Taal- en Letterkunde Faculteit der Letteren, Vrije Universiteit Amsterdam Quality Assurance Netherlands Universities (QANU) Catharijnesingel 56 Postbus 8035 3503 RA Utrecht The Netherlands Telefoon: 030 230 3100 Fax: 030 230 3129 E-mail: [email protected] Internet: www.qanu.nl Projectnummer: Q0317 © 2013 QANU Tekst en cijfermateriaal uit deze uitgave mogen, na toestemming van QANU en voorzien van bronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. 2 QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam INHOUD Rapport over de bacheloropleidingen Engelse taal en cultuur, Nederlandse taal en cultuur, Taalwetenschap en Literatuurwetenschap en de masteropleidingen Taalwetenschappen en Letterkunde van de Vrije Universiteit Amsterdam................... 5 Administratieve gegevens van de opleidingen ...................................................................................5 Administratieve gegevens van de instelling........................................................................................6 Kwantitatieve gegevens over de opleidingen .....................................................................................7 Samenstelling van de commissie ..........................................................................................................7 Werkwijze van de commissie................................................................................................................8 Bijzonderheden bacheloropleidingen bij de VU..............................................................................11 I: Bacheloropleiding Engelse taal en cultuur ............................................................... 13 Samenvattend oordeel van de commissie.........................................................................................15 Behandeling van de standaarden uit het Beoordelingskader voor de beperkte opleidingsbeoordeling..........................................................................................................................19 II: Bacheloropleiding Nederlandse taal en cultuur ...................................................... 35 Samenvattend oordeel van de commissie.........................................................................................37 Behandeling van de standaarden uit het Beoordelingskader voor de beperkte opleidingsbeoordeling..........................................................................................................................41 III: Bacheloropleiding Taalwetenschap ....................................................................... 55 Samenvattend oordeel van de commissie.........................................................................................57 Behandeling van de standaarden uit het Beoordelingskader voor de beperkte opleidingsbeoordeling..........................................................................................................................61 IV: Bacheloropleiding Literatuurwetenschap............................................................... 75 Samenvattend oordeel van de commissie.........................................................................................77 Behandeling van de standaarden uit het Beoordelingskader voor de beperkte opleidingsbeoordeling..........................................................................................................................81 V: Masteropleiding Taalwetenschappen ...................................................................... 95 Samenvattend oordeel van de commissie.........................................................................................97 Behandeling van de standaarden uit het Beoordelingskader voor de beperkte opleidingsbeoordeling........................................................................................................................101 VI: Masteropleiding Letterkunde ................................................................................117 Samenvattend oordeel van de commissie.......................................................................................119 Behandeling van de standaarden uit het Beoordelingskader voor de beperkte opleidingsbeoordeling........................................................................................................................123 Bijlagen.........................................................................................................................139 Bijlage 1: Curricula Vitae van de leden van de visitatiecommissie..............................................141 Bijlage 2: Domeinspecifiek referentiekader....................................................................................143 Bijlage 3: Beoogde eindkwalificaties................................................................................................155 Bijlage 4: Overzicht van de programma’s.......................................................................................163 Bijlage 5: Kwantitatieve gegevens over de opleidingen ................................................................175 QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam 3 Bijlage 6: Bezoekprogramma............................................................................................................203 Bijlage 7: Bestudeerde afstudeerscripties en documenten............................................................209 Bijlage 8: Onafhankelijkheidsverklaringen......................................................................................225 Dit rapport is vastgesteld op 30 juli 2013. 4 QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam Rapport over de bacheloropleidingen Engelse taal en cultuur, Nederlandse taal en cultuur, Taalwetenschap en Literatuurwetenschap en de masteropleidingen Taalwetenschappen en Letterkunde van de Vrije Universiteit Amsterdam Dit rapport volgt het Beoordelingskader voor de beperkte opleidingsbeoordeling van de NVAO. Administratieve gegevens van de opleidingen Bacheloropleiding Engelse taal en cultuur Naam van de opleiding: CROHO-nummer: Niveau van de opleiding: Oriëntatie van de opleiding: Aantal studiepunten: Afstudeerrichtingen: Locatie(s): Variant(en): Vervaldatum accreditatie: Engelse taal en cultuur 560806 bachelor wetenschappelijk (wo) 180 EC n.v.t. Amsterdam voltijd 31-12-2014 Bacheloropleiding Nederlandse taal en cultuur Naam van de opleiding: CROHO-nummer: Niveau van de opleiding: Oriëntatie van de opleiding: Aantal studiepunten: Afstudeerrichtingen: Locatie(s): Variant(en): Vervaldatum accreditatie: Nederlandse taal en cultuur 560804 bachelor wetenschappelijk (wo) 180 EC n.v.t. Amsterdam voltijd 31-12-2014 Bacheloropleiding Taalwetenschap Naam van de opleiding: CROHO-nummer: Niveau van de opleiding: Oriëntatie van de opleiding: Aantal studiepunten: Afstudeerrichtingen: Locatie(s): Variant(en): Vervaldatum accreditatie: Taalwetenschap 560803 bachelor wetenschappelijk (wo) 180 EC n.v.t. Amsterdam voltijd 31-12-2014 QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam 5 Bacheloropleiding Literatuurwetenschap Naam van de opleiding: CROHO-nummer: Niveau van de opleiding: Oriëntatie van de opleiding: Aantal studiepunten: Afstudeerrichtingen: Locatie(s): Variant(en): Vervaldatum accreditatie: Literatuurwetenschap 560802 bachelor wetenschappelijk (wo) 180 EC n.v.t. Amsterdam voltijd 31-12-2014 Masteropleiding Taalwetenschappen Naam van de opleiding: CROHO-nummer: Niveau van de opleiding: Oriëntatie van de opleiding: Aantal studiepunten: Afstudeerrichtingen: Locatie(s): Variant(en): Vervaldatum accreditatie: Taalwetenschappen 60815 master wetenschappelijk (wo) 60 EC Toegepaste Taalwetenschap, Taaltheorie Taalbeschrijving en Franse Taalkunde Amsterdam voltijd 31-12-2014 en Masteropleiding Letterkunde Naam van de opleiding: CROHO-nummer: Niveau van de opleiding: Oriëntatie van de opleiding: Aantal studiepunten: Afstudeerrichtingen: Locatie(s): Variant(en): Vervaldatum accreditatie: Letterkunde 60813 master wetenschappelijk (wo) 60 EC Nederlandse letterkunde, Literatures in English, Franse Letterkunde en Literaire Vorming en Literair Veld Amsterdam voltijd 31-12-2014 Het bezoek van de visitatiecommissie Taal- en Letterkunde aan de Faculteit der Letteren van de Vrije Universiteit Amsterdam vond plaats op 20 februari 2013 tot en met 22 februari 2013. Administratieve gegevens van de instelling Naam van de instelling: Status van de instelling: Resultaat instellingstoets: 6 Vrije Universiteit Amsterdam bekostigde instelling voorwaardelijk positief QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam Kwantitatieve gegevens over de opleidingen De vereiste kwantitatieve gegevens over de opleidingen zijn opgenomen in Bijlage 5. Samenstelling van de commissie De beperkte opleidingsbeoordeling van de bacheloropleidingen Engelse taal en cultuur, Nederlandse taal en cultuur, Taalwetenschap en Literatuurwetenschap en de masteropleiding Taalwetenschappen van de Vrije Universiteit Amsterdam maakt deel uit van de clusterbeoordeling Taal- en Letterkunde, waarvoor door de commissie tevens een bezoek bracht aan de opleidingen Taal- en Letterkunde van de Universiteit Utrecht, de Universiteit van Amsterdam, de Rijksuniversiteit Groningen, de Universiteit Leiden en de Radboud Universiteit Nijmegen. De commissie voor de clusterbeoordeling Taal- en Letterkunde bestaat uit totaal elf commissieleden: • • • • • • • • • • • Prof. dr. Theo D’haen, hoogleraar in de Engelse, Amerikaanse en Vergelijkende Literatuurwetenschap aan de Faculteit der Letteren van de Katholieke Universiteit Leuven (2002-heden); Prof. dr. Geert Booij, (emeritus) hoogleraar Algemene Taalwetenschap en Nederlands aan de Universiteit Leiden (2005-2012); Dr. Elisabeth van der Linden, universitair hoofddocent Frans en Roemeens aan de Universiteit van Amsterdam (1979-2009); Prof. dr. Achim Hermann Hölter, hoogleraar Vergelijkende Literatuurwetenschappen aan de Universiteit van Wenen (2009-heden); Prof. dr. Hub Hermans, hoogleraar moderne Romaanse Letterkunde en cultuurkunde aan de Rijksuniversiteit Groningen (1990-heden); Prof. dr. Nadia Lie, hoogleraar Literatuurwetenschap aan de Faculteit der Letteren van de Katholieke Universiteit Leuven (1997-heden); Prof. dr. Co Vet, (emeritus) hoogleraar Romaanse taalkunde aan de Rijksuniversiteit Groningen (1989-2004); Prof. dr. Peter Jan Schellens, (emeritus) hoogleraar Taalbeheersing aan de Radboud Universiteit Nijmegen (2004-2013); Lily Kruiger BA, masterstudent Scandinavische Talen en Culturen aan de Rijksuniversiteit Groningen (2012-heden); Yara Kaas BA, masterstudent Comparative Literature aan de Universiteit Utrecht (2011heden); Mirte Keulen BA, masterstudent Literatuurstudies aan de Radboud Universiteit Nijmegen (2012-heden). QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam 7 Voor ieder bezoek werd op basis van eventuele belangenconflicten, expertise en beschikbaarheid een (sub)commissie samengesteld, bestaande uit zes commissieleden. De commissie die de bacheloropleidingen Engelse taal en cultuur, Nederlandse taal en cultuur, Taalwetenschap en Literatuurwetenschap en de masteropleiding Taalwetenschappen van de Vrije Universiteit Amsterdam beoordeelde bestond uit: • • • • • • Prof. dr. Theo D’haen; Prof. dr. Jan Peter Schellens; Dr. Elisabeth van der Linden; Prof. dr. Achim Hermann Hölter; Prof. dr. Hub Hermans; Yara Kaas BA. De commissie werd tijdens het bezoek ondersteund door drs. Erik van der Spek, die optrad als secretaris. Adrienne Wieldraaijer-Huijzer MA was vanuit QANU projectleider van de clustervisitatie Taal- en Letterkunde. Het College van Bestuur van de Vrije Universiteit en de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO) hebben ingestemd met de samenstelling van de commissie voor de beoordeling van de genoemde opleidingen. De curricula vitae van de leden van de commissie zijn opgenomen in Bijlage 1. Werkwijze van de commissie Voorbereiding Op 12 oktober 2012 hield de commissie haar formele startvergadering. Tijdens de startvergadering werd de commissie geïnstrueerd, werd de taakstelling en werkwijze van de commissie besproken en werd kennis genomen van het Domeinspecifieke Referentiekader Taal- en Letterkunde. Dit Domeinspecifieke Referentiekader is opgenomen in Bijlage 2 van dit rapport. Bij ontvangst van de kritische reflecties van een universiteit werden deze door de projectleider gecontroleerd op kwaliteit en compleetheid van informatie. Nadat de kritische reflecties in orde waren bevonden, zijn deze doorgestuurd aan de commissieleden. De commissieleden namen de kritische reflecties door en formuleerden vragen die voorafgaand aan het bezoek aan de projectleider werden toegestuurd. De projectleider compileerde de vragen per onderwerp en/of gespreksgremium. Eventuele additionele vragen van de commissieleden werden aan de opleiding toegestuurd met verzoek om een reactie. Op basis van de kritische reflecties selecteerde de commissie voor iedere opleiding een representatieve set van documenten die door de opleidingen tijdens het bezoek ter inzage werden gelegd. Hierbij volgde de commissie de NVAO richtlijn voor het bestuderen en beoordelen van documentatie (d.d. 22 november 2012). Daarnaast werd er algemene documentatie opgevraagd, waaronder commissieverslagen, evaluatieresultaten en managementinformatie. Voorafgaand aan het visitatiebezoek beoordeelde de commissie uit iedere opleiding een representatieve steekproef van scripties. De selectie van scripties werd in overleg met de voorzitter van de commissie door de projectleider van QANU gekozen uit een lijst van 8 QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam afstudeerwerken van de laatste twee afgeronde studiejaren. Hierbij is er bewust gekozen voor scripties uit verschillende beoordelingscategorieën (voldoende; ruim voldoende; goed) en verschillende jaren. Ook is er bij de selectie rekening gehouden met de verschillende afstudeerrichtingen. Bij de scripties voegde QANU een lijst met beoordelingsrichtlijnen, om ervoor te zorgen dat de commissieleden de scripties op vergelijkbare wijze zouden beoordelen. Een overzicht van de selectie en de bestudeerde scripties is opgenomen in Bijlage 7. De commissie besteedde voorafgaand aan het visitatiebezoek zorgvuldig aandacht aan het beoordelen van het wetenschappelijk niveau van de scripties, de eisen die door de opleiding aan de scripties worden gesteld en de zorgvuldigheid van de inhoudelijke beoordeling daarvan door de staf. In de scriptie dient de student immers aan te tonen over de vereiste kwalificaties te beschikken. Nog voor het locatiebezoek hadden de commissieleden per e-mail contact over de beoordeling van een aantal scripties. Scripties die door een commissielid als ‘onvoldoende’ werden beoordeeld werden door een tweede commissielid geëvalueerd. Bezoek algemeen Tijdens de startvergadering heeft de commissie op grond van inhoudelijke expertise afspraken gemaakt over de taakverdeling. Vervolgens werd de visitatie tijdens de voorbereidende vergadering van ieder bezoek de visitatie concreet voorbereid. De commissie sprak tijdens deze vergadering onder andere over de gelezen scripties en de geformuleerde vragen en opmerkingen. Voorafgaand aan ieder bezoek maakte de projectleider een conceptprogramma voor de (dag)indeling van het bezoek. Dit concept werd in samenspraak tussen de voorzitter, de projectleider en de coördinator van de betreffende universiteit aangepast aan de specifieke situatie van de opleidingen. Tijdens de bezoeken is vervolgens gesproken met een (representatieve) vertegenwoordiging van het faculteitsbestuur, de opleidingsbesturen, studenten, docenten, opleidingscommissies, en examencommissies. Op verzoek van de commissie heeft de opleiding gesprekspartners geselecteerd binnen de door de commissie aangegeven kaders. De commissie heeft met studenten uit alle studiejaren gesproken en met kerndocenten en begeleiders uit de diverse disciplines binnen de te visiteren opleiding(en). Voorafgaand aan het bezoek heeft de commissie een overzicht ontvangen van de gesprekspartners en ingestemd met de door de opleiding gemaakte selectie. Een overzicht van het programma met alle gesprekspartners is opgenomen als Bijlage 6 bij dit rapport. Tijdens ieder bezoek bestudeerde de commissie het ter inzage gevraagde materiaal en gaf zij gelegenheid tot een spreekuur ten behoeve van studenten en docenten die zich voorafgaand aan het bezoek hadden aangemeld. De commissie heeft een deel van de laatste dag van ieder bezoek gebruikt voor de voorbereiding van de mondelinge rapportage en een discussie over de beoordeling van de opleidingen. Aan het einde van de bezoeken heeft de voorzitter in een mondelinge rapportage de eerste algemene bevindingen van de commissie gepresenteerd. Rapportage De secretaris heeft op basis van de bevindingen van de commissie conceptrapporten opgesteld. Deze rapporten zijn in eerste instantie voorgelegd aan de voorzitter van de commissie en daarna ook aan de andere commissieleden. Na vaststelling is het conceptrapport vervolgens naar de instelling gestuurd voor een controle op feitelijke onjuistheden. De opmerkingen van de opleiding zijn besproken met de commissie, waarna de QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam 9 secretarissen het definitieve rapport opmaakten. Ten slotte werd het rapport ter vaststelling aan de commissie rondgestuurd. De oordelen van de commissie over de opleidingen zijn van toepassing op alle aanwezige varianten. Bijzonderheden van het bezoek aan de Vrije Universiteit voor de opleidingen in dit rapport QANU ontving de kritische reflecties van de opleidingen Taal- en Letterkunde van de Vrije Universiteit op 6 december 2012. Het bezoek aan de Faculteit der Letteren van de Vrije Universiteit vond plaats op 20, 21 en 22 februari 2013. Het programma van het bezoek is te vinden in Bijlage 6 van dit rapport. Van het spreekuur is geen gebruik gemaakt. Voor de beoordeling van het gerealiseerde eindniveau van de opleidingen heeft de commissie scripties geëvalueerd. In samenspraak met de voorzitter van de commissie werd er voor de opleidingen in dit rapport in eerste instantie een steekproef van 30 scripties geselecteerd; vier bachelorscripties voor elk van de vier bacheloropleidingen, zes masterscripties voor de masteropleiding Taalwetenschap en acht scripties van de masteropleiding Letterkunde. Bij het verdelen van de scripties is rekening gehouden met de inhoudelijke expertise en taalbeheersing van de commissieleden. Op basis van de eerste steekproef beoordeelden de commissieleden en de referenten het gerealiseerd eindniveau van de alle opleidingen behalve de bacheloropleiding Literatuurwetenschap als voldoende. Over het gerealiseerde eindniveau van deze laatste bacheloropleiding ontstonden op basis van de eerste steekproef twijfels. Voor deze opleiding werd de steekproef in overleg met de commissie uitgebreid met zes extra scripties. Beslisregels In overeenstemming met het Beoordelingskader voor de beperkte opleidingsbeoordeling van de NVAO (d.d. 22 november 2011) heeft de commissie de volgende definities voor de beoordeling van de afzonderlijke standaarden en de opleiding als geheel gehanteerd: Basiskwaliteit De kwaliteit die in internationaal perspectief redelijkerwijs verwacht mag worden van een bachelor- of masteropleiding binnen het hoger onderwijs. Onvoldoende De opleiding voldoet niet aan de gangbare basiskwaliteit en vertoont op meerdere vlakken ernstige tekortkomingen. Voldoende De opleiding voldoet aan de gangbare basiskwaliteit en vertoont over de volle breedte een acceptabel niveau. Goed De opleiding steekt systematisch en over de volle breedte uit boven de gangbare basiskwaliteit. Excellent De opleiding steekt systematisch en over de volle breedte ver uit boven de gangbare basiskwaliteit en geldt als een (inter)nationaal voorbeeld. 10 QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam Bijzonderheden bacheloropleidingen bij de VU De bacheloropleidingen bij de VU zijn alle opgezet volgens de tweemajorenstructuur. De student kiest twee majoren die qua omvang vrijwel gelijkwaardig zijn; het belangrijkste verschil tussen de eerste en tweede major is, dat de student zijn bachelorscriptie schrijft binnen de eerste major. Voor elke opleiding is een aantal majoren vastgesteld die met een (eerste) major gecombineerd kunnen worden. De keuze voor de tweemajorenstructuur heeft niet alleen gevolgen voor het programma, maar ook voor de eindtermen. Dat levert de nodige complicaties op, ook voor de commissie die een opleiding moet beoordelen. De instelling onderscheidt namelijk drie soorten eindtermen: • • • Algemene eindtermen die voor alle bacheloropleidingen bij Letteren gelden; Specifieke eindtermen voor de opleiding; Eindtermen die gebonden zijn aan een major. Omdat studenten binnen de opleiding meerdere majoren kunnen combineren, zijn er ook meerdere combinaties van eindtermen mogelijk. Dat heeft tot gevolg dat een opleiding geen vaste verzameling eindtermen heeft. Het is de commissie verder opgevallen dat niet alle opleidingen op dezelfde wijze invulling geven aan deze drie soorten eindtermen. Alle opleidingen baseren zich op de algemene eindtermen, maar sommige opleidingen formuleren de eindtermen voor de opleiding als geheel, terwijl andere zich beperkten tot eindtermen per major. De instelling heeft zich in de kritische reflecties beperkt tot veelvoorkomende combinaties. De commissie heeft die beperking gevolgd, maar constateert wel dat hierdoor niet alle mogelijke combinaties beoordeeld zijn. Bovendien zijn alleen die majoren beoordeeld die in een opleiding als eerste major gekozen kunnen worden. Zo blijft bijvoorbeeld de major Spaans, die in de opleidingen uitsluitend als tweede major voorkomt, in de visitatie buiten beschouwing. De commissie ziet dit als een omissie. Daar staat tegenover dat de tweemajorenstructuur vanaf het studiejaar 2013-2014 wordt afgebouwd. Om die reden tilt de commissie niet te zwaar aan deze omissie. De keuze voor de tweemajorenstructuur heeft ook gevolgen voor de inrichting van de examencommissies en de opleidingscommissies. Bij Nederlands en de moderne talen is gekozen voor één examencommissie voor alle majoren waarin taalkunde centraal staat, en een andere voor alle majoren waarin letterkunde centraal staat. De opleidingscommissies zijn volgens dezelfde gedachte ingedeeld. Dit heeft tot gevolg dat bij de talen (Nederlandse en Engelse taal en cultuur) twee examencommissies en twee opleidingscommissies betrokken zijn. Dit vloeit voort uit de gemaakte keuze voor de tweemajorenstructuur. In de praktijk vergaderen de commissies overigens vaak samen. Nieuwe opzet bacheloropleidingen Per 1 september 2013 ontstaat er een geheel nieuwe ordening van de bacheloropleidingen die deel uitmaken van deze visitatie. Met ingang van het studiejaar 2013-2014 biedt de VU twee brede bacheloropleidingen aan: QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam 11 • • Communicatie- en Informatiewetenschappen: deze opleiding ontstaat door samenvoeging van de huidige opleidingen Communicatie- en Informatiewetenschappen, Taalwetenschap en de op taalkunde gerichte onderdelen van Engelse taal en cultuur en Nederlandse taal en cultuur; Literatuur en Samenleving: deze opleiding ontstaat door samenvoeging van de opleiding Literatuurwetenschap en de op literatuur gerichte onderdelen van Engelse taal en cultuur en Nederlandse taal en cultuur. Deze herziening maakt deel uit van een brede herinrichting van het undergraduate onderwijs van de Vrije Universiteit, zoals beschreven in het Instellingsplan van de Vrije Universiteit 2011-2015. Met deze herziening streeft de VU drie doelen na: verhoging van de kwaliteit van het onderwijs, verhoging van het studierendement en verhoging van de kosteneffectiviteit. In de nieuwe opzet komt de tweemajorenstructuur te vervallen. Het eerste jaar van de beide opleidingen wordt een brede propedeuse, waarin alle studenten (per opleiding) dezelfde vakken volgen. Vanaf het tweede studiejaar kunnen de studenten kiezen voor een specialisatie. Net als in de huidige situatie behouden de opleidingen een academische kern van 30 studiepunten. Ook de profileringsruimte in het derde jaar blijft behouden. De commissie heeft kennisgenomen van de nieuwe plannen van de VU voor de herinrichting van het bacheloronderwijs. De commissie kan zich vinden in de keuzes die de VU heeft gemaakt en kan deze keuzes billijken in het licht van de positie van de VU in de driehoek van randstaduniversiteiten. Omdat het programma voor de nieuwe opleidingen nog in de maak is, kan en wil de commissie hier geen oordeel over uitspreken. 12 QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam I: Bacheloropleiding Engelse taal en cultuur QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam 13 14 QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam Samenvattend oordeel van de commissie Dit samenvattend oordeel geeft de bevindingen en overwegingen weer van de commissie Taal- en Letterkunde 2013 over de bacheloropleiding Engelse taal en cultuur aan de Vrije Universiteit. De commissie baseert haar oordeel op informatie uit de kritische reflecties, aanvullende informatie naar aanleiding van vooraf geformuleerde vragen van de commissie, informatie uit de gesprekken tijdens het bezoek, de geselecteerde (eind)scripties en de documenten die tijdens het bezoek ter inzage beschikbaar waren. De commissie heeft voor de opleiding zowel positieve aspecten opgemerkt als verbeterpunten gesignaleerd. Na deze tegen elkaar te hebben afgewogen, is de commissie tot het oordeel gekomen dat de opleiding Engelse taal en cultuur voldoet aan de eisen voor basiskwaliteit die de voorwaarde zijn voor heraccreditatie. Standaard 1: Beoogde eindtermen De commissie is van mening dat de bacheloropleiding Engelse taal en cultuur beschikt over voldoende specifieke eindtermen. De opleiding hanteert eindtermen op twee niveaus: facultaire eindtermen en eindtermen per major. Een student die Engelse taal en cultuur studeert, kiest in elk geval een eerste major Engelse taalkunde of Engelstalige letterkunde. Deze eerste major kan hij combineren met een aantal tweede majoren binnen de Faculteit der Letteren. Omdat studenten verschillende majoren kunnen kiezen, behaalt niet elke afgestudeerde dezelfde (majorgebonden) eindtermen. Weliswaar kiest het merendeel van de studenten voor de klassieke combinatie van Engelse taalkunde en Engelstalige letterkunde, maar in andere gevallen vergt het behalen van de eindtermen de nodige zorg van de opleiding. In de nieuwe opleidingsstructuur, vanaf het studiejaar 2013-2014, houdt de opleiding Engelse taal en cultuur in de huidige vorm op te bestaan en gaan de majoren Engelse taalkunde en Engelstalige letterkunde in gereduceerde vorm deel uitmaken van de beide brede bacheloropleidingen. De commissie is van oordeel dat de eindtermen door hun brede opzet de basis leggen voor een klassieke opleiding in de Engelse taal en cultuur. De combinatie van Engelse taalkunde en Engelstalige letterkunde wordt gekarakteriseerd door een functionele benadering van taal en literatuur. In de taalkunde ligt het accent op structureel-functionele benaderingen, bij letterkunde ligt de nadruk op de wijze waarop literatuur functioneert in de samenleving. Ook de algemene (facultaire) eindtermen van de opleiding richten zich op intellectuele basisvaardigheden met een academisch karakter, zoals logisch redeneren, zelfreflectie en zelfkritiek. De commissie ziet de wetenschappelijke oriëntatie voldoende in de eindtermen terug. De commissie is van mening dat de bacheloropleiding Engelse taal en cultuur beschikt over eindtermen die passen bij het vakgebied. Deze eindtermen sluiten voldoende aan bij het domeinspecifiek referentiekader en zijn gebaseerd op de Dublin-descriptoren voor een opleiding op bachelorniveau. Standaard 2: Onderwijsleeromgeving De commissie ziet in de opleiding Engelse taal en cultuur aan de VU een samenhangend programma. Naast twee majoren volgen alle studenten een verplicht pakket van 30 EC, dat bestaat uit een aantal algemene academische vakken en een aantal afdelingsbrede vakken. De afdelingsbrede vakken zijn inleidende vakken die specifiek zijn ontwikkeld voor taalkundestudenten dan wel letterkundestudenten. De gekozen majorcombinatie bepaalt welke afdelingsbrede vakken studenten volgen. Daarnaast is er de vaste profileringsruimte van 30 EC, die VU-breed in het eerste semester van het derde jaar wordt geprogrammeerd. In QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam 15 deze profileringsruimte kunnen de studenten een minor volgen (binnen de eigen faculteit of daarbuiten), maar ze kunnen ook een stage volgen of een onderdeel van hun studie in het buitenland volgen. De commissie heeft voldoende inzicht gekregen in de opbouw van het programma van de bacheloropleiding Engelse taal en cultuur. Het curriculum is opgebouwd met behulp van leerlijnen, zowel inhoudelijke leerlijnen als vaardigheidsleerlijnen. Deze leerlijnen brengen samenhang in het programma aan, die door de studenten herkend wordt. De commissie is van mening dat de eindtermen van deze opleiding voldoende in het programma tot uiting komen. Wel kan het een probleem zijn dat studenten die twee letterkundemajoren volgen, te weinig taalkunde (en daarmee te weinig taalverwerving) krijgen. In die gevallen moeten de studenten in de profileringsruimte hun taalkundekennis remediëren; ook kunnen ze kiezen voor een minor aan een Engelstalige universiteit. De commissie is van mening dat deze oplossingen voldoende mogelijkheden bieden. De academische oriëntatie komt in de visie van de commissie voldoende in het programma aan bod. Dit komt zowel tot uiting in het vakspecifieke deel als in het algemene (facultaire) deel. Zo worden de kernconcepten bij de bestudering van taal al direct in het eerste jaar geproblematiseerd en worden in het tweede jaar verschillende theoretische benaderingen van tekstverklaring en literaire interpretatie gecontrasteerd. In het algemene deel is de wetenschappelijke benadering zichtbaar in de vakken Academische vaardigheden, Filosofie en Methoden van empirisch onderzoek. Op basis van de gesprekken met studenten, docenten en studieadviseur concludeert de commissie dat de opleiding studeerbaar is. De studenten ervaren geen onoverkomelijke struikelblokken. Ook de studiebegeleiding is volgens de commissie afdoende ingericht met de inzet van een studieadviseur en tutoren in het eerste jaar. De studenten geven aan in het tweede en derde jaar weinig behoefte aan studieadvisering te hebben. De opleiding is voldoende bestaft en beschikt over goed gekwalificeerd personeel, waaronder drie hoogleraren. De vaste staf bestaat uit gepromoveerde docenten die allen betrokken zijn bij onderzoek. Op het vlak van BKO vertoont de opleiding een achterstand. De commissie adviseert de opleiding deze achterstand zo snel mogelijk weg te werken en constateert dat de eerste stappen daartoe inmiddels zijn genomen. Tot slot is de commissie van oordeel dat de opleiding Engelse taal en cultuur beschikt over voldoende voorzieningen. De twee betrokken oc’s doen met veel inzet en toewijding hun werk en treden ook proactief op. Standaard 3: Toetsing en gerealiseerde eindtermen Het toetsbeleid bij de VU verkeert nog in de opstartfase. De examencommissies bekijken geen scripties en hebben geen bemoeienis met de becijfering. De visitatiecommissie heeft vernomen dat de toetscommisie met ingang van 1 maart 2013 met deze en andere werkzaamheden is begonnen. Daarnaast is er onduidelijkheid over de rol van de tweede lezer bij scripties, die nog niet in alle gevallen is ingevuld. Ook het beleid ter voorkoming van fraude is voor verbetering vatbaar. De commissie constateert dat de VU lang heeft gewacht met concrete stappen om de kwaliteit van de toetsing te bewaken en is van mening dat snelle verbetering geboden is. De scripties zijn van een voldoende niveau. De commissie heeft een steekproef van eindwerkstukken beoordeeld en is het eens met de cijfers die de docenten eraan hebben 16 QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam toegekend. Ook de lager beoordeelde scripties voldoen aan de eisen van een wetenschappelijk werkstuk. De commissie concludeert op grond daarvan dat de beoogde eindtermen van de bacheloropleiding Engelse taal en cultuur worden gerealiseerd. De commissie beoordeelt de standaarden uit het Beoordelingskader voor de beperkte opleidingsbeoordeling als volgt: Bacheloropleiding Engelse taal en cultuur Standaard 1: Beoogde eindkwalificaties Standaard 2: Onderwijsleeromgeving Standaard 3: Toetsing en gerealiseerde eindkwalificaties voldoende voldoende voldoende Algemeen eindoordeel voldoende De voorzitter en de secretaris van de commissie verklaren hierbij dat alle leden van de commissie kennis hebben genomen van dit rapport en instemmen met de hierin vastgestelde oordelen. Zij verklaren ook dat de beoordeling in onafhankelijkheid heeft plaatsgevonden. Datum: 30 juli 2013 Prof. dr. Theo D’haen (voorzitter) QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam Drs. Erik van der Spek (secretaris) 17 18 QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam Behandeling van de standaarden uit het Beoordelingskader voor de beperkte opleidingsbeoordeling Standaard 1: Beoogde eindkwalificaties De beoogde eindkwalificaties van de opleiding zijn wat betreft inhoud, niveau en oriëntatie geconcretiseerd en voldoen aan internationale eisen. Toelichting: De beoogde eindkwalificaties passen wat betreft niveau en oriëntatie (bachelor of master; hbo of wo) binnen het Nederlandse kwalificatieraamwerk. Ze sluiten bovendien aan bij de actuele eisen die in internationaal perspectief vanuit het beroepenveld en het vakgebied worden gesteld aan de inhoud van de opleiding. Bevindingen Domeinspecifieke referentiekader De Nederlandse bachelor- en masteropleidingen op het gebied van taal- en letterkunde hanteren een gemeenschappelijk referentiekader. Dit kader heeft betrekking op een breed scala van opleidingen: vreemdetalenopleidingen, opleidingen op het gebied van de Nederlandse taal, en opleidingen die vooral aandacht geven aan taal- en literatuurtheoretische en taaloverstijgende aspecten. Het kader moet dan ook recht doen aan die uiteenlopende opleidingen. De opleidingen op het gebied van taal- en letterkunde moeten allereerst kennis en inzicht bieden in het vakgebied van de opleiding, met inbegrip van de onderwezen taal en cultuur en de daarbij horende analytische en filologische vaardigheden. Als het gaat om een vreemdetalenopleiding moet de opleiding de student een goede beheersing van de bestudeerde taal bijbrengen. Het te bereiken niveau verschilt per taal: voor schooltalen gelden hogere niveaus dan voor niet-schooltalen. Daarnaast moet de student academisch gevormd worden met voldoende aandacht voor theorie en methodologie. Volgens het domeinspecifiek referentiekader leren studenten het verworven inzicht op een wetenschappelijke manier toe te passen. In het domeinspecifiek referentiekader zijn deze algemene eisen geoperationaliseerd in een serie eisen aan de eindtermen voor de bachelor- en de masteropleidingen. Deze eisen zijn ondergebracht in de rubrieken kennis, vaardigheden/wetenschappelijke vorming, academische vaardigheden en attitude en afstemming op het afnemend veld. Daarnaast stelt het domeinspecifiek referentiekader een aantal kaders voor de inhoud en het programma van de opleidingen. De commissie heeft het domeinspecifiek referentiekader bestudeerd en is van mening dat het een goede onderlegger vormt voor de opleidingen op het gebied van taal- en letterkunde. Het is specifiek genoeg om richtlijnen aan te ontlenen voor de inrichting van de opleidingen in kwestie, maar tevens algemeen genoeg om de opleidingen in staat te stellen hun eigen accenten te leggen. Daarmee vormt het domeinspecifieke referentiekader een goede basis voor de beoordeling van de individuele opleidingen. Domeinspecifieke eisen en eindtermen De bacheloropleiding Engelse taal en cultuur hanteert eindtermen op twee niveaus: • • Algemene eindtermen die voor alle bacheloropleidingen bij Letteren gelden; Eindtermen die gebonden zijn aan een major. QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam 19 Een student die Engelse taal en cultuur studeert, volgt een eerste major Engelse taalkunde of Engelstalige letterkunde. Deze eerste major combineert hij met een tweede major. De volgende combinaties zijn mogelijk: Eerste major Engelse taalkunde met een van de volgende tweede majoren: • • • • Engelstalige letterkunde; Taalwetenschap; Nederlandse Taalstudies; Spaans. Eerste major Engelstalige letterkunde met een van de volgende tweede majoren: • • • • • Engelse taalkunde; Algemene Cultuurwetenschappen; Nederlandse letterkunde; Literatuurwetenschap; Global History. De overgrote meerderheid van de studenten kiest voor de combinatie van Engelse taalkunde en Engelstalige letterkunde. Bovendien wordt de tweemajorenstructuur vanaf het studiejaar 2013-2014 beëindigd. Daarom beperkt de commissie zich verder tot de klassieke combinatie van Engelse taalkunde en Engelstalige letterkunde. De algemene eindtermen van de bacheloropleidingen hebben betrekking op algemene academische vaardigheden. Ze zijn onderverdeeld in vier categorieën: • • • • Intellectuele basisvaardigheden; Onderzoekende houding; Disciplinaire kennis; Vakoverstijgende vaardigheden. Een overzicht van algemene eindtermen is opgenomen in Bijlage 3. In aanvulling op deze algemene eindtermen hanteert de bacheloropleiding Engelse taal en cultuur eindtermen per major (zie hiervoor Bijlage 3). De twee belangrijkste majoren voor deze opleiding zijn Engelse taalkunde en Engelstalige letterkunde. Hieronder is een samenvatting van deze eindtermen opgenomen. Een student die de major Engelse taalkunde heeft afgerond, beschikt over een zeer goede schrijf-, spreek-, lees-, luister- en vertaalvaardigheid in het hedendaagse Engels. Hij heeft kennis van de beschrijvende grammatica en de fonetiek van het Engels en kan deze toepassen. Hij heeft kennis van verschillende variëteiten van de Engelse taal. Hij kent verschillende onderzoeksmethoden op het gebied van de Engelse taalkunde. Een student die de major Engelstalige letterkunde heeft afgerond, heeft een brede kennis van de Britse en Ierse literatuur van 1500 tot heden, en van de Amerikaanse, koloniale en postkoloniale literatuur vanaf haar ontstaan tot heden. Deze kennis omvat alle genres van de literatuur. Hij is zich bewust van de culturele en historische verschillen binnen de Engelstalige wereld en kent de belangrijkste bronnen binnen het vakgebied. 20 QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam De commissie stelt vast dat de beoogde eindtermen passen bij het domeinspecifieke referentiekader en dat ze gebaseerd zijn op de Dublin-descriptoren. De commissie is van oordeel dat de doelstelling van de opleiding erop gericht is de studenten op te leiden tot het niveau van een bachelor en dat de eindtermen door hun brede opzet de basis leggen voor een degelijke opleiding in de Engelse taal en cultuur. De combinatie van de algemene facultaire eindtermen en de specifieke eindtermen per major geven de commissie voldoende vertrouwen dat het academisch karakter van de opleiding is gewaarborgd. Hoewel de commissie zich vooral heeft gericht op de combinatie van Engelse taalkunde en Engelstalige letterkunde, heeft de commissie wel gesproken met de docenten over andere combinaties. Studenten die de major Engelstalige letterkunde combineren met de major Spaans, krijgen geen vakken taalverwerving in het Engels. Het is in zo’n geval de vraag of de studenten de eindtermen van Engelstalige letterkunde kunnen behalen. Dit is voor de commissie een punt van zorg. Niveau en oriëntatie De bacheloropleiding Engelse taal en cultuur is gebaseerd op de tweemajorenstructuur. Binnen Engelse taal en cultuur kiezen studenten voor een eerste major Engelse taalkunde of Engelstalige letterkunde. Ze kunnen deze beide majoren ook combineren; dan volgen ze in wezen een klassieke opleiding Engels. De meeste studenten kiezen voor deze combinatie: alle studenten die de commissie gesproken heeft, hadden deze klassieke combinatie gekozen. Volgens de kritische reflectie kiest 70% van de studenten deze combinatie. Naast de genoemde combinatie kunnen de studenten ook andere combinaties kiezen, zoals hierboven is aangegeven. Daarvan zijn de combinaties Engelse taalkunde met Literatuurwetenschap en Engelse taalkunde met Taalwetenschap het populairste: in het studiejaar 2012-2013 volgen twintig eerste- en tweedejaarsstudenten een van deze combinaties. Andere combinaties komen minder voor. De combinatie van Engelse taalkunde en Engelstalige letterkunde wordt volgens de kritische reflectie gekarakteriseerd door een functionele benadering van taal en literatuur. In de taalkunde ligt het accent op structureel-functionele benaderingen van taal. Deze benadering versterkt de interactie tussen het onderwijs in taalvaardigheid en het onderwijs in taalkunde. Bij de Engelstalige letterkunde ligt de nadruk op de wijze waarin literatuur functioneert in de samenleving. De commissie kan zich vinden in deze functionele benadering en is van mening dat het beoogde niveau past bij een bacheloropleiding. Overwegingen De commissie is van mening dat de bacheloropleiding Engelse taal en cultuur beschikt over heldere en goed uitgewerkte eindtermen. Dat geldt zowel voor de facultaire eindtermen als de eindtermen per major. De tweemajorenstructuur maakt het mogelijk om onder de algemene noemer van Engelse taal en cultuur verschillende majoren te combineren. Dat betekent dat niet elke afgestudeerde dezelfde (majorgebonden) eindtermen behaalt. Weliswaar kiest het merendeel van de studenten voor de klassieke combinatie van Engelse taalkunde en Engelstalige letterkunde, maar in andere gevallen zijn de eindtermen wellicht moeilijker te behalen. Dit geldt in het bijzonder voor de combinatie van Engelstalige letterkunde en Spaans. De commissie adviseert de opleiding ervoor te zorgen dat alle studenten Engelstalige letterkunde een voldoende niveau op het gebied van taalverwerving behalen. Ondanks deze bedenking constateert de commissie dat alle studenten in ieder geval de facultaire eindtermen en de eindtermen van ofwel de major Engelse taalkunde, ofwel de QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam 21 major Engelstalige letterkunde behalen. De commissie is van mening dat de eindtermen voldoende aansluiten bij het domeinspecifiek referentiekader en dat ze gebaseerd zijn op de Dublin-descriptoren voor een opleiding op bachelorniveau. Tot slot constateert de commissie dat de bacheloropleiding Engelse taal en cultuur in de nieuwe opleidingsstructuur, vanaf het studiejaar 2013-2014, ophoudt te bestaan. In de nieuwe situatie gaan de majoren Engelse taalkunde en Engelstalige letterkunde in gereduceerde vorm deel uitmaken van de beide brede bacheloropleidingen. Conclusie Bacheloropleiding Engelse taal en cultuur: de commissie beoordeelt Standaard 1 als ‘voldoende’. 22 QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam Standaard 2: Onderwijsleeromgeving Het programma, het personeel en de opleidingsspecifieke voorzieningen maken het voor de instromende studenten mogelijk de beoogde eindkwalificaties te realiseren. Toelichting: De inhoud en vormgeving van het programma stelt de toegelaten studenten in staat de beoogde eindkwalificaties te bereiken. De kwaliteit van het personeel en van de opleidingsspecifieke voorzieningen is daarbij essentieel. Programma, personeel en voorzieningen vormen een voor studenten samenhangende onderwijsleeromgeving. Bevindingen Opbouw en samenhang van de programma’s Zoals reeds beschreven bij Standaard 1 bestaat de opleiding uit twee majoren. Het merendeel van de studenten Engelse taal en cultuur kiest voor de combinatie Engelse taalkunde en Engelstalige letterkunde. Ze kunnen zelf bepalen welke van deze twee majoren ze als eerste major kiezen: het verschil is dat ze voor deze eerste major de bachelorscriptie schrijven. Studenten maken de keuze voor hun eerste major voor het einde van het eerste jaar. In totaal beslaat het bachelorcurriculum drie jaar en omvat het 180 EC. Dit is als volgt verdeeld: • Een algemeen deel met een aantal facultair verplichte vakken (Academische vaardigheden en Filosofie) en een aantal afdelingsbrede vakken (vakken die verplicht zijn voor alle studenten die een taalkundemajor respectievelijk een letterkundemajor volgen), in totaal 30 EC; • Eerste major, inclusief scriptie en scriptiecolloquium, 69 EC; • Tweede major, 51 EC; • Minor of profileringsruimte, 30 EC. In het algemene deel van de opleiding staan academische vaardigheden centraal. Dit deel omvat de facultaire vakken Academische vaardigheden, Filosofie en (in het tweede jaar) Methodologie. Daarnaast volgen de studenten twee inleidende vakken op het gebied van de Engelse taal en cultuur: Inleiding Literatuurwetenschap en Inleiding Taalwetenschap. De major Engelse taalkunde is opgebouwd aan de hand van leerlijnen, twee vakinhoudelijke leerlijnen en twee vaardigheidsleerlijnen: • De leerlijn taalvariatie is gericht op gesproken taal, met als kern de vakken Global English en Taal in Interactie; • De leerlijn tekstanalyse is gericht op geschreven taal, met als kern de vakken Taalkundige tekstanalyse en Grammatica en ICT; • De basis voor de leerlijn schrijfvaardigheid wordt gelegd in het vak Academische vaardigheden (in het Nederlands) en uitgebouwd in het vak Schrijven en schrijftaal (in het Engels); • De leerlijn mondelinge presentatie begint eveneens in het vak Academische vaardigheden en wordt verder ontwikkeld met behulp van presentaties bij verschillende theorievakken. Ook de major Engelstalige letterkunde maakt gebruik van vier leerlijnen: QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam 23 • De leerlijn close reading vormt de basis van het programma. Deze basis wordt gelegd in het vak Introduction to Literature en verder uitgewerkt in drie vakken waarin steeds een literair genre centaal staat. • De leerlijn schrijfvaardigheid begint ook bij letterkunde met het vak Academische vaardigheden. Vervolgens leren de studenten langere en complexere teksten te schrijven binnen de letterkundecomponent. • In het tweede jaar wordt de literair-historische of cultuurhistorische leerlijn belangrijker. De relatie tussen literatuur en geschiedenis is daarbij een centraal thema. • De leerlijn literaire theorie wordt belangrijk in de het tweede en derde jaar en speelt een belangrijke rol bij het schrijven van de scriptie. De commissie heeft met de studenten en docenten van gedachten gewisseld over de opbouw van en de samenhang binnen het programma. De studenten geven aan de samenhang in het programma te herkennen. Vooral in de letterkunde komt de opbouw goed tot zijn recht met de leerlijn close reading in het eerste jaar, de historische benadering in het tweede jaar en de theoretische benadering in het derde. In het tweede jaar is de historische benadering niet chronologisch, de studenten beginnen met moderne literatuur omdat dat onderdeel toegankelijker is. Deze omdraaiing van de chronologie wordt door studenten niet als een probleem ervaren. De studenten zijn positief over de dwarsverbanden die zij ervaren tussen letterkunde en taalkunde: bij taalkunde leren ze schrijven, bij letterkunde brengen ze dat uitvoerig in de praktijk. Studenten die geen major Engelse taalstudies kiezen, maar bijvoorbeeld een eerste major Engeltalige letterkunde en een tweede major Literatuurwetenschap, wordt geadviseerd om een onderdeel van de studie in een Engelstalige omgeving te volgen. De faculteit heeft goede voorzieningen om een buitenlands verblijf voor studenten te faciliteren, zoals ook door de studenten wordt bevestigd. Toch wordt van deze mogelijkheid niet veel gebruik gemaakt: twee van de studenten met wie de commissie heeft gesproken, zijn naar het buitenland geweest. De studenten geven aan dat ze hiervoor voldoende ondersteuning krijgen. Verschillende studenten die de bacheloropleiding Engelse taal en cultuur afgerond hebben vinden daarnaast ook een plaats in een van de aansluitende masteropleidingen in GrootBrittannië. De commissie constateert dat het buitenlandverblijf nog een beperkte plaats in de bacheloropleiding Engelse taal en cultuur heeft. Wel geven veel studenten aan hun masteropleiding in het buitenland te willen volgen. Het beroepsperspectief staat centraal in het vak Advanced Language Skills. De studenten geven aan dat ze voldoende geïnformeerd zijn over de mogelijke beroepen, maar willen allemaal eerst een masteropleiding volgen (waarvan twee in het buitenland). De docenten geven aan dat het beroepsperspectief afhankelijk is van de combinatie van majoren. De ‘klassieke’ combinatie van Engelse taalkunde en Engelstalige letterkunde is vooral gericht op het leraarschap. Ook vertalen is nog steeds een belangrijk profiel, zeker als de studenten aansluitend het masterprogramma Schrijven en Vertalen volgen (binnen de masteropleiding Communicatie- en Informatiewetenschappen). Studenten die de eerste major Engelstalige letterkunde combineren met een tweede major Literatuurwetenschap of Nederlandse letterkunde richten zich vooral op de uitgeverij en het boekenvak. De docenten verzorgen af en toe bijeenkomsten met alumni om de studenten voor te bereiden op het beroepenveld. Op basis van de gevoerde gesprekken en na een analyse van het programma en van de leermiddelen die de commissie ter inzage heeft gehad, constateert de commissie dat het programma van een voldoende niveau is. 24 QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam Didactische uitgangspunten De Faculteit der Letteren sluit aan bij de algemene onderwijsvisie van de Vrije Universiteit. In deze visie vormen faculteit en universiteit een gemeenschap voor wetenschappelijke kennisontwikkeling. Deze visie bevat de volgende uitgangspunten: • De studenten worden serieus genomen als deelnemers aan het proces van kennisontwikkeling; • De studenten werken samen met de docenten aan de oplossing van problemen, waarbij de hoofdvragen en kernbegrippen van het vakgebied centraal staan; • De studenten maken kennis en doen ervaring op met methoden van onderzoek en de regels voor samenwerking en communicatie die in het vakgebied gelden; • De studenten worden zich door reflectie bewust van deze methoden en regels. In bacheloropleiding Engelse taal en cultuur wordt de specifieke vakkennis vanuit de onderwijsfilosofie van de VU geplaatst in een breed cultureel en wetenschappelijk perspectief. Dit concept wordt sinds 2006 vormgegeven met behulp van de tweemajorenstructuur. Door deze combinatie is het enerzijds mogelijk diep op een specifiek vakgebied in te gaan, terwijl de studenten anderzijds de mogelijkheid hebben om vanuit een brede interesse te kiezen voor bijvoorbeeld een combinatie van twee talen. In de gesprekken is het de commissie echter gebleken dat de docenten zich de didactische visie, zoals geformuleerd in de vier facultaire uitgangspunten, niet eigen hebben gemaakt. Docenten vonden het in de gesprekken lastig om deze visie te koppelen aan de opbouw van het programma. De commissie adviseert om bij de ontwikkeling van de nieuwe opleiding grondiger na te denken over de invulling van het didactisch concept en de koppeling tussen het didactisch concept en het curriculum. Waarborging van doelstellingen en eindtermen in de programma’s De opleiding heeft in een schema duidelijk gemaakt hoe de verschillende eindtermen terugkomen in de onderscheiden programmaonderdelen. Daarbij is ook aangegeven op welke wijze de Dublin-descriptoren aan bod komen. De relatie tussen eindtermen en vakken wordt verder versterkt door het gebruik van leerlijnen. De commissie is van mening dat de eindtermen voldoende in het programma tot uiting komen. De commissie constateert dat de relatie tussen eindtermen en programma beïnvloed wordt door de keuze van de majoren. Een student die bijvoorbeeld de majoren Engelse taalkunde en Spaans combineert, verwerft weinig kennis over Engelse literatuur. Studenten die twee letterkundige majoren combineren, zoals Engelstalige letterkunde en Literatuurwetenschap, krijgen minder taalkunde en ook minder taalvaardigheidsonderwijs aangeboden. De docenten met wie de commissie heeft gesproken, gaven aan dat de studenten deze tekortkoming kunnen remediëren door een minor taalvaardigheid te volgen. Voor studenten die aansluitend de educatieve master willen volgen, is die minor zelfs verplicht. De commissie constateert dat deze potentiële problemen een logisch voortvloeisel zijn van de keuze voor de tweemajorenstructuur. Maar aangezien het om kleine aantallen gaat en aangezien het huidige studiejaar het laatste is waarin de tweemajorenstructuur wordt aangeboden, ziet de commissie hierin geen groot struikelblok. Wetenschappelijke vorming De bacheloropleiding Engelse taal en cultuur heeft volgens de kritische reflectie een wetenschappelijk karakter. Dit komt zowel tot uiting in het vakspecifieke deel als in het algemene (facultaire) deel. Zo worden de kernconcepten bij de bestudering van taal al direct QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam 25 in het eerste jaar geproblematiseerd. In het tweede jaar worden verschillende theoretische benaderingen van tekstverklaring en literaire interpretatie naast elkaar gezet en gecontrasteerd. Daarnaast leren studenten door het schrijven van research papers en een bachelorscriptie zelf wetenschappelijk onderzoek te doen, daarop te reflecteren en daarvan verslag te doen. Het facultaire deel versterkt volgens de commissie deze academische oriëntatie. Alle bachelorstudenten volgen de onderdelen Academische vaardigheden, Filosofie en (in het tweede jaar) Methoden van empirisch onderzoek of Methodologie letterkunde. De studenten geven aan voldoende met onderzoek geconfronteerd te worden, vooral in de werkcolleges. Bij letterkunde herkent men de onderzoeksgebieden van de docenten, zoals postkoloniale literatuur en genderstudies, bij taalkunde zijn de tweede- en derdejaarsvakken eveneens opgebouwd rond de specialisaties van de docenten. De commissie constateert dat de wetenschappelijke vorming voldoende vorm krijgt in het onderwijs. Studielast en studeerbaarheid De instroom bij de bacheloropleiding Engelse taal en cultuur schommelt in de afgelopen jaren rond de veertig studenten. Het percentage studenten dat nominaal studeert komt in de buurt van de 70%, waarmee het in lijn is met de prestatieafspraken die binnen de VU zijn gemaakt. De studenten met wie de commissie heeft gesproken, ervaren de studielast als relatief laag. Het aantal contacturen bedraagt (volgens opgave van de opleiding) 10-14 uur per week in het eerste jaar, 10-12 in het tweede en 8-10 in het derde. De gepercipieerde studielast ligt (bij deze studenten) tussen de 20 en 30 uur per week. Bij letterkunde kost het lezen van primaire werken veel tijd, maar de studenten rekenen dat niet altijd mee als studietijd. De studenten ervaren geen bijzondere struikelblokken. Op basis van deze gesprekken en op basis van de eigen inschatting van het programma concludeert de commissie dat de opleiding weliswaar studeerbaar is, maar dat het programma uitdagender zou mogen zijn. Onderwijsgevend personeel en staf-studentratio De bacheloropleiding Engelse taal en cultuur beschikt over drie hoogleraren voor de leerstoelen Engelse taalkunde, Taalgebruik en Cognitie, en Engelstalige letterkunde. Daarnaast beschikt de opleiding over één universitair hoofddocent en acht universitair docenten. De docent-studentratio is 1:22,3 (uitgaande van het totaal aan fte’s) of 1:35,4 (uitgaande van de onderwijstijd). De commissie constateert dat er voldoende staf is voor de onderwijstaken. Op de aangestelde promovendi na zijn alle docenten gepromoveerd en betrokken bij het onderzoek. De taalkundedocenten zijn allen lid van de onderzoeksgroep Language, Cognition and Communication. Drie van de docenten bij letterkunde hebben in de afgelopen vier jaar de facultaire onderwijsprijs gewonnen. De commissie concludeert dat het inhoudelijk niveau van de docenten goed is. De commissie stelt vast dat het beleid en de implementatie van de Basiskwalificatie Onderwijs (BKO) bij de Faculteit der Letteren nog in de kinderschoenen staan. In het komende jaar zal een aantal jongere docenten de BKO-opleiding volgen. De universiteit heeft nog niet bepaald of ook de seniordocenten een BKO moeten behalen. Men overweegt deze docenten een dossier te laten samenstellen, waarna ze mogelijk nog aanvullende cursussen moeten volgen. De commissie adviseert de opleiding en daarmee ook de VU met klem om de BKO-regeling serieus te nemen en ervoor te zorgen dat alle docenten aan deze basiseisen voldoen. De commissie heeft in dit verband met genoegen geconstateerd dat de afdelingen Taal en 26 QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam Letteren inmiddels concrete afspraken hebben gemaakt met de lerarenopleiding van de VU om voor het eind van 2013 tenminste 30 docenten een BKO te laten behalen. Studiebegeleiding De opleiding beschikt over een studieadviseur, die de voortgang van de studenten in de gaten houdt. Bij achterblijvende resultaten nodigt de adviseur deze studenten uit voor een gesprek. De studenten die de commissie gesproken heeft, maken ook gebruik van haar diensten. Ze kunnen via de site een afspraak maken of gebruik maken van het inloopspreekuur. De studieadviseur helpt bijvoorbeeld bij de keuze tussen de eerste en tweede major. Zij kan ook een studieplan voor de studenten samenstellen. Met ingang van het studiejaar 2012-2013 is daarnaast een tutoraat ingesteld, met als doel vroegtijdig in te spelen op eventuele problemen. Het tutoraat is alleen bedoeld voor de propedeuse. Tijdens de propedeuse zijn er vier bijeenkomsten gepland. Tijdens de eerste bijeenkomsten staan de studievaardigheden centraal, daarna worden de bijeenkomsten ingevuld door docenten die de eerstejaarscollege verzorgen. