TUSSEN RUIMTE, KUNST EN KAPERS

 TUSSEN RUIMTE, KUNST EN KAPERS Wat we kunnen leren van het creatief ondernemerschap in vrijhavens An Van Den Bergh & Bart Rogé Dēmos vzw Lezing op de trefdag voor centrumsteden en amateurkunstenorganisaties, georganiseerd door Forum voor Amateurkunsten, Circa, Fameus en Zinnema Donderdag 23 oktober 2014, Mechelen Dag allemaal, Ik wil beginnen met jullie te bedanken voor jullie tijd. In tijden van krimp zijn momenten als deze, waar we tijd maken voor reflectie en verdieping eerder zeldzaam. Maar we hebben ze nodig, deze momenten. We moeten herbronnen en samenwerken. Maar dat is moeilijk. Het lijkt een typisch crisisverschijnsel: heroriënteren en krachten bundelen om met minder centen meer te kunnen doen… maar dat lukt niet echt wanneer het moet door besparingen. Iedereen is bang voor zijn eigen hachje. Iedereen denkt in termen van ‘eigen middelen’: budgetten die gebonden zijn aan departementen, organisaties, diensten, disciplines… U kent het zeker: het ‘hokjesdenken’, de verkokering, de verschotting… terwijl we eigenlijk net het omgekeerde moeten doen. Het verhaal dat ik u vandaag breng gaat heel sterk in tegen dat ‘hokjesdenken’. Het gaat over volgend boek: ‘Tussen Ruimte, Kunst en Kapers. Wat we kunnen leren van het creatief ondernemerschap in vrijhavens’. Het boek is een voorlopig eindpunt in een traject dat we in 2013 met Dēmos zijn opgestart. [slide 2] Op vrijdag 12 december komen een 40 tal professionals uit de brede cultuur en jeugdsector samen om het boek te bespreken en, tegen het licht van de verschillende beleidsbrieven, te discussiëren over hoe het nu verder moet met ‘vrijplaatsen’ en het ‘creatief ondernemerschap van jonge mensen’. Bij deze een warme uitnodiging voor onze ‘reading room’. Alle informatie kan je op onze website vinden. Gewoon doorklikken naar het programma ‘vrijhavens’. Deelnemen is gratis als je mee komt discussiëren, maar in ruil moet je wel beloven dat je het boek zal lezen. Anders sturen we je toch een factuur. J _____________ Waar gaat het boek over? En wat zegt het over het hokjesdenken? [slide 3] Dit zijn twee pagina’s uit het boek. Het zijn foto’s van Toestand vzw, een groep creatievelingen die in het Brusselse tijdelijk panden inneemt om er ‘momenten’ te organiseren. De linker pagina toont zo een pand en het ‘moment’ dat ze daar organiseerden. Het gebouw stonk ongelooflijk naar vogelstront, dus hebben ze een soort plastieken luchtbel gemaakt en opgeblazen met verse buitenlucht. In de tent die zo ontstond hebben ze optredens en performances georganiseerd. Op de rechterpagina was het hun plan om een cultuurcentrum op te richten in een pand dat al vijf jaar leeg stond. Maar daar werden ze al na twee uur uitgezet, dus zijn ze hun cultuurcentrum gestart op een leegstaand terrein. Ik geef een kort citaatje van vzw Toestand mee uit de publicatie: “Wij staan voor vrijheid. En vrijheid betekent ook dat dingen ingevuld worden door plek, buurt en toeval. Iets wat haaks staat op subsidies. Toch hebben we er aangevraagd. Niet voor werkingsmiddelen. Dat gaan we blijven doen met recuperatiemateriaal, dat blijft de uitdaging, maar gewoon om onszelf op een wettelijke manier in te schrijven.” (p.17) Het boek gaat dus eerst en vooral over ‘plekken’ en over het ondernemerschap van jonge mensen op die plekken. We zijn die plekken als ‘vrijhavens’ gaan benoemen, en de ondernemers als ‘kapers’. Je kan dat jeugdig, speels, tegendraads, idealistisch of zelfs aandoenlijk noemen. Maar in dit soort ‘plekken’ en ‘ondernemerschap’ schuilt een enorm potentieel. [slide 4] Dit is Bolwerk, met uitvalsbasis in Kortrijk. Bolwerk ontstond in 2002 vanuit een groep vrienden die in 2002 een oud fabriekspand zijn gaan bezetten (krakers, dus een vrijplaats). Daarin was een atelier waar ze voertuigen en installaties maakten voor hun eigen producties maar ook voor externe opdrachtgevers. Zo hebben ze hun groei bekostigd (ondernemers). De producties die ze verkochten waren nomadisch, in open lucht en tijdelijk. Dat zie je op de linker pagina. Rechts zijn foto’s van hun textielatelier, waar ze met buurtbewoners kostuums voor o.a. hun muziekproducties maakten. Geen enkele typologie in onze brede cultuursector past voor bolwerk. Ze noemen zichzelf “een koepel waarbinnen nieuwe burgerinitiatieven van onderuit groeien”. Een citaatje van Bolwerk uit de publicatie: “We zijn gelukkig met wat we doen: het is hard werken, maar we zijn niet afhankelijk van subsidies. We doen dingen die niet commercieel zijn. Er worden in onze ateliers mooie, unieke objecten gemaakt. We bereiken veel mensen en we krijgen veel positieve reacties… Dat geeft energie. “ (p.29) Beide citaten zijn oprecht, bloedeerlijk. Wat leren we er uit? Wat leren we van dit soort creatief ondernemerschap in deze organisaties? Eerst en vooral dat er heel veel ruimte ligt tussen typologieën, tussen beleidsdomeinen, tussen soorten ‘kunstenaars’, tussen beleidsniveaus… Dat er heel veel tussen-­‐ruimte is waarin boeiende praktijken worden ontwikkeld. Tussen het gesubsidieerde en vrije initiatief, tussen de professional en de amateur, tussen de hoog en de laag cultuur, tussen de cultuur van jongere mensen en die van ‘serieuze’ mensen, tussen de praktijken die worden ontwikkeld in ‘instituten’ en die van een losse verbanden in ‘vrijehavens’… In die tussenruimtes gebeurt er heel wat dat we -­‐ als ‘professionals’ -­‐ maar zelden scherp in het vizier krijgen. Daarom hebben we dus die onderzoekstraject opgezet. _____________ De idee van tussenruimtes zijn we als een theoretisch begrip gaan hanteren om – initieel -­‐ het begrip ‘jeugdculturele zones’ te gaan onderzoeken. Dat was onze eerste doelstelling. Die term ‘jeugdculturele zone’ kwam voor het eerst aan bod in 2008 met een studie van Trendwolves naar de invulling van een nieuw soortig publiek domein in Antwerpen [slide 5]. In 2010 namen we de term over tijdens een studiedag1 die we samen de Brusselse jeugdorganisatie JES en de Brusselse collega’s van Lasso organiseerden. [slide 6]. Dit is één praktijk die zich toen kwam voorstellen: RAW Tempel uit Berlijn. In Vlaanderen en Brussel, maar ook elders in Europa zagen we plekken ontstaan die in de relatieve luwte van een bepaalde niche -­‐ ongestoord en eerder informeel -­‐ een ander soort cultuurpraktijk ontwikkelden. Het waren plekken waar gelijkgestemden – die elkaar misschien al langer kenden – ‘landen’, in een fysieke plek, en daar hun ding deden. De ideeën, de goesting van die mensen, kristalliseerde zich in één plek, die redelijk los stond van bestaande ‘structuren’ of ‘instanties’. Dat vonden we betekenisvol. Waarom ontstaat het daar en niet elders? Waarom in een verlaten meubelfabriek en niet in -­‐ bijvoorbeeld -­‐ een jeugd-­‐ of cultuurcentrum? Waarom zitten ze overal tussen, maar nergens echt in? Om dat te begrijpen moeten we eerst even stilstaan bij de manier waarop jonge mensen cultuur beleven en hoe dat in relatie staat tot de manier waarop ‘jeugdcultuur’ in het Vlaamse beleid wordt benaderd. In 2011 werd jeugdcultuur een Vlaamse beleidsprioriteit in het lokaal jeugdbeleid. In die context schreef Steunpunt Jeugd (nu De Ambrassade): “Voor jeugddiensten is het een heuse uitdaging om het lokale jeugdbeleid evenwichtig te enten op jeugdcultuur zonder deze aan banden te leggen, op te blazen of net dood te knuffelen.” De cultuur die – in het kader van een vrijetijdsbeleid – naar jongeren toe wordt geschoven komt inderdaad vaak gekunsteld, of onecht over. Onderzoekers van de Arteveldehoogeschool schreven: “Interventies van overheden en voorzieningen houden in die zijn altijd een gevaar voor ‘onteigening’ in.” Er wordt inderdaad een aanbod ontwikkeld dat in een beleidsvertoog van ‘ontplooiingskansen bieden’, ‘toeleiden naar’, ‘kennis maken met’ of ‘leren te’ naar jongeren wordt toegeschoven. Dat aanbod kan dan wel een plaats hebben in de leefwereld van jongeren, maar de manier waarop het naar jongeren wordt gebracht is vaak ‘onteigenen’: het wordt aangeboden. Dat staat – zo denken wij – haaks op de cultuurbeleving van jonge mensen: die beleving is ‘toe-­‐eigenen’. Jonge mensen en ‘hun’ cultuur: dat is vooral wat ze zelf maken, delen en organiseren. Dat is toe-­‐
