Variabele voertuigbezetting wacht nog op landelijk kader Ondanks het nodige onderzoek is het op dit moment nog niet mogelijk om brandweeroptreden met een afwijkende voertuigbezetting voor de 25 veiligheidsregio’s goed met elkaar te vergelijken. Minister Opstelten van Veiligheid en Justitie had het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) van zijn ministerie gevraagd een eenduidig kader te ontwikkelen waarmee de effecten van variabele voertuigbezetting in kaart kunnen worden gebracht. Het is om verschillende redenen nog niet gelukt om het gevraagde beoordelingskader te ontwikkelen. Zoals bekend wordt sinds enkele jaren binnen regionale brandweerkorpsen al gewerkt met een variabele personeelsbezetting van brandweervoertuigen. De gedachte hierachter is dat niet elk incident een basisbrandweereenheid van zes mensen op een tankautospuit vereist. Een aantal incidenten – Opstelten noemt als voorbeeld een containerbrand – kan ook prima worden afgehandeld met een ander voertuig en/of minder brandweermensen. bemanningsleden. Daarbij gelden als randvoorwaarden dat wordt voorzien in een gelijkwaardig niveau van brandweerzorg en geen afbreuk wordt gedaan aan de veiligheid en gezondheid van het brandweerpersoneel. De uitzonderingsclausule maakt echter niet duidelijk hoe een bestuurder zou moeten bepalen of sprake is van ‘een gelijkwaardig niveau van brandweerzorg’ en in hoeverre invoering van variabele voertuigbezetting van invloed is op de veiligheid en gezondheid van het brandweerpersoneel. Het WODC heeft Bureau Berenschot ingeschakeld om het kader te ontwikkelen. Behalve de twee net genoemde voorwaarden is het onderzoek bewust beperkt tot het takenpakket van de basisbrandweereenheid, de zogeheten basisbrandweerzorg, en alleen gericht op het eerste voertuig ter plaatse – welke bezetting die ook heeft. Zo is in verschillende regio’s al sprake van een standaard tankautospuit waarop met vier mensen wordt uitgerukt, namelijk een bevelvoerder, een chauffeur en twee manschappen. Daarnaast wordt steeds vaker een kleiner brandweervoertuig ingezet, een zogeheten Snel Interventie Voertuig (SIV) dat meestal twee mensen aan boord heeft. Ook wordt gewerkt met combinaties van voertuigen die van verschillende kanten komen aanrijden. Eigen opvattingen Geconstateerd wordt dat er in Nederland veel vormen van variabele voertuigbezetting zijn. Elke regio heeft hierover een eigen opvatting en heeft de (eventuele) toepassing ervan naar eigen inzicht vorm gegeven. Dit komt omdat er binnen de brandweersector nog geen gedeeld beeld bestaat van wat er met variabele voertuigbezetting mogelijk en niet mogelijk is. Daarnaast hebben brandweerkorpsen de afgelopen jaren veelal binnen de eigen regio geïnvesteerd in innovatie. Met een gedeelde opvatting over beide zal er meer gelijkheid tussen regio’s worden gerealiseerd. Daardoor wordt het beter mogelijk de effecten te meten van (een beperkt aantal varianten van) variabele voertuigbezetting, aldus de onderzoekers in een van hun aanbevelingen. De eerste SIV van Haaglanden. Randvoorwaarden De wettelijke basis voor variabele voertuigbezetting staat in het Besluit veiligheidsregio’s. Het geeft bestuurders de mogelijkheid om af te wijken van de basisbrandweereenheid met zes Het onderzoek heeft wel een soort voorliggend conceptueel kader met indicatoren opgeleverd. Dat zou kunnen worden doorontwikkeld tot een beoordelingskader. Maar daarvoor moeten de indicatoren wel eerst objectief meetbaar zijn. De onderzoekers bevelen aan om te starten met het ontwikkelen van een landelijk gedeelde opvatting over variabele voertuigbezetting en daarnaast van uniforme werkwijzen voor verschillende vormen van voertuigbezetting. Regionaal kunnen al wel gegevens worden verzameld. Hoewel daar niet specifiek om was gevraagd, biedt het rapport namelijk wel een ‘regionaal modelkader’ dat elke afzonderlijke veiligheidsregio kan gebruiken om de inzet van variabele voertuigbezetting vooraf en per type inzet (bestuurlijk) te motiveren. John Berends over het rapport variabele voertuigbezetting: “In goed overleg komen tot landelijke visie” Het Veiligheidsberaad wil in goed overleg met Brandweer Nederland en het ministerie van VenJ tot een landelijke visie zien te komen over variabele voertuigbezetting. Dat het onderwerp de aandacht heeft, blijkt uit de vele pilots met variabele voertuigbezetting die in de veiligheidsregio’s lopen, aldus