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om de voorbereiding van tentamens of de beste werkwijze bij het lezen van grote aantallen teksten. De commissie heeft geconstateerd dat de studenten hun weg binnen de opleiding weten te vinden en geen bijzondere barrières ervaren. Ze kennen de studieadviseur en weten haar te vinden. Op grond daarvan concludeert de commissie dat de studiebegeleiding afdoende is ingevuld. Opleidingsspecifieke voorzieningen en kwaliteitszorg De studenten zijn over het algemeen tevreden over de voorzieningen. Zij geven aan dat de universiteitsbibliotheek goed gesorteerd en toegankelijk is. Wel bestaat er zorg bij de docenten over de bezuinigingen bij de bibliotheek van de VU en over de gevolgen die dit zal hebben voor de beschikbaarheid van boeken. De meeste studenten werken thuis, maar ze zijn van mening dat er voldoende werkplekken en computerstilteruimtes zijn om te studeren. Voor de vertaalvakken maken de studenten gebruik van computerzalen die de faculteit in eigen beheer heeft. Voor de Letterenfaculteit is een Facultaire Bibliotheekcommissie ingesteld, die adviseert over aankopen. De docenten van de opleiding onderhouden goede contacten met de vakreferenten van deze commissie. Dat zorgt ervoor dat er doorgaans voldoende relevante literatuur voor bijvoorbeeld werkcolleges aanwezig is. Voor de bacheloropleidingen in de talen bij de Faculteit der Letteren zijn twee brede opleidingscommissies (oc) samengesteld. Taal en Communicatie houdt zich bezig met de taalkundemajoren van Nederlands en de moderne talen, Letterkunde en Cultuur doet hetzelfde voor de letterkundemajoren. Onder de oc Taal en Communicatie valt ook de opleiding Communicatie- en Informatiewetenschappen (CIW). Dat betekent dus dat er twee opleidingscommissies zijn die zich bezighouden met de opleiding Engelse taal en cultuur. De vertegenwoordigers van beide commissies geven aan dat men door de verwevenheid van de majoren de oc’s per opleiding heeft moeten opgeven, maar de beide commissies vergaderen bijna altijd samen. De visitatiecommissie ziet in dat deze werkwijze voortvloeit uit de keuze voor de tweemajorenstructuur. In de beide oc’s zitten zeven studentleden. In principe zijn alle opleidingen vertegenwoordigd door een docent en een student. Soms zijn studentleden moeilijk te vinden. De voorzitter QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam 27 geeft aan dat de Studentenraad de verantwoordelijkheid van de werving van studenten op zich heeft genomen en daar soms moeite mee heeft. De oc staat met een aantal leden wel op de introductiedag van de eerstejaarsstudenten en probeert daar de studenten te motiveren. Onder normale omstandigheden komt de oc ongeveer zes keer per jaar bij elkaar. Men hanteert geen vast vergaderschema, omdat er veel onzekerheid is over de aanlevering van de stukken. Bij incidenten komt men vaak in een kleiner comité bij elkaar om eventuele problemen snel te kunnen oplossen. De gesprekspartners kunnen verschillende voorbeelden noemen van problemen die tussentijds zijn opgelost. De belangrijkste taken van de oc zijn de bespreking van de evaluaties en het signaleren van knelpunten. Daarbij hanteert de VU een evaluatiecyclus: alle bachelor- en mastercursussen worden elke drie jaar geëvalueerd. Daarnaast evalueert men nieuwe cursussen, cursussen van nieuwe docenten en cursussen die de vorige keer slecht werden geëvalueerd. Maar vanwege de grote wijzigingen in het seizoen 2013-2014 gaat men in die situatie alle cursussen evalueren. Dat gebeurt dan niet alleen achteraf, maar ook tussentijds. Door het grote aantal veranderingen evalueert men veel vaker dan formeel gevraagd wordt. De vakken die aan de beurt zijn, worden aan het einde van een vak geëvalueerd met formulieren (schriftelijk en anoniem); deze formulieren worden verwerkt door het Onderwijscentrum. De uitkomsten gaan naar de betreffende docent, zijn leidinggevende en de oc. Per opleiding is er een één evaluatiecontactpersoon die een verslag over die opleiding maakt. Op basis daarvan bepaalt de ocC of er moet worden ingegrepen. Daarnaast maakt de oc een verslag van de verbeteringen die worden doorgevoerd; dit verslag komt op de studentenportal te staan. Studenten ontvangen hierover ook een mail. De oc-leden noemen als bezwaar dat de looptijd van de verwerking van de evaluatieformulieren veel te lang is, onder andere door de bezuinigingen bij het Onderwijscentrum. Men wacht op het bezoekmoment (winter 2013) nog op de verwerking van de laatste evaluaties van vorig studiejaar. Een mogelijkheid zou zijn het traject te digitaliseren, maar ook die operatie moet worden uitgevoerd door het Onderwijscentrum. Daarbij speelt het een rol dat de VU sterk bezuinigt op ondersteunend personeel. Voor de commissie is dit een punt van zorg. Op basis van de gesprekken met studenten en docenten van de verschillende oc’s heeft de commissie geconstateerd dat deze studenten en docenten voldoende invulling geven aan hun taken en verplichtingen. De betrokken studenten en docenten konden ook voorbeelden noemen van veranderingen die mede door hun toedoen waren doorgevoerd. Ze reageren proactief en voeren ook tussentijds veranderingen door. Overwegingen De commissie ziet in de opleiding Engelse taal en cultuur aan de VU een duidelijk en samenhangend programma. De invulling van dit programma is afhankelijk van de keuze van de beide majoren, maar de studenten die kiezen voor combinatie van Engelse taalkunde en Engelstalige letterkunde volgen in wezen een klassieke opleiding Engels. De algemene academische vakken vormen daar een goede aanvulling op. De commissie heeft voldoende inzicht gekregen in de opbouw van en de gedachtegang achter het programma van de bacheloropleiding Engelse taal en cultuur. De beide majoren worden gestructureerd met behulp van vier leerlijnen, die ook voldoende herkend worden door de 28 QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam studenten. De commissie is van mening dat de eindtermen van deze opleiding voldoende in het programma tot uiting komen. Op basis van de gesprekken met studenten, docenten en studieadviseur concludeert de commissie dat de opleiding studeerbaar is. De studenten ervaren geen onoverkomelijke struikelblokken. Ook de studiebegeleiding is afdoende ingericht met de inzet van een studieadviseur en tutoren in het eerste jaar. De opleiding is voldoende bestaft en beschikt over goed gekwalificeerd personeel. De vaste stafleden zijn allen gepromoveerd en betrokken bij onderzoek. Op het vlak van BKO vertoont de opleiding echter een achterstand. De commissie adviseert de opleiding deze achterstand zo snel mogelijk weg te werken. Tot slot is de commissie van oordeel dat de opleiding Engelse taal en cultuur beschikt over voldoende voorzieningen. De OC’s doen met veel inzet en toewijding hun werk en treden ook proactief op. Wel is een snellere verwerking van de evaluatieresultaten gewenst, maar de commissie realiseert zich dat de opleiding hiervoor afhankelijk is van andere partijen. Conclusie Bacheloropleiding Engelse taal en cultuur: de commissie beoordeelt Standaard 2 als ‘voldoende’. QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam 29 Standaard 3: Toetsing en gerealiseerde eindkwalificaties De opleiding beschikt over een adequaat systeem van toetsing en toont aan dat de beoogde eindkwalificaties worden gerealiseerd. Toelichting: Het gerealiseerde niveau blijkt uit de tussentijdse en afsluitende toetsen, de afstudeerwerken en de wijze waarop afgestudeerden in de praktijk of in een vervolgopleiding functioneren. De toetsen en de beoordeling zijn valide, betrouwbaar en voor studenten inzichtelijk. Bevindingen Systeem van toetsing Aan het toetsbeleid van de opleiding ligt een facultair beleid ten grondslag. In dit beleid wordt beschreven dat elke cursus wordt getoetst en de opleiding bij de meeste cursussen een combinatie van toetsen en toetsmomenten hanteert. De toetsen sluiten volgens het toetsbeleid ook aan bij de leerdoelen en de werkvormen van de vakken. De basis van het toetsbeleid wordt gevormd door het Onderwijs- en Examenreglement (OER). Hierin is het recht op deelname vastgelegd. Ook de toetsvorm, de beoordeling, de bekendmaking en geldigheidsduur van de uitslag, het recht op inzage en nabespreking, en de rol van de examencommissie zijn vastgelegd in de OER. De commissie heeft de OER en toetsen van meerdere vakken van de opleiding bestudeerd. De commissie onderschrijft de uitgangspunten over toetsing van de opleiding en heeft tijdens de visitatie kunnen vaststellen dat ook docenten en studenten hier positief tegenover staan. De commissie heeft tijdens de gesprekken met de studenten vastgesteld dat zij voorafgaand aan de toetsing van een vak goed geïnformeerd zijn over de wijze van toetsing en beoordeling. De commissie heeft voorts een aantal gemaakte toetsen van de opleiding Engelse taal en cultuur ingezien en zich een oordeel gevormd over het niveau van de toetsen en de wijze van beoordeling en feedback. De commissie vindt beide adequaat. De commissie heeft een gesprek gehad met een aantal leden van de examencommissies Moderne Talen en Culturen (MTC) en Taal en Communicatie (T&C). De eerste examencommissie (ec) is verantwoordelijk voor de letterkundige scripties, de tweede voor de taalkundescripties. Ook in dit geval zijn er dus twee commissies betrokken bij de opleiding Engelse taal en cultuur. De beide ec’s vergaderen afzonderlijk, maar overleggen veel gezamenlijk. Hun belangrijkste werkzaamheden zijn de productietaken: beslissingen over verzoeken om vrijstellingen, verzoeken om buitenlandverblijf, toelatingen van hbo-instromers of verzoeken om een herkansing. De commissie heeft de ec’s gevraagd naar hun bemoeienis met het scriptietraject. De ec T&C geeft aan het scriptiecontract, de onderzoeksvraag en het werkplan nauwkeurig te bekijken. De ec MTC stelt dat de examencommissie formeel verantwoordelijk is voor de haalbaarheid van de onderzoeksvraag, maar dit in de praktijk overlaat aan de expertise van de docent. In beide gevallen bekijken de ec’s geen steekproeven van scripties, maar men is wel voornemens dit vanaf 2013 te gaan doen. Ook is er (nog) geen bemoeienis met de becijfering. Met ingang van 2011 geldt een facultaire richtlijn die aangeeft dat de beoordeling van bachelorscripties in handen is van de begeleider. Tot die tijd was er ruimte voor een tweede lezer. Uit de gesprekken is gebleken dat de opleiding bij letterkundige scripties altijd een tweede lezer hanteert, bij taalkunde is dat niet altijd het geval. De commissie is van mening dat een goede scriptiebeoordeling altijd een tweede lezer vergt en adviseert de faculteit om de 30 QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam genoemde richtlijn aan te passen. Inmiddels heeft het faculteitsbestuur dit advies ter harte genomen, met als gevolg dat vanaf 1 maart 2013 alle bachelorscripties (weer) door een tweede lezer zullen worden beoordeeld. De commissie acht het daarnaast van belang dat de oordelen over en becijfering van een scriptie goed onderbouwd worden. Hiervoor is een facultair beoordelingsformulier ontwikkeld, dat verdeeld is in vijftien deelaspecten. Dit formulier wordt tot nu toe echter niet door alle docenten gehanteerd. Vanaf het studiejaar 2012-2013 is het formulier verplicht. De commissie adviseert de ec erop toe te zien dat dit formulier inderdaad uniform wordt toegepast. Sinds 2011 is de kwaliteit van toetsing een officieel onderdeel van de bevoegdheden van de examencommissie. De commissie heeft echter geconstateerd dat hier bij de bacheloropleiding Engelse taal en cultuur nog geen invulling aan wordt gegeven. Men heeft hiermee gewacht op het facultaire toetsbeleid. De facultaire toetscommissie is met ingang van 1 maart 2013 van start gegaan met het formuleren van een taakstelling en een checklist voor de beoordeling van tentamens. Vanaf het studiejaar 2013-2014 moeten de werkzaamheden van deze commissie concrete resultaten gaan opleveren. De commissie is positief over het aantreden van deze commissie, maar constateert wel dat de VU lang heeft gewacht met concrete stappen om de kwaliteit van de toetsing te bewaken. De ec’s zijn wel betrokken bij het bestrijden van fraude (vooral plagiaat), maar zij hebben daar geen initiërende rol in. Docenten melden een vermoeden van fraude bij de ec. De ec nodigt in zo’n geval de betrokken student dan om een verklaring te geven. De ec bepaalt vervolgens wat de consequenties zijn. Docenten maken voor de opsporing van fraude gebruik van de Blackboard-optie Turnitin. Maar uit de gesprekken die de commissie met de docenten heeft gevoerd, blijkt ten eerste dat dit niet structureel gebeurt en ten tweede dat de docenten niet tevreden zijn over de mogelijkheden van Turnitin. De commissie adviseert de opleiding ervoor te zorgen dat er een structurele controle op plagiaat plaatsvindt, en dat hiervoor zo nodig additionele hulpmiddelen beschikbaar worden gesteld. Gerealiseerd eindniveau De commissie heeft vier bachelorscripties gelezen en geconstateerd dat deze van een voldoende niveau zijn. De oordelen van de commissie komen overeen met de becijfering door de staf. Alle scripties, ook die met een lager cijfer (6-6,5), voldoen aan de vereiste criteria. Ze hebben een heldere probleemstelling, benutten de relevante literatuur, zijn redelijk tot goed gestructureerd en bevatten conclusies en een discussieparagraaf. De opleiding slaagt er in studenten op te leiden tot het vereiste niveau van een academische bacheloropleiding. Een andere graadmeter voor het gerealiseerde niveau is de doorstroom naar verschillende masterprogramma’s. Uit de gesprekken met studenten en docenten blijkt dat vrijwel alle bachelorstudenten Engelse taal en cultuur doorstromen naar een vervolgopleiding. Na het voltooien hiervan komen de meeste afgestudeerden terecht in beroepen op het snijvlak van taal en communicatie, zoals tekstschrijver, webredacteur of journalist. Slechts een klein aantal blijkt voor het leraarschap te kiezen. Daarnaast stroomt een aantal studenten door in onderzoeksfuncties. De commissie concludeert dat de afgestudeerden (na het afronden van een masteropleiding) hun weg in het beroepenveld weten te vinden. Overwegingen De commissie heeft onderzocht of de toetsen een goede weergave zijn van het bereikte niveau, zowel van afzonderlijke cursussen als van de opleiding als geheel, en stelt vast dat zij QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam 31 aan de kwaliteitsnormen voldoen. De toetsen die de commissie heeft bekeken, passen bij de beoogde leerdoelen en zijn adequaat geconstrueerd. Het toetsbeleid bij de VU verkeert nog in de opstartfase. De examencommissies bekijken geen (steekproeven van) scripties en hebben (nog) geen bemoeienis met de becijfering. Met het aantreden van de toetscommissie in het voorjaar van 2013 is hiermee een begin gemaakt. Daarnaast is er nog onduidelijkheid over de rol van de tweede lezer bij scripties, die tot voor kort nog niet in alle gevallen was ingevuld. Ook het beleid ter voorkoming van fraude is voor verbetering vatbaar. De commissie constateert dat de VU lang heeft gewacht met concrete stappen om de kwaliteit van de toetsing te bewaken en is van mening dat snelle verbetering geboden is. De commissie heeft er vertrouwen in dat het toetsbeleid in de komende periode voortvarend geïmplementeerd zal worden. Ondanks de kritiek op het toetsbeleid is de commissie wel van mening dat de studenten van de bacheloropleiding het beoogde eindniveau realiseren. Dat constateert de commissie na lezing van een steekproef van bachelorscripties. De eindwerkstukken zijn van een voldoende niveau en worden adequaat beoordeeld. Verder stelt de commissie vast de afgestudeerden hun weg vinden naar vervolgopleidingen op masterniveau en uiteindelijk terecht komen in passende functies in het beroepenveld. De commissie heeft het systeem van toetsing en het gerealiseerde eindniveau tegen elkaar afgewogen en deze afweging valt uit in het voordeel van het gerealiseerde eindniveau. Daarom komt de commissie tot een voldoende op deze standaard. Conclusie Bacheloropleiding Engelse taal en cultuur: de commissie beoordeelt Standaard 3 als ‘voldoende’. 32 QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam Algemeen eindoordeel De commissie komt op basis van het bestudeerde materiaal en de gevoerde gesprekken tijdens het visitatiebezoek tot het oordeel dat de bacheloropleiding Engelse taal en cultuur op de drie standaarden voldoende presteert. De doelstellingen van de opleiding, zoals geformuleerd in de facultaire eindtermen en de eindtermen per major, sluiten voldoende aan bij het vakgebied. De opleiding heeft een eigen profiel, waarin een functionele benadering van taal en literatuur centraal staat. De opzet en organisatie van het onderwijsprogramma en de bijbehorende begeleiding en voorzieningen zijn voldoende. De inhoudelijke en vaardigheidsleerlijnen dragen ertoe bij dat de studenten een brede basiskennis van de Engelse taal en letterkunde verwerven. Het toetsbeleid verkeert nog in de opstartfase, maar aan de hand van de toetsen en scripties stelt de commissie vast dat de studenten een voldoende niveau behalen. De opleiding bereidt de studenten voldoende voor op een aansluitende masteropleiding. Conclusie De commissie beoordeelt de bacheloropleiding Engelse taal en cultuur als ‘voldoende’. QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam 33 34 QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam II: Bacheloropleiding Nederlandse taal en cultuur QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam 35 36 QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam Samenvattend oordeel van de commissie Dit samenvattend oordeel geeft de bevindingen en overwegingen weer van de commissie Taal- en Letterkunde 2013 over de bacheloropleiding Nederlandse taal en cultuur aan de Vrije Universiteit. De commissie baseert haar oordeel op informatie uit de kritische reflecties, aanvullende informatie naar aanleiding van vooraf geformuleerde vragen van de commissie, informatie uit de gesprekken tijdens het bezoek, de geselecteerde (eind)scripties en de documenten die tijdens het bezoek ter inzage beschikbaar waren. De commissie heeft voor de opleiding zowel positieve aspecten opgemerkt als verbeterpunten gesignaleerd. Na deze tegen elkaar te hebben afgewogen, is de commissie tot het oordeel gekomen dat de opleiding Nederlandse taal en cultuur voldoet aan de eisen voor basiskwaliteit die de voorwaarde zijn voor heraccreditatie. Standaard 1: Beoogde eindtermen De commissie is van mening dat de bacheloropleiding Nederlandse taal en cultuur beschikt over voldoende specifieke eindtermen. De opleiding hanteert eindtermen op drie niveaus: facultaire eindtermen, opleidingsspecifieke eindtermen en eindtermen per major. De tweemajorenstructuur maakt het mogelijk om onder de algemene noemer van Nederlandse taal en cultuur verschillende majoren te combineren. Dat betekent dat niet elke afgestudeerde dezelfde (majorgebonden) eindtermen behaalt. Het merendeel van de studenten kiest voor de klassieke combinatie van Nederlandse taalstudies en Nederlandse letterkunde. De bacheloropleiding Nederlandse taal en cultuur heeft een wetenschappelijke oriëntatie. De commissie ziet deze wetenschappelijke oriëntatie voldoende in de eindtermen terug. In de opleidingsspecifieke eindtermen staat de wetenschappelijke beoefening van de Nederlandse taalkunde, taalbeheersing en letterkunde centraal. Ook de algemene (facultaire) eindtermen van de opleiding richten zich op intellectuele basisvaardigheden met een academisch karakter, zoals logisch redeneren, zelfreflectie en zelfkritiek. De commissie is van mening dat de bacheloropleiding Nederlandse taal en cultuur beschikt over eindtermen die passen bij het vakgebied. Deze eindtermen sluiten voldoende aan bij het domeinspecifiek referentiekader en zijn gebaseerd op de Dublin-descriptoren voor een opleiding op bachelorniveau. Standaard 2: Onderwijsleeromgeving De commissie ziet in de opleiding Nederlandse taal en cultuur aan de VU een duidelijk en samenhangend programma. De invulling van dit programma is afhankelijk van de keuze van de major. Verreweg de meeste studenten kiezen voor een majorcombinatie van Nederlandse taalkunde en Nederlandse letterkunde; deze studenten volgen in wezen een klassieke opleiding Nederlands. Naast twee majoren volgen alle studenten een verplicht pakket van 30 EC, dat bestaat uit een aantal algemene academische vakken en een aantal afdelingsbrede vakken. Dit zijn inleidende vakken die specifiek zijn ontwikkeld voor taalkundestudenten dan wel letterkundestudenten, en die afhankelijk zijn van de gekozen majoren. Daarnaast is er de vaste profileringsruimte van 30 EC, die VU-breed in het eerste semester van het derde jaar wordt geprogrammeerd. De commissie heeft voldoende inzicht gekregen in de opbouw van het programma van de bacheloropleiding Nederlandse taal en cultuur. De commissie is van mening dat de meeste eindtermen van deze opleiding voldoende in het programma tot uiting komen. Wel is het de commissie gebleken dat in de major Nederlandse taalstudies het vak taalbeheersing centraal QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam 37 staat. De commissie adviseert de opleiding ervoor te zorgen dat de studenten ook in de toekomst over voldoende taalkundige kennis blijven beschikken. De academische oriëntatie komt in de visie van het panel voldoende in het programma aan bod. Deze oriëntatie is zichtbaar in het algemene deel (met name in de vakken Academische vaardigheden, Filosofie en Methoden van empirisch onderzoek). Daarnaast heeft de commissie geconstateerd dat ook in het reguliere curriculum onderzoek regelmatig aan de orde komt, bijvoorbeeld door docenten die eigen onderzoek in hun werkcolleges verwerken. Op basis van de gesprekken met studenten, docenten en studieadviseur concludeert de commissie dat de opleiding studeerbaar is. De studenten ervaren geen onoverkomelijke struikelblokken. Ook de studiebegeleiding is volgens de commissie afdoende ingericht met de inzet van een studieadviseur en tutoren in het eerste jaar. De studenten geven aan in het tweede en derde jaar weinig behoefte aan studieadvisering te hebben. De opleiding is ruim bestaft en beschikt over het algemeen over goed gekwalificeerd personeel. De bezetting bij taalkunde is beperkt tot één uhd en één ud, maar de commissie is van mening dat het ook met deze bezetting mogelijk is voldoende taalkundig onderwijs te verzorgen. Op het vlak van BKO vertoont de opleiding een achterstand. De commissie adviseert de opleiding deze achterstand zo snel mogelijk weg te werken en constateert dat de eerste stappen daartoe inmiddels zijn genomen. Tot slot is de commissie van oordeel dat de opleiding Nederlandse taal en cultuur beschikt over voldoende voorzieningen. Ook de opleidingsspecifieke kwaliteitszorg is voldoende ingevuld. De oc’s doen met veel inzet en toewijding hun werk en treden ook proactief op. Standaard 3: Toetsing en gerealiseerde eindtermen Het toetsbeleid bij de VU verkeert nog in de opstartfase. De examencommissies bekijken geen scripties en hebben geen bemoeienis met de becijfering. De visitatiecommissie heeft vernomen dat de toetscommissie met ingang van 1 maart 2013 met deze en andere werkzaamheden is begonnen. Daarnaast is er onduidelijkheid over de rol van de tweede lezer bij scripties, die nog niet in alle gevallen is ingevuld. Ook het beleid ter voorkoming van fraude is voor verbetering vatbaar. De commissie constateert dat de VU lang heeft gewacht met concrete stappen om de kwaliteit van de toetsing te bewaken en is van mening dat snelle verbetering geboden is. De commissie heeft er vertrouwen in dat het toetsbeleid in de komende periode voortvarend geïmplementeerd zal worden. De scripties zijn van een voldoende niveau. De commissie heeft een steekproef van eindwerkstukken beoordeeld en is het eens met de cijfers die de docenten eraan hebben toegekend. Ook de lager beoordeelde scripties voldoen aan de eisen van een wetenschappelijk werkstuk. De commissie concludeert op grond daarvan dat de beoogde eindtermen van de bacheloropleiding Nederlandse taal en cultuur worden gerealiseerd. 38 QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam De commissie beoordeelt de standaarden uit het Beoordelingskader voor de beperkte opleidingsbeoordeling als volgt: Bacheloropleiding Nederlandse taal en cultuur Standaard 1: Beoogde eindkwalificaties Standaard 2: Onderwijsleeromgeving Standaard 3: Toetsing en gerealiseerde eindkwalificaties voldoende voldoende voldoende Algemeen eindoordeel voldoende De voorzitter en de secretaris van de commissie verklaren hierbij dat alle leden van de commissie kennis hebben genomen van dit rapport en instemmen met de hierin vastgestelde oordelen. Zij verklaren ook dat de beoordeling in onafhankelijkheid heeft plaatsgevonden. Datum: 30 juli 2013 Prof. dr. Theo D’haen (voorzitter) QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam Drs. Erik van der Spek (secretaris) 39 40 QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam Behandeling van de standaarden uit het Beoordelingskader voor de beperkte opleidingsbeoordeling Standaard 1: Beoogde eindkwalificaties De beoogde eindkwalificaties van de opleiding zijn wat betreft inhoud, niveau en oriëntatie geconcretiseerd en voldoen aan internationale eisen. Toelichting: De beoogde eindkwalificaties passen wat betreft niveau en oriëntatie (bachelor of master; hbo of wo) binnen het Nederlandse kwalificatieraamwerk. Ze sluiten bovendien aan bij de actuele eisen die in internationaal perspectief vanuit het beroepenveld en het vakgebied worden gesteld aan de inhoud van de opleiding. Bevindingen Domeinspecifieke referentiekader De Nederlandse bachelor- en masteropleidingen op het gebied van taal- en letterkunde hanteren een gemeenschappelijk referentiekader. Dit kader heeft betrekking op een breed scala van opleidingen: vreemdetalenopleidingen, opleidingen op het gebied van de Nederlandse taal, en opleidingen die vooral aandacht geven aan taal- en literatuurtheoretische en taaloverstijgende aspecten. Het kader moet dan ook recht doen aan die uiteenlopende opleidingen. De opleidingen op het gebied van taal- en letterkunde moeten allereerst kennis en inzicht bieden in het vakgebied van de opleiding, met inbegrip van de onderwezen taal en cultuur en de daarbij horende analytische en filologische vaardigheden. Als het gaat om een vreemdetalenopleiding moet de opleiding de student een goede beheersing van de bestudeerde taal bijbrengen. Het te bereiken niveau verschilt per taal: voor schooltalen gelden hogere niveaus dan voor niet-schooltalen. Daarnaast moet de student academisch gevormd worden met voldoende aandacht voor theorie en methodologie. Volgens het domeinspecifiek referentiekader leren studenten het verworven inzicht op een wetenschappelijke manier toe te passen. In het domeinspecifiek referentiekader zijn deze algemene eisen geoperationaliseerd in een serie eisen aan de eindtermen voor de bachelor- en de masteropleidingen. Deze eisen zijn ondergebracht in de rubrieken kennis, vaardigheden/wetenschappelijke vorming, academische vaardigheden en attitude en afstemming op het afnemend veld. Daarnaast stelt het domeinspecifiek referentiekader een aantal kaders voor de inhoud en het programma van de opleidingen. De commissie heeft het domeinspecifiek referentiekader bestudeerd en is van mening dat het een goede onderlegger vormt voor de opleidingen op het gebied van taal- en letterkunde. Het is specifiek genoeg om richtlijnen aan te ontlenen voor de inrichting van de opleidingen in kwestie, maar tevens algemeen genoeg om de opleidingen in staat te stellen hun eigen accenten te leggen. Daarmee vormt het domeinspecifieke referentiekader een goede basis voor de beoordeling van de individuele opleidingen. Domeinspecifieke eisen en eindtermen De bacheloropleiding Nederlandse taal en cultuur hanteert eindtermen op drie niveaus: • • Algemene eindtermen die voor alle bacheloropleidingen bij Letteren gelden; Specifieke eindtermen voor de opleiding; QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam 41 • Eindtermen die gebonden zijn aan een major. Omdat studenten binnen de opleiding meerdere majoren kunnen combineren, zijn er ook meerdere combinaties van eindtermen mogelijk. De algemene eindtermen van de bacheloropleidingen hebben betrekking op algemene academische vaardigheden. Ze zijn onderverdeeld in vier categorieën: • • • • Intellectuele basisvaardigheden; Onderzoekende houding; Disciplinaire kennis; Vakoverstijgende vaardigheden. Een overzicht is opgenomen in Bijlage 3. In aanvulling op deze algemene eindtermen hanteert de bacheloropleiding Nederlandse taal en cultuur opleidingsspecifieke eindtermen, die eveneens zijn opgenomen in Bijlage 3. De opleiding stelt zich ten doel studenten vertrouwd te maken met de voornaamste objecten van de Nederlandse taalkunde, Nederlandse taalbeheersing en/of Nederlandse letterkunde en met de belangrijkste methoden daarbinnen. Verder wil de opleiding bij studenten een kritische houding ontwikkelen ten aanzien van bestaande opvattingen en inzichten op hun vakgebied. Studenten leren de eigen bevindingen en adviezen in helder en doelmatig Nederlands te verwoorden. Tot slot wil de opleiding studenten leren goed te functioneren in een maatschappelijke functie waarbij een beroep wordt gedaan op hun competenties binnen het vakgebied. In de kritische reflectie heeft de opleiding aangegeven op welke wijze de algemene en de opleidingsspecifieke eindtermen gekoppeld zijn aan de Dublin-descriptoren. De commissie stelt vast dat de beoogde eindtermen passen bij het domeinspecifieke referentiekader en dat ze gebaseerd zijn op de Dublin-descriptoren. De commissie is van oordeel dat de doelstelling van de opleiding erop gericht is de studenten op te leiden tot het niveau van een bachelor en dat de eindtermen door hun nadruk op de relevante ontwikkelingen in de discipline, de ethische en normatieve denkwijzen in de wetenschap en de onderzoekende houding duidelijk een academisch karakter laten zien Niveau en oriëntatie De bacheloropleiding Nederlandse taal en cultuur is sinds 2006 gebaseerd op de tweemajorenstructuur. Binnen Nederlandse taal en cultuur kiezen studenten voor een eerste major Nederlandse taalstudies of Nederlandse letterkunde. Ze kunnen deze beide majoren ook combineren; dan volgen ze in wezen een klassieke opleiding in de Neerlandistiek. De meeste studenten kiezen voor deze combinatie: zes van de zeven studenten die de commissie gesproken heeft, hadden deze klassieke combinatie gekozen. Volgens de kritische reflectie kiest 60% van de studenten deze combinatie, met uitschieters tot 80%. Naast de genoemde combinatie kunnen de studenten ook andere combinaties kiezen. De combinatie Nederlandse taalstudies met Taalwetenschap trok tot 2010 nog 10-15% van de studenten, maar is in 2012 niet meer gekozen. De combinatie Nederlandse taalstudies met Engelse taalkunde werd tot 2010 door ongeveer 10% van de studenten gekozen, maar daarna nog maar incidenteel. Andere combinaties komen nog minder voor. Zoals aangegeven wordt de tweemajorenstructuur vanaf het studiejaar 2013-2014 beëindigd. Daarom beperken we ons verder tot de klassieke combinatie van Nederlandse taalstudies en Nederlandse letterkunde. 42 QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam Volgens de kritische reflectie kent de bacheloropleiding Nederlandse taal en cultuur een wetenschappelijke oriëntatie. De wetenschappelijke beoefening van de Nederlandse taalkunde, taalbeheersing en letterkunde staat nadrukkelijk centraal. Ook de algemene (facultaire) eindtermen van de opleiding richten zich expliciet op intellectuele basisvaardigheden met een academisch karakter, zoals logisch redeneren, zelfreflectie en zelfkritiek. De commissie ziet deze wetenschappelijke oriëntatie voldoende in de eindtermen terug. Overwegingen De commissie is van mening dat de bacheloropleiding Nederlandse taal en cultuur beschikt over heldere eindtermen. Dat geldt zowel voor de facultaire als de opleidingsspecifieke eindtermen. De tweemajorenstructuur maakt het mogelijk om onder de algemene noemer van Nederlandse taal en cultuur verschillende majoren te combineren. Dat betekent dat niet elke afgestudeerde dezelfde (majorgebonden) eindtermen behaalt. In de praktijk ziet de commissie hier geen probleem in, aangezien het merendeel van de studenten kiest voor de klassieke combinatie van Nederlandse taalstudies en Nederlandse letterkunde. Bovendien vallen ook andere majorcombinaties wel onder de algemene ‘paraplu’ die gevormd wordt door de facultaire en opleidingsspecifieke eindtermen. De commissie is van mening dat de eindtermen voldoende aansluiten bij het domeinspecifiek referentiekader en dat ze gebaseerd zijn op de Dublin-descriptoren voor een opleiding op bachelorniveau. Conclusie Bacheloropleiding Nederlandse taal en cultuur: de commissie beoordeelt Standaard 1 als ‘voldoende’. QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam 43 Standaard 2: Onderwijsleeromgeving Het programma, het personeel en de opleidingsspecifieke voorzieningen maken het voor de instromende studenten mogelijk de beoogde eindkwalificaties te realiseren. Toelichting: De inhoud en vormgeving van het programma stelt de toegelaten studenten in staat de beoogde eindkwalificaties te bereiken. De kwaliteit van het personeel en van de opleidingsspecifieke voorzieningen is daarbij essentieel. Programma, personeel en voorzieningen vormen een voor studenten samenhangende onderwijsleeromgeving. Bevindingen Opbouw en samenhang van de programma’s Zoals reeds beschreven bij Standaard 1 bestaat de opleiding uit twee majoren. Het merendeel van de studenten Nederlandse taal en cultuur kiest voor de combinatie Nederlandse taalstudies en Nederlandse letterkunde. Ze kunnen zelf bepalen welke van deze twee majoren ze als eerste major kiezen: het verschil is dat ze voor deze eerste major de bachelorscriptie schrijven. Dat betekent dat ze ook aan het einde van het eerste jaar kunnen bepalen welke hun eerste major wordt. In totaal bestaat het bachelorcurriculum uit drie jaar en omvat 180 EC. Dit is als volgt verdeeld: • Een algemeen deel met een aantal facultair verplichte vakken (Academische vaardigheden en Filosofie) en een aantal afdelingsbrede vakken (vakken die verplicht zijn voor alle studenten die een taalkundemajor respectievelijk een letterkundemajor volgen), in totaal 30 EC; • Eerste major, inclusief scriptie en scriptiecolloquium, 69 EC; • Tweede major, 51 EC; • Minor of profileringsruimte, 30 EC. In het algemene deel van de opleiding staan academische vaardigheden centraal. Daarnaast volgen de studenten een aantal inleidende vakken op het gebied van de Nederlandse taal en cultuur. Welke dat precies zijn, hangt af van de combinatie van majoren die de studenten kiezen. Studenten die de klassieke majorencombinatie van Nederlandse taalstudies en Nederlandse letterkunde kiezen, volgen het vak Inleiding Literatuurwetenschap en het vak Discourse-analyse voor letterkundigen. Studenten die twee taalkundige majoren kiezen, volgen in plaats daarvan de vakken Inleiding Taalwetenschap en Inleiding Communicatiewetenschap. Naast dit algemene programma volgen de studenten de vakken die bij hun major(en) horen. In de major Nederlandse taalstudies staat met ingang van het studiejaar 2012-2013 de taalbeheersing centraal; in de kritische reflectie is aangegeven dat studenten dan niet meer kunnen afstuderen in de taalkunde. In het eerste jaar volgen ze de vakken Nederlands in de etalage (gericht op de verwerving van fundamentele termen en begrippen) en twee vakken Discourse-analyse (A en B). In het tweede jaar verdiepen de studenten van de major Nederlandse taalstudies hun theoretische kennis over informatieverwerking en gedragsbeïnvloeding in het vak Communicatie via teksten (A en B). In de colleges Gesprekken aan het werk, werken aan gesprekken (A en B) ontwikkelen de studenten kennis over mondelinge sociale interactie. In het derde jaar is het eerste semester VU-breed gereserveerd voor de profileringsruimte. In 44 QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam deze profileringsruimte hebben de studenten een grote vrijheid: ze kunnen een minor volgen (binnen of buiten de eigen faculteit), maar ze kunnen deze ruimte ook gebruiken voor een stage of een verblijf in het buitenland. Aansluitend volgen de studenten een scriptiecolloquium (3 EC) en schrijven ze een scriptie (6 EC). Parallel hieraan volgen ze nog een laatste vak: Digitale communicatie of Inleiding taalvariatie. In de major Nederlandse letterkunde verwerven de studenten in het eerste jaar een literairhistorisch overzicht van de Nederlandse literatuur, verdeeld over vier collegeseries die steeds een periode behandelen: middeleeuwen, 1550-1830, 1800-1940 en 1940-heden. In het tweede jaar wordt deze kennis verdiept met een meer thematische benadering. In de vakken Contemporary Literary Culture en Literaire teksten en benaderingen leren studenten de literatuur vanuit een internationaal perspectief te benaderen. Het vak Verdieping Oudere Letterkunde geeft ze inzicht in wetenschappelijke debatten over sleutelteksten uit het verleden. De uitgeverij en de literaire kritiek staan centraal in het vak Boekwetenschap en het Literaire Bedrijf. Hierin komt ook het beroepsperspectief aan de orde. Tot slot kunnen de studenten hun eigen onderzoeksvaardigheden aanscherpen in het Onderzoeksproject letterkunde. Ook in andere tweede- en derdejaarsvakken komen onderzoek en onderzoeksvaardigheden geregeld aan bod. De opzet van het derde jaar is vergelijkbaar met dat van de major Nederlandse taalstudies. Veel studenten bij letterkunde volgen de minor Aan de slag met literatuur, waarin aandacht wordt besteed aan de beroepspraktijk. Deze minor bevat onder meer het vak Creatief schrijven: de VU is naar eigen zeggen de enige universiteit die dit vak aanbiedt op academisch niveau. De commissie heeft met de studenten en docenten van gedachten gewisseld over de opbouw van en de samenhang binnen het programma. De studenten geven aan een duidelijke samenhang in het programma te zien. In het eerste jaar zijn de vakken inleidend, in de daarop volgende jaren wordt daarop voortgebouwd. Bij letterkunde waarderen studenten het chronologisch overzicht, dat in het tweede jaar gevolgd wordt door een meer thematisch opgezette verdieping. De faculteit heeft goede voorzieningen om een buitenlands verblijf voor studenten te faciliteren, zoals ook door de studenten wordt bevestigd. Elk jaar gaat wel een aantal studenten naar het buitenland; in het afgelopen jaar waren dat er vier van de twintig. Daarmee komt de opleiding in de buurt van het facultaire streefcijfer van 25%. De studenten kunnen gebruik maken van een lijstje met universiteiten waarmee afspraken zijn. In het afgelopen jaar zijn er studenten naar Londen, Zuid-Afrika en Berlijn gegaan. De commissie heeft tot slot met zowel studenten als docenten gesproken over de beroepsvoorbereiding en loopbaanoriëntatie. De studenten met wie de commissie heeft gesproken, gaven aan dat er weinig structurele voorlichting is en dat stages niet actief gepromoot worden. Ook bij de vorige visitatie was dit een aandachtpunt. De docenten gaven aan dat ze mede om deze reden de minor Aan de slag met literatuur ontwikkeld hebben. Ook in Boekwetenschap en literair bedrijf is er enige informatie over de arbeidsmarkt opgenomen, inclusief een excursie naar uitgeverij Singel 262. Bij taalbeheersing geven de docenten tijdens de vakken regelmatig inzicht in problemen die je als tekstschrijver of taaladviseur tegen kunt komen. De commissie waardeert deze ontwikkelingen, maar adviseert de opleiding blijvend aandacht te besteden aan de beroepsoriëntatie. QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam 45 Op basis van de gevoerde gesprekken en na een analyse van het programma en van de leermiddelen die de commissie ter inzage heeft gehad, constateert zij dat het programma van een voldoende niveau is. Didactische uitgangspunten De Faculteit der Letteren sluit aan bij de algemene onderwijsvisie van de Vrije Universiteit. In deze visie vormen faculteit en universiteit een gemeenschap voor wetenschappelijke kennisontwikkeling. Deze visie bevat de volgende uitgangspunten: • De studenten worden serieus genomen als deelnemers aan het proces van kennisontwikkeling; • De studenten werken samen met de docenten aan de oplossing van problemen, waarbij de hoofdvragen en kernbegrippen van het vakgebied centraal staan; • De studenten maken kennis en doen ervaring op met methoden van onderzoek en de regels voor samenwerking en communicatie die in het vakgebied gelden; • De studenten worden zich door reflectie bewust van deze methoden en regels. In bacheloropleidingen wordt de specifieke vakkennis vanuit de onderwijsfilosofie van de VU geplaatst in een breed cultureel en wetenschappelijk perspectief. Dit concept wordt sinds 2006 vormgegeven met behulp van de tweemajorenstructuur. Door deze combinatie is het enerzijds mogelijk diep op een specifiek vakgebied in te gaan, terwijl de studenten anderzijds de mogelijkheid hebben om vanuit een brede interesse te kiezen voor bijvoorbeeld een combinatie van twee talen. Meer in het bijzonder streeft de opleiding Nederlandse taal en cultuur naar activerend onderwijs. Dat komt tot uiting in een combinatie van hoorcolleges en kleinschalige werkcolleges. Doordat studenten mondeling en schriftelijk moeten reageren op vakliteratuur en op elkaars werkstukken, leren ze dat adequate en integere verantwoording van standpunten of onderzoeksresultaten vanzelfsprekend is. Daarnaast leren ze om te werken in teamverband. De commissie is van mening dat de opleiding Nederlandse taal en cultuur een goede invulling heeft gegeven aan de didactische uitgangspunten van de faculteit. Waarborging van doelstellingen en eindtermen in de programma’s De opleiding heeft geen overzicht gemaakt van de wijze waarop de verschillende eindtermen terugkomen in de onderscheiden programmaonderdelen. Ook de wijze waarop de programmaonderdelen bijdragen aan de Dublin-descriptoren is niet inzichtelijk gemaakt. Hierdoor is het voor de commissie moeilijk om te zien of en in welke mate de verschillende cursussen bijdragen aan de te bereiken eindtermen. De commissie adviseert de opleiding om alsnog zo’n overzicht op te stellen. Maar de aanduiding van de vakken waarin de verschillende eindtermen aan bod komen geeft het vertrouwen dat alle aspecten daadwerkelijk in het programma vertegenwoordigd zijn. In meer algemene zin heeft de commissie wel inzicht gekregen in de opbouw van en de gedachtegang achter het programma van de bacheloropleiding Nederlandse taal en cultuur. Deze gedachtegang is hierboven ook besproken onder het kopje Opbouw en samenhang van het programma. In hoofdlijnen komt het erop neer dat in de beide majoren in het eerste jaar een brede inleiding wordt gegeven – thematisch voor de major Nederlandse taalstudies en chronologisch voor de major Nederlandse letterkunde. In het tweede jaar wordt de theorie op beide fronten verdiept, waarbij onderzoek ook een grotere plaats krijgt. In het derde jaar staat (na de profileringsruimte) het eigen onderzoek centraal bij het schrijven van de bachelorscriptie. 46 QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam In het algemeen is de commissie van mening dat de eindtermen van de opleiding voldoende in het programma tot uiting komen. De commissie heeft wel vragen over de positie van taalkunde in de major Nederlandse taalstudies. Doordat de opleiding het aandeel van taalkunde heeft teruggebracht, is het de vraag of de studenten nog voldoende taalkundig geschoold worden voor bijvoorbeeld het leraarschap. De docenten met wie de commissie heeft gesproken, geven aan dat dit aspect ook voor hen een punt van zorg is. Zij stellen dat het aandeel taalkunde is afgenomen op grond van economische motieven en gebrek aan personeel. Ze geven wel aan dat het vak Nederlands in de etalage nog een stevige component taalkunde bevat. De commissie twijfelt eraan of de studenten de eindtermen voor taalkunde wel kunnen behalen en adviseert de opleiding het aandeel van taalkunde in de nieuwe bacheloropleiding Communicatie- en Informatiewetenschappen te versterken. Wetenschappelijke vorming De bacheloropleiding Nederlandse taal en cultuur heeft in de visie van de commissie een academische oriëntatie. Deze academische oriëntatie komt vooral terug in het algemene deel. Alle bachelorstudenten volgen de onderdelen Academische vaardigheden, Filosofie en (in het tweede jaar) Methoden van empirisch onderzoek. Maar ook in het reguliere curriculum komt onderzoek regelmatig aan de orde, aldus de studenten met wie de commissie heeft gesproken. De studenten zijn op de hoogte van het onderzoek van de docenten en sluiten daarbij aan bij de keuze van hun scriptieonderwerpen. De commissie heeft met de docenten gesproken over een verschuiving van meer academische vakken naar meer toepassingsgerichte vakken. De commissie was van mening dat die verschuiving in de nieuwe opzet van de studie zichtbaar is in vakken als Creatief schrijven en het Schrijvershuisbezoek. De docenten gaven echter aan dat ook in deze vakken het academisch gehalte voorop staat. Creatief schrijven impliceert bijvoorbeeld een gedegen kennis van verhaaltechnieken en strategieën. Bij het Schrijvershuisbezoek gaan studenten men op zoek naar de poëtica van de schrijver en daarvoor lezen de studenten ook veel poëticale teksten. In beide vakken zit ook een substantiële theoretische component. De commissie kan zich vinden in deze uitleg. Studielast en studeerbaarheid De instroom bij de bacheloropleiding Nederlandse taal en cultuur schommelt in de afgelopen jaren tussen de tien en twintig studenten: in het studiejaar 2011-2012 bedroeg de instroom 21 studenten. Het percentage studenten dat op schema ligt komt volgens de kritische reflectie in de buurt van de 70%, waarmee het in lijn is met de prestatieafspraken die binnen de VU zijn gemaakt. De studenten met wie de commissie heeft gesproken, ervaren de opleiding als studeerbaar. Het aantal contacturen bedraagt (volgens opgave van de opleiding) 12-16 uur per week in het eerste jaar, 10-12 in het tweede en 8-10 in het derde. De gepercipieerde studielast ligt (bij deze studenten) tussen de 25 en 30 uur per week. Bij navraag bleek wel dat de studenten het lezen van primaire werken niet altijd als studietijd meetellen. De studenten ervaren geen bijzondere struikelblokken: ze geven aan dat de studiehandleiding adequate informatie geeft over de werklast. De commissie concludeert dat de opleiding studeerbaar is. Onderwijsgevend personeel en staf-studentratio De bacheloropleiding Nederlandse taal en cultuur beschikt over drie hoogleraren voor de leerstoelen Taalbeheersing, Oudere Nederlandse Letterkunde en Moderne Nederlandse Letterkunde. Bij taalkunde is geen hoogleraar meer, de staf bestaat bij taalkunde uit een universitair docent (ud) en een universitair hoofddocent (uhd). Bij taalbeheersing zijn één QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam 47 hoogleraar, twee uhd’s en negen ud’s c.q. docenten werkzaam; deze docenten zijn op twee na gepromoveerd. Bij letterkunde zijn naast de hoogleraren één uhd en vier ud’s werkzaam. De docent-studentratio is 1:12,6 (uitgaande van het totaal aan fte’s) of 1:21 (uitgaande van de onderwijstijd). De commissie constateert dat er ruim voldoende staf is voor de onderwijstaken. Alle gepromoveerde docenten zetten zich in voor onderzoek. Ze zijn verbonden aan onderzoeksprojecten en onderzoeksinstituten, participeren in facultaire zwaartepunten en/of maken deel uit van de redactie van wetenschappelijke tijdschriften. Eén docent vervult naast zijn aanstelling bij de VU een bijzonder hoogleraarschap Afrikaanse letterkunde. De commissie concludeert dat het inhoudelijk niveau van de docenten goed is, alleen het ontbreken van een hoogleraar taalkunde wordt als een gemis ervaren. De commissie stelt vast dat het beleid en de implementatie van de Basiskwalificatie Onderwijs (BKO) aan de VU nog in de kinderschoenen staan. In het komende jaar zal een aantal jongere docenten de BKO-opleiding volgen. De universiteit heeft nog niet bepaald of ook de seniordocenten een BKO moeten behalen. Men overweegt deze docenten een dossier te laten samenstellen, waarna ze mogelijk nog aanvullende cursussen moeten volgen. De commissie adviseert de opleiding en daarmee ook de VU met klem om de BKO-regeling serieus te nemen en ervoor te zorgen dat alle docenten aan deze basiseisen voldoen. De commissie heeft in dit verband met genoegen geconstateerd dat de afdelingen Taal en Letteren inmiddels concrete afspraken hebben gemaakt met de lerarenopleiding van de VU om voor het eind van 2013 tenminste 30 docenten een BKO te laten behalen. Studiebegeleiding De opleiding beschikt over een studieadviseur, die de voortgang van de studenten in de gaten houdt. Bij achterblijvende resultaten nodigt de adviseur deze studenten uit voor een gesprek. De studenten die de commissie gesproken heeft, maken ook gebruik van haar diensten. Ze kunnen via de site een afspraak maken of gebruik maken van het inloopspreekuur. De studieadviseur helpt bijvoorbeeld bij de keuze tussen de eerste en tweede major. Zij kan ook een studieplan voor de studenten samenstellen. Met ingang van het studiejaar 2012-2013 is daarnaast een tutoraat ingesteld, met als doel vroegtijdig in te spelen op eventuele problemen. Het tutoraat is alleen bedoeld voor de propedeuse. Tijdens de propedeuse zijn er vier bijeenkomsten gepland. Tijdens de eerste bijeenkomsten staan de studievaardigheden centraal, daarna worden de bijeenkomsten ingevuld door docenten die de eerstejaarscollege verzorgen. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om de voorbereiding van tentamens of de beste werkwijze bij het lezen van grote aantallen teksten. De commissie heeft geconstateerd dat de studenten hun weg binnen de opleiding weten te vinden en geen bijzondere barrière ervaren. Ze kennen de studieadviseur en weten haar te vinden. Op grond daarvan concludeert de commissie dat de studiebegeleiding afdoende is ingevuld. Opleidingsspecifieke voorzieningen en kwaliteitszorg De studenten zijn over het algemeen tevreden over de voorzieningen. Zij geven aan dat de universiteitsbibliotheek goed gesorteerd en toegankelijk is. De meeste studenten werken thuis, maar ze zijn van mening dat er voldoende werkplekken en computerstilteruimtes zijn om te studeren. Er zijn geen specifieke voorzieningen voor de opleiding Nederlandse taal en cultuur. 48 QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam Voor de Letterenfaculteit is een Facultaire Bibliotheekcommissie ingesteld, die adviseert over aankopen. De docenten van de opleiding onderhouden goede contacten met de vakreferenten van deze commissie. Dat zorgt ervoor dat er doorgaans voldoende relevante literatuur voor bijvoorbeeld werkcolleges aanwezig is. Wel bestaat er zorg bij de docenten over de bezuinigingen bij de bibliotheek van de VU en over de gevolgen die dit zal hebben voor de beschikbaarheid van boeken. Voor de bacheloropleidingen in de talen bij de Faculteit der Letteren zijn twee brede opleidingscommissies (oc) samengesteld. Taal en Communicatie houdt zich bezig met de taalkunde-majoren van Nederlands en de moderne talen, Letterkunde en Cultuur doet hetzelfde voor de letterkunde-majoren. Onder de oc Taal en Communicatie valt ook de opleiding Communicatie- en Informatiewetenschappen (CIW). Dat betekent dat er dus twee opleidingscommissies zijn die zich bezighouden met de opleiding Nederlandse taal en cultuur. De vertegenwoordigers van beide commissies geven aan dat men door de verwevenheid van de majoren de oc’s per opleiding heeft moeten opgeven. Maar de beide commissies vergaderen bijna altijd samen. De visitatiecommissie ziet in dat deze werkwijze voortvloeit uit de keuze voor de tweemajorenstructuur. In de beide oc’s zitten zeven studentleden. In principe zijn alle opleidingen vertegenwoordigd door een docent en een student. Soms zijn studentleden moeilijk te vinden. De voorzitter geeft aan dat de Studentenraad de verantwoordelijkheid van de werving van studenten op zich heeft genomen en daar soms moeite mee heeft. De oc staat met een aantal leden wel op de introductiedag van de eerstejaarsstudenten en probeert daar de studenten te motiveren. Onder normale omstandigheden komt de oc ongeveer zes keer per jaar bij elkaar. Men hanteert geen vast vergaderschema, omdat er veel onzekerheid is over de aanlevering van de stukken. Bij incidenten komt men vaak in een kleiner comité bij elkaar om eventuele problemen snel te kunnen oplossen. De gesprekspartners kunnen verschillende voorbeelden noemen van problemen die tussentijds zijn opgelost. De belangrijkste taken van de oc zijn de bespreking van de evaluaties en het signaleren van knelpunten. Daarbij hanteert de VU een evaluatiecyclus: alle bachelor- en mastercursussen worden elke drie jaar geëvalueerd. Daarnaast evalueert men nieuwe cursussen, cursussen van nieuwe docenten en cursussen die de vorige keer slecht werden geëvalueerd. Maar vanwege de grote wijzigingen in het seizoen 2013-2014 gaat men in die situatie alle cursussen evalueren. Dat gebeurt dan niet alleen achteraf, maar ook tussentijds. Door het grote aantal veranderingen evalueert men veel vaker dan formeel gevraagd wordt. De vakken die aan de beurt zijn, worden aan het einde van een vak geëvalueerd met formulieren (schriftelijk en anoniem); deze formulieren worden verwerkt door het Onderwijscentrum. De uitkomsten gaan naar de betreffende docent, zijn leidinggevende en de oc. Per opleiding is er één evaluatiecontactpersoon die een verslag over die opleiding maakt. Op basis daarvan bepaalt de oc of er moet worden ingegrepen. Daarnaast maakt de oc een verslag van de verbeteringen die worden doorgevoerd; dit verslag komt op de studentenportal te staan. Studenten ontvangen hierover ook een mail. De oc -leden noemen als bezwaar dat de looptijd van de verwerking van de evaluatieformulieren veel te lang is, onder andere door de bezuinigingen bij het Onderwijscentrum. Men wacht op het bezoekmoment (winter 2013) nog op de verwerking van de laatste evaluaties van vorig studiejaar. Een mogelijkheid zou zijn het traject te digitaliseren, maar ook die operatie moet worden uitgevoerd door het Onderwijscentrum. QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam 49 Daarbij speelt een rol dat de VU sterk bezuinigt op ondersteunend personeel. Voor de commissie is dit een punt van zorg. Op basis van de gesprekken met studenten en docenten van de verschillende oc’s heeft de commissie geconstateerd dat deze studenten en docenten voldoende invulling geven aan hun taken en verplichtingen. De betrokken studenten en docenten konden ook voorbeelden noemen van veranderingen die mede door hun toedoen waren doorgevoerd. Ze reageren proactief en voeren ook tussentijds veranderingen door. Overwegingen De commissie ziet in de opleiding Nederlandse taal en cultuur aan de VU een duidelijk en samenhangend programma. De invulling van dit programma is afhankelijk van de keuze van majoren, maar de studenten die kiezen voor een combinatie van Nederlandse taalstudies en Nederlandse letterkunde volgen in wezen een klassieke opleiding Nederlands. De algemene academische vakken vormen daar een goede aanvulling op. Ook studenten die een eerste major Nederlandse taalstudies of Nederlandse letterkunde combineren met (bijvoorbeeld) een major Spaans of een major Literatuurwetenschap, vallen onder de opleiding Nederlandse taal en cultuur. Omdat deze combinaties minder voorkomen, heeft de commissie zich hiermee niet bezig gehouden. De commissie heeft voldoende inzicht gekregen in de opbouw van en de gedachtegang achter het programma van de bacheloropleiding Nederlandse taal en cultuur. De commissie is van mening dat in het algemeen de eindtermen van deze opleiding voldoende in het programma tot uiting komen. Wel vraagt de commissie zich af of de studenten met het huidige aanbod aan taalkundige vakken de beoogde eindtermen kunnen behalen. De commissie adviseert de opleiding het aandeel van de taalkunde in de major Nederlandse taalstudies te versterken. Op basis van de gesprekken met studenten, docenten en studieadviseur concludeert de commissie dat de opleiding studeerbaar is. De studenten ervaren geen onoverkomelijke struikelblokken. Ook de studiebegeleiding is afdoende ingericht met de inzet van een studieadviseur en tutoren in het eerste jaar. De opleiding is ruim bestaft en beschikt over het algemeen over goed gekwalificeerd personeel. De bezetting bij taalkunde is beperkt tot één uhd en één ud, maar de commissie is van mening dat het ook met deze bezetting mogelijk is voldoende taalkundig onderwijs te verzorgen. Op het vlak van BKO vertoont de opleiding echter een achterstand. De commissie adviseert de opleiding deze achterstand zo snel mogelijk weg te werken en constateert dat hiertoe stappen zijn gezet. Tot slot is de commissie van oordeel dat de opleiding Nederlandse taal en cultuur beschikt over voldoende voorzieningen. Ook de opleidingsspecifieke kwaliteitszorg is voldoende ingevuld. De oc’s doen met veel inzet en toewijding hun werk en treden ook proactief op. Wel is een snellere verwerking van de evaluatieresultaten gewenst, maar de commissie realiseert zich dat de opleiding hiervoor afhankelijk is van andere partijen. Conclusie Bacheloropleiding Nederlandse taal en cultuur: de commissie beoordeelt Standaard 2 als ‘voldoende’. 