eigenen: het grenzeloze en vruchtbare van jonge mensen die hun weg zoeken in culturele symbolen, een vormentaal, een professioneel veld. Niet onteigenen of toe-­‐leiden, maar ‘zich eigen maken’. Een betekenisvol verschil, denken wij, dat verklaart waarom jonge mensen steeds vaker ‘vrijplaatsen’ opzetten om hun ding te kunnen doen. Cultuurbeleving van jonge mensen is dus ‘toe-­‐eigenen’, ‘zich eigen maken’ en dat zien we gebeuren in ‘vrijplaatsen’. Niet exclusief daar, maar wel in zijn meest expliciete vorm. Maar het gaat niet op, denken we, om die vrijhavens louter te benaderen als ‘wachtkamer’ of ‘experimenteerruimte’. Het zijn ‘tussenruimtes’ zoals de Nederlandse filosoof Henk Oosterling [slide 7] dat beschrijft. Hij benadert de stad, en breder het publiek domein, als een groot relationeel netwerk. Dat vormt een veerkrachtig weefsel dat voor sommige als een 1 Studiedag pARTicipe: over cultuurparticipatie van jongeren in grootstedelijke context (2010). trampoline werkt om hogerop te geraken, maar evengoed als een vangnet om niet te pletter te slaan op de keiharde werkelijkheid. In die optiek zijn ‘vrijplaatsen’ ‘knooppunten’ die gelijkgestemden met elkaar verbinden, maar ook een springplank naar andere organisaties, instellingen en overheden. We mogen ‘vrijhavens’ dus niet enkel zien als ‘eilandjes’ die een soort tegenstem vertolken in een cultureel veld. We mogen ze niet los zien van het bredere netwerk waarin ze zitten, maar juist op zoek gaan naar mogelijke verbindingen met jeugd-­‐ en cultuurbeleid, kunstenorganisaties, amateurverenigingen, wijkwerkingen, scholen, sociaal-­‐culturele verenigingen, enz. _____________ Dus jullie merken het: we gaan verder en verder weg van ‘hokjesdenken’ dat ons gefragmenteerd cultureel veld vandaag zo typeert. Eigentijdse, jonge cultuurbeleving gaat om ‘toe-­‐eigenen’, zich ‘zich eigen maken’, maar is vooral een cultuurpraktijk die wil verbinden. [slide 8] Dit is Café La Lys van het collectief Zwart Wild in een oude meubelfabriek in de Brugse Poort in Gent. ‘Café La Lys’ wordt voorgesteld als “een nieuw buurtcafé bij u om de hoek gestart door vier enthousiaste brugse puurters. Gezellig, goeie muziek, schoon bieren, broeiplaats voor zotte plannen, waar muziek kan klinken, heupen kunnen wiegen en iedereen welkom is! Een sociaal experiment met een hoek af dat verschillende gedaantes zal krijgen gedurende ’t jaar en in de toekomst.” Zowat alle ‘vrijplaatsen’ die we bezochten mikken op een brede, lage drempel. Ze mikken op veel verschillende ‘soorten’ publiek, op een link met de buurt en willen een ontmoetingsplaats zijn in hun stad. Een café is daar het gemakkelijkste instrument voor, maar ze doen het ook met wat ze programmeren en vooral door de manier waarop ze programmeren. [slide 9]
Dit is Fabriek Plastiek, de voormalige Tupperware fabriek in Aalst. Die werd opgekocht door projectontwikkelaars die het tijdelijk beschikbaar stellen aan Aalsterse organisaties. Wat je dus hebt is lege ruimte en een aantal organisaties die er dingen in willen organiseren. In dit geval: Parol, Uit de Marge, de jeugddienst, het JAC, Makadam en kunstencentrum nOna. Wat je dan krijgt is één zelfde plek die door verschillende mensen wordt ingevuld en dus verschillende publieken aan trekt. Op dit beeld zie je een eerder traditioneel event op maat van de buurt. [slide 10] Dit is een wielerwedstrijd van de Fixed Vikings, een hippe wielerclub zeg maar [slide 11] en dit is een tentoonstelling opgezet door het jonge Kunstcollectief Aart. Door veel verschillende mensen in de rol van programmator te casten krijg je