Het einde van drie culturele tijdperken Inleiding Cultuurdebat De Werf, zondag 18 mei 2014 Wouter Hillaert Pas op van mensen die roepen dat we het einde van een tijdperk meemaken, maar dat is precies hoe het vandaag voelt: als het einde van een tijdperk. In feite zijn het zelfs drie tijdperken. Het is vandaag een mooie zondag, het kan niet op. * Het eerste tijdperk stamt uit de jaren zeventig, toen de basis werd gelegd voor ons fijnmazige Vlaamse systeem van cultuurcentra, uniek in Europa. Elke tien-twintig kilometer herrees een groot cultuurpaleis. Die paleizen dienden de ontvoogding van de jonge staat Vlaanderen. Vlaanderen mocht voor het eerst zijn eigen cultuur bestieren, en het deed dat door naast elke kerk ook een CC te zetten. Cultuur werd een klein beetje een religie. Daar konden de lokale amateurs onder dak, maar ook de grote kunst passeerde er. Om de burgers te plezieren, maar vooral om ze op te voeden in de betere cultuur. De natie werd gebouwd op culturele centra, stel je dat eens voor. Kunstenaars hebben daar ontzettend veel baat bij gehad, bij die jonge natie. Je kan dat vergelijken met Québec: cultuur als identiteitsvormend element. Maar al lijkt de Vlaamse natie hotter dan ooit, toch loopt dat tijdperk op zijn eind. Het volk cultureel ontvoogden is geen punt meer waar de politiek mee uitpakt. Heeft de burger geen zin meer in kunst, dan heeft hij gelijk, zoals de consument altijd gelijk heeft. Als hij niet in grote getale naar het CC komt, dan is de voorstelling niet goed. Dan heeft de programmeur fout gekozen. Dat is dus het einde van een tijdperk. Van kunst wordt altijd beweerd dat ze beoordeeld wordt van bovenuit, maar op die plekken waar ze in contact komt met het publiek, gebeurt het eigenlijk van onderuit. Wat het vergrijzende CC-publiek vindt, vindt eigenlijk ook de burgemeester. En zo wordt volgend seizoen redelijk dramatisch voor theatergezelschappen. Hun voorstellingen raken veel minder verkocht dan anders, wellicht door de besparingen op lokaal niveau. Het 40 jaar oude spreidingsmodel van theater barst en kraakt en staat op springen. Er wordt zelfs verwacht dat er de komende jaren gezelschappen failliet zullen gaan. Niet kunnen spelen, boeken toe. Dat is alvast één kwestie waar de komende legislatuur mee zal moeten dealen: hoe brengen we kunst nog bij de mensen? Wat betekent spreiding in het nieuwe tijdperk? En binnen die vraag: wat doen we met de schuifjes jong talent die onze kunstscholen elk jaar over de professionele markt uitstorten? Er valt te voorzien dat ze nauwelijks afzet vinden. We stevenen af op een systeemfout. Wat gaan we daaraan doen? Een tweede tijdperk dat barsten vertoont, is dat van de artistieke autonomie, een intussen evidente verworvenheid uit de jaren ’80. Kort gezegd: de overheid subsidieert je als kunstenaar om te doen wat jij vanbinnen voelt dat jij moet doen. Doe maar! Die vrijheid van kunstenaars liep mooi samen met de groeiende autonomie van Vlaanderen, van minister Patrick Dewael tot Bert Anciaux. Maar vandaag? Vandaag volstaat kunst op zich niet meer. Vandaag lijkt er steeds meer een tweede reden nodig om als kunstenaar relevant te zijn. Je moet de gemeenschap vormen, genoeg volk bijeenbrengen, het lokale investeringsklimaat aantrekkelijker maken of aan armoedebestrijding of stadsvernieuwing doen. De hele promocampagne die we in aanloop naar de verkiezingen hebben gezien rond het belang van kunst – zoals ‘Ik kies voor kunst’ – is van die tendens het sluitstuk: de kunst moet op zoek naar tweede redenen. Zonet verscheen daarover zelfs een wetenschappelijk onderzoeksrapport: De waarde van cultuur, vol