50 QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam Standaard 3: Toetsing en gerealiseerde eindkwalificaties De opleiding beschikt over een adequaat systeem van toetsing en toont aan dat de beoogde eindkwalificaties worden gerealiseerd. Toelichting: Het gerealiseerde niveau blijkt uit de tussentijdse en afsluitende toetsen, de afstudeerwerken en de wijze waarop afgestudeerden in de praktijk of in een vervolgopleiding functioneren. De toetsen en de beoordeling zijn valide, betrouwbaar en voor studenten inzichtelijk. Bevindingen Systeem van toetsing Aan het toetsbeleid van de opleiding ligt een facultair beleid ten grondslag. In dit beleid wordt beschreven dat elke cursus wordt getoetst en de opleiding bij de meeste cursussen een combinatie van toetsen en toetsmomenten hanteert. De toetsen sluiten volgens het toetsbeleid ook aan bij de leerdoelen en de werkvormen van de vakken. De basis van het toetsbeleid wordt gevormd door het Onderwijs- en Examenreglement (OER). Hierin is het recht op deelname vastgelegd. Ook de toetsvorm, de beoordeling, de bekendmaking en geldigheidsduur van de uitslag, het recht op inzage en nabespreking, en de rol van de examencommissie zijn vastgelegd in de OER. De commissie heeft de OER en toetsen van meerdere vakken van de opleiding bestudeerd. De commissie onderschrijft de uitgangspunten over toetsing van de opleiding en heeft tijdens de visitatie kunnen vaststellen dat ook docenten en studenten hier positief tegenover staan De commissie heeft vastgesteld tijdens de gesprekken met de studenten dat zij voorafgaand aan de toetsing van een vak goed geïnformeerd zijn over de wijze van toetsing en beoordeling. De commissie heeft voorts een aantal gemaakte toetsen van de opleiding Nederlandse taal en cultuur ingezien en zich een oordeel gevormd over het niveau van de toetsen en de wijze van beoordeling en feedback. De commissie vindt beide adequaat. De commissie heeft een gesprek gehad met een aantal leden van de examencommissies Moderne Talen en Culturen (MTC) en Taal en Communicatie (T&C). De eerste examencommissie (ec) is verantwoordelijk voor de letterkundige scripties, de tweede voor de taalkundescripties. Ook in dit geval zijn er dus twee commissies betrokken bij de opleiding Nederlandse taal en cultuur. De beide ec’s vergaderen afzonderlijk, maar overleggen veel gezamenlijk. Hun belangrijkste werkzaamheden zijn de productietaken: beslissingen over verzoeken om vrijstellingen, verzoeken om buitenlandverblijf, toelatingen van hbo-instromers of verzoeken om een herkansing. De commissie heeft de ec’s gevraagd naar hun bemoeienis met het scriptietraject. De ec T&C geeft aan het scriptiecontract, de onderzoeksvraag en het werkplan nauwkeurig te bekijken. De ec MTC stelt dat de examencommissie formeel verantwoordelijk is voor de haalbaarheid van de onderzoeksvraag, maar dit in de praktijk overlaat aan de expertise van de docent. In beide gevallen bekijken de ec’s geen steekproeven van scripties, maar men is wel voornemens dit vanaf 2013 te gaan doen. Ook is er (nog) geen bemoeienis met de becijfering. Met ingang van 2011 geldt een facultaire richtlijn die aangeeft dat de beoordeling van bachelorscripties in handen is van de begeleider. Tot die tijd was er ruimte voor een tweede lezer. Uit de gesprekken is gebleken dat de opleiding bij letterenscripties altijd een tweede lezer hanteert, bij taalkunde is dat niet altijd het geval. De commissie is van mening dat een goede scriptiebeoordeling altijd een tweede lezer vergt en adviseert de faculteit om de QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam 51 genoemde richtlijn aan te passen. Inmiddels heeft het faculteitsbestuur dit advies ter harte genomen, met als gevolg dat vanaf 1 maart 2013 alle bachelorscripties (weer) door een tweede lezer zullen worden beoordeeld. De commissie acht het daarnaast van belang dat de oordelen over en becijfering van een scriptie goed onderbouwd worden. Hiervoor is een facultair beoordelingsformulier ontwikkeld, dat verdeeld is in vijftien deelaspecten. Dit formulier is tot nu toe echter niet door alle docenten gehanteerd. Vanaf het studiejaar 2012-2013 is het formulier verplicht. De commissie adviseert de ec erop toe te zien dat dit formulier inderdaad uniform wordt toegepast. Sinds 2011 is de kwaliteit van toetsing een officieel onderdeel van de bevoegdheden van de examencommissie. De commissie heeft echter geconstateerd dat hier bij de bacheloropleiding Nederlandse taal en cultuur nog geen invulling aan is gegeven. Men heeft hiermee gewacht op het facultaire toetsbeleid. De facultaire toetscommissie is met ingang van 1 maart 2013 van start gegaan met het formuleren van een taakstelling en een checklist voor de beoordeling van tentamens. Vanaf het studiejaar 2013-2014 moeten de werkzaamheden van deze commissie concrete resultaten gaan opleveren. De commissie is positief over het aantreden van deze commissie, maar constateert wel dat de VU lang heeft gewacht met concrete stappen om de kwaliteit van de toetsing te bewaken. De ec’s zijn wel betrokken bij het bestrijden van fraude (vooral plagiaat). Maar zij hebben daar geen initiërende rol in. Docenten melden een vermoeden van fraude bij de ec. De ec nodigt in zo’n geval de betrokken student uit om een verklaring te geven. De ec bepaalt vervolgens wat de consequenties zijn. Docenten maken voor de opsporing van fraude gebruik van de Blackboard-optie Turnitin. Maar uit de gesprekken die de commissie met de docenten heeft gevoerd, blijkt ten eerste dat dit niet structureel gebeurt en ten tweede dat de docenten niet tevreden zijn over de mogelijkheden van Turnitin. De commissie adviseert de opleiding ervoor te zorgen dat er een structurele controle op plagiaat plaatsvindt, en dat hiervoor zo nodig additionele hulpmiddelen beschikbaar worden gesteld. Gerealiseerd eindniveau De commissie heeft vier bachelorscripties gelezen en heeft geconstateerd dat deze van een voldoende niveau zijn. De oordelen van de commissie komen overeen met de becijfering door de staf. Alle scripties, ook die met een lager cijfer (6-6,5), voldoen aan de vereiste criteria. Ze hebben een heldere probleemstelling, benutten de relevante literatuur, zijn redelijk tot goed gestructureerd en bevatten conclusies en een discussieparagraaf. De opleiding slaagt er in studenten op te leiden tot het vereiste niveau van een academische bacheloropleiding. Een andere graadmeter voor het gerealiseerde niveau is de doorstroom naar verschillende masterprogramma’s. De kritische reflectie laat zien dat vrijwel alle bachelorstudenten Nederlandse taal en cultuur doorstromen naar een vervolgopleiding. Een enkele afgestudeerde volgt tijdens de bacheloropleiding de educatieve minor en gaat daarmee aan de slag als leraar met een tweedegraads bevoegdheid. Na het voltooien van een masteropleiding vinden veel afgestudeerden eveneens hun weg naar het leraarschap, zo blijkt uit de kritische reflectie. Zij volgen dan de educatieve masteropleiding en verwerven daarmee een eerstegraads bevoegdheid. Studenten met als hoofdrichting taalbeheersing komen daarnaast vaak te werken in de voorlichting en de public relations. Studenten met als hoofdrichting letterkunde werken vaak in het beroepenveld van uitgeverij, krant, bibliotheek en het boekenvak. Daarnaast stromen studenten uit beide 52 QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam hoofdrichtingen door in onderzoeksfuncties. De commissie concludeert dat de afgestudeerden (na het afronden van een masteropleiding) hun weg in het beroepenveld weten te vinden. Overwegingen De commissie heeft onderzocht of de toetsen een goede weergave zijn van het bereikte niveau, zowel van afzonderlijke cursussen als van de opleiding als geheel, en stelt vast dat zij aan de kwaliteitsnormen voldoen. De toetsen die de commissie heeft bekeken, passen bij de beoogde leerdoelen en zijn adequaat geconstrueerd. Het toetsbeleid bij de VU verkeert nog in de opstartfase. De examencommissies bekijken geen (steekproeven van) scripties en hebben (nog) geen bemoeienis met de becijfering. Met het aantreden van de toetscommissie in het voorjaar van 2013 is hiermee een begin gemaakt. Daarnaast is er nog onduidelijkheid over de rol van de tweede lezer bij scripties, die tot voor kort nog niet in alle gevallen was ingevuld. Ook het beleid ter voorkoming van fraude is voor verbetering vatbaar. De commissie constateert dat de VU lang heeft gewacht met concrete stappen om de kwaliteit van de toetsing te bewaken en is van mening dat snelle verbetering geboden is. De commissie heeft er vertrouwen in dat het toetsbeleid in de komende periode voortvarend geïmplementeerd zal worden. Ondanks de kritiek op het toetsbeleid is de commissie wel van mening dat de studenten van de bacheloropleiding het beoogde eindniveau realiseren. Dat constateert de commissie na lezing van een steekproef van bachelorscripties. De eindwerkstukken zijn van een voldoende niveau en worden adequaat beoordeeld. Verder stelt de commissie vast dat de afgestudeerden hun weg vinden naar vervolgopleidingen op masterniveau en uiteindelijk terecht komen in passende functies in het beroepenveld. De commissie heeft het systeem van toetsing en het gerealiseerde eindniveau tegen elkaar afgewogen en deze afweging valt uit in het voordeel van het gerealiseerde eindniveau. Daarom komt de commissie tot een voldoende op deze standaard. Conclusie Bacheloropleiding Nederlandse taal en cultuur: de commissie beoordeelt Standaard 3 als ‘voldoende’. QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam 53 Algemeen eindoordeel De commissie komt op basis van het bestudeerde materiaal en de gevoerde gesprekken tijdens het visitatiebezoek tot het oordeel dat de bacheloropleiding Nederlandse taal en cultuur op de drie standaarden voldoende presteert. De doelstellingen van de opleiding, zoals geformuleerd in de facultaire eindtermen, de opleidingseindtermen en de eindtermen per major, sluiten voldoende aan bij het vakgebied. De meeste studenten combineren de majoren Nederlandse taalkunde en Nederlandse letterkunde en volgen daarmee een klassieke opleiding in de Neerlandistiek. De organisatie van het onderwijsprogramma en de bijbehorende begeleiding en voorzieningen zijn voldoende en dragen ertoe bij dat de studenten een brede basiskennis van de Nederlandse taal en letterkunde verwerven. Het toetsbeleid verkeert nog in de opstartfase, maar aan de hand van de toetsen en scripties stelt de commissie vast dat de studenten een voldoende niveau behalen. De opleiding bereidt de studenten voldoende voor op een aansluitende masteropleiding. Conclusie De commissie beoordeelt de bacheloropleiding Nederlandse taal en cultuur als ‘voldoende’. 54 QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam III: Bacheloropleiding Taalwetenschap QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam 55 56 QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam Samenvattend oordeel van de commissie Dit samenvattend oordeel geeft de bevindingen en overwegingen weer van de commissie Taal- en Letterkunde 2013 over de bacheloropleiding Taalwetenschap aan de Vrije Universiteit. De commissie baseert haar oordeel op de kritische reflecties, aanvullende informatie naar aanleiding van vragen van de commissie, informatie uit de gesprekken tijdens het bezoek, de geselecteerde (eind)scripties en de documenten die tijdens het bezoek ter inzage waren. De commissie heeft voor de opleiding zowel positieve aspecten opgemerkt als verbeterpunten gesignaleerd. Na deze tegen elkaar te hebben afgewogen, is de commissie tot het oordeel gekomen dat de opleiding Taalwetenschap voldoet aan de eisen voor basiskwaliteit die de voorwaarde zijn voor heraccreditatie. Standaard 1: Beoogde eindtermen De commissie is van mening dat de bacheloropleiding Taalwetenschap beschikt over heldere eindtermen. De opleiding hanteert eindtermen op twee niveaus: facultaire en opleidingsgebonden eindtermen. De tweemajorenstructuur maakt het mogelijk om onder de algemene noemer van Taalwetenschap verschillende majoren te combineren. De studenten kunnen een eerste major Taalwetenschap combineren met een tweede major Nederlandse taalstudies, Engelse taalkunde of Spaans. Dat betekent dat niet elke afgestudeerde dezelfde (majorgebonden) eindtermen behaalt. De studenten behalen echter wel allemaal de facultaire en opleidingsgebonden eindtermen. De bacheloropleiding Taalwetenschap combineert een wetenschappelijke oriëntatie met een duidelijke gerichtheid op de beroepspraktijk. De vertaalslag van theorie naar praktijk vormt een onderscheidend kenmerk van de opleiding. Daarnaast onderscheidt de opleiding zich in de aandacht voor taalverwerving, met name atypische taalverwerving (bij bijvoorbeeld dyslexie en in NT2-onderwijs). De commissie is van mening dat de bacheloropleiding Taalwetenschap beschikt over facultaire en opleidingsgebonden eindtermen die passen bij het vakgebied. Deze eindtermen sluiten voldoende aan bij het domeinspecifiek referentiekader en zijn gebaseerd op de Dublindescriptoren voor een opleiding op bachelorniveau. Standaard 2: Onderwijsleeromgeving De major Taalwetenschap biedt in de ogen van de commissie een breed en compleet programma. De invulling van dit programma is mede afhankelijk van de keuze voor een tweede major. Naast twee majoren volgen alle studenten een verplicht pakket van 30 EC, dat bestaat uit een aantal algemene academische vakken en een aantal afdelingsbrede vakken. Dit zijn inleidende vakken die specifiek zijn ontwikkeld voor (in dit geval) taalkundestudenten. Daarnaast is er de vaste profileringsruimte van 30 EC, die VU-breed in het eerste semester van het derde jaar wordt geprogrammeerd. In deze profileringsruimte kunnen de studenten een minor volgen (binnen de eigen faculteit of daarbuiten), maar ze kunnen ook een stage doen of een onderdeel van hun studie in het buitenland volgen. De commissie is van mening dat de bacheloropleiding Taalwetenschap een duidelijke opbouw heeft. De beroepsoriëntatie vormt een rode draad in het curriculum; veel vakken hebben (mede) een toegepast karakter. Ook de academische oriëntatie komt in de visie van de commissie voldoende in het programma tot uiting, zowel in het vakspecifieke deel als in het algemene (facultaire) deel. De commissie waardeert dat ook in de toepassingsgerichte vakken het academisch karakter gewaarborgd wordt. QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam 57 Op basis van de gevoerde gesprekken en op basis van een eigen analyse van curriculum en studiemateriaal concludeert de commissie dat de opleiding studeerbaar is. De meeste studenten ervaren geen bijzondere struikelblokken en vinden voldoende uitdaging in de opleiding. Ook de studiebegeleiding is volgens de commissie voldoende ingevuld. De opleiding is ruim bestaft en beschikt over goed gekwalificeerd personeel. De vaste stafleden zijn allen gepromoveerd en betrokken bij onderzoek. Op het vlak van BKO vertoont de opleiding echter een achterstand. De commissie adviseert de opleiding deze achterstand zo snel mogelijk weg te werken en constateert dat de eerste stappen daartoe inmiddels zijn genomen. Tot slot is de commissie van oordeel dat de opleiding Taalwetenschap beschikt over voldoende voorzieningen. De oc doet met veel inzet en toewijding haar werk en treedt ook proactief op. Standaard 3: Toetsing en gerealiseerde eindtermen Het toetsbeleid bij de VU verkeert nog in de opstartfase. De examencommissies bekijken geen scripties en hebben geen bemoeienis met de becijfering. De visitatiecommissie heeft vernomen dat de toetscommissie met ingang van 1 maart 2013 met deze en andere werkzaamheden is begonnen. Daarnaast is er onduidelijkheid over de rol van de tweede lezer bij scripties, die nog niet in alle gevallen is ingevuld. Ook het beleid ter voorkoming van fraude is voor verbetering vatbaar. De commissie constateert dat de VU lang heeft gewacht met concrete stappen om de kwaliteit van de toetsing te bewaken en is van mening dat snelle verbetering geboden is. Ondanks dat heeft de commissie er voldoende vertrouwen in dat het toetsbeleid in de komende periode voortvarend geïmplementeerd zal worden. Het niveau van de scripties is voldoende. De commissie heeft een steekproef van eindwerkstukken beoordeeld en is het eens met de cijfers die de docenten eraan hebben toegekend. Ook de lager beoordeelde scripties voldoen aan de eisen van een wetenschappelijk werkstuk. De commissie concludeert op grond daarvan dat de beoogde eindtermen van de bacheloropleiding Taalwetenschap worden gerealiseerd. De commissie beoordeelt de standaarden uit het Beoordelingskader voor de beperkte opleidingsbeoordeling als volgt: Bacheloropleiding Taalwetenschap Standaard 1: Beoogde eindkwalificaties Standaard 2: Onderwijsleeromgeving Standaard 3: Toetsing en gerealiseerde eindkwalificaties voldoende voldoende voldoende Algemeen eindoordeel voldoende 58 QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam De voorzitter en de secretaris van de commissie verklaren hierbij dat alle leden van de commissie kennis hebben genomen van dit rapport en instemmen met de hierin vastgestelde oordelen. Zij verklaren ook dat de beoordeling in onafhankelijkheid heeft plaatsgevonden. Datum: 30 juli 2013 Prof. dr. Theo D’haen (voorzitter) QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam Drs. Erik van der Spek (secretaris) 59 60 QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam Behandeling van de standaarden uit het Beoordelingskader voor de beperkte opleidingsbeoordeling Standaard 1: Beoogde eindkwalificaties De beoogde eindkwalificaties van de opleiding zijn wat betreft inhoud, niveau en oriëntatie geconcretiseerd en voldoen aan internationale eisen. Toelichting: De beoogde eindkwalificaties passen wat betreft niveau en oriëntatie (bachelor of master; hbo of wo) binnen het Nederlandse kwalificatieraamwerk. Ze sluiten bovendien aan bij de actuele eisen die in internationaal perspectief vanuit het beroepenveld en het vakgebied worden gesteld aan de inhoud van de opleiding. Bevindingen Domeinspecifieke referentiekader De Nederlandse bachelor- en masteropleidingen op het gebied van taal- en letterkunde hanteren een gemeenschappelijk referentiekader. Dit kader heeft betrekking op een breed scala van opleidingen: vreemdetalenopleidingen, opleidingen op het gebied van de Nederlandse taal, en opleidingen die vooral aandacht geven aan taal- en literatuurtheoretische en taaloverstijgende aspecten. Het kader moet dan ook recht doen aan die uiteenlopende opleidingen. De opleidingen op het gebied van taal- en letterkunde moeten allereerst kennis en inzicht bieden in het vakgebied van de opleiding, met inbegrip van de onderwezen taal en cultuur en de daarbij horende analytische en filologische vaardigheden. Als het gaat om een vreemdetalenopleiding moet de opleiding de student een goede beheersing van de bestudeerde taal bijbrengen. Het te bereiken niveau verschilt per taal: voor schooltalen gelden hogere niveaus dan voor niet-schooltalen. Daarnaast moet de student academisch gevormd worden met voldoende aandacht voor theorie en methodologie. Volgens het domeinspecifiek referentiekader leren studenten het verworven inzicht op een wetenschappelijke manier toe te passen. In het domeinspecifiek referentiekader zijn deze algemene eisen geoperationaliseerd in een serie eisen aan de eindtermen voor de bachelor- en de masteropleidingen. Deze eisen zijn ondergebracht in de rubrieken kennis, vaardigheden/wetenschappelijke vorming, academische vaardigheden en attitude en afstemming op het afnemend veld. Daarnaast stelt het domeinspecifiek referentiekader een aantal kaders voor de inhoud en het programma van de opleidingen. De commissie heeft het domeinspecifiek referentiekader bestudeerd en is van mening dat het een goede onderlegger vormt voor de opleidingen op het gebied van taal- en letterkunde. Het is specifiek genoeg om richtlijnen aan te ontlenen voor de inrichting van de opleidingen in kwestie, maar tevens algemeen genoeg om de opleidingen in staat te stellen hun eigen accenten te leggen. Daarmee vormt het domeinspecifieke referentiekader een goede basis voor de beoordeling van de individuele opleidingen. Domeinspecifieke eisen en eindtermen De bacheloropleiding Taalwetenschap hanteert eindtermen op twee niveaus: • • Algemene eindtermen die voor alle bacheloropleidingen bij Letteren gelden; Eindtermen die gebonden zijn aan de opleiding. QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam 61 De algemene eindtermen van de bacheloropleidingen hebben betrekking op algemene academische vaardigheden. Ze zijn onderverdeeld in vier categorieën: • • • • Intellectuele basisvaardigheden; Onderzoekende houding; Disciplinaire kennis; Vakoverstijgende vaardigheden. Een overzicht is opgenomen in Bijlage 3 bij dit rapport. In aanvulling op deze algemene eindtermen hanteert de bacheloropleiding Taalwetenschap opleidingsgebonden eindtermen, die voortvloeien uit het onderwijs- en examenreglement (OER). Een overzicht van deze eindtermen is opgenomen als Bijlage 3. De studenten doen allereerst inzicht op in de theoretische aspecten van de taalwetenschap en leren de verworven kennis in de praktijk te brengen. Ze leren wetenschappelijk te denken, handelen en communiceren. Verder leren de studenten de vakwetenschappelijke kennis in een bredere wijsgerige en maatschappelijke context te plaatsen. Afronding van de opleiding geeft automatisch toegang tot de aansluitende masteropleiding, te weten de master Taalwetenschap. De commissie stelt vast dat de beoogde eindtermen passen bij het domeinspecifieke referentiekader en dat ze gebaseerd zijn op de Dublin-descriptoren. De commissie is van oordeel dat de doelstelling van de opleiding erop gericht is de studenten op te leiden tot het niveau van een bachelor. De combinatie van de algemene facultaire eindtermen en de specifieke eindtermen van de opleiding geven de commissie voldoende vertrouwen dat het academisch karakter van de opleiding is gewaarborgd. Niveau en oriëntatie De studenten kunnen een eerste major Taalwetenschap combineren met een tweede major Nederlandse taalstudies, Engelse taalkunde of Spaans. Een combinatie van Taalwetenschap met een tweede major Nederlandse taalstudies legt de nadruk op de bredere theoretische en praktische aspecten van de taalkunde. De student leert enerzijds om de taalstructuur dieper te doorgronden, anderzijds wordt er veel aandacht besteed aan een diepgaande analyse van taalgebruik. Bij de combinatie met Engelse taalkunde of Spaans ligt de nadruk op de toepassing van de kennis over taalsystemen en taalverwervingsprocessen. Het leren van een vreemde taal krijgt daarbij veel aandacht. Bij elk van de genoemde majorencombinaties is de wetenschappelijke oriëntatie duidelijk aanwezig. De commissie ziet deze oriëntatie terug in de eindtermen 3, 4, 5 en 6. De opleiding wil studenten afleveren die zelfstandig een wetenschappelijk onderzoek kunnen uitvoeren. Naast de wetenschappelijke oriëntatie is ook de gerichtheid op de beroepspraktijk duidelijk aanwezig. Binnen de opleiding ligt het accent op de vertaalslag van theorie naar praktijk, zoals ook tot uiting komt in eindterm 2. Volgens de kritische reflectie is deze vertaalslag zichtbaar in vrijwel alle vakken binnen de major Taalwetenschap. Een tweede punt waarin de opleiding zich onderscheidt, is de aandacht die gegeven wordt aan taalverwerving (waarbij het vooral gaat om atypische taalverwerving, zoals tot uiting komt in de aandacht voor onderwerpen als dyslexie en NT2-onderwijs). Overwegingen De commissie is van mening dat de bacheloropleiding Taalwetenschap beschikt over voldoende specifieke eindtermen. Dat geldt voor zowel de facultaire als de 62 QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam opleidingsgebonden eindtermen. Deze eindtermen geven de opleiding een wetenschappelijke oriëntatie. De opleiding heeft in de ogen van de commissie bovendien een duidelijk eigen profiel, waarin de vertaling van theorie naar praktijk en de aandacht voor taalverwerving onderscheidende kenmerken zijn. De tweemajorenstructuur maakt het mogelijk om een eerste major Taalwetenschap te combineren met drie verschillende tweede majoren. Dat betekent dat niet elke afgestudeerde dezelfde (majorgebonden) eindtermen behaalt. De studenten behalen echter wel allemaal de facultaire eindtermen en de eindtermen van de opleiding Taalwetenschap. De commissie is van mening dat de eindtermen voldoende aansluiten bij het domeinspecifiek referentiekader en dat ze gebaseerd zijn op de Dublin-descriptoren voor een opleiding op bachelorniveau. Conclusie Bacheloropleiding Taalwetenschap: de commissie beoordeelt Standaard 1 als ‘voldoende’. QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam 63 Standaard 2: Onderwijsleeromgeving Het programma, het personeel en de opleidingsspecifieke voorzieningen maken het voor de instromende studenten mogelijk de beoogde eindkwalificaties te realiseren. Toelichting: De inhoud en vormgeving van het programma stelt de toegelaten studenten in staat de beoogde eindkwalificaties te bereiken. De kwaliteit van het personeel en van de opleidingsspecifieke voorzieningen is daarbij essentieel. Programma, personeel en voorzieningen vormen een voor studenten samenhangende onderwijsleeromgeving. Bevindingen Opbouw en samenhang van de programma’s Zoals reeds beschreven bij Standaard 1 bestaat de opleiding uit twee majoren. Een eerste major Taalwetenschap kan gecombineerd worden met een tweede major Nederlandse taalkunde, Engelse taalkunde of Spaans. In totaal beslaat het bachelorcurriculum drie jaar en omvat het 180 EC. Dit is als volgt verdeeld: • Een algemeen deel met een aantal facultair verplichte vakken (Academische vaardigheden en Filosofie) en een aantal afdelingsbrede vakken (vakken die verplicht zijn voor alle studenten die een taalkundemajor volgen), in totaal 30 EC; • Eerste major, inclusief scriptie en scriptiecolloquium, 60 EC; • Tweede major, 60 EC; • Minor of profileringsruimte, 30 EC. In het algemene deel van de opleiding staan academische vaardigheden centraal. Dit deel omvat de facultaire vakken Academische vaardigheden, Filosofie en (in het tweede jaar) Methodologie. Daarnaast volgen de studenten twee inleidende vakken op het gebied van de Taalwetenschap: Inleiding Communicatiewetenschap en Inleiding Taalwetenschap. De major Taalwetenschap bestaat volgens de kritische reflectie uit een voorbereidend en inleidend eerste jaar, een verdiepend tweede jaar en een derde jaar waarin de studenten zich specialiseren. Alle vakken die deel uitmaken van deze major, zijn verplicht. In het eerste jaar volgen de studenten vier vakken binnen de major Taalwetenschap. In het vak Inleiding syntaxis worden studenten bekend gemaakt met taalstructuren en leren ze de bijbehorende terminologie. In het vak Kinder- en tweedetaalverwerving leren de studenten hoe taalverwerving normaal gesproken verloopt. Atypische taalverwerving staat centraal in het vak Inleiding taalontwikkelingsstoornissen. Het jaar sluit af met een Inleiding psycholinguïstiek, waarin de basis wordt gelegd voor vakken in het tweede en derde jaar. In het tweede jaar verdiepen de studenten hun kennis en inzicht. Het vak Taalverwervingstheorieën biedt een theoretische verdieping van het eerstejaarsvak Kinder- en tweedetaalverwerving. De vakken Morfo-fonologie en Spreken en horen bieden een introductie in de fonetiek, fonologie en morfologie. In twee vakken, Inleiding taalleerproblemen en Inleiding Nederlands, wordt een eerste vertaalslag naar de praktijk gemaakt. Aan het einde van het tweede jaar bereiden de studenten zich voor op hun specialisatie in het derde jaar. Studenten die kiezen voor de specialisatie Theoretische taalwetenschap volgen de vakken Fonologie en Semantiek; kiezen ze voor Toegepaste taalwetenschap, dan kiezen ze het vak Statistiek. 64 QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam In het derde jaar is in het eerste semester de profileringsruimte gepland. Studenten kunnen in deze ruimte kiezen voor vakken binnen of buiten de VU; ze kunnen ook een stage volgen of naar het buitenland gaan. De commissie heeft van alle mogelijkheden voorbeelden gehoord. De studenten geven wel aan dat de keuzemogelijkheden voor minoren beperkt zijn, maar de docenten geven aan dat er nieuwe minoren ontwikkeld zijn. Vanaf september 2013 zijn de minoren Text mining en E-humanities beschikbaar. In de tweede helft van het derde jaar volgen de studenten twee vakken voor hun specialisatie. Studenten die Theoretische taalwetenschap kiezen, volgen de vakken Taaltypologie en Het computationele lexicon. Kiezen ze voor Toegepaste taalwetenschap, dan volgen ze drie vakken: Woordenschatverwerving T2, Vreemde talen onderwijzen en Toetsing van taalvaardigheid. Parallel aan deze vakken schrijven de studenten hun bachelorscriptie. Ze worden hiertoe voorbereid tijdens het scriptiecolloquium. De studenten moeten hun tweedejaarsvakken afgerond hebben voor ze met hun scriptie mogen beginnen. De meeste studenten sluiten aan bij een van de lopende onderzoeksprogramma’s, maar ze mogen ook onderwerpen daarbuiten selecteren. Ze zijn vrij in de keuze van hun begeleider en ze mogen hun scriptie ook schrijven in de taal van hun tweede major. De commissie heeft met de studenten en docenten van gedachten gewisseld over de opbouw van en de samenhang binnen het programma. De studenten ervaren de opleiding als breed en compleet. Weliswaar zijn ze van mening dat veel vakken een inleidend karakter hebben, maar ze geven aan dat ze daardoor wel inzicht krijgen in de vele toepassingsmogelijkheden van het vak. Wel zouden de studenten meer vrije keuze in het programma terug willen zien. De keuzemogelijkheden beperken zich nu tot de keuze voor een specialisatie en de minorruimte. De beroepsoriëntatie vormt een rode draad in het curriculum; veel vakken hebben in de beleving van de docenten (mede) een toegepast karakter. Zo worden in het vak Kinder- en tweedetaalverwerving vragen behandeld over taalontwikkeling en meertaligheid die afkomstig zijn van het forum Ouders Online. In het college Toetsen van taalvaardigheid worden studenten getraind in het analyseren en ontwerpen van taaltoetsen. Op basis van de gevoerde gesprekken en na een analyse van het programma en van de leermiddelen die de commissie ter inzage heeft gehad, constateert zij dat het programma de studenten adequaat voorbereidt op het bereiken van de eindtermen. Didactische uitgangspunten De Faculteit der Letteren sluit aan bij de algemene onderwijsvisie van de Vrije Universiteit. In deze visie vormen faculteit en universiteit een gemeenschap voor wetenschappelijke kennisontwikkeling. Deze visie bevat de volgende uitgangspunten: • De studenten worden serieus genomen als deelnemers aan het proces van kennisontwikkeling; • De studenten werken samen met de docenten aan de oplossing van problemen, waarbij de hoofdvragen en kernbegrippen van het vakgebied centraal staan; • De studenten maken kennis en doen ervaring op met methoden van onderzoek en de regels voor samenwerking en communicatie die in het vakgebied gelden; • De studenten worden zich door reflectie bewust van deze methoden en regels. QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam 65 In de bacheloropleiding Taalwetenschap wordt de specifieke vakkennis vanuit de onderwijsfilosofie van de VU geplaatst in een breed cultureel en wetenschappelijk perspectief. Dit concept wordt sinds 2006 vormgegeven met behulp van de tweemajorenstructuur. Door deze combinatie is het enerzijds mogelijk diep op een specifiek vakgebied in te gaan, terwijl de studenten anderzijds de mogelijkheid hebben om vanuit een brede interesse te kiezen voor bijvoorbeeld een combinatie van twee talen. In de gesprekken is het de commissie echter gebleken dat de docenten zich de didactische visie, zoals geformuleerd in de vier facultaire uitgangspunten, niet eigen hebben gemaakt. De commissie adviseert daarom om bij de ontwikkeling van de nieuwe opleiding grondiger na te denken over de invulling van het didactisch concept. Waarborging van doelstellingen en eindtermen in de programma’s De opleiding heeft de relatie tussen de eindtermen en de verschillende vakken duidelijk verantwoord. Ook de wijze waarop de programmaonderdelen bijdragen aan de Dublindescriptoren is voldoende inzichtelijk gemaakt. Op grond daarvan is de commissie van mening dat alle eindtermen in voldoende mate in het programma terugkomen. De commissie constateert dat de relatie tussen eindtermen en programma afhankelijk is van de keuze van de majoren. Wanneer een student een tweede major Engelse taalkunde of Spaans kiest, vormen de vakken op het gebied van taalverwerving een natuurlijke brug tussen de eerste en tweede major. De studenten ervaren zelf hoe het is om een tweede taal te verwerven en om verschillende onderwijsmethodes te ondergaan (bij Spaans geldt dit sterker dan bij Engels). Daarnaast wordt bij deze majorencombinaties aandacht besteed aan vertalen, tekstanalyse en taalvariatie. De combinatie met een tweede major Nederlandse taalkunde maakt het mogelijk om verdieping te bereiken op het gebied van de analyse van taalgebruik (pragmatiek, retorica) en tekstanalyse. Wetenschappelijke vorming De bacheloropleiding Taalwetenschap heeft volgens de kritische reflectie een wetenschappelijke oriëntatie. De commissie ziet deze wetenschappelijke oriëntatie vooral terug in de tweedejaarsvakken, waarin de theoretische verdieping centraal staat. Het facultaire deel versterkt deze academische oriëntatie. Alle bachelorstudenten volgen de onderdelen Academische vaardigheden, Filosofie en (in het tweede jaar) Methodologie. De studenten geven aan dat de docenten regelmatig voorbeelden van onderzoek inbrengen in de werkcolleges. Daarnaast leren studenten door het schrijven van de bachelorscriptie zelf wetenschappelijk te reflecteren en daarvan verslag te doen. Daarnaast kent een aantal vakken een meer praktijkgerichte oriëntatie, waarbij de vertaalslag wordt gemaakt naar de toepassing van de opgedane inzichten in de praktijk. Het viel de commissie op dat met name de afstudeerrichting Toegepaste taalkunde sterk toepassingsgericht is, ook in het derde jaar met vakken als Vreemde talen onderwijzen en Toetsen van taalvaardigheid. De commissie heeft in dat verband de vraag gesteld of deze afstudeerrichting niet te veel neigt naar een beroepsopleiding. De docenten geven echter aan dat ook in deze vakken het wetenschappelijke karakter centraal staat, met alle taaltheoretische ondersteuning die daarvoor nodig is. De zorgen van de commissie ten aanzien van het academische karakter van de toepassingsgerichte vakken zijn in de gesprekken met de docenten weggenomen. 66 QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam Studielast en studeerbaarheid De bacheloropleiding Taalwetenschap heeft een aantal jaren te kampen gehad met (zeer) lage instroomcijfers. In het afgelopen jaar bedroeg de instroom veertien. Van deze studenten hebben er tien een bindend studieadvies gekregen, de andere studenten hadden dispensatie. Van deze tien kregen er acht een positief bindend studieadvies. Maar de rendementen voldoen nog niet aan de VU-brede prestatieafspraken (70% van de herinschrijvers behaalt binnen vier jaar het bachelordiploma). De opleiding probeert daar verandering in te brengen met onder meer studiebegeleiding en nieuwe initiatieven als het tutoraat en het scriptiecolloquium. De studenten met wie de commissie heeft gesproken, hebben wisselende ervaringen als het gaat om studielast. Een van de studenten volgt naast de twee verplichte majoren een derde major, terwijl een andere student er maar net in slaagt om twee majoren bij te houden. Het aantal contacturen bedraagt (volgens opgave van de opleiding) 12-16 uur per week in het eerste jaar, 10-12 in het tweede en 8-10 in het derde. De meeste studenten ervaren geen bijzondere struikelblokken en vinden voldoende uitdaging in de opleiding. Op basis van de gevoerde gesprekken en op basis van een eigen analyse van curriculum en studiemateriaal concludeert de commissie dat de opleiding studeerbaar is. Onderwijsgevend personeel en staf-studentratio De bacheloropleiding Taalwetenschap maakt gebruik van de eigen vaste staf en van docenten van andere leerstoelgroepen, zoals Computationele lexicologie. De opleiding beschikt over twee hoogleraren, voor de specialisaties Theoretische taalwetenschap (0,2 fte) en Toegepaste taalwetenschap (0,6 fte). Daarnaast zijn er drie UD’s en een promovenda aan de opleiding verbonden. Alle docenten (behalve de promovenda) zijn gepromoveerd en doen onderzoek binnen hun eigen specialisatie. De docent-studentratio is 1:11 (uitgaande van het totaal aan fte’s) of 1:22 (uitgaande van de onderwijstijd). De commissie constateert dat de opleiding ruim bestaft is. De commissie stelt vast dat het beleid en de implementatie van de Basiskwalificatie Onderwijs (BKO) bij de Faculteit der Letteren nog in de kinderschoenen staan. In het komende jaar zal een aantal jongere docenten de BKO-opleiding volgen. De universiteit heeft nog niet bepaald of ook de seniordocenten een BKO moeten behalen. Men overweegt deze docenten een dossier te laten samenstellen, waarna ze mogelijk nog aanvullende cursussen moeten volgen. De commissie adviseert de opleiding en daarmee ook de VU met klem om de BKO-regeling serieus te nemen en daadkrachtiger op te treden om ervoor te zorgen dat alle docenten aan deze basiseisen voldoen. De commissie heeft in dit verband met genoegen geconstateerd dat de afdelingen Taal en Letteren inmiddels concrete afspraken hebben gemaakt met de lerarenopleiding van de VU om voor het eind van 2013 tenminste 30 docenten een BKO te laten behalen. Studiebegeleiding De opleiding beschikt over een studieadviseur, die de voortgang van de studenten in de gaten houdt. Bij achterblijvende resultaten nodigt de adviseur deze studenten uit voor een gesprek. De studenten die de commissie gesproken heeft, maken ook gebruik van de diensten van de studieadviseur. Ze kunnen via de site een afspraak maken of gebruik maken van het inloopspreekuur. De studieadviseur helpt bijvoorbeeld bij de keuze tussen de eerste en tweede major. Zij kan ook een studieplan voor de studenten samenstellen. Met ingang van het studiejaar 2012-2013 is daarnaast een tutoraat ingesteld, met als doel vroegtijdig in te spelen op eventuele problemen. Het tutoraat is alleen bedoeld voor de QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam 67 propedeuse. Tijdens de propedeuse zijn er vier bijeenkomsten gepland. Tijdens de eerste bijeenkomsten staan de studievaardigheden centraal, daarna worden de bijeenkomsten ingevuld door docenten die de eerstejaarscolleges verzorgen. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om de voorbereiding van tentamens of de beste werkwijze bij het lezen van grote aantallen teksten. Het schrijven van de scriptie leverde in het verleden vaak vertraging op. Daarom is in het studiejaar 2011-2012 het scriptiecolloquium ingevoerd. Tijdens dit colloquium worden de studenten in groepjes begeleid bij het formuleren van hun onderzoeksvraag, het uitwerken van de opzet en de methodiek van de scriptie. De studenten zijn tevreden over de begeleiding bij het schrijven van hun scriptie. Opleidingsspecifieke voorzieningen en kwaliteitszorg De studenten zijn over het algemeen tevreden over de voorzieningen. Zij geven aan dat de universiteitsbibliotheek voldoende gesorteerd en toegankelijk is. Wel geven ze aan dat het aantal tijdschriften beperkt is: de VU beschikt volgens de studenten over aanzienlijk minder licenties dan bijvoorbeeld de Radboud Universiteit Nijmegen. De meeste studenten werken thuis, maar ze zijn van mening dat er voldoende werkplekken en computerstilteruimtes zijn om te studeren. Voor de Letterenfaculteit is een Facultaire Bibliotheekcommissie ingesteld, die adviseert over aankopen. De docenten van de opleiding onderhouden goede contacten met de vakreferenten van deze commissie. Dat zorgt ervoor dat er doorgaans voldoende relevante literatuur voor bijvoorbeeld werkcolleges aanwezig is. Wel bestaat er zorg bij de docenten over de bezuinigingen bij de bibliotheek van de VU en over de gevolgen die dit zal hebben voor de beschikbaarheid van boeken. Voor de bacheloropleiding in de talen bij de Faculteit der Letteren zijn twee brede opleidingscommissies (oc) samengesteld. De opleiding Taalwetenschap valt onder de oc Communicatie- en Informatiewetenschappen. In de beide oc’s zitten zeven studentleden. In principe zijn alle opleidingen vertegenwoordigd door een docent en een student. Onder normale omstandigheden komt de oc ongeveer zes keer per jaar bij elkaar. Bij incidenten komt men vaak in een kleiner comité bij elkaar om eventuele problemen snel te kunnen oplossen. De gesprekspartners kunnen verschillende voorbeelden noemen van problemen die tussentijds zijn opgelost. De belangrijkste taken van de oc zijn de bespreking van de evaluaties en het signaleren van knelpunten. Daarbij hanteert de VU een evaluatiecyclus: alle bachelor- en mastercursussen worden elke drie jaar geëvalueerd. Daarnaast evalueert men nieuwe cursussen, cursussen van nieuwe docenten en cursussen die de vorige keer slecht werden geëvalueerd. Maar vanwege de grote wijzigingen in het seizoen 2013-2014 gaat men in die situatie alle cursussen evalueren. Dat gebeurt dan niet alleen achteraf, maar ook tussentijds. De vakken die aan de beurt zijn, worden aan het einde van een vak geëvalueerd met formulieren (schriftelijk en anoniem); deze formulieren worden verwerkt door het Onderwijscentrum. De uitkomsten gaan naar de betreffende docent, zijn leidinggevende en de oc. Per opleiding is er een één evaluatiecontactpersoon die een verslag over die opleiding maakt. Op basis daarvan bepaalt de oc of er moet worden ingegrepen. Daarnaast maakt de oc een verslag van de verbeteringen die worden doorgevoerd; dit verslag komt op de studentenportal te staan. Studenten ontvangen hierover ook een mail. 68 QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam De oc -leden noemen als bezwaar dat de looptijd van de verwerking van de evaluatieformulieren veel te lang is, onder andere door de bezuinigingen bij het Onderwijscentrum. Men wacht op het bezoekmoment (winter 2013) nog op de verwerking van de laatste evaluaties van vorig studiejaar. Een mogelijkheid zou zijn het traject te digitaliseren, maar ook die operatie moet worden uitgevoerd door het Onderwijscentrum. Daarbij speelt een rol dat de VU sterk bezuinigt op ondersteunend personeel. Voor de commissie is dit een punt van zorg. Op basis van de gesprekken met studenten en docenten van de oc heeft de commissie geconstateerd dat deze studenten en docenten voldoende invulling geven aan hun taken en verplichtingen. De betrokken studenten en docenten konden ook voorbeelden noemen van veranderingen die mede door hun toedoen waren doorgevoerd. Ze reageren proactief en voeren ook tussentijds veranderingen door. Overwegingen De commissie vindt dat het programma van de opleiding Taalwetenschap aan de VU een voldoende niveau heeft. Het stelt de studenten in staat de eindtermen te behalen. De major Taalwetenschap kent een duidelijke opbouw; dat geldt ook voor de algemene vakken, die een goede basis voor de academische vaardigheden leggen. De invulling van het programma is verder afhankelijk van de keuze van de tweede major. Bij de keuze voor een tweede major Engelse taalkunde of Spaans ligt de nadruk op taalverwerving, vertalen en taalvariatie, terwijl een tweede major Nederlandse taalkunde de student in staat stelt verdieping te bereiken in de analyse van taalgebruik. De commissie is van mening dat de wetenschappelijke oriëntatie van de opleiding voldoende tot zijn recht komt. Daarnaast kent een aantal vakken een meer praktijkgerichte oriëntatie; dit geldt vooral voor de afstudeerrichting Toegepaste taalkunde. De commissie adviseert de opleiding ervoor zorg te dagen dat ook in de toepassingsgerichte vakken het academisch karakter gewaarborgd is. De commissie concludeert op basis van de gesprekken met studenten en docenten dat de studielast adequaat is. De meeste studenten ervaren geen bijzondere struikelblokken en vinden voldoende uitdaging in de opleiding. De commissie is van mening dat de opleiding studeerbaar is. Ook de studiebegeleiding en de scriptiebegeleiding zijn voldoende ingevuld. De opleiding is ruim bestaft en beschikt over goed gekwalificeerd personeel. De vaste stafleden zijn allen gepromoveerd en betrokken bij onderzoek. Op het vlak van BKO vertoont de opleiding echter een achterstand. De commissie adviseert de opleiding deze achterstand zo snel mogelijk weg te werken en constateert dat hiertoe stappen zijn gezet. Tot slot is de commissie van oordeel dat de opleiding Taalwetenschap beschikt over voldoende voorzieningen. De oc doet met veel inzet en toewijding haar werk en treedt ook proactief op. Wel is een snellere verwerking van de evaluatieresultaten gewenst, maar de commissie realiseert zich dat de opleiding hiervoor afhankelijk is van andere partijen. Conclusie Bacheloropleiding Taalwetenschap: de commissie beoordeelt Standaard 2 als ‘voldoende’. QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam 69 Standaard 3: Toetsing en gerealiseerde eindkwalificaties De opleiding beschikt over een adequaat systeem van toetsing en toont aan dat de beoogde eindkwalificaties worden gerealiseerd. Toelichting: Het gerealiseerde niveau blijkt uit de tussentijdse en afsluitende toetsen, de afstudeerwerken en de wijze waarop afgestudeerden in de praktijk of in een vervolgopleiding functioneren. De toetsen en de beoordeling zijn valide, betrouwbaar en voor studenten inzichtelijk. Bevindingen Systeem van toetsing Aan het toetsbeleid van de opleiding ligt een facultair beleid ten grondslag. In dit beleid staat beschreven dat elke cursus wordt getoetst en de opleiding bij de meeste cursussen een combinatie van toetsen en toetsmomenten hanteert. De toetsen sluiten volgens het toetsbeleid ook aan bij de leerdoelen en de werkvormen van de vakken. De basis van het toetsbeleid wordt gevormd door het Onderwijs- en Examenreglement (OER). Hierin is het recht op deelname vastgelegd. Ook de toetsvorm, de beoordeling, de bekendmaking en geldigheidsduur van de uitslag, het recht op inzage en nabespreking, en de rol van de examencommissie zijn vastgelegd in de OER. De commissie heeft de OER en toetsen van meerdere vakken van de opleiding bestudeerd. De commissie onderschrijft de uitgangspunten over toetsing van de opleiding en heeft tijdens de visitatie kunnen vaststellen dat ook docenten en studenten hier positief tegenover staan. De commissie heeft tijdens de gesprekken met de studenten vastgesteld dat zij voorafgaand aan de toetsing van een vak goed geïnformeerd zijn over de wijze van toetsing en beoordeling. De commissie heeft voorts een aantal gemaakte toetsen van de opleiding Taalwetenschap ingezien en zich een oordeel gevormd over het niveau van de toetsen en de wijze van beoordeling en feedback. De commissie vindt beide adequaat. De commissie heeft een gesprek gehad met een aantal leden van de examencommissie Taal en Communicatie (T&C). De belangrijkste werkzaamheden van de ec zijn de productietaken: beslissingen over verzoeken om vrijstellingen, verzoeken om buitenlandverblijf, toelatingen van hbo-instromers of verzoeken om een herkansing. De commissie heeft de ec gevraagd naar de bemoeienis met het scriptietraject. De ec T&C geeft aan het scriptiecontract (waarin de student zich vastlegt op aanpak van de scriptie), de onderzoeksvraag en het werkplan van elke student nauwkeurig te bekijken. De ec bekijkt geen steekproeven van scripties, maar men is wel voornemens dit vanaf 2013 te gaan doen. Ook is er (nog) geen bemoeienis met de becijfering. Met ingang van 2011 geldt een facultaire richtlijn die aangeeft dat de beoordeling van bachelorscripties in handen is van de begeleider. Tot die tijd was er ruimte voor een tweede lezer. Uit de gesprekken is gebleken dat de opleiding altijd een tweede lezer hanteert. De commissie is van mening dat een goede scriptiebeoordeling altijd een tweede lezer vergt en adviseert de faculteit om de genoemde richtlijn aan te passen. Inmiddels heeft het faculteitsbestuur dit advies ter harte genomen en is de genoemde richtlijn aangepast. De commissie acht het daarnaast van belang dat de oordelen over en becijfering van een scriptie goed onderbouwd worden. Hiervoor is een facultair beoordelingsformulier ontwikkeld, dat verdeeld is in vijftien deelaspecten. Dit formulier wordt tot nu toe echter niet 70 QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam door alle docenten gehanteerd. Vanaf het studiejaar 2012-2013 is het formulier verplicht. De commissie adviseert de ec erop toe te zien dat dit formulier inderdaad uniform wordt toegepast. Sinds 2011 is de kwaliteit van toetsing een officieel onderdeel van de bevoegdheden van de examencommissie. De commissie heeft echter geconstateerd dat hier bij de bacheloropleiding Taalwetenschap nog geen invulling aan wordt gegeven. Men heeft hiermee gewacht op het facultaire toetsbeleid. De facultaire toetscommissie is met ingang van 1 maart 2013 van start gegaan met het formuleren van een taakstelling en een checklist voor de beoordeling van tentamens. Vanaf het studiejaar 2013-2014 moeten de werkzaamheden van deze commissie concrete resultaten gaan opleveren. De commissie is positief over het aantreden van deze commissie, maar constateert wel dat de VU lang heeft gewacht met concrete stappen om de kwaliteit van de toetsing te bewaken. De ec is wel betrokken bij het bestrijden van fraude (vooral plagiaat), maar heeft daar geen initiërende rol in. Docenten melden een vermoeden van fraude bij de ec. De ec nodigt in zo’n geval de betrokken student dan om een verklaring te geven. De ec bepaalt vervolgens wat de consequenties zijn. Docenten maken voor de opsporing van fraude gebruik van de Blackboard-optie Turnitin. Maar uit de gesprekken die de commissie met de docenten heeft gevoerd, blijkt ten eerste dat dit niet structureel gebeurt en ten tweede dat de docenten niet tevreden zijn over de mogelijkheden van Turnitin. De commissie adviseert de opleiding ervoor te zorgen dat er een structurele controle op plagiaat plaatsvindt, en dat hiervoor zo nodig additionele hulpmiddelen beschikbaar worden gesteld. Gerealiseerd eindniveau De commissie heeft vier bachelorscripties gelezen en geconstateerd dat deze van een voldoende niveau zijn. De oordelen van de commissie komen overeen met de becijfering door de staf. Alle scripties, ook die met een lager cijfer (6-6,5), voldoen aan de vereiste criteria. Ze hebben een heldere probleemstelling, benutten de relevante literatuur, zijn redelijk tot goed gestructureerd en bevatten conclusies en een discussieparagraaf. De opleiding slaagt erin studenten op te leiden tot het vereiste niveau van een academische bacheloropleiding. Een andere graadmeter voor het gerealiseerde niveau is de doorstroom naar verschillende masterprogramma’s. Uit de gesprekken met studenten en docenten blijkt dat vrijwel alle bachelorstudenten Taalwetenschap doorstromen naar een vervolgopleiding, in de meeste gevallen de master Taalwetenschap. Afgestudeerden met een onderzoeksambitie melden zich aan voor de onderzoeksmaster Linguistics. Overwegingen De commissie heeft onderzocht of de toetsen een goede weergave zijn van het bereikte niveau, zowel van afzonderlijke cursussen als van de opleiding als geheel, en stelt vast dat zij aan de kwaliteitsnormen voldoen. De toetsen die de commissie heeft bekeken, passen bij de beoogde leerdoelen en zijn adequaat geconstrueerd. Het toetsbeleid bij de VU verkeert nog in de opstartfase. De examencommissies bekijken geen (steekproeven van) scripties en hebben (nog) geen bemoeienis met de becijfering. Met het aantreden van de toetscommissie in het voorjaar van 2013 is hiermee een begin gemaakt. Daarnaast is er nog onduidelijkheid over de rol van de tweede lezer bij scripties, die tot voor kort nog niet in alle gevallen was ingevuld. Ook het beleid ter voorkoming van fraude is voor verbetering vatbaar. De commissie constateert dat de VU lang heeft gewacht met concrete stappen om de kwaliteit van de toetsing te bewaken en is van mening dat snelle verbetering QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam 71 geboden is. Ondanks dat heeft de commissie er voldoende vertrouwen in dat het toetsbeleid in de komende periode voortvarend geïmplementeerd zal worden. Ondanks de kritiek op het toetsbeleid is de commissie wel van mening dat de studenten van de bacheloropleiding het beoogde eindniveau realiseren. Dat constateert de commissie na lezing van een steekproef van bachelorscripties. De eindwerkstukken zijn van een voldoende niveau en worden adequaat beoordeeld. Verder stelt de commissie vast dat de afgestudeerden hun weg vinden naar vervolgopleidingen op masterniveau. De commissie heeft het systeem van toetsing en het gerealiseerde eindniveau tegen elkaar afgewogen en deze afweging valt uit in het voordeel van het gerealiseerde eindniveau. Daarom komt de commissie tot een voldoende op deze standaard. Conclusie Bacheloropleiding Taalwetenschap: de commissie beoordeelt Standaard 3 als ‘voldoende’. 