen met de regio. Welke afspraken vinden we belangrijk om te maken? In eerste instantie richten we ons op een soepele overgang van taken AWBZ naar gemeente en zorgverzekeraar. Daarna gaan we volop inzetten op een goede afstemming van het beleid en de uitvoering van die taken om overlap en afwentelling te voorkomen en samen een optimaal aanbod van zorg en ondersteuning voor de inwoners te realiseren. Hiertoe zullen we halfjaarlijks met CZ overleg hebben om zo tot een gezamenlijk agenda te komen Waarop willen we investeren? We willen fors investeren in het maken van bovenstaande afspraken. We willen hierop de regie pakken. Zo nodig zal dit ook leiden tot afstemming van ICT en zal daar op termijn extra investeringen in nodig zijn. Naast afspraken met CZ willen we ook afspraken maken met ander zorgverzekeraars zoals VGZ. Wmo beleidskader 34 7 Spoorboekje Spoorboekje Breda Transitie AWBZ versie 5 juni 2014 2014 Jan Feb Mrt Apr Mei Jun 2015 Jul Aug Sep Okt Nov Dec Jan Beleidsproces Nieuwe Wet Wmo Wet Wmo 2015 vastgesteld in 2e kamer Beleidskader Behandeling in 1e kamer wet Wmo 2015 treedt in werking Vaststellen raad Beleidsplan Vaststellen raad (voor 1 nov) Beleidsplan treedt in werking Verordening Vaststellen raad (voor 1 nov) Verordening treedt in werking Uitwerking en inrichting (juridisch) Maatwerk contracten Publieksinformatie op de website Communicatie en participatie Contracten gereed Ingang nieuwe contracten Publieksactiviteiten informatie Wmo Wmo 2015 bekend bij burger, professional, ambtenaar Inrichten zorgmeldpunt zorgmeldpunt operationeel Inrichten wijkteams wijkteams operationeel Legenda Mijlpalen Uitwerking Wmo beleidskader 35 Wmo beleidskader 36 8 Communicatie van AWBZ naar Wmo 8.1Tijdspad De diverse fasen van het proces kunnen in de volgende tijdslijn worden geplaatst. 2014: informeren 2015 ‘kantelen en met elkaar leren’ 2016 ‘optimaliseren’ 2014 ‘informeren’ Fase 1: vormgeven Bredase ondersteuning en informeren met basisinformatie, groepsgericht informatie en persoonsgerichte informatie. Complementeren fase 1 Fase 2: Door het in de praktijk uitvoeren van de aanpak en delen van ervaringen maken professionals kanteling en gaan veranderende werkwijze hanteren. Vervolgens maken zij vertaalslag naar hulpvragers. . Complementeren fase 2 Fase 3: Blijven toetsen van de aanpak en delen van ervaringen voor een continue verrijking en verbetering van de Bredase ondersteuning. 8.2Communicatieaanpak Communicatie ondersteunt om een optimaal zorg- en ondersteuningsklimaat in Breda te realiseren. Ook in het communicatieproces vinden partijen elkaar, is er samenwerking, ieder vanuit zijn eigen kracht en kunde. Ook leren we van elkaar. Alle partners, zoals aanbieders, vragers, belangen- en cliëntenorganisaties, gemeente, houden elkaar hierin scherp en pakken de rol die het beste past. Dit gebeurt via de volgende strategische communicatielijnen die voor alle drie de decentralisaties op het sociaal domein als uitgangspunt worden genomen. • De basisinformatie is voor iedereen vindbaar via www.breda.nl. Hierbij wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van beelden, zoals infographics. Belangen- en cliëntenorganisaties kunnen de informatie vrij benutten bij het informeren van hun achterban, met aandacht voor maatwerk, persoonlijke benadering en de juiste taal en toon. • Online en offline dialoog met hulpverleners en hulpvragers, via: a.Online community ‘MenS Breda’ waar ervaringen rondom Wmo, participatie en jeugd gedeeld worden. b.3d-café, reguliere borrel die telkens door een andere partij uit de stad wordt georganiseerd. c.Het omvormen van inspiratietafels naar ‘ervaringstafels’ per 2015, offline ontmoetingen waar organisaties rondom het Wmo dossier (en evt. participatie en jeugd) ervaringen delen en met elkaar leren d.‘Verbeterpunt zorg en ondersteuning’. Dit verbeterpunt in de wijk is er voor het delen van ervaringen en knelpunten en kan ook gemeentebrede ervaringen opleveren. • Verhalen brengen het domein terug naar de menselijke maat. Verhalen van Bredanaars als spiegel en inspiratiebron voor kanteling en het aanboren van de eigen kracht, naar beleidsmakers, vrijwilligers, hulpvragers en hulpverleners. • Intern=extern: communicatie met de direct betrokken medewerkers van de Gemeente Breda verloopt via de kanalen waar andere professionals zich bevinden en via de hiërarchische lijn waar het functioneren en kantelen betreft. De communicatie voor de professionals is er vooral op gericht om ieder te laten realiseren dat ‘zij het verschil kunnen maken’ voor degenen die zorg en ondersteuning nodig hebben in Breda. Houding, gedrag en betrokkenheid zijn hierbij maatgevend. • Breed bereik via verschillende kanalen, laagdrempelig voor verschillende doelgroepen met inzet van multimedia. Wmo beleidskader 37 Wmo beleidskader 38 Colofon Gemeente Breda, juni 2014 Wmo beleidskader 39
© Copyright 2024 ExpyDoc