Rapport

Taal- en Letterkunde
Faculteit der Letteren,
Vrije Universiteit Amsterdam
Quality Assurance Netherlands Universities (QANU)
Catharijnesingel 56
Postbus 8035
3503 RA Utrecht
The Netherlands
Telefoon: 030 230 3100
Fax: 030 230 3129
E-mail: [email protected]
Internet: www.qanu.nl
Projectnummer: Q0317
© 2013 QANU
Tekst en cijfermateriaal uit deze uitgave mogen, na toestemming van QANU en voorzien van
bronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden
overgenomen.
2
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
INHOUD
Rapport over de bacheloropleidingen Engelse taal en cultuur, Nederlandse taal en
cultuur, Taalwetenschap en Literatuurwetenschap en de masteropleidingen
Taalwetenschappen en Letterkunde van de Vrije Universiteit Amsterdam................... 5
Administratieve gegevens van de opleidingen ...................................................................................5
Administratieve gegevens van de instelling........................................................................................6
Kwantitatieve gegevens over de opleidingen .....................................................................................7
Samenstelling van de commissie ..........................................................................................................7
Werkwijze van de commissie................................................................................................................8
Bijzonderheden bacheloropleidingen bij de VU..............................................................................11
I: Bacheloropleiding Engelse taal en cultuur ............................................................... 13
Samenvattend oordeel van de commissie.........................................................................................15
Behandeling van de standaarden uit het Beoordelingskader voor de beperkte
opleidingsbeoordeling..........................................................................................................................19
II: Bacheloropleiding Nederlandse taal en cultuur ...................................................... 35
Samenvattend oordeel van de commissie.........................................................................................37
Behandeling van de standaarden uit het Beoordelingskader voor de beperkte
opleidingsbeoordeling..........................................................................................................................41
III: Bacheloropleiding Taalwetenschap ....................................................................... 55
Samenvattend oordeel van de commissie.........................................................................................57
Behandeling van de standaarden uit het Beoordelingskader voor de beperkte
opleidingsbeoordeling..........................................................................................................................61
IV: Bacheloropleiding Literatuurwetenschap............................................................... 75
Samenvattend oordeel van de commissie.........................................................................................77
Behandeling van de standaarden uit het Beoordelingskader voor de beperkte
opleidingsbeoordeling..........................................................................................................................81
V: Masteropleiding Taalwetenschappen ...................................................................... 95
Samenvattend oordeel van de commissie.........................................................................................97
Behandeling van de standaarden uit het Beoordelingskader voor de beperkte
opleidingsbeoordeling........................................................................................................................101
VI: Masteropleiding Letterkunde ................................................................................117
Samenvattend oordeel van de commissie.......................................................................................119
Behandeling van de standaarden uit het Beoordelingskader voor de beperkte
opleidingsbeoordeling........................................................................................................................123
Bijlagen.........................................................................................................................139
Bijlage 1: Curricula Vitae van de leden van de visitatiecommissie..............................................141
Bijlage 2: Domeinspecifiek referentiekader....................................................................................143
Bijlage 3: Beoogde eindkwalificaties................................................................................................155
Bijlage 4: Overzicht van de programma’s.......................................................................................163
Bijlage 5: Kwantitatieve gegevens over de opleidingen ................................................................175
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
3
Bijlage 6: Bezoekprogramma............................................................................................................203
Bijlage 7: Bestudeerde afstudeerscripties en documenten............................................................209
Bijlage 8: Onafhankelijkheidsverklaringen......................................................................................225
Dit rapport is vastgesteld op 30 juli 2013.
4
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
Rapport over de bacheloropleidingen Engelse taal en cultuur,
Nederlandse taal en cultuur, Taalwetenschap en
Literatuurwetenschap en de masteropleidingen
Taalwetenschappen en Letterkunde van de Vrije Universiteit
Amsterdam
Dit rapport volgt het Beoordelingskader voor de beperkte opleidingsbeoordeling van de
NVAO.
Administratieve gegevens van de opleidingen
Bacheloropleiding Engelse taal en cultuur
Naam van de opleiding:
CROHO-nummer:
Niveau van de opleiding:
Oriëntatie van de opleiding:
Aantal studiepunten:
Afstudeerrichtingen:
Locatie(s):
Variant(en):
Vervaldatum accreditatie:
Engelse taal en cultuur
560806
bachelor
wetenschappelijk (wo)
180 EC
n.v.t.
Amsterdam
voltijd
31-12-2014
Bacheloropleiding Nederlandse taal en cultuur
Naam van de opleiding:
CROHO-nummer:
Niveau van de opleiding:
Oriëntatie van de opleiding:
Aantal studiepunten:
Afstudeerrichtingen:
Locatie(s):
Variant(en):
Vervaldatum accreditatie:
Nederlandse taal en cultuur
560804
bachelor
wetenschappelijk (wo)
180 EC
n.v.t.
Amsterdam
voltijd
31-12-2014
Bacheloropleiding Taalwetenschap
Naam van de opleiding:
CROHO-nummer:
Niveau van de opleiding:
Oriëntatie van de opleiding:
Aantal studiepunten:
Afstudeerrichtingen:
Locatie(s):
Variant(en):
Vervaldatum accreditatie:
Taalwetenschap
560803
bachelor
wetenschappelijk (wo)
180 EC
n.v.t.
Amsterdam
voltijd
31-12-2014
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
5
Bacheloropleiding Literatuurwetenschap
Naam van de opleiding:
CROHO-nummer:
Niveau van de opleiding:
Oriëntatie van de opleiding:
Aantal studiepunten:
Afstudeerrichtingen:
Locatie(s):
Variant(en):
Vervaldatum accreditatie:
Literatuurwetenschap
560802
bachelor
wetenschappelijk (wo)
180 EC
n.v.t.
Amsterdam
voltijd
31-12-2014
Masteropleiding Taalwetenschappen
Naam van de opleiding:
CROHO-nummer:
Niveau van de opleiding:
Oriëntatie van de opleiding:
Aantal studiepunten:
Afstudeerrichtingen:
Locatie(s):
Variant(en):
Vervaldatum accreditatie:
Taalwetenschappen
60815
master
wetenschappelijk (wo)
60 EC
Toegepaste
Taalwetenschap,
Taaltheorie
Taalbeschrijving en Franse Taalkunde
Amsterdam
voltijd
31-12-2014
en
Masteropleiding Letterkunde
Naam van de opleiding:
CROHO-nummer:
Niveau van de opleiding:
Oriëntatie van de opleiding:
Aantal studiepunten:
Afstudeerrichtingen:
Locatie(s):
Variant(en):
Vervaldatum accreditatie:
Letterkunde
60813
master
wetenschappelijk (wo)
60 EC
Nederlandse letterkunde, Literatures in English, Franse
Letterkunde en Literaire Vorming en Literair Veld
Amsterdam
voltijd
31-12-2014
Het bezoek van de visitatiecommissie Taal- en Letterkunde aan de Faculteit der Letteren van
de Vrije Universiteit Amsterdam vond plaats op 20 februari 2013 tot en met 22 februari 2013.
Administratieve gegevens van de instelling
Naam van de instelling:
Status van de instelling:
Resultaat instellingstoets:
6
Vrije Universiteit Amsterdam
bekostigde instelling
voorwaardelijk positief
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
Kwantitatieve gegevens over de opleidingen
De vereiste kwantitatieve gegevens over de opleidingen zijn opgenomen in Bijlage 5.
Samenstelling van de commissie
De beperkte opleidingsbeoordeling van de bacheloropleidingen Engelse taal en cultuur,
Nederlandse taal en cultuur, Taalwetenschap en Literatuurwetenschap en de masteropleiding
Taalwetenschappen van de Vrije Universiteit Amsterdam maakt deel uit van de
clusterbeoordeling Taal- en Letterkunde, waarvoor door de commissie tevens een bezoek
bracht aan de opleidingen Taal- en Letterkunde van de Universiteit Utrecht, de Universiteit
van Amsterdam, de Rijksuniversiteit Groningen, de Universiteit Leiden en de Radboud
Universiteit Nijmegen.
De commissie voor de clusterbeoordeling Taal- en Letterkunde bestaat uit totaal elf
commissieleden:
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
Prof. dr. Theo D’haen, hoogleraar in de Engelse, Amerikaanse en Vergelijkende
Literatuurwetenschap aan de Faculteit der Letteren van de Katholieke Universiteit Leuven
(2002-heden);
Prof. dr. Geert Booij, (emeritus) hoogleraar Algemene Taalwetenschap en Nederlands aan
de Universiteit Leiden (2005-2012);
Dr. Elisabeth van der Linden, universitair hoofddocent Frans en Roemeens aan de
Universiteit van Amsterdam (1979-2009);
Prof. dr. Achim Hermann Hölter, hoogleraar Vergelijkende Literatuurwetenschappen aan
de Universiteit van Wenen (2009-heden);
Prof. dr. Hub Hermans, hoogleraar moderne Romaanse Letterkunde en cultuurkunde aan
de Rijksuniversiteit Groningen (1990-heden);
Prof. dr. Nadia Lie, hoogleraar Literatuurwetenschap aan de Faculteit der Letteren van de
Katholieke Universiteit Leuven (1997-heden);
Prof. dr. Co Vet, (emeritus) hoogleraar Romaanse taalkunde aan de
Rijksuniversiteit Groningen (1989-2004);
Prof. dr. Peter Jan Schellens, (emeritus) hoogleraar Taalbeheersing aan de Radboud
Universiteit Nijmegen (2004-2013);
Lily Kruiger BA, masterstudent Scandinavische Talen en Culturen aan de Rijksuniversiteit
Groningen (2012-heden);
Yara Kaas BA, masterstudent Comparative Literature aan de Universiteit Utrecht (2011heden);
Mirte Keulen BA, masterstudent Literatuurstudies aan de Radboud Universiteit Nijmegen
(2012-heden).
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
7
Voor ieder bezoek werd op basis van eventuele belangenconflicten, expertise en
beschikbaarheid een (sub)commissie samengesteld, bestaande uit zes commissieleden. De
commissie die de bacheloropleidingen Engelse taal en cultuur, Nederlandse taal en cultuur,
Taalwetenschap en Literatuurwetenschap en de masteropleiding Taalwetenschappen van de
Vrije Universiteit Amsterdam beoordeelde bestond uit:
•
•
•
•
•
•
Prof. dr. Theo D’haen;
Prof. dr. Jan Peter Schellens;
Dr. Elisabeth van der Linden;
Prof. dr. Achim Hermann Hölter;
Prof. dr. Hub Hermans;
Yara Kaas BA.
De commissie werd tijdens het bezoek ondersteund door drs. Erik van der Spek, die optrad
als secretaris. Adrienne Wieldraaijer-Huijzer MA was vanuit QANU projectleider van de
clustervisitatie Taal- en Letterkunde.
Het College van Bestuur van de Vrije Universiteit en de Nederlands-Vlaamse
Accreditatieorganisatie (NVAO) hebben ingestemd met de samenstelling van de commissie
voor de beoordeling van de genoemde opleidingen. De curricula vitae van de leden van de
commissie zijn opgenomen in Bijlage 1.
Werkwijze van de commissie
Voorbereiding
Op 12 oktober 2012 hield de commissie haar formele startvergadering. Tijdens de
startvergadering werd de commissie geïnstrueerd, werd de taakstelling en werkwijze van de
commissie besproken en werd kennis genomen van het Domeinspecifieke Referentiekader
Taal- en Letterkunde. Dit Domeinspecifieke Referentiekader is opgenomen in Bijlage 2 van
dit rapport.
Bij ontvangst van de kritische reflecties van een universiteit werden deze door de projectleider
gecontroleerd op kwaliteit en compleetheid van informatie. Nadat de kritische reflecties in
orde waren bevonden, zijn deze doorgestuurd aan de commissieleden. De commissieleden
namen de kritische reflecties door en formuleerden vragen die voorafgaand aan het bezoek
aan de projectleider werden toegestuurd. De projectleider compileerde de vragen per
onderwerp en/of gespreksgremium. Eventuele additionele vragen van de commissieleden
werden aan de opleiding toegestuurd met verzoek om een reactie.
Op basis van de kritische reflecties selecteerde de commissie voor iedere opleiding een
representatieve set van documenten die door de opleidingen tijdens het bezoek ter inzage
werden gelegd. Hierbij volgde de commissie de NVAO richtlijn voor het bestuderen en
beoordelen van documentatie (d.d. 22 november 2012). Daarnaast werd er algemene
documentatie opgevraagd, waaronder commissieverslagen, evaluatieresultaten en
managementinformatie.
Voorafgaand aan het visitatiebezoek beoordeelde de commissie uit iedere opleiding een
representatieve steekproef van scripties. De selectie van scripties werd in overleg met de
voorzitter van de commissie door de projectleider van QANU gekozen uit een lijst van
8
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
afstudeerwerken van de laatste twee afgeronde studiejaren. Hierbij is er bewust gekozen voor
scripties uit verschillende beoordelingscategorieën (voldoende; ruim voldoende; goed) en
verschillende jaren. Ook is er bij de selectie rekening gehouden met de verschillende
afstudeerrichtingen. Bij de scripties voegde QANU een lijst met beoordelingsrichtlijnen, om
ervoor te zorgen dat de commissieleden de scripties op vergelijkbare wijze zouden
beoordelen. Een overzicht van de selectie en de bestudeerde scripties is opgenomen in Bijlage
7.
De commissie besteedde voorafgaand aan het visitatiebezoek zorgvuldig aandacht aan het
beoordelen van het wetenschappelijk niveau van de scripties, de eisen die door de opleiding
aan de scripties worden gesteld en de zorgvuldigheid van de inhoudelijke beoordeling daarvan
door de staf. In de scriptie dient de student immers aan te tonen over de vereiste kwalificaties
te beschikken. Nog voor het locatiebezoek hadden de commissieleden per e-mail contact over
de beoordeling van een aantal scripties. Scripties die door een commissielid als ‘onvoldoende’
werden beoordeeld werden door een tweede commissielid geëvalueerd.
Bezoek algemeen
Tijdens de startvergadering heeft de commissie op grond van inhoudelijke expertise afspraken
gemaakt over de taakverdeling. Vervolgens werd de visitatie tijdens de voorbereidende
vergadering van ieder bezoek de visitatie concreet voorbereid. De commissie sprak tijdens
deze vergadering onder andere over de gelezen scripties en de geformuleerde vragen en
opmerkingen.
Voorafgaand aan ieder bezoek maakte de projectleider een conceptprogramma voor de
(dag)indeling van het bezoek. Dit concept werd in samenspraak tussen de voorzitter, de
projectleider en de coördinator van de betreffende universiteit aangepast aan de specifieke
situatie van de opleidingen. Tijdens de bezoeken is vervolgens gesproken met een
(representatieve) vertegenwoordiging van het faculteitsbestuur, de opleidingsbesturen,
studenten, docenten, opleidingscommissies, en examencommissies. Op verzoek van de
commissie heeft de opleiding gesprekspartners geselecteerd binnen de door de commissie
aangegeven kaders. De commissie heeft met studenten uit alle studiejaren gesproken en met
kerndocenten en begeleiders uit de diverse disciplines binnen de te visiteren opleiding(en).
Voorafgaand aan het bezoek heeft de commissie een overzicht ontvangen van de
gesprekspartners en ingestemd met de door de opleiding gemaakte selectie. Een overzicht van
het programma met alle gesprekspartners is opgenomen als Bijlage 6 bij dit rapport.
Tijdens ieder bezoek bestudeerde de commissie het ter inzage gevraagde materiaal en gaf zij
gelegenheid tot een spreekuur ten behoeve van studenten en docenten die zich voorafgaand
aan het bezoek hadden aangemeld.
De commissie heeft een deel van de laatste dag van ieder bezoek gebruikt voor de
voorbereiding van de mondelinge rapportage en een discussie over de beoordeling van de
opleidingen. Aan het einde van de bezoeken heeft de voorzitter in een mondelinge rapportage
de eerste algemene bevindingen van de commissie gepresenteerd.
Rapportage
De secretaris heeft op basis van de bevindingen van de commissie conceptrapporten
opgesteld. Deze rapporten zijn in eerste instantie voorgelegd aan de voorzitter van de
commissie en daarna ook aan de andere commissieleden. Na vaststelling is het
conceptrapport vervolgens naar de instelling gestuurd voor een controle op feitelijke
onjuistheden. De opmerkingen van de opleiding zijn besproken met de commissie, waarna de
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
9
secretarissen het definitieve rapport opmaakten. Ten slotte werd het rapport ter vaststelling
aan de commissie rondgestuurd. De oordelen van de commissie over de opleidingen zijn van
toepassing op alle aanwezige varianten.
Bijzonderheden van het bezoek aan de Vrije Universiteit voor de opleidingen in dit rapport
QANU ontving de kritische reflecties van de opleidingen Taal- en Letterkunde van de Vrije
Universiteit op 6 december 2012. Het bezoek aan de Faculteit der Letteren van de Vrije
Universiteit vond plaats op 20, 21 en 22 februari 2013. Het programma van het bezoek is te
vinden in Bijlage 6 van dit rapport. Van het spreekuur is geen gebruik gemaakt.
Voor de beoordeling van het gerealiseerde eindniveau van de opleidingen heeft de commissie
scripties geëvalueerd. In samenspraak met de voorzitter van de commissie werd er voor de
opleidingen in dit rapport in eerste instantie een steekproef van 30 scripties geselecteerd; vier
bachelorscripties voor elk van de vier bacheloropleidingen, zes masterscripties voor de
masteropleiding Taalwetenschap en acht scripties van de masteropleiding Letterkunde. Bij het
verdelen van de scripties is rekening gehouden met de inhoudelijke expertise en
taalbeheersing van de commissieleden.
Op basis van de eerste steekproef beoordeelden de commissieleden en de referenten het
gerealiseerd eindniveau van de alle opleidingen behalve de bacheloropleiding
Literatuurwetenschap als voldoende. Over het gerealiseerde eindniveau van deze laatste
bacheloropleiding ontstonden op basis van de eerste steekproef twijfels. Voor deze opleiding
werd de steekproef in overleg met de commissie uitgebreid met zes extra scripties.
Beslisregels
In overeenstemming met het Beoordelingskader voor de beperkte opleidingsbeoordeling van
de NVAO (d.d. 22 november 2011) heeft de commissie de volgende definities voor de
beoordeling van de afzonderlijke standaarden en de opleiding als geheel gehanteerd:
Basiskwaliteit
De kwaliteit die in internationaal perspectief redelijkerwijs verwacht mag worden van een
bachelor- of masteropleiding binnen het hoger onderwijs.
Onvoldoende
De opleiding voldoet niet aan de gangbare basiskwaliteit en vertoont op meerdere vlakken
ernstige tekortkomingen.
Voldoende
De opleiding voldoet aan de gangbare basiskwaliteit en vertoont over de volle breedte een
acceptabel niveau.
Goed
De opleiding steekt systematisch en over de volle breedte uit boven de gangbare
basiskwaliteit.
Excellent
De opleiding steekt systematisch en over de volle breedte ver uit boven de gangbare
basiskwaliteit en geldt als een (inter)nationaal voorbeeld.
10
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
Bijzonderheden bacheloropleidingen bij de VU
De bacheloropleidingen bij de VU zijn alle opgezet volgens de tweemajorenstructuur. De
student kiest twee majoren die qua omvang vrijwel gelijkwaardig zijn; het belangrijkste
verschil tussen de eerste en tweede major is, dat de student zijn bachelorscriptie schrijft
binnen de eerste major. Voor elke opleiding is een aantal majoren vastgesteld die met een
(eerste) major gecombineerd kunnen worden.
De keuze voor de tweemajorenstructuur heeft niet alleen gevolgen voor het programma, maar
ook voor de eindtermen. Dat levert de nodige complicaties op, ook voor de commissie die
een opleiding moet beoordelen. De instelling onderscheidt namelijk drie soorten eindtermen:
•
•
•
Algemene eindtermen die voor alle bacheloropleidingen bij Letteren gelden;
Specifieke eindtermen voor de opleiding;
Eindtermen die gebonden zijn aan een major.
Omdat studenten binnen de opleiding meerdere majoren kunnen combineren, zijn er ook
meerdere combinaties van eindtermen mogelijk. Dat heeft tot gevolg dat een opleiding geen
vaste verzameling eindtermen heeft.
Het is de commissie verder opgevallen dat niet alle opleidingen op dezelfde wijze invulling
geven aan deze drie soorten eindtermen. Alle opleidingen baseren zich op de algemene
eindtermen, maar sommige opleidingen formuleren de eindtermen voor de opleiding als
geheel, terwijl andere zich beperkten tot eindtermen per major.
De instelling heeft zich in de kritische reflecties beperkt tot veelvoorkomende combinaties.
De commissie heeft die beperking gevolgd, maar constateert wel dat hierdoor niet alle
mogelijke combinaties beoordeeld zijn. Bovendien zijn alleen die majoren beoordeeld die in
een opleiding als eerste major gekozen kunnen worden. Zo blijft bijvoorbeeld de major
Spaans, die in de opleidingen uitsluitend als tweede major voorkomt, in de visitatie buiten
beschouwing. De commissie ziet dit als een omissie. Daar staat tegenover dat de
tweemajorenstructuur vanaf het studiejaar 2013-2014 wordt afgebouwd. Om die reden tilt de
commissie niet te zwaar aan deze omissie.
De keuze voor de tweemajorenstructuur heeft ook gevolgen voor de inrichting van de
examencommissies en de opleidingscommissies. Bij Nederlands en de moderne talen is
gekozen voor één examencommissie voor alle majoren waarin taalkunde centraal staat, en een
andere voor alle majoren waarin letterkunde centraal staat. De opleidingscommissies zijn
volgens dezelfde gedachte ingedeeld. Dit heeft tot gevolg dat bij de talen (Nederlandse en
Engelse taal en cultuur) twee examencommissies en twee opleidingscommissies betrokken
zijn. Dit vloeit voort uit de gemaakte keuze voor de tweemajorenstructuur. In de praktijk
vergaderen de commissies overigens vaak samen.
Nieuwe opzet bacheloropleidingen
Per 1 september 2013 ontstaat er een geheel nieuwe ordening van de bacheloropleidingen die
deel uitmaken van deze visitatie. Met ingang van het studiejaar 2013-2014 biedt de VU twee
brede bacheloropleidingen aan:
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
11
•
•
Communicatie- en Informatiewetenschappen: deze opleiding ontstaat door samenvoeging
van de huidige opleidingen Communicatie- en Informatiewetenschappen, Taalwetenschap
en de op taalkunde gerichte onderdelen van Engelse taal en cultuur en Nederlandse taal
en cultuur;
Literatuur en Samenleving: deze opleiding ontstaat door samenvoeging van de opleiding
Literatuurwetenschap en de op literatuur gerichte onderdelen van Engelse taal en cultuur
en Nederlandse taal en cultuur.
Deze herziening maakt deel uit van een brede herinrichting van het undergraduate onderwijs
van de Vrije Universiteit, zoals beschreven in het Instellingsplan van de Vrije Universiteit
2011-2015. Met deze herziening streeft de VU drie doelen na: verhoging van de kwaliteit van
het onderwijs, verhoging van het studierendement en verhoging van de kosteneffectiviteit.
In de nieuwe opzet komt de tweemajorenstructuur te vervallen. Het eerste jaar van de beide
opleidingen wordt een brede propedeuse, waarin alle studenten (per opleiding) dezelfde
vakken volgen. Vanaf het tweede studiejaar kunnen de studenten kiezen voor een
specialisatie. Net als in de huidige situatie behouden de opleidingen een academische kern van
30 studiepunten. Ook de profileringsruimte in het derde jaar blijft behouden.
De commissie heeft kennisgenomen van de nieuwe plannen van de VU voor de herinrichting
van het bacheloronderwijs. De commissie kan zich vinden in de keuzes die de VU heeft
gemaakt en kan deze keuzes billijken in het licht van de positie van de VU in de driehoek van
randstaduniversiteiten. Omdat het programma voor de nieuwe opleidingen nog in de maak is,
kan en wil de commissie hier geen oordeel over uitspreken.
12
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
I: Bacheloropleiding
Engelse taal en cultuur
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
13
14
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
Samenvattend oordeel van de commissie
Dit samenvattend oordeel geeft de bevindingen en overwegingen weer van de commissie
Taal- en Letterkunde 2013 over de bacheloropleiding Engelse taal en cultuur aan de Vrije
Universiteit. De commissie baseert haar oordeel op informatie uit de kritische reflecties,
aanvullende informatie naar aanleiding van vooraf geformuleerde vragen van de commissie,
informatie uit de gesprekken tijdens het bezoek, de geselecteerde (eind)scripties en de
documenten die tijdens het bezoek ter inzage beschikbaar waren. De commissie heeft voor de
opleiding zowel positieve aspecten opgemerkt als verbeterpunten gesignaleerd. Na deze tegen
elkaar te hebben afgewogen, is de commissie tot het oordeel gekomen dat de opleiding
Engelse taal en cultuur voldoet aan de eisen voor basiskwaliteit die de voorwaarde zijn voor
heraccreditatie.
Standaard 1: Beoogde eindtermen
De commissie is van mening dat de bacheloropleiding Engelse taal en cultuur beschikt over
voldoende specifieke eindtermen. De opleiding hanteert eindtermen op twee niveaus:
facultaire eindtermen en eindtermen per major. Een student die Engelse taal en cultuur
studeert, kiest in elk geval een eerste major Engelse taalkunde of Engelstalige letterkunde.
