Variabele voertuigbezetting John Berends

Variabele voertuigbezetting
wacht nog op landelijk kader
Ondanks het nodige onderzoek is het op dit moment nog
niet mogelijk om brandweeroptreden met een afwijkende
voertuigbezetting voor de 25 veiligheidsregio’s goed met
elkaar te vergelijken.
Minister Opstelten van Veiligheid en Justitie had het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) van
zijn ministerie gevraagd een eenduidig kader te ontwikkelen
waarmee de effecten van variabele voertuigbezetting in kaart
kunnen worden gebracht. Het is om verschillende redenen nog
niet gelukt om het gevraagde beoordelingskader te ontwikkelen.
Zoals bekend wordt sinds enkele jaren binnen regionale brandweerkorpsen al gewerkt met een variabele personeelsbezetting
van brandweervoertuigen. De gedachte hierachter is dat niet elk
incident een basisbrandweereenheid van zes mensen op een
tankautospuit vereist. Een aantal incidenten – Opstelten noemt
als voorbeeld een containerbrand – kan ook prima worden
afgehandeld met een ander voertuig en/of minder brandweermensen.
bemanningsleden. Daarbij gelden als randvoorwaarden dat
wordt voorzien in een gelijkwaardig niveau van brandweerzorg
en geen afbreuk wordt gedaan aan de veiligheid en gezondheid
van het brandweerpersoneel. De uitzonderingsclausule maakt
echter niet duidelijk hoe een bestuurder zou moeten bepalen of
sprake is van ‘een gelijkwaardig niveau van brandweerzorg’ en in
hoeverre invoering van variabele voertuigbezetting van invloed is
op de veiligheid en gezondheid van het brandweerpersoneel.
Het WODC heeft Bureau Berenschot ingeschakeld om het kader
te ontwikkelen. Behalve de twee net genoemde voorwaarden
is het onderzoek bewust beperkt tot het takenpakket van de
basisbrandweereenheid, de zogeheten basisbrandweerzorg, en
alleen gericht op het eerste voertuig ter plaatse – welke bezetting die ook heeft.
Zo is in verschillende regio’s al sprake van een standaard tankautospuit waarop met vier mensen wordt uitgerukt, namelijk een bevelvoerder, een chauffeur en twee manschappen.
Daarnaast wordt steeds vaker een kleiner brandweervoertuig
ingezet, een zogeheten Snel Interventie Voertuig (SIV) dat
meestal twee mensen aan boord heeft. Ook wordt gewerkt met
combinaties van voertuigen die van verschillende kanten komen
aanrijden.
Eigen opvattingen
Geconstateerd wordt dat er in Nederland veel vormen van variabele voertuigbezetting zijn. Elke regio heeft hierover een eigen
opvatting en heeft de (eventuele) toepassing ervan naar eigen
inzicht vorm gegeven. Dit komt omdat er binnen de brandweersector nog geen gedeeld beeld bestaat van wat er met variabele voertuigbezetting mogelijk en niet mogelijk is. Daarnaast
hebben brandweerkorpsen de afgelopen jaren veelal binnen de
eigen regio geïnvesteerd in innovatie. Met een gedeelde opvatting over beide zal er meer gelijkheid tussen regio’s worden gerealiseerd. Daardoor wordt het beter mogelijk de effecten te meten
van (een beperkt aantal varianten van) variabele voertuigbezetting, aldus de onderzoekers in een van hun aanbevelingen.
De eerste SIV van Haaglanden.
Randvoorwaarden
De wettelijke basis voor variabele voertuigbezetting staat in het
Besluit veiligheidsregio’s. Het geeft bestuurders de mogelijkheid om af te wijken van de basisbrandweereenheid met zes
Het onderzoek heeft wel een soort voorliggend conceptueel
kader met indicatoren opgeleverd. Dat zou kunnen worden doorontwikkeld tot een beoordelingskader. Maar daarvoor moeten de
indicatoren wel eerst objectief meetbaar zijn.
De onderzoekers bevelen aan om te starten met het ontwikkelen
van een landelijk gedeelde opvatting over variabele voertuigbezetting en daarnaast van uniforme werkwijzen voor verschillende vormen van voertuigbezetting.
Regionaal kunnen al wel gegevens worden verzameld. Hoewel
daar niet specifiek om was gevraagd, biedt het rapport namelijk
wel een ‘regionaal modelkader’ dat elke afzonderlijke veiligheidsregio kan gebruiken om de inzet van variabele voertuigbezetting vooraf en per type inzet (bestuurlijk) te motiveren.
John Berends over het rapport variabele voertuigbezetting:
“In goed overleg komen
tot landelijke visie”
Het Veiligheidsberaad wil in goed overleg met Brandweer
Nederland en het ministerie van VenJ tot een landelijke visie
zien te komen over variabele voertuigbezetting. Dat het
onderwerp de aandacht heeft, blijkt uit de vele pilots met
variabele voertuigbezetting die in de veiligheidsregio’s lopen,
aldus portefeuillehouder brandweer van het Veiligheidsberaad, John Berends, tevens voorzitter van Veiligheidsregio
Noord en Oost-Gelderland.
gemeentebestuurders en besturen van veiligheidsregio’s lastig
om af te wegen wanneer variabele voertuigbezetting verantwoord is en wanneer niet.