plekken die heel wat verschillende mensen aantrekken, krijg je plekken die opnieuw een ontmoetingsplaats worden in je buurt of stad. Waar we vandaag in ons brede culturele landschap vooral monofunctionele infrastructuur hebben, met organisaties die zich op basis van afgelijnde, decretaal bepaalde, functies organiseren, zien we in ‘vrijhavens’ vooral veel ‘witte’ ‘lege’ ruimtes waarin van alles en nog wat kan gebeuren en liefst in combinaties en alles door elkaar. Het grote naast het kleine, jong naast oud, het moeilijke naast het gemakkelijke, de amateur naast de professional, de jeugdwerker naast de cultuurprofessional… juist omdat zo veel verschillende mensen de touwtjes in handen krijgen om ruimte in te vullen werkt het zo goed. Participatief. Met Dēmos zien we op dit soort plekken een nieuw soortige ‘verbindende cultuurpraktijk’ ontstaan. Dat lijkt ons waardevol. _____________ Ruimte maken voor jong creatief ondernemerschap, zodat ze cultuur kunnen ‘toe-­‐eigenen’, zodat een nieuw soortige ‘verbindende cultuurpraktijk’ kan groeien. Dat lijkt ons een gezonde ambitie. Hoe begin je daar aan? De luxe van een flink aantal vierkante meter niets! Lege ruimte. Dat blijft het vertrekpunt van ‘vrijhavens’. Want de bestaande infrastructuur, zowel in de jeugdsector als in de cultuursector is niet leeg. Zelfs als er nog niets gepland is, is wat er kan gebeuren op voorhand al bepaald: door het soort gebouw maar ook door de decretale kaders, de beleidsplannen, de organisatorisch capaciteit, de profilering van de organisatie… De ruimte, de infrastructuur die we vandaag in Vlaanderen hebben vormt is een mentale ruimte die aangeeft wat waar kan gebeuren en vooral: wat er niet kan gebeuren. Het openbreken van die mentale ruimte blijkt zeer moeilijk. Jeugdcentra, cultuur-­‐ en kunstenhuizen geraken maar moeizaam uit het keurslijf dat ze zichzelf aanmeten, of aangemeten krijgen door het beleid. [slide 12] In het boek laten we twee mensen uit de kunsten over die vaststelling aan het woord. Een citaat uit dat artikel: “We zijn niet getraind in loslaten, en dat moeten we allicht meer gaan doen.” Jeugdcentra, cultuur-­‐ en kunsten huizen zijn dus aan het trainen. Ondertussen zien we dat heel wat lokale besturen sneller willen gaan en volop de kaart van ‘ruimte’ trekken. Ze willen het potentieel van ‘vrijhavens’ ten volle uitspelen en bekijken hoe ze leegstaande panden ter beschikking kunnen stellen van creatieve ondernemers. Ook projectontwikkelaars volgen steeds vaker die piste. In afwachting van ontwikkeling stellen ze sites tijdelijk open voor het ruime publiek. De creatieve klasse krijgt dan de sleutels. Tijdelijke invulling heet dat dan. Over de zin en onzin van projecten van tijdelijke invulling wordt duchtig gediscussieerd. Gaat het over quick wins of is dit soort initiatieven in te passen in een duurzaam beleid? Vanuit Dēmos beklemtonen we ‘vrijhavens’ als een praktijkontwikkeling die nauw aansluit op de hedendaagse cultuurbeleving van jonge mensen en als de voorhoede van een nieuw soortige ‘verbindende cultuurpraktijk’. Maar projectontwikkelaars en ook sommige beleidsmakers hopen vooral om via ‘vrijhavens’ participatie markttechnisch te kunnen sturen. Ik zeg met opzet markttechnisch omdat culturele ervaringen in onze huidige experience econmy altijd wordt gekapitaliseerd. Het is altijd een investering in iets anders. ‘Vrijhavens’ zijn ook goed voor de vastgoedprijs van toekomstige ontwikkelingen of voor de leefbaarheid van een wijk. Hoe gaan we daar mee om? Gaan die uiteenlopende belangen en doelstellingen hand in hand? Waarschijnlijk wel. Maar wat als belangen en doelstellingen botsen: welke zullen dan primeren? [slide 13] Richard Florida’s befaamde boek The rise of the creative class is zowat het handboek geworden van stadsplanners. De toplaag van grootstedelijke creatievelingen – kunstenaars, designers, architecten, fotografen, cateraars, mode ontwerpers – moeten