Download het artikel

Circulair inkopen: hoe meet je dat?
Auteurs:
Jacqueline Cramer en Martine van der Woude, beiden werkzaam bij het Utrecht Sustainability Institute
Overheden kunnen de circulaire economie bevorderen door in hun inkoopbeleid prioriteit te geven aan
producten die na gebruik hoogwaardig recyclebaar zijn als product of grondstof. Hoe kunnen overheden
een begin maken met circulair inkopen? En hoe zijn de economische, milieu- en maatschappelijke
effecten hiervan meetbaar te maken?
Deze vragen stonden centraal tijdens het vijfde Circular Economy Lab dat het Utrecht Sustainability
Institute organiseerde in samenwerking met de Economic Board Utrecht (EBU) op 24 juni jl. Circulair
inkopen is een belangrijk speerpunt binnen de provincie Utrecht. Als doelstelling is geformuleerd om in
2020 minimaal 10% van de inkopen circulair aan te besteden. Uit de 460 aanbestedingsprocessen die de
komende twee jaar lopen, worden een aantal pilots gekozen om ervaring met circulair inkopen op te doen.
Betrouwbare vergelijking
De EBU wil het proces van circulair inkopen faciliteren met een methodologie die impact meetbaar maakt
en een betrouwbare vergelijking met niet-circulaire inkoopprocessen biedt. In opdracht van de EBU
ontwikkelt de Universiteit Utrecht een methode om de effecten van circulair inkopen op de economie, het
welzijn en het milieu meetbaar te maken. Deze meetmethode vormde het uitgangspunt van het vijfde Lab
met als doel het verkrijgen van input om de meetmethode verder te kunnen ontwikkelen en aanscherpen.
Meetmethode
Sjors Witjes van het Copernicus Instituut van de Universiteit Utrecht stelde dat duurzaamheidsimpact
alleen zinvol te bepalen is met concrete fysieke prestatiegegevens. De gepresenteerde meetmethode is
gebaseerd op het vergelijken van de fysieke prestatiegegevens van circulaire en standaard producten op
basis van acht niveaus van circulariteit (R0-R8). Hierin zijn verschillende niveaus van circulariteit te
onderscheiden, beginnend bij de hoogste trede ‘refuse’ en eindigend bij de laatste trede ‘recover’.
In totaal worden acht niveaus van circulariteit (de 8 R’s) onderscheiden. Dit zijn achtereenvolgens:

Refuse: voorkomen van gebruik van grondstoffen

Reduce: verminderen van grondstoffen/eenheid

Re-use: product hergebruik (2e hands)

Repair: onderhoud en reparatie

Refurbish: product opknappen

Remanufacture: nieuw product van 2e hands

Re-purpose: producthergebruik met ander doel

Recycle: verwerking en hergebruik materialen

Recover: energieterugwinning uit materialen
Op dit moment ligt de nadruk in het overheidsbeleid ‘duurzaam inkopen’ met name op planet-aspecten.
Het R1-8 model heeft als doel ook sociale (people) en economische aspecten (prosperity) mee te laten
wegen (samen de PPP-waarde). De kernuitdaging voor inkopers is het formuleren van een concrete vraag
op basis van het R1-8 model, met een waardering voor een zo’n laag mogelijke R. De aanbesteding wordt
dan op basis van de grootst mogelijke PPP-waarde uitgeschreven. De aanbieder dient haar aanbod te
onderbouwen met concrete fysieke prestatiegegevens, bijvoorbeeld met behulp van Environmental
Product Declarations.
Reacties van ervaringsdeskundigen
Drie ervaringsdeskundigen van de overheid reageerden als eersten op de meetmethode. Zij herkenden zich
in de uitgangspunten van de meetmethode. Het 8R-model zagen zij als een zinnig inspiratiemodel dat
richting kan geven aan de gewenste mate van circulariteit. Wel stelden zij dat de praktijk complexer is dan
het 8R-model kan dekken. Er wordt een hiërarchie verondersteld die er niet altijd is. “Een meetinstrument
werkt voor inkopers alleen als het eenvoudig, valide en niet-discutabel is” aldus Joan Prummel,
categoriemanager afval en grondstoffen bij RVO.
Op de vraag of er vanuit inkoop specifiek moet worden voorgeschreven of dat op basis van de
inkooppropositie deze vraag opengelaten kan worden aan de markt, waren de drie deskundigen
eensluidend: de nadruk moet liggen op het beoordelen en belonen van de te leveren prestatie tegen een x
bedrag; dus er moet ruimte voor de markt zijn om hier invulling aan te geven. “Het is belangrijk dat ieder in
zijn rol blijft. Dat de aanbestedende partij niet op de stoel van het bedrijfsleven gaat zitten en vice versa. Je
moet elkaars kennis respecteren” was de visie van Mandy Willems, senior programma-adviseur bij
Rijkswaterstaat. De dialoog tussen inkopers en markt speelt hierin een belangrijke rol. Thea Smid-Verheul,
inkoopstrateeg/programmamanager inkoopprofessionalisering Gemeente Utrecht voegde daar graag aan
toe: “Houd het simpel en zeg gewoon: circulair inkopen is van afval grondstof maken!”.
Reacties vanuit de bedrijfspraktijk
Vertegenwoordigers vanuit het bedrijfsleven waren kritischer. Zij vreesden dat de meetmethode te
complex zou worden. Zij benadrukten daarom vooral om het simpel te houden. Hun zorg was het grote
aantal indicatoren dat getoetst moet worden. Dit kost veel tijd en geld en is killing voor elke vorm van
innovatie. Wel zou de meetmethode goed kunnen dienen als instrument om gezamenlijk richting te
bepalen in de dialoog tussen overheid en bedrijfsleven. In zo’n gesprek kun je elkaar uitdagen om tot
verdergaande oplossingen te komen. Ook belangrijk is om al in de ontwerpfase van producten of diensten
rekening te houden met hergebruik. Een goed voorbeeld hiervan is de leegstand onder kantoorpanden. Die
wordt vergroot doordat die panden zich veelal moeizaam lenen om hergebruikt te worden als woonruimte.
De teneur van de avond was: Keep it simple. Zet de meetmethode vooral in als inspiratiebron om ideeën
over circulariteit van specifieke producten of diensten te ontwikkelen. Op basis daarvan kunnen nieuwe
business modellen en vormen van samenwerking tot stand worden gebracht om circulaire concepten in de
markt te zetten.
Eindproduct in Tijdschrift Milieu
Universiteit Utrecht werkt momenteel aan een definitieve versie van de methodiek om de effecten van circulair
inkopen op de economie, het welzijn en het milieu meetbaar te maken. Zodra deze gereed is, verschijnt hierover
een artikel in Tijdschrift Milieu.