Daarmee blijft het voor de mensen op de wagen en voor burgemeesters in alle concreetheid absoluut een aangelegen onderwerp, signaleert Berends: “Want het maakt nogal uit of je met
een tankautospuit met zes of vier bemanningsleden gaat of met
een snel interventievoertuig. Daar zit nog steeds de discussie.”
Op basis van de verschillende ervaringen die in de regio’s zijn
opgedaan, het eerder verschenen rapport ‘Uitruk op maat’ van
Brandweer Nederland, het nu uitgekomen rapport van het
WODC en nog te verzamelen cijfers, wil het Veiligheidsberaad zo
snel mogelijk tot een landelijk gedeelde opvatting over variabele voertuigbezetting komen. Uit die opvatting zou dan ook
het landelijk afwegingskader over variabele voertuigbezetting
kunnen ontstaan.
Bepaalde incidenten kunnen prima worden afgehandeld met
een ander voertuig en/of andere bezetting, bevestigt Berends:
“Het is dus niet altijd nodig of efficiënt de standaard basisbrandweereenheid in te zetten.” Zelfs bij grote branden kan
het schelen als er, vooruitlopend op de tankautospuit met zes
brandweerlieden, nog sneller een kleiner brandweerteam ter
plaatse is.
Inschatting
Berends noemt het van groot belang dat de analyse vanuit de
meldkamer die bepaalt hoe er wordt uitgerukt deugt, dat de
mensen geëquipeerd zijn voor variabele bezetting en dat de
gekozen inzet goed wordt geëvalueerd. Een afwegingskader is
immers geen doel op zich, maar heeft alles te maken met goede
inschatting van risico’s: “Voor de mannen en vrouwen op de
tankautospuit, in de eerste plaats. Maar uiteindelijk ook voor de
verantwoordelijke bestuurders.”
Halffabricaat
Teleurgesteld dat het de onderzoekers niet gelukt is om tot een
landelijk toepasbaar kader te komen, is een te groot woord.
“Maar in feite ligt er nu een halffabricaat”, stelt Berends. Het
betekent dat er nog een looping extra moet worden ingezet om
tot het gewenste kader te komen. Voor het zover is blijft het voor
4 nr. 20 maart 2014 De Veiligheidsregio
Het Veiligheidsberaad deelt de doelstelling van de minister om
tot een landelijk kader te komen en erkent dat ministerie, brandweerveld en veiligheidsregio’s daar een gezamenlijke verantwoordelijkheid in hebben. Berends maakt wel een voorbehoud
bij het strakke tijdschema waar de minister nu mee komt: “Ik
begrijp dat de minister er druk achter wil zetten. Maar het is wel
belangrijk dat we nu met elkaar die weg opgaan en definiëren
binnen welke tijd we de informatie op tafel kunnen leggen – en
welke informatie dat is.”
John Berends: ”Afwegingskader geen doel op zich.”
Opstelten wil snel
vervolgstappen
“Eén landelijk toepasbaar kader is nu nog
niet mogelijk”, zo haalt minister Opstelten
van VenJ in zijn reactie de belangrijke
conclusie uit het onderzoek aan. Hij vindt
het belangrijk dat bestuurders hun verantwoordelijkheid beter kunnen invullen door
over een beoordelingskader en (meer)
empirische gegevens te beschikken.
De minister was de besturen van de veiligheidsregio’s graag behulpzaam geweest.
Daarom verzocht hij het WODC om onderzoek
te doen. Dat er nu nog geen landelijk kader
ligt, komt omdat tussen de veiligheidsregio’s
te grote verschillen bestaan in het standaard
brandweeroptreden, aldus de minister:
“Brandweerregio’s hebben eigen procedures,
protocollen, zienswijzen, handelwijzen en
inzet-afspraken over materieel.”
Vervolgstappen
Minister Opstelten wil in overleg met het
Veiligheidsberaad en Brandweer Nederland
zien te bereiken dat het bestuur en brandweerveld nog voor de zomer van dit jaar tot
een landelijk gedeelde opvatting komen
over de inzet van (variabele) voertuigen
en bemensing. Op basis daarvan kan het
betreffende bestuur besluiten nemen over
de inzet van voertuigen van de brandweer.
Deze ‘visie’ vormt, als het aan de minister
ligt, een belangrijke grondslag voor het motiveren van het afwijken van de basiseenheid
en het vertrekpunt van de dataverzameling
over de inzet van verschillende eenheden.
Een landelijk gedeelde opvatting met daarop
uniformering en standaardisatie van de
werkprocessen is trouwens ook gewenst
vanwege de landelijke meldkamerorganisatie die er aankomt.