72 QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam Algemeen eindoordeel De commissie komt op basis van het bestudeerde materiaal en de gevoerde gesprekken tijdens het visitatiebezoek tot het oordeel dat de bacheloropleiding Taalwetenschap op de drie standaarden voldoende presteert. De doelstellingen van de opleiding, zoals geformuleerd in de facultaire en opleidingsgebonden eindtermen, sluiten voldoende aan bij het vakgebied. De vertaalslag van theorie naar praktijk vormt een onderscheidend kenmerk van de opleiding. De organisatie van het onderwijsprogramma en de bijbehorende begeleiding en voorzieningen zijn voldoende en dragen ertoe bij dat de studenten een voldoende kennis van de Taalwetenschap verwerven, waarbij de beroepsoriëntatie een rode draad in het curriculum vormt. Het toetsbeleid verkeert nog in de opstartfase, maar aan de hand van de toetsen en scripties stelt de commissie vast dat de studenten een voldoende niveau behalen. De opleiding bereidt de studenten voldoende voor op een masteropleiding. Conclusie De commissie beoordeelt de bacheloropleiding Taalwetenschap als ‘voldoende’. QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam 73 74 QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam IV: Bacheloropleiding Literatuurwetenschap QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam 75 76 QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam Samenvattend oordeel van de commissie Dit samenvattend oordeel geeft de bevindingen en overwegingen weer van de commissie Taal- en Letterkunde 2013 over de bacheloropleiding Literatuurwetenschap aan de Vrije Universiteit. De commissie baseert haar oordeel op informatie uit de kritische reflecties, aanvullende informatie naar aanleiding van vooraf geformuleerde vragen van de commissie, informatie uit de gesprekken tijdens het bezoek, de geselecteerde (eind)scripties en de documenten die tijdens het bezoek ter inzage beschikbaar waren. De commissie heeft voor de opleiding zowel positieve aspecten opgemerkt als verbeterpunten gesignaleerd. Na deze tegen elkaar te hebben afgewogen, is de commissie tot het oordeel gekomen dat de opleiding Literatuurwetenschap niet voldoet aan de eisen voor basiskwaliteit die de voorwaarde zijn voor heraccreditatie. Standaard 1: Beoogde eindtermen De commissie is van mening dat de bacheloropleiding Literatuurwetenschap beschikt over specifieke eindtermen en dat deze van voldoende niveau zijn. De opleiding hanteert eindtermen op twee niveaus: facultaire eindtermen en eindtermen per major. De tweemajorenstructuur maakt het mogelijk om onder de algemene noemer van Literatuurwetenschap verschillende majoren te combineren. De studenten kunnen een eerste major Literatuurwetenschap combineren met een tweede major Nederlandse letterkunde, Engelstalige letterkunde of Algemene Cultuurwetenschappen. Dat betekent dat niet elke afgestudeerde dezelfde (majorgebonden) eindtermen behaalt. De studenten behalen echter wel allemaal de facultaire eindtermen en de eindtermen van de major Literatuurwetenschap. De commissie ziet in de bacheloropleiding Literatuurwetenschap een herkenbaar eigen profiel. De opleiding onderscheidt zich onder meer door de combinatie van het hermeneutische en het empirische paradigma. Ook de combinatie van de major Literatuurwetenschap met de major Nederlandse letterkunde, Engelstalige letterkunde of Algemene Cultuurwetenschappen is landelijk uniek. De commissie is van mening dat de bacheloropleiding Literatuurwetenschap beschikt over eindtermen die passen bij het vakgebied. Deze eindtermen sluiten voldoende aan bij het domeinspecifiek referentiekader en zijn gebaseerd op de Dublin-descriptoren voor een opleiding op bachelorniveau. Tot slot herkent de commissie in de eindtermen de wetenschappelijke oriëntatie van de opleiding. Standaard 2: Onderwijsleeromgeving De commissie heeft vastgesteld dat de major Literatuurwetenschap een duidelijk programma heeft. De invulling van dit programma is mede afhankelijk van de keuze voor een tweede major. Naast twee majoren volgen alle studenten een verplicht pakket van 30 EC, dat bestaat uit een aantal algemene academische vakken en een aantal afdelingsbrede vakken. Dit zijn inleidende vakken die specifiek zijn ontwikkeld voor letterkundestudenten. Daarnaast is er de vaste profileringsruimte van 30 EC, die VU-breed in het eerste semester van het derde jaar wordt geprogrammeerd. In deze profileringsruimte kunnen de studenten een minor volgen (binnen de eigen faculteit of daarbuiten), maar ze kunnen ook een stage doen of in de profileringsruimte aan een buitenlandse universiteit studeren. De commissie is van mening dat het programma van de bacheloropleiding Literatuurwetenschap inzichtelijk is opgebouwd. De samenhang binnen de major is herkenbaar voor de studenten, maar dat geldt in mindere mate voor de samenhang in de QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam 77 combinatie tussen de beide majoren. De studenten signaleren de nodige overlap en missen in de tweede major die ze volgen soms voldoende diepgang. De academische oriëntatie is in de visie van het panel voldoende zichtbaar in het programma. Deze oriëntatie komt zowel tot uiting in het vakspecifieke deel als in het algemene (facultaire) deel. In de tweede- en derdejaarsvakken ligt de nadruk op het zelfstandig lezen van theoretische teksten. Bovendien leren de studenten uiteenlopende theorieën te vergelijken. In het algemene deel is de wetenschappelijke benadering zichtbaar in de vakken Academische vaardigheden, Filosofie en Methodologie letterkunde. De commissie heeft geconstateerd dat het programma slechts beperkt aandacht geeft aan zowel de internationale oriëntatie als de beroepsoriëntatie . Er gaan weinig studenten naar het buitenland en de studenten volgen vrijwel geen stages. Voor de beroepsoriëntatie leunt de opleiding zwaar op de minor Aan de slag met literatuur. De commissie adviseert de opleiding om beide onderdelen steviger in te vullen. De commissie concludeert op basis van de gesprekken met studenten en docenten dat de studeerbaarheid een punt van zorg is. De commissie adviseert het aantal contacturen te verhogen en het programma uitdagender te maken. De studiebegeleiding in het eerste jaar is voldoende ingericht, maar de scriptiebegeleiding is voor verbetering vatbaar. De opleiding is voldoende bestaft en beschikt over goed gekwalificeerd personeel. Op het vlak van BKO vertoont de opleiding echter een achterstand. De commissie adviseert de opleiding deze achterstand zo snel mogelijk weg te werken.en constateert dat de eerste stappen daartoe inmiddels zijn genomen. Tot slot is de commissie van oordeel dat de opleiding Literatuurwetenschap beschikt over voldoende voorzieningen. De oc doet met veel inzet en toewijding haar werk en treedt ook proactief op. Standaard 3: Toetsing en gerealiseerde eindtermen Het toetsbeleid bij de VU verkeert nog in de opstartfase. De examencommissies bekijken geen scripties en hebben geen bemoeienis met de becijfering. De visitatiecommissie heeft vernomen dat de toetscommissie met ingang van 1 maart 2013 met deze en andere werkzaamheden is begonnen. Ook het beleid ter voorkoming van fraude is voor verbetering vatbaar. De commissie constateert dat de VU lang heeft gewacht met concrete stappen om de kwaliteit van de toetsing te bewaken en is van mening dat snelle verbetering geboden is. Daarnaast heeft de commissie zorgen over de mate waarin de studenten van de bacheloropleiding het beoogde eindniveau realiseren. Hoewel de commissie een aantal scripties heeft gelezen die een goed niveau hadden, waren er toch ook scripties waarvan het niveau bedenkelijk was. Aan het theoretisch kader was in die gevallen te weinig aandacht besteed. Daarnaast was er ook discussie over de becijfering; de cijfers die de opleiding had toegekend, weken sterk af van de commissieoordelen. In vijf gevallen kwam de commissie op een aanzienlijk lager cijfer uit. 78 QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam De commissie beoordeelt de standaarden uit het Beoordelingskader voor de beperkte opleidingsbeoordeling als volgt: Bacheloropleiding Literatuurwetenschap Standaard 1: Beoogde eindkwalificaties Standaard 2: Onderwijsleeromgeving Standaard 3: Toetsing en gerealiseerde eindkwalificaties voldoende voldoende onvoldoende Algemeen eindoordeel onvoldoende De voorzitter en de secretaris van de commissie verklaren hierbij dat alle leden van de commissie kennis hebben genomen van dit rapport en instemmen met de hierin vastgestelde oordelen. Zij verklaren ook dat de beoordeling in onafhankelijkheid heeft plaatsgevonden. Datum: 30 juli 2013 Prof. dr. Theo D’haen (voorzitter) QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam Drs. Erik van der Spek (secretaris) 79 80 QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam Behandeling van de standaarden uit het Beoordelingskader voor de beperkte opleidingsbeoordeling Standaard 1: Beoogde eindkwalificaties De beoogde eindkwalificaties van de opleiding zijn wat betreft inhoud, niveau en oriëntatie geconcretiseerd en voldoen aan internationale eisen. Toelichting: De beoogde eindkwalificaties passen wat betreft niveau en oriëntatie (bachelor of master; hbo of wo) binnen het Nederlandse kwalificatieraamwerk. Ze sluiten bovendien aan bij de actuele eisen die in internationaal perspectief vanuit het beroepenveld en het vakgebied worden gesteld aan de inhoud van de opleiding. Bevindingen Domeinspecifiek referentiekader De Nederlandse bachelor- en masteropleidingen op het gebied van taal- en letterkunde hanteren een gemeenschappelijk referentiekader. Dit kader heeft betrekking op een breed scala aan opleidingen: vreemdetalenopleidingen, opleidingen op het gebied van de Nederlandse taal, en opleidingen die vooral aandacht geven aan taal- en literatuurtheoretische en taaloverstijgende aspecten. Het kader moet dan ook recht doen aan die uiteenlopende opleidingen. De opleidingen op het gebied van taal- en letterkunde moeten allereerst kennis en inzicht bieden in het vakgebied van de opleiding, met inbegrip van de onderwezen taal en cultuur en de daarbij horende analytische en filologische vaardigheden. Als het gaat om een vreemdetalenopleiding moet de opleiding de student een goede beheersing van de bestudeerde taal bijbrengen. Het te bereiken niveau verschilt per taal: voor schooltalen gelden hogere niveaus dan voor niet-schooltalen. Daarnaast moet de student academisch gevormd worden met voldoende aandacht voor theorie en methodologie. Volgens het domeinspecifiek referentiekader leren studenten het verworven inzicht op een wetenschappelijke manier toe te passen. In het domeinspecifiek referentiekader zijn deze algemene eisen geoperationaliseerd in een serie eisen aan de eindtermen voor de bachelor- en de masteropleidingen. Deze eisen zijn ondergebracht in de rubrieken kennis, vaardigheden/wetenschappelijke vorming, academische vaardigheden en attitude en afstemming op het afnemend veld. Daarnaast stelt het domeinspecifiek referentiekader een aantal kaders voor de inhoud en het programma van de opleidingen. De commissie heeft het domeinspecifiek referentiekader bestudeerd en is van mening dat het een goede onderlegger vormt voor de opleidingen op het gebied van taal- en letterkunde. Het is specifiek genoeg om richtlijnen aan te ontlenen voor de inrichting van de opleidingen in kwestie, maar tevens algemeen genoeg om de opleidingen in staat te stellen hun eigen accenten te leggen. Daarmee vormt het domeinspecifieke referentiekader een goede basis voor de beoordeling van de individuele opleidingen. Domeinspecifieke eisen en eindtermen De bacheloropleiding Literatuurwetenschap hanteert eindtermen op twee niveaus: • • Algemene eindtermen die voor alle bacheloropleidingen bij Letteren gelden; Eindtermen die gebonden zijn aan de major. QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam 81 De algemene eindtermen van de bacheloropleidingen hebben betrekking op algemene academische vaardigheden. Ze zijn onderverdeeld in vier categorieën: • • • • Intellectuele basisvaardigheden; Onderzoekende houding; Disciplinaire kennis; Vakoverstijgende vaardigheden. Een overzicht is opgenomen in Bijlage 3 bij dit rapport. In aanvulling op deze algemene eindtermen hanteert de bacheloropleiding Literatuurwetenschap majorgebonden eindtermen. Een overzicht van deze eindtermen is opgenomen als Bijlage 3. De eindtermen zijn verdeeld in kennis en vaardigheden. Met betrekking tot kennis is aangegeven dat de afgestudeerde basiskennis van de internationale literatuurgeschiedenis heeft, in het bijzonder die van West-Europa. Verder kan de afgestudeerde de literatuur na 1750 in verband brengen met andere media, zoals beeldende kunst en film. Tot de eindtermen behoort verder een grondige kennis van de theorievorming in de moderne literatuurwetenschap en relevante kennis van de theorievorming in verwante disciplines, zoals filosofie, psychologie, geschiedenis en sociologie. De afgestudeerde heeft inzicht in de methodes die in de literatuurwetenschap gebruikt worden en specialistische kennis van één daarvan. Op het gebied van vaardigheden hebben de eindtermen betrekking op tekstanalytische vaardigheden (tekstbeschrijving en interpretatie) en onderzoeksvaardigheden en de bijbehorende verslaglegging. Daarnaast worden de afgestudeerden in staat geacht om literaire en wetenschappelijke teksten met gemak in drie moderne talen te lezen (Nederlands, Engels plus een andere moderne Europese taal). De afgestudeerden beschikken daarnaast over een actieve beheersing van het Engels. De commissie stelt vast dat de beoogde eindtermen passen bij het domeinspecifieke referentiekader en dat ze gebaseerd zijn op de Dublin-descriptoren. De commissie is van oordeel dat de doelstelling van de opleiding erop gericht is de studenten op te leiden tot het niveau van een bachelor. De combinatie van de algemene facultaire eindtermen en de specifieke eindtermen van de major geven de commissie voldoende vertrouwen dat het academisch karakter van de opleiding is gewaarborgd. Niveau en oriëntatie De studenten kunnen een eerste major Literatuurwetenschap combineren met een tweede major Nederlandse letterkunde, Engelstalige letterkunde of Algemene Cultuurwetenschappen (ACW). Een combinatie van Literatuurwetenschap met een letterkundemajor maakt het mogelijk om de theoretische inzichten vanuit literatuurwetenschap toe te passen op de literaire werken binnen een bepaald taalgebied. De combinatie met ACW leidt academisch geschoolde cultuurwetenschappers op met historische, theoretische en analytische vaardigheden op het domein van media en literatuur. Het is de commissie opgevallen dat de majorgebonden eindtermen van de major Literatuurwetenschap nogal ambitieus zijn geformuleerd. Zo is aangegeven dat de afgestudeerde relevante kennis heeft van ‘de theorievorming in verwante disciplines (filosofie, psychologie, geschiedenis en sociologie)’. Daarnaast is te lezen dat de afgestudeerde in staat is literaire teksten ‘met gemak in drie moderne talen te lezen’. De docenten met wie de commissie heeft gesproken, zijn het er mee eens dat deze eindtermen ambitieus zijn 82 QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam geformuleerd en dat ze onvoldoende uit de verf komen. Oorspronkelijk kon de eerste major Literatuurwetenschap ook gecombineerd worden met een tweede major Franse taal en cultuur; de studenten in kwestie konden dan in drie moderne talen lezen. De major Frans wordt echter niet meer aangeboden. Een ander punt waarover de commissie met de docenten van gedachten heeft gewisseld, is het aandeel van methodologie in de eindtermen. Dit is als volgt geformuleerd: ‘de afgestudeerde is in staat om één literatuurwetenschappelijke methode toe te passen’. De docenten geven in hun reactie aan dat de studenten wel het gehele spectrum aan methodes aangeboden krijgen, maar dat ze er één selecteren voor hun onderzoek. De commissie neemt genoegen met deze uitleg, maar adviseert de opleiding op dit punt de eindtermen aan te scherpen. De bacheloropleiding Literatuurwetenschap heeft een aantal kenmerken die de opleiding onderscheiden van vergelijkbare opleidingen. Een daarvan is de combinatie van het hermeneutische en het empirische paradigma: de opleiding aan de VU is de enige bacheloropleiding Literatuurwetenschap waarin beide paradigma’s worden gepresenteerd en gecontrasteerd. Ook de combinatie van een literatuurwetenschappelijke major met een letterkundige dan wel cultuurwetenschappelijke major is landelijk uniek. Overwegingen De commissie is van mening dat de bacheloropleiding Literatuurwetenschap beschikt over voldoende specifieke eindtermen. Dat geldt voor zowel de facultaire als de majorgebonden eindtermen. Wel is de commissie van mening dat de majorgebonden eindtermen nog eens kritisch bezien moeten worden. De commissie adviseert de opleiding de eindtermen zo te (her)formuleren dat ze recht doen aan de huidige doelstellingen. De tweemajorenstructuur maakt het mogelijk om een eerste major Literatuurwetenschap te combineren met drie verschillende tweede majoren. Dat betekent dat niet elke afgestudeerde dezelfde (majorgebonden) eindtermen behaalt. De studenten behalen echter wel allemaal de facultaire eindtermen en de eindtermen van de major Literatuurwetenschap. De commissie is van mening dat de eindtermen voldoende aansluiten bij het domeinspecifiek referentiekader en dat ze gebaseerd zijn op de Dublin-descriptoren voor een opleiding op bachelorniveau. Conclusie Bacheloropleiding Literatuurwetenschap: de commissie beoordeelt Standaard 1 als ‘voldoende’. QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam 83 Standaard 2: Onderwijsleeromgeving Het programma, het personeel en de opleidingsspecifieke voorzieningen maken het voor de instromende studenten mogelijk de beoogde eindkwalificaties te realiseren. Toelichting: De inhoud en vormgeving van het programma stelt de toegelaten studenten in staat de beoogde eindkwalificaties te bereiken. De kwaliteit van het personeel en van de opleidingsspecifieke voorzieningen is daarbij essentieel. Programma, personeel en voorzieningen vormen een voor studenten samenhangende onderwijsleeromgeving. Bevindingen Opbouw en samenhang van de programma’s Zoals reeds beschreven bij Standaard 1 bestaat de opleiding uit twee majoren. Een eerste major Literatuurwetenschap kan gecombineerd worden met een tweede major Nederlandse letterkunde, Engelstalige letterkunde of ACW. In totaal beslaat het bachelorcurriculum drie jaar en omvat het 180 EC. Dit is als volgt verdeeld: • Een algemeen deel met een aantal facultair verplichte vakken (Academische vaardigheden en Filosofie) en een aantal afdelingsbrede vakken (vakken die verplicht zijn voor alle studenten die een letterkundemajor volgen), in totaal 30 EC; • Eerste major, inclusief scriptie en scriptiecolloquium, 66 EC; • Tweede major, 54 EC; • Minor of profileringsruimte, 30 EC. In het algemene deel van de opleiding staan academische vaardigheden centraal. Dit deel omvat de facultaire vakken Academische vaardigheden, Filosofie en (in het tweede jaar) Methodologie Letterkunde. Daarnaast volgen de studenten twee inleidende vakken op het gebied van de Literatuurwetenschap: Inleiding Literatuurwetenschap en Discourse-analyse voor letterkundigen. De major Literatuurwetenschap bestaat volgens de kritische reflectie uit een voorbereidend en inleidend eerste jaar, een verdiepend tweede jaar en een derde jaar waarin de studenten zich specialiseren. Alle vakken die deel uitmaken van deze major, zijn verplicht. In het eerste jaar volgen de studenten drie vakken binnen deze major. In het werkcollege Tekstanalyse leren de studenten het analyse-instrument voor het analyseren van verhalende en poëtische teksten te gebruiken. In het hoor- en werkcollege Interpretatietheorie staat de hermeneutiek centraal en worden verschillende varianten van deze methode vergeleken en geoefend. In het hoor- en werkcollege Capita uit de esthetica verwerven de studenten inzicht in de argumenten en normen die gebruikt worden om culturele uitingen in te delen in ‘hoog’ en ‘laag’. Het tweede jaar biedt de studenten verdieping aan de hand van drie hoor- en werkcolleges. Het vak Ontwikkelingen in de Literatuurwetenschap geeft de studenten een historisch overzicht van theoretische benaderingen binnen de Literatuurwetenschap. In het werkcollege Literatuur en lezer maken de studenten kennis met onderzoek over leesproces en leesgedrag. In Vormen van literatuur worden verschillende representaties van een thema uit de internationale literatuur vergeleken. In het derde jaar is in het eerste semester de profileringsruimte gepland. De meeste studenten kiezen voor de minor Aan de slag met literatuur. Hierbinnen kunnen ze kiezen uit de 84 QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam onderdelen Editiewetenschap en Literaire kritiek, die beide een beroepsvoorbereidend karakter hebben. Studenten zijn in principe vrij om in de profileringsruimte een andere facultaire minor of een stage te volgen, maar in de praktijk komt dat weinig voor. In de tweede helft van het derde jaar volgen de studenten het werkcollege Art and Society (Nederlandstalig). Daarnaast schrijven de studenten hun bachelorscriptie. Ze worden hiertoe voorbereid tijdens het scriptiecolloquium. De docenten geven aan dat dit colloquium zich tot nu toe beperkt heeft tot de bespreking van de initiële voorstellen, maar dat de opleiding vanaf dit studiejaar meer aandacht gaat geven aan het scriptietraject en het daadwerkelijke schrijven van de scriptie. De commissie heeft met de studenten en docenten van gedachten gewisseld over de opbouw van en de samenhang binnen het programma. De studenten geven aan de samenhang binnen de major te herkennen. Dat geldt in mindere mate voor de samenhang in de combinatie tussen de beide majoren. De studenten met wie de commissie heeft gesproken, hebben als tweede major gekozen voor Nederlandse letterkunde (3x) en Engelstalige letterkunde (3x). Ze constateren de nodige overlap en missen in de tweede major die ze volgen soms voldoende diepgang. De studenten die Engelstalige letterkunde als tweede major volgen, ervaren het daarnaast als een gemis dat ze geen Engelse taalkunde krijgen. Ze hebben daardoor meer moeite om in het Engels te schrijven. Ze kunnen dit probleem wel remediëren in de minorruimte. Dit probleem illustreert volgens de commissie de complexiteit van de tweemajorenstructuur, maar omdat het probleem meer te maken heeft met de opleiding Engelse taal en cultuur dan met de opleiding Literatuurwetenschap, blijft het in deze context buiten beschouwing. De commissie heeft ook met de studenten en de docenten gesproken over de internationale oriëntatie van de opleiding. Uit de kritische reflectie blijkt dat studenten van de bacheloropleiding Literatuurwetenschap slechts zelden voor een verblijf in het buitenland kiezen. Uit de gesprekken met studenten blijkt dat studenten eigenlijk alleen naar het buitenland gaan als ze Literatuurwetenschap als tweede major doen; ze gaan dan naar het buitenland vanuit bijvoorbeeld een eerste major Engelstalige letterkunde. De docenten beamen dit, maar geven aan dat ze internationale oriëntatie breder zien dan een buitenlandverblijf. Bij Literatuurwetenschap komt die oriëntatie tot uiting in het brede domein (een aantal nationale literaturen) en de theorievorming vanuit verschillende nationale en culturele achtergronden. De commissie erkent dit, maar is toch van mening dat de opleiding zich meer zou moeten inspannen om studenten een deel van hun opleiding in een ander land te laten volgen. De beroepsoriëntatie is in de visie van de docenten een doorlopende lijn in het curriculum. Het vak Literatuur en lezen is een voorbereiding op het literaire veld. De lijn wordt voorgezet in de minor Aan de slag met literatuur waarin het beroepsperspectief centraal staat. De commissie constateert echter dat dit onderdeel facultatief is en dus geen vast onderdeel van het curriculum vormt. Daarnaast is gebleken dat de studenten vrijwel geen stages volgen. De commissie is van mening dat de voorbereiding op het beroep sterker in het curriculum terug zou moeten komen. Op basis van de gevoerde gesprekken en na een analyse van het programma en van de leermiddelen die de commissie ter inzage heeft gehad, constateert zij dat het programma voldoende niveau heeft. QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam 85 Didactische uitgangspunten De Faculteit der Letteren sluit aan bij de algemene onderwijsvisie van de Vrije Universiteit. In deze visie vormen faculteit en universiteit een gemeenschap voor wetenschappelijke kennisontwikkeling. Deze visie bevat de volgende uitgangspunten: • De studenten worden serieus genomen als deelnemers aan het proces van kennisontwikkeling; • De studenten werken samen met de docenten aan de oplossing van problemen, waarbij de hoofdvragen en kernbegrippen van het vakgebied centraal staan; • De studenten maken kennis en doen ervaring op met methoden van onderzoek en de regels voor samenwerking en communicatie die in het vakgebied gelden; • De studenten worden zich door reflectie bewust worden van deze methoden en regels. In bacheloropleidingen wordt de specifieke vakkennis vanuit de onderwijsfilosofie van de VU geplaatst in een breed cultureel en wetenschappelijk perspectief. Dit concept wordt sinds 2006 vormgegeven met behulp van de tweemajorenstructuur. Door deze combinatie is het enerzijds mogelijk diep op een specifiek vakgebied in te gaan, terwijl de studenten anderzijds de mogelijkheid hebben om vanuit een brede interesse te kiezen voor bijvoorbeeld een combinatie van twee talen. In de gesprekken is het de commissie echter gebleken dat de docenten zich de didactische visie, zoals geformuleerd in de vier facultaire uitgangspunten, niet eigen hebben gemaakt. De commissie adviseert daarom om bij de ontwikkeling van de nieuwe opleiding grondiger na te denken over de invulling van het didactisch concept. Waarborging van doelstellingen en eindtermen in de programma’s De opleiding heeft geen overzicht gemaakt van de wijze waarop de verschillende eindtermen terugkomen in de onderscheiden programmaonderdelen. Ook de wijze waarop de programmaonderdelen bijdragen aan de Dublin-descriptoren is niet inzichtelijk gemaakt. Hierdoor is het voor de commissie moeilijk om te zien of en in welke mate de verschillende cursussen bijdragen aan de te bereiken eindtermen. De commissie adviseert de opleiding om alsnog zo’n overzicht op te stellen. De commissie constateert dat de relatie tussen eindtermen en programma afhankelijk is van de keuze van de majoren. Wanneer een student een tweede major Nederlandse letterkunde of Engelstalige letterkunde kiest, ontstaat er volgens de docenten veel samenhang op literairhistorisch terrein. De studenten leren dan de theoretische opvattingen over literatuur en classificaties toe te passen op een nationale literatuur, wat hun inzicht in de relevantie van die opvattingen vergroot. Kiezen ze voor ACW als tweede major, dan leren ze eerder een vergelijking te maken tussen enerzijds de theorieën die gebruikt worden om literatuur te bestuderen en te verklaren, en anderzijds de theorieën die gebruikt worden bij bestudering van de visuele kunsten. De commissie kan zich hierin vinden. De eindtermen van de major Literatuurwetenschap zelf zijn, zoals al bij Standaard 1 is aangegeven, te ambitieus. De studenten leren bijvoorbeeld naast Engels en Nederlands geen derde taal. Ook de theorievorming op het gebied van filosofie, psychologie, geschiedenis en sociologie is bij Standaard 1 aan de orde geweest. De commissie hecht er aan dat de eindtermen recht doen aan de feitelijke situatie en vraagt de opleiding daarom de eindtermen dan wel het programma bij te stellen. De omvangrijke herziening van het bacheloronderwijs biedt daartoe voldoende gelegenheid. 86 QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam Wetenschappelijke vorming De bacheloropleiding Literatuurwetenschap heeft volgens de kritische reflectie een wetenschappelijke oriëntatie. Dit komt zowel tot uiting in het vakspecifieke deel als in het algemene (facultaire) deel. In de tweede- en derdejaarsvakken ligt de nadruk op het zelfstandig lezen van theoretische teksten. De studenten maken in het tweede jaar kennis met sterk uiteenlopende theorieën binnen de literatuurwetenschap en ze leren deze theorieën te vergelijken en te contrasteren. De commissie herkent de wetenschappelijke oriëntatie van de opleiding. Het facultaire deel versterkt deze academische oriëntatie. Alle bachelorstudenten volgen de onderdelen Academische vaardigheden, Filosofie en (in het tweede jaar) Methodologie letterkunde. De studenten geven aan dat de docenten regelmatig voorbeelden van onderzoek inbrengen in de werkcolleges. Daarnaast leren studenten door het schrijven van research papers en een bachelorscriptie zelf wetenschappelijk te reflecteren en daarvan verslag te doen. Studielast en studeerbaarheid De bacheloropleiding Literatuurwetenschap kampt met een (zeer) lage instroom. In de afgelopen jaren schreven zich gemiddeld zes studenten per jaar in. Daarbij is het aantal studenten met een vwo-achtergrond laag: ongeveer de helft. Er is wel een groter aantal studenten dat Literatuurwetenschap als tweede major volgt. De studenten met wie de commissie heeft gesproken zijn enerzijds te spreken over de kleine groepen, vanwege de goede contacten met de docenten. Anderzijds geven sommige studenten aan dat de groepen soms wel erg klein zijn; dit heeft dan tot gevolg dat in een werkgroep steeds dezelfde studenten het werk moeten doen. Een zwak punt dat de studenten noemen, is de organisatie. Die wordt soms als chaotisch ervaren, waardoor er vakken uitvallen. Ze geven aan dat ze in het vorige jaar pas op het laatst vernamen wat hun jaarplanning was. Ook als het gaat om de aansluiting tussen de vakken zien de studenten ruimte voor verbetering. Daarbij gaat het vooral om de samenhang tussen de verschillende majoren. De studenten ervaren de studielast als laag. Drie van de zes studenten met wie de commissie heeft gesproken, volgen een tweede bacheloropleiding. Het aantal contacturen bedraagt (volgens opgave van de opleiding) 10-14 uur per week in het eerste jaar, 10-12 in het tweede en 6-8 in het derde. In het gesprek met de studenten werden echter lagere aantallen genoemd; in sommige periodes is het aantal contacturen volgens de studenten beperkt tot drie per week. De docenten herkennen deze klacht en geven aan dat het programma ambitieus is in verhouding tot de omvang van de staf. Maar ze geven tevens aan dat er veel zelfwerkzaamheid van de studenten verwacht wordt. De commissie concludeert op basis van deze bevindingen dat de studeerbaarheid een punt van zorg is. De commissie adviseert de opleiding het aantal contacturen te verhogen en het programma uitdagender te maken. Onderwijsgevend personeel en staf-studentratio De bacheloropleiding Literatuurwetenschap beschikt over drie docenten (in totaal 1,6 fte), waaronder één hoogleraar. Ze zijn alle drie gepromoveerd en hebben ieder een eigen specialistisch profiel. Verschillende onderdelen worden vanuit andere afdelingen verzorgd, bijvoorbeeld de vakken Tekstanalyse en Vormen van literatuur, die gegeven worden door docenten van de bacheloropleiding Nederlandse taal en cultuur. Ook de keuzevakken (in de minor) worden verzorgd door docenten van buiten de opleiding. De docent-studentratio is QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam 87 1:26,2 (uitgaande van het totaal aan fte’s) of 1:46,7 (uitgaande van de onderwijstijd). De commissie constateert dat er voldoende staf is voor de onderwijstaken. De commissie stelt vast dat het beleid en de implementatie van de Basiskwalificatie Onderwijs (BKO) bij de Faculteit der Letteren nog in de kinderschoenen staan. In het komende jaar zal een aantal jongere docenten de BKO-opleiding volgen. De universiteit heeft nog niet bepaald of ook de seniordocenten een BKO moeten behalen. Men overweegt deze docenten een dossier te laten samenstellen, waarna ze mogelijk nog aanvullende cursussen moeten volgen. De commissie adviseert de opleiding en daarmee ook de VU met klem om de BKO-regeling serieus te nemen en daadkrachtiger op te treden om ervoor te zorgen dat alle docenten aan deze basiseisen voldoen. De commissie heeft in dit verband met genoegen geconstateerd dat de afdelingen Taal en Letteren inmiddels concrete afspraken hebben gemaakt met de lerarenopleiding van de VU om voor het eind van 2013 tenminste 30 docenten een BKO te laten behalen. Studiebegeleiding De opleiding beschikt over een studieadviseur, die de voortgang van de studenten in de gaten houdt. Bij achterblijvende resultaten nodigt de adviseur deze studenten uit voor een gesprek. De studenten die de commissie gesproken heeft, maken ook gebruik van de studieadviseur. Ze kunnen via de site een afspraak maken of gebruik maken van het inloopspreekuur. De studieadviseur helpt bijvoorbeeld bij de keuze tussen de eerste en tweede major. Zij kan ook een studieplan voor de studenten samenstellen. Met ingang van het studiejaar 2012-2013 is daarnaast een tutoraat ingesteld, met als doel vroegtijdig in te spelen op eventuele problemen. Het tutoraat is alleen bedoeld voor de propedeuse. Tijdens de propedeuse zijn er vier bijeenkomsten gepland. Tijdens de eerste bijeenkomsten staan de studievaardigheden centraal, daarna worden de bijeenkomsten ingevuld door docenten die de eerstejaarscolleges verzorgen. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om de voorbereiding van tentamens of de beste werkwijze bij het lezen van grote aantallen teksten. Bij de begeleiding hoort ook de scriptiebegeleiding. Die vindt ten dele plaats tijdens het scriptiecolloquium, ten dele ook tijdens individuele gesprekken met de begeleider. Zoals al eerder is aangegeven wil de opleiding het scriptiecolloquium beter invullen, met meer aandacht voor het scriptietraject. De commissie ondersteunt deze intentie, maar is van mening dat ook de reguliere scriptiebegeleiding voor verbetering vatbaar is. In de scripties die de commissie heeft gelezen, vond ze soms te weinig theorievorming terug. Daarnaast was de gehanteerde literatuur soms beperkt in omvang. De commissie is van mening dat dergelijke problemen door een goede begeleiding verholpen hadden kunnen worden en adviseert de opleiding de scriptiebegeleiding aan te scherpen. Opleidingsspecifieke voorzieningen en kwaliteitszorg De studenten zijn over het algemeen tevreden over de voorzieningen. Zij geven aan dat de universiteitsbibliotheek goed gesorteerd en toegankelijk is. Wel bestaat er zorg bij de docenten over de bezuinigingen bij de bibliotheek van de VU en over de gevolgen die dit zal hebben voor de beschikbaarheid van boeken. De meeste studenten werken thuis, maar ze zijn van mening dat er voldoende werkplekken en computerstilteruimtes zijn om te studeren. Voor de vertaalvakken maken de studenten gebruik van computerzalen die de faculteit in eigen beheer heeft. 88 QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam Voor de Letterenfaculteit is een Facultaire Bibliotheekcommissie ingesteld, die adviseert over aankopen. De docenten van de opleiding onderhouden goede contacten met de vakreferenten van deze commissie. Dat zorgt ervoor dat er voldoende relevante literatuur voor bijvoorbeeld werkcolleges aanwezig is. Voor de bacheloropleiding in de talen bij de Faculteit der Letteren zijn twee brede opleidingscommissies (oc) samengesteld. De opleiding Literatuurwetenschap valt onder de oc Letterkunde en Cultuur. In de beide oc’s zitten zeven studentleden. In principe zijn alle opleidingen vertegenwoordigd door een docent en een student. Onder normale omstandigheden komt de oc ongeveer zes keer per jaar bij elkaar. Bij incidenten komt men in een kleiner comité bij elkaar om eventuele problemen snel te kunnen oplossen. De gesprekspartners kunnen verschillende voorbeelden noemen van problemen die tussentijds zijn opgelost. De belangrijkste taken van de oc zijn de bespreking van de evaluaties en het signaleren van knelpunten. Daarbij hanteert de VU een evaluatiecyclus: alle bachelor- en mastercursussen worden elke drie jaar geëvalueerd. Daarnaast evalueert men nieuwe cursussen, cursussen van nieuwe docenten en cursussen die de vorige keer slecht werden geëvalueerd. Maar vanwege de grote wijzigingen in het collegejaar 2013-2014 gaat men in die situatie alle cursussen evalueren. Dat gebeurt dan niet alleen achteraf, maar ook tussentijds. De vakken die aan de beurt zijn, worden aan het einde van een vak geëvalueerd met formulieren (schriftelijk en anoniem); deze formulieren worden verwerkt door het Onderwijscentrum. De uitkomsten gaan naar de betreffende docent, zijn leidinggevende en de oc. Per opleiding is er één evaluatiecontactpersoon die een verslag over die opleiding maakt. Op basis daarvan bepaalt de oc of er moet worden ingegrepen. Daarnaast maakt de oc een verslag van de verbeteringen die worden doorgevoerd; dit verslag komt op de studentenportal te staan. Studenten ontvangen hierover ook een mail. De oc-leden noemen als bezwaar dat de looptijd van de verwerking van de evaluatieformulieren veel te lang is, onder andere door de bezuinigingen bij het Onderwijscentrum. Men wacht op het bezoekmoment (winter 2013) nog op de verwerking van de laatste evaluaties van vorig studiejaar. Een mogelijkheid zou zijn het traject te digitaliseren, maar ook die operatie moet worden uitgevoerd door het Onderwijscentrum. Daarbij speelt het een rol dat de VU sterk bezuinigt op ondersteunend personeel. Voor de commissie is dit een punt van zorg. Op basis van de gesprekken met studenten en docenten van de oc heeft de commissie geconstateerd dat deze studenten en docenten voldoende invulling geven aan hun taken en verplichtingen. De betrokken studenten en docenten konden ook voorbeelden noemen van veranderingen die mede door hun toedoen waren doorgevoerd. Ze reageren proactief en voeren ook tussentijds veranderingen door. Overwegingen De commissie vindt dat het programma van de opleiding Literatuurwetenschap voldoende niveau heeft. Het stelt de studenten in staat de eindtermen te behalen. De major Literatuurwetenschap kent een duidelijke opbouw; dat zelfde geldt voor de algemene vakken, die een goede basis op het vlak van de academische vaardigheden leggen. De invulling van het programma is verder afhankelijk van de keuze van de tweede major. De commissie constateert dat de samenhang tussen de beide majoren soms te wensen over laat. Soms is er QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam 89 spraken van overlap, soms van (grote) niveauverschillen. De commissie adviseert de opleiding om de samenhang tussen de beide majoren kritisch te bezien en waar mogelijk te verbeteren. De commissie heeft geconstateerd dat het programma slechts beperkte aandacht heeft voor de internationale oriëntatie en de beroepsoriëntatie. Er gaan weinig studenten naar het buitenland en de studenten volgen vrijwel geen stages. Voor de beroepsoriëntatie leunt de opleiding zwaar op de (niet verplichte) minor Aan de slag met literatuur. De commissie adviseert de opleiding om beide onderdelen beter in te vullen. De commissie is van mening dat de opleiding in voldoende mate wetenschappelijke georiënteerd is. De meeste eindtermen worden in de beleving van de commissie wel gehaald, maar een aantal eindtermen is te ambitieus geformuleerd. De commissie adviseert de opleiding deze eindtermen waar nodig bij te stellen. De commissie concludeert op basis van de gesprekken met studenten en docenten dat de studeerbaarheid een punt van zorg is. De commissie adviseert de opleiding het aantal contacturen te verhogen en het programma uitdagender te maken. De studiebegeleiding in het eerste jaar is afdoende ingericht, maar de scriptiebegeleiding zou beter ingevuld moeten worden. De opleiding is voldoende bestaft en beschikt over goed gekwalificeerd personeel. De vaste stafleden zijn allen gepromoveerd en betrokken bij onderzoek. Op het vlak van BKO vertoont de opleiding echter een achterstand. De commissie adviseert de opleiding deze achterstand zo snel mogelijk weg te werken en constateert dat hiertoe stappen zijn gezet. Tot slot is de commissie van oordeel dat de opleiding Literatuurwetenschap beschikt over voldoende voorzieningen. De oc doet met veel inzet en toewijding haar werk en treedt ook proactief op. Wel is een snellere verwerking van de evaluatieresultaten gewenst, maar de commissie realiseert zich dat de opleiding hiervoor afhankelijk is van andere partijen. Ondanks de hierboven genoemde verbeterpunten is de commissie toch van mening dat de onderwijsleeromgeving van de bacheloropleiding Literatuurwetenschap voldoet aan de criteria. De commissie adviseert de opleiding de kritiekpunten ter harte te nemen bij de ontwikkeling van de nieuwe opleiding Literatuur en Samenleving. Conclusie Bacheloropleiding Literatuurwetenschap: de commissie beoordeelt Standaard 2 als ‘voldoende’. 90 QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam Standaard 3: Toetsing en gerealiseerde eindkwalificaties De opleiding beschikt over een adequaat systeem van toetsing en toont aan dat de beoogde eindkwalificaties worden gerealiseerd. Toelichting: Het gerealiseerde niveau blijkt uit de tussentijdse en afsluitende toetsen, de afstudeerwerken en de wijze waarop afgestudeerden in de praktijk of in een vervolgopleiding functioneren. De toetsen en de beoordeling zijn valide, betrouwbaar en voor studenten inzichtelijk. Bevindingen Systeem van toetsing Aan het toetsbeleid van de opleiding ligt een facultair beleid ten grondslag. In dit beleid staat beschreven dat elke cursus wordt getoetst en de opleiding bij de meeste cursussen een combinatie van toetsen en toetsmomenten hanteert. De toetsen sluiten volgens het toetsbeleid ook aan bij de leerdoelen en de werkvormen van de vakken. De basis van het toetsbeleid wordt gevormd door het Onderwijs- en Examenreglement (OER). Hierin is het recht op deelname vastgelegd. Ook de toetsvorm, de beoordeling, de bekendmaking en geldigheidsduur van de uitslag, het recht op inzage en nabespreking, en de rol van de examencommissie zijn vastgelegd in de OER. De commissie heeft de OER en toetsen van meerdere vakken van de opleiding bestudeerd. De commissie onderschrijft de uitgangspunten over toetsing van de opleiding en heeft tijdens de visitatie kunnen vaststellen dat ook docenten en studenten hier positief tegenover staan. De commissie heeft tijdens de gesprekken met de studenten vastgesteld dat zij voorafgaand aan de toetsing van een vak goed geïnformeerd zijn over de wijze van toetsing en beoordeling. De commissie heeft voorts een aantal gemaakte toetsen van de opleiding Literatuurwetenschap ingezien en zich een oordeel gevormd over het niveau van de toetsen en de wijze van beoordeling en feedback. De commissie vindt beide adequaat. De commissie heeft een gesprek gehad met een aantal leden van de examencommissie Moderne Talen en Culturen (MTC). De belangrijkste werkzaamheden van de ec zijn de productietaken: beslissingen over verzoeken om vrijstellingen, verzoeken om buitenlandverblijf, toelatingen van hbo-instromers of verzoeken om een herkansing. De commissie heeft de ec’s gevraagd naar hun bemoeienis met het scriptietraject. De ec stelt dat de examencommissie formeel verantwoordelijk is voor de beoordeling van het scriptieplan en de haalbaarheid van de onderzoeksvraag die de student heeft geformuleerd. In de praktijk laat men dit echter over aan de expertise van de docent. De ec bekijkt geen steekproeven van scripties, maar men is wel voornemens dit vanaf 2013 te gaan doen. Ook is er (nog) geen bemoeienis met de becijfering. Met ingang van 2011 geldt een facultaire richtlijn die aangeeft dat de beoordeling van bachelorscripties in handen is van de begeleider. Tot die tijd was er ruimte voor een tweede lezer. In de kritische reflectie is aangegeven dat bij Literatuurwetenschap altijd met twee lezers wordt gewerkt; in de gesprekken met de docenten is dit bevestigd. De commissie is van mening dat een goede scriptiebeoordeling altijd een tweede lezer vergt en adviseert de faculteit om de genoemde richtlijn aan te passen. De commissie acht het daarnaast van belang dat de oordelen over en becijfering van een scriptie goed onderbouwd worden. Hiervoor is een facultair beoordelingsformulier QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam 91 ontwikkeld, dat verdeeld is in vijftien deelaspecten. Dit formulier wordt tot nu toe echter niet door alle docenten gehanteerd. Vanaf het studiejaar 2012-2013 is het formulier verplicht. De commissie adviseert de ec erop toe te zien dat dit formulier inderdaad uniform wordt toegepast. Sinds 2011 is de kwaliteit van toetsing een officieel onderdeel van de bevoegdheden van de examencommissie. De commissie heeft echter geconstateerd dat hier bij bacheloropleiding Literatuurwetenschap nog geen invulling aan wordt gegeven. Men heeft hiermee gewacht op het facultaire toetsbeleid. De facultaire toetscommissie is met ingang van 1 maart 2013 van start gegaan met het formuleren van een taakstelling en een checklist voor de beoordeling van tentamens. Vanaf het studiejaar 2013-2014 moeten de werkzaamheden van deze commissie concrete resultaten gaan opleveren. De commissie is positief over het aantreden van deze commissie, maar constateert wel dat de VU lang heeft gewacht met concrete stappen om de kwaliteit van de toetsing te bewaken. De ec is wel betrokken bij het bestrijden van fraude (vooral plagiaat), maar heeft daar geen initiërende rol in. Docenten melden een vermoeden van fraude bij de ec. De ec nodigt in zo’n geval de betrokken student uit om een verklaring te geven. De ec bepaalt vervolgens wat de consequenties zijn. Docenten maken voor de opsporing van fraude gebruik van de Blackboard-optie Turnitin. Maar uit de gesprekken die de commissie met de docenten heeft gevoerd, blijkt ten eerste dat dit niet structureel gebeurt en ten tweede dat de docenten niet tevreden zijn over de mogelijkheden van Turnitin. De commissie adviseert de opleiding ervoor te zorgen dat er een structurele controle op plagiaat plaatsvindt, en dat hiervoor zo nodig additionele hulpmiddelen beschikbaar worden gesteld. Gerealiseerd eindniveau De commissie heeft in eerste instantie vier bachelorscripties gelezen. Aangezien zich bij een aantal scripties problemen voordeden, heeft de commissie daarna nog zes scripties gelezen (in totaal dus tien). Al deze scripties zijn door twee commissieleden bekeken. Het is de commissie ten eerste opgevallen dat de eindwerken over het algemeen hoog becijferd waren. De zes kwam niet voor, de meeste scripties waren met een acht beoordeeld. In vijf gevallen kwam de commissie op een aanzienlijk lager cijfer uit, waarbij opviel dat er één à twee punten verschil lag tussen het oordeel van de commissie en dat van de instelling. In twee gevallen balanceerde de kwaliteit volgens de commissie op de rand van het toelaatbare, in één geval vond de commissie de bachelorscriptie onvoldoende. Problemen die de commissie signaleerde hadden te maken met de probleemstelling (te vaag of te algemeen), het ontbreken van een duidelijk theoretisch kader en het gebruik maken van een zeer beperkte literatuurlijst. Daarnaast heeft de commissie ook een aantal scripties gelezen die een goed niveau hadden. Een andere graadmeter voor het gerealiseerde niveau is de doorstroom naar verschillende masterprogramma’s. Uit de gesprekken met studenten en docenten blijkt dat vrijwel alle bachelorstudenten Literatuurwetenschap doorstromen naar een vervolgopleiding, in de meeste gevallen de master Letterkunde en daarbinnen het programma Literaire vorming en literair veld. Deze studenten ervaren daar geen aansluitingsproblemen. Overwegingen De commissie heeft onderzocht of de toetsen een goede weergave zijn van het bereikte niveau, zowel van afzonderlijke cursussen als van de opleiding als geheel, en stelt vast dat zij 92 QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam aan de kwaliteitsnormen voldoen. De toetsen die de commissie heeft bekeken, passen bij de beoogde leerdoelen en zijn adequaat geconstrueerd. Het toetsbeleid bij de VU verkeert nog in de opstartfase. De examencommissies bekijken geen (steekproeven van) scripties en hebben (nog) geen bemoeienis met de becijfering. Met het aantreden van de toetscommissie in het voorjaar van 2013 is hiermee een begin gemaakt. Het beleid ter voorkoming van fraude is voor verbetering vatbaar. De commissie constateert dat de VU lang heeft gewacht met concrete stappen om de kwaliteit van de toetsing te bewaken en is van mening dat snelle verbetering geboden is. Daarnaast heeft de commissie zorgen over de mate waarin de studenten van de bacheloropleiding het beoogde eindniveau realiseren. Hoewel de commissie een aantal scripties heeft gelezen die een goed niveau hadden, waren er toch ook scripties waarvan het niveau bedenkelijk was. Aan het theoretisch kader was in die gevallen te weinig aandacht besteed. Daarnaast speelt ook het niveau van de becijfering; de cijfers die de opleiding had toegekend, weken wel erg sterk af van de commissieoordelen. Conclusie Bacheloropleiding Literatuurwetenschap: de commissie beoordeelt Standaard 3 als ‘onvoldoende’. QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam 93 Algemeen eindoordeel De commissie komt op basis van het bestudeerde materiaal en de gevoerde gesprekken tijdens het visitatiebezoek tot het oordeel dat de bacheloropleiding Literatuurwetenschap voldoende presteert op de eerste twee standaarden en onvoldoende op de derde. De doelstellingen van de opleiding, zoals geformuleerd in de facultaire eindtermen en de eindtermen per major, sluiten voldoende aan bij het vakgebied en geven de opleiding een eigen profiel. De opzet en organisatie van het onderwijsprogramma en de bijbehorende begeleiding en voorzieningen zijn voldoende en zorgen ervoor dat de studenten een brede basiskennis van de literatuurwetenschap verwerven. Het toetsbeleid verkeert echter nog in de opstartfase. Bovendien heeft de commissie zorgen over het gerealiseerde eindniveau en over de becijfering. De commissie is van mening dat de opleiding onvoldoende garandeert dat de studenten het beoogde eindniveau behalen. De onvoldoende op deze standaard resulteert automatisch in een onvoldoende voor de opleiding als geheel. De commissie adviseert voor de bacheloropleiding Literatuurwetenschap een hersteltraject, waarin de opleiding in de gelegenheid wordt gesteld om aan te tonen dat haar studenten de beoogde eindkwalificaties daadwerkelijk realiseren. Centraal in dit hersteltraject staat in de visie van de commissie een helder en consequent toegepast toetsbeleid. Belangrijke aandachtspunten daarbinnen zijn het functioneren van een tweede lezer en het hanteren van uniforme beoordelingscriteria. Conclusie De commissie beoordeelt de bacheloropleiding Literatuurwetenschap als ‘onvoldoende’. 