als voorhoede worden aangetrokken om nieuwe stadsdelen te regenereren. Zo wordt Florida doorgaans gelezen. Maar Florida geeft in zijn inleiding ook aan dat een stadscultuur gebaat is bij de ontwikkeling van laagdrempelige creativiteit, het soort dat we vooral zien in ‘Vrijhavens’. Ik citeer Florida: “Creativiteit in de wereld beperkt zich niet tot die Creatieve Klasse. (…) Ik ben er heilig van overtuigd dat de sleutel tot het verbeteren van het overgrote deel van onderbetaalde, deels werkloze en misdeelde mensen niet in sociale dienst programma’s of part time baantjes zit (…) maar in het aftappen van de creativiteit van deze mensen.” Investeren in creativiteit en cultuur aan de basis van de samenleving is dus een investering in een gezonde en duurzame stadscultuur. Voila, zo hebben we netjes ons verhaal rond ‘vrijhavens’ ingevoegd in het managers jargon van de neoliberale markteconomie. Het moet opleveren. We speak the speak. Maar daarmee verliezen we nooit uit het oog wat -­‐ met het oog op burgerschap en democratie -­‐ overheidsinvesteringen in cultuur uiteindelijk moet opleveren: dat is sociaal kapitaal. Investeren in cultuur moet mensen en de samenleving sterker maken. [slide 14] Robert Putnam typeert dit in Bowling Alone. The Collaps and Revival of the American Community als ‘binding’ en ‘bridging’. Ook hij benadrukt in zijn analyse het belang van ‘tussen’: de relatie tussen mensen. Ik citeer Putnam: “Sociaal kapitaal verwijst naar verbindingen tussen individuen, sociale netwerken en normen als wederkerigheid en geloofwaardigheid die daar uit voortkomen.” Dat klink wat wollig, maar naast de harde economische waarden moeten we opnieuw zachte waarden durven zetten. Die zijn minstens even belangrijk. Zeker in cultuur en als het gaat om jonge mensen. [slide 15] Beste mensen, als u straks het boek leest, zal je merken dat ‘vrijhavens’ -­‐ als culturele activiteit -­‐ netwerken versterken vanbinnenuit. Dat is bonding. Er wordt samen georganiseerd, gedeeld, geruild… Er wordt geëxperimenteerd met nieuwe economische modellen, met nieuwe organisatiestructuren en -­‐vormen. Met het verbinden, het opschalen, het netwerken met elkaar – dat is bridging – gaat het nog moeilijk. Ondernemers in ‘vrijhavens’ voelen zich vaak miskend. Dat zal je lezen in het boek. Ze ervaren weinig betrokkenheid vanuit stedelijke diensten, cultuur en kunstenhuizen. Als die betrokkenheid er komt is die vaak te ambtelijk, te faciliterend. [slide 16] Dat schrijven we ook – met wat arrogantie – in de beleidsaanbevelingen. Het beleidsinstrumentarium is er, de goesting is er… maar wat ontbreekt is een echte betrokkenheid en durf om mee buiten de lijntjes te kleuren. Die vaststelling zou besturen en organisaties moeten inspireren om het ‘hokjesdenken’ te overstijgen. Daarin ligt volgens ons de uitdaging: het komt er op aan verschillende actoren samen te brengen in netwerken die zeer direct en oplossingsgericht kunnen werken. Dat zullen vaak tijdelijke coalities zijn, een veelheid aan verschillende mensen en organisaties, die samen culturele praktijken op concrete plekken opzetten. En dat gaat niet altijd over geld. Geld is maar één aspect in het verhaal. We kunnen ook investeren in ander zaken. In het boek spreken we over we over ‘tussenproducten’ die vooral dynamieken kunnen faciliteren. Tussenproducten kunnen mensen zijn die ‘vrijhavens’ actief prospecteren, maar evengoed een gebouw, een organisatie die het creatief potentieel in een ‘vrijhavens’ oppikt en samenwerkt, een overheidsinvestering in een festival die voor flinke inkomsten zorgt en een nieuw publiek aanbrengt… Tussenproducten dienen met andere woorden om te schakelen en te verbinden, maar daarmee tegelijk ‘vrijhavens’ in hun autonomie laten en niet instrumentaliseren. [slide 17] Damens en heren, er is nog veel meer te vertellen over ‘vrijhavens’. Maar daarvoor lees je best het boek. Alvast dank voor je aandacht. _____________