Als tweede stap wil minister Opstelten
in overleg alsnog komen tot landelijke
afspraken die verwoord worden in een
Handreiking voor de regionale invulling van
de afwijkingsbevoegdheid. Die moet in het
derde kwartaal van dit jaar tot stand komen.
De minister vindt ten derde dat het aan
het Veiligheidsberaad is om een besluit te
nemen over het op vergelijkbare wijze verzamelen en beheren van gegevens uit de 25
regionale korpsen. Zijn inzet is dat gegevens
over de inzet van variabele voertuigbezetting nog dit jaar landelijk vergeleken kunnen
worden.
Het volledige rapport is te vinden op de
website van het WODC: wodc.nl
Brandweer ziet
erkenning
Brandweer Nederland is tevreden dat
het WODC de reeds ingezette koers voor
variabele voertuigbezetting ondersteunt.
“Ons uitgangspunt is en blijft optimale
slagkracht”, reageert Anton Slofstra, portefeuillehouder Incidentbestrijding, namens de
Raad van Brandweercommandanten op de
site van Brandweer Nederland. Volgens hem
benadrukt het rapport terecht hoe belangrijk
het is om ook op het gebied van variabele
voertuigbezetting kennis te delen. De aanbevelingen die in het rapport worden gedaan
zijn een stap in de verdere ontwikkeling van
het brandweervak: “Het WODC-rapport erkent
dat, vanwege de noodzakelijke innovaties bij
de brandweer, vormen van variabele voertuigbezetting wenselijk zijn.”
Slofstra beaamt dat: “Omdat niet elk
incident hetzelfde is en niet elk gebied
dezelfde risico’s heeft, is het slim om de
manier waarop je uitrukt daarop af te
stemmen”.
Fijnmazig netwerk
"Vanuit onze maatschappelijke verantwoordelijkheid moeten we blijven inspelen
op een steeds complexer wordende en
veranderende samenleving. Daarbij is het
belangrijk onszelf de vraag te stellen of
we naar elk incident met dezelfde bezetting moeten, of kunnen wij in specifieke
situaties ook variabel uitrukken en daardoor hulp op maat bieden? Kunnen we
effectiever en efficiënter opereren zodat
we ook kunnen blijven investeren in het
specialiseren van onze mensen? Daar is
het ons om te doen. Ons uitgangspunt is
en blijft optimale slagkracht en paraatheid
door een fijnmazig netwerk van brandweerposten in Nederland. Hierbij staat de
veiligheid van de burger en brandweermensen altijd voorop."
Hugo Backx directeur van PGV Nederland
land
GGD en GHOR nu één
landelijke vereniging
Sinds 1 januari 2014 is de nieuwe landelijke Vereniging
voor Publieke Gezondheid en Veiligheid Nederland (PGV
Nederland), ontstaan uit GGD Nederland en GHOR Nederland,
een feit. Vooruitlopend op de nieuwe vereniging waren de
bestuursvergaderingen en Algemene Ledenvergaderingen van
GGD Nederland en GHOR Nederland praktisch al sinds 2013
samengevoegd. De reden voor de oprichting van één landelijke
vereniging is terug te voeren op het collectiviteitsgevoel;
volgens de leden de fundamentele basis voor de nieuwe
vereniging. Het nauwer samenwerken draagt bij aan de kwaliteitsontwikkeling van publieke gezondheid en veiligheid.
Hugo Backx is de nieuwe directeur van de vereniging. Backx is
sinds 2009 directeur van GGD Hart voor Brabant en startte op
1 maart. Hij volgt Marianne Oomens op, die sinds 1 mei vorig
jaar de transitie naar de nieuwe vereniging leidde. Backx: “De
preventieve kracht van veiligheid en publieke gezondheid is
belangrijk, vooral in het sociale domein. Zeker als je kijkt naar
het enorme nieuwe taakveld waar gemeenten en burgers mee te
maken hebben, overigens een gewenste ontwikkeling.”
Kwaliteit
“Protocollen zijn belangrijk, maar de samenleving heeft in de
eerste plaats behoefte aan een organisatie die voor kwaliteit
gaat. En die bovendien weet verbindingen te leggen, ook en
vooral naar diezelfde samenleving. Daar zitten onze partners,
met wie wij samenwerken. We kunnen immers niet alles zelf.
Dus gaan we veel werk maken van ons relatienetwerk.” Aldus
Backx.
Belangen
De belangrijkste taak van PGVN bestaat uit het collectief behartigen van de belangen van haar leden richting politiek, (lokale)
overheden, verzekeraars, samenwerkingspartners, onderwijs,
media en publiek. De maatschappelijke missie waarvoor GGD en
GHOR zich in elke regio inspannen, is het bewaken, beschermen
en bevorderen van publieke gezondheid en veiligheid. Uiteindelijk moet dit leiden tot een gezond en veilig bestaan voor de
burgers. De huidige GGD en GHOR regio’s behouden gewoon hun
naam en taken.
Hugo Backx:"Veel werk maken van ons relatienetwerk."
De Veiligheidsregio maart 2014 nr. 20 5