94 QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam V: Masteropleiding Taalwetenschappen QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam 95 96 QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam Samenvattend oordeel van de commissie Dit samenvattend oordeel geeft de bevindingen en overwegingen weer van de commissie Taal- en Letterkunde 2013 over de masteropleiding Taalwetenschappen aan de Vrije Universiteit. De commissie baseert haar oordeel op de kritische reflecties, aanvullende informatie naar aanleiding van vragen van de commissie, informatie uit de gesprekken tijdens het bezoek, de geselecteerde (eind)scripties en de documenten die tijdens het bezoek ter inzage waren. De commissie heeft voor de opleidingen zowel positieve aspecten opgemerkt als verbeterpunten gesignaleerd. Na deze tegen elkaar te hebben afgewogen, is de commissie tot het oordeel gekomen dat de masteropleiding Taalwetenschappen voldoet aan de eisen voor basiskwaliteit die de voorwaarde zijn voor heraccreditatie. Standaard 1: Beoogde eindtermen De commissie is van mening dat de masteropleiding Taalwetenschappen beschikt over eindtermen van een voldoende niveau. De opleiding hanteert facultaire en programmagebonden eindtermen. De studenten kunnen kiezen uit drie programma’s: Taaltheorie en taalbeschrijving, Toegepaste taalwetenschap en Franse taalkunde. Dat betekent dat niet elke afgestudeerde dezelfde programmagebonden eindtermen behaalt. De studenten behalen echter wel allemaal de facultaire eindtermen. De drie programma’s van de masteropleiding Taalwetenschappen hebben alle een wetenschappelijke oriëntatie. Het programma Toegepaste taalwetenschap is daarnaast sterk gericht op de beroepspraktijk. Het programma Taaltheorie en taalbeschrijving is gericht op de toepassing van taalwetenschappelijke inzichten op de beschrijving en documentatie van (veelal onbekende) talen. Het programma Franse taalkunde richt zich specifiek op de Franse taal, op Franse teksten en de vertaling daarvan. De commissie is van mening dat de masteropleiding Taalwetenschappen beschikt over facultaire en programmagebonden eindtermen die passen bij het vakgebied. Deze eindtermen sluiten aan bij het domeinspecifiek referentiekader en zijn gebaseerd op de Dublindescriptoren voor een opleiding op masterniveau. Standaard 2: Onderwijsleeromgeving De drie programma’s van de masteropleiding Taalwetenschappen zijn in de ogen van de commissie van een voldoende niveau en kennen een duidelijke opbouw. Wel is de commissie van mening dat de opleiding meer samenhang in de opleiding als geheel moet aanbrengen. De commissie adviseert de opleiding om ervoor te zorgen dat het geheel meer is dan de som der delen, bijvoorbeeld door één of meer gemeenschappelijke vakken te introduceren. De commissie stelt vast dat slechts een van de drie programma’s voldoende instroom heeft; bij de andere twee programma’s is de instroom (zeer) laag. Dit is een punt van zorg, dat nog sterker gevoeld wordt door de accentverschuiving van taalwetenschappelijk onderzoek naar communicatie- en tekstonderzoek. De commissie realiseert zich dat deze problematiek zich deels onttrekt aan de invloed van de opleiding, maar adviseert de opleiding toch zich te beraden over de te volgen strategie teneinde een levensvatbaar programma te behouden. De commissie is van mening dat de wetenschappelijke oriëntatie van de opleiding voldoende tot zijn recht komt. Daarnaast heeft de specialisatie Toegepaste taalwetenschap een meer beroepsgerichte oriëntatie. Maar de commissie is van mening dat ook in de toepassingsgerichte vakken het academisch karakter is gewaarborgd. QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam 97 De commissie concludeert op basis van de gesprekken met studenten en docenten dat de opleiding studeerbaar is. De meeste studenten ervaren geen bijzondere struikelblokken en vinden voldoende uitdaging in de opleiding. Ook de studiebegeleiding en de scriptiebegeleiding zijn voldoende ingevuld. De opleiding is over het geheel genomen voldoende bestaft en beschikt over goed gekwalificeerd personeel. De vaste stafleden zijn allen gepromoveerd en betrokken bij onderzoek. Dat neemt niet weg dat de expertise voor twee van de drie specialisaties slechts in enkele personen vertegenwoordigd is. Op het vlak van BKO vertoont de opleiding echter een achterstand. De commissie adviseert de opleiding deze achterstand zo snel mogelijk weg te werken. Tot slot is de commissie van oordeel van de opleiding Taalwetenschappen beschikt over voldoende voorzieningen. De opleidingscommissie doet met veel inzet en toewijding haar werk en treedt ook proactief op. Standaard 3: Toetsing en gerealiseerde eindtermen Het toetsbeleid bij de VU verkeert nog in de opstartfase. De examencommissies bekijken geen scripties en hebben geen bemoeienis met de becijfering. De visitatiecommissie heeft vernomen dat de toetscommissie met ingang van 1 maart 2013 met deze en andere werkzaamheden is begonnen. Het beleid ter voorkoming van fraude is voor verbetering vatbaar. De commissie constateert dat de VU lang heeft gewacht met concrete stappen om de kwaliteit van de toetsing te bewaken en is van mening dat snelle verbetering geboden is. De commissie heeft er vertrouwen in dat het toetsbeleid in de komende periode voortvarend geïmplementeerd zal worden. Het niveau van de scripties is voldoende. De commissie heeft een steekproef van eindwerkstukken beoordeeld en is het eens met de cijfers die de docenten eraan hebben toegekend. Ook de lager beoordeelde scripties voldoen aan de eisen van een wetenschappelijk werkstuk. Bovendien komen de afgestudeerden terecht in passende functies in het beroepenveld. De commissie concludeert op grond daarvan dat de beoogde eindtermen van de masteropleiding Taalwetenschappen worden gerealiseerd. De commissie beoordeelt de standaarden uit het Beoordelingskader voor de beperkte opleidingsbeoordeling als volgt: Masteropleiding Taalwetenschappen: Standaard 1: Beoogde eindkwalificaties Standaard 2: Onderwijsleeromgeving Standaard 3: Toetsing en gerealiseerde eindkwalificaties voldoende voldoende voldoende Algemeen eindoordeel voldoende 98 QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam De voorzitter en de secretaris van de commissie verklaren hierbij dat alle leden van de commissie kennis hebben genomen van dit rapport en instemmen met de hierin vastgestelde oordelen. Zij verklaren ook dat de beoordeling in onafhankelijkheid heeft plaatsgevonden. Datum: 30 juli 2013 Prof. dr. Theo D’haen (voorzitter) QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam Drs. Erik van der Spek (secretaris) 99 100 QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam Behandeling van de standaarden uit het Beoordelingskader voor de beperkte opleidingsbeoordeling Standaard 1: Beoogde eindkwalificaties De beoogde eindkwalificaties van de opleiding zijn wat betreft inhoud, niveau en oriëntatie geconcretiseerd en voldoen aan internationale eisen. Toelichting: De beoogde eindkwalificaties passen wat betreft niveau en oriëntatie (bachelor of master; hbo of wo) binnen het Nederlandse kwalificatieraamwerk. Ze sluiten bovendien aan bij de actuele eisen die in internationaal perspectief vanuit het beroepenveld en het vakgebied worden gesteld aan de inhoud van de opleiding. Bevindingen Domeinspecifieke referentiekader De Nederlandse bachelor- en masteropleidingen op het gebied van taal- en letterkunde hanteren een gemeenschappelijk referentiekader. Dit kader heeft betrekking op een breed scala aan opleidingen: vreemdetalenopleidingen, opleidingen op het gebied van de Nederlandse taal, en opleidingen die vooral aandacht geven aan taal- en literatuurtheoretische en taaloverstijgende aspecten. Het kader moet dan ook recht doen aan die uiteenlopende opleidingen. De opleidingen op het gebied van taal- en letterkunde moeten allereerst kennis en inzicht bieden in het vakgebied van de opleiding, met inbegrip van de onderwezen taal en cultuur en de daarbij horende analytische en filologische vaardigheden. Als het gaat om een vreemdetalenopleiding moet de opleiding de student een goede beheersing van de bestudeerde taal bijbrengen. Het te bereiken niveau verschilt per taal: voor schooltalen gelden hogere niveaus dan voor niet-schooltalen. Daarnaast moet de student academisch gevormd worden met voldoende aandacht voor theorie en methodologie. Volgens het domeinspecifiek referentiekader leren studenten het verworven inzicht op een wetenschappelijke manier toe te passen. In het domeinspecifiek referentiekader zijn deze algemene eisen geoperationaliseerd in een serie eisen aan de eindtermen voor de masteropleidingen. Deze eisen zijn ondergebracht in de rubrieken kennis, vaardigheden/wetenschappelijke vorming, academische vaardigheden en attitude en afstemming op het afnemend veld. Daarnaast stelt het domeinspecifiek referentiekader een aantal kaders voor de inhoud en het programma van de opleidingen. De commissie heeft het domeinspecifiek referentiekader bestudeerd en is van mening dat het een goede onderlegger vormt voor de opleidingen op het gebied van taal- en letterkunde. Het is specifiek genoeg om richtlijnen aan te ontlenen voor de inrichting van de opleidingen in kwestie, maar tevens algemeen genoeg om de opleidingen in staat te stellen hun eigen accenten te leggen. Daarmee vormt het domeinspecifieke referentiekader een goede basis voor de beoordeling van de individuele opleidingen. Domeinspecifieke eisen en eindtermen Vanaf september 2012 zijn op grond van landelijke afspraken brede masterlabels ingevoerd. Dat houdt in dat bestaande masteropleidingen zijn samengevoegd onder een nieuwe naam. De masteropleiding Taalwetenschappen is ontstaan uit de samenvoeging van de taalkundeprogramma’s van de (oude) masteropleidingen Franse taal en cultuur en Nederlandse taal en cultuur, plus de (oude) masteropleiding Taalwetenschap. QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam 101 De masteropleiding Taalwetenschappen kent drie programma’s: • • • Toegepaste taalwetenschap; Taaltheorie en taalbeschrijving; Franse taalkunde. Voor elk van deze programma’s zijn eindtermen opgesteld. Daarnaast heeft de opleiding eindtermen die voor de opleiding als geheel van toepassing zijn en facultaire eindtermen die gelden voor alle masteropleidingen van de Faculteit der Letteren. De algemene eindtermen van de masteropleidingen hebben betrekking op algemene academische vaardigheden. Ze zijn onderverdeeld in vier categorieën: • • • • Intellectuele basisvaardigheden; Onderzoekende houding; Disciplinaire kennis; Vakoverstijgende vaardigheden. Een overzicht van deze eindtermen is opgenomen in Bijlage 3. In aanvulling op deze algemene eindtermen heeft de masteropleiding Taalwetenschappen in het onderwijs- en examenreglement (OER) een aantal doelstellingen geformuleerd. Deze doelstellingen hebben betrekking op de kennis, academische vorming en persoonlijke ontplooiing van de studenten. In deze doelstellingen is onder meer aangegeven dat de opleiding de studenten gespecialiseerde kennis, vaardigheid en inzicht op het gebied van de Taalwetenschappen wil bijbrengen, en hen wil voorbereiden op de wetenschapsbeoefening op het gebied van de Taalwetenschappen. Deze algemene doelstellingen worden nader uitgewerkt voor in de eindtermen voor elk van de drie programma’s. Een overzicht hiervan is opgenomen in Bijlage 3; hieronder geven we een korte samenvatting. Eindtermen Toegepaste taalwetenschap Een student die het programma Toegepaste taalwetenschap heeft voltooid, beschikt over kennis van theorieën van taalverwerving (eerste en tweede taal). Daarnaast is hij deskundig op het gebied van leerpsychologische en onderwijskundige aspecten van tweedetaalverwerving. Hij kan wetenschappelijk onderzoek doen op het terrein van taalverwerving en taalonderwijs en hij kan zelfstandig leer- en toetsmateriaal ontwikkelen. Eindtermen Franse taalkunde Een student die dit programma afrondt, kan taalkundige onderzoeksmethoden toepassen op het Frans. Hij beschikt over geavanceerde kennis van (een deel van) het vakgebied en kan daarbinnen zelfstandig wetenschappelijk onderzoek uitvoeren en daarvan verslag doen. Hij kan wetenschappelijke paradigma’s herkennen en beoordelen en zijn eigen onderzoek in een multidisciplinair kader plaatsen. Eindtermen Taaltheorie en taalbeschrijving De student die dit programma voltooit heeft een grondige kennis van de algemene en beschrijvende taalwetenschap, waaronder de typologische, functionele en antropologische taalwetenschap. Hij kan veldlinguïstisch onderzoek doen naar onbekende en onbeschreven talen en is in staat een reference grammar van een voorheen onbekende taal te schrijven. 102 QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam De commissie stelt vast dat masteropleiding Taalwetenschappen beschikt over concrete en duidelijke eindtermen, die aansluiten bij het domeinspecifieke referentiekader en gebaseerd zijn op de Dublin-descriptoren. De commissie is van oordeel dat de doelstelling van de opleiding erop gericht is de studenten op te leiden tot het niveau van een master. De combinatie van de algemene facultaire eindtermen, de eindtermen van de opleiding en de specifieke uitwerking per programma geven de commissie voldoende vertrouwen dat het academisch karakter van de opleiding is gewaarborgd. Niveau en oriëntatie Zoals hierboven is aangegeven kunnen de studenten van de masteropleiding Taalwetenschappen kiezen uit drie programma’s. Studenten die voor Toegepaste taalwetenschap kiezen, leren taalwetenschappelijke inzichten toe te passen op het gebied van eerste- en tweedetaalverwerving en taalstoornissen. Het programma Taaltheorie en taalbeschrijving is gericht op de toepassing van taalwetenschappelijke inzichten op de beschrijving en documentatie van (veelal onbekende) talen. Dit programma wordt verzorgd in samenwerking met de Universiteit Leiden. Het programma Franse taalkunde richt zich specifiek op de Franse taal, op Franse teksten en de vertaling daarvan. Bij elk van deze programma’s ziet de commissie de wetenschappelijke oriëntatie voldoende terug. Deze oriëntatie is zichtbaar in zowel de eindtermen van de opleiding als in de eindtermen van de drie programma’s. Daarnaast heeft het programma Toegepaste taalwetenschap ook een sterke beroepsgerichte oriëntatie. Het programma bestaat uit twee trajecten, Taalstoornissen en Nederlands als tweede taal, die beide een sterke band met de beroepspraktijk hebben. Dit komt bijvoorbeeld tot uiting in de stages die de studenten tijdens de masteropleiding kunnen volgen. Ook de beroepsgerichte onderdelen van dit programma zijn expliciet gekoppeld aan wetenschappelijk onderzoek. Het programma Franse taalkunde heeft een bijzondere positie, omdat de bacheloropleiding Franse taal en cultuur bij de VU inmiddels is stopgezet. Dat betekent dat de natuurlijke instroom voor dit programma binnen enkele jaren wegvalt. De commissie heeft hierover met de docenten van gedachten gewisseld. De docenten geven aan voorlopig af te wachten wat er op het gebied van Franse taalkunde op landelijk niveau gaat gebeuren (binnen het Master Language Project, waarbij studenten verplicht een onderdeel van hun masteropleiding aan een andere universiteit volgen). De VU wil graag een bijdrage leveren aan een landelijke oplossing; in de komende jaren moet blijken hoe levensvatbaar dit idee is. De commissie heeft begrip voor de positie van de VU en spreekt de hoop uit dat de Franse taalkunde een plaats kan vinden in zo’n interfacultair programma. Overwegingen De commissie is van mening dat de masteropleiding Taalwetenschappen beschikt over voldoende specifieke eindtermen. Dat geldt voor zowel de facultaire als de programmagebonden eindtermen. Deze eindtermen geven de opleiding een wetenschappelijke oriëntatie met (in het geval van Toepaste taalwetenschap) een duidelijke professionele aanvulling. Met name het programma Toegepaste taalwetenschap – ook in numeriek opzicht het sterkste programma – heeft in de ogen van de commissie een duidelijk eigen profiel met een uitstekende combinatie van en wisselwerking tussen wetenschappelijke theorie en beroepspraktijk. Een gevolg van de invoering van de nieuwe masterlabels is dat uiteenlopende programma’s onder één noemer gebracht worden. Op het niveau van de eindtermen betekent dit dat niet alle studenten dezelfde eindtermen behalen; de opleiding onderscheidt immers specifieke QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam 103 eindtermen per programma. De studenten behalen echter wel allemaal de facultaire eindtermen. De commissie is van mening dat de eindtermen voldoende aansluiten bij het domeinspecifiek referentiekader en dat ze gebaseerd zijn op de Dublin-descriptoren voor een opleiding op masterniveau. Conclusie Masteropleiding Taalwetenschappen: de commissie beoordeelt Standaard 1 als ‘voldoende’. 104 QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam Standaard 2: Onderwijsleeromgeving Het programma, het personeel en de opleidingsspecifieke voorzieningen maken het voor de instromende studenten mogelijk de beoogde eindkwalificaties te realiseren. Toelichting: De inhoud en vormgeving van het programma stelt de toegelaten studenten in staat de beoogde eindkwalificaties te bereiken. De kwaliteit van het personeel en van de opleidingsspecifieke voorzieningen is daarbij essentieel. Programma, personeel en voorzieningen vormen een voor studenten samenhangende onderwijsleeromgeving. Bevindingen Opbouw en samenhang van de programma’s De nieuwe opleiding is per 1 september van start gegaan. Dat heeft tot gevolg dat de drie programma’s, die voorheen deel uitmaakten van verschillende masteropleidingen, nog een sterk eigen karakter hebben. Vanwege de grote onderlinge verschillen worden de curricula van de drie programma’s hieronder afzonderlijk behandeld. Toegepaste taalwetenschap Dit programma bestaat uit een gemeenschappelijk kernprogramma van 42 EC plus twee specialisaties van 18 EC elk: Taalstoornissen en Nederlands als tweede taal. Het kernprogramma bestaat uit de volgende onderdelen: • • • • ICT leer- en begeleidingsmateriaal (6 EC); Statistiek voor gevorderden (6 EC); Keuze- en stageruimte (12 EC); Scriptie en scriptieonderzoek (18 EC). De specialisatie Taalstoornissen bestaat uit drie vakken van elk 6 EC. In het vak Specifieke taalstoornissen en meertaligheid doen de studenten inzicht op in de problematiek van taalgestoorde taalverwervers. Het vak Taal- en gehoorstoornissen richt zich op de werking van het menselijk gehoor in relatie tot de ontwikkeling van gesproken taal. In het vak Dyslexie en orthodidactiek van het taalonderwijs leren de studenten de verschillen in de spelling van verschillende talen en de gevolgen daarvan voor de didactiek. De specialisatie Nederlands als tweede taal bestaat uit een vakinhoudelijk deel (Didactiek NT2, 9 EC) en een didactisch deel (Didactiek BVE en Didactiek taalonderwijs volwassenen, 9 EC). In het vak Didactiek NT2 komt de theoretische achtergrond van het NT2-onderwijs aan bod. Het onderdeel Didactiek BVE richt zich geheel op de didactiek van het onderwijs aan volwassenen. Didactiek taalonderwijs volwassenen is een serie workshops en praktijkcolleges waarin het taalonderwijs aan anderstalige volwassenen centraal staat. Taaltheorie en taalbeschrijving Het programma Taaltheorie en taalbeschrijving bestaat uit de volgende onderdelen: • Vier kernmodules van 6 EC elk: Typology of Sounds, Describing Morphosyntax, Anthropological Linguistics en Field Methods and Linguistic Analysis. In totaal omvatten de kernmodules dus 24 EC; • Een scriptie van 18 EC; • Eén of meer tutorials van 4 tot 7 EC, waarin de student zich verder kan verdiepen in onderwerpen die van belang zijn voor zijn scriptieonderzoek; QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam 105 • Een keuzeruimte van 12-15 EC. In deze keuzeruimte kan de student vakken binnen of buiten de VU volgen. Hij kan ook kiezen voor een vakkenpakket dat hem voorbereidt op de functie van Linguistic Consultant in Bible Translation. De student moet dan wel tijdens de bachelorfase een minor Hebreeuws of Grieks hebben gevolgd. In dit programma wordt nauw samengewerkt met de Universiteit Leiden. Veel studenten volgen tijdens de keuzeruimte een (zware) cursus Veldlinguïstiek in Leiden, die ze in staat stelt een van de eindtermen te bereiken: een reference grammar van een onbekende taal te schrijven. Een buitenlandverblijf is geen verplicht onderdeel van dit programma, maar uit de docenten stellen dat de meeste studenten wel een deel van hun opleiding in het buitenland volgen. De opleiding stelt dit echter niet verplicht, omdat ook in Amsterdam – met zijn grote aantallen nationaliteiten en etnische groeperingen – een scala aan interessante talen te vinden is. Franse taalkunde Het programma Franse taalkunde bestaat uit de volgende onderdelen: • Minimaal drie colleges van 9 EC elk. Hiervan worden er twee verzorgd door de opleiding zelf, één over pragmatiek of discourse analyse en één op het gebied van grammatica. Het derde college wordt verzorgd door de Universiteit van Amsterdam of de Universiteit Leiden; • Een keuzemodule van 9 EC over een aspect van de Franse taal- of letterkunde. • Een verplicht onderdeel Literair vertalen van 3 EC; • Een masterscriptie van 18 EC. De commissie heeft met de studenten en docenten van gedachten gewisseld over de opbouw van en de samenhang binnen alle drie de bovengenoemde programma’s. Daarbij valt allereerst op dat de studenten (nog) geen gemeenschappelijk vak volgen; de programma’s zijn volledig gescheiden. Met ingang van het studiejaar 2013-2014 wil de opleiding wel zo’n vak invoeren in de vorm van een verplichte kernmodule Linguistic Research van 9 EC voor alle studenten Taalwetenschappen. De commissie steunt dit voornemen. De studenten worden op de scriptie voorbereid in scriptiegroepen. Allereerst worden de onderwerpen toegelicht waarop studenten kunnen intekenen. Op basis van de samenhang tussen die onderwerpen worden de groepen verder ingedeeld. De studenten Toegepaste taalwetenschap geven aan dat ze al direct aan het begin van het tweede semester beginnen met hun scriptie, terwijl ze daarna nog twee interessante inhoudelijke vakken volgen. Die zouden ze liever gehad hebben voordat ze hun keuze voor een scriptieonderwerp vastleggen. De studenten Toegepaste taalwetenschap doen een stage tijdens hun masteropleiding, bijvoorbeeld op het gebied van leermiddelenontwikkeling of dyslexie. Ze moeten dat in principe zelf regelen; van de opleiding krijgen ze een lijst met instellingen die in het verleden stagiaires hebben opgenomen. De stage moet eigenlijk direct aan het begin van het studiejaar van start gaan; dit ervaren de studenten als minder handig. Verder geven ze aan dat de stagehandleiding waarover de VU beschikt, niet echt wordt nageleefd. De commissie constateert dat de stage zijn vorm nog moet vinden en adviseert de opleiding de nodige zorg te besteden aan het soepele verloop daarvan. Op basis van de gevoerde gesprekken en na een analyse van het programma en van de leermiddelen die de commissie ter inzage heeft gehad, constateert zij dat het niveau van het programma voldoende is. 106 QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam Didactische uitgangspunten De Faculteit der Letteren sluit aan bij de algemene onderwijsvisie van de Vrije Universiteit. In deze visie vormen faculteit en universiteit een gemeenschap voor wetenschappelijke kennisontwikkeling. Deze visie bevat de volgende uitgangspunten: • De studenten worden serieus genomen als deelnemers aan het proces van kennisontwikkeling; • De studenten werken samen met de docenten aan de oplossing van problemen, waarbij de hoofdvragen en kernbegrippen van het vakgebied centraal staan; • De studenten maken kennis en doen ervaring op met methoden van onderzoek en de regels voor samenwerking en communicatie die in het vakgebied gelden; • De studenten worden zich door reflectie bewust van deze methoden en regels. De masteropleiding Taalwetenschappen is een kleinschalige opleiding met een nauwe samenwerking tussen docenten en studenten. De studenten doen onderzoek onder begeleiding van hun docenten en worden geacht steeds meer zelfstandig te kunnen werken. De commissie is dan ook van mening dat in de onderwijspraktijk bij de opleiding Taalwetenschappen voldoende recht wordt gedaan aan de onderwijsvisie van de VU. Waarborging van doelstellingen en eindtermen in de programma’s De opleiding heeft de relatie tussen de eindtermen en de verschillende vakken duidelijk verantwoord. Ook de wijze waarop de programmaonderdelen bijdragen aan de Dublindescriptoren is voldoende inzichtelijk gemaakt. Op grond daarvan is de commissie van mening dat alle eindtermen in voldoende mate in het programma terugkomen. De commissie constateert dat de opleidingsdoelstellingen niet in dezelfde mate bereikt worden door de drie programma’s. De vakken die de studenten volgen, zijn vooral gericht op het behalen van de programmagebonden eindtermen. De doelstellingen van de masteropleiding Taalwetenschappen als geheel krijgen minder aandacht. Dat komt ook doordat de programma’s (nog) los staan van elkaar. In dat verband adviseert de commissie de opleiding om te zorgen voor meer samenhang tussen de drie programma’s, zodat het geheel meer is dan de som der delen. Het geplande gezamenlijke vak, Linguistic Research, is daartoe een goede eerste stap. Wetenschappelijke vorming De masteropleiding Taalwetenschappen heeft volgens de kritische reflectie een wetenschappelijke oriëntatie. De commissie ziet deze wetenschappelijke oriëntatie vooral terug in de specialisatievakken bij Toegepaste taalwetenschap en in de vier kernmodules bij de specialisatie Taaltheorie en taalbeschrijving. Uit de gesprekken met de docenten blijkt ook dat de studenten uitgebreid geconfronteerd worden met (veld)onderzoek, ze moeten zelfstandig gegevens verzamelen en statistisch bewerken. Een groot aantal van de docenten is zelf betrokken bij onderzoek dat ook zijn neerslag vindt in de werkcolleges. Zoals hierboven al is aangegeven, heeft Toegepaste taalwetenschap daarnaast een meer praktijkgerichte oriëntatie. Een aantal van de vakken heeft in de beleving van de commissie een sterk toepassingsgericht karakter; bovendien volgen de studenten binnen deze specialisatie ook een stage met een beroepsgericht karakter. De commissie heeft in dat verband de vraag gesteld of deze specialisatie niet te veel neigt naar een beroepsopleiding. De docenten geven echter aan dat de studenten ook in deze specialisatie zelf onderzoek doen en daar op een wetenschappelijke wijze verslag van uitbrengen, en dat de opleiding gericht is op beroepen waarin toegepast onderzoek een belangrijke rol speelt. De commissie constateert na QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam 107 bestudering van het lesmateriaal en na de gesprekken met de docenten dat het wetenschappelijke karakter is gewaarborgd. Studielast en studeerbaarheid De masteropleiding Taalwetenschappen bestond tijdens het bezoek van de commissie aan de VU pas een half jaar; het is dus lastig om een trend in de instroomcijfers aan te geven. De instroom van de ‘oude’ masteropleiding Taalwetenschap (met daarbinnen de programma’s Toegepaste taalwetenschap en Taaltheorie en taalbeschrijving) schommelde de laatste jaren rond de vijftien studenten. De meeste daarvan volgen het programma Toegepaste taalwetenschap; het programma Taaltheorie en taalbeschrijving wordt slechts door één à twee studenten per jaar gevolgd. De instroom bij Franse taalkunde is eveneens laag; in het afgelopen jaar waren dat er zeven. In de kritische reflectie wordt de geringe omvang van de beide laatste programma’s als zwakte aangemerkt. In het gesprek met de docenten is wel gebleken dat de modules in kwestie ook gevolgd worden door studenten met andere studierichtingen, waardoor de leeromgeving verrijkt wordt. Maar in de ogen van de commissie is de beperkte omvang wel een punt van zorg. De studenten met wie de commissie heeft gesproken, ervaren het programma als breed en interessant. Door de kleine groepen en intensieve contacten met docenten hebben de studenten veel inbreng in het programma. Het aantal contacturen bedraagt 8-10 in het eerste semester en 4-6 in het tweede. De studenten ervaren geen bijzondere struikelblokken buiten de eerder genoemde (vroege) plaats van de stage en de scriptie binnen het programma Toegepaste taalwetenschap. Op basis van de gevoerde gesprekken en op basis van een eigen analyse van curriculum en studiemateriaal concludeert de commissie dat de opleiding studeerbaar is. Onderwijsgevend personeel en staf-studentratio De opleiding Taalwetenschappen beschikt over een staf van 4,7 fte (voor zowel de bachelorals de masteropleiding). De opleiding beschikt over drie hoogleraren, één voor zowel Taaltheorie en taalbeschrijving als Franse taalkunde, één specifiek voor Taaltheorie en taalbeschrijving en één voor Toegepaste taalwetenschap. Alle docenten zijn gepromoveerd en verrichten onderzoek binnen hun specialisatie. De drie programma’s zijn opgebouwd rondom de specialisaties van de docenten. De docent-studentratio is 1:16 (uitgaande van het totaal aan fte’s) of 1:34 (uitgaande van de onderwijstijd). De commissie constateert dat er de opleiding voldoende bestaft is. Ondanks deze bestaffing geeft de opleiding zelf aan in de kritische reflectie dat taalwetenschappelijk onderzoek bij de VU onder druk staat. Er treedt een verschuiving op van taalwetenschap naar communicatie- en tekstwetenschap. Hierdoor zijn er niet genoeg docenten meer om alle aspecten van taalwetenschap af te dekken. Dit wordt deels opgevangen door samenwerking met de Universiteit Leiden en door inzet van tijdelijk personeel. Voor de commissie is dit een punt van zorg. De commissie stelt vast dat het beleid en de implementatie van de Basiskwalificatie Onderwijs (BKO) bij de Faculteit der Letteren nog in de kinderschoenen staan. In het komende jaar zal een aantal jongere docenten de BKO-opleiding volgen. De universiteit heeft nog niet bepaald of ook de seniordocenten een BKO moeten behalen. Men overweegt deze docenten een dossier te laten samenstellen, waarna ze mogelijk nog aanvullende cursussen moeten volgen. De commissie adviseert de opleiding en daarmee ook de VU met klem om de BKO-regeling serieus te nemen en daadkrachtiger op te treden om ervoor te zorgen dat alle docenten aan deze basiseisen voldoen. De commissie heeft in dit verband met genoegen geconstateerd dat 108 QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam de afdelingen Taal en Letteren inmiddels concrete afspraken hebben gemaakt met de lerarenopleiding van de VU om voor het eind van 2013 tenminste 30 docenten een BKO te laten behalen. Studiebegeleiding De directe studiebegeleiding is in de masterfase in handen van de docenten. Door de kleine groepen en korte lijnen zijn de contacten tussen studenten en docenten intensief. De studenten zijn tevreden over de begeleiding door hun docenten. Daarnaast beschikt de opleiding over een studieadviseur, die de voortgang van de studenten in de gaten houdt. Bij achterblijvende resultaten nodigt de adviseur deze studenten uit voor een gesprek. Bij het schrijven van de scriptie werken de studenten bij de afstudeerrichting Toegepaste taalwetenschap in scriptiegroepen, die in november van start gaan. De groepen worden samengesteld op basis van de samenhang tussen de onderwerpen. De studenten worden begeleid door een docent; daarnaast is er in alle gevallen een tweede lezer bij de scriptie betrokken. Bij de masterscripties bij Taaltheorie en taalbeschrijving wordt vaak een tweede lezer van een andere universiteit betrokken. Ook in bredere zin zijn er plannen om scripties te gaan uitwisselen tussen de VU, de Universiteit Leiden en de Universiteit van Amsterdam. De commissie is positief over dit voornemen. Opleidingsspecifieke voorzieningen en kwaliteitszorg De studenten zijn over het algemeen tevreden over de voorzieningen. Zij geven aan dat de universiteitsbibliotheek voldoende gesorteerd en toegankelijk is. Wel geven ze aan dat het aantal tijdschriften beperkt is; de VU beschikt volgens de studenten over aanzienlijk minder licenties dan bijvoorbeeld de Radboud Universiteit Nijmegen. Specifiek voor de studenten Taaltheorie en taalbeschrijving zijn programma’s geïnstalleerd die hulp bieden bij het onderzoek (automatische parsing, aanleg van digi-lexica, interactieve interlinealisering en taalkundige analyse van Griekse en Hebreeuwse teksten). Voor de Letterenfaculteit is een Facultaire Bibliotheekcommissie ingesteld, die adviseert over aankopen. De docenten van de opleiding onderhouden goede contacten met de vakreferenten van deze commissie. Dat zorgt ervoor dat er voldoende relevante literatuur voor bijvoorbeeld werkcolleges aanwezig is. Wel bestaat er zorg bij de docenten over de bezuinigingen bij de bibliotheek van de VU en over de gevolgen die dit zal hebben voor de beschikbaarheid van boeken. Voor de masteropleidingen in de talen bij de Faculteit der Letteren zijn twee brede opleidingscommissies (oc) samengesteld. De masteropleiding Taalwetenschappen valt onder de oc Taal en Communicatie. De belangrijkste taken zijn volgens de vertegenwoordigers van de oc de bespreking van de evaluaties en het signaleren van knelpunten. Daarbij hanteert de VU een evaluatiecyclus: alle bachelor- en mastercursussen worden elke drie jaar geëvalueerd. Daarnaast evalueert men nieuwe cursussen, cursussen van nieuwe docenten en cursussen die de vorige keer slecht werden geëvalueerd. Omdat het bij de masteropleiding Taalwetenschappen vaak gaat om kleine groepen, wordt er soms ook mondeling geëvalueerd, soms door de docent en soms door de evaluatiecontactpersoon. De commissie ziet hierin risico’s die samenhangen met een (al te) informele evaluatieprocedure, waarbij nauwe persoonlijke bindingen tussen docenten in een kleine groep tot vertekening kunnen leiden. De commissie adviseert de opleiding in alle gevallen een formele procedure te hanteren met gebruikmaking van schriftelijke formulieren en rapportage. QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam 109 De oc richt zich vooral op de uitvoering van de lopende programma’s en minder op de inrichting van de nieuwe masteropleiding. De oc Taal en Communicatie heeft het als een gegeven aanvaard dat de bestaande masterlabels zijn voortgezet in de nieuwe opleiding. Maar de oc heeft wel vragen gesteld over de samenhang binnen het curriculum, over gemeenschappelijke vakken en over de mogelijkheid elkaars vakken in de keuzeruimte te volgen. De evaluatieformulieren worden verwerkt door het Onderwijscentrum. Een probleem daarbij is dat de looptijd van de verwerking van de evaluatieformulieren veel te lang is, onder andere door de bezuinigingen bij het Onderwijscentrum. Men wacht op het bezoekmoment (winter 2013) nog op de verwerking van de laatste evaluaties van vorig studiejaar. Een mogelijkheid zou zijn het traject te digitaliseren, maar ook die operatie moet worden uitgevoerd door het Onderwijscentrum. Daarbij speelt een rol dat de VU sterk bezuinigt op ondersteunend personeel. Voor de commissie is dit een punt van zorg. Op basis van de gesprekken met studenten en docenten van de oc heeft de commissie geconstateerd dat deze studenten en docenten voldoende invulling geven aan hun taken en verplichtingen. De betrokken studenten en docenten konden ook voorbeelden noemen van veranderingen die mede door hun toedoen waren doorgevoerd. Ze reageren proactief en voeren ook tussentijds veranderingen door. Overwegingen De commissie constateert dat de masteropleiding Taalwetenschappen aan de VU bestaat uit drie verschillende programma’s. Deze programma’s zijn in de ogen van de commissie van een voldoende niveau en kennen een duidelijke opbouw. Wel is de commissie van mening dat de opleiding meer samenhang in de opleiding als geheel kan aanbrengen. De commissie adviseert de opleiding om ervoor te zorgen dat het geheel meer is dan de som der delen. De commissie stelt vast dat slechts een van de drie programma’s voldoende instroom heeft; bij de andere twee programma’s is de levensvatbaarheid in het geding. Dit is een punt van zorg, dat nog sterker gevoeld wordt door de accentverschuiving binnen de VU van taalwetenschappelijk onderzoek naar communicatie- en tekstonderzoek. De commissie realiseert zich dat deze problematiek zich deels onttrekt aan de invloed van de opleiding, maar adviseert de opleiding toch zich te beraden over de te volgen strategie teneinde een levensvatbaar programma te behouden. De commissie is van mening dat de wetenschappelijke oriëntatie van de opleiding voldoende tot zijn recht komt. Daarnaast heeft de specialisatie Toegepaste taalwetenschap een meer beroepsgerichte oriëntatie. De commissie concludeert op basis van de gesprekken met studenten en docenten dat de opleiding studeerbaar is. De meeste studenten ervaren geen bijzondere struikelblokken en vinden voldoende uitdaging in de opleiding. Ook de studiebegeleiding en de scriptiebegeleiding zijn voldoende ingevuld. De opleiding is voldoende bestaft en beschikt over goed gekwalificeerd personeel. De vaste stafleden zijn allen gepromoveerd en betrokken bij onderzoek. Dat neemt niet weg dat de expertise voor twee van de drie specialisaties slechts in enkele personen vertegenwoordigd is. Op het vlak van BKO vertoont de opleiding echter een achterstand. De commissie adviseert de opleiding deze achterstand zo snel mogelijk weg te werken en constateert dat hiertoe stappen zijn gezet. 110 QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam Tot slot is de commissie van oordeel van de masteropleiding Taalwetenschappen beschikt over voldoende voorzieningen. De oc’s doen met veel inzet hun werk en treden ook proactief op. Wel is een snellere verwerking van de evaluatieresultaten gewenst, maar de commissie realiseert zich dat de opleiding hiervoor afhankelijk is van andere partijen. Conclusie Masteropleiding Taalwetenschappen: de commissie beoordeelt Standaard 2 als ‘voldoende’. QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam 111 Standaard 3: Toetsing en gerealiseerde eindkwalificaties De opleiding beschikt over een adequaat systeem van toetsing en toont aan dat de beoogde eindkwalificaties worden gerealiseerd. Toelichting: Het gerealiseerde niveau blijkt uit de tussentijdse en afsluitende toetsen, de afstudeerwerken en de wijze waarop afgestudeerden in de praktijk of in een vervolgopleiding functioneren. De toetsen en de beoordeling zijn valide, betrouwbaar en voor studenten inzichtelijk. Bevindingen Systeem van toetsing Aan het toetsbeleid van de opleiding ligt een facultair beleid ten grondslag. In dit beleid staat beschreven dat elke cursus wordt getoetst en de opleiding bij de meeste cursussen een combinatie van toetsen en toetsmomenten hanteert. De toetsen sluiten volgens het toetsbeleid ook aan bij de leerdoelen en de werkvormen van de vakken. De basis van het toetsbeleid wordt gevormd door het Onderwijs- en Examenreglement (OER). Hierin is het recht op deelname vastgelegd. Ook de toetsvorm, de beoordeling, de bekendmaking en geldigheidsduur van de uitslag, het recht op inzage en nabespreking, en de rol van de examencommissie zijn vastgelegd in de OER. De commissie heeft de OER en toetsen van meerdere vakken van de opleiding bestudeerd. De commissie onderschrijft de uitgangspunten over toetsing van de opleiding en heeft tijdens de visitatie kunnen vaststellen dat ook docenten en studenten hier positief tegenover staan. De commissie heeft tijdens de gesprekken met de studenten vastgesteld dat zij voorafgaand aan de toetsing van een vak goed geïnformeerd zijn over de wijze van toetsing en beoordeling. De commissie heeft voorts een aantal gemaakte toetsen van de masteropleiding Taalwetenschappen ingezien en zich een oordeel gevormd over het niveau van de toetsen en de wijze van beoordeling en feedback. De commissie vindt beide adequaat. Voor de masteropleidingen van de Faculteit der Letteren is één examencommissie (ec) ingesteld: de examencommissie van de Graduate School of Humanities. De commissie heeft een gesprek gehad met een aantal leden van deze ec. De belangrijkste werkzaamheden van de ec zijn de productietaken, zoals beslissingen over verzoeken om vrijstellingen en beoordeling van pre-mastertrajecten. De commissie heeft de ec gevraagd naar de bemoeienis met het scriptietraject. De ec geeft aan het scriptiecontract, de onderzoeksvraag en het werkplan nauwkeurig te bekijken. De ec bekijkt geen steekproeven van scripties, maar men is wel voornemens dit vanaf 2013 te gaan doen. De leden geven aan dat de taken weliswaar verzwaard zijn, maar dat men daarbij geen aanvullende tijd of ondersteuning heeft gekregen. De commissie adviseert de opleiding om deze tijd en ondersteuning alsnog toe te kennen om de ec in staat te stellen zijn taken naar behoren uit te voeren. Bij de scripties is naast de begeleider een tweede lezer betrokken. Deze tweede lezer geeft een onafhankelijk oordeel over de kwaliteit van de scriptie. Daarnaast is de ec voornemens om scripties uit te wisselen met de Universiteit Leiden en Universiteit van Amsterdam om na te gaan hoe collega’s van andere universiteiten de eigen scripties beoordelen; daarbij zou het vooral moeten gaan om scripties aan de boven- en ondergrens van de becijfering. De commissie is positief over dit voornemen en adviseert het op korte termijn uit te voeren. 112 QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam Daarnaast adviseert de commissie de opleiding ook om docenten van buiten de eigen leerstoelgroep bij de beoordeling van scripties te betrekken. De commissie acht het daarnaast van belang dat de oordelen over en becijfering van een scriptie goed onderbouwd worden. Hiervoor is een facultair beoordelingsformulier ontwikkeld, dat verdeeld is in vijftien deelaspecten. Dit formulier wordt tot nu toe echter niet door alle docenten gehanteerd. Vanaf het studiejaar 2012-2013 is het formulier verplicht. De commissie adviseert de ec erop toe te zien dat dit formulier inderdaad uniform wordt toegepast. Sinds 2011 is de kwaliteit van toetsing een officieel onderdeel van de bevoegdheden van de examencommissie. De commissie heeft echter geconstateerd dat hier bij de masteropleiding Taalwetenschappen nog geen invulling aan wordt gegeven. De facultaire toetscommissie is met ingang van 1 maart 2013 van start gegaan met het formuleren van een taakstelling en een checklist voor de beoordeling van tentamens. Vanaf het studiejaar 2013-2014 moeten de werkzaamheden van deze commissie concrete resultaten gaan opleveren. De commissie is positief over het aantreden van deze commissie, maar constateert wel dat de VU lang heeft gewacht met concrete stappen om de kwaliteit van de toetsing te bewaken. De ec is wel betrokken bij het bestrijden van fraude (vooral plagiaat), maar heeft daar geen initiërende rol in. Docenten melden een vermoeden van fraude bij de ec. De ec nodigt in zo’n geval de betrokken student uit om een verklaring te geven. De ec bepaalt vervolgens wat de consequenties zijn. Docenten maken voor de opsporing van fraude gebruik van de Blackboard-optie Turnitin. Maar uit de gesprekken die de commissie met de docenten heeft gevoerd, blijkt ten eerste dat dit niet structureel gebeurt en ten tweede dat de docenten niet tevreden zijn over de mogelijkheden van Turnitin. De commissie adviseert de opleiding ervoor te zorgen dat er een structurele controle op plagiaat plaatsvindt, en dat hiervoor zo nodig additionele hulpmiddelen beschikbaar worden gesteld. Gerealiseerd eindniveau De commissie heeft vier masterscripties gelezen en geconstateerd dat deze van een voldoende niveau zijn. De oordelen van de commissie komen overeen met de becijfering door de staf. Alle scripties, ook die met een lager cijfer (6-6,5), voldoen aan de vereiste criteria. Ze hebben een heldere probleemstelling, benutten de relevante literatuur, zijn redelijk tot goed gestructureerd en bevatten conclusies en een discussieparagraaf. De opleiding slaagt er in studenten op te leiden tot het vereiste niveau van een academische masteropleiding. Een andere graadmeter voor het gerealiseerde niveau is de mate waarin de studenten terechtkomen in passende functies. Uit de gesprekken met docenten en alumni blijkt dat voor de meeste afgestudeerden het geval te zijn. De beroepsperspectieven verschillen sterk per programma. De enkele afgestudeerde bij Taaltheorie en taalbeschrijving volgt een academische carrière of vindt een werkkring op het gebied van Bijbelvertaling. De meeste afgestudeerden bij Franse taalkunde zijn werkzaam als docent of vertaler. De afgestudeerden bij Toegepaste taalwetenschap komen vaak terecht in beleidsmatige, ondersteunende en uitvoerende functies op het gebied van één- en tweetalige moedertaalverwerving. Overwegingen De commissie heeft onderzocht of de toetsen een goede weergave zijn van het bereikte niveau, zowel van afzonderlijke cursussen als van de opleiding als geheel, en stelt vast dat zij aan de kwaliteitsnormen voldoen. De toetsen die de commissie heeft bekeken, passen bij de beoogde leerdoelen en zijn adequaat geconstrueerd. QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam 113 Het toetsbeleid bij de VU verkeert nog in de opstartfase. De examencommissies bekijken geen (steekproeven van) scripties en hebben (nog) geen bemoeienis met de becijfering. Met het aantreden van de toetscommissie in het voorjaar van 2013 is hiermee een begin gemaakt. Het beleid ter voorkoming van fraude is voor verbetering vatbaar. De commissie constateert dat de VU lang heeft gewacht met concrete stappen om de kwaliteit van de toetsing te bewaken en is van mening dat snelle verbetering geboden is. De commissie heeft er vertrouwen in dat het toetsbeleid in de komende periode voortvarend geïmplementeerd zal worden. Ondanks de kritiek op het toetsbeleid is de commissie wel van mening dat de studenten van de masteropleiding het beoogde eindniveau realiseren. Dat constateert de commissie na lezing van een steekproef van masterscripties. De eindwerkstukken zijn van een voldoende niveau en worden adequaat beoordeeld. Verder stelt de commissie vast de afgestudeerden hun weg vinden op de arbeidsmarkt en terecht komen in functies die aansluiten bij de opleiding. De commissie heeft het systeem van toetsing en het gerealiseerde eindniveau tegen elkaar afgewogen en deze afweging valt uit in het voordeel van het gerealiseerde eindniveau. Daarom komt de commissie tot een voldoende op deze standaard. Conclusie Masteropleiding Taalwetenschappen: de commissie beoordeelt Standaard 3 als ‘voldoende’. 114 QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam Algemeen eindoordeel De commissie komt op basis van het bestudeerde materiaal en de gevoerde gesprekken tijdens het visitatiebezoek tot het oordeel dat de masteropleiding Taalwetenschappen op de drie standaarden voldoende presteert. De doelstellingen van de opleiding, zoals geformuleerd in de facultaire eindtermen en de eindtermen per programma, sluiten voldoende aan bij het vakgebied. De studenten hebben de keuze uit drie programma’s. De organisatie van het onderwijsprogramma en de bijbehorende begeleiding en voorzieningen stellen de studenten in staat de leerdoelen te realiseren. De instroom is echter in twee van de drie programma’s een punt van zorg. Het toetsbeleid verkeert nog in de opstartfase, maar de toetsen en scripties voldoen aan de eisen van een wetenschappelijk werkstuk. De commissie stelt vast dat de studenten een voldoende niveau behalen en dat de opleiding de studenten voldoende voorbereidt op hun verdere carrière. Conclusie De commissie beoordeelt de masteropleiding Taalwetenschappen als ‘voldoende’. QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam 115 116 QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam VI: Masteropleiding Letterkunde QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam 117 118 QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam Samenvattend oordeel van de commissie Dit samenvattend oordeel geeft de bevindingen en overwegingen weer van de commissie Taal- en Letterkunde 2013 over de masteropleiding Letterkunde aan de Vrije Universiteit. De commissie baseert haar oordeel op de kritische reflecties, aanvullende informatie naar aanleiding van vragen van de commissie, informatie uit de gesprekken tijdens het bezoek, de geselecteerde (eind)scripties en de documenten die tijdens het bezoek ter inzage waren. De commissie heeft voor de opleiding zowel positieve aspecten opgemerkt als verbeterpunten gesignaleerd. Na deze tegen elkaar te hebben afgewogen, is de commissie tot het oordeel gekomen dat de masteropleiding Letterkunde voldoet aan de eisen voor basiskwaliteit die de voorwaarde zijn voor heraccreditatie. Standaard 1: Beoogde eindtermen De commissie is van mening dat de masteropleiding Letterkunde beschikt over helder geformuleerde eindtermen die voldoende richting geven aan het programma. De opleiding hanteert eindtermen op drie niveaus: facultair, per opleiding en per programma. De studenten kunnen kiezen uit vier programma’s: Nederlandse letterkunde, Literatures in English, Franse letterkunde en als laatste Literaire vorming en literair veld. Dat betekent dat niet elke afgestudeerde dezelfde programmagebonden eindtermen behaalt. De studenten behalen echter wel allemaal de facultaire en opleidingsgebonden eindtermen. Alle vier de programma’s van de masteropleiding Letterkunde hebben een wetenschappelijke oriëntatie; daarnaast heeft het programma Literaire vorming en literair veld een sterke gerichtheid op de beroepspraktijk, waarbij de (literaire) uitgeverij centraal staat. In het programma Nederlandse letterkunde ligt volgens de kritische reflectie de nadruk op de kennis en analyse van literaire waardesystemen en de functie van literatuur in de samenleving. In het programma Literatures in English staat de relatie tussen literaire teksten en de visuele cultuur centraal. In het programma Franse letterkunde verdiepen de studenten hun kennis van de Franstalige literatuur. De commissie is van mening dat de masteropleiding Letterkunde beschikt over facultaire, opleidingsgebonden en programmagebonden eindtermen die passen bij het vakgebied. Deze eindtermen sluiten aan bij het domeinspecifiek referentiekader en zijn gebaseerd op de Dublin-descriptoren voor een opleiding op masterniveau. Standaard 2: Onderwijsleeromgeving De masteropleiding Letterkunde aan de VU bestaat uit vier verschillende programma’s. Deze programma’s zijn in de ogen van de commissie van een voldoende wetenschappelijk niveau en kennen een duidelijke opbouw. Wel is de relatie tussen eindtermen en het curriculum afhankelijk van het gekozen programma. Samenhang is ten eerste aangebracht doordat alle studenten van de masteropleiding een gemeenschappelijk vak volgen. Daarnaast bieden verschillende programma’s vakken aan die ook door studenten van andere programma’s gevolgd kunnen worden (soms als keuzevak, soms als vast onderdeel). De commissie stelt vast dat slechts twee van de vier programma’s voldoende instroom hebben; bij de programma’s Franse letterkunde en Literaire vorming en literair veld is de instroom (zeer) laag. De commissie adviseert de opleiding zich te beraden over de te volgen strategie teneinde een levensvatbaar programma te behouden. Dit kan mogelijk resulteren in een reductie van het aantal programma’s. QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam 119 De commissie is van mening dat de wetenschappelijke oriëntatie van de opleiding voldoende tot zijn recht komt. Daarnaast heeft het programma Literaire vorming en literair veld een meer beroepsgerichte oriëntatie, waarbij de studenten inzicht krijgen in de literaire wereld en de uitgeverij. Maar de commissie is van mening dat ook in dit programma het academisch karakter voldoende is gewaarborgd. De commissie concludeert op basis van de gesprekken met studenten en docenten dat de opleiding studeerbaar is. De meeste studenten ervaren geen bijzondere struikelblokken en vinden voldoende uitdaging in de opleiding. Wel is de commissie van mening dat de communicatie tussen docenten en studenten voor verbetering vatbaar is. De studiebegeleiding en de scriptiebegeleiding zijn voldoende ingevuld. De opleiding is voldoende bestaft en beschikt over goed gekwalificeerd personeel. De vaste stafleden zijn allen gepromoveerd en betrokken bij onderzoek. Op het vlak van BKO vertoont de opleiding echter een achterstand. De commissie adviseert de opleiding deze achterstand zo snel mogelijk weg te werken en constateert dat de eerste stappen daartoe inmiddels zijn genomen. Tot slot is de commissie van oordeel dat de opleiding Letterkunde beschikt over voldoende voorzieningen. De oc doet met veel inzet en toewijding haar werk en treedt ook proactief op. Standaard 3: Toetsing en gerealiseerde eindtermen Het toetsbeleid bij de VU verkeert nog in de opstartfase. De examencommissies bekijken geen scripties en hebben geen bemoeienis met de becijfering. De visitatiecommissie heeft vernomen dat de toetscommissie met ingang van 1 maart 2013 met deze en andere werkzaamheden is begonnen. Ook het beleid ter voorkoming van fraude is voor verbetering vatbaar. De commissie constateert dat de VU lang heeft gewacht met concrete stappen om de kwaliteit van de toetsing te bewaken en is van mening dat snelle verbetering geboden is. De scripties zijn van een voldoende niveau. De commissie heeft acht eindwerkstukken beoordeeld en is van mening dat de scripties voldoen aan de eisen van een wetenschappelijk werkstuk. Wel adviseert de commissie de opleiding de cijfers beter te onderbouwen en meer verschillende docenten te betrekken bij de beoordeling van de scripties. De commissie heeft verder kunnen constateren dat de afgestudeerden doorgaans terechtkomen in passende functies in het beroepenveld. De commissie concludeert op grond van het voorafgaande dat de beoogde eindtermen van de masteropleiding Letterkunde worden gerealiseerd. De commissie beoordeelt de standaarden uit het Beoordelingskader voor de beperkte opleidingsbeoordeling als volgt: Masteropleiding Letterkunde Standaard 1: Beoogde eindkwalificaties Standaard 2: Onderwijsleeromgeving Standaard 3: Toetsing en gerealiseerde eindkwalificaties voldoende voldoende voldoende Algemeen eindoordeel voldoende 120 QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam De voorzitter en de secretaris van de commissie verklaren hierbij dat alle leden van de commissie kennis hebben genomen van dit rapport en instemmen met de hierin vastgestelde oordelen. Zij verklaren ook dat de beoordeling in onafhankelijkheid heeft plaatsgevonden. Datum: 30 juli 2013 Prof. dr. Theo D’haen (voorzitter) QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam Drs. Erik van der Spek (secretaris) 121 122 QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam Behandeling van de standaarden uit het Beoordelingskader voor de beperkte opleidingsbeoordeling Standaard 1: Beoogde eindkwalificaties De beoogde eindkwalificaties van de opleiding zijn wat betreft inhoud, niveau en oriëntatie geconcretiseerd en voldoen aan internationale eisen. Toelichting: De beoogde eindkwalificaties passen wat betreft niveau en oriëntatie (bachelor of master; hbo of wo) binnen het Nederlandse kwalificatieraamwerk. Ze sluiten bovendien aan bij de actuele eisen die in internationaal perspectief vanuit het beroepenveld en het vakgebied worden gesteld aan de inhoud van de opleiding. Bevindingen Domeinspecifieke referentiekader De Nederlandse bachelor- en masteropleidingen op het gebied van taal- en letterkunde hanteren een gemeenschappelijk referentiekader. Dit kader heeft betrekking op een breed scala van opleidingen: vreemdetalenopleidingen, opleidingen op het gebied van de Nederlandse taal, en opleidingen die vooral aandacht geven aan taal- en literatuurtheoretische en taaloverstijgende aspecten. Het kader moet dan ook recht doen aan die uiteenlopende opleidingen. De opleidingen op het gebied van taal- en letterkunde moeten allereerst kennis en inzicht bieden in het vakgebied van de opleiding, met inbegrip van de onderwezen taal en cultuur en de daarbij horende analytische en filologische vaardigheden. Als het gaat om een vreemdetalenopleiding moet de opleiding de student een goede beheersing van de bestudeerde taal bijbrengen. Het te bereiken niveau verschilt per taal: voor schooltalen gelden hogere niveaus dan voor niet-schooltalen. Daarnaast moet de student academisch gevormd worden met voldoende aandacht voor theorie en methodologie. Volgens het domeinspecifiek referentiekader leren studenten het verworven inzicht op een wetenschappelijke manier toe te passen. In het domeinspecifiek referentiekader zijn deze algemene eisen geoperationaliseerd in een serie eisen aan de eindtermen voor de master- en de masteropleidingen. Deze eisen zijn ondergebracht in de rubrieken kennis, vaardigheden/wetenschappelijke vorming, academische vaardigheden en attitude en afstemming op het afnemend veld. Daarnaast stelt het domeinspecifiek referentiekader een aantal kaders voor de inhoud en het programma van de opleidingen. De commissie heeft het domeinspecifiek referentiekader bestudeerd en is van mening dat het een goede onderlegger vormt voor de opleidingen op het gebied van taal- en letterkunde. Het is specifiek genoeg om richtlijnen aan te ontlenen voor de inrichting van de opleidingen in kwestie, maar tevens algemeen genoeg om de opleidingen in staat te stellen hun eigen accenten te leggen. Daarmee vormt het domeinspecifieke referentiekader een goede basis voor de beoordeling van de individuele opleidingen. Domeinspecifieke eisen en eindtermen Vanaf september 2012 zijn op grond van landelijke afspraken brede masterlabels ingevoerd. Dat houdt in dat bestaande masteropleidingen zijn samengevoegd onder een nieuwe naam. De masteropleiding Letterkunde is ontstaan uit de samenvoeging van de letterkundeprogramma’s van de masteropleidingen Engelse taal en cultuur, Franse taal en QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam 123 cultuur en Nederlandse taal en cultuur, plus de masteropleiding Literatuurwetenschap. Dat heeft geresulteerd in een nieuwe masteropleiding Letterkunde met de volgende vier programma’s: • • • • Nederlandse letterkunde; Literatures in English; Franse letterkunde; Literaire vorming en literair veld. Voor elk van deze programma’s zijn eindtermen opgesteld. Daarnaast heeft de opleiding eindtermen die voor de opleiding als geheel van toepassing zijn en facultaire eindtermen die gelden voor alle masteropleidingen van de Faculteit der Letteren. De algemene (facultaire) eindtermen van de masteropleidingen hebben betrekking op algemene academische vaardigheden. Ze zijn onderverdeeld in vier categorieën: • • • • Intellectuele basisvaardigheden; Onderzoekende houding; Disciplinaire kennis; Vakoverstijgende vaardigheden. Een overzicht van deze eindtermen is opgenomen in Bijlage 3. In aanvulling op de algemene eindtermen hanteert de masteropleiding Letterkunde opleidingsgebonden eindtermen, die voortvloeien uit het onderwijs- en examenreglement (OER). Ook deze eindtermen zijn opgenomen in Bijlage 3. Ten eerste heeft de afgestudeerde aantoonbare kennis van het wetenschappelijke onderzoek naar literatuur en van de belangrijkste onderzoeksmethoden en -theorieën. Ten tweede is hij in staat literaire teksten op zelfstandige wijze kritisch te lezen en te analyseren. Hij kan zelfstandig een onderzoek uitvoeren op het gebied van de letterkunde en daar op wetenschappelijk verantwoorde wijze verslag van uitbrengen. Tot slot heeft hij inzicht in de intellectuele en academische waarden die aan het onderzoek naar literaire teksten ten grondslag liggen. Voor elk van de vier programma’s heeft de opleiding aanvullende eindtermen opgesteld. Ook deze eindtermen zijn opgenomen in Bijlage 3 van dit rapport. Hieronder komen de belangrijkste accenten aan de orde. Eindtermen voor het programma Nederlandse letterkunde De student heeft een gespecialiseerde kennis van een of meer deelgebieden van de studie van de Nederlandstalige literatuur en cultuur. Een student die zich voorbereidt op het leraarschap heeft bovendien voldoende vakinhoudelijke kennis en inzicht om toegelaten te worden tot de educatieve masteropleiding. Eindtermen voor het programma Literatures in English De student heeft een grondige kennis van de tekstuele aspecten van één of meer deelgebieden van de studie van de Engelstalige literatuur en van de wijze waarop deze zich verhouden tot visuele cultuur. Een student die zich voorbereidt op het leraarschap heeft bovendien voldoende vakinhoudelijke kennis en inzicht om toegelaten te worden tot de educatieve masteropleiding. 