portefeuillehouder brandweer van het Veiligheidsberaad, John Berends, tevens voorzitter van Veiligheidsregio Noord en Oost-Gelderland. gemeentebestuurders en besturen van veiligheidsregio’s lastig om af te wegen wanneer variabele voertuigbezetting verantwoord is en wanneer niet. Daarmee blijft het voor de mensen op de wagen en voor burgemeesters in alle concreetheid absoluut een aangelegen onderwerp, signaleert Berends: “Want het maakt nogal uit of je met een tankautospuit met zes of vier bemanningsleden gaat of met een snel interventievoertuig. Daar zit nog steeds de discussie.” Op basis van de verschillende ervaringen die in de regio’s zijn opgedaan, het eerder verschenen rapport ‘Uitruk op maat’ van Brandweer Nederland, het nu uitgekomen rapport van het WODC en nog te verzamelen cijfers, wil het Veiligheidsberaad zo snel mogelijk tot een landelijk gedeelde opvatting over variabele voertuigbezetting komen. Uit die opvatting zou dan ook het landelijk afwegingskader over variabele voertuigbezetting kunnen ontstaan. Bepaalde incidenten kunnen prima worden afgehandeld met een ander voertuig en/of andere bezetting, bevestigt Berends: “Het is dus niet altijd nodig of efficiënt de standaard basisbrandweereenheid in te zetten.” Zelfs bij grote branden kan het schelen als er, vooruitlopend op de tankautospuit met zes brandweerlieden, nog sneller een kleiner brandweerteam ter plaatse is. Inschatting Berends noemt het van groot belang dat de analyse vanuit de meldkamer die bepaalt hoe er wordt uitgerukt deugt, dat de mensen geëquipeerd zijn voor variabele bezetting en dat de gekozen inzet goed wordt geëvalueerd. Een afwegingskader is immers geen doel op zich, maar heeft alles te maken met goede inschatting van risico’s: “Voor de mannen en vrouwen op de tankautospuit, in de eerste plaats. Maar uiteindelijk ook voor de verantwoordelijke bestuurders.” Halffabricaat Teleurgesteld dat het de onderzoekers niet gelukt is om tot een landelijk toepasbaar kader te komen, is een te groot woord. “Maar in feite ligt er nu een halffabricaat”, stelt Berends. Het betekent dat er nog een looping extra moet worden ingezet om tot het gewenste kader te komen. Voor het zover is blijft het voor 4 nr. 20 maart 2014 De Veiligheidsregio Het Veiligheidsberaad deelt de doelstelling van de minister om tot een landelijk kader te komen en erkent dat ministerie, brandweerveld en veiligheidsregio’s daar een gezamenlijke verantwoordelijkheid in hebben. Berends maakt wel een voorbehoud bij het strakke tijdschema waar de minister nu mee komt: “Ik begrijp dat de minister er druk achter wil zetten. Maar het is wel belangrijk dat we nu met elkaar die weg opgaan en definiëren binnen welke tijd we de informatie op tafel kunnen leggen – en welke informatie dat is.” John Berends: ”Afwegingskader geen doel op zich.” Opstelten wil snel vervolgstappen “Eén landelijk toepasbaar kader is nu nog niet mogelijk”, zo haalt minister Opstelten van VenJ in zijn reactie de belangrijke conclusie uit het onderzoek aan. Hij vindt het belangrijk dat bestuurders hun verantwoordelijkheid beter kunnen invullen door over een beoordelingskader en (meer) empirische gegevens te beschikken. De minister was de besturen van de veiligheidsregio’s graag behulpzaam geweest. Daarom verzocht hij het WODC om onderzoek te doen. Dat er nu nog geen landelijk kader ligt, komt omdat tussen de veiligheidsregio’s te grote verschillen bestaan in het standaard brandweeroptreden, aldus de minister: “Brandweerregio’s hebben eigen procedures, protocollen, zienswijzen, handelwijzen en inzet-afspraken over materieel.” Vervolgstappen Minister Opstelten wil in overleg met het Veiligheidsberaad en Brandweer Nederland zien te bereiken dat het bestuur en brandweerveld nog voor de zomer van dit jaar tot een landelijk gedeelde opvatting komen over de inzet van (variabele) voertuigen en bemensing. Op basis daarvan kan het betreffende bestuur besluiten nemen over de inzet van voertuigen van de brandweer. Deze ‘visie’ vormt, als het aan de minister ligt, een belangrijke grondslag voor het motiveren van het afwijken van de basiseenheid en het vertrekpunt van de dataverzameling over de inzet van verschillende eenheden. Een landelijk gedeelde opvatting met daarop uniformering en standaardisatie van de werkprocessen is trouwens ook gewenst vanwege de landelijke meldkamerorganisatie die er aankomt. Als tweede stap wil minister Opstelten