tweede redenen: cultuur zorgt voor cognitieve effecten, voor gezondheid, voor Bruto Nationaal Geluk, voor sociale effecten als verbondenheid, en ja, ook voor economische return. Kunst is niet meer louter ok omdat het kunst is, zoals in de tijden van de culturele ontvoogding. Al zal elke politicus nog altijd zeggen dat hij of zij zich nooit zal bemoeien met de inhoud van kunst, het aloude ideaal van autonomie heeft steeds minder verhaal. Niet in de kunsten, maar ook steeds minder in het sociaal-cultureel werk. Er wordt van kunst en cultuur en erfgoed verwacht, en misschien zelfs niet ten onrechte, dat ze zich mee engageren. Als politici vandaag voorstellen doen rond cultuurbeleid, dan gaat het om participatie, om de inkomsten, om publieksbereik. Om de tweede redenen. Op zich vind ik dat geen ongezonde ontwikkeling, we moeten daar alleen veel creatiever in gaan denken. * Want er is nog een derde tijdperk dat op zijn einde loopt. Wij zijn er allemaal in opgevoed, maar de vraag is of we er ook allemaal vredig oud in zullen kunnen worden. Dat is het tijdperk van welvarend Europa. Het tijdperk waarin het oude continent zich profileerde als de hoedster van de democratie, van de oude culturele waarden, van de canon, van de verzorgingsstaat. De tijd dat we de rijkdom redelijk wisten te verdelen, en ongeveer iedereen konden bieden wat die nodig had. In de jaren ‘90 en de jaren 2000 ging het Europa zo voor de wind dat we er de hele professionalisering en institutionalisering van de kunsten mee hebben geïnstalleerd. Groei en welvaart werden een vanzelfsprekendheid, ook en vooral in de cultuursector. En nu zitten we daarmee, met dat wel heel brede veld. Zijn er nog vandaag wel genoeg middelen voor? Een paar economische stroomstoten volstonden om de labiele kwetsbaarheid van het hele systeem aan te duiden, alsof zelfs het oude Europa gebouwd lijkt op lucht. Naties plooien op zichzelf terug, en het enige wat nog groeit, zijn de muren rond onze zelfovertuiging, tegen al die ‘gelukszoekers’ en profiteurs’ van buitenaf. ‘Europa biedt meer en meer de aanblik van een oude, afgeleefde dame’, stelden Guy Verhofstadt en Daniel Cohn-Bendit in hun manifest Voor Europa! (2012). Ze zien ‘een gemarginaliseerd continent dat zich maar met moeite weet te handhaven in een nieuw tijdperk en een nieuwe wereld’, en vrezen dat binnen vijfentwintig jaar geen enkel Europees land nog apart deel uitmaakt van de G8. ‘De club van rijkste landen zal dan bestaan uit de Verenigde Staten, China, India, Japan, Brazilië, Rusland, Mexico en Indonesië.’ Als dat niet het einde van een tijdperk is! Besparingen op cultuur, van Zuid-Europa tot onze eigen buurlanden, zijn maar uiterlijkheden waar we veel te veel energie in stoppen. Natuurlijk komt de cultuursector terecht in het geweer tegen kaasschaven en hakbijlen, maar het einde van dit derde tijdperk gaat dieper. Veel grotere bedreigingen voor de cultuursector zijn de schuivende visie op solidariteit en de behoudsgezindheid die alle fronten groeit. En de grootste bedreiging van allemaal is dat die afnemende solidariteit en die toenemende behoudsgezindheid intussen ook de sector zelf zijn ingeslopen. Ik geef twee voorbeelden, twee kwesties waar ook de komende legislatuur zich over zal moeten buigen. De eerste kwestie is de positie van de individuele kunstenaar. Die lijkt langzaam verdreven te worden naar de periferie van zijn eigen kunstenwereld, terwijl hij er altijd het centrum van was. Kunstenaars worden steeds meer migranten in hun eigen kunst, omdat de kunstinstellingen noodgedwongen besparen op creatie, het cultuurdebat helemaal hebben overgenomen, en