124 QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam Eindtermen voor het programma Franse letterkunde De student heeft kennis van de Frans(talig)e cultuur en letterkunde uit heden en verleden. Hij beschikt daarnaast over geavanceerde, specialistische wetenschappelijke kennis van een deelgebied van de Franstalige cultuur en literatuur. Een student die zich voorbereidt op het leraarschap heeft bovendien voldoende vakinhoudelijke kennis en inzicht om toegelaten te worden tot de educatieve masteropleiding. Eindtermen voor het programma Literaire vorming en literair veld De student heeft een gedegen kennis van de huidige literatuurwetenschap. Hij heeft daarnaast praktische kennis van het literaire veld opgedaan door middel van een stage. De commissie stelt vast dat de masteropleiding Letterkunde beschikt over concrete en duidelijke eindtermen, die aansluiten bij het domeinspecifieke referentiekader en gebaseerd zijn op de Dublin-descriptoren. De commissie is van oordeel dat de doelstelling van de opleiding erop gericht is de studenten op te leiden tot het niveau van een academische master. De combinatie van de algemene facultaire eindtermen, de eindtermen van de opleiding en de specifieke uitwerking per programma geven de commissie voldoende vertrouwen dat het academisch karakter van de opleiding is gewaarborgd. Niveau en oriëntatie Zoals hierboven is aangegeven kunnen de studenten van de masteropleiding Letterkunde kiezen uit vier programma’s. Ieder programma heeft zijn eigen profiel. In het programma Nederlandse letterkunde ligt de nadruk op de kennis en analyse van literaire waardesystemen en de functie van literatuur in de samenleving. In het programma Literatures in English staat de relatie tussen literaire teksten en de visuele cultuur centraal. In het programma Franse letterkunde verdiepen de studenten hun kennis van de Franstalige literatuur. Het programma Literaire vorming en literair veld is specifiek gericht op de bestudering van het functioneren van literatuur en de rol van de verschillende actoren (zoals uitgevers en recensenten) daarbij. Daardoor is dit programma ook sterker georiënteerd op het beroepsveld. Bij elk van deze programma’s ziet de commissie de wetenschappelijke oriëntatie voldoende terug in de gerichtheid op onderzoek en kennis van achterliggende theorieën. Deze oriëntatie komt terug in zowel de eindtermen van de opleiding als in de eindtermen van de vier programma’s. Daarnaast heeft het programma Literaire vorming en literair veld ook een sterke professionele oriëntatie. Maar ook in dit programma komt de academische kant voldoende tot zijn recht; daarbij gaat het niet alleen om literatuurtheoretische componenten, maar ook om sociologie en psychologie. Het programma Franse letterkunde heeft een bijzondere positie, omdat de instroom in de bacheloropleiding Franse taal en cultuur bij de VU per september 2013 wordt stopgezet en de opleiding per december 2014 wordt opgeheven. Dat betekent dat de natuurlijke instroom voor dit programma binnen enkele jaren wegvalt. De commissie heeft hierover met de docenten van gedachten gewisseld. De docenten geven aan dat het programma Franse Letterkunde op termijn mogelijk moet worden afgebouwd. In de komende jaren wil men in een regiegroep, waarbij alle leerstoelhouders betrokken zijn, gaan bepalen in welke richting de masteropleiding Letterkunde ontwikkeld gaat worden. De docenten spreken de verwachting uit dat er op termijn slechts twee programma’s overblijven: Literaire vorming en literair veld (dat in deze visie samengaat met het programma Nederlandse letterkunde), en Literatures in English. QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam 125 In aansluiting hierop geeft de commissie (naar aanleiding van de gesprekken bij de masteropleiding Taalwetenschappen) de opleiding in overweging dat het Master Language Project wellicht mogelijkheden biedt om Franse letterkunde te behouden. Binnen dit project volgen studenten verplicht een onderdeel van hun masteropleiding aan een andere universiteit. De commissie spreekt de hoop uit dat de Franse letterkunde een plaats kan vinden in zo’n interfacultair programma. Overwegingen De commissie is van mening dat de masteropleiding Letterkunde beschikt over voldoende specifieke eindtermen. Dat geldt voor de eindtermen op alle drie de niveaus: facultair, per opleiding en per programma. Deze eindtermen geven de opleiding een wetenschappelijke oriëntatie met (in het geval van Literaire vorming en literair veld) een duidelijke beroepsgerichte component. Het programma Literatures in English valt in positieve zin op door de verbinding tussen literaire teksten en visuele cultuur. Een gevolg van de invoering van de nieuwe masterlabels is dat uiteenlopende programma’s onder één noemer gebracht worden. Op het niveau van de eindtermen betekent dit dat niet alle studenten dezelfde eindtermen behalen; de opleiding onderscheidt immers specifieke eindtermen per programma. De studenten behalen echter wel allemaal de facultaire eindtermen en de eindtermen van de opleiding Letterkunde. De commissie is van mening dat de eindtermen voldoende aansluiten bij het domeinspecifiek referentiekader en dat ze gebaseerd zijn op de Dublin-descriptoren voor een opleiding op masterniveau. Conclusie Masteropleiding Letterkunde: de commissie beoordeelt Standaard 1 als ‘voldoende’. 126 QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam Standaard 2: Onderwijsleeromgeving Het programma, het personeel en de opleidingsspecifieke voorzieningen maken het voor de instromende studenten mogelijk de beoogde eindkwalificaties te realiseren. Toelichting: De inhoud en vormgeving van het programma stelt de toegelaten studenten in staat de beoogde eindkwalificaties te bereiken. De kwaliteit van het personeel en van de opleidingsspecifieke voorzieningen is daarbij essentieel. Programma, personeel en voorzieningen vormen een voor studenten samenhangende onderwijsleeromgeving. Bevindingen Opbouw en samenhang van de programma’s De opleiding is per 1 september 2012 van start gegaan. Dat heeft tot gevolg dat de vier programma’s, die voorheen deel uitmaakten van verschillende masteropleidingen, nog een sterk eigen karakter hebben. Wel is er één gemeenschappelijk onderdeel: het vak Literature and Society (6 EC). In dit vak staat elke week een invloedrijke theorie of publicatie centraal. Voor het overige worden de curricula van de vier programma’s hieronder afzonderlijk behandeld. Nederlandse letterkunde Dit programma bestaat uit een gemeenschappelijk deel van 36 EC plus twee specialisaties van 12 EC elk: Oudere letterkunde en Moderne letterkunde. Daarnaast volgen de studenten twee keuzevakken van 6 EC elk. Het gemeenschappelijke programma bestaat uit de volgende onderdelen: • Literature and Society (6 EC); • Masterverdieping letterkunde (12 EC); • Masterscriptie (18 EC). Alle studenten Nederlandse letterkunde volgen het college Masterverdieping letterkunde. In dit vak komen de theoretische en vakhistorische aspecten van letterkunde en letterkundig onderzoek aan bod, plus zaken als literatuuronderwijs, digitalisering en het maatschappelijk debat rond de positie van de humaniora. Bovendien verdiept elke student zich in een recent proefschrift en schrijft daar een recensie over. De specialisatie Oudere letterkunde bestaat uit twee werkcolleges van elk 6 EC: Concepties van liefde in de Middeleeuwse roman en Renaissanceliteratuur en visuele cultuur. De specialisatie Moderne letterkunde omvat eveneens twee vakken van 6 EC. Dat is allereerst Het literaire veld, een module die de studenten volgen samen met studenten uit het programma Literaire vorming en literair veld. Daarnaast volgen ze het werkcollege Receptie van Bernlefs Hersenschimmen. Literatures in English Het programma Literatures in English bestaat uit de volgende onderdelen: • De gemeenschappelijke module Literature and Society (6 EC); • De masterscriptie (18 EC); • Zes cursussen van 6 EC elk. Zoals gezegd is er in het programma Literatures in English een duidelijke relatie tussen literatuur en visuele cultuur. De cursus Literature Visualized is de kernmodule, waarin de QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam 127 studenten basiskennis opdoen van de theoretische achtergronden van de relaties tussen literatuur en visuele media. Deze kennis kunnen ze verdiepen in de andere vakken waarin het visuele aspect een belangrijke plaats heeft: Screenwriting, Fiction and Film, Visual Art and the American Poet, The Gothic Gaze en Renaissance Literature and Visual Culture. Eventueel kunnen studenten twee vakken, Fiction and Film en The Gothic Gaze, vervangen door andere vakken uit het facultaire aanbod. Franse letterkunde Het programma Franse letterkunde bestaat uit de volgende onderdelen: • • • • De gemeenschappelijke module Literature and Society (6 EC); Drie verplichte colleges van 3, 6 en 9 EC (in totaal 18 EC); Twee keuzemodules van 9 EC elk over een aspect van de Franse taal- of letterkunde; Een masterscriptie van 18 EC. Het programma biedt jaarlijks één werkgroep moderne en één oudere letterkunde aan. De onderwerpen van deze colleges wisselen per jaar. Naast deze twee verplichte vakken volgen de studenten de Werkgroep literair vertalen, die tevens deel uitmaakt van het programma Franse taalkunde in de masteropleiding Taalwetenschappen. 4. Literaire vorming en literair veld Het programma Literaire vorming en literair veld bestaat uit de volgende onderdelen: • • • • De gemeenschappelijke module Literature and Society (6 EC); Vier verplichte colleges van 3, 6, 6 en 9 EC (in totaal 24 EC); Een stage van 12 EC; Een masterscriptie van 18 EC. De kern van het curriculum wordt volgens de kritische reflectie gevormd door de vakken Literaire socialisatie en Het literaire veld. In Literaire socialisatie wordt de student vertrouwd gemaakt met de studie naar lezen en leesgedrag. Het literaire veld is gericht op de instituties en actoren die literatuur produceren, verspreiden, beoordelen, overdragen en recipiëren. Beide vakken hebben een sterk theoretische inslag. Het literaire veld bestaat uit twee delen, een theoriedeel en een praktijkdeel. Daarnaast volgen de studenten het vak Jeugdliteratuur. Tijdens het tweede semester doen de studenten een stage bij een literaire instelling, bijvoorbeeld een uitgeverij. De commissie heeft met de studenten en docenten van gedachten gewisseld over de opbouw van en de samenhang binnen het curriculum van alle afstudeerprogramma’s. De studenten ervaren de programma’s als interessant, compleet en onderzoeksgericht. De commissie heeft gesproken met verschillende studenten die een bachelordiploma aan een andere universiteit behaald hebben en die bewust gekozen hebben voor een masteropleiding aan de VU. Vooral de visuele benadering bij Literatures in English wordt als onderscheidend kenmerk genoemd. De opleiding heeft op verschillende manieren geprobeerd om samenhang aan te brengen in het curriculum. Allereerst is er de gemeenschappelijke module Literature and Society, dat door de studenten van alle programma’s gevolgd wordt. Daarnaast hebben verschillende programma’s gezamenlijke vakken, zoals Het literaire veld, dat onderdeel vormt van de programma’s Nederlandse letterkunde en Literaire vorming en literair veld. De docenten geven aan dat ze wel streven naar meer samenhang, maar daarin beperkt worden door de 128 QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam verschillende onderwijstalen: de studenten Franse letterkunde en Literatures in English krijgen onderwijs in het Frans, respectievelijk het Engels. Ook het beroepsperspectief is uitvoerig aan de orde gekomen. Dit perspectief is vooral bij het programma Literaire vorming en literair veld prominent aanwezig. Ten eerste volgen alle studenten in dit programma een stage, ten tweede hebben ook de colleges veel verbanden met de beroepspraktijk. In dit programma spelen vertegenwoordigers van het werkveld, zoals recensenten en uitgevers, ook een rol als gastspreker. In de andere programma’s is het beroepsperspectief minder bepalende voor het programma. De meeste afgestudeerden bij Franse letterkunde gaan (na een aansluitende educatieve master) als leraar aan de slag. Studenten die hier belangstelling voor hebben, moeten in hun keuzeruimte minimaal 9 EC aan taalkunde volgen om toegang te hebben tot de educatieve master. De studenten Engelse letterkunde geven aan in de eerste plaats voorbereid te worden op een universitaire carrière. Op basis van de gevoerde gesprekken en na een analyse van het programma en van de leermiddelen die de commissie ter inzage heeft gehad, constateert zij dat het programma de studenten in staat stelt de eindtermen te behalen. Didactische uitgangspunten De Faculteit der Letteren sluit aan bij de algemene onderwijsvisie van de Vrije Universiteit. In deze visie vormen faculteit en universiteit een gemeenschap voor wetenschappelijke kennisontwikkeling. Deze visie bevat de volgende uitgangspunten: • De studenten worden serieus genomen als deelnemers aan het proces van kennisontwikkeling; • De studenten werken samen met de docenten aan de oplossing van problemen, waarbij de hoofdvragen en kernbegrippen van het vakgebied centraal staan; • De studenten maken kennis en doen ervaring op met methoden van onderzoek en de regels voor samenwerking en communicatie die in het vakgebied gelden; • De studenten worden zich door reflectie bewust van deze methoden en regels. De commissie heeft daarnaast geconstateerd dat de masteropleiding Letterkunde een kleinschalige opleiding is waarbij docenten en studenten nauw samenwerken. De studenten doen onderzoek onder begeleiding van hun docenten en worden geacht steeds meer zelfstandig te kunnen werken. De commissie is dan ook van mening dat de uitgangspunten die hierboven genoemd zijn, duidelijk terugkomen in de onderwijspraktijk bij de opleiding Letterkunde. Waarborging van doelstellingen en eindtermen in de programma’s De opleiding heeft in de kritische reflectie duidelijk gemaakt op welke wijze de eindtermen tot uiting komen in de vakken die de studenten volgen. Daarnaast is in de kritische reflectie ook duidelijk gemaakt op welke wijze de eindtermen samenhangen met de Dublin-descriptoren. Op grond daarvan is de commissie van mening dat alle eindtermen in voldoende mate in het programma terugkomen. De commissie constateert dat de relatie tussen eindtermen en het curriculum afhankelijk is van het gekozen programma. De vakken die de studenten volgen, zijn zowel gericht op het behalen van de programmagebonden eindtermen als op het behalen van de opleidingsgebonden eindtermen. De commissie is van mening dat beide groepen eindtermen voldoende aan de orde komen. De opleiding is duidelijk nog in beweging en moet zijn definitieve vorm nog krijgen. Maar de commissie constateert dat de verantwoordelijke QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam 129 docenten streven naar samenhang en synergie tussen de verschillende programma’s. Dit is in de ogen van de commissie een positieve ontwikkeling. Wetenschappelijke vorming De masteropleiding Letterkunde heeft volgens de kritische reflectie een wetenschappelijke oriëntatie. De commissie ziet deze wetenschappelijke oriëntatie voldoende terug in de vier programma’s; in elk van de programma’s staat wetenschappelijk onderzoek en kennis van wetenschappelijke theorieën centraal. Ook de studenten ervaren hun opleiding als academisch, onder andere door de inbreng van het onderzoek van de docenten in de colleges. De commissie heeft met de opleiding gesproken over het academisch gehalte van het programma Literaire vorming en literair veld. Zoals hierboven al is aangegeven, heeft dit programma een beroepsgerichte oriëntatie, die tot uiting komt in de stage en het praktijkdeel van de cursus Het literaire veld. In het gesprek met de docenten is echter duidelijk aan de orde gekomen dat het wetenschappelijk karakter op de eerste plaats komt. In het programma staat de wetenschappelijke bestudering van de interactie tussen actoren in het literaire veld centraal. Ook de onderzoeksactiviteiten van de betrokken docenten wekken in dit verband vertrouwen. De commissie hecht er wel aan dat de praktijkgerichte elementen, waaronder de stage, de studenten voldoende ruimte laten voor verdieping. Studielast en studeerbaarheid De masteropleiding Letterkunde bestond op het moment van het bezoek aan de VU pas een half jaar; voor inzicht in de instroomcijfers is daarom mede gekeken naar de cijfers van de ‘oude’ masteropleidingen. In het laatste studiejaar waarover er cijfers beschikbaar zijn (20102011), waren de instroomcijfers als volgt: English Language and Culture 17, Nederlandse taal en cultuur 25, Franse taal en cultuur 17 en Literatuurwetenschap 6. Maar deze oude masteropleidingen zijn (met uitzondering van de masteropleiding Literatuurwetenschap) alle gesplitst in een taalwetenschappelijk en een letterkundig deel. Het algemene beeld is dat de masterprogramma’s Literatures in English en Nederlandse letterkunde een redelijke instroom kennen; bij Franse letterkunde en Literaire vorming en literair veld is de instroom een punt van zorg. De opleiding heeft dit in de kritische reflectie ook als zodanig verwoord. Zowel met de studenten als de docenten heeft de commissie gesproken over de omvang van de instroom en de levensvatbaarheid van de verschillende programma’s. De studenten geven aan dat de beperkte omvang van de opleiding soms problemen oplevert, bijvoorbeeld doordat er te weinig vakken beschikbaar zijn. De docenten ervaren soms problemen met de bestaffing. Zij verwachten dat er op termijn twee programma’s overblijven; een programma Literatures in English en een combinatie van Nederlandse letterkunde en Literaire vorming en literair veld. Los van de geringe omvang van de groepen ervaren de studenten geen bijzondere struikelblokken. Wel hebben verschillende studenten klachten geuit over de interne communicatie, zowel de communicatie tussen docenten als de communicatie van docenten richting studenten. Een van de studenten geeft aan dat hier inmiddels actie op is genomen binnen de opleidingscommissie. De commissie adviseert de opleiding voldoende aandacht aan de communicatie te besteden, maar is voor het overige van mening dat de opleiding studeerbaar is. Onderwijsgevend personeel en staf-studentratio Bij de masteropleiding Letterkunde is een brede staf betrokken om invulling te geven aan de vier programma’s. De opleiding beschikt over vier gewone hoogleraren, twee bij Nederlandse 130 QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam letterkunde (oudere letterkunde en moderne letterkunde), één bij Literatures in English en één bij Literaire vorming en literair veld. Daarnaast zijn er drie bijzondere hoogleraren bij de opleiding betrokken, waarvan twee bij Literaire vorming en literair veld (één met als opdracht editiewetenschap en één voor literaire kritiek). Alle docenten zijn gepromoveerd en verrichten onderzoek binnen hun specialisatie. De docent-studentratio voor de opleiding als geheel is 1:16 (uitgaande van het totaal aan fte’s) of 1:27 (uitgaande van de onderwijstijd). De bestaffing verschilt per programma: Engels is het ruimst van staf voorzien, Literaire vorming en literair veld het krapst. Op basis van de docentstudentratio stelt de commissie vast dat de opleiding voldoende bestaft is, maar de commissie heeft wel begrip voor de problemen die de opleiding ervaart met de bestaffing van de (vele) kleine groepen. De commissie stelt vast dat het beleid en de implementatie van de Basiskwalificatie Onderwijs (BKO) bij de Faculteit der Letteren nog in de kinderschoenen staan. In het komende jaar zal een aantal jongere docenten de BKO-opleiding volgen. De universiteit heeft nog niet bepaald of ook de seniordocenten een BKO moeten behalen. Men overweegt deze docenten een dossier te laten samenstellen, waarna ze mogelijk nog aanvullende cursussen moeten volgen. De commissie adviseert de opleiding en daarmee ook de VU met klem om de BKO-regeling serieus te nemen en ervoor te zorgen dat alle docenten aan deze basiseisen voldoen. De commissie heeft in dit verband met genoegen geconstateerd dat de afdelingen Taal en Letteren inmiddels concrete afspraken hebben gemaakt met de lerarenopleiding van de VU om voor het eind van 2013 tenminste 30 docenten een BKO te laten behalen. Studiebegeleiding De directe studiebegeleiding is in de masterfase in handen van de docenten. Door de kleine groepen en korte lijnen zijn de contacten tussen studenten en docenten intensief. De studenten zijn tevreden over de begeleiding door hun docenten. Daarnaast beschikt de opleiding over een studieadviseur, die de voortgang van de studenten in de gaten houdt. Bij achterblijvende resultaten nodigt de adviseur deze studenten uit voor een gesprek. Bij het schrijven van de scriptie vormt de scriptiehandleiding de leidraad. Alle studenten met wie de commissie heeft gesproken, beschikken over deze handleiding. Elke student levert een scriptiewerkplan in bij de scriptiecoördinator, die de studenten een begeleider toewijst. Als de begeleider akkoord gaat, kan de student aan de slag. Studenten zijn zelf verantwoordelijk voor het maken van afspraken. Naast de begeleider is er ook een tweede lezer bij de scriptie betrokken. De commissie is van mening dat de studiebegeleiding afdoende is geregeld. Opleidingsspecifieke voorzieningen en kwaliteitszorg De studenten zijn over het algemeen tevreden over de voorzieningen. Zij geven aan dat de universiteitsbibliotheek voldoende gesorteerd en toegankelijk is. Voor de Letterenfaculteit is een Facultaire Bibliotheekcommissie ingesteld, die adviseert over aankopen. De docenten van de opleiding onderhouden goede contacten met de vakreferenten van deze commissie. Dat zorgt ervoor dat er doorgaans voldoende relevante literatuur voor bijvoorbeeld werkcolleges aanwezig is. Wel bestaat er zorg bij de docenten over de bezuinigingen bij de bibliotheek van de VU en over de gevolgen die dit zal hebben voor de beschikbaarheid van boeken. Voor de masteropleidingen in de talen bij de Faculteit der Letteren zijn twee brede opleidingscommissies (oc) samengesteld. De masteropleiding Letterkunde valt onder de oc Literatuur en Cultuur. De belangrijkste taken zijn volgens de vertegenwoordigers van de oc de bespreking van de evaluaties en het signaleren van knelpunten. Daarbij hanteert de VU een QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam 131 evaluatiecyclus: alle bachelor- en mastercursussen worden elke drie jaar geëvalueerd. Daarnaast evalueert men nieuwe cursussen, cursussen van nieuwe docenten en cursussen die de vorige keer slecht werden geëvalueerd. Omdat het bij de masteropleiding Letterkunde vaak gaat om kleine groepen, wordt er soms ook mondeling geëvalueerd, soms door de docent en soms door de evaluatiecontactpersoon. De commissie ziet hierin risico’s die samenhangen met een (al te) informele evaluatieprocedure, waarbij nauwe persoonlijke bindingen tussen docenten in een kleine groep tot vertekening kunnen leiden. De commissie adviseert de opleiding in alle gevallen een formele procedure te hanteren met gebruikmaking van schriftelijke formulieren en rapportage. De oc richt zich vooral op de uitvoering van de lopende programma’s en minder op de inrichting van de nieuwe masteropleiding. Maar de oc heeft wel vragen gesteld over de samenhang van het nieuwe curriculum, over gemeenschappelijke vakken en over de mogelijkheid elkaars vakken in de keuzeruimte te volgen. In de oc Letteren en Cultuur worden ook ideeën besproken om vakken uit één programma ook in andere programma’s op te nemen. Het vak The Gothic Gaze uit Literatures in English is hier als voorbeeld genoemd. Bij schriftelijke evaluatie vullen studenten een evaluatieformulier in. De evaluatieformulieren worden verwerkt door het Onderwijscentrum. Een probleem daarbij is dat de looptijd van de verwerking van de evaluatieformulieren veel te lang is, onder andere door de bezuinigingen bij het Onderwijscentrum. Men wacht op het bezoekmoment (winter 2013) nog op de verwerking van de laatste evaluaties van vorig studiejaar. Een mogelijkheid zou zijn het traject te digitaliseren, maar ook die operatie moet worden uitgevoerd door het Onderwijscentrum. Daarbij speelt het een rol dat de VU sterk bezuinigt op ondersteunend personeel. Voor de commissie is dit een punt van zorg. Op basis van de gesprekken met studenten en docenten van de oc heeft de commissie geconstateerd dat deze studenten en docenten voldoende invulling geven aan hun taken en verplichtingen. De betrokken studenten en docenten konden ook voorbeelden noemen van veranderingen die mede door hun toedoen waren doorgevoerd. Ze reageren proactief en voeren ook tussentijds veranderingen door. Overwegingen De commissie constateert dat de masteropleiding Letterkunde aan de VU bestaat uit vier verschillende programma’s. Deze programma’s zijn in de ogen van de commissie van een voldoende niveau en kennen een duidelijke opbouw. De commissie ziet voldoende samenhang, zowel binnen als tussen de programma’s. Alle programma’s hebben één gemeenschappelijk vak; daarnaast zijn er initiatieven om vakken van één programma ook door studenten van andere programma’s te laten volgen. Dit ziet de commissie als een positieve ontwikkeling. De commissie stelt vast dat twee van de vier programma’s voldoende instroom hebben; bij de andere twee programma’s is de levensvatbaarheid in het geding. Dit is een punt van zorg, dat ook binnen de opleiding zelf zo wordt ervaren. De commissie adviseert de opleiding zich te beraden over de te volgen strategie teneinde een levensvatbaar programma te behouden. De commissie is van mening dat de wetenschappelijke oriëntatie van de opleiding voldoende tot zijn recht komt. Daarnaast heeft het programma Literaire vorming en literair veld een meer beroepsgerichte oriëntatie. Maar de commissie is van mening dat ook in dit programma het academisch karakter voldoende is gewaarborgd. 132 QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam De commissie concludeert op basis van de gesprekken met studenten en docenten dat de opleiding studeerbaar is. De meeste studenten ervaren geen bijzondere struikelblokken en vinden voldoende uitdaging in de opleiding. Wel adviseert de commissie de opleiding aandacht te besteden aan de communicatie met de studenten. De studiebegeleiding en de scriptiebegeleiding zijn voldoende ingevuld. De opleiding is voldoende bestaft en beschikt over goed gekwalificeerd personeel. De vaste stafleden zijn allen gepromoveerd en betrokken bij onderzoek. Op het vlak van BKO vertoont de opleiding echter een achterstand. De commissie adviseert de opleiding deze achterstand zo snel mogelijk weg te werken en constateert dat hiertoe stappen zijn gezet. Tot slot is de commissie van oordeel dat de masteropleiding Letterkunde beschikt over voldoende voorzieningen. De oc’s doen met veel inzet hun werk en treden ook proactief op. Wel is een snellere verwerking van de evaluatieresultaten gewenst, maar de commissie realiseert zich dat de opleiding hiervoor afhankelijk is van andere partijen. Conclusie Masteropleiding Letterkunde: de commissie beoordeelt Standaard 2 als ‘voldoende’. QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam 133 Standaard 3: Toetsing en gerealiseerde eindkwalificaties De opleiding beschikt over een adequaat systeem van toetsing en toont aan dat de beoogde eindkwalificaties worden gerealiseerd. Toelichting: Het gerealiseerde niveau blijkt uit de tussentijdse en afsluitende toetsen, de afstudeerwerken en de wijze waarop afgestudeerden in de praktijk of in een vervolgopleiding functioneren. De toetsen en de beoordeling zijn valide, betrouwbaar en voor studenten inzichtelijk. Bevindingen Systeem van toetsing Aan het toetsbeleid van de opleiding ligt een facultair beleid ten grondslag. In dit beleid staat beschreven dat elke cursus wordt getoetst en de opleiding bij de meeste cursussen een combinatie van toetsen en toetsmomenten hanteert. De toetsen sluiten volgens het toetsbeleid ook aan bij de leerdoelen en de werkvormen van de vakken. De basis van het toetsbeleid wordt gevormd door het Onderwijs- en Examenreglement (OER). Hierin is het recht op deelname vastgelegd. Ook de toetsvorm, de beoordeling, de bekendmaking en geldigheidsduur van de uitslag, het recht op inzage en nabespreking, en de rol van de examencommissie zijn vastgelegd in de OER. De commissie heeft de OER en toetsen van meerdere vakken van de opleiding bestudeerd. De commissie onderschrijft de uitgangspunten over toetsing van de opleiding en heeft tijdens de visitatie kunnen vaststellen dat ook docenten en studenten hier positief tegenover staan. De commissie heeft tijdens de gesprekken met de studenten vastgesteld dat zij voorafgaand aan de toetsing van een vak goed geïnformeerd zijn over de wijze van toetsing en beoordeling. De commissie heeft voorts een aantal gemaakte toetsen van de masteropleiding Letterkunde ingezien en zich een oordeel gevormd over het niveau van de toetsen en de wijze van beoordeling en feedback. De commissie vindt beide adequaat. Voor de masteropleidingen van de Faculteit der Letteren is één examencommissie (ec) ingesteld: de examencommissie van de Graduate School of Humanities. De commissie heeft een gesprek gehad met een aantal leden van deze ec. De belangrijkste werkzaamheden van de EC zijn de productietaken, zoals beslissingen over verzoeken om vrijstellingen en beoordeling van pre-mastertrajecten. De commissie heeft de EC gevraagd naar de bemoeienis met het scriptietraject. De ec geeft aan het scriptiecontract, de onderzoeksvraag en het werkplan nauwkeurig te bekijken. De ec bekijkt geen steekproeven van scripties, maar men is wel voornemens dit vanaf 2013 te gaan doen. De leden geven aan dat de taken weliswaar verzwaard zijn, maar dat men daarbij geen aanvullende tijd of ondersteuning heeft gekregen. De commissie adviseert de opleiding om deze tijd en ondersteuning alsnog toe te kennen om de ec in staat te stellen zijn taken naar behoren uit te voeren. Bij de scripties is naast de begeleider een tweede lezer betrokken. Deze tweede lezer geeft een onafhankelijk oordeel over de kwaliteit van de scriptie. Daarnaast is de ec voornemens om scripties uit te wisselen met de Universiteit Leiden en Universiteit van Amsterdam; daarbij zou het vooral moeten gaan om scripties aan de boven- en ondergrens van de becijfering. De commissie is positief over dit voornemen en adviseert het op korte termijn uit te voeren. Daarnaast is de commissie van mening dat ook uitwisseling binnen de VU, over de grenzen van een leerstoelgroep, belangwekkende resultaten kan opleveren. 134 QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam De commissie acht het daarnaast van belang dat de oordelen over de becijfering van een scriptie goed onderbouwd worden. Hiervoor is een facultair beoordelingsformulier ontwikkeld, dat verdeeld is in vijftien deelaspecten. Dit formulier wordt tot nu toe echter niet door alle docenten gehanteerd. Vanaf het studiejaar 2012-2013 is het formulier verplicht. De commissie adviseert de ec erop toe te zien dat dit formulier inderdaad uniform wordt toegepast. Sinds 2011 is de kwaliteit van toetsing een officieel onderdeel van de bevoegdheden van de examencommissie. De commissie heeft echter geconstateerd dat hier bij de masteropleiding Letterkunde nog geen invulling aan wordt gegeven. De facultaire toetscommissie is met ingang van 1 maart 2013 van start gegaan met het formuleren van een taakstelling en een checklist voor de beoordeling van tentamens. Vanaf het studiejaar 2013-2014 moeten de werkzaamheden van deze commissie concrete resultaten gaan opleveren. De commissie is positief over het aantreden van deze commissie, maar constateert wel dat de VU lang heeft gewacht met concrete stappen om de kwaliteit van de toetsing te bewaken. De commissie heeft er vertrouwen in dat het toetsbeleid in de komende periode voortvarend geïmplementeerd zal worden. De ec is wel betrokken bij het bestrijden van fraude (vooral plagiaat), maar heeft daar geen initiërende rol in. Docenten melden een vermoeden van fraude bij de ec. De ec nodigt in zo’n geval de betrokken student dan om een verklaring te geven. De ec bepaalt vervolgens wat de consequenties zijn. Docenten maken voor de opsporing van fraude gebruik van de Blackboard-optie Turnitin. Maar uit de gesprekken die de commissie met de docenten heeft gevoerd, blijkt ten eerste dat dit niet structureel gebeurt en ten tweede dat de docenten niet tevreden zijn over de mogelijkheden van Turnitin. De commissie adviseert de opleiding ervoor te zorgen dat er een structurele controle op plagiaat plaatsvindt, en dat hiervoor zo nodig additionele hulpmiddelen beschikbaar worden gesteld. Gerealiseerd eindniveau De commissie heeft acht masterscripties gelezen en geconstateerd dat deze van een voldoende niveau zijn. Wel week het oordeel van de commissie in enkele gevallen sterk af van dat van de opleiding. De commissie heeft hierover met de docenten gesproken. De docenten geven toe dat de cijfers beter onderbouwd moeten worden; het nieuwe toetsbeleid en het nieuwe beoordelingsformulier dwingen dat ook af. De commissie adviseert daarnaast om meer verschillende docenten als tweede lezer bij de beoordeling van scripties te betrekken. Hiermee kan voorkomen worden dat een kleine groep docenten cijfers toekent die significant hoger liggen dan het gemiddelde. Ondanks deze discussie over de becijfering is de commissie wel van mening dat de scripties aan de vereiste criteria voldoen. De scripties benutten de relevante literatuur, zijn redelijk tot goed gestructureerd en bevatten conclusies en een discussieparagraaf. De opleiding slaagt er in studenten op te leiden tot het vereiste niveau van een academische masteropleiding. Wel maakt de commissie de kanttekening dat de begeleiders in een aantal gevallen meer aandacht moeten besteden aan het duidelijk formuleren van de onderzoeksvraag door de student. De commissie is van mening dat in die gevallen een scherpere probleemstelling tot een betere scriptie zou kunnen leiden. Een andere graadmeter voor het gerealiseerde niveau is de mate waarin de studenten terechtkomen in passende functies. Uit de gesprekken met docenten en alumni blijkt dat voor de meeste afgestudeerden het geval te zijn. Een deel van de afgestudeerden volgt aansluitend de educatieve master en vindt daarna zonder veel problemen een functie in het onderwijs. QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam 135 Een deel van de studenten komt terecht in functies bij de overheid en in het bedrijfsleven; soms zijn dit functies die betrekking hebben op het literaire veld, maar vaker gaat het om functies waarbij een algemeen academisch werk- en denkniveau is vereist. Daarnaast richt een deel van de afgestudeerden zich op een loopbaan binnen de academische wereld. Overwegingen De commissie heeft onderzocht of de toetsen een goede weergave zijn van het bereikte niveau, zowel van afzonderlijke cursussen als van de opleiding als geheel, en stelt vast dat zij aan de kwaliteitsnormen voldoen. De toetsen die de commissie heeft bekeken, passen bij de beoogde leerdoelen en zijn adequaat geconstrueerd. Het toetsbeleid bij de VU verkeert nog in de opstartfase. De examencommissies bekijken geen (steekproeven van) scripties en hebben (nog) geen bemoeienis met de becijfering. Met het aantreden van de toetscommissie in het voorjaar van 2013 is hiermee een begin gemaakt. Het beleid ter voorkoming van fraude is voor verbetering vatbaar. De commissie constateert dat de VU lang heeft gewacht met concrete stappen om de kwaliteit van de toetsing te bewaken en is van mening dat snelle verbetering geboden is. Ondanks de kritiek op het toetsbeleid is de commissie wel van mening dat de studenten van de masteropleiding het beoogde eindniveau realiseren. Dat constateert de commissie na lezing van een steekproef van masterscripties. De eindwerkstukken zijn van een voldoende niveau. Wel adviseert de commissie de opleiding om de becijfering beter te onderbouwen en een bredere kring van docenten bij de begeleiding te betrekken. Verder stelt de commissie vast de afgestudeerden hun weg vinden op de arbeidsmarkt en terecht komen in functies die aansluiten bij de opleiding. De commissie heeft het systeem van toetsing en het gerealiseerde eindniveau tegen elkaar afgewogen en deze afweging valt uit in het voordeel van het gerealiseerde eindniveau. Daarom komt de commissie tot een voldoende op deze standaard. Conclusie Masteropleiding Letterkunde: de commissie beoordeelt Standaard 3 als ‘voldoende’. 136 QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam Algemeen eindoordeel De commissie komt op basis van het bestudeerde materiaal en de gevoerde gesprekken tijdens het visitatiebezoek tot het oordeel dat de masteropleiding Letterkunde op de drie standaarden voldoende presteert. De doelstellingen van de opleiding, zoals geformuleerd in de facultaire en opleidingsgebonden eindtermen en de eindtermen per programma, sluiten voldoende aan bij het vakgebied. De studenten hebben de keuze uit vier programma’s, waarbij de opleiding streeft naar gezamenlijke elementen. De opzet en organisatie van het onderwijsprogramma en de bijbehorende begeleiding en voorzieningen zijn voldoende en stellen de studenten in staat de leerdoelen te realiseren. Het toetsbeleid verkeert nog in de opstartfase, maar de toetsen en scripties voldoen aan de eisen van een wetenschappelijk werkstuk. De commissie stelt vast dat de studenten een voldoende niveau behalen en dat de opleiding de studenten voldoende voorbereidt op hun verdere carrière. Conclusie De commissie beoordeelt de masteropleiding Letterkunde als ‘voldoende’. QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam 137 138 QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam Bijlagen QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam 139 140 QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam Bijlage 1: Curricula Vitae van de leden van de visitatiecommissie Prof. dr. Th. (Theo) D’haen (voorzitter van de commissie) is sinds 2002 hoogleraar in Engelse en Vergelijkende Literatuurwetenschap aan de Katholieke Universiteit Leuven. Hij behaalde in 1981 zijn doctorstitel aan de Universiteit van Massachusetts. Daarna doceerde hij onder andere aan de Universiteit Leiden en de Universiteit Utrecht. D’haen bekleedde aan de Universiteit Leiden en de Katholieke Universiteit Leuven diverse bestuurlijke functies, waaronder die van departementshoofd. Verder was hij gastprofessor aan de Sorbonne (2004), Wenen (2011) en Harvard (2007), waar hij eveneens senior research fellow was (2011). D’haen heeft diverse recente wetenschappelijke publicaties op zijn naam staan en was voorzitter van FILLM (2008-2011). Hij was als commissielid betrokken bij the International Comparative Literature Association, the International American Studies Association en de Academia Europaea. Prof. dr. A.H. (Achim Hermann) Hölter is hoogleraar vergelijkende literatuurwetenschappen aan de Universiteit van Wenen (2009-heden). Hij promoveerde in 1988 aan de Universiteit van Wuppertal en doceerde onder andere aan de universiteiten van Bochum, Düsseldorf en Bonn. Van 1997 tot 2009 was hij hoogleraar in Münster. Hölter was lid van diverse letterkundige en culturele organisaties. Hij was van 1999-2005 vicevoorzitter en van 2005-2011 voorzitter van de German Association for General and Comparative Literature. Voorts heeft hij diverse publicaties op het gebied van Duitse en internationale literatuurgeschiedenis en esthetische vraagstukken op zijn naam staan. Dr. E.H. (Elisabeth) van der Linden studeerde Frans, Italiaans en Roemeens aan de Rijksuniversiteit Groningen en werkte daarna enkele jaren als docent Nederlands aan de universiteit van Boekarest. Van 1979 tot 2009 werkte zij aan de Universiteit van Amsterdam, eerst als ud en later als uhd, bij de opleidingen Frans en Roemeens. In 1985 promoveerde zij op een studie naar grammaticakennis van het Frans door T2-leerders van die taal. Sindsdien publiceerde zij artikelen en boeken over eerste- en tweedetaalverwerving van het Frans, Italiaans, Roemeens en Nederlands. Prof. dr. H. (Hub) Hermans studeerde in 1975 af in Spaanse literatuur en Linguïstiek aan de Rijksuniversiteit Groningen. Na het behalen van zijn PhD, werd hij hoogleraar moderne Romaanse letterkunde en cultuurkunde aan de Rijksuniversiteit Groningen. Hij was decaan van de faculteit der Letteren en bekleedt nu de functie van voorzitter op de afdeling Romaanse Talen en Culturen. Daarnaast is hij secretaris voor het Centro de Estudios Mexicanos. Zijn interesse ligt bij de Romaanse cultuur en Spaanse en Latijn Amerikaanse films, literatuur, geschiedenis en ideologie. Hij heeft meerdere boeken en artikelen gepubliceerd over Spaanse, Mexicaanse en Nederlandse cultuurfenomenen. Prof. dr. P.J.M.C. (Peter Jan) Schellens was hoogleraar Toegepaste Taalkunde aan de Universiteit Twente (1986-2004) en hoogleraar Taalbeheersing aan de Radboud Universiteit Nijmegen (2004-2013). Hij studeerde Nederlands en Algemene Taalwetenschap in Utrecht en promoveerde daar in 1985 op een argumentatieanalytisch proefschrift, Redelijke argumenten. Hij gaf onderwijs in de opleidingen Toegepaste Communicatiewetenschap (UT), Bedrijfscommunicatie (RUN) en Nederlands (UU en RUN). Hij publiceerde over communicatiekundig ontwerpen en argumentatie en stijl in persuasieve teksten. Hij was onder meer decaan van de faculteit Wijsbegeerte en Maatschappijwetenschappen in Enschede en voorzitter van de afdeling Nederlandse taal en cultuur in Nijmegen. QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam 141 Y. (Yara) Kaas BA is researchmasterstudent Comparative Literature aan de Universiteit Utrecht. Zij heeft gedurende haar masteropleiding een semester gestudeerd aan de University of Wisconsin in Madison. Tijdens haar bachelor Literatuurwetenschap aan de Universiteit Utrecht, heeft ze een semester gestudeerd aan de National University of Ireland te Galway. Verder was ze werkzaam als student-assistent, vervulde ze de functie van studentlid binnen de Board of Studies, en was ze studentlid van de opleidingscommissie van de bachelor Literatuurwetenschap. Tijdens haar bachelor heeft ze tevens de rol van vertegenwoordiger en rondleider vervuld tijdens de open dagen van de Universiteit Utrecht en was ze voorzitter van de studievereniging Euphorion. 142 QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam Bijlage 2: Domeinspecifiek referentiekader Referentiekader cluster Taal- en Letterkunde 10 september 2012 1. Inleiding Dit referentiekader is bedoeld voor een breed spectrum aan opleidingen: de wetenschappelijk georiënteerde bachelor- en masteropleidingen aan de universiteiten in Nederland die in het kader van de visitatie Taal- en Letterkunde beoordeeld worden in 2012 en 2013. Het visitatiecluster omvat de bacheloropleidingen in de Europese vreemde talen (Xse taal en cultuur); de bacheloropleidingen die rijksstalen betreffen: Friese taal en cultuur en Nederlandse taal en cultuur en de daaraan verwante opleiding Neerlandistiek (bachelor); en de taal – en literatuurtheoretische bacheloropleidingen. Ten slotte omvat het visitatiecluster de academische en duale masteropleidingen. De masteropleidingen zijn recent (afhankelijk van de instelling in 2011 of 2012) omgezet van taalspecifieke naar taaloverstijgende opleidingen in het kader van de zogenaamde “brede label operatie”. De Europese (vreemde) talen zijn opgegaan in drie overkoepelende masteropleidingen: Letterkunde, Taalwetenschappen en Neerlandistiek. De instellingen programmeren binnen de opleidingen programma’s of specialisaties. Zie voor meer informatie de bijlage. Onder deze visitatie vallen concreet de volgende opleidingen: 1. De bacheloropleidingen in de Europese vreemde talen: Duitse taal en cultuur, Engelse taal en cultuur, Franse taal en cultuur, Fin-oegrische talen en cultuur, Italiaanse taal en cultuur, Keltische talen en cultuur, Portugese taal en cultuur, Roemeense taal en cultuur, Scandinavische talen en culturen, Spaanse taal en cultuur. 2. De bacheloropleidingen in de rijkstalen: Friese taal en cultuur, Nederlandse taal en cultuur en Neerlandistiek/Dutch studies. 3. De bacheloropleidingen Literatuurwetenschap en Taalwetenschap. 4. De academische masteropleidingen Neerlandistiek, Taalwetenschappen en Letterkunde (60 EC) 5. De duale masteropleidingen Taalwetenschappen en Neerlandistiek (90 EC) van de UvA. De research masters en de educatieve masters worden niet in dit cluster gevisiteerd. Het referentiekader is derhalve niet opgesteld met het oog op deze opleidingen. Het spectrum van opleidingen is breed. Er is daarom gekozen voor een referentiekader dat niet prescriptief van aard is, maar veel ruimte geeft aan opleidingen om naar de aard van het object van studie dat centraal staat en naar de aard van de invalshoek die zij gekozen hebben, eigen keuzes te maken en accenten te leggen. Het referentiekader vraagt van de opleidingen om bij die keuze heldere doelstellingen te formuleren en te onderbouwen dat aan de NVAO criteria voor niveau en oriëntatie wordt voldaan. Het referentiekader definieert welke eisen worden gesteld aan de doelstellingen van de opleidingen, met name aan de domeinspecifieke eindtermen en kwalificaties. Vervolgens gaat het referentiekader in op de domeinspecifieke eisen aan de inrichting en inhoud van de onderwijsprogramma’s in het domein Taal- en Letterkunde. QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam 143 Bij de vormgeving van dit referentiekader is gebruik gemaakt van referentiekaders van collega’s in het buitenland, te weten van de QAA1 en van de VLIR2. De tekst is verder gebaseerd op de Dublin-descriptoren. Ten slotte is gebruik gemaakt van de visitatierapporten Germaanse talen, Romaanse talen en Taalwetenschappen uit de vorige visitatieronde (20042006)3. 2. Doelstellingen en eindkwalificaties bachelor- en masteropleidingen Zoals eerder aangegeven is het spectrum aan opleidingen dat in de visitatie Taal- en Letterkunde beoordeeld wordt breed. Het omvat: 1. 2. 3. 4. bacheloropleidingen Europese vreemde talen; bacheloropleidingen Rijkstalen; bacheloropleidingen taalwetenschap en literatuurwetenschap; masteropleidingen Taalwetenschappen en Letterkunde (veelal taaloverstijgend) en Neerlandistiek; 5. duale masteropleidingen Taalwetenschappen en Neerlandistiek. Verschillende aspecten komen met wisselende accenten aan de orde in deze opleidingen: 1. taalvaardigheid 2. taalbeheersing (in de zin van bestudering van het gebruik van taal in verschillende situaties) 3. taalkunde 4. letterkunde 5. cultuurkunde 6. geschiedenis 7. wetenschapsbeoefening en bijbehorende onderzoeksvaardigheden 8. algemene wetenschappelijke vorming Opleidingen leggen verschillende accenten en hanteren bijpassende doelstellingen. In een vreemde-talenopleiding (categorie 1) nemen taalvaardigheid, taalkunde en de letterkunde een belangrijke plaats in. Voor de rijkstalen (categorie 2) geldt dat er meer ruimte zal zijn voor bestudering van taal, taalgebruik, literatuur en geschiedenis in het algemeen, dit omdat er bij deze categorie geen aandacht besteed zal hoeven worden aan taalverwerving. De opleidingen in categorie 3 zullen vooral aandacht geven aan taal- en literatuurtheoretische en taaloverstijgende aspecten. Dit alles heeft implicaties voor de omschreven eindtermen/kwalificaties en het programma van de drie categorieën van opleidingen. De hieronder omschreven doelstellingen, eindtermen/kwalificaties en het programma moeten daarom in dit licht gelezen worden. A. Doelstelling en aard van de opleidingen De bachelor- en masteropleidingen die in de visitatie Taal- en Letterkunde worden beoordeeld, hebben als doel studenten op te leiden tot een initieel (bachelor), dan wel meer specialistisch (master) wetenschappelijk niveau op het gebied van het object van de studie. Daarnaast bereiden ze studenten voor op een maatschappelijke loopbaan waarbij de kennis en vaardigheden die binnen de studie verworven zijn, in de praktijk kunnen worden toegepast. Dit verwijst niet zozeer naar een bepaalde beroepsactiviteit, als wel naar wat de samenleving Subject benchmark statement Languages and related studies, The Quality Assurance Agency for Higher Education 2007 2 De Onderwijsvisitatie Taal- en Letterkunde, VLIR, april 2010 3 Visitatierapporten QANU Germaanse talen (2006), Romaanse talen (2005) en Taalwetenschappen (2006). 1 144 QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam in de eerste plaats verwacht van bachelors en masters van deze opleidingen. Dit betekent dat zowel het wetenschappelijk niveau als de maatschappelijke relevantie dienen te zijn gegarandeerd. Actuele ontwikkelingen binnen het vakgebied krijgen voldoende aandacht in de opleiding. Dit verwijst niet zozeer naar een bepaalde beroepsactiviteit, als wel naar wat de samenleving in de eerste plaats verwacht van academische bachelors en masters, zoals omschreven in de Dublin-descriptoren. Van de opleidingen die in de visitatie Taal- en Letterkunde worden beoordeeld wordt additioneel een zeer goede taalvaardigheid verwacht. Deze verwachting geldt allereerst voor de de doeltaal van de opleiding en daarnaast ook voor het Nederlands (indien het een Nederlandstalige opleiding betreft). Voor de bacheloropleiding geldt tevens dat de student zodanig wordt opgeleid dat hij gekwalificeerd is voor een academische, educatieve of research masteropleiding. Voor de masteropleiding geldt dat de student zodanig wordt opgeleid dat hij kan worden toegelaten tot een opleiding die voorbereidt op een promotie. De commissie verwacht van de bachelor- en masteropleidingen die in het kader van de visitatie Taal- en Letterkunde beoordeeld worden, dat zij tot doel hebben: a. Kennis van en inzicht te bieden in het vakgebied van de opleiding met inbegrip van kennis van de onderwezen taal en cultuur en de daarbij horende analytische en filologische vaardigheden. Hierin kunnen de domeinen taalkunde en letterkunde van de betreffende taal en de cultuurkunde van de sprekers van die taal, danwel van het land waarin de betreffende taal gesproken wordt, onderscheiden worden. Het domein taalbeheersing in de zin van bestudering van het gebruik van taal in verschillende situaties (pragmatiek, argumentatietheorie, retorica etc.) kan als een vierde domein aan bod komen binnen de opleiding. Het gewicht dat binnen de opleiding aan deze verschillende domeinen gegeven wordt, kan afhankelijk van de keuzes van de opleiding verschillen; b. de student een goede beheersing van de bestudeerde taal bij te brengen; c. De student academisch te vormen; In het domein van de Geesteswetenschappen is een goede beheersing van het Nederlands hierbij van eminent belang; d. de nadruk te leggen op de waarde van de wetenschappelijke benadering, van inzicht in theorie en methodologie, en van een optiek van relativiteit van interpretaties; e. een kader te bieden waarbinnen de student probleemgericht leert omgaan met de theorie en de verworven kennis, en het verworven inzicht op een wetenschappelijke manier leert toe te passen, ook op bronnen in de onderwezen taal; f. Een evenwicht te bieden tussen breedte en diepte van kennis. De bacheloropleiding biedt een algemene en brede basisopleiding en leidt op tot een initieel academisch niveau. De masteropleiding biedt specialisatie en verdieping per vakgebied (taalkunde, letterkunde, taalbeheersing, of facetten daarbinnen). Bij de masteropleiding is het ook denkbaar dat de specialisatie en verdieping meerdere vakgebieden bestrijkt. QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam 145 B. Eindtermen en kwalificaties bacheloropleiding Studenten die een bachelor hebben afgerond in een van de opleidingen die in het kader van de visitatie Taal- en Letterkunde beoordeeld worden, beschikken over de volgende domeinspecifieke kennis en vaardigheden. Opleidingen kunnen naar de aard van het object van studie dat centraal staat en naar de aard van de invalshoek die zij gekozen hebben, keuzes maken en accenten leggen. Kennis De eindkwalificaties die betrekking hebben op taalvaardigheid, taalbeheersing en taalkunde omvatten ten minste: • • • • • Taalvaardigheid in de vreemde taal, zowel lezen als schrijven, luisteren, spreken, vertalen en interpreteren, op niveau B1-C24, afhankelijk van de betreffende taal en de doelstellingen van de opleiding; alsmede een goede interactie met de Nederlandse taalvaardigheid. Kennis van de taalkundige structuur (syntaxis, fonologie, fonetiek, morfologie, semantiek, etc.) en het lexicon van de betreffende taal (zie volgende commentaar). Kennis van de synchrone en diachrone dimensie van de betreffende taal gekoppeld aan taalkundige theorieën. Basale kennis van en inzicht in de belangrijke theorieën met betrekking tot taalbeheersing en de kernbegrippen, het apparaat, de onderzoeksmethoden en –technieken én de toepassing daarvan. Basale kennis van en inzicht in de belangrijkste taalkundige theorieën (inleidend) en de kernbegrippen, het apparaat, de onderzoeksmethoden en –technieken. De letterkundige en literatuurwetenschappelijke eindkwalificaties omvatten ten minste: • • • • Inzicht in de specifieke eigenschappen van literaire teksten. Basale kennis van en inzicht in de belangrijke literaire theorieën (inleidend) en de kernbegrippen, het apparaat, de onderzoeksmethoden en –technieken. Kennis van de belangrijke literaire stromingen en de bijbehorende werken. Kennis van de literaire tradities van de taal en de vaardigheid om deze toe te passen bij het analyseren van teksten en met name teksten te kunnen situeren in een historische, cultureel-maatschappelijke en stilistische context. De eindkwalificaties die betrekking hebben het domein van de cultuurkunde en geschiedenis van het land omvatten ten minste: • Basale kennis van en inzicht in het land, de cultuur, gemeenschap en maatschappij waarin de taal wordt gebruikt, kennis van diens geschiedenis; inzicht in de positie van de betreffende taal en het land, de cultuur, gemeenschap en maatschappij op Europees of mondiaal niveau. De algemene eindkwalificaties omvatten ten minste: • Basale kennis van wetenschapfilosofische achtergronden van geesteswetenschappelijk onderzoek, gekoppeld aan vakinhoud. Zie hoofdstuk 4 en 5 uit het Common European Framework for Languages, internet: http://www.culture2.coe.int/portfolio/documents_intro/common_framework.html. 4 146 QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam • Kennis van de wetenschapsbeoefening binnen de betreffende discipline. Vaardigheden/ wetenschappelijke vorming • In staat zijn om relevante wetenschappelijke teksten te lezen, deze te analyseren en te interpreteren en daarover een standpunt verdedigen, eventueel in een andere taal. • Effectief gebruik kunnen maken van naslagwerken op het betreffende vakgebied en ICT (i.v.m. life long learning), bronnen kunnen raadplegen. • Beheersing van de gangbare onderzoeksmethoden en -technieken van de betreffende (sub)discipline, de meeste passief, sommige actief (gegevens verzamelen, interpreteren en analyseren). • Gegevens (literatuur-, taal-, dan wel cultuurwetenschappelijk) op een initieel academisch niveau kunnen verzamelen, analyseren, vergelijken, kritisch toetsen en hiervan op een heldere wijze schriftelijk en mondeling verslag kunnen doen. Academische vaardigheden en attitude Bachelorafgestudeerden zijn in staat: • • • • Zich op het gebied van het object van de studie een oordeel te vormen mede gebaseerd op het afwegen van relevante sociaal-maatschappelijke, wetenschappelijke of ethische aspecten. Tot reflectie op eigen verantwoordelijkheid. Goede taalvaardigheid in het Nederlands, zowel lezen als schrijven, luisteren, spreken en interpreteren. (Afhankelijk van de keuze van de opleiding) een goede beheersing van het Engels. Afstemming op het afnemend veld De opleiding kan aantonen dat zij de eindkwalificaties heeft afgestemd op de verwachtingen van het afnemend veld. De commissie is zich bewust van het feit dat het afnemend veld divers is. Zij verwacht echter dat de opleiding zich bewust is van het afnemend veld en op dit vlak een verantwoordelijkheid voelt. Bachelorafgestudeerden beschikken over voldoende van de genoemde vaardigheden om beroepen of functies te kunnen vervullen waarvoor een elementaire wetenschappelijke bacheloropleiding op het gebied van opleidingen die in de visitatie Taal- en Letterkunde beoordeeld worden, vereist of dienstig is. C. Eindtermen en kwalificaties masteropleiding De masteropleiding bouwt wat betreft kennis en vaardigheden voort op de bacheloropleiding. Studenten die een master hebben afgerond in een van de opleidingen die in het kader van de visitatie Taal- en Letterkunde worden beoordeeld, zullen over de volgende kennis en vaardigheden dienen te beschikken. Opleidingen kunnen naar de aard van het object van studie dat centraal staat en naar de aard van de invalshoek die zij gekozen hebben, keuzes maken en accenten leggen. Kennis De eindkwalificaties omvatten ten minste grondige kennis van en inzicht in een specialisme binnen de betreffende taal: letterkunde, taalkunde, cultuurkunde, taalbeheersing, of op het snijvlak van een of meerdere specialismen. QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam 147 Afhankelijke van het specialisme omvatten de eindkwalificaties: Grondige kennis van en inzicht in de belangrijkste taalkundige theorieën en de kernbegrippen, het apparaat, de onderzoeksmethoden en –technieken. Grondige kennis van en inzicht in de belangrijkste literaire theorieën en de kernbegrippen, het apparaat, de onderzoeksmethoden en –technieken. Gedegen, specialistische kennis van en inzicht in de vertaalpraktijk. Grondige kennis van en inzicht in de belangrijkste theorieën met betrekking tot taalbeheersing en de kernbegrippen, het apparaat, de onderzoeksmethoden en – technieken. • • • • Vaardigheden De eindkwalificaties omvatten ten minste: Goede taalvaardigheid in het Nederlands en in de bestudeerde taal, zowel lezen als schrijven, luisteren, spreken en interpreteren is daarvoor noodzakelijk. Kennis en vaardigheden die de afgestudeerde in staat stelt deel te nemen aan een discussie met vakgenoten. Actieve beheersing van de onderzoeksmethoden en -technieken van de betreffende taal binnen het (de) gekozen vakgebied(en), zodat de student onder begeleiding zelfstandig onderzoek kan uitvoeren. Gegevens (literatuur-, taal-, dan wel cultuurwetenschappelijk) op een diepgaand academisch niveau kunnen analyseren, vergelijken, kritisch toetsen en hiervan op een heldere wijze schriftelijk en mondeling verslag kunnen doen. (Afhankelijk van de keuze van de opleiding) Goede taalvaardigheid in het Engels. • • • • • Afstemming op het afnemend veld Afgestudeerden beschikken over voldoende van de genoemde vaardigheden om zelfstandig beroepen of functies te kunnen vervullen op academisch niveau - zogenaamde academische beroepen - waarvoor een wetenschappelijke masteropleiding op het gebied van opleidingen die in de visitatie Taal- en Letterkunde beoordeeld worden, vereist of dienstig is. Onder academische beroepen worden beroepen verstaan waarin duurzame kennisontwikkeling, verwerving of -verwerking, vermogen tot omgaan met onzekerheid en interpretatieverschillen en verantwoordelijkheid samengaan5. Academische vaardigheden en attitude Masterafgestudeerden zijn in staat: Zich op het gebied van het object van de studie een oordeel te vormen op grond van onvolledige of beperkte informatie, daarbij rekening houdend met relevante sociaalmaatschappelijke, wetenschappelijke of ethische aspecten. Tot reflectie op ethische, historische, methodologische en sociaal-psychologische aspecten van de wetenschap6 die zich richt op het object van de studie. • • 5 6 Kuipers, T.A.F., Universiteit en Hogeschool 40, 9-18, 1993 Kuipers, T.A.F., Universiteit en Hogeschool 40, 9-18, 1993 148 QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam 3. Inhoud en programma bachelor- en masteropleidingen A. Inhoud en programma bacheloropleiding In het programma van de bacheloropleiding kunnen afhankelijk van de aard van de opleiding (vreemde taal, rijkstaal, taal/literatuurtheoretisch) één of meerdere domeinen (taalkunde, letterkunde, taalbeheersing, cultuurkunde en taalvaardigheid) aan bod te komen. Bij cultuurkunde gaat het om kennis van de cultuur in verschillende aspecten. Tussen de deeldomeinen die aan bod komen, komt voldoende synergie tot stand. De student beschikt niet alleen over voldoende en actuele kennis van de bovengenoemde domeinen. Hij verwerft tevens de nodige basisvaardigheden die hem zullen toelaten zelfstandig en kritisch met wetenschappelijke literatuur en met wetenschappelijk onderzoek om te gaan. Binnen het geheel van de opleiding is er voldoende aandacht voor academische vorming. In de bacheloropleiding van de vreemde talen zal het taalvaardigheidsonderwijs een belangrijke plaats innemen binnen het programma. Het aantal studiepunten dat daarvoor gereserveerd is, is afhankelijk van de bestudeerde taal, en van de vraag of de taal wel of niet op de middelbare school wordt gedoceerd. In de vreemde-talenopleidingen is het wenselijk dat studenten als onderdeel van hun studie enige tijd kennismaken met de (academische) cultuur en omgeving door een verblijf in een gebied waar de bestudeerde taal gesproken wordt. Het verdient aanbeveling dat de studenten tijdens de bacheloropleiding reeds worden geïntroduceerd in het analyseren van teksten, in het redigeren van wetenschappelijke teksten en in het doen van wetenschappelijk onderzoek. In de bacheloropleiding biedt het programma in de vrije ruimte mogelijkheden voor een oriëntatie op het leraarschap. De bacheloropleiding wordt afgesloten met een integratieve, afsluitende opdracht, bijvoorbeeld een bacheloreindwerkstuk, waarin de eindkwalificaties van de opleiding in samenhang getoetst worden. B. Inhoud/programma masteropleiding In de masteropleiding specialiseert de student zich in een of meerdere domeinen. Het programma biedt ruimte voor grondige bestudering van geesteswetenschappelijke methodologie en theorie en voor de samenstellende of ondersteunende disciplines. De deeldomeinen dienen op elkaar afgestemd te zijn, zodat de opleiding een samenhangend en coherent geheel is. In de multidisciplinaire opleidingen krijgt de integratie van de verschillende disciplines aandacht. In het programma van de masteropleiding is voldoende ruimte aanwezig voor de ontwikkeling van de specifieke onderzoeksvaardigheden zodat een masterstudent in staat is een masterscriptie te schrijven op het gebied van het object van studie. De masteropleiding wordt afgesloten met een integratieve, afsluitende en zelfstandig uitgevoerde opdracht, meestal een masterscriptie, waarin de eindkwalificaties van de opleiding in samenhang getoetst worden. In de masteropleiding wordt bovendien aandacht geschonken aan de maatschappelijke inbedding van het vakgebied. QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam 149 BIJLAGE BREDE MASTERLABELS IN DE GEESTESWETENSCHAPPEN Toelichting op basis van de notitie van VSNU aan de NVAO en OCW, februari 2010. 