Deze eerste major kan hij combineren met een aantal tweede majoren binnen de Faculteit der
Letteren. Omdat studenten verschillende majoren kunnen kiezen, behaalt niet elke
afgestudeerde dezelfde (majorgebonden) eindtermen. Weliswaar kiest het merendeel van de
studenten voor de klassieke combinatie van Engelse taalkunde en Engelstalige letterkunde,
maar in andere gevallen vergt het behalen van de eindtermen de nodige zorg van de opleiding.
In de nieuwe opleidingsstructuur, vanaf het studiejaar 2013-2014, houdt de opleiding Engelse
taal en cultuur in de huidige vorm op te bestaan en gaan de majoren Engelse taalkunde en
Engelstalige letterkunde in gereduceerde vorm deel uitmaken van de beide brede
bacheloropleidingen.
De commissie is van oordeel dat de eindtermen door hun brede opzet de basis leggen voor
een klassieke opleiding in de Engelse taal en cultuur. De combinatie van Engelse taalkunde en
Engelstalige letterkunde wordt gekarakteriseerd door een functionele benadering van taal en
literatuur. In de taalkunde ligt het accent op structureel-functionele benaderingen, bij
letterkunde ligt de nadruk op de wijze waarop literatuur functioneert in de samenleving. Ook
de algemene (facultaire) eindtermen van de opleiding richten zich op intellectuele
basisvaardigheden met een academisch karakter, zoals logisch redeneren, zelfreflectie en
zelfkritiek. De commissie ziet de wetenschappelijke oriëntatie voldoende in de eindtermen
terug.
De commissie is van mening dat de bacheloropleiding Engelse taal en cultuur beschikt over
eindtermen die passen bij het vakgebied. Deze eindtermen sluiten voldoende aan bij het
domeinspecifiek referentiekader en zijn gebaseerd op de Dublin-descriptoren voor een
opleiding op bachelorniveau.
Standaard 2: Onderwijsleeromgeving
De commissie ziet in de opleiding Engelse taal en cultuur aan de VU een samenhangend
programma. Naast twee majoren volgen alle studenten een verplicht pakket van 30 EC, dat
bestaat uit een aantal algemene academische vakken en een aantal afdelingsbrede vakken. De
afdelingsbrede vakken zijn inleidende vakken die specifiek zijn ontwikkeld voor
taalkundestudenten dan wel letterkundestudenten. De gekozen majorcombinatie bepaalt
welke afdelingsbrede vakken studenten volgen. Daarnaast is er de vaste profileringsruimte van
30 EC, die VU-breed in het eerste semester van het derde jaar wordt geprogrammeerd. In
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
15
deze profileringsruimte kunnen de studenten een minor volgen (binnen de eigen faculteit of
daarbuiten), maar ze kunnen ook een stage volgen of een onderdeel van hun studie in het
buitenland volgen.
De commissie heeft voldoende inzicht gekregen in de opbouw van het programma van de
bacheloropleiding Engelse taal en cultuur. Het curriculum is opgebouwd met behulp van
leerlijnen, zowel inhoudelijke leerlijnen als vaardigheidsleerlijnen. Deze leerlijnen brengen
samenhang in het programma aan, die door de studenten herkend wordt. De commissie is
van mening dat de eindtermen van deze opleiding voldoende in het programma tot uiting
komen. Wel kan het een probleem zijn dat studenten die twee letterkundemajoren volgen, te
weinig taalkunde (en daarmee te weinig taalverwerving) krijgen. In die gevallen moeten de
studenten in de profileringsruimte hun taalkundekennis remediëren; ook kunnen ze kiezen
voor een minor aan een Engelstalige universiteit. De commissie is van mening dat deze
oplossingen voldoende mogelijkheden bieden.
De academische oriëntatie komt in de visie van de commissie voldoende in het programma
aan bod. Dit komt zowel tot uiting in het vakspecifieke deel als in het algemene (facultaire)
deel. Zo worden de kernconcepten bij de bestudering van taal al direct in het eerste jaar
geproblematiseerd en worden in het tweede jaar verschillende theoretische benaderingen van
tekstverklaring en literaire interpretatie gecontrasteerd. In het algemene deel is de
wetenschappelijke benadering zichtbaar in de vakken Academische vaardigheden, Filosofie en
Methoden van empirisch onderzoek.
Op basis van de gesprekken met studenten, docenten en studieadviseur concludeert de
commissie dat de opleiding studeerbaar is. De studenten ervaren geen onoverkomelijke
struikelblokken. Ook de studiebegeleiding is volgens de commissie afdoende ingericht met de
inzet van een studieadviseur en tutoren in het eerste jaar. De studenten geven aan in het
tweede en derde jaar weinig behoefte aan studieadvisering te hebben.
De opleiding is voldoende bestaft en beschikt over goed gekwalificeerd personeel, waaronder
drie hoogleraren. De vaste staf bestaat uit gepromoveerde docenten die allen betrokken zijn
bij onderzoek. Op het vlak van BKO vertoont de opleiding een achterstand. De commissie
adviseert de opleiding deze achterstand zo snel mogelijk weg te werken en constateert dat de
eerste stappen daartoe inmiddels zijn genomen.
Tot slot is de commissie van oordeel dat de opleiding Engelse taal en cultuur beschikt over
voldoende voorzieningen. De twee betrokken oc’s doen met veel inzet en toewijding hun
werk en treden ook proactief op.
Standaard 3: Toetsing en gerealiseerde eindtermen
Het toetsbeleid bij de VU verkeert nog in de opstartfase. De examencommissies bekijken
geen scripties en hebben geen bemoeienis met de becijfering. De visitatiecommissie heeft
vernomen dat de toetscommisie met ingang van 1 maart 2013 met deze en andere
werkzaamheden is begonnen. Daarnaast is er onduidelijkheid over de rol van de tweede lezer
bij scripties, die nog niet in alle gevallen is ingevuld. Ook het beleid ter voorkoming van
fraude is voor verbetering vatbaar. De commissie constateert dat de VU lang heeft gewacht
met concrete stappen om de kwaliteit van de toetsing te bewaken en is van mening dat snelle
verbetering geboden is.
De scripties zijn van een voldoende niveau. De commissie heeft een steekproef van
eindwerkstukken beoordeeld en is het eens met de cijfers die de docenten eraan hebben
16
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
toegekend. Ook de lager beoordeelde scripties voldoen aan de eisen van een wetenschappelijk
werkstuk. De commissie concludeert op grond daarvan dat de beoogde eindtermen van de
bacheloropleiding Engelse taal en cultuur worden gerealiseerd.
De commissie beoordeelt de standaarden uit het Beoordelingskader voor de beperkte
opleidingsbeoordeling als volgt:
Bacheloropleiding Engelse taal en cultuur
Standaard 1: Beoogde eindkwalificaties
Standaard 2: Onderwijsleeromgeving
Standaard 3: Toetsing en gerealiseerde eindkwalificaties
voldoende
voldoende
voldoende
Algemeen eindoordeel
voldoende
De voorzitter en de secretaris van de commissie verklaren hierbij dat alle leden van de
commissie kennis hebben genomen van dit rapport en instemmen met de hierin vastgestelde
oordelen. Zij verklaren ook dat de beoordeling in onafhankelijkheid heeft plaatsgevonden.
Datum: 30 juli 2013
Prof. dr. Theo D’haen
(voorzitter)
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
Drs. Erik van der Spek
(secretaris)
17
18
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
Behandeling van de standaarden uit het Beoordelingskader voor de
beperkte opleidingsbeoordeling
Standaard 1: Beoogde eindkwalificaties
De beoogde eindkwalificaties van de opleiding zijn wat betreft inhoud, niveau en oriëntatie geconcretiseerd en
voldoen aan internationale eisen.
Toelichting:
De beoogde eindkwalificaties passen wat betreft niveau en oriëntatie (bachelor of master; hbo of wo) binnen
het Nederlandse kwalificatieraamwerk. Ze sluiten bovendien aan bij de actuele eisen die in internationaal
perspectief vanuit het beroepenveld en het vakgebied worden gesteld aan de inhoud van de opleiding.
Bevindingen
Domeinspecifieke referentiekader
De Nederlandse bachelor- en masteropleidingen op het gebied van taal- en letterkunde
hanteren een gemeenschappelijk referentiekader. Dit kader heeft betrekking op een breed
scala van opleidingen: vreemdetalenopleidingen, opleidingen op het gebied van de
Nederlandse taal, en opleidingen die vooral aandacht geven aan taal- en literatuurtheoretische
en taaloverstijgende aspecten. Het kader moet dan ook recht doen aan die uiteenlopende
opleidingen.
De opleidingen op het gebied van taal- en letterkunde moeten allereerst kennis en inzicht
bieden in het vakgebied van de opleiding, met inbegrip van de onderwezen taal en cultuur en
de daarbij horende analytische en filologische vaardigheden. Als het gaat om een
vreemdetalenopleiding moet de opleiding de student een goede beheersing van de
bestudeerde taal bijbrengen. Het te bereiken niveau verschilt per taal: voor schooltalen gelden
hogere niveaus dan voor niet-schooltalen. Daarnaast moet de student academisch gevormd
worden met voldoende aandacht voor theorie en methodologie. Volgens het domeinspecifiek
referentiekader leren studenten het verworven inzicht op een wetenschappelijke manier toe te
passen.
In het domeinspecifiek referentiekader zijn deze algemene eisen geoperationaliseerd in een
serie eisen aan de eindtermen voor de bachelor- en de masteropleidingen. Deze eisen zijn
ondergebracht in de rubrieken kennis, vaardigheden/wetenschappelijke vorming,
academische vaardigheden en attitude en afstemming op het afnemend veld. Daarnaast stelt
het domeinspecifiek referentiekader een aantal kaders voor de inhoud en het programma van
de opleidingen.
De commissie heeft het domeinspecifiek referentiekader bestudeerd en is van mening dat het
een goede onderlegger vormt voor de opleidingen op het gebied van taal- en letterkunde. Het
is specifiek genoeg om richtlijnen aan te ontlenen voor de inrichting van de opleidingen in
kwestie, maar tevens algemeen genoeg om de opleidingen in staat te stellen hun eigen
accenten te leggen. Daarmee vormt het domeinspecifieke referentiekader een goede basis
voor de beoordeling van de individuele opleidingen.
Domeinspecifieke eisen en eindtermen
De bacheloropleiding Engelse taal en cultuur hanteert eindtermen op twee niveaus:
•
•
Algemene eindtermen die voor alle bacheloropleidingen bij Letteren gelden;
Eindtermen die gebonden zijn aan een major.
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
19
Een student die Engelse taal en cultuur studeert, volgt een eerste major Engelse taalkunde of
Engelstalige letterkunde. Deze eerste major combineert hij met een tweede major. De
volgende combinaties zijn mogelijk:
Eerste major Engelse taalkunde met een van de volgende tweede majoren:
•
•
•
•
Engelstalige letterkunde;
Taalwetenschap;
Nederlandse Taalstudies;
Spaans.
Eerste major Engelstalige letterkunde met een van de volgende tweede majoren:
•
•
•
•
•
Engelse taalkunde;
Algemene Cultuurwetenschappen;
Nederlandse letterkunde;
Literatuurwetenschap;
Global History.
De overgrote meerderheid van de studenten kiest voor de combinatie van Engelse taalkunde
en Engelstalige letterkunde. Bovendien wordt de tweemajorenstructuur vanaf het studiejaar
2013-2014 beëindigd. Daarom beperkt de commissie zich verder tot de klassieke combinatie
van Engelse taalkunde en Engelstalige letterkunde.
De algemene eindtermen van de bacheloropleidingen hebben betrekking op algemene
academische vaardigheden. Ze zijn onderverdeeld in vier categorieën:
•
•
•
•
Intellectuele basisvaardigheden;
Onderzoekende houding;
Disciplinaire kennis;
Vakoverstijgende vaardigheden.
Een overzicht van algemene eindtermen is opgenomen in Bijlage 3.
In aanvulling op deze algemene eindtermen hanteert de bacheloropleiding Engelse taal en
cultuur eindtermen per major (zie hiervoor Bijlage 3). De twee belangrijkste majoren voor
deze opleiding zijn Engelse taalkunde en Engelstalige letterkunde. Hieronder is een
samenvatting van deze eindtermen opgenomen.
Een student die de major Engelse taalkunde heeft afgerond, beschikt over een zeer goede
schrijf-, spreek-, lees-, luister- en vertaalvaardigheid in het hedendaagse Engels. Hij heeft
kennis van de beschrijvende grammatica en de fonetiek van het Engels en kan deze
toepassen. Hij heeft kennis van verschillende variëteiten van de Engelse taal. Hij kent
verschillende onderzoeksmethoden op het gebied van de Engelse taalkunde.
Een student die de major Engelstalige letterkunde heeft afgerond, heeft een brede kennis van
de Britse en Ierse literatuur van 1500 tot heden, en van de Amerikaanse, koloniale en
postkoloniale literatuur vanaf haar ontstaan tot heden. Deze kennis omvat alle genres van de
literatuur. Hij is zich bewust van de culturele en historische verschillen binnen de Engelstalige
wereld en kent de belangrijkste bronnen binnen het vakgebied.
20
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
De commissie stelt vast dat de beoogde eindtermen passen bij het domeinspecifieke
referentiekader en dat ze gebaseerd zijn op de Dublin-descriptoren. De commissie is van
oordeel dat de doelstelling van de opleiding erop gericht is de studenten op te leiden tot het
niveau van een bachelor en dat de eindtermen door hun brede opzet de basis leggen voor een
degelijke opleiding in de Engelse taal en cultuur. De combinatie van de algemene facultaire
eindtermen en de specifieke eindtermen per major geven de commissie voldoende
vertrouwen dat het academisch karakter van de opleiding is gewaarborgd.
Hoewel de commissie zich vooral heeft gericht op de combinatie van Engelse taalkunde en
Engelstalige letterkunde, heeft de commissie wel gesproken met de docenten over andere
combinaties. Studenten die de major Engelstalige letterkunde combineren met de major
Spaans, krijgen geen vakken taalverwerving in het Engels. Het is in zo’n geval de vraag of de
studenten de eindtermen van Engelstalige letterkunde kunnen behalen. Dit is voor de
commissie een punt van zorg.
Niveau en oriëntatie
De bacheloropleiding Engelse taal en cultuur is gebaseerd op de tweemajorenstructuur.
Binnen Engelse taal en cultuur kiezen studenten voor een eerste major Engelse taalkunde of
Engelstalige letterkunde. Ze kunnen deze beide majoren ook combineren; dan volgen ze in
wezen een klassieke opleiding Engels. De meeste studenten kiezen voor deze combinatie: alle
studenten die de commissie gesproken heeft, hadden deze klassieke combinatie gekozen.
Volgens de kritische reflectie kiest 70% van de studenten deze combinatie.
Naast de genoemde combinatie kunnen de studenten ook andere combinaties kiezen, zoals
hierboven is aangegeven. Daarvan zijn de combinaties Engelse taalkunde met
Literatuurwetenschap en Engelse taalkunde met Taalwetenschap het populairste: in het
studiejaar 2012-2013 volgen twintig eerste- en tweedejaarsstudenten een van deze
combinaties. Andere combinaties komen minder voor.
De combinatie van Engelse taalkunde en Engelstalige letterkunde wordt volgens de kritische
reflectie gekarakteriseerd door een functionele benadering van taal en literatuur. In de
taalkunde ligt het accent op structureel-functionele benaderingen van taal. Deze benadering
versterkt de interactie tussen het onderwijs in taalvaardigheid en het onderwijs in taalkunde.
Bij de Engelstalige letterkunde ligt de nadruk op de wijze waarin literatuur functioneert in de
samenleving. De commissie kan zich vinden in deze functionele benadering en is van mening
dat het beoogde niveau past bij een bacheloropleiding.
Overwegingen
De commissie is van mening dat de bacheloropleiding Engelse taal en cultuur beschikt over
heldere en goed uitgewerkte eindtermen. Dat geldt zowel voor de facultaire eindtermen als de
eindtermen per major. De tweemajorenstructuur maakt het mogelijk om onder de algemene
noemer van Engelse taal en cultuur verschillende majoren te combineren. Dat betekent dat
niet elke afgestudeerde dezelfde (majorgebonden) eindtermen behaalt. Weliswaar kiest het
merendeel van de studenten voor de klassieke combinatie van Engelse taalkunde en
Engelstalige letterkunde, maar in andere gevallen zijn de eindtermen wellicht moeilijker te
behalen. Dit geldt in het bijzonder voor de combinatie van Engelstalige letterkunde en
Spaans. De commissie adviseert de opleiding ervoor te zorgen dat alle studenten Engelstalige
letterkunde een voldoende niveau op het gebied van taalverwerving behalen.
Ondanks deze bedenking constateert de commissie dat alle studenten in ieder geval de
facultaire eindtermen en de eindtermen van ofwel de major Engelse taalkunde, ofwel de
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
21
major Engelstalige letterkunde behalen. De commissie is van mening dat de eindtermen
voldoende aansluiten bij het domeinspecifiek referentiekader en dat ze gebaseerd zijn op de
Dublin-descriptoren voor een opleiding op bachelorniveau.
Tot slot constateert de commissie dat de bacheloropleiding Engelse taal en cultuur in de
nieuwe opleidingsstructuur, vanaf het studiejaar 2013-2014, ophoudt te bestaan. In de nieuwe
situatie gaan de majoren Engelse taalkunde en Engelstalige letterkunde in gereduceerde vorm
deel uitmaken van de beide brede bacheloropleidingen.
Conclusie
Bacheloropleiding Engelse taal en cultuur: de commissie beoordeelt Standaard 1 als ‘voldoende’.
22
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
Standaard 2: Onderwijsleeromgeving
Het programma, het personeel en de opleidingsspecifieke voorzieningen maken het voor de instromende
studenten mogelijk de beoogde eindkwalificaties te realiseren.
Toelichting:
De inhoud en vormgeving van het programma stelt de toegelaten studenten in staat de beoogde
eindkwalificaties te bereiken. De kwaliteit van het personeel en van de opleidingsspecifieke voorzieningen is
daarbij essentieel. Programma, personeel en voorzieningen vormen een voor studenten samenhangende
onderwijsleeromgeving.
Bevindingen
Opbouw en samenhang van de programma’s
Zoals reeds beschreven bij Standaard 1 bestaat de opleiding uit twee majoren. Het merendeel
van de studenten Engelse taal en cultuur kiest voor de combinatie Engelse taalkunde en
Engelstalige letterkunde. Ze kunnen zelf bepalen welke van deze twee majoren ze als eerste
major kiezen: het verschil is dat ze voor deze eerste major de bachelorscriptie schrijven.
Studenten maken de keuze voor hun eerste major voor het einde van het eerste jaar.
In totaal beslaat het bachelorcurriculum drie jaar en omvat het 180 EC. Dit is als volgt
verdeeld:
• Een algemeen deel met een aantal facultair verplichte vakken (Academische vaardigheden
en Filosofie) en een aantal afdelingsbrede vakken (vakken die verplicht zijn voor alle
studenten die een taalkundemajor respectievelijk een letterkundemajor volgen), in totaal
30 EC;
• Eerste major, inclusief scriptie en scriptiecolloquium, 69 EC;
• Tweede major, 51 EC;
• Minor of profileringsruimte, 30 EC.
In het algemene deel van de opleiding staan academische vaardigheden centraal. Dit deel
omvat de facultaire vakken Academische vaardigheden, Filosofie en (in het tweede jaar)
Methodologie. Daarnaast volgen de studenten twee inleidende vakken op het gebied van de
Engelse taal en cultuur: Inleiding Literatuurwetenschap en Inleiding Taalwetenschap.
De major Engelse taalkunde is opgebouwd aan de hand van leerlijnen, twee vakinhoudelijke
leerlijnen en twee vaardigheidsleerlijnen:
• De leerlijn taalvariatie is gericht op gesproken taal, met als kern de vakken Global English
en Taal in Interactie;
• De leerlijn tekstanalyse is gericht op geschreven taal, met als kern de vakken Taalkundige
tekstanalyse en Grammatica en ICT;
• De basis voor de leerlijn schrijfvaardigheid wordt gelegd in het vak Academische
vaardigheden (in het Nederlands) en uitgebouwd in het vak Schrijven en schrijftaal (in het
Engels);
• De leerlijn mondelinge presentatie begint eveneens in het vak Academische vaardigheden
en wordt verder ontwikkeld met behulp van presentaties bij verschillende theorievakken.
Ook de major Engelstalige letterkunde maakt gebruik van vier leerlijnen:
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
23
• De leerlijn close reading vormt de basis van het programma. Deze basis wordt gelegd in het
vak Introduction to Literature en verder uitgewerkt in drie vakken waarin steeds een
literair genre centaal staat.
• De leerlijn schrijfvaardigheid begint ook bij letterkunde met het vak Academische
vaardigheden. Vervolgens leren de studenten langere en complexere teksten te schrijven
binnen de letterkundecomponent.
• In het tweede jaar wordt de literair-historische of cultuurhistorische leerlijn belangrijker.
De relatie tussen literatuur en geschiedenis is daarbij een centraal thema.
• De leerlijn literaire theorie wordt belangrijk in de het tweede en derde jaar en speelt een
belangrijke rol bij het schrijven van de scriptie.
De commissie heeft met de studenten en docenten van gedachten gewisseld over de opbouw
van en de samenhang binnen het programma. De studenten geven aan de samenhang in het
programma te herkennen. Vooral in de letterkunde komt de opbouw goed tot zijn recht met
de leerlijn close reading in het eerste jaar, de historische benadering in het tweede jaar en de
theoretische benadering in het derde. In het tweede jaar is de historische benadering niet
chronologisch, de studenten beginnen met moderne literatuur omdat dat onderdeel
toegankelijker is. Deze omdraaiing van de chronologie wordt door studenten niet als een
probleem ervaren. De studenten zijn positief over de dwarsverbanden die zij ervaren tussen
letterkunde en taalkunde: bij taalkunde leren ze schrijven, bij letterkunde brengen ze dat
uitvoerig in de praktijk.
Studenten die geen major Engelse taalstudies kiezen, maar bijvoorbeeld een eerste major
Engeltalige letterkunde en een tweede major Literatuurwetenschap, wordt geadviseerd om
een onderdeel van de studie in een Engelstalige omgeving te volgen. De faculteit heeft goede
voorzieningen om een buitenlands verblijf voor studenten te faciliteren, zoals ook door de
studenten wordt bevestigd. Toch wordt van deze mogelijkheid niet veel gebruik gemaakt:
twee van de studenten met wie de commissie heeft gesproken, zijn naar het buitenland
geweest. De studenten geven aan dat ze hiervoor voldoende ondersteuning krijgen.
Verschillende studenten die de bacheloropleiding Engelse taal en cultuur afgerond hebben
vinden daarnaast ook een plaats in een van de aansluitende masteropleidingen in GrootBrittannië. De commissie constateert dat het buitenlandverblijf nog een beperkte plaats in de
bacheloropleiding Engelse taal en cultuur heeft. Wel geven veel studenten aan hun
masteropleiding in het buitenland te willen volgen.
Het beroepsperspectief staat centraal in het vak Advanced Language Skills. De studenten
geven aan dat ze voldoende geïnformeerd zijn over de mogelijke beroepen, maar willen
allemaal eerst een masteropleiding volgen (waarvan twee in het buitenland). De docenten
geven aan dat het beroepsperspectief afhankelijk is van de combinatie van majoren. De
‘klassieke’ combinatie van Engelse taalkunde en Engelstalige letterkunde is vooral gericht op
het leraarschap. Ook vertalen is nog steeds een belangrijk profiel, zeker als de studenten
aansluitend het masterprogramma Schrijven en Vertalen volgen (binnen de masteropleiding
Communicatie- en Informatiewetenschappen). Studenten die de eerste major Engelstalige
letterkunde combineren met een tweede major Literatuurwetenschap of Nederlandse
letterkunde richten zich vooral op de uitgeverij en het boekenvak. De docenten verzorgen af
en toe bijeenkomsten met alumni om de studenten voor te bereiden op het beroepenveld.
Op basis van de gevoerde gesprekken en na een analyse van het programma en van de
leermiddelen die de commissie ter inzage heeft gehad, constateert de commissie dat het
programma van een voldoende niveau is.
24
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
Didactische uitgangspunten
De Faculteit der Letteren sluit aan bij de algemene onderwijsvisie van de Vrije Universiteit. In
deze visie vormen faculteit en universiteit een gemeenschap voor wetenschappelijke
kennisontwikkeling. Deze visie bevat de volgende uitgangspunten:
• De studenten worden serieus genomen als deelnemers aan het proces van
kennisontwikkeling;
• De studenten werken samen met de docenten aan de oplossing van problemen, waarbij
de hoofdvragen en kernbegrippen van het vakgebied centraal staan;
• De studenten maken kennis en doen ervaring op met methoden van onderzoek en de
regels voor samenwerking en communicatie die in het vakgebied gelden;
• De studenten worden zich door reflectie bewust van deze methoden en regels.
In bacheloropleiding Engelse taal en cultuur wordt de specifieke vakkennis vanuit de
onderwijsfilosofie van de VU geplaatst in een breed cultureel en wetenschappelijk perspectief.