enig corporatisme hen niet vreemd is. De politiek kan niet buiten deze vraag: hoe vermijden we dat de kunstenaar langzaam in het precariaat verglijdt, verdrinkend tussen kleine schnabbels bij kunstenhuizen en weinig inspirerende commerciële activiteiten voor het brood op de plank? Een andere kwestie waar de kunstensector de crisis van Europa veeleer spiegelt dan verhelpt, is interculturaliteit. Eigenlijk is iedereen het erover eens: het culturele personeel is te wit, de zalen zijn te wit, we zitten op een eiland. Maar noch de sector zelf, noch de minister heeft daar de afgelopen legislatuur echt structurele stappen in gezet. Behoudsgezindheid maakt de dienst uit, terwijl in onze grote steden een levendige avant-garde groeit van jonge artiesten met meerdere achtergronden, die zich dodelijk frustreren in alle gebrek aan aandacht van de officiële cultuur(elite). We denken nog steeds dat we de meerderheid zijn, dat het Europese erfgoed niet mag aangetast worden, maar we weigeren in te zien dat de waarden die we verdedigen niet meer stroken met onze praktijk, en al helemaal niet meer met de demografische werkelijkheid in grote steden. Nu al spreekt meer dan de helft van de kinderen in Antwerpen niet het Nederlands als moedertaal. Niet ‘wij’ hebben ‘hen’ iets te bieden, maar ‘zij’ ‘ons’. Ik sprak vorige week met de Zwitserse theatermaker Milo Rau, die deze week de voorstelling The Civil Wars presenteert op het Kunstenfestivaldesarts. Hij zei iets interessants: ‘Niet de natie, maar het wezen van de migrant wordt hét wervende identiteitsproject voor de toekomst van Europa. Nu omhelzen we migranten nog om hun schattige restaurantjes, maar ze worden een belangrijke politieke kracht. Zij zullen links een comeback geven. Boeiende figuren als Abu Jahjah koppelen identiteit weer aan linkse ideeën over basisrechten voor de arbeidersklasse. Dat is heel slim.’ Hoe gaan we om met interculturaliteit? Het lijkt of we nog in een ontkenningsfase zitten. Onder de vorige legislatuur is er zo goed als niets structureels gebeurd om mensen die minder voeling hebben met het Vlaamse natiegevoel, het gevoel te geven dat ze wel degelijk tot onze culturele ruimte behoren. Dat is natuurlijk in de eerste plaats een verantwoordelijkheid van het cultuurveld zelf. Maar hun structuren zijn, als gevolg van het welvaartmodel, een beetje verstokt geraakt. De politiek zal minstens moeten helpen masseren. * Voila, ziedaar de drie tijdperken die ik zie eindigen. Niet dat is de crisis. De crisis is een crisis van de verbeelding. Het valt me op dat in de verkiezingsprogramma’s rond cultuur weinig punten staan die niet meteen verzinken in remediëring van de uiterlijkheden. Willen we het einde van deze drie tijdperken doorkomen, het einde van de evidenties waarop we cultuur hebben uitgebouwd, dan is er veel meer verbeelding nodig, dan zijn er meer ingrijpende voorstellen wenselijk. Nogmaals: de bedreiging voor kunst en cultuur zijn niet de kaasschaven en de hakbijlen, maar structurele verschuivingen in ons maatschappelijk model. Daarom is het dé uitdaging om cultuur te gaan zien als een kracht – niet als een lastige bijkomstigheid – die aan systeemfouten kan verhelpen. We moeten in ons hoofd beleidsvelden gaan combineren. Het is te makkelijk om dat altijd louter op de politiek af te schuiven, ook dat is een cultuur waar we vanaf moeten. Daarom organiseerden cultuurtijdschrift rekto:verso en kunstencentrum CAMPO de debatreeks 4x4, die afgelopen dinsdag uitliep op een Volksparlement. Voor één keer kwamen de voorstellen niet van cultuurmanagers, maar van kunstenaars. Die hebben het nadeel van een zekere