1 Inleiding De VSNU (Disciplineoverlegorgaan Letteren en Geschiedenis) heeft een voorstel gedaan om te komen tot een reductie en herordening van het aantal masterlabels voor de sector geesteswetenschappen. Geesteswetenschappen kende meer dan 250 unieke labels in het landelijke opleidingsregister CROHO. Veel daarvan vallen nog eens uiteen in meerdere (niet landelijk geregistreerde) afstudeerrichtingen. Mede hierdoor is het onderwijs binnen GW, vooral in de masterfase, in hoge mate versnipperd en bovendien doen de opleidingslabels nauwelijks nog recht aan de inhoud en structuur van de feitelijke programma’s. Het plan van minister Plasterk om de universiteiten in de gelegenheid te stellen hun masteraanbod te herordenen, heeft DLG aangegrepen als een uitstekende gelegenheid voor de voorgestelde herordening van opleidingsnamen binnen haar domein. De tien faculteiten Geesteswetenschappen (UvA, VU, UU, RUL, RUN, RUG, EUR, UM, UvT en OU) hebben een plan ingediend om hun masteropleidingen onder te brengen onder eenentwintig brede opleidingsnamen (of uiteraard minder, als een faculteit geen programma’s heeft die vallen onder een specifiek label). Zij maakten hiervoor gebruik van de omzettingsoperatie die OC&W in 2010 toeliet. In het voorstel zijn bewust de educatieve masteropleidingen buiten beschouwing gelaten. De situatie is namelijk zo dat er tussen de universiteiten grote verschillen zijn over de zeggenschap over die opleidingen. Het ministerie heeft het voorstel in augustus 2010 goedgekeurd (HO&S/2010/224546). De instellingen voeren deze in per september 2011 (EUR, OU, RUN, UvT, UU) of september 2012 (RUG, UL, UM, UvA, VU). De volgende nieuwe opleidingsnamen voor de masterfase zijn vastgesteld. Letterkunde Taalwetenschappen Archeologie Geschiedenis Internationale Betrekkingen Oudheidstudies Filosofie Theologie & Religiewetenschappen Theologie Kunst- & Cultuurwetenschappen Mediastudies Communicatie & Informatiewetenschap Erfgoedstudies Afrika Studies Azië Studies Midden Oosten Studies Noord-Amerika Studies Latijns-Amerika Studies Eurazië Studies Europese Studies Neerlandistiek 150 (Literary Studies) (Linguistics) (Archeology) (History) (International Relations) (Classics & Ancient Civilizations) (Philosophy) (Theology & Religious Studies) (Theology) (Arts & Culture) (Media Studies) (Communication & Information) (Heritage Studies) (African Studies) (Asian Studies) (Middle Eastern Studies) (North American Studies) (Latin America Studies) (Eurasian Studies) (European Studies) (Dutch Studies) QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam 2 De noodzaak tot reductie en herordening Op zichzelf is een rijk aanbod aan opleidingen in de bachelor- en de masterfase binnen de Nederlandse geesteswetenschappen een realistische afspiegeling van de geschakeerdheid van haar wetenschappelijke onderwijs- en onderzoekspalet. Het valt echter niet te ontkennen dat met name door de invoering van de bama de zorg voor het behoud van specialisaties heeft geleid tot een proliferatie aan opleidingen - en dus ook aan opleidingslabels - op het niveau van de master. Daar komt nog bij dat de invoering van de researchmasters met een verschillende studieduur (twee jaar versus één jaar) en ook de structuur van de educatieve masteropleidingen met een civiel effect, veelal gekoppeld aan een taal, een veelheid aan opleidingen in de hand hebben gewerkt. In andere wetenschapsgebieden waar masteropleidingen standaard een duur van twee jaar hebben, heeft zich een dergelijke proliferatie niet in die mate voorgedaan. Fundamentele wetenschappelijke vernieuwingen van bijvoorbeeld de biologie, scheikunde of natuurkunde konden altijd gemakkelijk(er) worden opgevangen binnen bestaande opleidingen. 3 Begin bij de Masters Bij de invoering van de bama in 2003 zijn veel masters omgezet vanuit de oude gedachte dat iedere bestaande opleiding in tweeën gedeeld moest worden. Omdat er vele varianten waren in de afstudeerfase van het oude doctoraal, heeft dat geleid tot een sterke proliferatie aan masteropleidingen. [……] De wens om het aantal masteropleidingen aanzienlijk te reduceren, staat niet haaks op het feit dat de master q.q. een specialisatie betreft. Ook in het nieuwe systeem zijn masters specialisaties ten opzichte van de breder opgezette bachelors; de aard van de specialisatie binnen de geesteswetenschappen heeft zich dusdanig gewijzigd, dat de huidige opleidingslabels daaraan niet langer recht doen. Er is juist behoefte aan een flexibeler systeem waarin brede opleidingsnamen de mogelijkheid tot programma’s scheppen op basis van eenduidige programmaregels. [….]. 4 Vergroting van de transparantie Voor studenten is het grote aanbod binnen de geesteswetenschappen na hun bachelor op dit moment weinig transparant. Opleidingen die qua inhoud nauwelijks of niet van elkaar verschillen, worden bij de diverse faculteiten in den lande met verschillende opleidingsnamen benoemd. Bovendien voldoen veel van de bestaande opleidingen (en hun bijbehorende labels) in de masterfase niet aan de wens om zowel in de breedte als in de diepte te kunnen specialiseren, omdat veel opleidingen die flexibiliteit niet kunnen bieden. De dynamiek van het onderwijs heeft zich de afgelopen jaren voor de masterfase dan ook anders ontwikkeld dan voor de bachelorfase. Het is niet langer zo dat de student, na bijvoorbeeld een bachelordiploma binnen een van de moderne talen te hebben behaald, zich in de masterfase uitsluitend binnen de grenzen van die taal wil specialiseren. Hij/zij zal vaak een programma kiezen met een letterkundige, een taalkundige dan wel een communicatiekundige toespitsing. Die keuze is in belangrijke mate ingegeven door de wetenschappelijke dynamiek binnen de geesteswetenschappen. Net zoals in andere domeinen van de wetenschap, is specialisatie mede gebaseerd op ontwikkelingen binnen het onderzoek. Men specialiseert zich in de masters al sinds geruime tijd eerder op de specifieke discipline (taalkunde) en daarbinnen op Frans of Italiaans in plaats van andersom, omdat de belangrijkste ontwikkelingen binnen de linguïstiek zich niet langs taalgebonden lijnen afspelen, maar langs (multi-)disciplinaire (dwars)verbanden zoals neurocognitie of tweede taalverwerving. Veel faculteiten kennen dan ook al geruime tijd masterprogramma’s als ‘letterkunde’ en ‘taalkunde’ in plaats van ‘Italiaanse letterkunde’ en ‘Italiaanse taalkunde’. QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam 151 5 Brede opleidingsnamen en nieuwe spelregels In het voorliggende voorstel wordt het thans bestaande palet van meer dan 250 in het CROHO geregistreerde masterlabels geconcentreerd in een overzichtelijk en hanteerbaar aantal brede opleidingen ofwel wetenschappelijke domeinen. Dit betekent niet dat het huidige aanbod aan opleidingsmogelijkheden in de geesteswetenschappen verschraalt: de huidige masters kunnen als programma’s gecontinueerd kunnen worden, maar nu wel onder overkoepelende, landelijk gelijkluidende en dus overzichtelijker namen. [….] 6 Verhoging van de doelmatigheid Het ontwerp van een twintigtal brede opleidingsnamen waaronder elke faculteit zijn huidige opleidingen kan onderbrengen is een noodzakelijke eerste stap naar meer doelmatigheid. In het rapport Duurzame Geesteswetenschappen heeft de commissie Cohen terecht gewezen op de nadelige effecten van de grote versnippering van het onderwijsaanbod in de masterfase. Met name binnen de deeldomeinen waar de vraag van studenten gering is, hebben de faculteiten het in toenemende mate moeilijk om nog volwaardige programma’s binnen de bestaande opleidingslabels te kunnen blijven aanbieden. Om dit probleem van doelmatigheid het hoofd te bieden, liggen twee maatregelen voor de hand: 1. een doelmatiger aanbod van programma’s per faculteit (bijvoorbeeld door het aanbod te reduceren of modulen te matrificeren) en 2. meer landelijke samenwerking tussen de faculteiten. De huidige (te) grote hoeveelheid aan opleidingsnamen staat dit noodzakelijke proces van grotere doelmatigheid binnen de geesteswetenschappen in de weg. Met minder en eenduidiger opleidingsnamen is de weg naar herziening van het aantal programma’s aanzienlijk eenvoudiger. Om tot meer en fundamentelere uitwisseling en samenwerking tussen faculteiten onderling te kunnen komen, is het bovendien nodig dat de opleidingslabels landelijk gezien eenduidig worden en dat helder is welke programma’s onder welke opleidingsnamen vallen. Voor de goede orde zij nog eens uitdrukkelijk opgemerkt dat met de hier voorgestelde herordening van het aantal masterlabels slechts een deel, zij het een niet gering deel, van de doelmatigheidsproblematiek binnen de geesteswetenschappen zal en kan worden opgelost. Wanneer de faculteiten immers met minder opleidingslabels het aantal masterprogramma’s zou gaan vergroten, is er geen winst behaald. Mede om die reden is het van belang om na de omzetting het landelijke palet aan programma’s (en dus ook afstudeerrichtingen) in samenspraak met de Commissie Regieorgaan Geesteswetenschappen tegen het licht te houden. 7 Brede labels en civiel effect Het voorstel om te komen tot reductie van opleidingsnamen en een herordening van masteropleidingen heeft nauwelijks en in ieder geval geen nadelige effecten op het civiel effect van de bijbehorende diploma’s. Het masterdiploma vermeldt altijd de naam van de opleiding bijvoorbeeld ‘Master Letterkunde’ - en kan een meer specifieke aantekening krijgen waarin de naam van het gevolgde programma wordt vermeld - bijvoorbeeld ‘Engels’. Net als nu het geval is, worden afstudeerrichtingen op het diplomasupplement vermeld. Op het diplomasupplement staan altijd alle vakken vermeld en daaraan is voor een ieder af te lezen hoe de gevolgde studie inhoudelijk is opgebouwd. De student met een masterdiploma ‘Geschiedenis’ kan aan de toekomstige werkgever laten zien dat hij/zij zich binnen de Mediëvistiek dan wel de Sociaal-Economische Geschiedenis heeft gespecialiseerd. De gekozen opleidingsnamen zijn internationaal gangbaar. Uiteraard zal voor elk ervan een Engelstalig equivalent moeten komen. In de VS bijvoorbeeld is het vermelden van ‘program’ normaal, evenals een diplomasupplement waarop alle vakken staan vermeld. Voor Amerikanen is vooral ook het niveau waarop het vak gevolgd is, van belang. Ook voor de geesteswetenschappen willen wij dit onderscheid op het diploma kunnen maken, al was het maar om aan te geven of een vak op het niveau van de eenjarige master of de researchmaster 152 QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam is gevolgd. Faculteiten kunnen afspraken maken over de invoering van niveauaanduiding in hun module-omschrijving. Zolang de opleidingsnamen eenduidig blijven en de programmanamen specifiek kunnen zijn, zal de internationale herkenbaarheid van de Nederlandse masteropleidingen alleen maar vergroot worden.[…] 8 Brede labels en toetsing Hoewel de opleidingsnamen in dit voorstel breder zijn, is er wel degelijk een gemeenschappelijke noemer die één specifiek domein bestrijkt en tevens aangeeft dat er sprake is van dezelfde learning outcomes zoals de NVAO die hanteert. Als we de GWopleidingen vergelijken met andere gebieden, zoals de psychologie, zien we dat daar uiteenlopende velden zoals de bio-psychologie en sociale psychologie ook onder één noemer herkenbaar zijn, terwijl de specialisaties zeer uiteenlopen. Dit geldt bijvoorbeeld evenzeer voor opleidingen als Geschiedenis: de gezamenlijke didactische doelstellingen binden de vele varianten binnen de opleiding Geschiedenis - van Oudheid tot Sociaal Economische Geschiedenis - naar tevredenheid samen. Een opleiding binnen Europese Studies of Azië Studies heeft nadrukkelijk andere learning outcomes dan bijvoorbeeld Geschiedenis. Bij deze zogenaamde regiostudies gaat het om de bestudering van continentale culturen, waarvan talen en letteren onderdeel kunnen zijn, maar evenzeer de geo-politieke en sociale geschiedenis van de betreffende regio.[….] 9 Differentiatie in duur bij gelijke opleidingslabels Het is op dit moment praktisch en juridisch niet mogelijk om opleidingen met dezelfde naam, maar met een afwijkende lengte onder te brengen onder een en de dezelfde geaccrediteerde naam of label. Dit heeft met name te maken met de studiefinanciering, maar soms ook met de bekostiging (denk aan bètabekostiging) of de wijze van beoordeling (denk aan de onderzoeksmasters). Het is echter op dit moment wèl mogelijk om opleidingen met dezelfde naam apart te registreren. Een voorbeeld: een faculteit heeft een eenjarige, een anderhalf jarige en een tweejarige researchmaster Geschiedenis. Die kunnen alle drie onder de naam Geschiedenis in het CROHO worden geregistreerd en wel als Geschiedenis (60 EC), Geschiedenis (90 EC) en Geschiedenis (120 EC). Er zijn (en blijven) dus in het CROHO wel degelijk drie registraties, maar naar buiten toe geeft het een homogeen (of homogener) beeld. Die homogeniteit geldt al helemaal wanneer we deze wijze van naamgeving binnen het hele domein van de Geesteswetenschappen hanteren.[…..] QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam 153 154 QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam Bijlage 3: Beoogde eindkwalificaties Facultaire eindtermen (bacheloropleidingen) Voor alle bacheloropleidingen gelden een aantal facultaire eindtermen. Deze eindtermen worden aangevuld met eindtermen per opleiding en/of per major. De facultaire eindtermen zijn als volgt: Intellectuele basisvaardigheden • Logisch kunnen redeneren; • Redeneerwijzen in het vakgebied kunnen herkennen; • Kunnen reflecteren op eigen denken en doen en daardoor bijsturen; • Kennis hebben van ethische, normatieve en expressieve denkwijzen in het wetenschappelijk denken en inzicht hebben in de waarden en dilemma's die, gegeven het waardenpluralisme in de maatschappij, een rol spelen in het licht van traditie en levensovertuiging; • In staat zijn te communiceren met vakgenoten en niet-vakgenoten over de resultaten van leren en denken; • Kunnen debatteren over het vakgebied en de plaats van het vakgebied in de maatschappij, verschillende waardenverzamelingen vanuit verschillende perspectieven in discussie kunnen brengen, en op grond van gedegen kennis een eigen standpunt kunnen verdedigen. Onderzoekende houding • Verbanden en nieuwe gezichtspunten kunnen ontdekken; • Een kritisch oordeel kunnen vormen over eigen conclusies; • In staat zijn kennis te herzien, uit te breiden en toe te passen; • Een houding van levenslang leren verwerven. Disciplinaire kennis • In staat zijn de grondslagen, de structuur en de geschiedenis van het vakgebied te begrijpen en te interpreteren; • In staat zijn de wijzen waarop waarheidsvinding en theorievorming in het vakgebied plaatsvinden te begrijpen en toe te passen en een onderzoek binnen de discipline op waarde te schatten; • Kennis hebben van en het accuraat kunnen toepassen van analysetechnieken van het vakgebied. Vakoverstijgende vaardigheden • Beschikken over een zekere kennis en bepaalde vaardigheden uit andere vakgebieden; • Beschikken over een multidisciplinaire houding en in staat zijn om in een multidisciplinair team te werken. Bacheloropleiding Engelse taal en cultuur In het kader van de facultaire tweemajorenstructuur is het mogelijk een traditionele studie Engels te volgen door de twee majoren Engelse taalkunde en Engelstalige letterkunde te combineren. Daarbij kan elke van de twee majoren worden gekozen als eerste major. Bij het bepalen van de eindtermen voor elke major is rekening gehouden met de specialisaties van QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam 155 het personeel, met de tradities van de opleiding en met de andere majoren waarmee Engelse taalkunde en Engelstalige letterkunde gecombineerd kunnen worden. Op deze manier kan een set coherente leergangen worden aangeboden onder het label Engelse taal en cultuur. De eerste major is of Engelse taalkunde of Engelstalige letterkunde. De eindtermen voor de major Engelse taalkunde zijn als volgt: • • • • • • • en zeer goede schrijf-, lees- en vertaalvaardigheid in het hedendaagse Engels; een zeer goede vaardigheid in de mondelinge productie en luistervaardigheid van het hedendaagse Engels; kennis van de beschrijvende grammatica en de fonetiek van het Engels, gekoppeld aan inzicht in de toepassing en ontwikkeling van theorieën van grammatica- en tekstanalyse; kennis van verschillende variëteiten van de Engelse taal, gekoppeld aan inzicht in de toepassing en ontwikkeling van theorieën van variatie; begrip van het eigen vakgebied in de context van de Algemene Taalwetenschap en de Filosofie; kennis van verschillende methoden die gebruikt kunnen worden in onderzoek in de Engelse taalkunde; specialisatie binnen het vakgebied Engelse taalkunde, uitmondend in een scriptie. De eindtermen voor de major Engelstalige letterkunde zijn als volgt: • • • • • • brede maar betrekkelijk diepgaande kennis van de Britse en Ierse literatuur van 1500 tot heden, en van de Amerikaanse, koloniale en postkoloniale literatuur vanaf haar ontstaan tot heden; kennis van alle genres van de literatuur; bewustzijn van de culturele en historische kenmerken van en verschillen binnen de Engelstalige wereld; vertrouwdheid met de belangrijkste bronnen binnen het vakgebied; begrip van het eigen vakgebied in de context van de Algemene Literatuurwetenschap en de Filosofie; specialisatie binnen het vakgebied Engelstalige letterkunde, uitmondend in een scriptie. Bacheloropleiding Nederlandse taal en cultuur De doelstellingen van de bacheloropleiding Nederlandse taal en cultuur zijn (naast de algemene academische kwalificaties die zijn verwoord in de facultaire inleiding): • • • • 156 studenten vertrouwd te maken met de voornaamste objecten van de Nederlandse taalkunde, Nederlandse taalbeheersing en/of Nederlandse letterkunde, mede bezien in hun internationale context, en met de dominante vraagstellingen, opvattingen en methoden op het betreffende gebied; bij studenten het vermogen te ontwikkelen om theoretische en praktische vraagstellingen te benaderen met inzichten en methoden van het vakgebied van de Nederlandse taalkunde, Nederlandse taalbeheersing en/of Nederlandse letterkunde; bij studenten een kritische houding te ontwikkelen ten aanzien van bestaande opvattingen en inzichten op hun vakgebied; bij studenten de bereidheid en het vermogen te ontwikkelen om de eigen bevindingen en eventuele adviezen in helder en doelmatig Nederlands te verwoorden; QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam • studenten vaardigheden aan te leren die nodig zijn om goed te kunnen functioneren in een maatschappelijke functie waarbij een beroep wordt gedaan op hun competentie met betrekking tot de Nederlandse taalkunde, Nederlandse taalbeheersing en/of Nederlandse letterkunde. Deze doelstellingen zijn – per major – vertaald in de volgende eindtermen. Eindtermen bachelor Nederlandse taal en cultuur met major Nederlandse taalstudies: • • • aan het einde van de bacheloropleiding Nederlandse taal en cultuur moeten de studenten voldoende theoretisch-linguïstische, descriptief-grammatische en tekstinterpretatieve vakkennis verkregen hebben om bestaande methoden en toepassingen te kunnen beoordelen en gebruiken, en om de ontwikkelingen op het gebied van de taalkunde te kunnen volgen. aan het einde van de bacheloropleiding Nederlandse taal en cultuur moeten de studenten voldoende kennis verkregen hebben van de effecten, de structuren en de processen van productief, receptief en reactief taalgebruik om bestaande methoden en toepassingen te kunnen beoordelen en gebruiken en om de ontwikkelingen op het gebied van de taalbeheersing te kunnen volgen. aan het einde van de bacheloropleiding Nederlandse taal en cultuur moeten de studenten voldoende vaardigheden hebben in het schriftelijk en mondeling gebruik van de Nederlandse taal (zowel productief als receptief en reactief) om zich verder te bekwamen voor maatschappelijke functies en/of om de wetenschappelijke vorming op het niveau van de masteropleiding voort te zetten. De verworven vaardigheid heeft betrekking op de wetenschappelijke benadering van taalkunde of taalbeheersing. Eindtermen bachelor Nederlandse taal en cultuur met major Nederlandse letterkunde: • • • aan het einde van de bacheloropleiding Nederlandse taal en cultuur moeten de studenten voldoende literatuurtheoretische, litteratuurhistorische en literatuuranalytische vakkennis hebben verkregen om bestaande methoden en toepassingen op dit gebied te kunnen beoordelen en gebruiken, om in staat te zijn op controleerbare wijze literaire teksten in hun context te analyseren en te interpreteren en om de ontwikkelingen binnen de studie van de letterkunde te kunnen volgen. aan het einde van de bacheloropleiding Nederlandse taal en cultuur moeten de studenten in die mate vertrouwd zijn met het oudere Nederlands en zijn letterkunde in zijn voornaamste ontwikkelingsstadia, dat zij op zinvolle wijze kunnen bijdragen aan het toegankelijk houden van de Nederlandse cultuur voor zover die in het verleden taaluitingen is neergelegd. aan het einde van de bacheloropleiding Nederlandse taal en cultuur moeten de studenten voldoende vaardigheden hebben in het schriftelijk en mondeling gebruik van de Nederlandse taal (zowel productief als receptief en reactief) om zich verder te bekwamen voor maatschappelijke functies en/of om de wetenschappelijke vorming op het niveau van de masteropleiding voort te zetten. De verworven vaardigheid heeft betrekking op de wetenschappelijke benadering van letterkunde. Bacheloropleiding Taalwetenschap Voor bacheloropleiding Taalwetenschap gelden de volgende eindtermen: QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam 157 • • • • • • • de studenten hebben kennis gemaakt met en inzicht opgedaan met betrekking tot de theoretische aspecten van de taalwetenschap (zowel in historisch perspectief als de huidige stand van zaken); de studenten hebben vaardigheden opgedaan met betrekking tot de mogelijke toepassing van deze kennis en inzichten in praktijksituaties (taalonderwijs, taalverwervingsonderzoek, taalbeschrijving); de student heeft geleerd zelfstandig wetenschappelijk te denken en handelen (verantwoord leren omgaan met bronnen, leren formuleren van een heldere onderzoeksvraag, weten hoe gegevens op een wetenschappelijk verantwoorde manier worden verzameld, geanalyseerd en geïnterpreteerd); de student heeft geleerd wetenschappelijk te communiceren (bevorderen van mondelinge en schriftelijke uitdrukkingsvaardigheid in het Nederlands); de student heeft geleerd vakwetenschappelijke kennis in een bredere c.q. wijsgerige en maatschappelijke context te hanteren; de student is zich bewust van de rol die taalwetenschappers kunnen spelen in de samenleving en het maatschappelijk belang daarvan; Afronding van de opleiding geeft automatisch toegang tot de op de opleiding aansluitende masteropleiding, te weten de master Taalwetenschap. Bacheloropleiding Literatuurwetenschap Met betrekking tot kennis zijn de volgende eindtermen geformuleerd: • • • • • • de afgestudeerde heeft een basiskennis van de internationale literatuurgeschiedenis in het bijzonder die van West-Europa, inclusief kennis van de geschiedenis van poëticale opvattingen; de afgestudeerde heeft een goede kennis van de internationale literatuurgeschiedenis sinds circa 1750 in verhouding tot andere media zoals beeldende kunst en film; de afgestudeerde heeft een grondige kennis van de theorievorming in de moderne literatuurwetenschap (vraagstukken, begrippen, theorieën) en enige kennis van de geschiedenis van het vak; de afgestudeerde heeft relevante kennis van de theorievorming in verwante disciplines (filosofie, psychologie, geschiedenis, sociologie); de afgestudeerde heeft inzicht in de beginselen van de wetenschapsfilosofie en van de in de literatuurwetenschap gebruikte methodes; de afgestudeerde heeft specialistische kennis van een van de vraagstukken en methodes in de hedendaagse literatuurwetenschap. Met betrekking tot vaardigheden zijn de volgende eindtermen geformuleerd: • • • • 158 de afgestudeerde beschikt over tekstanalytische vaardigheden (de afgestudeerde kan tekstbeschrijvende begrippen toepassen en heeft inzicht in de beginselen van de interpretatie); de afgestudeerde is in staat om (literatuur)wetenschappelijke problemen te analyseren en kritisch om te gaan met wetenschappelijke argumenten; de afgestudeerde is in staat om literaire en wetenschappelijke teksten met gemak in drie moderne talen te lezen (Nederlands, Engels plus een andere moderne Europese taal); de afgestudeerde beschikt over een actieve beheersing van het Engels, zowel mondeling als schriftelijk; QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam • • • de afgestudeerde is in staat om met de literatuur verbonden problemen in onderzoekbare termen te formuleren; de afgestudeerde is in staat om één literatuurwetenschappelijke methode toe te passen; de afgestudeerde kan op heldere en gestructureerde manier zowel mondeling als schriftelijk verslag doen van wetenschappelijke problemen. Masteropleiding Taalwetenschappen Eindtermen opgenomen in de OER voor de MA Taalwetenschap 2011-2012: • • • Met de opleiding wordt beoogd de student: o gespecialiseerde kennis, vaardigheid en inzicht op het gebied van Taalwetenschap bij te brengen; o voor te bereiden op de wetenschapsbeoefening op het gebied van Taalwetenschap. De opleiding bevordert voorts de academische vorming van de student, in het bijzonder met betrekking tot: o het zelfstandig wetenschappelijk denken en handelen; o het wetenschappelijk communiceren in de eigen en tenminste één vreemde taal; o het hanteren van vakwetenschappelijke kennis in een bredere c.q. wijsgerige en maatschappelijke context, De opleiding besteedt aandacht aan de persoonlijke ontplooiing van de student, bevordert zijn maatschappelijke verantwoordelijkheidsbesef en de uitdrukkingsvaardigheid in het Nederlands van Nederlandstalige studenten. Eindtermen van onderliggende programma’s Toegepaste taalwetenschap, Taaltheorie en taalbeschrijving, Franse taalkunde: Eindtermen Toegepaste taalwetenschap De student die het programma Toegepaste taalwetenschap heeft voltooid: • • • kennis van theorieën van taalverwerving op het gebied van de eerste zowel als de tweede taal; deskundigheid op het gebied van leerpsychologische en onderwijskundige aspecten van processen van tweede-taalverwerving; vaardigheden voor het verrichten van wetenschappelijk onderzoek op het terrein van taalverwerving en taalonderwijs met inbegrip van ontstaan en remediëring van taalleerstoornissen; vaardigheden voor het zelfstandig ontwikkelen van doelgroepspecifiek onderwijs-, leer- en toetsmateriaal. Eindtermen Franse taalkunde • • de student beheerst methoden van taalkundig onderzoek en kan deze toepassen op het Frans en zowel bestaande theoretische modellen alsook de toepassing daarvan op de Franse grammatica en het Franse 'discours' kritisch hanteren; hij beschikt over geavanceerde kennis van (een deel van) het vakgebied en kan daarbinnen zelfstandig wetenschappelijk onderzoek uitvoeren en daarvan verslag doen in werkstukken waarbij hij er blijk van geeft in staat te zijn het geleerde zelfstandig toe te passen; QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam 159 • • • • • hij kan wetenschappelijke paradigma's herkennen/kritisch op waarde schatten, draagt kennis van de structuur van het vakgebied/heeft kennis van de samenhang tussen deelgebieden en van de samenhang van het vakgebied met andere disciplines; hij kan het eigen onderzoek in een multidisciplinair kader plaatsen, minstens één van de master-modules die hij volgt is gerelateerd aan een facultair onderzoekszwaartepunt; in de scriptie geeft hij er blijk van zelfstandig een wetenschappelijk probleem te kunnen vaststellen, consistent te beschrijven en tot een inzichtelijke en controleerbare oplossing te komen, waarbij hij aantoont over creativiteit en originaliteit te beschikken; hij geeft blijk van vertrouwdheid met de spelregels eigen aan wetenschappelijk onderzoek in de taalkunde, en van zijn competentie om kritisch te reflecteren op eigen en andermans wetenschappelijk onderzoek in de taalkunde met inachtneming van de ethische en normatieve opvattingen eigen aan het wetenschappelijke bedrijf; hij blijkt in staat te zijn onderzoek en de resultaten daarvan op inzichtelijke wijze te presenteren aan vakgenoten en belangstellenden. Eindtermen Taaltheorie en taalbeschrijving De student die het programma Taaltheorie en taalbeschrijving heeft voltooid: • • • • heeft een grondige kennis van ontwikkelingen in de algemene en beschrijvende taalwetenschap, in het bijzonder van typologische, functionele en antropologische taalwetenschap en is in staat publicaties op deze terreinen te begrijpen en daarop kritisch te reflecteren; heeft de vaardigheden van de veldlinguïstiek onder de knie en is in staat zelfstandig onderzoek te doen naar de talen van de wereld, inclusief onbekende en onbeschreven talen; is in staat over dat eigen onderzoek helder en systematisch te rapporteren en de gevonden gegevens te verbinden met theoretische ontwikkelingen in taalwetenschap, met name in de bovengenoemde deelgebieden daarvan; is in staat een reference grammar van een voorheen onbekende taal te schrijven, compleet met teksteditie en woordenlijsten die voldoet aan de huidige eisen van de taalwetenschap. Masteropleiding Letterkunde Voor de masteropleiding Letterkunde gelden de volgende eindtermen: • • • • 160 De masterstudent Letterkunde heeft aantoonbare kennis van het wetenschappelijke onderzoek naar literatuur en literaire verschijnselen. Hij is op de hoogte van de vigerende onderzoeksmethoden en -theorieën. Hij heeft kennis van de structuur van het vakgebied, de positie ten opzichte van andere disciplines en de internationale inbedding ervan. De masterstudent Letterkunde heeft geleerd literaire teksten op zelfstandige wijze kritisch te lezen en te analyseren. Op basis van de eigen studie en de kennis van secundaire literatuur kan de student een eigen positie innemen in het wetenschappelijk vertoog in het vakgebied. De masterstudent Letterkunde heeft de vaardigheid ontwikkeld zelfstandig een wetenschappelijke onderzoeksvraag op het gebied van de letterkunde te formuleren, het onderzoek uit te voeren en daar vervolgens op adequate manier, volgens de in de wetenschap geldende regels en normen, mondeling en schriftelijk verslag van uit te brengen in referaten, werkstukken en een scriptie. De masterstudent Letterkunde heeft kennis van en inzicht in de intellectuele en academische waarden die aan het onderzoek naar literaire teksten ten grondslag liggen, QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam zoals een kritische instelling, creativiteit, vasthoudendheid en wetenschappelijke integriteit. De student kan wetenschappelijke dilemma’s onderkennen en op basis van de genoemde kennis van en inzicht in de academische waarden verantwoorde keuzes maken. De student kan, met kennis van en respect voor het maatschappelijk waardenpluralisme, de eigen positie en standpunten verdedigen. Voor de onderscheiden programma’s binnen de opleiding gelden verder een aantal specifieke eindtermen: Specifieke eindtermen voor het programma Nederlandse letterkunde: • • • De student heeft een gespecialiseerde kennis van een of meer deelgebieden uit de studie van de Nederlandstalige literatuur en cultuur en de rol van die literatuur in de maatschappij. Hij is op de hoogte van de stand van zaken in de bestudering van het betreffende gebied, kent de theoretische achtergronden van het lopende onderzoek en kan die expliciteren. De student is in staat zich adequaat op wetenschappelijke wijze in woord en geschrift uit te drukken in de Nederlandse taal; dit blijkt onder meer uit de scriptie, die het verslag vormt van eigen onderzoek. De student die zich voorbereidt op het leraarschap heeft aan het eind van zijn opleiding voldoende vakinhoudelijke kennis en inzicht om toegelaten te worden tot de educatieve masteropleiding tot eerstegraads leraar op het gebied van de Nederlandse taal en cultuur in het voorbereidend onderwijs. Specifieke eindtermen voor het programma Literatures in English: • • • De student heeft een grondige kennis van de tekstuele aspecten van één of meer deelgebieden van de studie van de Engelstalige literatuur en de wijze waarop deze zich verhouden tot visuele cultuur, als ook van de ontwikkelingen die zich voordoen in de studie op dat specifieke deelterrein. De student is in staat zich adequaat op wetenschappelijke wijze in woord en geschrift uit te drukken in de Engelse taal; dit blijkt onder meer uit de in het Engels geschreven scriptie, die het verslag vormt van eigen onderzoek. De student die zich voorbereidt op het leraarschap heeft aan het eind van zijn opleiding voldoende vakinhoudelijke kennis en inzicht om toegelaten te worden tot de educatieve masteropleiding tot eerstegraads leraar op het gebied van de Engelse taal en cultuur in het voorbereidend onderwijs. Specifieke eindtermen voor het programma Franse letterkunde: • • De student heeft kennis van de Frans(talig)e cultuur en letterkunde uit heden en verleden; hij is bekend met de wijsgerige achtergrond daarvan. Hij kan literaire teksten met de vigerende literatuurbenaderingen zelfstandig analyseren, ze in hun sociale context plaatsen en de normen en waarden van onderliggende intentionele en gemanifesteerde discoursen expliciteren en plaatsen in het kader van maatschappelijke en literair-culturele debatten. Hij beschikt daarnaast over geavanceerde, specialistische wetenschappelijke kennis van een deelgebied van de Franstalige cultuur en literatuur. De student is in staat zich adequaat op wetenschappelijke wijze in woord en geschrift uit te drukken in de Franse taal; dit blijkt onder meer uit de in het Frans geschreven scriptie, die het verslag vormt van eigen onderzoek. QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam 161 • De student die zich voorbereidt op het leraarschap heeft aan het eind van zijn opleiding voldoende vakinhoudelijke kennis en inzicht om toegelaten te worden tot de educatieve masteropleiding tot eerstegraads leraar op het gebied van de Franse taal en cultuur in het voorbereidend onderwijs. Specifieke eindtermen voor het programma Literaire vorming en literair veld: • • 162 De student heeft een gedegen kennis van de huidige literatuurwetenschap, met name van de bestudering van de functie en overdracht van literatuur en de empirische literatuurwetenschap. Hij heeft daarnaast kennis van de voor het thema ‘literaire vorming’ relevante andere disciplines (psychologie, sociologie, literatuurdidactiek). De student heeft praktische kennis van het literaire veld opgedaan door middel van een stage. QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam Bijlage 4: Overzicht van de programma’s Bacheloropleiding Engelse taal en cultuur Major Engelse taalkunde periode 1 jaar 1 Grammatica 3 ec jaar 2 Taalkundige Tekstanalyse 6 ec Global English 6 ec periode 2 periode periode 4 periode 5 periode 3 6 Lexis 3 ec Taalverande Spreken en spreektaal ring 3 ec 3 ec Fonetiek 3 ec Schrijven en schrijftaal 3 ec Schrijven Vertalen 3 ec 3 ec Taal en interactie 6 ex Grammatica en ICT 6 ec Advanced Language Skills 9 ec jaar 3 Major Engelstalige letterkunde periode 1 periode 2 jaar 1 jaar 2 Introduction to Literature 3 ec British Literature 1900-present 6 ec Poetry 6 ec American Litera-ture 1900-present 6 ec jaar 3 QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam periode periode 4 3 Novel 3 ec periode 5 periode 6 Drama 6 ec British and American Litera- ture 1780-1900 6 ec Renaissance literature 6 ec Shakespeare Literatures of the adaptations Anglophone 3 ec Americas 6 ec British Literature 1688-1780 6 ec 163 Major Engelstalige letterkunde met specialisatie Amerikanistiek periode 1 periode 2 periode periode 4 3 jaar 1 Introduction Poetry Novel to Literature 6 ec 3 ec 3 ec American jaar 2 Introduction American Film to American Litera-ture 6 ec 1900-present Studies 6 ec 6 ec Algemeen deel Moderne talen en culturen periode 1 periode 2 Inleiding literatuurwetenschap 6 ec jaar 2 jaar 3 164 periode 6 Drama 6 ec British and American Litera- ture 1780-1900 6 ec Renaissance literature 6 ec Shakespeare Literatures of the adaptations Anglophone 3 ec Americas 6 ec jaar 3 jaar 1 periode 5 Minor/keuze vakken/stage /buitenland 12 ec periode periode 4 3 Inleiding taalwetenschap 6 ec AcVa 6 ec Methodolgi e en methoden van empirisch onderzoek of Methodolog ie Letterkunde 6 ec Minor/keuzevakken/ stage/ buitenland 18 ec periode 5 periode 6 Filosofie 6 ec Scriptiecolloq Scriptie uium 9 ec 3 ec QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam Bacheloropleiding Nederlandse taal en cultuur Major Nederlandse taalstudies De major Nederlandse taalstudies had tot het studiejaar 2012-2013 een opbouw waarbij taalkunde en taalbeheersing in min of meer gelijke mate vertegenwoordigd waren in de eerste anderhalf jaar van de studie. Vanaf het tweede semester van het tweede studiejaar konden de studenten vervolgens kiezen voor een specialisatie Taalkunde of Taalbeheersing. Per 20122013 is de nadruk verschoven naar Taalbeheersing. Alleen de huidige derdejaarsstudenten kunnen nog afstuderen met de specialisatie Taalkunde. periode 1 periode 2 en 3 periode 4 periode 5 en 6 jaar 1 Nederlands in de etalage wc, t, w, p (9 stp) DiscourseDiscourseanalyse A (3 stp) analyse B (6 stp) hc, wc, t, w hc, wc, t, w jaar 2 Communicatie via teksten A (6 stp) hc, wc, t Communicatie via teksten B (3+3 stp) wc, tu, s, p, w Gesprekken aan het werk, werken aan gesprekken A (6 stp) hc, wc, t Gesprekken aan het werk, werken aan gesprekken B (3+3 stp) hc, wc, gp Toetsende Statistiek* (6 stp) hc, gp, t of Jaar 3, Taalkunde Spreken en horen + ICT** (3+3 stp) hc, prac, t Inleiding taalvariatie: tussen dialect en standaardtaal (9 stp) hc, wc, t, p, w Digitale communicatie (9 stp) hc, wc, t, gp jaar 3, Taalbeheersin g *alleen 1e major **alleen 1e major die gecombineerd is met major Taalwetenschap hc = hoorcollege wc = werkcollege prac = practica tu = tutorial s = symposium t = tentamen mct = multiple choice tentamen w = werkstuk p = mondelinge presentatie gp = groepsopdracht/groepspresentatie e = excursie QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam 165 Major Nederlandse letterkunde periode 1 jaar 1 Lit.hist.overzicht 1: Middeleeuwen (3 stp) hc, wc, gp, t, w jaar 2 jaar 3, Oudere letterkunde jaar 3, Moderne letterkunde periode 2 en 3 Lit.hist.overzicht 2: 1550-1830 (3 stp) hc, wc, gp, t, e periode 4 Lit.hist.overzicht 3: 1800-1940 (3 stp) hc, wc, t, gp, w periode 5 en 6 Lit.hist.overzicht 4: 1940-heden (3 stp) hc, wc, t, w Contemporary Literary Culture (6 stp) Oudere Nederlandse letterkunde (3 stp) w Literaire teksten en benaderingen (6 stp) hc, t, w wc, t, w Moderne Nederlandse letterkunde (3 stp) p, w Boekwetenschap Verdieping Oudere letterk. en het literaire (6 stp) bedrijf (6 stp) hc, wc, t hc, t, e Onderzoeksproj ect letterkunde(+IC T)* (6 stp) hc, wc, w Werkcoll.Middel Werkcoll. eeuwen (3 stp) Renaissance wc, w (6 stp) wc, w Zuid-Afrikaanse Werkcoll. letterkunde en Moderne letterkunde (3 geschiedenis (6 stp) stp) wc,w wc, w *alleen 1e major 166 QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam Bacheloropleiding Taalwetenschap Eerste jaar, kennismaking met de opleiding Taalwetenschap Periode 1 Periode 2 Periode 4 Periode 5 Inleiding Kinderen Inleiding Inleiding syntaxis tweedetaalverwerving taalontwikkelingsstoornissen psycholinguïstiek Eerste jaar, algemene vakken Periode 1 Inleiding communicatiewetenschap Tweede jaar Periode 1 Taalverwervingstheorieën Morfo-fonologie Periode 2 Periode 4 Periode 5 Academische vaardigheden Inleiding taalwetenschap Filosofie Periode 2 Inleiding taalleerproblemen Methodologie Periode 4 Inleiding Nederlands als tweede taal Periode 5 Spreken en horen Statistiek of Fonologie en Semantiek Derde jaar Theoretische taalwetenschap Periode 1 Periode 2 profileringsruimte Toegepaste profileringsruimte taalwetenschap Periode 4 Het computationele lexicon Periode 5 taaltypologie Woordenschatverwerving T2 Vreemde talen onderwijzen Toetsen van taalvaardigheid Engelse taalkunde als tweede major Periode 1 Periode 2 Jaar 1 Grammatica Lexis Fonetiek Jaar 2 Jaar 3 Taalkundige tekstanalyse Global English profileringsruimte QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam Periode 4 Taalverandering Periode 5 Spreken en spreektaal Schrijven en schrijftaal Vertalen Schrijven Taal en interactie Advanced English language skills 167 Spaans als tweede major Periode 1 Periode 2 Jaar 1 Taalvaardigheid Spaans 1a Taal in het Spaanstalig gebied Jaar 2 Taalvaardigheid Spaans 2a Schrijven en vertalen Ned-Spaans Jaar 3 profileringsruimte Nederlandse taalstudies als tweede major Periode 1 Periode 2 Jaar 1 Nederlands in de etalage Jaar 2 Communicatie via teksten A en B Jaar 3, taalkunde profileringsruimte Jaar 3, taalbeheersing 168 profileringsruimte Periode 4 Periode 5 Taalvaardigheid Spaans 1b Structuur van het Spaans Taalvaardigheid Spaans 2b Análisis del discurso Variación y cambio en español Vertalen SpaansNederlands Periode 4 Periode 5 Discourse analyse A en B Gesprekken aan het werk, werken aan gesprekken A en B Inleiding taalvariatie: Haagse Harrie en zijn vrienden Digitale communicatie QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam Bacheloropleiding Literatuurwetenschap Algemeen deel periode 1 jaar 1 periode 2 en 3 AcVa((4+2) stp) Inleiding literatuurwetenschap* (6 stp) periode 4 6 periode 5 en 6 Filosofie (6 stp) Discourse analyse voor letterkundigen # (6 stp) Tutoraat (0 stp) jaar 2 jaar 3 Minor/keuzevak ken/ stage/buitenland (12 stp) Major Literatuurwetenschap periode 1 jaar 1 Tekstanalyse (3 stp) jaar 2 Ontwikkelingen in de LW Literatuur en lezer – theoretisch deel (3 stp) Methodologie Letterkunde** (6 stp) Minor/keuzevak Scriptiecolloqui Scriptie (9 stp) ken/stage/buiten um (3 stp) land (18 stp) periode 2 en 3 Interpretatie, theorie en praktijk (6 stp) (9 stp) jaar 3 *alleen 1e major QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam periode 4 Capita uit de esthetica: Hoog en laag en Mooi en lelijk Vormen van literatuur Literatuur en lezer – empirisch deel (3 stp) Art and Society periode 5 en 6 (9 stp) (9 stp) ICT en Onderzoeksproje ct Letterkunde* (6 stp) (9 stp) 169 Masteropleiding Taalwetenschappen Programma Toegepaste taalwetenschap, specialisatie Nederlands als tweede taal periode 1 periode 2 en 3 periode 4 periode 5 en 6 Didactiek NT2 (9 ec) ICT leer- en begeleidingsmateriaal (6 ec) Statistiek voor gevorderden (6 ec) Vrije ruimte - vb stage Didactiek BVE & Didactiek taalonderwijs volwassenen (9 ec) Scriptie (18 ec) (12 ec) Programma Toegepaste taalwetenschap, specialisatie taalstoornissen periode 1 periode 2 en 3 periode 4 periode 5 en 6 Specifieke taalontwikkelingsstoo rnissen en meertaligheid (6 ec) ICT leer- en begeleidingsmateriaal (6 ec) Statistiek voor gevorderden (6 ec) Taal- en gehoorstoornissen (6 ec) Dyslexie en orthodidactiek van het taalonderwijs (6 ec) Scriptie (18 ec) Vrije ruimte - vb stage 170 (12 ec) QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam Programma Taaltheorie en taalbeschrijving periode 1 periode 2 en 3 Describing Articulatory Phonetics and Morphosyntax Typology of (6 ec) Sounds (6 ec) periode 4 periode 5 en 6 Field Methods Anthropological and Linguistic Linguistics (6 ec) Analysis (5 ec, Leiden University) Tutorial (4 or 7 ec)7 keuze Linguistics of Linguistic Consultancy in Bible Translation Optional (12 ec) Courses from a List of Relevant Linguistic Courses Introduction to Working Translation Sessions in Bible Studies Translation (3 ec) (6 ec) Bijbels Hebreeuws of Grieks (taalkundige en exegetische analyse, Theologie VU) (6 ec) scriptie (18 ec) Studenten kunnen kiezen uit twee invullingen van hun keuzeruimte (Linguistics, 12 ec of Linguistic Consultancy, 15 ec). De 4 kernmodules (23 ec)+keuzeruimte Linguistics (12 ec)_+scriptie (18 ec) +Tutorial (7 ec)=60 ec. De 4 kernmodules (23 ec)+keuzeruimte Linguistic Consultancy (15 ec)_+scriptie (18 ec) +Tutorial (4 ec)=60 ec. Er is keuze uit twee Tutorials, Cognitive and Functional Linguistics en Descriptive and Typological Linguistics. 