Dit concept wordt sinds 2006 vormgegeven met behulp van de tweemajorenstructuur. Door
deze combinatie is het enerzijds mogelijk diep op een specifiek vakgebied in te gaan, terwijl de
studenten anderzijds de mogelijkheid hebben om vanuit een brede interesse te kiezen voor
bijvoorbeeld een combinatie van twee talen.
In de gesprekken is het de commissie echter gebleken dat de docenten zich de didactische
visie, zoals geformuleerd in de vier facultaire uitgangspunten, niet eigen hebben gemaakt.
Docenten vonden het in de gesprekken lastig om deze visie te koppelen aan de opbouw van
het programma. De commissie adviseert om bij de ontwikkeling van de nieuwe opleiding
grondiger na te denken over de invulling van het didactisch concept en de koppeling tussen
het didactisch concept en het curriculum.
Waarborging van doelstellingen en eindtermen in de programma’s
De opleiding heeft in een schema duidelijk gemaakt hoe de verschillende eindtermen
terugkomen in de onderscheiden programmaonderdelen. Daarbij is ook aangegeven op welke
wijze de Dublin-descriptoren aan bod komen. De relatie tussen eindtermen en vakken wordt
verder versterkt door het gebruik van leerlijnen. De commissie is van mening dat de
eindtermen voldoende in het programma tot uiting komen.
De commissie constateert dat de relatie tussen eindtermen en programma beïnvloed wordt
door de keuze van de majoren. Een student die bijvoorbeeld de majoren Engelse taalkunde
en Spaans combineert, verwerft weinig kennis over Engelse literatuur. Studenten die twee
letterkundige majoren combineren, zoals Engelstalige letterkunde en Literatuurwetenschap,
krijgen minder taalkunde en ook minder taalvaardigheidsonderwijs aangeboden. De docenten
met wie de commissie heeft gesproken, gaven aan dat de studenten deze tekortkoming
kunnen remediëren door een minor taalvaardigheid te volgen. Voor studenten die aansluitend
de educatieve master willen volgen, is die minor zelfs verplicht. De commissie constateert dat
deze potentiële problemen een logisch voortvloeisel zijn van de keuze voor de
tweemajorenstructuur. Maar aangezien het om kleine aantallen gaat en aangezien het huidige
studiejaar het laatste is waarin de tweemajorenstructuur wordt aangeboden, ziet de commissie
hierin geen groot struikelblok.
Wetenschappelijke vorming
De bacheloropleiding Engelse taal en cultuur heeft volgens de kritische reflectie een
wetenschappelijk karakter. Dit komt zowel tot uiting in het vakspecifieke deel als in het
algemene (facultaire) deel. Zo worden de kernconcepten bij de bestudering van taal al direct
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
25
in het eerste jaar geproblematiseerd. In het tweede jaar worden verschillende theoretische
benaderingen van tekstverklaring en literaire interpretatie naast elkaar gezet en gecontrasteerd.
Daarnaast leren studenten door het schrijven van research papers en een bachelorscriptie zelf
wetenschappelijk onderzoek te doen, daarop te reflecteren en daarvan verslag te doen.
Het facultaire deel versterkt volgens de commissie deze academische oriëntatie. Alle
bachelorstudenten volgen de onderdelen Academische vaardigheden, Filosofie en (in het
tweede jaar) Methoden van empirisch onderzoek of Methodologie letterkunde. De studenten
geven aan voldoende met onderzoek geconfronteerd te worden, vooral in de werkcolleges. Bij
letterkunde herkent men de onderzoeksgebieden van de docenten, zoals postkoloniale
literatuur en genderstudies, bij taalkunde zijn de tweede- en derdejaarsvakken eveneens
opgebouwd rond de specialisaties van de docenten. De commissie constateert dat de
wetenschappelijke vorming voldoende vorm krijgt in het onderwijs.
Studielast en studeerbaarheid
De instroom bij de bacheloropleiding Engelse taal en cultuur schommelt in de afgelopen
jaren rond de veertig studenten. Het percentage studenten dat nominaal studeert komt in de
buurt van de 70%, waarmee het in lijn is met de prestatieafspraken die binnen de VU zijn
gemaakt.
De studenten met wie de commissie heeft gesproken, ervaren de studielast als relatief laag.
Het aantal contacturen bedraagt (volgens opgave van de opleiding) 10-14 uur per week in het
eerste jaar, 10-12 in het tweede en 8-10 in het derde. De gepercipieerde studielast ligt (bij deze
studenten) tussen de 20 en 30 uur per week. Bij letterkunde kost het lezen van primaire
werken veel tijd, maar de studenten rekenen dat niet altijd mee als studietijd. De studenten
ervaren geen bijzondere struikelblokken. Op basis van deze gesprekken en op basis van de
eigen inschatting van het programma concludeert de commissie dat de opleiding weliswaar
studeerbaar is, maar dat het programma uitdagender zou mogen zijn.
Onderwijsgevend personeel en staf-studentratio
De bacheloropleiding Engelse taal en cultuur beschikt over drie hoogleraren voor de
leerstoelen Engelse taalkunde, Taalgebruik en Cognitie, en Engelstalige letterkunde.
Daarnaast beschikt de opleiding over één universitair hoofddocent en acht universitair
docenten. De docent-studentratio is 1:22,3 (uitgaande van het totaal aan fte’s) of 1:35,4
(uitgaande van de onderwijstijd). De commissie constateert dat er voldoende staf is voor de
onderwijstaken.
Op de aangestelde promovendi na zijn alle docenten gepromoveerd en betrokken bij het
onderzoek. De taalkundedocenten zijn allen lid van de onderzoeksgroep Language, Cognition
and Communication. Drie van de docenten bij letterkunde hebben in de afgelopen vier jaar
de facultaire onderwijsprijs gewonnen. De commissie concludeert dat het inhoudelijk niveau
van de docenten goed is.
De commissie stelt vast dat het beleid en de implementatie van de Basiskwalificatie Onderwijs
(BKO) bij de Faculteit der Letteren nog in de kinderschoenen staan. In het komende jaar zal
een aantal jongere docenten de BKO-opleiding volgen. De universiteit heeft nog niet bepaald
of ook de seniordocenten een BKO moeten behalen. Men overweegt deze docenten een
dossier te laten samenstellen, waarna ze mogelijk nog aanvullende cursussen moeten volgen.
De commissie adviseert de opleiding en daarmee ook de VU met klem om de BKO-regeling
serieus te nemen en ervoor te zorgen dat alle docenten aan deze basiseisen voldoen. De
commissie heeft in dit verband met genoegen geconstateerd dat de afdelingen Taal en
26
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
Letteren inmiddels concrete afspraken hebben gemaakt met de lerarenopleiding van de VU
om voor het eind van 2013 tenminste 30 docenten een BKO te laten behalen.
Studiebegeleiding
De opleiding beschikt over een studieadviseur, die de voortgang van de studenten in de gaten
houdt. Bij achterblijvende resultaten nodigt de adviseur deze studenten uit voor een gesprek.
De studenten die de commissie gesproken heeft, maken ook gebruik van haar diensten. Ze
kunnen via de site een afspraak maken of gebruik maken van het inloopspreekuur. De
studieadviseur helpt bijvoorbeeld bij de keuze tussen de eerste en tweede major. Zij kan ook
een studieplan voor de studenten samenstellen.
Met ingang van het studiejaar 2012-2013 is daarnaast een tutoraat ingesteld, met als doel
vroegtijdig in te spelen op eventuele problemen. Het tutoraat is alleen bedoeld voor de
propedeuse. Tijdens de propedeuse zijn er vier bijeenkomsten gepland. Tijdens de eerste
bijeenkomsten staan de studievaardigheden centraal, daarna worden de bijeenkomsten
ingevuld door docenten die de eerstejaarscollege verzorgen. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om
de voorbereiding van tentamens of de beste werkwijze bij het lezen van grote aantallen
teksten.
De commissie heeft geconstateerd dat de studenten hun weg binnen de opleiding weten te
vinden en geen bijzondere barrières ervaren. Ze kennen de studieadviseur en weten haar te
vinden. Op grond daarvan concludeert de commissie dat de studiebegeleiding afdoende is
ingevuld.
Opleidingsspecifieke voorzieningen en kwaliteitszorg
De studenten zijn over het algemeen tevreden over de voorzieningen. Zij geven aan dat de
universiteitsbibliotheek goed gesorteerd en toegankelijk is. Wel bestaat er zorg bij de docenten
over de bezuinigingen bij de bibliotheek van de VU en over de gevolgen die dit zal hebben
voor de beschikbaarheid van boeken. De meeste studenten werken thuis, maar ze zijn van
mening dat er voldoende werkplekken en computerstilteruimtes zijn om te studeren. Voor de
vertaalvakken maken de studenten gebruik van computerzalen die de faculteit in eigen beheer
heeft.
Voor de Letterenfaculteit is een Facultaire Bibliotheekcommissie ingesteld, die adviseert over
aankopen. De docenten van de opleiding onderhouden goede contacten met de vakreferenten
van deze commissie. Dat zorgt ervoor dat er doorgaans voldoende relevante literatuur voor
bijvoorbeeld werkcolleges aanwezig is.
Voor de bacheloropleidingen in de talen bij de Faculteit der Letteren zijn twee brede
opleidingscommissies (oc) samengesteld. Taal en Communicatie houdt zich bezig met de
taalkundemajoren van Nederlands en de moderne talen, Letterkunde en Cultuur doet
hetzelfde voor de letterkundemajoren. Onder de oc Taal en Communicatie valt ook de
opleiding Communicatie- en Informatiewetenschappen (CIW). Dat betekent dus dat er twee
opleidingscommissies zijn die zich bezighouden met de opleiding Engelse taal en cultuur. De
vertegenwoordigers van beide commissies geven aan dat men door de verwevenheid van de
majoren de oc’s per opleiding heeft moeten opgeven, maar de beide commissies vergaderen
bijna altijd samen. De visitatiecommissie ziet in dat deze werkwijze voortvloeit uit de keuze
voor de tweemajorenstructuur.
In de beide oc’s zitten zeven studentleden. In principe zijn alle opleidingen vertegenwoordigd
door een docent en een student. Soms zijn studentleden moeilijk te vinden. De voorzitter
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
27
geeft aan dat de Studentenraad de verantwoordelijkheid van de werving van studenten op
zich heeft genomen en daar soms moeite mee heeft. De oc staat met een aantal leden wel op
de introductiedag van de eerstejaarsstudenten en probeert daar de studenten te motiveren.
Onder normale omstandigheden komt de oc ongeveer zes keer per jaar bij elkaar. Men
hanteert geen vast vergaderschema, omdat er veel onzekerheid is over de aanlevering van de
stukken. Bij incidenten komt men vaak in een kleiner comité bij elkaar om eventuele
problemen snel te kunnen oplossen. De gesprekspartners kunnen verschillende voorbeelden
noemen van problemen die tussentijds zijn opgelost.
De belangrijkste taken van de oc zijn de bespreking van de evaluaties en het signaleren van
knelpunten. Daarbij hanteert de VU een evaluatiecyclus: alle bachelor- en mastercursussen
worden elke drie jaar geëvalueerd. Daarnaast evalueert men nieuwe cursussen, cursussen van
nieuwe docenten en cursussen die de vorige keer slecht werden geëvalueerd. Maar vanwege
de grote wijzigingen in het seizoen 2013-2014 gaat men in die situatie alle cursussen
evalueren. Dat gebeurt dan niet alleen achteraf, maar ook tussentijds. Door het grote aantal
veranderingen evalueert men veel vaker dan formeel gevraagd wordt.
De vakken die aan de beurt zijn, worden aan het einde van een vak geëvalueerd met
formulieren (schriftelijk en anoniem); deze formulieren worden verwerkt door het
Onderwijscentrum. De uitkomsten gaan naar de betreffende docent, zijn leidinggevende en
de oc. Per opleiding is er een één evaluatiecontactpersoon die een verslag over die opleiding
maakt. Op basis daarvan bepaalt de ocC of er moet worden ingegrepen. Daarnaast maakt de
oc een verslag van de verbeteringen die worden doorgevoerd; dit verslag komt op de
studentenportal te staan. Studenten ontvangen hierover ook een mail.
De oc-leden noemen als bezwaar dat de looptijd van de verwerking van de
evaluatieformulieren veel te lang is, onder andere door de bezuinigingen bij het
Onderwijscentrum. Men wacht op het bezoekmoment (winter 2013) nog op de verwerking
van de laatste evaluaties van vorig studiejaar. Een mogelijkheid zou zijn het traject te
digitaliseren, maar ook die operatie moet worden uitgevoerd door het Onderwijscentrum.
Daarbij speelt het een rol dat de VU sterk bezuinigt op ondersteunend personeel. Voor de
commissie is dit een punt van zorg.
Op basis van de gesprekken met studenten en docenten van de verschillende oc’s heeft de
commissie geconstateerd dat deze studenten en docenten voldoende invulling geven aan hun
taken en verplichtingen. De betrokken studenten en docenten konden ook voorbeelden
noemen van veranderingen die mede door hun toedoen waren doorgevoerd. Ze reageren
proactief en voeren ook tussentijds veranderingen door.
Overwegingen
De commissie ziet in de opleiding Engelse taal en cultuur aan de VU een duidelijk en
samenhangend programma. De invulling van dit programma is afhankelijk van de keuze van
de beide majoren, maar de studenten die kiezen voor combinatie van Engelse taalkunde en
Engelstalige letterkunde volgen in wezen een klassieke opleiding Engels. De algemene
academische vakken vormen daar een goede aanvulling op.
De commissie heeft voldoende inzicht gekregen in de opbouw van en de gedachtegang achter
het programma van de bacheloropleiding Engelse taal en cultuur. De beide majoren worden
gestructureerd met behulp van vier leerlijnen, die ook voldoende herkend worden door de
28
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
studenten. De commissie is van mening dat de eindtermen van deze opleiding voldoende in
het programma tot uiting komen.
Op basis van de gesprekken met studenten, docenten en studieadviseur concludeert de
commissie dat de opleiding studeerbaar is. De studenten ervaren geen onoverkomelijke
struikelblokken. Ook de studiebegeleiding is afdoende ingericht met de inzet van een
studieadviseur en tutoren in het eerste jaar.
De opleiding is voldoende bestaft en beschikt over goed gekwalificeerd personeel. De vaste
stafleden zijn allen gepromoveerd en betrokken bij onderzoek. Op het vlak van BKO
vertoont de opleiding echter een achterstand. De commissie adviseert de opleiding deze
achterstand zo snel mogelijk weg te werken.
Tot slot is de commissie van oordeel dat de opleiding Engelse taal en cultuur beschikt over
voldoende voorzieningen. De OC’s doen met veel inzet en toewijding hun werk en treden
ook proactief op. Wel is een snellere verwerking van de evaluatieresultaten gewenst, maar de
commissie realiseert zich dat de opleiding hiervoor afhankelijk is van andere partijen.
Conclusie
Bacheloropleiding Engelse taal en cultuur: de commissie beoordeelt Standaard 2 als ‘voldoende’.
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
29
Standaard 3: Toetsing en gerealiseerde eindkwalificaties
De opleiding beschikt over een adequaat systeem van toetsing en toont aan dat de beoogde eindkwalificaties
worden gerealiseerd.
Toelichting:
Het gerealiseerde niveau blijkt uit de tussentijdse en afsluitende toetsen, de afstudeerwerken en de wijze waarop
afgestudeerden in de praktijk of in een vervolgopleiding functioneren. De toetsen en de beoordeling zijn valide,
betrouwbaar en voor studenten inzichtelijk.
Bevindingen
Systeem van toetsing
Aan het toetsbeleid van de opleiding ligt een facultair beleid ten grondslag. In dit beleid wordt
beschreven dat elke cursus wordt getoetst en de opleiding bij de meeste cursussen een
combinatie van toetsen en toetsmomenten hanteert. De toetsen sluiten volgens het
toetsbeleid ook aan bij de leerdoelen en de werkvormen van de vakken.
De basis van het toetsbeleid wordt gevormd door het Onderwijs- en Examenreglement
(OER). Hierin is het recht op deelname vastgelegd. Ook de toetsvorm, de beoordeling, de
bekendmaking en geldigheidsduur van de uitslag, het recht op inzage en nabespreking, en de
rol van de examencommissie zijn vastgelegd in de OER.
De commissie heeft de OER en toetsen van meerdere vakken van de opleiding bestudeerd.
De commissie onderschrijft de uitgangspunten over toetsing van de opleiding en heeft tijdens
de visitatie kunnen vaststellen dat ook docenten en studenten hier positief tegenover staan.
De commissie heeft tijdens de gesprekken met de studenten vastgesteld dat zij voorafgaand
aan de toetsing van een vak goed geïnformeerd zijn over de wijze van toetsing en
beoordeling. De commissie heeft voorts een aantal gemaakte toetsen van de opleiding
Engelse taal en cultuur ingezien en zich een oordeel gevormd over het niveau van de toetsen
en de wijze van beoordeling en feedback. De commissie vindt beide adequaat.
De commissie heeft een gesprek gehad met een aantal leden van de examencommissies
Moderne Talen en Culturen (MTC) en Taal en Communicatie (T&C). De eerste
examencommissie (ec) is verantwoordelijk voor de letterkundige scripties, de tweede voor de
taalkundescripties. Ook in dit geval zijn er dus twee commissies betrokken bij de opleiding
Engelse taal en cultuur. De beide ec’s vergaderen afzonderlijk, maar overleggen veel
gezamenlijk. Hun belangrijkste werkzaamheden zijn de productietaken: beslissingen over
verzoeken om vrijstellingen, verzoeken om buitenlandverblijf, toelatingen van hbo-instromers
of verzoeken om een herkansing.
De commissie heeft de ec’s gevraagd naar hun bemoeienis met het scriptietraject. De ec T&C
geeft aan het scriptiecontract, de onderzoeksvraag en het werkplan nauwkeurig te bekijken.
De ec MTC stelt dat de examencommissie formeel verantwoordelijk is voor de haalbaarheid
van de onderzoeksvraag, maar dit in de praktijk overlaat aan de expertise van de docent. In
beide gevallen bekijken de ec’s geen steekproeven van scripties, maar men is wel voornemens
dit vanaf 2013 te gaan doen. Ook is er (nog) geen bemoeienis met de becijfering.
Met ingang van 2011 geldt een facultaire richtlijn die aangeeft dat de beoordeling van
bachelorscripties in handen is van de begeleider. Tot die tijd was er ruimte voor een tweede
lezer. Uit de gesprekken is gebleken dat de opleiding bij letterkundige scripties altijd een
tweede lezer hanteert, bij taalkunde is dat niet altijd het geval. De commissie is van mening
dat een goede scriptiebeoordeling altijd een tweede lezer vergt en adviseert de faculteit om de
30
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
genoemde richtlijn aan te passen. Inmiddels heeft het faculteitsbestuur dit advies ter harte
genomen, met als gevolg dat vanaf 1 maart 2013 alle bachelorscripties (weer) door een tweede
lezer zullen worden beoordeeld.
De commissie acht het daarnaast van belang dat de oordelen over en becijfering van een
scriptie goed onderbouwd worden. Hiervoor is een facultair beoordelingsformulier
ontwikkeld, dat verdeeld is in vijftien deelaspecten. Dit formulier wordt tot nu toe echter niet
door alle docenten gehanteerd. Vanaf het studiejaar 2012-2013 is het formulier verplicht. De
commissie adviseert de ec erop toe te zien dat dit formulier inderdaad uniform wordt
toegepast.
Sinds 2011 is de kwaliteit van toetsing een officieel onderdeel van de bevoegdheden van de
examencommissie. De commissie heeft echter geconstateerd dat hier bij de bacheloropleiding
Engelse taal en cultuur nog geen invulling aan wordt gegeven. Men heeft hiermee gewacht op
het facultaire toetsbeleid. De facultaire toetscommissie is met ingang van 1 maart 2013 van
start gegaan met het formuleren van een taakstelling en een checklist voor de beoordeling van
tentamens. Vanaf het studiejaar 2013-2014 moeten de werkzaamheden van deze commissie
concrete resultaten gaan opleveren. De commissie is positief over het aantreden van deze
commissie, maar constateert wel dat de VU lang heeft gewacht met concrete stappen om de
kwaliteit van de toetsing te bewaken.
De ec’s zijn wel betrokken bij het bestrijden van fraude (vooral plagiaat), maar zij hebben daar
geen initiërende rol in. Docenten melden een vermoeden van fraude bij de ec. De ec nodigt in
zo’n geval de betrokken student dan om een verklaring te geven. De ec bepaalt vervolgens
wat de consequenties zijn. Docenten maken voor de opsporing van fraude gebruik van de
Blackboard-optie Turnitin. Maar uit de gesprekken die de commissie met de docenten heeft
gevoerd, blijkt ten eerste dat dit niet structureel gebeurt en ten tweede dat de docenten niet
tevreden zijn over de mogelijkheden van Turnitin. De commissie adviseert de opleiding
ervoor te zorgen dat er een structurele controle op plagiaat plaatsvindt, en dat hiervoor zo
nodig additionele hulpmiddelen beschikbaar worden gesteld.
Gerealiseerd eindniveau
De commissie heeft vier bachelorscripties gelezen en geconstateerd dat deze van een
voldoende niveau zijn. De oordelen van de commissie komen overeen met de becijfering
door de staf. Alle scripties, ook die met een lager cijfer (6-6,5), voldoen aan de vereiste
criteria. Ze hebben een heldere probleemstelling, benutten de relevante literatuur, zijn redelijk
tot goed gestructureerd en bevatten conclusies en een discussieparagraaf. De opleiding slaagt
er in studenten op te leiden tot het vereiste niveau van een academische bacheloropleiding.
Een andere graadmeter voor het gerealiseerde niveau is de doorstroom naar verschillende
masterprogramma’s. Uit de gesprekken met studenten en docenten blijkt dat vrijwel alle
bachelorstudenten Engelse taal en cultuur doorstromen naar een vervolgopleiding. Na het
voltooien hiervan komen de meeste afgestudeerden terecht in beroepen op het snijvlak van
taal en communicatie, zoals tekstschrijver, webredacteur of journalist. Slechts een klein aantal
blijkt voor het leraarschap te kiezen. Daarnaast stroomt een aantal studenten door in
onderzoeksfuncties. De commissie concludeert dat de afgestudeerden (na het afronden van
een masteropleiding) hun weg in het beroepenveld weten te vinden.
Overwegingen
De commissie heeft onderzocht of de toetsen een goede weergave zijn van het bereikte
niveau, zowel van afzonderlijke cursussen als van de opleiding als geheel, en stelt vast dat zij
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
31
aan de kwaliteitsnormen voldoen. De toetsen die de commissie heeft bekeken, passen bij de
beoogde leerdoelen en zijn adequaat geconstrueerd.
Het toetsbeleid bij de VU verkeert nog in de opstartfase. De examencommissies bekijken
geen (steekproeven van) scripties en hebben (nog) geen bemoeienis met de becijfering. Met
het aantreden van de toetscommissie in het voorjaar van 2013 is hiermee een begin gemaakt.
Daarnaast is er nog onduidelijkheid over de rol van de tweede lezer bij scripties, die tot voor
kort nog niet in alle gevallen was ingevuld. Ook het beleid ter voorkoming van fraude is voor
verbetering vatbaar. De commissie constateert dat de VU lang heeft gewacht met concrete
stappen om de kwaliteit van de toetsing te bewaken en is van mening dat snelle verbetering
geboden is. De commissie heeft er vertrouwen in dat het toetsbeleid in de komende periode
voortvarend geïmplementeerd zal worden.
Ondanks de kritiek op het toetsbeleid is de commissie wel van mening dat de studenten van
de bacheloropleiding het beoogde eindniveau realiseren. Dat constateert de commissie na
lezing van een steekproef van bachelorscripties. De eindwerkstukken zijn van een voldoende
niveau en worden adequaat beoordeeld. Verder stelt de commissie vast de afgestudeerden
hun weg vinden naar vervolgopleidingen op masterniveau en uiteindelijk terecht komen in
passende functies in het beroepenveld.
De commissie heeft het systeem van toetsing en het gerealiseerde eindniveau tegen elkaar
afgewogen en deze afweging valt uit in het voordeel van het gerealiseerde eindniveau.
Daarom komt de commissie tot een voldoende op deze standaard.
Conclusie
Bacheloropleiding Engelse taal en cultuur: de commissie beoordeelt Standaard 3 als ‘voldoende’.
32
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
Algemeen eindoordeel
De commissie komt op basis van het bestudeerde materiaal en de gevoerde gesprekken
tijdens het visitatiebezoek tot het oordeel dat de bacheloropleiding Engelse taal en cultuur op
de drie standaarden voldoende presteert. De doelstellingen van de opleiding, zoals
geformuleerd in de facultaire eindtermen en de eindtermen per major, sluiten voldoende aan
bij het vakgebied. De opleiding heeft een eigen profiel, waarin een functionele benadering van
taal en literatuur centraal staat. De opzet en organisatie van het onderwijsprogramma en de
bijbehorende begeleiding en voorzieningen zijn voldoende. De inhoudelijke en vaardigheidsleerlijnen dragen ertoe bij dat de studenten een brede basiskennis van de Engelse taal en
letterkunde verwerven. Het toetsbeleid verkeert nog in de opstartfase, maar aan de hand van
de toetsen en scripties stelt de commissie vast dat de studenten een voldoende niveau
behalen. De opleiding bereidt de studenten voldoende voor op een aansluitende
masteropleiding.