in overleg alsnog komen tot landelijke afspraken die verwoord worden in een Handreiking voor de regionale invulling van de afwijkingsbevoegdheid. Die moet in het derde kwartaal van dit jaar tot stand komen. De minister vindt ten derde dat het aan het Veiligheidsberaad is om een besluit te nemen over het op vergelijkbare wijze verzamelen en beheren van gegevens uit de 25 regionale korpsen. Zijn inzet is dat gegevens over de inzet van variabele voertuigbezetting nog dit jaar landelijk vergeleken kunnen worden. Het volledige rapport is te vinden op de website van het WODC: wodc.nl Brandweer ziet erkenning Brandweer Nederland is tevreden dat het WODC de reeds ingezette koers voor variabele voertuigbezetting ondersteunt. “Ons uitgangspunt is en blijft optimale slagkracht”, reageert Anton Slofstra, portefeuillehouder Incidentbestrijding, namens de Raad van Brandweercommandanten op de site van Brandweer Nederland. Volgens hem benadrukt het rapport terecht hoe belangrijk het is om ook op het gebied van variabele voertuigbezetting kennis te delen. De aanbevelingen die in het rapport worden gedaan zijn een stap in de verdere ontwikkeling van het brandweervak: “Het WODC-rapport erkent dat, vanwege de noodzakelijke innovaties bij de brandweer, vormen van variabele voertuigbezetting wenselijk zijn.” Slofstra beaamt dat: “Omdat niet elk incident hetzelfde is en niet elk gebied dezelfde risico’s heeft, is het slim om de manier waarop je uitrukt daarop af te stemmen”. Fijnmazig netwerk "Vanuit onze maatschappelijke verantwoordelijkheid moeten we blijven inspelen op een steeds complexer wordende en veranderende samenleving. Daarbij is het belangrijk onszelf de vraag te stellen of we naar elk incident met dezelfde bezetting moeten, of kunnen wij in specifieke situaties ook variabel uitrukken en daardoor hulp op maat bieden? Kunnen we effectiever en efficiënter opereren zodat we ook kunnen blijven investeren in het specialiseren van onze mensen? Daar is het ons om te doen. Ons uitgangspunt is en blijft optimale slagkracht en paraatheid door een fijnmazig netwerk van brandweerposten in Nederland. Hierbij staat de veiligheid van de burger en brandweermensen altijd voorop." Hugo Backx directeur van PGV Nederland land GGD en GHOR nu één landelijke vereniging Sinds 1 januari 2014 is de nieuwe landelijke Vereniging voor Publieke Gezondheid en Veiligheid Nederland (PGV Nederland), ontstaan uit GGD Nederland en GHOR Nederland, een feit. Vooruitlopend op de nieuwe vereniging waren de bestuursvergaderingen en Algemene Ledenvergaderingen van GGD Nederland en GHOR Nederland praktisch al sinds 2013 samengevoegd. De reden voor de oprichting van één landelijke vereniging is terug te voeren op het collectiviteitsgevoel; volgens de leden de fundamentele basis voor de nieuwe vereniging. Het nauwer samenwerken draagt bij aan de kwaliteitsontwikkeling van publieke gezondheid en veiligheid. Hugo Backx is de nieuwe directeur van de vereniging. Backx is sinds 2009 directeur van GGD Hart voor Brabant en startte op 1 maart. Hij volgt Marianne Oomens op, die sinds 1 mei vorig jaar de transitie naar de nieuwe vereniging leidde. Backx: “De preventieve kracht van veiligheid en publieke gezondheid is belangrijk, vooral in het sociale domein. Zeker als je kijkt naar het enorme nieuwe taakveld waar gemeenten en burgers mee te maken hebben, overigens een gewenste ontwikkeling.” Kwaliteit “Protocollen zijn belangrijk, maar de samenleving heeft in de eerste plaats behoefte aan een organisatie die voor kwaliteit gaat. En die bovendien weet verbindingen te leggen, ook en vooral naar diezelfde samenleving. Daar zitten onze partners, met wie wij samenwerken. We kunnen immers niet alles zelf. Dus gaan we veel werk maken van ons relatienetwerk.” Aldus Backx. Belangen De belangrijkste taak van PGVN bestaat uit het collectief behartigen van de belangen van haar leden richting politiek, (lokale) overheden, verzekeraars, samenwerkingspartners, onderwijs, media en publiek. De maatschappelijke missie waarvoor GGD en GHOR zich in elke regio inspannen, is het bewaken, beschermen en bevorderen van publieke gezondheid en veiligheid. Uiteindelijk moet dit leiden tot een gezond en veilig bestaan voor de burgers. De huidige GGD en GHOR regio’s behouden gewoon hun naam en taken. Hugo Backx:"Veel werk maken van ons relatienetwerk." De Veiligheidsregio maart 2014 nr. 20 5
© Copyright 2024 ExpyDoc