naïviteit, met voorstellen die niet meteen realistisch lijken, maar ze hebben ook het voordeel van utopie en radicaal denken. Precies wat we nodig hebben. Drie van zulke ingrijpende voorstellen wil ik even aanhalen, ter massage van de politieke geest. Als antwoord op het einde van het tijdperk van de cultuurspreiding, was er het voorstel om scholen te gaan begrijpen als nieuwe culturele centra, waar artiesten zowel hun werk kunnen komen tonen als met leerlingen aan de slag gaan. Het is een win-win-voorstel: scholen dienen zich aan als extra presentatieplekken voor een overvol kunstenveld, en het kunstenveld engageert zich voor een veel sterkere band tussen onderwijs en cultuur. Er komt op scholen ruimte voor optredens, theater en expo’s, ook voor het volwassen publiek rond de school. Kunstenaars komen een handje toestoppen in en de klas, en meer leerkrachten krijgen ruimte en middelen om zich te wijden aan degelijk cultuuronderwijs, zodat scholen zich beter kunnen engageren om leerlingen te introduceren in het Vlaamse cultuurveld. Er werden ook twee voorstellen geopperd die in de eerste plaats een paar maatschappelijke knopen zouden kunnen verhelpen, en in de tweede plaats problemen in de cultuursector. Het eerste: een basisinkomen voor elke burger, en dus ook voor kunstenaars. ‘Het is voor kunstenaars allesbehalve evident om onafhankelijk eigen projecten waar te maken, zelfs al hebben sommigen een kunstenaarsstatuut. Daarnaast nemen in onze maatschappij de werkloosheid, de armoede en de ongelijkheid toe, en steeds meer jobs (zullen) worden overgenomen door robots. We moeten de beschikbare arbeid beter verdelen (kortere werkweken) en betaalde arbeid loskoppelen van 'het recht op waardig leven', met een basisinkomen voor iedereen. Zo ontstaat er veel meer ruimte voor onafhankelijke artistieke projecten, buurt- en vrijwilligerswerk, ... Als we ons als samenleving minder laten leiden door ‘winstmaximalisatie en efficiëntie’, minder stress vergaren in de file en op het werk, meer tijd kunnen doorbrengen met vrienden en familie, worden we misschien wel collectief creatiever?’ En een derde voorstel betreft de herinvoering van wat vroeger ‘de burgerdienst’ heette, een verplichte gemeenschapsdienst voor iedereen tussen 18 en 30 jaar. Het gaat niet alleen om een dienst aan de gemeenschap, voor een nieuw sociaal draagvlak en meer menselijk begrip, maar ook om een dienst aan de burger, waarbij iedereen – net zoals bij de schoolplicht – een gelijke kans krijgt om in te treden in het maatschappelijke leven, als alternatief voor de lange wachttijden voor schoolverlaters. ‘De dienst kan, onder andere, in een kunstorganisatie uitgevoerd worden en daar voor een nieuwe dynamiek zorgen.’ * Ik geloof dat de komende legislatuur zulke voorstellen moet overdenken: voorstellen die cultuur niet behandelen als een apart beleidsdomein, maar als deel van een breder maatschappelijk cross-over denken. Dat hebben die aflopende tijdperken ook gedaan: ze bouwden op verbanden tussen cultuur en de natie, tussen cultuur en culturele autonomie, tussen cultuur en welvaart. Hebben we de verbeelding om ook voor de toekomst zulke nieuwe allianties te bedenken? Tussen cultuur en onderwijs, tussen welzijn en cultuur, tussen sociale zaken en cultuur? De nood is hoog, de tijden zijn interessant. Ik sluit af met een citaat. Van TS Eliot: ‘Cultuur is onze gemeenschappelijke zoektocht naar het juiste oordeel’. Ik wens jullie, politici, een fijn debat. Wouter Hillaert is freelance podiumcriticus voor De Standaard, en coördinator van het gratis cultuurtijdschrift rekto:verso.
© Copyright 2024 ExpyDoc