Conclusie
De commissie beoordeelt de bacheloropleiding Engelse taal en cultuur als ‘voldoende’.
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
33
34
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
II: Bacheloropleiding
Nederlandse taal en cultuur
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
35
36
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
Samenvattend oordeel van de commissie
Dit samenvattend oordeel geeft de bevindingen en overwegingen weer van de commissie
Taal- en Letterkunde 2013 over de bacheloropleiding Nederlandse taal en cultuur aan de Vrije
Universiteit. De commissie baseert haar oordeel op informatie uit de kritische reflecties,
aanvullende informatie naar aanleiding van vooraf geformuleerde vragen van de commissie,
informatie uit de gesprekken tijdens het bezoek, de geselecteerde (eind)scripties en de
documenten die tijdens het bezoek ter inzage beschikbaar waren. De commissie heeft voor de
opleiding zowel positieve aspecten opgemerkt als verbeterpunten gesignaleerd. Na deze tegen
elkaar te hebben afgewogen, is de commissie tot het oordeel gekomen dat de opleiding
Nederlandse taal en cultuur voldoet aan de eisen voor basiskwaliteit die de voorwaarde zijn
voor heraccreditatie.
Standaard 1: Beoogde eindtermen
De commissie is van mening dat de bacheloropleiding Nederlandse taal en cultuur beschikt
over voldoende specifieke eindtermen. De opleiding hanteert eindtermen op drie niveaus:
facultaire eindtermen, opleidingsspecifieke eindtermen en eindtermen per major. De
tweemajorenstructuur maakt het mogelijk om onder de algemene noemer van Nederlandse
taal en cultuur verschillende majoren te combineren. Dat betekent dat niet elke afgestudeerde
dezelfde (majorgebonden) eindtermen behaalt. Het merendeel van de studenten kiest voor de
klassieke combinatie van Nederlandse taalstudies en Nederlandse letterkunde.
De bacheloropleiding Nederlandse taal en cultuur heeft een wetenschappelijke oriëntatie. De
commissie ziet deze wetenschappelijke oriëntatie voldoende in de eindtermen terug. In de
opleidingsspecifieke eindtermen staat de wetenschappelijke beoefening van de Nederlandse
taalkunde, taalbeheersing en letterkunde centraal. Ook de algemene (facultaire) eindtermen
van de opleiding richten zich op intellectuele basisvaardigheden met een academisch karakter,
zoals logisch redeneren, zelfreflectie en zelfkritiek.
De commissie is van mening dat de bacheloropleiding Nederlandse taal en cultuur beschikt
over eindtermen die passen bij het vakgebied. Deze eindtermen sluiten voldoende aan bij het
domeinspecifiek referentiekader en zijn gebaseerd op de Dublin-descriptoren voor een
opleiding op bachelorniveau.
Standaard 2: Onderwijsleeromgeving
De commissie ziet in de opleiding Nederlandse taal en cultuur aan de VU een duidelijk en
samenhangend programma. De invulling van dit programma is afhankelijk van de keuze van
de major. Verreweg de meeste studenten kiezen voor een majorcombinatie van Nederlandse
taalkunde en Nederlandse letterkunde; deze studenten volgen in wezen een klassieke
opleiding Nederlands. Naast twee majoren volgen alle studenten een verplicht pakket van 30
EC, dat bestaat uit een aantal algemene academische vakken en een aantal afdelingsbrede
vakken. Dit zijn inleidende vakken die specifiek zijn ontwikkeld voor taalkundestudenten dan
wel letterkundestudenten, en die afhankelijk zijn van de gekozen majoren. Daarnaast is er de
vaste profileringsruimte van 30 EC, die VU-breed in het eerste semester van het derde jaar
wordt geprogrammeerd.
De commissie heeft voldoende inzicht gekregen in de opbouw van het programma van de
bacheloropleiding Nederlandse taal en cultuur. De commissie is van mening dat de meeste
eindtermen van deze opleiding voldoende in het programma tot uiting komen. Wel is het de
commissie gebleken dat in de major Nederlandse taalstudies het vak taalbeheersing centraal
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
37
staat. De commissie adviseert de opleiding ervoor te zorgen dat de studenten ook in de
toekomst over voldoende taalkundige kennis blijven beschikken.
De academische oriëntatie komt in de visie van het panel voldoende in het programma aan
bod. Deze oriëntatie is zichtbaar in het algemene deel (met name in de vakken Academische
vaardigheden, Filosofie en Methoden van empirisch onderzoek). Daarnaast heeft de
commissie geconstateerd dat ook in het reguliere curriculum onderzoek regelmatig aan de
orde komt, bijvoorbeeld door docenten die eigen onderzoek in hun werkcolleges verwerken.
Op basis van de gesprekken met studenten, docenten en studieadviseur concludeert de
commissie dat de opleiding studeerbaar is. De studenten ervaren geen onoverkomelijke
struikelblokken. Ook de studiebegeleiding is volgens de commissie afdoende ingericht met de
inzet van een studieadviseur en tutoren in het eerste jaar. De studenten geven aan in het
tweede en derde jaar weinig behoefte aan studieadvisering te hebben.
De opleiding is ruim bestaft en beschikt over het algemeen over goed gekwalificeerd
personeel. De bezetting bij taalkunde is beperkt tot één uhd en één ud, maar de commissie is
van mening dat het ook met deze bezetting mogelijk is voldoende taalkundig onderwijs te
verzorgen. Op het vlak van BKO vertoont de opleiding een achterstand. De commissie
adviseert de opleiding deze achterstand zo snel mogelijk weg te werken en constateert dat de
eerste stappen daartoe inmiddels zijn genomen.
Tot slot is de commissie van oordeel dat de opleiding Nederlandse taal en cultuur beschikt
over voldoende voorzieningen. Ook de opleidingsspecifieke kwaliteitszorg is voldoende
ingevuld. De oc’s doen met veel inzet en toewijding hun werk en treden ook proactief op.
Standaard 3: Toetsing en gerealiseerde eindtermen
Het toetsbeleid bij de VU verkeert nog in de opstartfase. De examencommissies bekijken
geen scripties en hebben geen bemoeienis met de becijfering. De visitatiecommissie heeft
vernomen dat de toetscommissie met ingang van 1 maart 2013 met deze en andere
werkzaamheden is begonnen. Daarnaast is er onduidelijkheid over de rol van de tweede lezer
bij scripties, die nog niet in alle gevallen is ingevuld. Ook het beleid ter voorkoming van
fraude is voor verbetering vatbaar. De commissie constateert dat de VU lang heeft gewacht
met concrete stappen om de kwaliteit van de toetsing te bewaken en is van mening dat snelle
verbetering geboden is. De commissie heeft er vertrouwen in dat het toetsbeleid in de
komende periode voortvarend geïmplementeerd zal worden.
De scripties zijn van een voldoende niveau. De commissie heeft een steekproef van
eindwerkstukken beoordeeld en is het eens met de cijfers die de docenten eraan hebben
toegekend. Ook de lager beoordeelde scripties voldoen aan de eisen van een wetenschappelijk
werkstuk. De commissie concludeert op grond daarvan dat de beoogde eindtermen van de
bacheloropleiding Nederlandse taal en cultuur worden gerealiseerd.
38
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
De commissie beoordeelt de standaarden uit het Beoordelingskader voor de beperkte
opleidingsbeoordeling als volgt:
Bacheloropleiding Nederlandse taal en cultuur
Standaard 1: Beoogde eindkwalificaties
Standaard 2: Onderwijsleeromgeving
Standaard 3: Toetsing en gerealiseerde eindkwalificaties
voldoende
voldoende
voldoende
Algemeen eindoordeel
voldoende
De voorzitter en de secretaris van de commissie verklaren hierbij dat alle leden van de
commissie kennis hebben genomen van dit rapport en instemmen met de hierin vastgestelde
oordelen. Zij verklaren ook dat de beoordeling in onafhankelijkheid heeft plaatsgevonden.
Datum: 30 juli 2013
Prof. dr. Theo D’haen
(voorzitter)
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
Drs. Erik van der Spek
(secretaris)
39
40
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
Behandeling van de standaarden uit het Beoordelingskader voor de
beperkte opleidingsbeoordeling
Standaard 1: Beoogde eindkwalificaties
De beoogde eindkwalificaties van de opleiding zijn wat betreft inhoud, niveau en oriëntatie geconcretiseerd en
voldoen aan internationale eisen.
Toelichting:
De beoogde eindkwalificaties passen wat betreft niveau en oriëntatie (bachelor of master; hbo of wo) binnen
het Nederlandse kwalificatieraamwerk. Ze sluiten bovendien aan bij de actuele eisen die in internationaal
perspectief vanuit het beroepenveld en het vakgebied worden gesteld aan de inhoud van de opleiding.
Bevindingen
Domeinspecifieke referentiekader
De Nederlandse bachelor- en masteropleidingen op het gebied van taal- en letterkunde
hanteren een gemeenschappelijk referentiekader. Dit kader heeft betrekking op een breed
scala van opleidingen: vreemdetalenopleidingen, opleidingen op het gebied van de
Nederlandse taal, en opleidingen die vooral aandacht geven aan taal- en literatuurtheoretische
en taaloverstijgende aspecten. Het kader moet dan ook recht doen aan die uiteenlopende
opleidingen.
De opleidingen op het gebied van taal- en letterkunde moeten allereerst kennis en inzicht
bieden in het vakgebied van de opleiding, met inbegrip van de onderwezen taal en cultuur en
de daarbij horende analytische en filologische vaardigheden. Als het gaat om een
vreemdetalenopleiding moet de opleiding de student een goede beheersing van de
bestudeerde taal bijbrengen. Het te bereiken niveau verschilt per taal: voor schooltalen gelden
hogere niveaus dan voor niet-schooltalen. Daarnaast moet de student academisch gevormd
worden met voldoende aandacht voor theorie en methodologie. Volgens het domeinspecifiek
referentiekader leren studenten het verworven inzicht op een wetenschappelijke manier toe te
passen.
In het domeinspecifiek referentiekader zijn deze algemene eisen geoperationaliseerd in een
serie eisen aan de eindtermen voor de bachelor- en de masteropleidingen. Deze eisen zijn
ondergebracht in de rubrieken kennis, vaardigheden/wetenschappelijke vorming,
academische vaardigheden en attitude en afstemming op het afnemend veld. Daarnaast stelt
het domeinspecifiek referentiekader een aantal kaders voor de inhoud en het programma van
de opleidingen.
De commissie heeft het domeinspecifiek referentiekader bestudeerd en is van mening dat het
een goede onderlegger vormt voor de opleidingen op het gebied van taal- en letterkunde. Het
is specifiek genoeg om richtlijnen aan te ontlenen voor de inrichting van de opleidingen in
kwestie, maar tevens algemeen genoeg om de opleidingen in staat te stellen hun eigen
accenten te leggen. Daarmee vormt het domeinspecifieke referentiekader een goede basis
voor de beoordeling van de individuele opleidingen.
Domeinspecifieke eisen en eindtermen
De bacheloropleiding Nederlandse taal en cultuur hanteert eindtermen op drie niveaus:
•
•
Algemene eindtermen die voor alle bacheloropleidingen bij Letteren gelden;
Specifieke eindtermen voor de opleiding;
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
41
•
Eindtermen die gebonden zijn aan een major. Omdat studenten binnen de opleiding
meerdere majoren kunnen combineren, zijn er ook meerdere combinaties van eindtermen
mogelijk.
De algemene eindtermen van de bacheloropleidingen hebben betrekking op algemene
academische vaardigheden. Ze zijn onderverdeeld in vier categorieën:
•
•
•
•
Intellectuele basisvaardigheden;
Onderzoekende houding;
Disciplinaire kennis;
Vakoverstijgende vaardigheden.
Een overzicht is opgenomen in Bijlage 3.
In aanvulling op deze algemene eindtermen hanteert de bacheloropleiding Nederlandse taal
en cultuur opleidingsspecifieke eindtermen, die eveneens zijn opgenomen in Bijlage 3. De
opleiding stelt zich ten doel studenten vertrouwd te maken met de voornaamste objecten van
de Nederlandse taalkunde, Nederlandse taalbeheersing en/of Nederlandse letterkunde en met
de belangrijkste methoden daarbinnen. Verder wil de opleiding bij studenten een kritische
houding ontwikkelen ten aanzien van bestaande opvattingen en inzichten op hun vakgebied.
Studenten leren de eigen bevindingen en adviezen in helder en doelmatig Nederlands te
verwoorden. Tot slot wil de opleiding studenten leren goed te functioneren in een
maatschappelijke functie waarbij een beroep wordt gedaan op hun competenties binnen het
vakgebied.
In de kritische reflectie heeft de opleiding aangegeven op welke wijze de algemene en de
opleidingsspecifieke eindtermen gekoppeld zijn aan de Dublin-descriptoren. De commissie
stelt vast dat de beoogde eindtermen passen bij het domeinspecifieke referentiekader en dat
ze gebaseerd zijn op de Dublin-descriptoren. De commissie is van oordeel dat de doelstelling
van de opleiding erop gericht is de studenten op te leiden tot het niveau van een bachelor en
dat de eindtermen door hun nadruk op de relevante ontwikkelingen in de discipline, de
ethische en normatieve denkwijzen in de wetenschap en de onderzoekende houding duidelijk
een academisch karakter laten zien
Niveau en oriëntatie
De bacheloropleiding Nederlandse taal en cultuur is sinds 2006 gebaseerd op de
tweemajorenstructuur. Binnen Nederlandse taal en cultuur kiezen studenten voor een eerste
major Nederlandse taalstudies of Nederlandse letterkunde. Ze kunnen deze beide majoren
ook combineren; dan volgen ze in wezen een klassieke opleiding in de Neerlandistiek. De
meeste studenten kiezen voor deze combinatie: zes van de zeven studenten die de commissie
gesproken heeft, hadden deze klassieke combinatie gekozen. Volgens de kritische reflectie
kiest 60% van de studenten deze combinatie, met uitschieters tot 80%.
Naast de genoemde combinatie kunnen de studenten ook andere combinaties kiezen. De
combinatie Nederlandse taalstudies met Taalwetenschap trok tot 2010 nog 10-15% van de
studenten, maar is in 2012 niet meer gekozen. De combinatie Nederlandse taalstudies met
Engelse taalkunde werd tot 2010 door ongeveer 10% van de studenten gekozen, maar daarna
nog maar incidenteel. Andere combinaties komen nog minder voor. Zoals aangegeven wordt
de tweemajorenstructuur vanaf het studiejaar 2013-2014 beëindigd. Daarom beperken we ons
verder tot de klassieke combinatie van Nederlandse taalstudies en Nederlandse letterkunde.
42
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
Volgens de kritische reflectie kent de bacheloropleiding Nederlandse taal en cultuur een
wetenschappelijke oriëntatie. De wetenschappelijke beoefening van de Nederlandse
taalkunde, taalbeheersing en letterkunde staat nadrukkelijk centraal. Ook de algemene
(facultaire) eindtermen van de opleiding richten zich expliciet op intellectuele
basisvaardigheden met een academisch karakter, zoals logisch redeneren, zelfreflectie en
zelfkritiek. De commissie ziet deze wetenschappelijke oriëntatie voldoende in de eindtermen
terug.
Overwegingen
De commissie is van mening dat de bacheloropleiding Nederlandse taal en cultuur beschikt
over heldere eindtermen. Dat geldt zowel voor de facultaire als de opleidingsspecifieke
eindtermen. De tweemajorenstructuur maakt het mogelijk om onder de algemene noemer van
Nederlandse taal en cultuur verschillende majoren te combineren. Dat betekent dat niet elke
afgestudeerde dezelfde (majorgebonden) eindtermen behaalt. In de praktijk ziet de commissie
hier geen probleem in, aangezien het merendeel van de studenten kiest voor de klassieke
combinatie van Nederlandse taalstudies en Nederlandse letterkunde. Bovendien vallen ook
andere majorcombinaties wel onder de algemene ‘paraplu’ die gevormd wordt door de
facultaire en opleidingsspecifieke eindtermen. De commissie is van mening dat de eindtermen
voldoende aansluiten bij het domeinspecifiek referentiekader en dat ze gebaseerd zijn op de
Dublin-descriptoren voor een opleiding op bachelorniveau.
Conclusie
Bacheloropleiding Nederlandse taal en cultuur: de commissie beoordeelt Standaard 1 als ‘voldoende’.
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
43
Standaard 2: Onderwijsleeromgeving
Het programma, het personeel en de opleidingsspecifieke voorzieningen maken het voor de instromende
studenten mogelijk de beoogde eindkwalificaties te realiseren.
Toelichting:
De inhoud en vormgeving van het programma stelt de toegelaten studenten in staat de beoogde
eindkwalificaties te bereiken. De kwaliteit van het personeel en van de opleidingsspecifieke voorzieningen is
daarbij essentieel. Programma, personeel en voorzieningen vormen een voor studenten samenhangende
onderwijsleeromgeving.
Bevindingen
Opbouw en samenhang van de programma’s
Zoals reeds beschreven bij Standaard 1 bestaat de opleiding uit twee majoren. Het merendeel
van de studenten Nederlandse taal en cultuur kiest voor de combinatie Nederlandse
taalstudies en Nederlandse letterkunde. Ze kunnen zelf bepalen welke van deze twee majoren
ze als eerste major kiezen: het verschil is dat ze voor deze eerste major de bachelorscriptie
schrijven. Dat betekent dat ze ook aan het einde van het eerste jaar kunnen bepalen welke
hun eerste major wordt.
In totaal bestaat het bachelorcurriculum uit drie jaar en omvat 180 EC. Dit is als volgt
verdeeld:
• Een algemeen deel met een aantal facultair verplichte vakken (Academische vaardigheden
en Filosofie) en een aantal afdelingsbrede vakken (vakken die verplicht zijn voor alle
studenten die een taalkundemajor respectievelijk een letterkundemajor volgen), in totaal
30 EC;
• Eerste major, inclusief scriptie en scriptiecolloquium, 69 EC;
• Tweede major, 51 EC;
• Minor of profileringsruimte, 30 EC.
In het algemene deel van de opleiding staan academische vaardigheden centraal. Daarnaast
volgen de studenten een aantal inleidende vakken op het gebied van de Nederlandse taal en
cultuur. Welke dat precies zijn, hangt af van de combinatie van majoren die de studenten
kiezen. Studenten die de klassieke majorencombinatie van Nederlandse taalstudies en
Nederlandse letterkunde kiezen, volgen het vak Inleiding Literatuurwetenschap en het vak
Discourse-analyse voor letterkundigen. Studenten die twee taalkundige majoren kiezen,
volgen in plaats daarvan de vakken Inleiding Taalwetenschap en Inleiding
Communicatiewetenschap.
Naast dit algemene programma volgen de studenten de vakken die bij hun major(en) horen.
In de major Nederlandse taalstudies staat met ingang van het studiejaar 2012-2013 de
taalbeheersing centraal; in de kritische reflectie is aangegeven dat studenten dan niet meer
kunnen afstuderen in de taalkunde. In het eerste jaar volgen ze de vakken Nederlands in de
etalage (gericht op de verwerving van fundamentele termen en begrippen) en twee vakken
Discourse-analyse (A en B).
In het tweede jaar verdiepen de studenten van de major Nederlandse taalstudies hun
theoretische kennis over informatieverwerking en gedragsbeïnvloeding in het vak
Communicatie via teksten (A en B). In de colleges Gesprekken aan het werk, werken aan
gesprekken (A en B) ontwikkelen de studenten kennis over mondelinge sociale interactie. In
het derde jaar is het eerste semester VU-breed gereserveerd voor de profileringsruimte. In
44
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
deze profileringsruimte hebben de studenten een grote vrijheid: ze kunnen een minor volgen
(binnen of buiten de eigen faculteit), maar ze kunnen deze ruimte ook gebruiken voor een
stage of een verblijf in het buitenland. Aansluitend volgen de studenten een
scriptiecolloquium (3 EC) en schrijven ze een scriptie (6 EC). Parallel hieraan volgen ze nog
een laatste vak: Digitale communicatie of Inleiding taalvariatie.
In de major Nederlandse letterkunde verwerven de studenten in het eerste jaar een literairhistorisch overzicht van de Nederlandse literatuur, verdeeld over vier collegeseries die steeds
een periode behandelen: middeleeuwen, 1550-1830, 1800-1940 en 1940-heden. In het tweede
jaar wordt deze kennis verdiept met een meer thematische benadering.
In de vakken Contemporary Literary Culture en Literaire teksten en benaderingen leren
studenten de literatuur vanuit een internationaal perspectief te benaderen. Het vak Verdieping
Oudere Letterkunde geeft ze inzicht in wetenschappelijke debatten over sleutelteksten uit het
verleden. De uitgeverij en de literaire kritiek staan centraal in het vak Boekwetenschap en het
Literaire Bedrijf. Hierin komt ook het beroepsperspectief aan de orde. Tot slot kunnen de
studenten hun eigen onderzoeksvaardigheden aanscherpen in het Onderzoeksproject
letterkunde. Ook in andere tweede- en derdejaarsvakken komen onderzoek en
onderzoeksvaardigheden geregeld aan bod.
De opzet van het derde jaar is vergelijkbaar met dat van de major Nederlandse taalstudies.
Veel studenten bij letterkunde volgen de minor Aan de slag met literatuur, waarin aandacht
wordt besteed aan de beroepspraktijk. Deze minor bevat onder meer het vak Creatief
schrijven: de VU is naar eigen zeggen de enige universiteit die dit vak aanbiedt op academisch
niveau.
De commissie heeft met de studenten en docenten van gedachten gewisseld over de opbouw
van en de samenhang binnen het programma. De studenten geven aan een duidelijke
samenhang in het programma te zien. In het eerste jaar zijn de vakken inleidend, in de daarop
volgende jaren wordt daarop voortgebouwd. Bij letterkunde waarderen studenten het
chronologisch overzicht, dat in het tweede jaar gevolgd wordt door een meer thematisch
opgezette verdieping.
De faculteit heeft goede voorzieningen om een buitenlands verblijf voor studenten te
faciliteren, zoals ook door de studenten wordt bevestigd. Elk jaar gaat wel een aantal
studenten naar het buitenland; in het afgelopen jaar waren dat er vier van de twintig. Daarmee
komt de opleiding in de buurt van het facultaire streefcijfer van 25%. De studenten kunnen
gebruik maken van een lijstje met universiteiten waarmee afspraken zijn. In het afgelopen jaar
zijn er studenten naar Londen, Zuid-Afrika en Berlijn gegaan.
De commissie heeft tot slot met zowel studenten als docenten gesproken over de
beroepsvoorbereiding en loopbaanoriëntatie. De studenten met wie de commissie heeft
gesproken, gaven aan dat er weinig structurele voorlichting is en dat stages niet actief
gepromoot worden. Ook bij de vorige visitatie was dit een aandachtpunt. De docenten gaven
aan dat ze mede om deze reden de minor Aan de slag met literatuur ontwikkeld hebben. Ook
in Boekwetenschap en literair bedrijf is er enige informatie over de arbeidsmarkt opgenomen,
inclusief een excursie naar uitgeverij Singel 262. Bij taalbeheersing geven de docenten tijdens
de vakken regelmatig inzicht in problemen die je als tekstschrijver of taaladviseur tegen kunt
komen. De commissie waardeert deze ontwikkelingen, maar adviseert de opleiding blijvend
aandacht te besteden aan de beroepsoriëntatie.
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
45
Op basis van de gevoerde gesprekken en na een analyse van het programma en van de
leermiddelen die de commissie ter inzage heeft gehad, constateert zij dat het programma van
een voldoende niveau is.
Didactische uitgangspunten
De Faculteit der Letteren sluit aan bij de algemene onderwijsvisie van de Vrije Universiteit. In
deze visie vormen faculteit en universiteit een gemeenschap voor wetenschappelijke
kennisontwikkeling. Deze visie bevat de volgende uitgangspunten:
• De studenten worden serieus genomen als deelnemers aan het proces van
kennisontwikkeling;
• De studenten werken samen met de docenten aan de oplossing van problemen, waarbij
de hoofdvragen en kernbegrippen van het vakgebied centraal staan;
• De studenten maken kennis en doen ervaring op met methoden van onderzoek en de
regels voor samenwerking en communicatie die in het vakgebied gelden;
• De studenten worden zich door reflectie bewust van deze methoden en regels.
In bacheloropleidingen wordt de specifieke vakkennis vanuit de onderwijsfilosofie van de VU
geplaatst in een breed cultureel en wetenschappelijk perspectief. Dit concept wordt sinds
2006 vormgegeven met behulp van de tweemajorenstructuur. Door deze combinatie is het
enerzijds mogelijk diep op een specifiek vakgebied in te gaan, terwijl de studenten anderzijds
de mogelijkheid hebben om vanuit een brede interesse te kiezen voor bijvoorbeeld een
combinatie van twee talen.
Meer in het bijzonder streeft de opleiding Nederlandse taal en cultuur naar activerend
onderwijs. Dat komt tot uiting in een combinatie van hoorcolleges en kleinschalige
werkcolleges. Doordat studenten mondeling en schriftelijk moeten reageren op vakliteratuur
en op elkaars werkstukken, leren ze dat adequate en integere verantwoording van standpunten
of onderzoeksresultaten vanzelfsprekend is. Daarnaast leren ze om te werken in teamverband.