7 QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam 171 Programma Franse taalkunde periode 1 Analyse du discours Keuze periode 2 periode 4 periode 5 (9 ec) Phonologie et morphologie des langues romanes (9 ec) Literair vertalen (3 ec) Keuze (6 ec) (6 ec) Scriptie Vak uit sectorplanaanbod 172 (18 ec) (9 ec) QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam Masteropleiding Letterkunde Programma Nederlandse letterkunde Semester 1 periode 1 periode 2 perio de 3 Masterverdieping Letterkunde (12 ec) Literature and Society (6 ec) Literature Visualized ec) Fiction Film (6 ec) periode 5 perio de 6 Werkcollege Renaissance literatuur en visuele cultuur (6 ec) [traject oudere lett.] Werkcollege Moderne Letterkunde Receptie van Bernlefs Hersenschimmen (6 ec) [traject moderne lett.] Literature Werkcollege and Society Concepties van (6 ec) liefde in de Middeleeuwse roman (6 ec [traject oudere lett.] Het Literaire Veld (6 ec) [traject moderne lett.] keuzevak (6 ec) Programma Literatures in English Semester 1 periode 1 periode 2 Semester 2 periode 4 keuzevak (6 ec) Masterscriptie Nederlandse Letterkunde (18 ec) periode 3 Screenwriting (6 ec) Visual Art and (6 the American Poet (6 ec) Semester 2 periode 4 The Gaze (6 ec) periode 5 periode 6 Gothic Renaissance Literature and Visual Culture (6 ec) Thesis English Literature (18 ec) and QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam 173 Programma Franse letterkunde Semester 1 periode 1 periode 2 Literature and Society (6 ec) periode 3 Werkgroep Literair Vertalen (3 ec) Le retour du roman de peintre* (9 ec) Keuze: Analyse du discours: Communication et influence (9 ec) Programma Literaire vorming en literair veld Semester 1 periode 1 periode 2 Periode 3 Literature and Het Society (6 ec) Literair e Veld, theorie en praktijk B (3 ec) Jeugdliteratuur Het Literaire (6 ec) Veld, theorie en praktijk A (6 ec) Literaire socialisatie (9 ec) 174 Semester 2 periode 4 periode 5 periode 6 Werkgroep Christine de Pizan et le Roman de la Rose* (6 ec) Scriptie Franse Letterkunde (18 ec) Keuze: Phonologie et morphologie des langues Romanes: la formation de mots composés (9 ec) Semester 2 periode 4 periode 5 periode 6 Stage literatuurwetenschap (12 ec) Scriptie Literatuurwetenschap (18 ec) QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam Bijlage 5: Kwantitatieve gegevens over de opleidingen Instroom-, doorstroom- en uitstroomgegevens Bacheloropleiding Engelse taal en cultuur Cohortomvang en samenstelling, voltijdse instroom Jaar Cohortomvang met vooropleidingscategorie Totaal HBO VWO HBO* Buitenland Overig prop 02/ 03 10 4 0 2 2 18 03/ 04 13 0 0 2 5 20 04/ 05 9 5 1 3 4 22 05/ 06 15 8 1 1 2 27 06/ 07 22 7 2 1 0 32 07/ 08 21 7 2 2 4 36 08/ 09 15 6 1 2 4 28 09/ 10 19 9 3 1 4 36 10/ 11 17 11 4 5 3 40 * HBO is inclusief de studenten die een schakelprogramma/premaster doen Cohortomvang en samenstelling, deeltijdse instroom Jaar Cohortomvang met vooropleidingscategorie Totaal HBO VWO HBO* Buitenland Overig prop 02/ 03 0 0 3 0 4 7 03/ 04 1 0 2 1 1 5 04/ 05 1 0 1 0 2 4 05/ 06 1 0 1 1 1 4 06/ 07 0 1 0 1 0 2 07/ 08 0 0 1 0 2 3 08/ 09 0 1 0 0 1 2 09/ 10 1 1 1 0 0 3 10/ 11 0 0 2 0 0 2 * HBO is inclusief de studenten die een schakelprogramma/premaster doen QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam 175 Uitval na 1, 2 en 3 jaar, VWO-instroom, voltijds, voorlopige cijfers op peildatum 1 oktober 2011 Cohort Vertrek bachelorstudenten bij de opleiding Omvang cohort absoluut 02/ 03 03/ 04 04/ 05 05/ 06 06/ 07 07/ 08 08/ 09 09/ 10 10/ 11 10 13 9 15 22 21 15 19 17 na 1 na 2 na 3 Selectiviteit van jaar jaar jaar 1e jaar Percentage (cumulatief), wordt niet vermeld als het totaal kleiner dan 4 is 10 30 30 33 31 38 46 67 44 44 44 100 20 20 20 100 5 14 23 20 24 29 33 71 27 33 *33 *80 21 *32 *18 Uitval na 1, 2 en 3 jaar, VWO-instroom, deeltijds, voorlopige cijfers op peildatum 1 oktober 2011 Cohort Vertrek bachelorstudenten bij de opleiding Omvang na 1 na 2 na 3 Selectiviteit van cohort jaar jaar jaar 1e jaar absoluut Percentage (cumulatief), wordt niet vermeld als het totaal kleiner dan 4 is 03/ 04 1 04/ 05 1 05/ 06 1 09/ 10 1 Bachelorrendement van herinschrijvers opleiding (en HOOP binnen instelling), VWOinstroom, voltijds Bachelorrendement van hoop Cohort Omvang % van herinschrijvers /inst totale na 3 na 4 na 5 na 6 > 6 >6 herins. cohort jaar jaar jaar jaar jaar jaar absoluut Percentage (cumulatief), wordt niet vermeld als het totaal kleiner dan 4 is 02/ 03 9 90 33 44 78 78 78 78 03/ 04 9 69 11 67 67 67 67 67 04/ 05 5 56 20 100 100 100 100 100 05/ 06 12 80 42 83 83 83 06/ 07 21 95 24 43 52 07/ 08 16 76 44 69 08/ 09 11 73 27 09/ 10 15 79 176 QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam Bachelorrendement van herinschrijvers opleiding (en HOOP binnen instelling), VWOinstroom, deeltijds Bachelorrendement van hoop Cohort Omvang % van herinschrijvers /inst totale na 3 na 4 na 5 na 6 > 6 >6 herins. cohort jaar jaar jaar jaar jaar jaar absoluut Percentage (cumulatief), wordt niet vermeld als het totaal kleiner dan 4 is 03/ 04 0 04/ 05 1 05/ 06 1 09/ 10 0 Bachelorrendement van herinschrijvers opleiding (en HOOP binnen instelling), totale instroom, voltijds Bachelorrendement van hoop Cohort Omvang % van herinschrijvers /inst totale na 3 na 4 na 5 na 6 > 6 >6 herins. cohort jaar jaar jaar jaar jaar jaar absoluut Percentage (cumulatief), wordt niet vermeld als het totaal kleiner dan 4 is 02/ 03 15 83 40 53 80 80 80 80 03/ 04 11 55 9 64 64 64 64 64 04/ 05 16 73 19 69 69 69 69 69 05/ 06 22 81 27 59 64 68 06/ 07 27 84 37 52 63 07/ 08 28 78 36 64 08/ 09 21 75 24 09/ 10 27 75 Bachelorrendement van herinschrijvers opleiding (en HOOP binnen instelling), totale instroom, deeltijds Bachelorrendement van hoop Cohort Omvang % van herinschrijvers /inst totale na 3 na 4 na 5 na 6 >6 >6 herins. cohort jaar jaar jaar jaar jaar jaar absoluut Percentage (cumulatief), wordt niet vermeld als het totaal kleiner dan 4 is 02/ 03 5 71 0 0 60 60 60 60 03/ 04 2 04/ 05 1 05/ 06 3 06/ 07 2 07/ 08 2 08/ 09 0 09/ 10 1 10/ 11 2 QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam 177 Geslaagden per jaar, totaal van voltijdse en deeltijdse instroom Cohort Aantal 02/ 03 1 03/ 04 10 04/ 05 12 05/ 06 8 06/ 07 24 07/ 08 16 08/ 09 21 09/ 10 22 10/ 11 20 178 QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam Bacheloropleiding Nederlandse taal en cultuur Cohortomvang en samenstelling, voltijdse instroom Jaar Cohortomvang met vooropleidingscategorie Totaal HBO VWO HBO* Buitenland Overig prop 02/ 03 7 3 1 0 2 13 03/ 04 9 0 0 0 1 10 04/ 05 6 0 0 0 2 8 05/ 06 8 1 1 1 0 11 06/ 07 8 3 0 0 1 12 07/ 08 12 1 2 1 1 17 08/ 09 13 2 2 0 1 18 09/ 10 13 2 1 0 2 18 10/ 11 5 3 2 0 1 11 * HBO is inclusief de studenten die een schakelprogramma/premaster doen Cohortomvang en samenstelling, deeltijdse instroom Jaar Cohortomvang met vooropleidingscategorie Totaal HBO VWO HBO* Buitenland Overig prop 02/ 03 0 0 3 0 1 4 03/ 04 0 0 1 0 0 1 04/ 05 0 0 3 0 0 3 05/ 06 0 0 4 0 2 6 06/ 07 0 1 1 0 0 2 07/ 08 0 0 2 0 2 4 08/ 09 0 1 1 0 0 2 09/ 10 1 2 0 0 2 5 10/ 11 0 0 2 0 1 3 * HBO is inclusief de studenten die een schakelprogramma/premaster doen Uitstroom na 1, 2 en 3 jaar, VWO-instroom, voltijds, voorlopige cijfers op peildatum 1 oktober 2011 Cohort Vertrek bachelorstudenten bij de opleiding Omvang cohort absoluut 02/ 03 03/ 04 04/ 05 05/ 06 06/ 07 07/ 08 08/ 09 09/ 10 7 9 6 8 8 12 13 13 na 1 na 2 na 3 Selectiviteit jaar jaar jaar van 1e jaar Percentage (cumulatief), wordt niet vermeld als het totaal kleiner dan 4 is 29 29 29 100 22 44 44 50 0 0 17 0 13 25 25 50 25 25 25 100 17 17 17 100 23 23 *23 *100 23 *38 QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam 179 Bachelorrendement van herinschrijvers opleiding (en HOOP binnen instelling), VWOinstroom, voltijds Bachelorrendement van hoop Cohort Omvang % van herinschrijvers /inst totale na 3 na 4 na 5 na 6 > 6 >6 herins. cohort jaar jaar jaar jaar jaar jaar absoluut Percentage (cumulatief), wordt niet vermeld als het totaal kleiner dan 4 is 02/ 03 5 71 80 100 100 100 100 100 03/ 04 7 78 0 43 57 57 57 57 04/ 05 6 100 33 67 67 67 67 67 05/ 06 7 88 29 71 71 71 06/ 07 6 75 33 83 100 07/ 08 10 83 80 100 08/ 09 10 77 40 09/ 10 10 77 Bachelorrendement van herinschrijvers opleiding (en HOOP binnen instelling), totale instroom, voltijds Bachelorrendement van hoop Cohort Omvang % van herinschrijvers /inst totale na 3 na 4 na 5 na 6 > 6 >6 herins. cohort jaar jaar jaar jaar jaar jaar absoluut Percentage (cumulatief), wordt niet vermeld als het totaal kleiner dan 4 is 02/ 03 10 77 40 70 70 70 90 90 03/ 04 7 70 0 43 57 57 57 57 04/ 05 7 88 29 57 57 57 57 57 05/ 06 9 82 22 56 67 67 06/ 07 10 83 30 80 90 07/ 08 13 76 62 85 08/ 09 14 78 50 09/ 10 13 72 10/ 11 9 82 180 QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam Bachelorrendement van herinschrijvers opleiding (en HOOP binnen instelling), totale instroom, deeltijds Bachelorrendement van hoop Cohort Omvang % van herinschrijvers /inst totale na 3 na 4 na 5 na 6 > 6 >6 herins. cohort jaar jaar jaar jaar jaar jaar absoluut Percentage (cumulatief), wordt niet vermeld als het totaal kleiner dan 4 is 02/ 03 3 03/ 04 0 04/ 05 2 05/ 06 5 83 20 60 80 80 06/ 07 2 07/ 08 2 08/ 09 1 09/ 10 2 10/ 11 2 Geslaagden per jaar, totaal van voltijdse en deeltijdse instroom Cohort Aantal 02/ 03 0 03/ 04 4 04/ 05 6 05/ 06 7 06/ 07 9 07/ 08 11 08/ 09 14 09/ 10 20 10/ 11 13 QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam 181 Bacheloropleiding Taalwetenschap De cijfers voor de deeltijdse instroom zijn niet opgenomen: de aantallen zijn verwaarloosbaar klein. Cohortomvang en samenstelling, voltijdse instroom. Jaar Cohortomvang met vooropleidingscategorie Totaal HBO VWO HBO* Buitenland Overig prop 02/ 03 2 1 0 0 1 4 03/ 04 3 3 0 0 0 6 04/ 05 1 0 0 0 0 1 05/ 06 4 0 0 0 0 4 06/ 07 3 0 0 2 1 6 07/ 08 7 2 1 0 1 11 08/ 09 1 3 1 0 1 6 09/ 10 9 0 1 1 1 12 10/ 11 8 2 0 1 1 12 * HBO is inclusief de studenten die een schakelprogramma/premaster doen Uitval na 1, 2 en 3 jaar, VWO-instroom, voltijds, voorlopige cijfers op peildatum 1 oktober 2011 Cohort Vertrek bachelorstudenten bij de opleiding Omvang na 1 na 2 na 3 Selectiviteit van 1e cohort jaar jaar jaar jaar absoluut Percentage (cumulatief), wordt niet vermeld als het totaal kleiner dan 4 is 02/ 03 2 03/ 04 3 04/ 05 1 05/ 06 4 75 75 75 100 06/ 07 3 07/ 08 7 29 29 29 100 08/ 09 1 09/ 10 9 22 *33 10/ 11 8 *25 182 QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam Bachelorrendement van herinschrijvers opleiding (en HOOP binnen instelling), VWOinstroom, voltijds Bachelorrendement van hoop Cohort Omvang % van herinschrijvers /inst totale na 3 na 4 na 5 na 6 > 6 >6 herins. cohort jaar jaar jaar jaar jaar jaar absoluut Percentage (cumulatief), wordt niet vermeld als het totaal kleiner dan 4 is 02/ 03 2 03/ 04 3 04/ 05 1 05/ 06 1 06/ 07 3 07/ 08 5 71 20 40 08/ 09 1 09/ 10 7 78 10/ 11 6 75 Bachelorrendement van herinschrijvers opleiding (en HOOP binnen instelling), totale instroom, voltijds Bachelorrendement van hoop Cohort Omvang % van herinschrijvers /inst totale na 3 na 4 na 5 na 6 > 6 >6 herins. cohort jaar jaar jaar jaar jaar jaar absoluut Percentage (cumulatief), wordt niet vermeld als het totaal kleiner dan 4 is 02/ 03 4 100 25 25 75 75 100 100 03/ 04 6 100 50 67 67 67 67 67 04/ 05 1 05/ 06 1 06/ 07 6 100 0 17 17 07/ 08 8 73 25 38 08/ 09 4 67 50 09/ 10 9 75 10/ 11 8 67 Geslaagden per jaar, totaal van voltijdse en deeltijdse instroom Cohort Aantal 02/ 03 1 03/ 04 3 04/ 05 3 05/ 06 4 06/ 07 3 07/ 08 0 08/ 09 2 09/ 10 8 10/ 11 8 QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam 183 Bacheloropleiding Literatuurwetenschap Cohortomvang en samenstelling, voltijdse instroom Jaar Cohortomvang met vooropleidingscategorie Totaal HBO VWO HBO* Buitenland Overig prop 02/ 03 2 0 0 0 1 3 03/ 04 3 0 0 0 2 5 04/ 05 3 2 0 0 1 6 05/ 06 2 2 0 0 0 4 06/ 07 2 2 0 0 0 4 07/ 08 4 0 1 0 1 6 08/ 09 4 1 0 0 3 8 09/ 10 1 2 0 0 0 3 10/ 11 2 0 0 0 4 6 * HBO is inclusief de studenten die een schakelprogramma/premaster doen Cohortomvang en samenstelling, deeltijdse instroom Jaar Cohortomvang met vooropleidingscategorie Totaal HBO VWO HBO* Buitenland Overig prop 02/ 03 1 0 0 0 0 1 03/ 04 0 0 0 1 0 1 04/ 05 0 0 0 0 1 1 05/ 06 0 0 0 0 1 1 06/ 07 0 0 1 0 1 2 08/ 09 0 0 0 0 2 2 09/ 10 0 0 0 0 1 1 10/ 11 0 0 0 1 0 1 * HBO is inclusief de studenten die een schakelprogramma/premaster doen Uitval na 1, 2 en 3 jaar, VWO-instroom, voltijds, voorlopige cijfers op peildatum 1 oktober 2011 Cohort Vertrek bachelorstudenten bij de opleiding Omvang na 1 na 2 na 3 Selectiviteit cohort jaar jaar jaar van 1e jaar absoluut Percentage (cumulatief), wordt niet vermeld als het totaal kleiner dan 4 is 02/ 03 2 03/ 04 3 04/ 05 3 05/ 06 2 06/ 07 2 07/ 08 4 0 25 25 0 08/ 09 4 0 0 *0 0 09/ 10 1 10/ 11 2 De gegevens voor de deeltijdse instroom zijn voor deze tabel niet opgenomen, omdat ze verwaarloosbaar klein zijn. 184 QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam Bachelorrendement van herinschrijvers opleiding (en HOOP binnen instelling), VWOinstroom, voltijds Bachelorrendement van hoop Cohort Omvang % van herinschrijvers /inst totale na 3 na 4 na 5 na 6 > 6 >6 herins. cohort jaar jaar jaar jaar jaar jaar absoluut Percentage (cumulatief), wordt niet vermeld als het totaal kleiner dan 4 is 02/ 03 2 03/ 04 1 04/ 05 1 05/ 06 2 06/ 07 2 07/ 08 4 100 50 50 08/ 09 4 100 100 09/ 10 1 10/ 11 2 De gegevens voor de deeltijdse instroom zijn voor deze tabel niet opgenomen, omdat ze verwaarloosbaar klein zijn. Bachelorrendement van herinschrijvers opleiding (en HOOP binnen instelling), totale instroom, voltijds Bachelorrendement van hoop Cohort Omvang % van herinschrijvers /inst totale na 3 na 4 na 5 na 6 > 6 >6 herins. cohort jaar jaar jaar jaar jaar jaar absoluut Percentage (cumulatief), wordt niet vermeld als het totaal kleiner dan 4 is 02/ 03 2 03/ 04 3 04/ 05 3 05/ 06 3 06/ 07 3 07/ 08 6 100 50 50 08/ 09 7 88 86 09/ 10 3 10/ 11 5 83 QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam 185 Bachelorrendement van herinschrijvers opleiding (en HOOP binnen instelling), totale instroom, deeltijds Bachelorrendement van hoop Cohort Omvang % van herinschrijvers /inst totale na 3 na 4 na 5 na 6 > 6 >6 herins. cohort jaar jaar jaar jaar jaar jaar absoluut Percentage (cumulatief), wordt niet vermeld als het totaal kleiner dan 4 is 02/ 03 1 03/ 04 1 04/ 05 1 05/ 06 0 06/ 07 1 08/ 09 0 09/ 10 0 10/ 11 0 Geslaagden per jaar, totaal van de voltijdse en deeltijdse instroom Cohort Aantal 02/ 03 0 03/ 04 0 04/ 05 1 05/ 06 2 06/ 07 1 07/ 08 4 08/ 09 6 09/ 10 4 10/ 11 7 186 QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam Masteropleiding Taalwetenschappen Cohortomvang en onderwijsherkomst, voltijdse instroom Cohortomvang en onderwijs-herkomst masterinstroom Andere Eigen universiteiten Buiten Jaar universiteit NL HBO HO 02/ 03 0 0 0 2 03/ 04 1 2 4 3 04/ 05 2 1 0 1 05/ 06 3 1 2 3 06/ 07 0 2 1 4 07/ 08 2 3 5 0 08/ 09 1 6 0 0 09/ 10 4 1 7 0 10/ 11 4 3 6 0 Totaal 2 10 4 9 7 10 7 12 13 Cohortomvang en onderwijsherkomst, deeltijdse instroom Cohortomvang en onderwijs-herkomst masterinstroom Andere Eigen universiteiten Buiten Jaar universiteit NL HBO HO 02/ 03 0 0 0 1 03/ 04 1 0 1 0 04/ 05 1 0 1 1 05/ 06 1 1 0 0 06/ 07 0 3 3 0 07/ 08 1 2 2 0 08/ 09 4 2 3 0 09/ 10 0 2 1 0 10/ 11 1 0 0 1 Totaal 1 2 3 2 6 5 9 3 2 QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam 187 2 1 2 4 1 2 1 53 30 28 03/ 04 06/ 07 07/ 08 08/ 09 09/ 10 10/ 11 188 in maand en 1 1 1 21 1 3 2 1 3 in maand en in maand en 1 2 41 1 1 45 36 1 4 1 1 16 17 23 Buiten HO gemiddeld Duur opl. Geslaagd in maand en 37 26 absoluut gemiddeld Duur opl. Geslaagd absoluut gemiddeld Duur opl. Geslaagd absoluut cohort afstudeer Studieduur naar onderwijsherkomst, deeltijdse instroom Eigen Andere HBO universiteit universiteit NL Duur opl. Geslaagd absoluut 36 gemiddeld Duur opl. gemiddeld Geslaagd absoluut 20 33 25 32 1 in maand en 1 12 gemiddeld Duur opl. 12 20 36 22 24 38 in maand en Geslaagd 1 2 1 1 1 2 in maand en 1 12 1 14 1 11 Buiten HO absoluut 03/ 04 04/ 05 05/ 06 06/ 07 07/ 08 08/ 09 09/ 10 10/ 11 Duur opl. Geslaagd absoluut in maand en gemiddeld Duur opl. gemiddeld Geslaagd absoluut cohort afstudeer Studieduur naar onderwijsherkomst, voltijdse instroom Eigen Andere HBO universiteit universiteit NL 28 24 35 30 36 QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam Geslaagden per jaar, totaal van voltijdse en deeltijdse instroom Cohort Aantal 03/ 04 3 04/ 05 1 05/ 06 5 06/ 07 5 07/ 08 10 08/ 09 9 09/ 10 6 10/ 11 11 Masteropleiding Franse taal en cultuur (taalkunde en letterkunde samen) Cohortomvang en onderwijsherkomst, voltijdse instroom Cohortomvang en onderwijs-herkomst masterinstroom Andere Eigen universiteiten Buiten Jaar universiteit NL HBO HO 05/ 06 4 1 0 1 06/ 07 0 0 0 1 07/ 08 1 1 1 1 08/ 09 0 0 1 0 09/ 10 1 0 2 1 10/ 11 7 0 3 0 Totaal 6 1 4 1 4 10 Cohortomvang en onderwijsherkomst, deeltijdse instroom Cohortomvang en onderwijs-herkomst masterinstroom Andere Eigen universiteiten Buiten Jaar universiteit NL HBO HO 04/ 05 0 0 1 0 05/ 06 4 0 0 0 07/ 08 0 0 2 1 08/ 09 2 0 2 1 09/ 10 3 0 2 0 10/ 11 3 1 3 0 Totaal 1 4 3 5 5 7 QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam 189 24 1 12 190 2 1 2 1 1 Geslaagd absoluut Buiten HO Duur opl. Geslaagd absoluut in maand en in maand en 1 2 12 36 36 36 gemiddeld Duur opl. Geslaagd absoluut gemiddeld Duur opl. Duur opl. Geslaagd absoluut 12 1 1 gemiddeld Geslaagd absoluut afstudeer cohort 05/ 06 06/ 07 07/ 08 09/ 10 10/ 11 in maand en 1 1 Studieduur naar onderwijsherkomst, deeltijdse instroom Eigen Andere HBO universiteit universiteit NL in maand en 11 24 35 24 20 gemiddeld Duur opl. gemiddeld Geslaagd in maand en Duur opl. 1 1 absoluut in maand en Buiten HO gemiddeld 05/ 06 06/ 07 07/ 08 08/ 09 09/ 10 10/ 11 Duur opl. Geslaagd absoluut in maand en 2 12 1 18 gemiddeld Duur opl. gemiddeld Geslaagd absoluut cohort afstudeer Studieduur naar onderwijsherkomst, voltijdse instroom Eigen Andere HBO universiteit universiteit NL 72 43 in maand en 1 36 QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam Geslaagden per jaar, totaal van voltijdse en deeltijdse instroom Cohort Aantal 04/ 05 0 05/ 06 4 06/ 07 3 07/ 08 4 08/ 09 1 09/ 10 4 10/ 11 5 QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam 191 Masteropleiding Letterkunde Masteropleiding English Language and Culture Cohortomvang en onderwijsherkomst, voltijdse instroom Cohortomvang en onderwijs-herkomst masterinstroom Andere Eigen universiteiten Buiten Jaar universiteit NL HBO HO 02/ 03 0 0 0 1 03/ 04 0 0 4 0 04/ 05 5 0 2 8 05/ 06 10 1 1 2 06/ 07 5 3 4 2 07/ 08 13 0 2 1 08/ 09 6 3 0 4 09/ 10 8 1 3 4 10/ 11 4 3 0 7 03/ 04 04/ 05 05/ 06 06/ 07 07/ 08 08/ 09 09/ 10 10/ 11 192 3 7 2 2 6 8 4 9 11 11 12 17 20 26 2 2 30 12 2 12 Duur opl. Geslaagd absoluut gemiddeld Duur opl. Geslaagd absoluut in maand en Buiten HO gemiddeld Duur opl. Geslaagd absoluut in maand en gemiddeld Duur opl. gemiddeld Geslaagd absoluut cohort afstudeer Studieduur naar onderwijsherkomst, voltijdse instroom Eigen Andere HBO universiteit universiteit NL Totaal 1 4 15 14 14 16 13 16 14 in maand en 1 3 24 25 1 3 1 1 34 26 48 19 1 4 1 2 2 3 3 9 in maand en 7 12 24 30 24 31 21 16 QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam Geslaagden per jaar, totaal van voltijdse en deeltijdse instroom Cohort Aantal 03/04 1 04/ 05 9 05/ 06 11 06/ 07 4 07/ 08 7 08/ 09 16 09/ 10 16 10/ 11 17 Masteropleiding Nederlandse taal en cultuur Cohortomvang en onderwijsherkomst, voltijdse instroom Cohortomvang en onderwijs-herkomst masterinstroom Andere Eigen universiteiten Buiten Jaar universiteit NL HBO HO 03/ 04 3 1 5 0 04/ 05 2 0 2 0 05/ 06 8 3 5 0 06/ 07 3 3 0 0 07/ 08 6 1 3 1 08/ 09 3 3 3 0 09/ 10 6 1 7 0 10/ 11 9 4 8 1 Totaal 9 4 16 6 11 9 14 22 Cohortomvang en onderwijsherkomst, deeltijdse instroom Cohortomvang en onderwijs-herkomst masterinstroom Andere Eigen universiteiten Buiten Jaar universiteit NL HBO HO 02/ 03 0 0 0 1 04/ 05 3 0 0 0 05/ 06 3 0 2 0 06/ 07 1 1 0 0 07/ 08 1 0 2 0 08/ 09 1 1 0 0 09/ 10 5 0 3 0 10/ 11 2 1 0 0 Totaal 1 3 5 2 3 2 8 3 QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam 193 14 23 17 31 16 17 2 1 1 2 31 12 22 12 03/ 04 05/ 06 06/ 07 07/ 08 08/ 09 09/ 10 10/ 11 194 2 5 2 1 4 14 26 33 23 29 2 Duur opl. Geslaagd absoluut 1 12 Geslaagd absoluut Buiten HO Duur opl. Geslaagd absoluut in maand en in maand en gemiddeld Duur opl. Geslaagd absoluut in maand en gemiddeld Duur opl. gemiddeld Geslaagd absoluut cohort afstudeer Studieduur naar onderwijsherkomst, deeltijdse instroom Eigen Andere HBO universiteit universiteit NL gemiddeld Duur opl. gemiddeld Geslaagd absoluut 1 1 3 1 1 1 3 in maand en 18 31 28 36 24 30 39 in maand en Duur opl. 2 2 4 2 3 8 in maand en 1 19 Buiten HO gemiddeld 04/ 05 05/ 06 06/ 07 07/ 08 08/ 09 09/ 10 10/ 11 Duur opl. Geslaagd absoluut in maand en gemiddeld Duur opl. gemiddeld Geslaagd absoluut cohort afstudeer Studieduur naar onderwijsherkomst, voltijdse instroom Eigen Andere HBO universiteit universiteit NL in maand en 1 24 23 1 2 34 52 QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam Geslaagden per jaar, totaal van voltijdse en deeltijdse instroom Cohort Aantal 03/04 1 04/ 05 2 05/ 06 5 06/ 07 10 07/ 08 12 08/ 09 5 09/ 10 6 10/ 11 19 Masteropleiding Franse taal en cultuur (taalkunde en letterkunde samen) Cohortomvang en onderwijsherkomst, voltijdse instroom Cohortomvang en onderwijs-herkomst masterinstroom Andere Eigen universiteiten Buiten Jaar universiteit NL HBO HO 05/ 06 4 1 0 1 06/ 07 0 0 0 1 07/ 08 1 1 1 1 08/ 09 0 0 1 0 09/ 10 1 0 2 1 10/ 11 7 0 3 0 Totaal 6 1 4 1 4 10 Cohortomvang en onderwijsherkomst, deeltijdse instroom Cohortomvang en onderwijs-herkomst masterinstroom Andere Eigen universiteiten Buiten Jaar universiteit NL HBO HO 04/ 05 0 0 1 0 05/ 06 4 0 0 0 07/ 08 0 0 2 1 08/ 09 2 0 2 1 09/ 10 3 0 2 0 10/ 11 3 1 3 0 Totaal 1 4 3 5 5 7 QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam 195 24 1 12 196 2 1 2 1 1 Geslaagd absoluut Buiten HO Duur opl. Geslaagd absoluut in maand en in maand en 1 2 12 36 36 36 gemiddeld Duur opl. Geslaagd absoluut gemiddeld Duur opl. Duur opl. Geslaagd absoluut 12 1 1 gemiddeld Geslaagd absoluut afstudeer cohort 05/ 06 06/ 07 07/ 08 09/ 10 10/ 11 in maand en 1 1 Studieduur naar onderwijsherkomst, deeltijdse instroom Eigen Andere HBO universiteit universiteit NL in maand en 11 24 35 24 20 gemiddeld Duur opl. gemiddeld Geslaagd in maand en Duur opl. 1 1 absoluut in maand en Buiten HO gemiddeld 05/ 06 06/ 07 07/ 08 08/ 09 09/ 10 10/ 11 Duur opl. Geslaagd absoluut in maand en 2 12 1 18 gemiddeld Duur opl. gemiddeld Geslaagd absoluut cohort afstudeer Studieduur naar onderwijsherkomst, voltijdse instroom Eigen Andere HBO universiteit universiteit NL 72 43 in maand en 1 36 QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam Geslaagden per jaar, totaal van voltijdse en deeltijdse instroom Cohort Aantal 04/ 05 0 05/ 06 4 06/ 07 3 07/ 08 4 08/ 09 1 09/ 10 4 10/ 11 5 Masteropleiding Literatuurwetenschap De cijfers voor de deeltijdse instroom van de opleiding zijn niet in deze tabellen opgenomen, omdat dit slechts zeer kleine aantallen betreft. Cohortomvang en onderwijsherkomst, voltijdse instroom. Cohortomvang en onderwijs-herkomst masterinstroom Andere Eigen universiteiten Buiten Jaar universiteit NL HBO HO 03/ 04 0 0 1 0 04/ 05 2 0 0 0 06/ 07 1 0 0 0 07/ 08 2 0 0 0 08/ 09 3 3 0 0 09/ 10 3 1 1 0 10/ 11 2 2 1 0 06/ 07 07/ 08 08/ 09 09/ 10 10/ 11 3 1 1 1 4 2 3 Duur opl. Geslaagd absoluut in maand en gemiddeld Duur opl. Geslaagd absoluut in maand en Buiten HO gemiddeld Duur opl. Geslaagd absoluut in maand en 22 3 11 36 24 gemiddeld Duur opl. gemiddeld Geslaagd absoluut cohort afstudeer Studieduur naar onderwijsherkomst, voltijdse instroom Eigen Andere HBO universiteit universiteit NL Totaal 1 2 1 2 6 5 5 in maand en 16 15 QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam 197 Geslaagden per jaar, totaal van voltijdse en deeltijdse instroom Cohort Aantal 04/ 05 0 05/ 06 0 06/ 07 3 07/ 08 1 08/ 09 1 09/ 10 3 10/ 11 7 198 QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam Gerealiseerde docent-studentratio Wijze van berekenen: • Studenten: totaal aantal ingeschreven voltijdstudenten van de opleiding op de peildatum van 1 oktober 2011 • Staf: totaal aantal fte’s aan wetenschappelijk personeel (1e geldstroom) van de opleiding in het studiejaar 2011-2012 • Onderwijstijd: totaal aantal fte’s aan wetenschappelijk personeel (1e geldstroom) van de opleiding in het studiejaar 2011-2012, beschikbaar voor het onderwijs • Wegingsfactor: Bacheloronderwijs – masteronderwijs: 2 : 1 • In verband met de vele gedeelde vakken binnen de afdeling Kunst en Cultuur, zijn zowel de cijfers per opleiding (bachelor en master) als voor de hele afdeling Kunst en Cultuur (bachelor en master) berekend. Cijfers voor de beide afdelingen Taal en Communicatie en Literatuur en Cultuur: Door de sterke matrificering van het onderwijs binnen en tussen de afdelingen Taalkunde en Letterkunde, geven de staf-student ratiocijfers voor beide afdelingen samen een beter beeld dan de cijfers per afzonderlijke opleiding. Totaal staf 1e geldstroom: Totale inzet staf voor Ba’s: Totale inzet staf voor Ma’s: Totaal aantal Ba-studenten: Totaal aantal Ma-studenten: 37,78 fte** 25.19 fte 12,59 fte 451 202 Staf-student ratio bachelor: Staf-student ratio master: 1:17,9 (totaal aantal fte) of 1: 30,2 (aantal fte’s onderwijstijd) 1: 16 (totaal aantal fte) of 1: 27 (aantal fte’s onderwijstijd) waarvan onderwijstijd: 22,47 fte waarvan onderwijstijd: 14.96fte waarvan onderwijstijd: 7.49 fte Bacheloropleiding en masteropleiding Engels (taalkunde en letterkunde): Totaal staf 1e geldstroom: 10,15 fte waarvan onderwijstijd: 6,41 Totaal Ba-studenten: 151 Totaal Ma-studenten: 24 Wegingsfactor staf Ba-Ma = 2:1 Totale staf Ba: 66% van 10,51 fte = 6,76 fte Totale staf Ma: 33% van 10,51 fte = 3,38 fte waarvan onderwijstijd: 4,27 fte waarvan onderwijstijd: 2,14 fte Staf-student ratio Ba: 1: 22,3 (totaal aantal fte) of 1: 35,4 (aantal fte’s onderwijstijd) Staf-student ratio Ma: 1: 7,1 (totaal aantal fte) of 1 : 11,2 (aantal fte’s onderwijstijd) QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam 199 Bacheloropleiding en masteropleiding Nederlands (taalkunde en letterkunde): Totaal staf 1e geldstroom: 6,93 fte waarvan onderwijstijd: 4,11 fte Totaal Ba-studenten: 58 Totaal Ma-studenten: 27 Wegingsfactor staf Ba-Ma = 2:1 Totale staf Ba: 66% van 6, 93 fte = Totale staf Ma: 33% van 6,93 fte = 4,62 fte 2,31 fte waarvan onderwijstijd: 2,74 fte waarvan onderwijstijd: 1,37 fte Staf-student ratio Ba: 1: 12,6 (totaal aantal fte) of 1: 21,2 (aantal fte’s onderwijstijd) Staf-student ratio Ma: 1: 11,74 (totaal aantal fte) of 1: 19,7 (aantal fte’s onderwijstijd) Bacheloropleiding en masteropleiding Taalwetenschap: Totaal staf 1e geldstroom: 4,7 fte Totaal Ba-studenten: 34 Totaal Ma-studenten: 26 Wegingsfactor staf Ba-Ma = 2:1 Totale staf Ba: 66% van 4,7 fte = Totale staf Ma:33% van 4,7 fte = waarvan onderwijstijd: 2,31 fte 3,1 fte 1,6 fte waarvan onderwijstijd: 1,54 fte waarvan onderwijstijd: 0,77 fte Staf-student ratio Ba: 1: 10,97 (totaal aantal fte’s) of 1: 22,07 (aantal fte’s onderwijstijd) Staf-student ratio Ma: 1: 16,25 (totaal aantal fte’s) of 1: 33, 77 (aantal fte’s onderwijstijd) Bacheloropleiding en masteropleiding Literatuurwetenschap: Totaal staf 1e geldstroom: 1,6 fte Totaal Ba-studenten: 28 Totaal Ma-studenten: 12 Wegingsfactor staf Ba-Ma = 2:1 Totale staf Ba: 66% van 1,6 fte = Totale staf Ma: 33% van 1,6 fte = 1,07 fte 0,53 fte waarvan onderwijstijd: 0,9 fte waarvan onderwijstijd: 0,6 fte waarvan onderwijstijd: 0,3 fte Staf-student ratio Ba: 1: 26,2 (totaal aantal fte’s) of 1: 46,7 (aantal fte’s onderwijstijd) Staf-student ratio Ma: 1: 22,6 (total aantl fte’s) of 1: 40 (aantal fte’s onderwijstijd) 200 QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam Gemiddeld aantal contacturen per fase van de studie De gemiddelde aantal contacturen per week zijn als volgt: Bacheloropleiding Engelse taal en cultuur jaar 1 10-14 jaar 2 10-12 jaar 3 8-10 Bacheloropleiding Nederlandse taal en cultuur jaar 1 12-16 jaar 2 10-12 jaar 3 8-10 jaar 2 10-12 jaar 3 6-10 Bacheloropleiding Taalwetenschap jaar 1 12-16 Bacheloropleiding Literatuurwetenschap jaar 1 10-14 jaar 2 10-12 jaar 3 6-8 Masteropleiding Taalwetenschappen 1e semester 8-10 2e semester 4-6 Masteropleiding Letterkunde 1e semester 8-10 2e semester 4-6 QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam 201 202 QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam Bijlage 6: Bezoekprogramma Woensdag 20 februari 2013 Zaal: 12A-39; materialen ter inzage in zaal 12A-42 Ontvangststart werkzaamheden (13.30 uur) door Liesbeth Geudeke en Mike Hannay Inzien documenten en voorbereidende bijeenkomst (13.45-16.15 uur) Management (16.15-17.00 uur) Naam 1. Prof. dr. Martine Coene 2. Prof. dr. Ben Peperkamp 3. Prof. dr. Mike Hannay 4. Dr. Liesbeth Geudeke Functie afdelingshoofd afdeling T&C Afdelingshoofd afdeling L&C Portefeuillehouder onderwijs/ onderwijsdirecteur Onderwijscoördinator faculteit Letteren, belast met kwaliteitszorg Bacheloropleiding Engelse taal en cultuur – studenten (17.00-17.45 uur) Naam Jaar 1. Jawek Kamstra 1e jaars 2. Mojdeh Feili 1e jaars 3. Freya Camps 2e jaars 4. Bruna Rizk 2e jaars 5. Kristel Blom 3e jaars 6. Tim Scheffe 3e jaars Vertrek commissie (17.45 uur) Diner en commissieoverleg (18.15-21.00 uur) QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam 203 Donderdag 21 februari 2013 Zaal: 12A-39; materialen ter inzage in zaal 12A-42 Ontvangst (08.45 uur) door Liesbeth Geudeke en Mike Hannay Bacheloropleiding Engelse taal en cultuur – docenten (09.00-09.45 uur) Naam Specialisatie 1. Prof. dr. Mike Hannay Taalkunde 2. Prof. dr. Diederik Oostdijk Letterkunde 3. Dr. Bert Weltens Taalkunde Taalkunde 4. Dr. Laura Rupp 5. Dr. Roel van der Oever Letterkunde 6. Dr. Anita Ragunath Letterkunde Bacheloropleiding Nederlandse taal en cultuur – studenten (09.45-10.30 uur) Naam Jaar 1. Leon van Wissen 1e jaars 2. Anne Hoogterp 2e jaars 3. Anneke Voerman 2e jaars 4. Alex Muschter 3e jaars 5. Zoë van Walsum 3e jaars Bacheloropleiding Nederlandse taal en cultuur – docenten (10.30-11.15 uur) Naam Specialisatie 1. Prof. dr. Johan Koppenol Vroegmoderne letterkunde 2. Dr. Jacqueline Bel Moderne Letterkunde 3. Dr. Ton van Strien Vroegmoderne Letterkunde 4. Dr. Jan Noordegraaf Taalkunde 5. Drs. Margreet Onrust Taalbeheersing Taalbeheersing 6. Drs. Marca Schasfoort Bacheloropleiding Literatuurwetenschap – studenten (11.30-12.15 uur) Naam Jaar 1. Callas Nijskens 1e jaars 2. Liselotte Schoevaert 1e jaars 3. Mady Beversluis 2e jaars 4. Ageeth de Graaf 2e jaars 5. Ayhan Aksu 3e jaars 6. Lotte Oldegbers 3e jaars Lunch (12.15-13.00 uur) 204 QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam Bacheloropleiding Literatuurwetenschap – docenten (13.00-13.45 uur) Naam Specialisatie 1. Prof. dr. Dick Schram Literatuurwetenschap 2. Dr. Hans van Stralen Literatuurwetenschap 3. Dr. Marjolein van Tooren Literatuurwetenschap/ Franse Letterkunde 4. Dr. Connie Veugen Vanuit major Algemene Cultuurwetenschappen 5. Dr. Roel van der Oever Vanuit major Engelse Letterkunde 6. Dr. Nelleke Moser Vanuit major Nederlandse Letterkunde Masteropleiding Letterkunde – studenten (13.45-14.30 uur) Naam Afstudeerrichting 1. Rosa Scheffer Nederlandse Letterkunde 2. Sophie te Nuijl Nederlandse Letterkunde 3. Liesbeth Juta Literatures in English 4. Stephan Annema Literatures in English 5. Sterre Benjamins Literaire vorming en Literair veld 6. Jesper van Klink Franse Letterkunde Masteropleiding Letterkunde – docenten (14.30-15.15 uur) Naam Specialisatie 1. Prof. dr. Ben Peperkamp Moderne Nederlandse Letterkunde 2. Prof. dr. Johan Koppenol Vroegmoderne Nederlandse Letterkunde 3. Prof. dr. Diederik Oostdijk Engelse Letterkunde 4. Dr. Kristine Steenbergh Engelse Letterkunde 5. Prof. dr. Dick Schram Literatuurwetenschap 6. Dr. Janet van der Meulen Franse Letterkunde Pauze (15.15-15.30 uur) Bacheloropleiding Taalwetenschap en masteropleiding Taalwetenschappen – studenten (15.30-16.15 uur) Naam Jaar/ afstudeerrichting 1. Hanna Trommel Bachelor TW, 2e jaars 2. Anne Verhoef Bachelor TW, 3e jaars 3. Arieke Leeuwdrent Bachelor TW, 3e jaars 4. Tineke Leenaars Master TW, Toegepaste Taalwetenschap 5. Tamara Lambert Master TW ,Toegepaste Taalwetenschap 6. Marise van Domburg Master TW, Franse Taalkunde QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam 205 Bacheloropleiding Taalwetenschap en masteropleiding Taalwetenschappen – docenten (16.15-17.00 uur) Naam specialisatie 1. Prof. dr. Martine Coene Toegepaste taalwetenschap 2. Dr. Petra Bos Toegepaste taalwetenschap 3. Dr. Monique Lamers Toegepaste en theoretische taalwetenschap 4. Prof. dr. Lourens de Vries Theoretische taalwetenschap 5. Prof. dr. Piek Vossen Theoretische taalwetenschap 6. Prof. dr. Leo Wetzels Franse Taalkunde Alumni masteropleiding Letterkunde (17.00 – 17.30 uur) Naam Master + functie 1. Anne Fleur van der Meer, MA Nederlandse taal en cultuur ; promovendus 2. Hanna Marije Booij, MA 3. Amrita Das, MA 4. Coby Faber, MA 5. Nazjma Ramdas, MA 6. Anne-Lise Vissio, MA 7. Irwan Droog, MA Nederlandse taal en cultuur ; onderwijs-/ onderzoeksmedewerker Faculteit Letteren VU English Language and Culture; promovendus English Language and Culture; uitgeefassistent bij Hogrefe Uitgevers English Language and Culture; trainee gem. Amsterdam Franse taal en cultuur; docent Middelbaar onderwijs Literatuurwetenschap Alumni masteropleiding Taalwetenschappen (17.30 – 18.00 uur) Naam Master + functie 1. Eveline van Baalen, MA Taalwetenschap; Bureau ICE Culemborg (taaltoetsen) 2. Inez Wildhagen, MA Taalwetenschap; Dyslexiebehandelaar bij 12Learn 3. Aliza Plas, MA Taalwetenschap; docent Nederlands, taaltrainer NT2 4. Dineke Tuinhof, MA Taalwetenschap ; werkzaam in de ICT 5. Marianne Kaajan, MA Taalwetenschap; promovendus Theologie 6. Janneke van Heeteren, MA Franse taal en cultuur; docent Middelbaar onderwijs 206 QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam Vrijdag 22 februari 2013 Zaal: 12A-39; materialen ter inzage in zaal 12A-42 Ontvangst (08.45 uur) door Liesbeth Geudeke Intern overleg (08.45-09.30 uur) Bacheloropleidingscommissies MTC en T&C (09.30 – 10.15 uur) Naam Functie 1. Prof. dr. Johan Koppenol voorzitter OC MTC 2. Dr. Maurice Vliegen voorzitter OC T&C 3. Dr. Janet van der Meulen docentlid OC MTC 4. Mady Beversluis studentlid OC MTC 5. Rosita Kappelhof studentlid OC MTC 6. Jacqueline Kapeloni studentlid OC T&C Masteropleidingscommissies L&C en T&C (10.15 uur-11.00) Naam Functie 1. Prof. dr. Ena Jansen voorzitter OC L&C 2. Dr. Jan Noordegraaf voorzitter OC T&C 3. Dr. Roel Zemel docentlid OC L&C 4. Dr. Marjolein van Tooren docentlid OC L&C 5. Dr. Petra Bos docentlid OC T&C 6. Tycho Maas studentlid OC L&C 7. Marion Poll studentlid OC T&C Pauze (11.00-11.15 uur) Bachelorexamencommissies MTC en T&C (11.15-12.00 uur) Naam Functie 1. Dr. Nelleke Moser voorzitter EC MTC 2. Dr. Ton van Strien docentlid EC MTC 3. Drs. Marika de Bakker docentlid EC T&C/ MTC 4. Dr. Laura Rupp docentlid EC T&C Masterexamencommissie Graduate School (12.00-12.45 uur) Naam Functie 1. Dr. Jacqueline Bel oud-lid namens L&C ipv Dick Schram 2. Prof. dr. Dick Schram voorzitter EC Graduate School; lid namens L&C 3. Prof. dr. Lourens de Vries namens T&C 4. Drs. Evelien de Bruin studieadviseur Lunch/ bestuderen documenten (12.45 – 13.30 uur) Inloopspreekuur (vervallen) (13.30-14.15 uur) Voorbereiden eindgesprek (14.15-14.45 uur) QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam 207 Eindgesprek met management (14.45-15.45 uur) Naam Functie 1. Prof. dr. Michel ter Hark Decaan 2. Prof. dr. Martine Coene Afdelingshoofd T&C 3. Prof. dr. Ben Peperkamp Afdelingshoofd L&C/MTC 4. Prof. dr. Mike Hannay Portefeuillehouder onderwijs/ onderwijsdirecteur 5. Dr. Liesbeth Geudeke Onderwijscoördinator faculteit Letteren, belast met kwaliteitszorg Opstellen voorlopige bevindingen door commissie (15.45 – 17.15 uur) Voorbereiden mondelinge rapportage van voorlopige bevindingen (17.15-17.45 uur) Mondelinge presentatie bevindingen, openbaar (17.45 – 18.00 uur; zaal 12A-05) Afsluitend drankje (18.00 – 18.30 uur) 208 QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam Bijlage 7: Bestudeerde afstudeerscripties en documenten Voor het bezoek heeft de commissie de afstudeerscripties bestudeerd van de studenten met de volgende studentnummers: Bacheloropleiding Engelse taal en cultuur 1841963 1985000 1632760 1639714 Bacheloropleiding Nederlandse taal en cultuur 1595253 1883313 1876759 1737260 Bacheloropleiding Taalwetenschap 1725106 1594788 1576291 1703412 Bacheloropleiding Literatuurwetenschap 1817353 1872265 1833049 1675087 1971506 1817329 1649809 1437127 1390988 1169165 Masteropleiding Taalwetenschappen 1839276 1373420 1790048 1392840 1817345 1590308 Masteropleiding Letterkunde 2145669 2114259 1207830 2102579 1680595 173499 2139715 1786261 QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam 209 Tijdens het bezoek heeft de commissie onder meer de volgende documenten bestudeerd (deels als hard copies en deels via de elektronische leeromgeving): Algemeen • • • • • Opleidingscommissies: Bachelor (MTC en T&C) en Master (L&C en T&C) o verslagen o jaarverslagen o evaluatieverslagen o NSE-enquêtes Examencommissies: Bachelor (MTC en T&C) en Master (EC van de Graduate School) o Verslagen o Jaarverslagen o Stukken rond toetsbeleid en toetscommissie o Stukken rond studieadvisering en monitoring van studenten Bachelorscriptiehandleiding, 2012 Masterscriptiehandleiding, 2011 Stagehandleiding, 2011 Materiaal van bachelor- en mastervakken Opmerking vooraf: alle Blackboard-sites van de vakken van de betreffende opleidingen staan gedurende het bezoek open voor leden van de visitatiecommissie. Van de BB-sites wordt in het algemeen zeer intensief gebruik gemaakt en er wordt ook regelmatig naar de BB-site verwezen door de docenten bij het aangeleverde materiaal. In een apart mapje zitten enkele voorbeelden van bachelor-scriptieformulieren zoals die gebruikt worden bij de taalkundige scripties. Bachelor: vakken uit algemeen deel Jaar 1: • Academische vaardigheden (variant MTC) o Acva voor MTC (coördinator Hanne-Marije Booij, MA) Weekopdrachten bij zoeken en beoordeling wetenschappelijke informatie Beoordelingsformulier schriftelijk presenteren Opdracht schriftelijk presenteren o Acva voor MTC, onderdeel schriftelijk presenteren (docent dr. Roel Zemel) Programma Studiehandleiding en materiaal • Inleiding in de literatuurwetenschap (alles opgevraagd; docenten dr. Jacqueline Bel, dr. Hans van Stralen) o Studiehandleiding o Opdrachten o Voorbeeldvragen tentamen o Tentamen o Tentatieve antwoorden o Hertentamen o Tentatieve antwoorden 210 QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam • o Cijferlijst tentamen o Cijferlijst herkansing o Een enveloppe met tentamens o Een enveloppe met herkansingen o Een map met opdrachten die voor het college gemaakt moesten worden o Handboek Het leven van teksten Inleiding Taalwetenschap (alles opgevraagd; coördinator dr. Petra Bos) o Cursusbeschrijving o Studiehandleiding o Twee boekjes met antwoordmodellen tbv docenten werkcolleges o Vakevaluatie o Toetsmatrijs o Tentamen versie A en B, antwoordmodel en sleutel o Uitslagen tentamen o Normering tentamen o Selectie van gemaakte tentamens o Oefenvragen o Handboek: language Files Jaar 2 • Methodologie en methoden empirisch onderzoek (alles opgevraagd; docent dr. Gerben Mulder) o Studiehandleiding o Handboek The practice of social research o artikelen o Tentamen incl. cesuur en becijfering o Antwoordmodel o 4 voorbeelden van eindopdrachten • Methodologie Letterkunde (alles opgevraagd; docent prof. dr. Dick Schram) o Studiehandleiding o Voorbeelden van gemaakt werk, inclusief feedback van de docent • Discourse analyse voor letterkundigen (docent dr. Nelleke Moser) o Studiehandleiding, inclusief instructie voor tentamenvragen o Tentamen inclusief normering o Herkansing inclusief normering Bachelor: major Engelse taalkunde Jaar 1: • Grammatica (dr. Bert Weltens) o Studiehandleiding inclusief opdracht (video assignment) o Voorbeeld tentamen met antwoordenmodel o Tentamen met antwoordenmodel en normering o Herkansing met antwoordenmodel en normering • Fonetiek (docent dr. Laura Rupp) o Opdrachten en midterm tekst op BB-site 2012-2013 QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam 211 • • • o Antwoordmodel o Tentamen Taalverandering (alles opgevraagd; docent dr. Laura Rupp) o BB-site 2012-2013, inclusief mid-term test o Cursusbeschrijving o Selectie van gemaakt werk Spreken en Spreektaal (docent dr. Alan Cienki) o Studiehandleiding (overzicht BB-site) o Opdrachten Schrijven en Schrijftaal (docent prof. dr. Mike Hannay) o Tentamen 2011 inclusief normering en antwoordmodel o Tentamen 2012 o Oefenopdracht en antwoordenmodel Jaar 2: • Taalkundige tekstanalyse (docent dr Alan Cienki) o Voorbeeld proeftentamen met uitwerking o Tentamen 18 december 2012 met antwoordmodel en normering o Herkansing 1 februari 2013 met antwoordmodel en normering o uitslagen • Global English (alles opgevraagd; docent dr. Laura Rupp) o BB-site 2012-2013 o Cursusbeschrijving o Toetsmatrijs voor eindpresentatie (25% van het eindcijfer) o Toetsmatrijs voor eindopdracht – WIKI (75% van het eindcijfer) o Eindopdracht WIKI (zie adres bij overzicht) o Selectie van gemaakte toetsen • Taal en interactie (language and interaction, docent dr. Alan Cienki) o Studiehandleiding, inclusief informatie over toetsing en normering o Overzicht van de opdrachten (BB-site) Jaar 3: • Grammatica en ICT (docenten prof. dr. Mike Hannay en drs. Eric Akkerman) o Opdrachten en weekindeling o Analyse instructies en toelichting • Advanced Language Skills (alles opgevraagd; docent dr. Bert Weltens) o Studiehandleiding o Opdrachten o Tentamen en hertentamen o Selectie van gemaakt werk o vakevaluatie Bachelor: major Engelstalige letterkunde Jaar 1: • Poetry (docent prof. dr. Diederik Oostdijk) 212 QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam • • o Studiehandleiding o Toetsopdrachten Novel (alles opgevraagd; docent dr. Anita Ragunath) o Studiehandleiding o Weekopdrachten o Tentamenvragen o Literatuur o Vakevaluatie cursusjaar 2011-2012 o Selectie van gemaakt werk Drama (docent dr. Roel van den Oever) o Studiehandleiding o Voorbeeld tentamen en antwoordmodel o Take home tentamen en antwoordmodel o Herkansing take home tentamen en antwoordmodel Jaar 2: • British Literature 1900-present (docent prof. dr. Diederik Oostdijk) o Studiehandleiding inclusief wekelijkse opdrachten en normering o Essay instructies • American Literature 1900-present (alles opgevraagd; docent dr. Babs Boter) o Studiehandleiding inclusief opdrachten o Tentamenvragen o Uitslagen o Vakevaluatie o Voorbeelden van gemaakte tentamens • British and American Literature 1780-1900 (docent dr. Babs Boter) o Studiehandleiding inclusief opdrachten o Tentamenvragen • Introduction to American studies (docent dr. Roel van den Oever) o Studiehandleiding o Voorbeeldtentamen en antwoordmodel o Take home tentamen en antwoordmodel o Herkansing take home tentamen en antwoordmodel • American Film (alles opgevraagd; docent dr. Roel van den Oever) o Vakevaluatie cursusjaar 2011-2012 o Syllabus, inclusief eindopdracht o Voorbeelden van gemaakte opdrachten Jaar 3: • Shakespeare adaptations (alles opgevraagd, docent dr. Roel van den Oever) o Studiehandleiding inclusief eindopdracht o Essay instructies o Vakevaluatie cursusjaar 2011-2012 o Voorbeelden van gemaakt werk QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam 213 • Bachelor scriptiecolloquium Engelstalige letterkunde (docent dr. Roel van den Oever) o Studiehandleiding/ tijdpad o Checklist Bachelor: major Nederlandse taalstudies Jaar 1: • Nederlands in de etalage (alles opgevraagd; docenten dr. Saskia Daalder, dr. Jan Noordegraaf) o Studiehandleiding o Leerboeken o Syllabus o Vakevaluatie 2011-2012 o Extra grammatica informatie o Extra grammatica oefeningen o Voorbeelden van oefeningen met uitwerkingen/ modelantwoorden o Selectie van gemaakt werk (grammatica) (tentamens) o Selectie van gemaakt werk (taalnormering) (werkstukken) Jaar 2: • Communicatie via teksten A (alles opgevraagd; docent dr. Maurice Vliegen) o Tentamen o Tentamennormering en uitslag • Communicatie via teksten B (docent drs. Margreet Onrust) o studiehandleiding o Voorbeelden van opdrachten o Voorbeeld groepsopdracht en feedback van de docent o NB: voor dit vak wordt veel samengewerkt via Google docs. Daar zijn ook veel voorbeelden van gemaakt werk te vinden. Via de aangegeven manier kan op deze besloten site worden ingelogd • Gesprekken aan het werk; werken aan gesprekken A (docenten drs. Marca Schasfoort; dr. Tessa Charldorp) o Studiehandleiding o Tentamen o Hertentamen o 4 voorbeelden van gemaakte tentamens o Antwoordmodel en puntentelling o Analyse van de toetsvorm • Gesprekken aan het werk; werken aan gesprekken B (docenten drs. Marca Schasfoort; dr. Tessa Charldorp) o Studiehandleiding o 3 tussenopdrachten o Eindopdrachten o Nakijkmodel o 2 voorbeelden eindwerkstukken met feedback 214 QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam • Toetsende statistiek (docent dr. Gerben Mulder) o Keuzeschema o Eindopdracht o Tentamen o Aanvullende informatie Jaar 3: • Inleiding Taalvariatie: tussen dialect en standaardtaal (alles opgevraagd; docent prof. dr. Frans Hinskens) o Studiehandleiding o Powerpointpresentaties college 1, 2 en 3 o Opdracht 2e college, nakijkrichtlijnen o Voorbeelden gemaakt werk o Opdracht 3e college o NB: het college is net van start gegaan in deze vorm, dus verder zijn er nog geen gemaakte toetsen beschikbaar • Digitale communicatie (alles opgevraagd, docent drs. Margreet Onrust) o Weekschema o Studiehandleiding, inclusief opdrachten en een eerste tussentoets o NB: dit is een nieuw college, verder is er nog geen materiaal beschikbaar, naast de informatie die op de BB-site te vinden is Bachelor: major Nederlandse letterkunde Jaar 1: • Literair historisch overzicht 1: Middeleeuwen (docent dr. Roel Zemel) o Studiehandleiding o Weekopdrachten met literatuur o Tentamen o Voorbeelden van gemaakt werk: tentamen en werkstuk • Literair historisch overzicht 2: 1550-1830 (docenten prof. dr. Johan Koppenol en dr. Ton van Strien) o Tentamen incl. antwoordmodel o Overzicht van de college- en tentamenstof • Literair historisch overzicht 3: 1800-1940 (docent dr. Jacqueline Bel) o Programma inclusief huiswerkopdrachten o Proeftentamen o Tentamen o Herkansing o Antwoordmodellen • Literair historisch overzicht 4: 1940-heden (docenten prof. dr. Ena Jansen, prof. dr. Ben Peperkamp, dr. Arie Storm) o Voorbeeld van een announcement-reminder ivm huiswerkopdrachten en het tentamen o Programma inclusief huiswerkopdrachten QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam 215 • • o Tentamen o Tentamen incl. antwoordmodel Oudere Nederlandse letterkunde (alles opgevraagd, docenten dr. Fred de Bree, dr. Ton van Strien, dr. Roel Zemel) o Dit vak is de afronding in periode 3 van de vakken literair historisch overzicht 1 en 2 o Studiehandleiding (beknopt) o Voorbeelden van gemaakte werkstukken met feedback Moderne Nederlandse letterkunde (docenten dr. Jacqueline Bel, prof. dr. Ben Peperkamp, prof. dr. Ena Jansen) o Korte vakomschrijving o Informatie over de toetsing (werkstuk en presentaties) en beoordeling Jaar 2: • Contemporary literary culture (docenten prof. dr. Ena Jansen, dr. Jacqueline Bel, prof. dr. Ben Peperkamp) o Programma inclusief huiswerkopdrachten o Proeftentamen vragen o tentamen • Literaire teksten en benaderingen (docenten dr. Nelleke Moser, prof. dr. Ena Jansen) o Studiehandleiding incl. weekopdrachten, instructie voor werkstuk en voor tentamen o Tentamen met modelantwoorden o Proeftentamens met modelantwoorden • Boekwetenschap en het literaire bedrijf (alles opgevraagd; docenten prof. dr. Johan Koppenol, dr. Jacqueline Bel) o Studiehandleiding o Weekopdrachten o Voorbeelden van individuele opdrachten o Voorbeeldvragen tentamen o Tentamen o Uitslagen o Gemaakt werk o vakevaluatie • Verdieping oudere letterkunde: deel A: Middeleeuwen (docent dr. Roel Zemel) o Studiehandleiding o Weekopdrachten o Collegestof o Tentamen o Vakevaluatie • Verdieping oudere letterkunde: deel B (docent dr. Ton van Strien) o tentamen inclusief antwoordenmodel Jaar 3: • Werkcollege Middeleeuwen (docent dr. Roel Zemel) 216 QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam • • o Kort overzicht inhoud van het vak o Opdrachten Werkcollege Renaissance: van rederijkerij tot renaissance (docent dr. Nelleke Moser) o Studiehandleiding incl. opdrachten en opdracht voor eindwerkstuk Zuid-Afrikaanse letterkunde en geschiedenis (alles opgevraagd; docent prof. dr. Ena Jansen) o Het programma inclusief huiswerkopdrachten o Werkstukopdracht o Vakevaluatie o Selectie van gemaakt werk Bachelor: major Taalwetenschap Jaar 1: • Inleiding Taalwetenschap (alles opgevraagd, zie vakken algemeen deel) • Inleiding syntaxis (docent dr. Hennie van der Vliet) o Opdrachten o Proeftentamen o Tentamen o Richtlijnen nakijken • Kinder- en tweedetaalverwerving (alles opgevraagd; docent dr. Nel de Jong) o Vakbeschrijving o Studiehandleiding incl. literatuurlijst o Vakevaluatie o Toetsmatrijs o Tentamen o Selectie van gemaakt werk • Inleiding taalontwikkelingsstoornissen (docent dr. Petra Bos) o Vakbeschrijving o Voorbeeldvragen o Tentamen o Antwoordmodel Jaar 2: • Taalverwervingstheorieën (alles opgevraagd; docent dr. Nel de Jong) o Vakbeschrijving o Studiehandleiding incl. literatuurlijst o Vakevaluatie o Richtlijnen voor presentatie o Richtlijnen voor eindopdracht o Beoordelingsformulier voor presentaties (ook door medestudenten ingevuld) o Selectie van gemaakt werk • Inleiding taalleerproblemen (docent dr. Petra Bos) o Vakbeschrijving o Tentamen QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam 217 • • o antwoordmodel Spreken en horen (docent prof. dr. Martine Coene) o Studiehandleiding o Voorbeelden practica spreken en horen o Oefententamen o Tentamen o Hertentamen Semantiek (docent dr. Hennie van der Vliet) o Wekelijkse opdrachten o Take-home tentamen Jaar 3: • Het computationele lexicon (alles opgevraagd, docent dr. Hennie van der Vliet) o Opdrachten en voorbeelden van gemaakt werk o Resultaten o Eindopdracht en voorbeelden van gemaakt werk o Take-home tentamen en voorbeelden van gemaakt werk o Voor de vakbeschrijving, doelen, literatuur, powerpoints etc zij verwezen naar de BB-site • Taaltypologie (docent prof. dr. Lourens de Vries) o Vakbeschrijving o Weekopdrachten o Tentamen • Woordenschatverwerving in de tweede taal (docent dr. Nel de Jong) o Vakbeschrijving o Richtlijnen presentatie o tentamen • Vreemde talen onderwijzen (alles opgevraagd; docent dr. Petra Bos) o Cursusbeschrijving o Studiehandleiding inclusief literatuurverwijzingen o Kopieën van vakevaluaties o Selectie van gemaakt werk o Beoordelingsformulier bij de eindopdrachten o Handboek: moderne vreemde talen in de onderbouw Bachelor: major Literatuurwetenschap Jaar 1: • Inleiding Literatuurwetenschap (alles opgevraagd; zie vakken algemeen deel) • Tekstanalyse (docent dr. Nelleke Moser) o Studiehandleiding incl. toelichting bij de toetsen en proeftentamenvragen o (proef)tentamens en antwoordmodellen • Capita uit de esthetica: hoog en laag en mooi en lelijk (alles opgevraagd, docent Wouter Schrover, MA (promovendus) o Tekst studiegids 218 QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam o o o o o o o o Studiehandleiding Document met diverse opdrachten/ leesvragen Literatuur, voor zover niet op de BB-site te vinden Vakevaluatie 2011-2012 Tentamen hoog/ laag 2012, inclusief antwoordmodel en gemaakte tentamens Hertentamen hoog/ laag 2012, inclusief antwoordmodel en gemaakte tentamens Huiswerktentamen mooi/ lelijk 2012 (geen gemaakt werk beschikbaar) Huiswerktentamen mooi/ lelijk 2012, inclusief gemaakte tentamens Jaar 2: • Ontwikkelingen in de literatuurwetenschap (alles opgevraagd; docent prof. dr. Dick Schram en Leon van Schoonneveldt, MA (promovendus)) o Studiehandleiding incl. opdrachten en proeftentamen, deel 1 en deel 2 o Tentamen deel 1 o Take-home tentamen deel 2 o Selectie van gemaakt werk Jaar 3: • Art and Society (alles opgevraagd; docent Leon van Schoonneveldt, MA, promovendus) o Studiehandleiding 2012-2013, inclusief weekopdrachten en uitleg bij eindwerkstuk en groepspresentaties (nog geen eindwerken beschikbaar: college is net gestart) o Studiehandleiding 2011-2012 o Vakevaluatie 2011-2012 o 2 voorbeelden van gemaakt werk met feedback van docent • Meesterwerken (alles opgevraagd; docent dr. Marjolein van Tooren ea) o Studiehandleiding o Deeltentamens 1 en 2 o Vakevaluatie (2011-2012) o Modelantwoorden deeltentamen 1 met selectie van gemaakt werk o uitslagen • Creatief schrijven (alles opgevraagd, docent dr. Arie Storm) o Toelichting op het vak o James Wood: hoe fictie werkt o Stof uitgedeeld op het college o Tentamen o Gemaakt werk • Stage o Voorbeeld van een stageverslag (Bachelor); begeleider prof. dr. Dick Schram Bachelor: major Spaans Opgevraagd: Jaar 3: • Variacion y cambio en español (alles opgevraagd; docent dr. Fleur van der Houwen) o Studiehandleiding QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam 219 o o Handboek Voorbeelden van gemaakt werk Master Taalwetenschappen (verplichte onderdelen) Algemeen deel • opzet voor de nieuwe module Linguistic Research (opgevraagd; docenten prof. dr. Lourens de Vries; prof. dr. Martine Coene, prof. dr. Leo Wetzels) Programma Toegepaste taalwetenschap • Didactiek NT2 (alles opgevraagd; docent dr. Nel de Jong) o Vakomschrijving o Selectie van portfolio’s van studenten • ICT leer- en begeleidingsmateriaal (alles opgevraagd; docent drs. Eric Akkerman) o Vakomschrijving o Toelichting bij het materiaal o Studiehandleiding o Rooster/ werkwijzer o Opdrachten o Beoordelingsformulier eindopdracht o Selectie van gemaakte eindopdrachten • Statistiek voor gevorderden (docent prof. dr. Martine Coene) o Planning collegereeks o Tentamenopgaven o Tentamen met datasets • Specifieke taalontwikkelingsstoornissen en meertaligheid (docenten prof. dr. Martine Coene en dr. Petra Bos) o Vakomschrijving o Aanwijzingen tbv eindopdracht o Practicum transcriberen en analyseren o Studiehandleiding meertaligheid o Opzet wikipagina en instructies voor de wikipagina o Beoordelingsformulier wikipagina • Taal- en gehoorstoornissen (docent prof. dr. Martine Coene) o Vakomschrijving o Opdrachten o Voorbeelden van gemaakt werk (webpagina’s) o Voorbeeld van een oefenreeks • Dyslexie en orthodidactiek van het taalonderwijs (alles opgevraagd; docent dr. Petra Bos) o Cursusbeschrijving o Studiehandleiding incl. literatuurverwijzingen o Reader o Selectie van gemaakt werk o Beoordelingsformulier bij eindopdrachten o Handboek: orthodidactiek van het Engels 220 QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam Programma Taaltheorie en taalbeschrijving • Articulatory Phonetics and Typology of sounds (docent prof. dr. Lourens de Vries) o Vakomschrijving o Tentamen fonetiek o Tentamen typology of sounds • Describing Morphosyntax (alles opgevraagd; docent dr. Wilco van den Heuvel) o Vakbeschrijving o Studiehandleiding o Collegemateriaal o Matrix eindtermen o Mondelinge evaluatie van het vak o Evaluatiecriteria kort paper o Vier voorbeelden van korte papers o Opdracht eindwerkstuk o Voorbeelden van eindwerkstukken o Voorbeelden van eindpresentaties • Anthropological Linguistics (docent prof. dr. Lourens de Vries) o Vakbeschrijving o Studiehandleiding o Voorbeelden van mondelinge tentamens (beoordeling) o Selectie van gemaakte eindwerkstukken • Working sessions in Bible translation (alles opgevraagd; docenten prof. dr. Lourens de Vries, dr. Janet Dyk) o Vakbeschrijving o Matrix eindtermen o Instructies voor paper (valentieonderzoek) o Stof college 1 o Selectie van gemaakt werk met feedback docent Programma Franse taalkunde • Analyse du discourse (alles opgevraagd; vervangen door een tutorial) • Phonologie et morphologie des langues romanes (docent prof. dr. Leo Wetzels) o Het college is in 2012-2013 niet doorgegaan (een student; college vervangen door tutorial), daarom is hier het materiaal van het cursusjaar 2011-2012 beschikbaar gesteld: Romaanse taalkunde o Studiehandleiding o Handboek o Evaluatie o Voorbeelden gemaakte werkstukken • Werkgroep literair vertalen (alles opgevraagd, docent dr. Marjolein van Tooren; ligt bij Franse Letterkunde) o Studiehandleiding o Literatuur zoals gebruikt voor het college (artikelen en boeken) QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam 221 o o Opdracht Voorbeelden van gemaakt werk met feedback van de docent Master Letterkunde (verplichte onderdelen) Algemeen deel • Literature and Society (alles opgevraagd; coördinator prof.dr. Ena Jansen) o Informatie aan collega’s ivm de voorbereiding o Opzet van de introductie (week 1) (als aanvulling op de gegevens op de BB-site) o Voorbeelden van gemaakte huiswerkopdrachten o Tentamen o Gemaakte tentamens Programma Nederlandse letterkunde • Masterverdieping Letterkunde (alles opgevraagd; docenten prof. dr. Johan Koppenol, prof. dr. Ena Jansen) o Studiehandleiding inclusief huiswerkopdrachten o Dossiers van studenten • Werkcollege concepties van liefde in de middeleeuwse roman (docent dr. Roel Zemel) o Vakomschrijving o Opdrachten • Het literaire veld, theorie en praktijk (alles opgevraagd, ook bestemd voor het programma Literaire vorming en Literair veld; docenten prof. dr. Dick Schram en dr. Jacqueline Bel) neergelegd bij ‘Literaire vorming en Literair veld’ o Studiehandleiding o Voorbeeldvragen tentamen o Tentamen o Tentatieve antwoorden o Cijferlijst tentamen en eindcijfer o Een enveloppe met gemaakte tentamens o Materiaal door gastsprekers meegebracht en besproken o Handboek Dorleijn en Van Rees: de productie van literatuur • Werkcollege Renaissance literatuur en visuele cultuur/ Renaissance Literature and Visual Studies (docent dr. Nelleke Moser) o Studiehandleiding, inclusief opdrachten en instructies voor het eindwerkstuk • Werkcollege moderne letterkunde receptie van Bernlefs Hersenschimmen (alles opgevraagd, docent Wouter Schrover, MA (promovendus) o Begeleidend schrijven o Tekst studiegids o Studiehandleiding o Diverse opdrachten o Literatuur die niet op de BB-site te vinden is Programma Literatures in English • Screenwriting (docent dr. Roel van den Oever) 222 QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam • • • o Studiehandleiding inclusief eindopdracht Literature vizualized (docent prof. dr. Diederik Oostdijk) o Studiehandleiding o Opdrachten Visual art and the American poet (alles opgevraagd; docent prof. dr. Diederik Oostdijk) o Studiehandleiding o Overzicht gebruikt materiaal o Opdrachten o Schema voor presentaties en referenten Fiction and film (docent dr. Roel van den Oever) o Studiehandleiding, inclusief eindopdracht o Voorbeeld van gemaakt werk (gebruikt in college als illustratie) Programma Franse letterkunde • Werkgroep literair vertalen (alles opgevraagd, docent dr. Marjolein van Tooren) o Studiehandleiding o Literatuur zoals gebruikt voor het college (artikelen en boeken) o Opdracht o Voorbeelden van gemaakt werk met feedback van de docent • Le retour du roman de peintre (docent dr. Marjolein van Tooren) o Studiehandleiding inclusief eindopdracht • Werkgroep Christine de Pizan et le Roman de la Rose (alles opgevraagd; docent dr. Janet van der Meulen) o Studiehandleiding; opzet van het college o Plan d’article o Bibliografie o Opdrachten o Deelnemers o Verslag evaluatiegesprek o Bijdragen van de deelnemers aan het gezamenlijke artikel Programma Literaire vorming en literair veld • Jeugdliteratuur (docent prof. dr. Dick Schram) o Studiehandleiding o Voorbeelden van gemaakt werk • Het literaire veld, theorie en praktijk A en B(alles opgevraagd, ook bestemd voor het programma Literaire vorming en Literair veld; docenten prof. dr. Dick Schram en dr. Jacqueline Bel) o Studiehandleiding o Voorbeeldvragen tentamen o Tentamen o Tentatieve antwoorden o Cijferlijst tentamen en eindcijfer o Een enveloppe met gemaakte tentamens QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam 223 • • 224 o Materiaal door gastsprekers meegebracht en besproken o Handboek Dorleijn en Van Rees: de productie van literatuur Literaire socialisatie (docent prof. dr. Dick Schram) o Studiehandleiding o Voorbeelden van gemaakt werk Stage literatuurwetenschap o 2 voorbeelden van stageverslagen (Master) QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam Bijlage 8: Onafhankelijkheidsverklaringen QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam 225 226 QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam 227 228 QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam 229 230 QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam 231 232 QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam 233 234 QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam 235 236 QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam 237
© Copyright 2024 ExpyDoc