De commissie is van mening dat de opleiding Nederlandse taal en cultuur een goede invulling
heeft gegeven aan de didactische uitgangspunten van de faculteit.
Waarborging van doelstellingen en eindtermen in de programma’s
De opleiding heeft geen overzicht gemaakt van de wijze waarop de verschillende eindtermen
terugkomen in de onderscheiden programmaonderdelen. Ook de wijze waarop de
programmaonderdelen bijdragen aan de Dublin-descriptoren is niet inzichtelijk gemaakt.
Hierdoor is het voor de commissie moeilijk om te zien of en in welke mate de verschillende
cursussen bijdragen aan de te bereiken eindtermen. De commissie adviseert de opleiding om
alsnog zo’n overzicht op te stellen. Maar de aanduiding van de vakken waarin de verschillende
eindtermen aan bod komen geeft het vertrouwen dat alle aspecten daadwerkelijk in het
programma vertegenwoordigd zijn.
In meer algemene zin heeft de commissie wel inzicht gekregen in de opbouw van en de
gedachtegang achter het programma van de bacheloropleiding Nederlandse taal en cultuur.
Deze gedachtegang is hierboven ook besproken onder het kopje Opbouw en samenhang van
het programma. In hoofdlijnen komt het erop neer dat in de beide majoren in het eerste jaar
een brede inleiding wordt gegeven – thematisch voor de major Nederlandse taalstudies en
chronologisch voor de major Nederlandse letterkunde. In het tweede jaar wordt de theorie op
beide fronten verdiept, waarbij onderzoek ook een grotere plaats krijgt. In het derde jaar staat
(na de profileringsruimte) het eigen onderzoek centraal bij het schrijven van de
bachelorscriptie.
46
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
In het algemeen is de commissie van mening dat de eindtermen van de opleiding voldoende
in het programma tot uiting komen. De commissie heeft wel vragen over de positie van
taalkunde in de major Nederlandse taalstudies. Doordat de opleiding het aandeel van
taalkunde heeft teruggebracht, is het de vraag of de studenten nog voldoende taalkundig
geschoold worden voor bijvoorbeeld het leraarschap. De docenten met wie de commissie
heeft gesproken, geven aan dat dit aspect ook voor hen een punt van zorg is. Zij stellen dat
het aandeel taalkunde is afgenomen op grond van economische motieven en gebrek aan
personeel. Ze geven wel aan dat het vak Nederlands in de etalage nog een stevige component
taalkunde bevat. De commissie twijfelt eraan of de studenten de eindtermen voor taalkunde
wel kunnen behalen en adviseert de opleiding het aandeel van taalkunde in de nieuwe
bacheloropleiding Communicatie- en Informatiewetenschappen te versterken.
Wetenschappelijke vorming
De bacheloropleiding Nederlandse taal en cultuur heeft in de visie van de commissie een
academische oriëntatie. Deze academische oriëntatie komt vooral terug in het algemene deel.
Alle bachelorstudenten volgen de onderdelen Academische vaardigheden, Filosofie en (in het
tweede jaar) Methoden van empirisch onderzoek. Maar ook in het reguliere curriculum komt
onderzoek regelmatig aan de orde, aldus de studenten met wie de commissie heeft gesproken.
De studenten zijn op de hoogte van het onderzoek van de docenten en sluiten daarbij aan bij
de keuze van hun scriptieonderwerpen.
De commissie heeft met de docenten gesproken over een verschuiving van meer academische
vakken naar meer toepassingsgerichte vakken. De commissie was van mening dat die
verschuiving in de nieuwe opzet van de studie zichtbaar is in vakken als Creatief schrijven en
het Schrijvershuisbezoek. De docenten gaven echter aan dat ook in deze vakken het
academisch gehalte voorop staat. Creatief schrijven impliceert bijvoorbeeld een gedegen
kennis van verhaaltechnieken en strategieën. Bij het Schrijvershuisbezoek gaan studenten men
op zoek naar de poëtica van de schrijver en daarvoor lezen de studenten ook veel poëticale
teksten. In beide vakken zit ook een substantiële theoretische component. De commissie kan
zich vinden in deze uitleg.
Studielast en studeerbaarheid
De instroom bij de bacheloropleiding Nederlandse taal en cultuur schommelt in de afgelopen
jaren tussen de tien en twintig studenten: in het studiejaar 2011-2012 bedroeg de instroom 21
studenten. Het percentage studenten dat op schema ligt komt volgens de kritische reflectie in
de buurt van de 70%, waarmee het in lijn is met de prestatieafspraken die binnen de VU zijn
gemaakt.
De studenten met wie de commissie heeft gesproken, ervaren de opleiding als studeerbaar.
Het aantal contacturen bedraagt (volgens opgave van de opleiding) 12-16 uur per week in het
eerste jaar, 10-12 in het tweede en 8-10 in het derde. De gepercipieerde studielast ligt (bij deze
studenten) tussen de 25 en 30 uur per week. Bij navraag bleek wel dat de studenten het lezen
van primaire werken niet altijd als studietijd meetellen. De studenten ervaren geen bijzondere
struikelblokken: ze geven aan dat de studiehandleiding adequate informatie geeft over de
werklast. De commissie concludeert dat de opleiding studeerbaar is.
Onderwijsgevend personeel en staf-studentratio
De bacheloropleiding Nederlandse taal en cultuur beschikt over drie hoogleraren voor de
leerstoelen Taalbeheersing, Oudere Nederlandse Letterkunde en Moderne Nederlandse
Letterkunde. Bij taalkunde is geen hoogleraar meer, de staf bestaat bij taalkunde uit een
universitair docent (ud) en een universitair hoofddocent (uhd). Bij taalbeheersing zijn één
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
47
hoogleraar, twee uhd’s en negen ud’s c.q. docenten werkzaam; deze docenten zijn op twee na
gepromoveerd. Bij letterkunde zijn naast de hoogleraren één uhd en vier ud’s werkzaam. De
docent-studentratio is 1:12,6 (uitgaande van het totaal aan fte’s) of 1:21 (uitgaande van de
onderwijstijd). De commissie constateert dat er ruim voldoende staf is voor de
onderwijstaken.
Alle gepromoveerde docenten zetten zich in voor onderzoek. Ze zijn verbonden aan
onderzoeksprojecten en onderzoeksinstituten, participeren in facultaire zwaartepunten en/of
maken deel uit van de redactie van wetenschappelijke tijdschriften. Eén docent vervult naast
zijn aanstelling bij de VU een bijzonder hoogleraarschap Afrikaanse letterkunde. De
commissie concludeert dat het inhoudelijk niveau van de docenten goed is, alleen het
ontbreken van een hoogleraar taalkunde wordt als een gemis ervaren.
De commissie stelt vast dat het beleid en de implementatie van de Basiskwalificatie Onderwijs
(BKO) aan de VU nog in de kinderschoenen staan. In het komende jaar zal een aantal jongere
docenten de BKO-opleiding volgen. De universiteit heeft nog niet bepaald of ook de
seniordocenten een BKO moeten behalen. Men overweegt deze docenten een dossier te laten
samenstellen, waarna ze mogelijk nog aanvullende cursussen moeten volgen. De commissie
adviseert de opleiding en daarmee ook de VU met klem om de BKO-regeling serieus te
nemen en ervoor te zorgen dat alle docenten aan deze basiseisen voldoen. De commissie
heeft in dit verband met genoegen geconstateerd dat de afdelingen Taal en Letteren inmiddels
concrete afspraken hebben gemaakt met de lerarenopleiding van de VU om voor het eind van
2013 tenminste 30 docenten een BKO te laten behalen.
Studiebegeleiding
De opleiding beschikt over een studieadviseur, die de voortgang van de studenten in de gaten
houdt. Bij achterblijvende resultaten nodigt de adviseur deze studenten uit voor een gesprek.
De studenten die de commissie gesproken heeft, maken ook gebruik van haar diensten. Ze
kunnen via de site een afspraak maken of gebruik maken van het inloopspreekuur. De
studieadviseur helpt bijvoorbeeld bij de keuze tussen de eerste en tweede major. Zij kan ook
een studieplan voor de studenten samenstellen.
Met ingang van het studiejaar 2012-2013 is daarnaast een tutoraat ingesteld, met als doel
vroegtijdig in te spelen op eventuele problemen. Het tutoraat is alleen bedoeld voor de
propedeuse. Tijdens de propedeuse zijn er vier bijeenkomsten gepland. Tijdens de eerste
bijeenkomsten staan de studievaardigheden centraal, daarna worden de bijeenkomsten
ingevuld door docenten die de eerstejaarscollege verzorgen. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om
de voorbereiding van tentamens of de beste werkwijze bij het lezen van grote aantallen
teksten.
De commissie heeft geconstateerd dat de studenten hun weg binnen de opleiding weten te
vinden en geen bijzondere barrière ervaren. Ze kennen de studieadviseur en weten haar te
vinden. Op grond daarvan concludeert de commissie dat de studiebegeleiding afdoende is
ingevuld.
Opleidingsspecifieke voorzieningen en kwaliteitszorg
De studenten zijn over het algemeen tevreden over de voorzieningen. Zij geven aan dat de
universiteitsbibliotheek goed gesorteerd en toegankelijk is. De meeste studenten werken thuis,
maar ze zijn van mening dat er voldoende werkplekken en computerstilteruimtes zijn om te
studeren. Er zijn geen specifieke voorzieningen voor de opleiding Nederlandse taal en
cultuur.
48
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
Voor de Letterenfaculteit is een Facultaire Bibliotheekcommissie ingesteld, die adviseert over
aankopen. De docenten van de opleiding onderhouden goede contacten met de vakreferenten
van deze commissie. Dat zorgt ervoor dat er doorgaans voldoende relevante literatuur voor
bijvoorbeeld werkcolleges aanwezig is. Wel bestaat er zorg bij de docenten over de
bezuinigingen bij de bibliotheek van de VU en over de gevolgen die dit zal hebben voor de
beschikbaarheid van boeken.
Voor de bacheloropleidingen in de talen bij de Faculteit der Letteren zijn twee brede
opleidingscommissies (oc) samengesteld. Taal en Communicatie houdt zich bezig met de
taalkunde-majoren van Nederlands en de moderne talen, Letterkunde en Cultuur doet
hetzelfde voor de letterkunde-majoren. Onder de oc Taal en Communicatie valt ook de
opleiding Communicatie- en Informatiewetenschappen (CIW). Dat betekent dat er dus twee
opleidingscommissies zijn die zich bezighouden met de opleiding Nederlandse taal en cultuur.
De vertegenwoordigers van beide commissies geven aan dat men door de verwevenheid van
de majoren de oc’s per opleiding heeft moeten opgeven. Maar de beide commissies
vergaderen bijna altijd samen. De visitatiecommissie ziet in dat deze werkwijze voortvloeit uit
de keuze voor de tweemajorenstructuur.
In de beide oc’s zitten zeven studentleden. In principe zijn alle opleidingen vertegenwoordigd
door een docent en een student. Soms zijn studentleden moeilijk te vinden. De voorzitter
geeft aan dat de Studentenraad de verantwoordelijkheid van de werving van studenten op
zich heeft genomen en daar soms moeite mee heeft. De oc staat met een aantal leden wel op
de introductiedag van de eerstejaarsstudenten en probeert daar de studenten te motiveren.
Onder normale omstandigheden komt de oc ongeveer zes keer per jaar bij elkaar. Men
hanteert geen vast vergaderschema, omdat er veel onzekerheid is over de aanlevering van de
stukken. Bij incidenten komt men vaak in een kleiner comité bij elkaar om eventuele
problemen snel te kunnen oplossen. De gesprekspartners kunnen verschillende voorbeelden
noemen van problemen die tussentijds zijn opgelost.
De belangrijkste taken van de oc zijn de bespreking van de evaluaties en het signaleren van
knelpunten. Daarbij hanteert de VU een evaluatiecyclus: alle bachelor- en mastercursussen
worden elke drie jaar geëvalueerd. Daarnaast evalueert men nieuwe cursussen, cursussen van
nieuwe docenten en cursussen die de vorige keer slecht werden geëvalueerd. Maar vanwege
de grote wijzigingen in het seizoen 2013-2014 gaat men in die situatie alle cursussen
evalueren. Dat gebeurt dan niet alleen achteraf, maar ook tussentijds. Door het grote aantal
veranderingen evalueert men veel vaker dan formeel gevraagd wordt.
De vakken die aan de beurt zijn, worden aan het einde van een vak geëvalueerd met
formulieren (schriftelijk en anoniem); deze formulieren worden verwerkt door het
Onderwijscentrum. De uitkomsten gaan naar de betreffende docent, zijn leidinggevende en
de oc. Per opleiding is er één evaluatiecontactpersoon die een verslag over die opleiding
maakt. Op basis daarvan bepaalt de oc of er moet worden ingegrepen. Daarnaast maakt de oc
een verslag van de verbeteringen die worden doorgevoerd; dit verslag komt op de
studentenportal te staan. Studenten ontvangen hierover ook een mail.
De oc -leden noemen als bezwaar dat de looptijd van de verwerking van de
evaluatieformulieren veel te lang is, onder andere door de bezuinigingen bij het
Onderwijscentrum. Men wacht op het bezoekmoment (winter 2013) nog op de verwerking
van de laatste evaluaties van vorig studiejaar. Een mogelijkheid zou zijn het traject te
digitaliseren, maar ook die operatie moet worden uitgevoerd door het Onderwijscentrum.
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
49
Daarbij speelt een rol dat de VU sterk bezuinigt op ondersteunend personeel. Voor de
commissie is dit een punt van zorg.
Op basis van de gesprekken met studenten en docenten van de verschillende oc’s heeft de
commissie geconstateerd dat deze studenten en docenten voldoende invulling geven aan hun
taken en verplichtingen. De betrokken studenten en docenten konden ook voorbeelden
noemen van veranderingen die mede door hun toedoen waren doorgevoerd. Ze reageren
proactief en voeren ook tussentijds veranderingen door.
Overwegingen
De commissie ziet in de opleiding Nederlandse taal en cultuur aan de VU een duidelijk en
samenhangend programma. De invulling van dit programma is afhankelijk van de keuze van
majoren, maar de studenten die kiezen voor een combinatie van Nederlandse taalstudies en
Nederlandse letterkunde volgen in wezen een klassieke opleiding Nederlands. De algemene
academische vakken vormen daar een goede aanvulling op. Ook studenten die een eerste
major Nederlandse taalstudies of Nederlandse letterkunde combineren met (bijvoorbeeld) een
major Spaans of een major Literatuurwetenschap, vallen onder de opleiding Nederlandse taal
en cultuur. Omdat deze combinaties minder voorkomen, heeft de commissie zich hiermee
niet bezig gehouden.
De commissie heeft voldoende inzicht gekregen in de opbouw van en de gedachtegang achter
het programma van de bacheloropleiding Nederlandse taal en cultuur. De commissie is van
mening dat in het algemeen de eindtermen van deze opleiding voldoende in het programma
tot uiting komen. Wel vraagt de commissie zich af of de studenten met het huidige aanbod
aan taalkundige vakken de beoogde eindtermen kunnen behalen. De commissie adviseert de
opleiding het aandeel van de taalkunde in de major Nederlandse taalstudies te versterken.
Op basis van de gesprekken met studenten, docenten en studieadviseur concludeert de
commissie dat de opleiding studeerbaar is. De studenten ervaren geen onoverkomelijke
struikelblokken. Ook de studiebegeleiding is afdoende ingericht met de inzet van een
studieadviseur en tutoren in het eerste jaar.
De opleiding is ruim bestaft en beschikt over het algemeen over goed gekwalificeerd
personeel. De bezetting bij taalkunde is beperkt tot één uhd en één ud, maar de commissie is
van mening dat het ook met deze bezetting mogelijk is voldoende taalkundig onderwijs te
verzorgen. Op het vlak van BKO vertoont de opleiding echter een achterstand. De
commissie adviseert de opleiding deze achterstand zo snel mogelijk weg te werken en
constateert dat hiertoe stappen zijn gezet.
Tot slot is de commissie van oordeel dat de opleiding Nederlandse taal en cultuur beschikt
over voldoende voorzieningen. Ook de opleidingsspecifieke kwaliteitszorg is voldoende
ingevuld. De oc’s doen met veel inzet en toewijding hun werk en treden ook proactief op.
Wel is een snellere verwerking van de evaluatieresultaten gewenst, maar de commissie
realiseert zich dat de opleiding hiervoor afhankelijk is van andere partijen.
Conclusie
Bacheloropleiding Nederlandse taal en cultuur: de commissie beoordeelt Standaard 2 als ‘voldoende’.
50
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
Standaard 3: Toetsing en gerealiseerde eindkwalificaties
De opleiding beschikt over een adequaat systeem van toetsing en toont aan dat de beoogde eindkwalificaties
worden gerealiseerd.
Toelichting:
Het gerealiseerde niveau blijkt uit de tussentijdse en afsluitende toetsen, de afstudeerwerken en de wijze waarop
afgestudeerden in de praktijk of in een vervolgopleiding functioneren. De toetsen en de beoordeling zijn valide,
betrouwbaar en voor studenten inzichtelijk.
Bevindingen
Systeem van toetsing
Aan het toetsbeleid van de opleiding ligt een facultair beleid ten grondslag. In dit beleid wordt
beschreven dat elke cursus wordt getoetst en de opleiding bij de meeste cursussen een
combinatie van toetsen en toetsmomenten hanteert. De toetsen sluiten volgens het
toetsbeleid ook aan bij de leerdoelen en de werkvormen van de vakken.
De basis van het toetsbeleid wordt gevormd door het Onderwijs- en Examenreglement
(OER). Hierin is het recht op deelname vastgelegd. Ook de toetsvorm, de beoordeling, de
bekendmaking en geldigheidsduur van de uitslag, het recht op inzage en nabespreking, en de
rol van de examencommissie zijn vastgelegd in de OER.
De commissie heeft de OER en toetsen van meerdere vakken van de opleiding bestudeerd.
De commissie onderschrijft de uitgangspunten over toetsing van de opleiding en heeft tijdens
de visitatie kunnen vaststellen dat ook docenten en studenten hier positief tegenover staan De
commissie heeft vastgesteld tijdens de gesprekken met de studenten dat zij voorafgaand aan
de toetsing van een vak goed geïnformeerd zijn over de wijze van toetsing en beoordeling. De
commissie heeft voorts een aantal gemaakte toetsen van de opleiding Nederlandse taal en
cultuur ingezien en zich een oordeel gevormd over het niveau van de toetsen en de wijze van
beoordeling en feedback. De commissie vindt beide adequaat.
De commissie heeft een gesprek gehad met een aantal leden van de examencommissies
Moderne Talen en Culturen (MTC) en Taal en Communicatie (T&C). De eerste
examencommissie (ec) is verantwoordelijk voor de letterkundige scripties, de tweede voor de
taalkundescripties. Ook in dit geval zijn er dus twee commissies betrokken bij de opleiding
Nederlandse taal en cultuur. De beide ec’s vergaderen afzonderlijk, maar overleggen veel
gezamenlijk. Hun belangrijkste werkzaamheden zijn de productietaken: beslissingen over
verzoeken om vrijstellingen, verzoeken om buitenlandverblijf, toelatingen van hbo-instromers
of verzoeken om een herkansing.
De commissie heeft de ec’s gevraagd naar hun bemoeienis met het scriptietraject. De ec T&C
geeft aan het scriptiecontract, de onderzoeksvraag en het werkplan nauwkeurig te bekijken.
De ec MTC stelt dat de examencommissie formeel verantwoordelijk is voor de haalbaarheid
van de onderzoeksvraag, maar dit in de praktijk overlaat aan de expertise van de docent. In
beide gevallen bekijken de ec’s geen steekproeven van scripties, maar men is wel voornemens
dit vanaf 2013 te gaan doen. Ook is er (nog) geen bemoeienis met de becijfering.
Met ingang van 2011 geldt een facultaire richtlijn die aangeeft dat de beoordeling van
bachelorscripties in handen is van de begeleider. Tot die tijd was er ruimte voor een tweede
lezer. Uit de gesprekken is gebleken dat de opleiding bij letterenscripties altijd een tweede
lezer hanteert, bij taalkunde is dat niet altijd het geval. De commissie is van mening dat een
goede scriptiebeoordeling altijd een tweede lezer vergt en adviseert de faculteit om de
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
51
genoemde richtlijn aan te passen. Inmiddels heeft het faculteitsbestuur dit advies ter harte
genomen, met als gevolg dat vanaf 1 maart 2013 alle bachelorscripties (weer) door een tweede
lezer zullen worden beoordeeld.
De commissie acht het daarnaast van belang dat de oordelen over en becijfering van een
scriptie goed onderbouwd worden. Hiervoor is een facultair beoordelingsformulier
ontwikkeld, dat verdeeld is in vijftien deelaspecten. Dit formulier is tot nu toe echter niet
door alle docenten gehanteerd. Vanaf het studiejaar 2012-2013 is het formulier verplicht. De
commissie adviseert de ec erop toe te zien dat dit formulier inderdaad uniform wordt
toegepast.
Sinds 2011 is de kwaliteit van toetsing een officieel onderdeel van de bevoegdheden van de
examencommissie. De commissie heeft echter geconstateerd dat hier bij de bacheloropleiding
Nederlandse taal en cultuur nog geen invulling aan is gegeven. Men heeft hiermee gewacht op
het facultaire toetsbeleid. De facultaire toetscommissie is met ingang van 1 maart 2013 van
start gegaan met het formuleren van een taakstelling en een checklist voor de beoordeling van
tentamens. Vanaf het studiejaar 2013-2014 moeten de werkzaamheden van deze commissie
concrete resultaten gaan opleveren. De commissie is positief over het aantreden van deze
commissie, maar constateert wel dat de VU lang heeft gewacht met concrete stappen om de
kwaliteit van de toetsing te bewaken.
De ec’s zijn wel betrokken bij het bestrijden van fraude (vooral plagiaat). Maar zij hebben
daar geen initiërende rol in. Docenten melden een vermoeden van fraude bij de ec. De ec
nodigt in zo’n geval de betrokken student uit om een verklaring te geven. De ec bepaalt
vervolgens wat de consequenties zijn. Docenten maken voor de opsporing van fraude gebruik
van de Blackboard-optie Turnitin. Maar uit de gesprekken die de commissie met de docenten
heeft gevoerd, blijkt ten eerste dat dit niet structureel gebeurt en ten tweede dat de docenten
niet tevreden zijn over de mogelijkheden van Turnitin. De commissie adviseert de opleiding
ervoor te zorgen dat er een structurele controle op plagiaat plaatsvindt, en dat hiervoor zo
nodig additionele hulpmiddelen beschikbaar worden gesteld.
Gerealiseerd eindniveau
De commissie heeft vier bachelorscripties gelezen en heeft geconstateerd dat deze van een
voldoende niveau zijn. De oordelen van de commissie komen overeen met de becijfering
door de staf. Alle scripties, ook die met een lager cijfer (6-6,5), voldoen aan de vereiste
criteria. Ze hebben een heldere probleemstelling, benutten de relevante literatuur, zijn redelijk
tot goed gestructureerd en bevatten conclusies en een discussieparagraaf. De opleiding slaagt
er in studenten op te leiden tot het vereiste niveau van een academische bacheloropleiding.
Een andere graadmeter voor het gerealiseerde niveau is de doorstroom naar verschillende
masterprogramma’s. De kritische reflectie laat zien dat vrijwel alle bachelorstudenten
Nederlandse taal en cultuur doorstromen naar een vervolgopleiding. Een enkele
afgestudeerde volgt tijdens de bacheloropleiding de educatieve minor en gaat daarmee aan de
slag als leraar met een tweedegraads bevoegdheid.
Na het voltooien van een masteropleiding vinden veel afgestudeerden eveneens hun weg naar
het leraarschap, zo blijkt uit de kritische reflectie. Zij volgen dan de educatieve
masteropleiding en verwerven daarmee een eerstegraads bevoegdheid. Studenten met als
hoofdrichting taalbeheersing komen daarnaast vaak te werken in de voorlichting en de public
relations. Studenten met als hoofdrichting letterkunde werken vaak in het beroepenveld van
uitgeverij, krant, bibliotheek en het boekenvak. Daarnaast stromen studenten uit beide
52
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
hoofdrichtingen door in onderzoeksfuncties. De commissie concludeert dat de
afgestudeerden (na het afronden van een masteropleiding) hun weg in het beroepenveld
weten te vinden.
Overwegingen
De commissie heeft onderzocht of de toetsen een goede weergave zijn van het bereikte
niveau, zowel van afzonderlijke cursussen als van de opleiding als geheel, en stelt vast dat zij
aan de kwaliteitsnormen voldoen. De toetsen die de commissie heeft bekeken, passen bij de
beoogde leerdoelen en zijn adequaat geconstrueerd.
Het toetsbeleid bij de VU verkeert nog in de opstartfase. De examencommissies bekijken
geen (steekproeven van) scripties en hebben (nog) geen bemoeienis met de becijfering. Met
het aantreden van de toetscommissie in het voorjaar van 2013 is hiermee een begin gemaakt.
Daarnaast is er nog onduidelijkheid over de rol van de tweede lezer bij scripties, die tot voor
kort nog niet in alle gevallen was ingevuld. Ook het beleid ter voorkoming van fraude is voor
verbetering vatbaar. De commissie constateert dat de VU lang heeft gewacht met concrete
stappen om de kwaliteit van de toetsing te bewaken en is van mening dat snelle verbetering
geboden is. De commissie heeft er vertrouwen in dat het toetsbeleid in de komende periode
voortvarend geïmplementeerd zal worden.
Ondanks de kritiek op het toetsbeleid is de commissie wel van mening dat de studenten van
de bacheloropleiding het beoogde eindniveau realiseren. Dat constateert de commissie na
lezing van een steekproef van bachelorscripties. De eindwerkstukken zijn van een voldoende
niveau en worden adequaat beoordeeld. Verder stelt de commissie vast dat de afgestudeerden
hun weg vinden naar vervolgopleidingen op masterniveau en uiteindelijk terecht komen in
passende functies in het beroepenveld.
De commissie heeft het systeem van toetsing en het gerealiseerde eindniveau tegen elkaar
afgewogen en deze afweging valt uit in het voordeel van het gerealiseerde eindniveau.
Daarom komt de commissie tot een voldoende op deze standaard.
Conclusie
Bacheloropleiding Nederlandse taal en cultuur: de commissie beoordeelt Standaard 3 als ‘voldoende’.
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
53
Algemeen eindoordeel
De commissie komt op basis van het bestudeerde materiaal en de gevoerde gesprekken
tijdens het visitatiebezoek tot het oordeel dat de bacheloropleiding Nederlandse taal en
cultuur op de drie standaarden voldoende presteert. De doelstellingen van de opleiding, zoals
geformuleerd in de facultaire eindtermen, de opleidingseindtermen en de eindtermen per
major, sluiten voldoende aan bij het vakgebied. De meeste studenten combineren de majoren
Nederlandse taalkunde en Nederlandse letterkunde en volgen daarmee een klassieke opleiding
in de Neerlandistiek. De organisatie van het onderwijsprogramma en de bijbehorende
begeleiding en voorzieningen zijn voldoende en dragen ertoe bij dat de studenten een brede
basiskennis van de Nederlandse taal en letterkunde verwerven. Het toetsbeleid verkeert nog
in de opstartfase, maar aan de hand van de toetsen en scripties stelt de commissie vast dat de
studenten een voldoende niveau behalen. De opleiding bereidt de studenten voldoende voor
op een aansluitende masteropleiding.
Conclusie
De commissie beoordeelt de bacheloropleiding Nederlandse taal en cultuur als ‘voldoende’.
54
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
III: Bacheloropleiding
Taalwetenschap
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
55
56
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
Samenvattend oordeel van de commissie
Dit samenvattend oordeel geeft de bevindingen en overwegingen weer van de commissie
Taal- en Letterkunde 2013 over de bacheloropleiding Taalwetenschap aan de Vrije
Universiteit. De commissie baseert haar oordeel op de kritische reflecties, aanvullende
informatie naar aanleiding van vragen van de commissie, informatie uit de gesprekken tijdens
het bezoek, de geselecteerde (eind)scripties en de documenten die tijdens het bezoek ter
inzage waren. De commissie heeft voor de opleiding zowel positieve aspecten opgemerkt als
verbeterpunten gesignaleerd. Na deze tegen elkaar te hebben afgewogen, is de commissie tot
het oordeel gekomen dat de opleiding Taalwetenschap voldoet aan de eisen voor
basiskwaliteit die de voorwaarde zijn voor heraccreditatie.
Standaard 1: Beoogde eindtermen
De commissie is van mening dat de bacheloropleiding Taalwetenschap beschikt over heldere
eindtermen. De opleiding hanteert eindtermen op twee niveaus: facultaire en
opleidingsgebonden eindtermen. De tweemajorenstructuur maakt het mogelijk om onder de
algemene noemer van Taalwetenschap verschillende majoren te combineren. De studenten
kunnen een eerste major Taalwetenschap combineren met een tweede major Nederlandse
taalstudies, Engelse taalkunde of Spaans. Dat betekent dat niet elke afgestudeerde dezelfde
(majorgebonden) eindtermen behaalt. De studenten behalen echter wel allemaal de facultaire
en opleidingsgebonden eindtermen.
De bacheloropleiding Taalwetenschap combineert een wetenschappelijke oriëntatie met een
duidelijke gerichtheid op de beroepspraktijk. De vertaalslag van theorie naar praktijk vormt
een onderscheidend kenmerk van de opleiding. Daarnaast onderscheidt de opleiding zich in
de aandacht voor taalverwerving, met name atypische taalverwerving (bij bijvoorbeeld
dyslexie en in NT2-onderwijs).
De commissie is van mening dat de bacheloropleiding Taalwetenschap beschikt over
facultaire en opleidingsgebonden eindtermen die passen bij het vakgebied. Deze eindtermen
sluiten voldoende aan bij het domeinspecifiek referentiekader en zijn gebaseerd op de Dublindescriptoren voor een opleiding op bachelorniveau.
Standaard 2: Onderwijsleeromgeving
De major Taalwetenschap biedt in de ogen van de commissie een breed en compleet
programma. De invulling van dit programma is mede afhankelijk van de keuze voor een
tweede major. Naast twee majoren volgen alle studenten een verplicht pakket van 30 EC, dat
bestaat uit een aantal algemene academische vakken en een aantal afdelingsbrede vakken. Dit
zijn inleidende vakken die specifiek zijn ontwikkeld voor (in dit geval) taalkundestudenten.
Daarnaast is er de vaste profileringsruimte van 30 EC, die VU-breed in het eerste semester
van het derde jaar wordt geprogrammeerd. In deze profileringsruimte kunnen de studenten
een minor volgen (binnen de eigen faculteit of daarbuiten), maar ze kunnen ook een stage
doen of een onderdeel van hun studie in het buitenland volgen.
De commissie is van mening dat de bacheloropleiding Taalwetenschap een duidelijke opbouw
heeft. De beroepsoriëntatie vormt een rode draad in het curriculum; veel vakken hebben
(mede) een toegepast karakter. Ook de academische oriëntatie komt in de visie van de
commissie voldoende in het programma tot uiting, zowel in het vakspecifieke deel als in het
algemene (facultaire) deel. De commissie waardeert dat ook in de toepassingsgerichte vakken
het academisch karakter gewaarborgd wordt.
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
57
Op basis van de gevoerde gesprekken en op basis van een eigen analyse van curriculum en
studiemateriaal concludeert de commissie dat de opleiding studeerbaar is. De meeste
studenten ervaren geen bijzondere struikelblokken en vinden voldoende uitdaging in de
opleiding. Ook de studiebegeleiding is volgens de commissie voldoende ingevuld.
De opleiding is ruim bestaft en beschikt over goed gekwalificeerd personeel. De vaste
stafleden zijn allen gepromoveerd en betrokken bij onderzoek. Op het vlak van BKO
vertoont de opleiding echter een achterstand. De commissie adviseert de opleiding deze
achterstand zo snel mogelijk weg te werken en constateert dat de eerste stappen daartoe
inmiddels zijn genomen.
Tot slot is de commissie van oordeel dat de opleiding Taalwetenschap beschikt over
voldoende voorzieningen. De oc doet met veel inzet en toewijding haar werk en treedt ook
proactief op.
Standaard 3: Toetsing en gerealiseerde eindtermen
Het toetsbeleid bij de VU verkeert nog in de opstartfase. De examencommissies bekijken
geen scripties en hebben geen bemoeienis met de becijfering. De visitatiecommissie heeft
vernomen dat de toetscommissie met ingang van 1 maart 2013 met deze en andere
werkzaamheden is begonnen. Daarnaast is er onduidelijkheid over de rol van de tweede lezer
bij scripties, die nog niet in alle gevallen is ingevuld. Ook het beleid ter voorkoming van
fraude is voor verbetering vatbaar. De commissie constateert dat de VU lang heeft gewacht
met concrete stappen om de kwaliteit van de toetsing te bewaken en is van mening dat snelle
verbetering geboden is. Ondanks dat heeft de commissie er voldoende vertrouwen in dat het
toetsbeleid in de komende periode voortvarend geïmplementeerd zal worden.
Het niveau van de scripties is voldoende. De commissie heeft een steekproef van
eindwerkstukken beoordeeld en is het eens met de cijfers die de docenten eraan hebben
toegekend. Ook de lager beoordeelde scripties voldoen aan de eisen van een wetenschappelijk
werkstuk. De commissie concludeert op grond daarvan dat de beoogde eindtermen van de
bacheloropleiding Taalwetenschap worden gerealiseerd.
De commissie beoordeelt de standaarden uit het Beoordelingskader voor de beperkte
opleidingsbeoordeling als volgt:
Bacheloropleiding Taalwetenschap
Standaard 1: Beoogde eindkwalificaties
Standaard 2: Onderwijsleeromgeving
Standaard 3: Toetsing en gerealiseerde eindkwalificaties
voldoende
voldoende
voldoende
Algemeen eindoordeel
voldoende
58
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
De voorzitter en de secretaris van de commissie verklaren hierbij dat alle leden van de
commissie kennis hebben genomen van dit rapport en instemmen met de hierin vastgestelde
oordelen. Zij verklaren ook dat de beoordeling in onafhankelijkheid heeft plaatsgevonden.
Datum: 30 juli 2013
Prof. dr. Theo D’haen
(voorzitter)
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
Drs. Erik van der Spek
(secretaris)
59
60
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
Behandeling van de standaarden uit het Beoordelingskader voor de
beperkte opleidingsbeoordeling
Standaard 1: Beoogde eindkwalificaties
De beoogde eindkwalificaties van de opleiding zijn wat betreft inhoud, niveau en oriëntatie geconcretiseerd en
voldoen aan internationale eisen.
Toelichting:
De beoogde eindkwalificaties passen wat betreft niveau en oriëntatie (bachelor of master; hbo of wo) binnen
het Nederlandse kwalificatieraamwerk. Ze sluiten bovendien aan bij de actuele eisen die in internationaal
perspectief vanuit het beroepenveld en het vakgebied worden gesteld aan de inhoud van de opleiding.
Bevindingen
Domeinspecifieke referentiekader
De Nederlandse bachelor- en masteropleidingen op het gebied van taal- en letterkunde
hanteren een gemeenschappelijk referentiekader. Dit kader heeft betrekking op een breed
scala van opleidingen: vreemdetalenopleidingen, opleidingen op het gebied van de
Nederlandse taal, en opleidingen die vooral aandacht geven aan taal- en literatuurtheoretische
en taaloverstijgende aspecten. Het kader moet dan ook recht doen aan die uiteenlopende
opleidingen.
De opleidingen op het gebied van taal- en letterkunde moeten allereerst kennis en inzicht
bieden in het vakgebied van de opleiding, met inbegrip van de onderwezen taal en cultuur en
de daarbij horende analytische en filologische vaardigheden. Als het gaat om een
vreemdetalenopleiding moet de opleiding de student een goede beheersing van de
bestudeerde taal bijbrengen. Het te bereiken niveau verschilt per taal: voor schooltalen gelden
hogere niveaus dan voor niet-schooltalen. Daarnaast moet de student academisch gevormd
worden met voldoende aandacht voor theorie en methodologie. Volgens het domeinspecifiek
referentiekader leren studenten het verworven inzicht op een wetenschappelijke manier toe te
passen.
In het domeinspecifiek referentiekader zijn deze algemene eisen geoperationaliseerd in een
serie eisen aan de eindtermen voor de bachelor- en de masteropleidingen. Deze eisen zijn
ondergebracht in de rubrieken kennis, vaardigheden/wetenschappelijke vorming,
academische vaardigheden en attitude en afstemming op het afnemend veld. Daarnaast stelt
het domeinspecifiek referentiekader een aantal kaders voor de inhoud en het programma van
de opleidingen.
De commissie heeft het domeinspecifiek referentiekader bestudeerd en is van mening dat het
een goede onderlegger vormt voor de opleidingen op het gebied van taal- en letterkunde. Het
is specifiek genoeg om richtlijnen aan te ontlenen voor de inrichting van de opleidingen in
kwestie, maar tevens algemeen genoeg om de opleidingen in staat te stellen hun eigen
accenten te leggen. Daarmee vormt het domeinspecifieke referentiekader een goede basis
voor de beoordeling van de individuele opleidingen.
Domeinspecifieke eisen en eindtermen
De bacheloropleiding Taalwetenschap hanteert eindtermen op twee niveaus:
•
•
Algemene eindtermen die voor alle bacheloropleidingen bij Letteren gelden;
Eindtermen die gebonden zijn aan de opleiding.
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
61
De algemene eindtermen van de bacheloropleidingen hebben betrekking op algemene
academische vaardigheden. Ze zijn onderverdeeld in vier categorieën:
•
•
•
•
Intellectuele basisvaardigheden;
Onderzoekende houding;
Disciplinaire kennis;
Vakoverstijgende vaardigheden.
Een overzicht is opgenomen in Bijlage 3 bij dit rapport.
In aanvulling op deze algemene eindtermen hanteert de bacheloropleiding Taalwetenschap
opleidingsgebonden eindtermen, die voortvloeien uit het onderwijs- en examenreglement
(OER). Een overzicht van deze eindtermen is opgenomen als Bijlage 3. De studenten doen
allereerst inzicht op in de theoretische aspecten van de taalwetenschap en leren de verworven
kennis in de praktijk te brengen. Ze leren wetenschappelijk te denken, handelen en
communiceren. Verder leren de studenten de vakwetenschappelijke kennis in een bredere
wijsgerige en maatschappelijke context te plaatsen. Afronding van de opleiding geeft
automatisch toegang tot de aansluitende masteropleiding, te weten de master Taalwetenschap.
De commissie stelt vast dat de beoogde eindtermen passen bij het domeinspecifieke
referentiekader en dat ze gebaseerd zijn op de Dublin-descriptoren. De commissie is van
oordeel dat de doelstelling van de opleiding erop gericht is de studenten op te leiden tot het
niveau van een bachelor. De combinatie van de algemene facultaire eindtermen en de
specifieke eindtermen van de opleiding geven de commissie voldoende vertrouwen dat het
academisch karakter van de opleiding is gewaarborgd.
Niveau en oriëntatie
De studenten kunnen een eerste major Taalwetenschap combineren met een tweede major
Nederlandse taalstudies, Engelse taalkunde of Spaans. Een combinatie van Taalwetenschap
met een tweede major Nederlandse taalstudies legt de nadruk op de bredere theoretische en
praktische aspecten van de taalkunde. De student leert enerzijds om de taalstructuur dieper te
doorgronden, anderzijds wordt er veel aandacht besteed aan een diepgaande analyse van
taalgebruik. Bij de combinatie met Engelse taalkunde of Spaans ligt de nadruk op de
toepassing van de kennis over taalsystemen en taalverwervingsprocessen. Het leren van een
vreemde taal krijgt daarbij veel aandacht.
Bij elk van de genoemde majorencombinaties is de wetenschappelijke oriëntatie duidelijk
aanwezig. De commissie ziet deze oriëntatie terug in de eindtermen 3, 4, 5 en 6. De opleiding
wil studenten afleveren die zelfstandig een wetenschappelijk onderzoek kunnen uitvoeren.
Naast de wetenschappelijke oriëntatie is ook de gerichtheid op de beroepspraktijk duidelijk
aanwezig. Binnen de opleiding ligt het accent op de vertaalslag van theorie naar praktijk, zoals
ook tot uiting komt in eindterm 2. Volgens de kritische reflectie is deze vertaalslag zichtbaar
in vrijwel alle vakken binnen de major Taalwetenschap. Een tweede punt waarin de opleiding
zich onderscheidt, is de aandacht die gegeven wordt aan taalverwerving (waarbij het vooral
gaat om atypische taalverwerving, zoals tot uiting komt in de aandacht voor onderwerpen als
dyslexie en NT2-onderwijs).
Overwegingen
De commissie is van mening dat de bacheloropleiding Taalwetenschap beschikt over
voldoende specifieke eindtermen. Dat geldt voor zowel de facultaire als de
62
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
opleidingsgebonden eindtermen. Deze eindtermen geven de opleiding een wetenschappelijke
oriëntatie. De opleiding heeft in de ogen van de commissie bovendien een duidelijk eigen
profiel, waarin de vertaling van theorie naar praktijk en de aandacht voor taalverwerving
onderscheidende kenmerken zijn.
De tweemajorenstructuur maakt het mogelijk om een eerste major Taalwetenschap te
combineren met drie verschillende tweede majoren. Dat betekent dat niet elke afgestudeerde
dezelfde (majorgebonden) eindtermen behaalt. De studenten behalen echter wel allemaal de
facultaire eindtermen en de eindtermen van de opleiding Taalwetenschap. De commissie is
van mening dat de eindtermen voldoende aansluiten bij het domeinspecifiek referentiekader
en dat ze gebaseerd zijn op de Dublin-descriptoren voor een opleiding op bachelorniveau.
Conclusie
Bacheloropleiding Taalwetenschap: de commissie beoordeelt Standaard 1 als ‘voldoende’.
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
63
Standaard 2: Onderwijsleeromgeving
Het programma, het personeel en de opleidingsspecifieke voorzieningen maken het voor de instromende
studenten mogelijk de beoogde eindkwalificaties te realiseren.
Toelichting:
De inhoud en vormgeving van het programma stelt de toegelaten studenten in staat de beoogde
eindkwalificaties te bereiken. De kwaliteit van het personeel en van de opleidingsspecifieke voorzieningen is
daarbij essentieel. Programma, personeel en voorzieningen vormen een voor studenten samenhangende
onderwijsleeromgeving.
Bevindingen
Opbouw en samenhang van de programma’s
Zoals reeds beschreven bij Standaard 1 bestaat de opleiding uit twee majoren. Een eerste
major Taalwetenschap kan gecombineerd worden met een tweede major Nederlandse
taalkunde, Engelse taalkunde of Spaans.
In totaal beslaat het bachelorcurriculum drie jaar en omvat het 180 EC. Dit is als volgt
verdeeld:
• Een algemeen deel met een aantal facultair verplichte vakken (Academische vaardigheden
en Filosofie) en een aantal afdelingsbrede vakken (vakken die verplicht zijn voor alle
studenten die een taalkundemajor volgen), in totaal 30 EC;
• Eerste major, inclusief scriptie en scriptiecolloquium, 60 EC;
• Tweede major, 60 EC;
• Minor of profileringsruimte, 30 EC.
In het algemene deel van de opleiding staan academische vaardigheden centraal. Dit deel
omvat de facultaire vakken Academische vaardigheden, Filosofie en (in het tweede jaar)
Methodologie. Daarnaast volgen de studenten twee inleidende vakken op het gebied van de
Taalwetenschap: Inleiding Communicatiewetenschap en Inleiding Taalwetenschap.
De major Taalwetenschap bestaat volgens de kritische reflectie uit een voorbereidend en
inleidend eerste jaar, een verdiepend tweede jaar en een derde jaar waarin de studenten zich
specialiseren. Alle vakken die deel uitmaken van deze major, zijn verplicht. In het eerste jaar
volgen de studenten vier vakken binnen de major Taalwetenschap. In het vak Inleiding
syntaxis worden studenten bekend gemaakt met taalstructuren en leren ze de bijbehorende
terminologie. In het vak Kinder- en tweedetaalverwerving leren de studenten hoe
taalverwerving normaal gesproken verloopt. Atypische taalverwerving staat centraal in het vak
Inleiding taalontwikkelingsstoornissen. Het jaar sluit af met een Inleiding psycholinguïstiek,
waarin de basis wordt gelegd voor vakken in het tweede en derde jaar.
In het tweede jaar verdiepen de studenten hun kennis en inzicht. Het vak
Taalverwervingstheorieën biedt een theoretische verdieping van het eerstejaarsvak Kinder- en
tweedetaalverwerving. De vakken Morfo-fonologie en Spreken en horen bieden een
introductie in de fonetiek, fonologie en morfologie. In twee vakken, Inleiding
taalleerproblemen en Inleiding Nederlands, wordt een eerste vertaalslag naar de praktijk
gemaakt. Aan het einde van het tweede jaar bereiden de studenten zich voor op hun
specialisatie in het derde jaar. Studenten die kiezen voor de specialisatie Theoretische
taalwetenschap volgen de vakken Fonologie en Semantiek; kiezen ze voor Toegepaste
taalwetenschap, dan kiezen ze het vak Statistiek.
64
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
In het derde jaar is in het eerste semester de profileringsruimte gepland. Studenten kunnen in
deze ruimte kiezen voor vakken binnen of buiten de VU; ze kunnen ook een stage volgen of
naar het buitenland gaan. De commissie heeft van alle mogelijkheden voorbeelden gehoord.
De studenten geven wel aan dat de keuzemogelijkheden voor minoren beperkt zijn, maar de
docenten geven aan dat er nieuwe minoren ontwikkeld zijn. Vanaf september 2013 zijn de
minoren Text mining en E-humanities beschikbaar.
In de tweede helft van het derde jaar volgen de studenten twee vakken voor hun specialisatie.
Studenten die Theoretische taalwetenschap kiezen, volgen de vakken Taaltypologie en Het
computationele lexicon. Kiezen ze voor Toegepaste taalwetenschap, dan volgen ze drie
vakken: Woordenschatverwerving T2, Vreemde talen onderwijzen en Toetsing van
taalvaardigheid.
Parallel aan deze vakken schrijven de studenten hun bachelorscriptie. Ze worden hiertoe
voorbereid tijdens het scriptiecolloquium. De studenten moeten hun tweedejaarsvakken
afgerond hebben voor ze met hun scriptie mogen beginnen. De meeste studenten sluiten aan
bij een van de lopende onderzoeksprogramma’s, maar ze mogen ook onderwerpen daarbuiten
selecteren. Ze zijn vrij in de keuze van hun begeleider en ze mogen hun scriptie ook schrijven
in de taal van hun tweede major.
De commissie heeft met de studenten en docenten van gedachten gewisseld over de opbouw
van en de samenhang binnen het programma. De studenten ervaren de opleiding als breed en
compleet. Weliswaar zijn ze van mening dat veel vakken een inleidend karakter hebben, maar
ze geven aan dat ze daardoor wel inzicht krijgen in de vele toepassingsmogelijkheden van het
vak. Wel zouden de studenten meer vrije keuze in het programma terug willen zien. De
keuzemogelijkheden beperken zich nu tot de keuze voor een specialisatie en de minorruimte.
De beroepsoriëntatie vormt een rode draad in het curriculum; veel vakken hebben in de
beleving van de docenten (mede) een toegepast karakter. Zo worden in het vak Kinder- en
tweedetaalverwerving vragen behandeld over taalontwikkeling en meertaligheid die afkomstig
zijn van het forum Ouders Online. In het college Toetsen van taalvaardigheid worden
studenten getraind in het analyseren en ontwerpen van taaltoetsen.
Op basis van de gevoerde gesprekken en na een analyse van het programma en van de
leermiddelen die de commissie ter inzage heeft gehad, constateert zij dat het programma de
studenten adequaat voorbereidt op het bereiken van de eindtermen.
Didactische uitgangspunten
De Faculteit der Letteren sluit aan bij de algemene onderwijsvisie van de Vrije Universiteit. In
deze visie vormen faculteit en universiteit een gemeenschap voor wetenschappelijke
kennisontwikkeling. Deze visie bevat de volgende uitgangspunten:
• De studenten worden serieus genomen als deelnemers aan het proces van
kennisontwikkeling;
• De studenten werken samen met de docenten aan de oplossing van problemen, waarbij
de hoofdvragen en kernbegrippen van het vakgebied centraal staan;
• De studenten maken kennis en doen ervaring op met methoden van onderzoek en de
regels voor samenwerking en communicatie die in het vakgebied gelden;
• De studenten worden zich door reflectie bewust van deze methoden en regels.
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
65
In de bacheloropleiding Taalwetenschap wordt de specifieke vakkennis vanuit de
onderwijsfilosofie van de VU geplaatst in een breed cultureel en wetenschappelijk perspectief.
Dit concept wordt sinds 2006 vormgegeven met behulp van de tweemajorenstructuur. Door
deze combinatie is het enerzijds mogelijk diep op een specifiek vakgebied in te gaan, terwijl de
studenten anderzijds de mogelijkheid hebben om vanuit een brede interesse te kiezen voor
bijvoorbeeld een combinatie van twee talen.
In de gesprekken is het de commissie echter gebleken dat de docenten zich de didactische
visie, zoals geformuleerd in de vier facultaire uitgangspunten, niet eigen hebben gemaakt. De
commissie adviseert daarom om bij de ontwikkeling van de nieuwe opleiding grondiger na te
denken over de invulling van het didactisch concept.
Waarborging van doelstellingen en eindtermen in de programma’s
De opleiding heeft de relatie tussen de eindtermen en de verschillende vakken duidelijk
verantwoord. Ook de wijze waarop de programmaonderdelen bijdragen aan de Dublindescriptoren is voldoende inzichtelijk gemaakt. Op grond daarvan is de commissie van
mening dat alle eindtermen in voldoende mate in het programma terugkomen.
De commissie constateert dat de relatie tussen eindtermen en programma afhankelijk is van
de keuze van de majoren. Wanneer een student een tweede major Engelse taalkunde of
Spaans kiest, vormen de vakken op het gebied van taalverwerving een natuurlijke brug tussen
de eerste en tweede major. De studenten ervaren zelf hoe het is om een tweede taal te
verwerven en om verschillende onderwijsmethodes te ondergaan (bij Spaans geldt dit sterker
dan bij Engels). Daarnaast wordt bij deze majorencombinaties aandacht besteed aan vertalen,
tekstanalyse en taalvariatie. De combinatie met een tweede major Nederlandse taalkunde
maakt het mogelijk om verdieping te bereiken op het gebied van de analyse van taalgebruik
(pragmatiek, retorica) en tekstanalyse.
Wetenschappelijke vorming
De bacheloropleiding Taalwetenschap heeft volgens de kritische reflectie een
wetenschappelijke oriëntatie. De commissie ziet deze wetenschappelijke oriëntatie vooral
terug in de tweedejaarsvakken, waarin de theoretische verdieping centraal staat. Het facultaire
deel versterkt deze academische oriëntatie. Alle bachelorstudenten volgen de onderdelen
Academische vaardigheden, Filosofie en (in het tweede jaar) Methodologie. De studenten
geven aan dat de docenten regelmatig voorbeelden van onderzoek inbrengen in de
werkcolleges. Daarnaast leren studenten door het schrijven van de bachelorscriptie zelf
wetenschappelijk te reflecteren en daarvan verslag te doen.
Daarnaast kent een aantal vakken een meer praktijkgerichte oriëntatie, waarbij de vertaalslag
wordt gemaakt naar de toepassing van de opgedane inzichten in de praktijk. Het viel de
commissie op dat met name de afstudeerrichting Toegepaste taalkunde sterk
toepassingsgericht is, ook in het derde jaar met vakken als Vreemde talen onderwijzen en
Toetsen van taalvaardigheid. De commissie heeft in dat verband de vraag gesteld of deze
afstudeerrichting niet te veel neigt naar een beroepsopleiding. De docenten geven echter aan
dat ook in deze vakken het wetenschappelijke karakter centraal staat, met alle taaltheoretische
ondersteuning die daarvoor nodig is. De zorgen van de commissie ten aanzien van het
academische karakter van de toepassingsgerichte vakken zijn in de gesprekken met de
docenten weggenomen.
66
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
Studielast en studeerbaarheid
De bacheloropleiding Taalwetenschap heeft een aantal jaren te kampen gehad met (zeer) lage
instroomcijfers. In het afgelopen jaar bedroeg de instroom veertien. Van deze studenten
hebben er tien een bindend studieadvies gekregen, de andere studenten hadden dispensatie.
Van deze tien kregen er acht een positief bindend studieadvies. Maar de rendementen
voldoen nog niet aan de VU-brede prestatieafspraken (70% van de herinschrijvers behaalt
binnen vier jaar het bachelordiploma). De opleiding probeert daar verandering in te brengen
met onder meer studiebegeleiding en nieuwe initiatieven als het tutoraat en het
scriptiecolloquium.
De studenten met wie de commissie heeft gesproken, hebben wisselende ervaringen als het
gaat om studielast. Een van de studenten volgt naast de twee verplichte majoren een derde
major, terwijl een andere student er maar net in slaagt om twee majoren bij te houden. Het
aantal contacturen bedraagt (volgens opgave van de opleiding) 12-16 uur per week in het
eerste jaar, 10-12 in het tweede en 8-10 in het derde. De meeste studenten ervaren geen
bijzondere struikelblokken en vinden voldoende uitdaging in de opleiding. Op basis van de
gevoerde gesprekken en op basis van een eigen analyse van curriculum en studiemateriaal
concludeert de commissie dat de opleiding studeerbaar is.
Onderwijsgevend personeel en staf-studentratio
De bacheloropleiding Taalwetenschap maakt gebruik van de eigen vaste staf en van docenten
van andere leerstoelgroepen, zoals Computationele lexicologie. De opleiding beschikt over
twee hoogleraren, voor de specialisaties Theoretische taalwetenschap (0,2 fte) en Toegepaste
taalwetenschap (0,6 fte). Daarnaast zijn er drie UD’s en een promovenda aan de opleiding
verbonden. Alle docenten (behalve de promovenda) zijn gepromoveerd en doen onderzoek
binnen hun eigen specialisatie. De docent-studentratio is 1:11 (uitgaande van het totaal aan
fte’s) of 1:22 (uitgaande van de onderwijstijd). De commissie constateert dat de opleiding
ruim bestaft is.
De commissie stelt vast dat het beleid en de implementatie van de Basiskwalificatie Onderwijs
(BKO) bij de Faculteit der Letteren nog in de kinderschoenen staan. In het komende jaar zal
een aantal jongere docenten de BKO-opleiding volgen. De universiteit heeft nog niet bepaald
of ook de seniordocenten een BKO moeten behalen. Men overweegt deze docenten een
dossier te laten samenstellen, waarna ze mogelijk nog aanvullende cursussen moeten volgen.
De commissie adviseert de opleiding en daarmee ook de VU met klem om de BKO-regeling
serieus te nemen en daadkrachtiger op te treden om ervoor te zorgen dat alle docenten aan
deze basiseisen voldoen. De commissie heeft in dit verband met genoegen geconstateerd dat
de afdelingen Taal en Letteren inmiddels concrete afspraken hebben gemaakt met de
lerarenopleiding van de VU om voor het eind van 2013 tenminste 30 docenten een BKO te
laten behalen.
Studiebegeleiding
De opleiding beschikt over een studieadviseur, die de voortgang van de studenten in de gaten
houdt. Bij achterblijvende resultaten nodigt de adviseur deze studenten uit voor een gesprek.
De studenten die de commissie gesproken heeft, maken ook gebruik van de diensten van de
studieadviseur. Ze kunnen via de site een afspraak maken of gebruik maken van het
inloopspreekuur. De studieadviseur helpt bijvoorbeeld bij de keuze tussen de eerste en
tweede major. Zij kan ook een studieplan voor de studenten samenstellen.
Met ingang van het studiejaar 2012-2013 is daarnaast een tutoraat ingesteld, met als doel
vroegtijdig in te spelen op eventuele problemen. Het tutoraat is alleen bedoeld voor de
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
67
propedeuse. Tijdens de propedeuse zijn er vier bijeenkomsten gepland. Tijdens de eerste
bijeenkomsten staan de studievaardigheden centraal, daarna worden de bijeenkomsten
ingevuld door docenten die de eerstejaarscolleges verzorgen. Daarbij gaat het bijvoorbeeld
om de voorbereiding van tentamens of de beste werkwijze bij het lezen van grote aantallen
teksten.
Het schrijven van de scriptie leverde in het verleden vaak vertraging op. Daarom is in het
studiejaar 2011-2012 het scriptiecolloquium ingevoerd. Tijdens dit colloquium worden de
studenten in groepjes begeleid bij het formuleren van hun onderzoeksvraag, het uitwerken
van de opzet en de methodiek van de scriptie. De studenten zijn tevreden over de begeleiding
bij het schrijven van hun scriptie.
Opleidingsspecifieke voorzieningen en kwaliteitszorg
De studenten zijn over het algemeen tevreden over de voorzieningen. Zij geven aan dat de
universiteitsbibliotheek voldoende gesorteerd en toegankelijk is. Wel geven ze aan dat het
aantal tijdschriften beperkt is: de VU beschikt volgens de studenten over aanzienlijk minder
licenties dan bijvoorbeeld de Radboud Universiteit Nijmegen. De meeste studenten werken
thuis, maar ze zijn van mening dat er voldoende werkplekken en computerstilteruimtes zijn
om te studeren.
Voor de Letterenfaculteit is een Facultaire Bibliotheekcommissie ingesteld, die adviseert over
aankopen. De docenten van de opleiding onderhouden goede contacten met de vakreferenten
van deze commissie. Dat zorgt ervoor dat er doorgaans voldoende relevante literatuur voor
bijvoorbeeld werkcolleges aanwezig is. Wel bestaat er zorg bij de docenten over de
bezuinigingen bij de bibliotheek van de VU en over de gevolgen die dit zal hebben voor de
beschikbaarheid van boeken.
Voor de bacheloropleiding in de talen bij de Faculteit der Letteren zijn twee brede
opleidingscommissies (oc) samengesteld. De opleiding Taalwetenschap valt onder de oc
Communicatie- en Informatiewetenschappen. In de beide oc’s zitten zeven studentleden. In
principe zijn alle opleidingen vertegenwoordigd door een docent en een student.
Onder normale omstandigheden komt de oc ongeveer zes keer per jaar bij elkaar. Bij
incidenten komt men vaak in een kleiner comité bij elkaar om eventuele problemen snel te
kunnen oplossen. De gesprekspartners kunnen verschillende voorbeelden noemen van
problemen die tussentijds zijn opgelost.
De belangrijkste taken van de oc zijn de bespreking van de evaluaties en het signaleren van
knelpunten. Daarbij hanteert de VU een evaluatiecyclus: alle bachelor- en mastercursussen
worden elke drie jaar geëvalueerd. Daarnaast evalueert men nieuwe cursussen, cursussen van
nieuwe docenten en cursussen die de vorige keer slecht werden geëvalueerd. Maar vanwege
de grote wijzigingen in het seizoen 2013-2014 gaat men in die situatie alle cursussen
evalueren. Dat gebeurt dan niet alleen achteraf, maar ook tussentijds.
De vakken die aan de beurt zijn, worden aan het einde van een vak geëvalueerd met
formulieren (schriftelijk en anoniem); deze formulieren worden verwerkt door het
Onderwijscentrum. De uitkomsten gaan naar de betreffende docent, zijn leidinggevende en
de oc. Per opleiding is er een één evaluatiecontactpersoon die een verslag over die opleiding
maakt. Op basis daarvan bepaalt de oc of er moet worden ingegrepen. Daarnaast maakt de oc
een verslag van de verbeteringen die worden doorgevoerd; dit verslag komt op de
studentenportal te staan. Studenten ontvangen hierover ook een mail.
68
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
De oc -leden noemen als bezwaar dat de looptijd van de verwerking van de
evaluatieformulieren veel te lang is, onder andere door de bezuinigingen bij het
Onderwijscentrum. Men wacht op het bezoekmoment (winter 2013) nog op de verwerking
van de laatste evaluaties van vorig studiejaar. Een mogelijkheid zou zijn het traject te
digitaliseren, maar ook die operatie moet worden uitgevoerd door het Onderwijscentrum.
Daarbij speelt een rol dat de VU sterk bezuinigt op ondersteunend personeel. Voor de
commissie is dit een punt van zorg.
Op basis van de gesprekken met studenten en docenten van de oc heeft de commissie
geconstateerd dat deze studenten en docenten voldoende invulling geven aan hun taken en
verplichtingen. De betrokken studenten en docenten konden ook voorbeelden noemen van
veranderingen die mede door hun toedoen waren doorgevoerd. Ze reageren proactief en
voeren ook tussentijds veranderingen door.
Overwegingen
De commissie vindt dat het programma van de opleiding Taalwetenschap aan de VU een
voldoende niveau heeft. Het stelt de studenten in staat de eindtermen te behalen. De major
Taalwetenschap kent een duidelijke opbouw; dat geldt ook voor de algemene vakken, die een
goede basis voor de academische vaardigheden leggen. De invulling van het programma is
verder afhankelijk van de keuze van de tweede major. Bij de keuze voor een tweede major
Engelse taalkunde of Spaans ligt de nadruk op taalverwerving, vertalen en taalvariatie, terwijl
een tweede major Nederlandse taalkunde de student in staat stelt verdieping te bereiken in de
analyse van taalgebruik.
De commissie is van mening dat de wetenschappelijke oriëntatie van de opleiding voldoende
tot zijn recht komt. Daarnaast kent een aantal vakken een meer praktijkgerichte oriëntatie; dit
geldt vooral voor de afstudeerrichting Toegepaste taalkunde. De commissie adviseert de
opleiding ervoor zorg te dagen dat ook in de toepassingsgerichte vakken het academisch
karakter gewaarborgd is.
De commissie concludeert op basis van de gesprekken met studenten en docenten dat de
studielast adequaat is. De meeste studenten ervaren geen bijzondere struikelblokken en
vinden voldoende uitdaging in de opleiding. De commissie is van mening dat de opleiding
studeerbaar is. Ook de studiebegeleiding en de scriptiebegeleiding zijn voldoende ingevuld.
De opleiding is ruim bestaft en beschikt over goed gekwalificeerd personeel. De vaste
stafleden zijn allen gepromoveerd en betrokken bij onderzoek. Op het vlak van BKO
vertoont de opleiding echter een achterstand. De commissie adviseert de opleiding deze
achterstand zo snel mogelijk weg te werken en constateert dat hiertoe stappen zijn gezet.
Tot slot is de commissie van oordeel dat de opleiding Taalwetenschap beschikt over
voldoende voorzieningen. De oc doet met veel inzet en toewijding haar werk en treedt ook
proactief op. Wel is een snellere verwerking van de evaluatieresultaten gewenst, maar de
commissie realiseert zich dat de opleiding hiervoor afhankelijk is van andere partijen.
Conclusie
Bacheloropleiding Taalwetenschap: de commissie beoordeelt Standaard 2 als ‘voldoende’.
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
69
Standaard 3: Toetsing en gerealiseerde eindkwalificaties
De opleiding beschikt over een adequaat systeem van toetsing en toont aan dat de beoogde eindkwalificaties
worden gerealiseerd.
Toelichting:
Het gerealiseerde niveau blijkt uit de tussentijdse en afsluitende toetsen, de afstudeerwerken en de wijze waarop
afgestudeerden in de praktijk of in een vervolgopleiding functioneren. De toetsen en de beoordeling zijn valide,
betrouwbaar en voor studenten inzichtelijk.
Bevindingen
Systeem van toetsing
Aan het toetsbeleid van de opleiding ligt een facultair beleid ten grondslag. In dit beleid staat
beschreven dat elke cursus wordt getoetst en de opleiding bij de meeste cursussen een
combinatie van toetsen en toetsmomenten hanteert. De toetsen sluiten volgens het
toetsbeleid ook aan bij de leerdoelen en de werkvormen van de vakken.
De basis van het toetsbeleid wordt gevormd door het Onderwijs- en Examenreglement
(OER). Hierin is het recht op deelname vastgelegd. Ook de toetsvorm, de beoordeling, de
bekendmaking en geldigheidsduur van de uitslag, het recht op inzage en nabespreking, en de
rol van de examencommissie zijn vastgelegd in de OER.
De commissie heeft de OER en toetsen van meerdere vakken van de opleiding bestudeerd.
De commissie onderschrijft de uitgangspunten over toetsing van de opleiding en heeft tijdens
de visitatie kunnen vaststellen dat ook docenten en studenten hier positief tegenover staan.
De commissie heeft tijdens de gesprekken met de studenten vastgesteld dat zij voorafgaand
aan de toetsing van een vak goed geïnformeerd zijn over de wijze van toetsing en
beoordeling. De commissie heeft voorts een aantal gemaakte toetsen van de opleiding
Taalwetenschap ingezien en zich een oordeel gevormd over het niveau van de toetsen en de
wijze van beoordeling en feedback. De commissie vindt beide adequaat.
De commissie heeft een gesprek gehad met een aantal leden van de examencommissie Taal
en Communicatie (T&C). De belangrijkste werkzaamheden van de ec zijn de productietaken:
beslissingen over verzoeken om vrijstellingen, verzoeken om buitenlandverblijf, toelatingen
van hbo-instromers of verzoeken om een herkansing.
De commissie heeft de ec gevraagd naar de bemoeienis met het scriptietraject. De ec T&C
geeft aan het scriptiecontract (waarin de student zich vastlegt op aanpak van de scriptie), de
onderzoeksvraag en het werkplan van elke student nauwkeurig te bekijken. De ec bekijkt geen
steekproeven van scripties, maar men is wel voornemens dit vanaf 2013 te gaan doen. Ook is
er (nog) geen bemoeienis met de becijfering.
Met ingang van 2011 geldt een facultaire richtlijn die aangeeft dat de beoordeling van
bachelorscripties in handen is van de begeleider. Tot die tijd was er ruimte voor een tweede
lezer. Uit de gesprekken is gebleken dat de opleiding altijd een tweede lezer hanteert. De
commissie is van mening dat een goede scriptiebeoordeling altijd een tweede lezer vergt en
adviseert de faculteit om de genoemde richtlijn aan te passen. Inmiddels heeft het
faculteitsbestuur dit advies ter harte genomen en is de genoemde richtlijn aangepast.
De commissie acht het daarnaast van belang dat de oordelen over en becijfering van een
scriptie goed onderbouwd worden. Hiervoor is een facultair beoordelingsformulier
ontwikkeld, dat verdeeld is in vijftien deelaspecten. Dit formulier wordt tot nu toe echter niet
70
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
door alle docenten gehanteerd. Vanaf het studiejaar 2012-2013 is het formulier verplicht. De
commissie adviseert de ec erop toe te zien dat dit formulier inderdaad uniform wordt
toegepast.
Sinds 2011 is de kwaliteit van toetsing een officieel onderdeel van de bevoegdheden van de
examencommissie. De commissie heeft echter geconstateerd dat hier bij de bacheloropleiding
Taalwetenschap nog geen invulling aan wordt gegeven. Men heeft hiermee gewacht op het
facultaire toetsbeleid. De facultaire toetscommissie is met ingang van 1 maart 2013 van start
gegaan met het formuleren van een taakstelling en een checklist voor de beoordeling van
tentamens. Vanaf het studiejaar 2013-2014 moeten de werkzaamheden van deze commissie
concrete resultaten gaan opleveren. De commissie is positief over het aantreden van deze
commissie, maar constateert wel dat de VU lang heeft gewacht met concrete stappen om de
kwaliteit van de toetsing te bewaken.
De ec is wel betrokken bij het bestrijden van fraude (vooral plagiaat), maar heeft daar geen
initiërende rol in. Docenten melden een vermoeden van fraude bij de ec. De ec nodigt in zo’n
geval de betrokken student dan om een verklaring te geven. De ec bepaalt vervolgens wat de
consequenties zijn. Docenten maken voor de opsporing van fraude gebruik van de
Blackboard-optie Turnitin. Maar uit de gesprekken die de commissie met de docenten heeft
gevoerd, blijkt ten eerste dat dit niet structureel gebeurt en ten tweede dat de docenten niet
tevreden zijn over de mogelijkheden van Turnitin. De commissie adviseert de opleiding
ervoor te zorgen dat er een structurele controle op plagiaat plaatsvindt, en dat hiervoor zo
nodig additionele hulpmiddelen beschikbaar worden gesteld.
Gerealiseerd eindniveau
De commissie heeft vier bachelorscripties gelezen en geconstateerd dat deze van een
voldoende niveau zijn. De oordelen van de commissie komen overeen met de becijfering
door de staf. Alle scripties, ook die met een lager cijfer (6-6,5), voldoen aan de vereiste
criteria. Ze hebben een heldere probleemstelling, benutten de relevante literatuur, zijn redelijk
tot goed gestructureerd en bevatten conclusies en een discussieparagraaf. De opleiding slaagt
erin studenten op te leiden tot het vereiste niveau van een academische bacheloropleiding.
Een andere graadmeter voor het gerealiseerde niveau is de doorstroom naar verschillende
masterprogramma’s. Uit de gesprekken met studenten en docenten blijkt dat vrijwel alle
bachelorstudenten Taalwetenschap doorstromen naar een vervolgopleiding, in de meeste
gevallen de master Taalwetenschap. Afgestudeerden met een onderzoeksambitie melden zich
aan voor de onderzoeksmaster Linguistics.
Overwegingen
De commissie heeft onderzocht of de toetsen een goede weergave zijn van het bereikte
niveau, zowel van afzonderlijke cursussen als van de opleiding als geheel, en stelt vast dat zij
aan de kwaliteitsnormen voldoen. De toetsen die de commissie heeft bekeken, passen bij de
beoogde leerdoelen en zijn adequaat geconstrueerd.
Het toetsbeleid bij de VU verkeert nog in de opstartfase. De examencommissies bekijken
geen (steekproeven van) scripties en hebben (nog) geen bemoeienis met de becijfering. Met
het aantreden van de toetscommissie in het voorjaar van 2013 is hiermee een begin gemaakt.
Daarnaast is er nog onduidelijkheid over de rol van de tweede lezer bij scripties, die tot voor
kort nog niet in alle gevallen was ingevuld. Ook het beleid ter voorkoming van fraude is voor
verbetering vatbaar. De commissie constateert dat de VU lang heeft gewacht met concrete
stappen om de kwaliteit van de toetsing te bewaken en is van mening dat snelle verbetering
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
71
geboden is. Ondanks dat heeft de commissie er voldoende vertrouwen in dat het toetsbeleid
in de komende periode voortvarend geïmplementeerd zal worden.
Ondanks de kritiek op het toetsbeleid is de commissie wel van mening dat de studenten van
de bacheloropleiding het beoogde eindniveau realiseren. Dat constateert de commissie na
lezing van een steekproef van bachelorscripties. De eindwerkstukken zijn van een voldoende
niveau en worden adequaat beoordeeld. Verder stelt de commissie vast dat de afgestudeerden
hun weg vinden naar vervolgopleidingen op masterniveau.
De commissie heeft het systeem van toetsing en het gerealiseerde eindniveau tegen elkaar
afgewogen en deze afweging valt uit in het voordeel van het gerealiseerde eindniveau.
Daarom komt de commissie tot een voldoende op deze standaard.
Conclusie
Bacheloropleiding Taalwetenschap: de commissie beoordeelt Standaard 3 als ‘voldoende’.
72
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
Algemeen eindoordeel
De commissie komt op basis van het bestudeerde materiaal en de gevoerde gesprekken
tijdens het visitatiebezoek tot het oordeel dat de bacheloropleiding Taalwetenschap op de drie
standaarden voldoende presteert. De doelstellingen van de opleiding, zoals geformuleerd in
de facultaire en opleidingsgebonden eindtermen, sluiten voldoende aan bij het vakgebied. De
vertaalslag van theorie naar praktijk vormt een onderscheidend kenmerk van de opleiding. De
organisatie van het onderwijsprogramma en de bijbehorende begeleiding en voorzieningen
zijn voldoende en dragen ertoe bij dat de studenten een voldoende kennis van de
Taalwetenschap verwerven, waarbij de beroepsoriëntatie een rode draad in het curriculum
vormt. Het toetsbeleid verkeert nog in de opstartfase, maar aan de hand van de toetsen en
scripties stelt de commissie vast dat de studenten een voldoende niveau behalen. De opleiding
bereidt de studenten voldoende voor op een masteropleiding.
Conclusie
De commissie beoordeelt de bacheloropleiding Taalwetenschap als ‘voldoende’.
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
73
74
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
IV: Bacheloropleiding
Literatuurwetenschap
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
75
76
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
Samenvattend oordeel van de commissie
Dit samenvattend oordeel geeft de bevindingen en overwegingen weer van de commissie
Taal- en Letterkunde 2013 over de bacheloropleiding Literatuurwetenschap aan de Vrije
Universiteit. De commissie baseert haar oordeel op informatie uit de kritische reflecties,
aanvullende informatie naar aanleiding van vooraf geformuleerde vragen van de commissie,
informatie uit de gesprekken tijdens het bezoek, de geselecteerde (eind)scripties en de
documenten die tijdens het bezoek ter inzage beschikbaar waren. De commissie heeft voor de
opleiding zowel positieve aspecten opgemerkt als verbeterpunten gesignaleerd. Na deze tegen
elkaar te hebben afgewogen, is de commissie tot het oordeel gekomen dat de opleiding
Literatuurwetenschap niet voldoet aan de eisen voor basiskwaliteit die de voorwaarde zijn
voor heraccreditatie.
Standaard 1: Beoogde eindtermen
De commissie is van mening dat de bacheloropleiding Literatuurwetenschap beschikt over
specifieke eindtermen en dat deze van voldoende niveau zijn. De opleiding hanteert
eindtermen op twee niveaus: facultaire eindtermen en eindtermen per major. De
tweemajorenstructuur maakt het mogelijk om onder de algemene noemer van
Literatuurwetenschap verschillende majoren te combineren. De studenten kunnen een eerste
major Literatuurwetenschap combineren met een tweede major Nederlandse letterkunde,
Engelstalige letterkunde of Algemene Cultuurwetenschappen. Dat betekent dat niet elke
afgestudeerde dezelfde (majorgebonden) eindtermen behaalt. De studenten behalen echter
wel allemaal de facultaire eindtermen en de eindtermen van de major Literatuurwetenschap.
De commissie ziet in de bacheloropleiding Literatuurwetenschap een herkenbaar eigen
profiel. De opleiding onderscheidt zich onder meer door de combinatie van het
hermeneutische en het empirische paradigma. Ook de combinatie van de major
Literatuurwetenschap met de major Nederlandse letterkunde, Engelstalige letterkunde of
Algemene Cultuurwetenschappen is landelijk uniek.
De commissie is van mening dat de bacheloropleiding Literatuurwetenschap beschikt over
eindtermen die passen bij het vakgebied. Deze eindtermen sluiten voldoende aan bij het
domeinspecifiek referentiekader en zijn gebaseerd op de Dublin-descriptoren voor een
opleiding op bachelorniveau. Tot slot herkent de commissie in de eindtermen de
wetenschappelijke oriëntatie van de opleiding.
Standaard 2: Onderwijsleeromgeving
De commissie heeft vastgesteld dat de major Literatuurwetenschap een duidelijk programma
heeft. De invulling van dit programma is mede afhankelijk van de keuze voor een tweede
major. Naast twee majoren volgen alle studenten een verplicht pakket van 30 EC, dat bestaat
uit een aantal algemene academische vakken en een aantal afdelingsbrede vakken. Dit zijn
inleidende vakken die specifiek zijn ontwikkeld voor letterkundestudenten. Daarnaast is er de
vaste profileringsruimte van 30 EC, die VU-breed in het eerste semester van het derde jaar
wordt geprogrammeerd. In deze profileringsruimte kunnen de studenten een minor volgen
(binnen de eigen faculteit of daarbuiten), maar ze kunnen ook een stage doen of in de
profileringsruimte aan een buitenlandse universiteit studeren.
De commissie is van mening dat het programma van de bacheloropleiding
Literatuurwetenschap inzichtelijk is opgebouwd. De samenhang binnen de major is
herkenbaar voor de studenten, maar dat geldt in mindere mate voor de samenhang in de
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
77
combinatie tussen de beide majoren. De studenten signaleren de nodige overlap en missen in
de tweede major die ze volgen soms voldoende diepgang.
De academische oriëntatie is in de visie van het panel voldoende zichtbaar in het programma.
Deze oriëntatie komt zowel tot uiting in het vakspecifieke deel als in het algemene (facultaire)
deel. In de tweede- en derdejaarsvakken ligt de nadruk op het zelfstandig lezen van
theoretische teksten. Bovendien leren de studenten uiteenlopende theorieën te vergelijken. In
het algemene deel is de wetenschappelijke benadering zichtbaar in de vakken Academische
vaardigheden, Filosofie en Methodologie letterkunde.
De commissie heeft geconstateerd dat het programma slechts beperkt aandacht geeft aan
zowel de internationale oriëntatie als de beroepsoriëntatie . Er gaan weinig studenten naar het
buitenland en de studenten volgen vrijwel geen stages. Voor de beroepsoriëntatie leunt de
opleiding zwaar op de minor Aan de slag met literatuur. De commissie adviseert de opleiding
om beide onderdelen steviger in te vullen.
De commissie concludeert op basis van de gesprekken met studenten en docenten dat de
studeerbaarheid een punt van zorg is. De commissie adviseert het aantal contacturen te
verhogen en het programma uitdagender te maken. De studiebegeleiding in het eerste jaar is
voldoende ingericht, maar de scriptiebegeleiding is voor verbetering vatbaar.
De opleiding is voldoende bestaft en beschikt over goed gekwalificeerd personeel. Op het
vlak van BKO vertoont de opleiding echter een achterstand. De commissie adviseert de
opleiding deze achterstand zo snel mogelijk weg te werken.en constateert dat de eerste
stappen daartoe inmiddels zijn genomen.
Tot slot is de commissie van oordeel dat de opleiding Literatuurwetenschap beschikt over
voldoende voorzieningen. De oc doet met veel inzet en toewijding haar werk en treedt ook
proactief op.
Standaard 3: Toetsing en gerealiseerde eindtermen
Het toetsbeleid bij de VU verkeert nog in de opstartfase. De examencommissies bekijken
geen scripties en hebben geen bemoeienis met de becijfering. De visitatiecommissie heeft
vernomen dat de toetscommissie met ingang van 1 maart 2013 met deze en andere
werkzaamheden is begonnen. Ook het beleid ter voorkoming van fraude is voor verbetering
vatbaar. De commissie constateert dat de VU lang heeft gewacht met concrete stappen om de
kwaliteit van de toetsing te bewaken en is van mening dat snelle verbetering geboden is.
Daarnaast heeft de commissie zorgen over de mate waarin de studenten van de
bacheloropleiding het beoogde eindniveau realiseren. Hoewel de commissie een aantal
scripties heeft gelezen die een goed niveau hadden, waren er toch ook scripties waarvan het
niveau bedenkelijk was. Aan het theoretisch kader was in die gevallen te weinig aandacht
besteed. Daarnaast was er ook discussie over de becijfering; de cijfers die de opleiding had
toegekend, weken sterk af van de commissieoordelen. In vijf gevallen kwam de commissie op
een aanzienlijk lager cijfer uit.
78
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
De commissie beoordeelt de standaarden uit het Beoordelingskader voor de beperkte
opleidingsbeoordeling als volgt:
Bacheloropleiding Literatuurwetenschap
Standaard 1: Beoogde eindkwalificaties
Standaard 2: Onderwijsleeromgeving
Standaard 3: Toetsing en gerealiseerde eindkwalificaties
voldoende
voldoende
onvoldoende
Algemeen eindoordeel
onvoldoende
De voorzitter en de secretaris van de commissie verklaren hierbij dat alle leden van de
commissie kennis hebben genomen van dit rapport en instemmen met de hierin vastgestelde
oordelen. Zij verklaren ook dat de beoordeling in onafhankelijkheid heeft plaatsgevonden.
Datum: 30 juli 2013
Prof. dr. Theo D’haen
(voorzitter)
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
Drs. Erik van der Spek
(secretaris)
79
80
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
Behandeling van de standaarden uit het Beoordelingskader voor de
beperkte opleidingsbeoordeling
Standaard 1: Beoogde eindkwalificaties
De beoogde eindkwalificaties van de opleiding zijn wat betreft inhoud, niveau en oriëntatie geconcretiseerd en
voldoen aan internationale eisen.
Toelichting:
De beoogde eindkwalificaties passen wat betreft niveau en oriëntatie (bachelor of master; hbo of wo) binnen
het Nederlandse kwalificatieraamwerk. Ze sluiten bovendien aan bij de actuele eisen die in internationaal
perspectief vanuit het beroepenveld en het vakgebied worden gesteld aan de inhoud van de opleiding.
Bevindingen
Domeinspecifiek referentiekader
De Nederlandse bachelor- en masteropleidingen op het gebied van taal- en letterkunde
hanteren een gemeenschappelijk referentiekader. Dit kader heeft betrekking op een breed
scala aan opleidingen: vreemdetalenopleidingen, opleidingen op het gebied van de
Nederlandse taal, en opleidingen die vooral aandacht geven aan taal- en literatuurtheoretische
en taaloverstijgende aspecten. Het kader moet dan ook recht doen aan die uiteenlopende
opleidingen.
De opleidingen op het gebied van taal- en letterkunde moeten allereerst kennis en inzicht
bieden in het vakgebied van de opleiding, met inbegrip van de onderwezen taal en cultuur en
de daarbij horende analytische en filologische vaardigheden. Als het gaat om een
vreemdetalenopleiding moet de opleiding de student een goede beheersing van de
bestudeerde taal bijbrengen. Het te bereiken niveau verschilt per taal: voor schooltalen gelden
hogere niveaus dan voor niet-schooltalen. Daarnaast moet de student academisch gevormd
worden met voldoende aandacht voor theorie en methodologie. Volgens het domeinspecifiek
referentiekader leren studenten het verworven inzicht op een wetenschappelijke manier toe te
passen.
In het domeinspecifiek referentiekader zijn deze algemene eisen geoperationaliseerd in een
serie eisen aan de eindtermen voor de bachelor- en de masteropleidingen. Deze eisen zijn
ondergebracht in de rubrieken kennis, vaardigheden/wetenschappelijke vorming,
academische vaardigheden en attitude en afstemming op het afnemend veld. Daarnaast stelt
het domeinspecifiek referentiekader een aantal kaders voor de inhoud en het programma van
de opleidingen.
De commissie heeft het domeinspecifiek referentiekader bestudeerd en is van mening dat het
een goede onderlegger vormt voor de opleidingen op het gebied van taal- en letterkunde. Het
is specifiek genoeg om richtlijnen aan te ontlenen voor de inrichting van de opleidingen in
kwestie, maar tevens algemeen genoeg om de opleidingen in staat te stellen hun eigen
accenten te leggen. Daarmee vormt het domeinspecifieke referentiekader een goede basis
voor de beoordeling van de individuele opleidingen.
Domeinspecifieke eisen en eindtermen
De bacheloropleiding Literatuurwetenschap hanteert eindtermen op twee niveaus:
•
•
Algemene eindtermen die voor alle bacheloropleidingen bij Letteren gelden;
Eindtermen die gebonden zijn aan de major.
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
81
De algemene eindtermen van de bacheloropleidingen hebben betrekking op algemene
academische vaardigheden. Ze zijn onderverdeeld in vier categorieën:
•
•
•
•
Intellectuele basisvaardigheden;
Onderzoekende houding;
Disciplinaire kennis;
Vakoverstijgende vaardigheden.
Een overzicht is opgenomen in Bijlage 3 bij dit rapport.
In aanvulling op deze algemene eindtermen hanteert de bacheloropleiding
Literatuurwetenschap majorgebonden eindtermen. Een overzicht van deze eindtermen is
opgenomen als Bijlage 3. De eindtermen zijn verdeeld in kennis en vaardigheden. Met
betrekking tot kennis is aangegeven dat de afgestudeerde basiskennis van de internationale
literatuurgeschiedenis heeft, in het bijzonder die van West-Europa. Verder kan de
afgestudeerde de literatuur na 1750 in verband brengen met andere media, zoals beeldende
kunst en film. Tot de eindtermen behoort verder een grondige kennis van de theorievorming
in de moderne literatuurwetenschap en relevante kennis van de theorievorming in verwante
disciplines, zoals filosofie, psychologie, geschiedenis en sociologie. De afgestudeerde heeft
inzicht in de methodes die in de literatuurwetenschap gebruikt worden en specialistische
kennis van één daarvan.
Op het gebied van vaardigheden hebben de eindtermen betrekking op tekstanalytische
vaardigheden (tekstbeschrijving en interpretatie) en onderzoeksvaardigheden en de
bijbehorende verslaglegging. Daarnaast worden de afgestudeerden in staat geacht om literaire
en wetenschappelijke teksten met gemak in drie moderne talen te lezen (Nederlands, Engels
plus een andere moderne Europese taal). De afgestudeerden beschikken daarnaast over een
actieve beheersing van het Engels.
De commissie stelt vast dat de beoogde eindtermen passen bij het domeinspecifieke
referentiekader en dat ze gebaseerd zijn op de Dublin-descriptoren. De commissie is van
oordeel dat de doelstelling van de opleiding erop gericht is de studenten op te leiden tot het
niveau van een bachelor. De combinatie van de algemene facultaire eindtermen en de
specifieke eindtermen van de major geven de commissie voldoende vertrouwen dat het
academisch karakter van de opleiding is gewaarborgd.
Niveau en oriëntatie
De studenten kunnen een eerste major Literatuurwetenschap combineren met een tweede
major Nederlandse letterkunde, Engelstalige letterkunde of Algemene Cultuurwetenschappen
(ACW). Een combinatie van Literatuurwetenschap met een letterkundemajor maakt het
mogelijk om de theoretische inzichten vanuit literatuurwetenschap toe te passen op de
literaire werken binnen een bepaald taalgebied. De combinatie met ACW leidt academisch
geschoolde cultuurwetenschappers op met historische, theoretische en analytische
vaardigheden op het domein van media en literatuur.
Het is de commissie opgevallen dat de majorgebonden eindtermen van de major
Literatuurwetenschap nogal ambitieus zijn geformuleerd. Zo is aangegeven dat de
afgestudeerde relevante kennis heeft van ‘de theorievorming in verwante disciplines (filosofie,
psychologie, geschiedenis en sociologie)’. Daarnaast is te lezen dat de afgestudeerde in staat is
literaire teksten ‘met gemak in drie moderne talen te lezen’. De docenten met wie de
commissie heeft gesproken, zijn het er mee eens dat deze eindtermen ambitieus zijn
82
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
geformuleerd en dat ze onvoldoende uit de verf komen. Oorspronkelijk kon de eerste major
Literatuurwetenschap ook gecombineerd worden met een tweede major Franse taal en
cultuur; de studenten in kwestie konden dan in drie moderne talen lezen. De major Frans
wordt echter niet meer aangeboden.
Een ander punt waarover de commissie met de docenten van gedachten heeft gewisseld, is
het aandeel van methodologie in de eindtermen. Dit is als volgt geformuleerd: ‘de
afgestudeerde is in staat om één literatuurwetenschappelijke methode toe te passen’. De
docenten geven in hun reactie aan dat de studenten wel het gehele spectrum aan methodes
aangeboden krijgen, maar dat ze er één selecteren voor hun onderzoek. De commissie neemt
genoegen met deze uitleg, maar adviseert de opleiding op dit punt de eindtermen aan te
scherpen.
De bacheloropleiding Literatuurwetenschap heeft een aantal kenmerken die de opleiding
onderscheiden van vergelijkbare opleidingen. Een daarvan is de combinatie van het
hermeneutische en het empirische paradigma: de opleiding aan de VU is de enige
bacheloropleiding Literatuurwetenschap waarin beide paradigma’s worden gepresenteerd en
gecontrasteerd. Ook de combinatie van een literatuurwetenschappelijke major met een
letterkundige dan wel cultuurwetenschappelijke major is landelijk uniek.
Overwegingen
De commissie is van mening dat de bacheloropleiding Literatuurwetenschap beschikt over
voldoende specifieke eindtermen. Dat geldt voor zowel de facultaire als de majorgebonden
eindtermen. Wel is de commissie van mening dat de majorgebonden eindtermen nog eens
kritisch bezien moeten worden. De commissie adviseert de opleiding de eindtermen zo te
(her)formuleren dat ze recht doen aan de huidige doelstellingen.
De tweemajorenstructuur maakt het mogelijk om een eerste major Literatuurwetenschap te
combineren met drie verschillende tweede majoren. Dat betekent dat niet elke afgestudeerde
dezelfde (majorgebonden) eindtermen behaalt. De studenten behalen echter wel allemaal de
facultaire eindtermen en de eindtermen van de major Literatuurwetenschap. De commissie is
van mening dat de eindtermen voldoende aansluiten bij het domeinspecifiek referentiekader
en dat ze gebaseerd zijn op de Dublin-descriptoren voor een opleiding op bachelorniveau.
Conclusie
Bacheloropleiding Literatuurwetenschap: de commissie beoordeelt Standaard 1 als ‘voldoende’.
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
83
Standaard 2: Onderwijsleeromgeving
Het programma, het personeel en de opleidingsspecifieke voorzieningen maken het voor de instromende
studenten mogelijk de beoogde eindkwalificaties te realiseren.
Toelichting:
De inhoud en vormgeving van het programma stelt de toegelaten studenten in staat de beoogde
eindkwalificaties te bereiken. De kwaliteit van het personeel en van de opleidingsspecifieke voorzieningen is
daarbij essentieel. Programma, personeel en voorzieningen vormen een voor studenten samenhangende
onderwijsleeromgeving.
Bevindingen
Opbouw en samenhang van de programma’s
Zoals reeds beschreven bij Standaard 1 bestaat de opleiding uit twee majoren. Een eerste
major Literatuurwetenschap kan gecombineerd worden met een tweede major Nederlandse
letterkunde, Engelstalige letterkunde of ACW.
In totaal beslaat het bachelorcurriculum drie jaar en omvat het 180 EC. Dit is als volgt
verdeeld:
• Een algemeen deel met een aantal facultair verplichte vakken (Academische vaardigheden
en Filosofie) en een aantal afdelingsbrede vakken (vakken die verplicht zijn voor alle
studenten die een letterkundemajor volgen), in totaal 30 EC;
• Eerste major, inclusief scriptie en scriptiecolloquium, 66 EC;
• Tweede major, 54 EC;
• Minor of profileringsruimte, 30 EC.
In het algemene deel van de opleiding staan academische vaardigheden centraal. Dit deel
omvat de facultaire vakken Academische vaardigheden, Filosofie en (in het tweede jaar)
Methodologie Letterkunde. Daarnaast volgen de studenten twee inleidende vakken op het
gebied van de Literatuurwetenschap: Inleiding Literatuurwetenschap en Discourse-analyse
voor letterkundigen.
De major Literatuurwetenschap bestaat volgens de kritische reflectie uit een voorbereidend en
inleidend eerste jaar, een verdiepend tweede jaar en een derde jaar waarin de studenten zich
specialiseren. Alle vakken die deel uitmaken van deze major, zijn verplicht. In het eerste jaar
volgen de studenten drie vakken binnen deze major. In het werkcollege Tekstanalyse leren de
studenten het analyse-instrument voor het analyseren van verhalende en poëtische teksten te
gebruiken. In het hoor- en werkcollege Interpretatietheorie staat de hermeneutiek centraal en
worden verschillende varianten van deze methode vergeleken en geoefend. In het hoor- en
werkcollege Capita uit de esthetica verwerven de studenten inzicht in de argumenten en
normen die gebruikt worden om culturele uitingen in te delen in ‘hoog’ en ‘laag’.
Het tweede jaar biedt de studenten verdieping aan de hand van drie hoor- en werkcolleges.
Het vak Ontwikkelingen in de Literatuurwetenschap geeft de studenten een historisch
overzicht van theoretische benaderingen binnen de Literatuurwetenschap. In het werkcollege
Literatuur en lezer maken de studenten kennis met onderzoek over leesproces en leesgedrag.
In Vormen van literatuur worden verschillende representaties van een thema uit de
internationale literatuur vergeleken.
In het derde jaar is in het eerste semester de profileringsruimte gepland. De meeste studenten
kiezen voor de minor Aan de slag met literatuur. Hierbinnen kunnen ze kiezen uit de
84
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
onderdelen Editiewetenschap en Literaire kritiek, die beide een beroepsvoorbereidend
karakter hebben. Studenten zijn in principe vrij om in de profileringsruimte een andere
facultaire minor of een stage te volgen, maar in de praktijk komt dat weinig voor.
In de tweede helft van het derde jaar volgen de studenten het werkcollege Art and Society
(Nederlandstalig). Daarnaast schrijven de studenten hun bachelorscriptie. Ze worden hiertoe
voorbereid tijdens het scriptiecolloquium. De docenten geven aan dat dit colloquium zich tot
nu toe beperkt heeft tot de bespreking van de initiële voorstellen, maar dat de opleiding vanaf
dit studiejaar meer aandacht gaat geven aan het scriptietraject en het daadwerkelijke schrijven
van de scriptie.
De commissie heeft met de studenten en docenten van gedachten gewisseld over de opbouw
van en de samenhang binnen het programma. De studenten geven aan de samenhang binnen
de major te herkennen. Dat geldt in mindere mate voor de samenhang in de combinatie
tussen de beide majoren. De studenten met wie de commissie heeft gesproken, hebben als
tweede major gekozen voor Nederlandse letterkunde (3x) en Engelstalige letterkunde (3x). Ze
constateren de nodige overlap en missen in de tweede major die ze volgen soms voldoende
diepgang.
De studenten die Engelstalige letterkunde als tweede major volgen, ervaren het daarnaast als
een gemis dat ze geen Engelse taalkunde krijgen. Ze hebben daardoor meer moeite om in het
Engels te schrijven. Ze kunnen dit probleem wel remediëren in de minorruimte. Dit
probleem illustreert volgens de commissie de complexiteit van de tweemajorenstructuur, maar
omdat het probleem meer te maken heeft met de opleiding Engelse taal en cultuur dan met
de opleiding Literatuurwetenschap, blijft het in deze context buiten beschouwing.
De commissie heeft ook met de studenten en de docenten gesproken over de internationale
oriëntatie van de opleiding. Uit de kritische reflectie blijkt dat studenten van de
bacheloropleiding Literatuurwetenschap slechts zelden voor een verblijf in het buitenland
kiezen. Uit de gesprekken met studenten blijkt dat studenten eigenlijk alleen naar het
buitenland gaan als ze Literatuurwetenschap als tweede major doen; ze gaan dan naar het
buitenland vanuit bijvoorbeeld een eerste major Engelstalige letterkunde. De docenten
beamen dit, maar geven aan dat ze internationale oriëntatie breder zien dan een
buitenlandverblijf. Bij Literatuurwetenschap komt die oriëntatie tot uiting in het brede
domein (een aantal nationale literaturen) en de theorievorming vanuit verschillende nationale
en culturele achtergronden. De commissie erkent dit, maar is toch van mening dat de
opleiding zich meer zou moeten inspannen om studenten een deel van hun opleiding in een
ander land te laten volgen.
De beroepsoriëntatie is in de visie van de docenten een doorlopende lijn in het curriculum.
Het vak Literatuur en lezen is een voorbereiding op het literaire veld. De lijn wordt voorgezet
in de minor Aan de slag met literatuur waarin het beroepsperspectief centraal staat. De
commissie constateert echter dat dit onderdeel facultatief is en dus geen vast onderdeel van
het curriculum vormt. Daarnaast is gebleken dat de studenten vrijwel geen stages volgen. De
commissie is van mening dat de voorbereiding op het beroep sterker in het curriculum terug
zou moeten komen.
Op basis van de gevoerde gesprekken en na een analyse van het programma en van de
leermiddelen die de commissie ter inzage heeft gehad, constateert zij dat het programma
voldoende niveau heeft.
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
85
Didactische uitgangspunten
De Faculteit der Letteren sluit aan bij de algemene onderwijsvisie van de Vrije Universiteit. In
deze visie vormen faculteit en universiteit een gemeenschap voor wetenschappelijke
kennisontwikkeling. Deze visie bevat de volgende uitgangspunten:
• De studenten worden serieus genomen als deelnemers aan het proces van
kennisontwikkeling;
• De studenten werken samen met de docenten aan de oplossing van problemen, waarbij
de hoofdvragen en kernbegrippen van het vakgebied centraal staan;
• De studenten maken kennis en doen ervaring op met methoden van onderzoek en de
regels voor samenwerking en communicatie die in het vakgebied gelden;
• De studenten worden zich door reflectie bewust worden van deze methoden en regels.
In bacheloropleidingen wordt de specifieke vakkennis vanuit de onderwijsfilosofie van de VU
geplaatst in een breed cultureel en wetenschappelijk perspectief. Dit concept wordt sinds
2006 vormgegeven met behulp van de tweemajorenstructuur. Door deze combinatie is het
enerzijds mogelijk diep op een specifiek vakgebied in te gaan, terwijl de studenten anderzijds
de mogelijkheid hebben om vanuit een brede interesse te kiezen voor bijvoorbeeld een
combinatie van twee talen.
In de gesprekken is het de commissie echter gebleken dat de docenten zich de didactische
visie, zoals geformuleerd in de vier facultaire uitgangspunten, niet eigen hebben gemaakt. De
commissie adviseert daarom om bij de ontwikkeling van de nieuwe opleiding grondiger na te
denken over de invulling van het didactisch concept.
Waarborging van doelstellingen en eindtermen in de programma’s
De opleiding heeft geen overzicht gemaakt van de wijze waarop de verschillende eindtermen
terugkomen in de onderscheiden programmaonderdelen. Ook de wijze waarop de
programmaonderdelen bijdragen aan de Dublin-descriptoren is niet inzichtelijk gemaakt.
Hierdoor is het voor de commissie moeilijk om te zien of en in welke mate de verschillende
cursussen bijdragen aan de te bereiken eindtermen. De commissie adviseert de opleiding om
alsnog zo’n overzicht op te stellen.
De commissie constateert dat de relatie tussen eindtermen en programma afhankelijk is van
de keuze van de majoren. Wanneer een student een tweede major Nederlandse letterkunde of
Engelstalige letterkunde kiest, ontstaat er volgens de docenten veel samenhang op literairhistorisch terrein. De studenten leren dan de theoretische opvattingen over literatuur en
classificaties toe te passen op een nationale literatuur, wat hun inzicht in de relevantie van die
opvattingen vergroot. Kiezen ze voor ACW als tweede major, dan leren ze eerder een
vergelijking te maken tussen enerzijds de theorieën die gebruikt worden om literatuur te
bestuderen en te verklaren, en anderzijds de theorieën die gebruikt worden bij bestudering
van de visuele kunsten. De commissie kan zich hierin vinden.
De eindtermen van de major Literatuurwetenschap zelf zijn, zoals al bij Standaard 1 is
aangegeven, te ambitieus. De studenten leren bijvoorbeeld naast Engels en Nederlands geen
derde taal. Ook de theorievorming op het gebied van filosofie, psychologie, geschiedenis en
sociologie is bij Standaard 1 aan de orde geweest. De commissie hecht er aan dat de
eindtermen recht doen aan de feitelijke situatie en vraagt de opleiding daarom de eindtermen
dan wel het programma bij te stellen. De omvangrijke herziening van het bacheloronderwijs
biedt daartoe voldoende gelegenheid.
86
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
Wetenschappelijke vorming
De bacheloropleiding Literatuurwetenschap heeft volgens de kritische reflectie een
wetenschappelijke oriëntatie. Dit komt zowel tot uiting in het vakspecifieke deel als in het
algemene (facultaire) deel. In de tweede- en derdejaarsvakken ligt de nadruk op het zelfstandig
lezen van theoretische teksten. De studenten maken in het tweede jaar kennis met sterk
uiteenlopende theorieën binnen de literatuurwetenschap en ze leren deze theorieën te
vergelijken en te contrasteren. De commissie herkent de wetenschappelijke oriëntatie van de
opleiding.
Het facultaire deel versterkt deze academische oriëntatie. Alle bachelorstudenten volgen de
onderdelen Academische vaardigheden, Filosofie en (in het tweede jaar) Methodologie
letterkunde. De studenten geven aan dat de docenten regelmatig voorbeelden van onderzoek
inbrengen in de werkcolleges. Daarnaast leren studenten door het schrijven van research
papers en een bachelorscriptie zelf wetenschappelijk te reflecteren en daarvan verslag te doen.
Studielast en studeerbaarheid
De bacheloropleiding Literatuurwetenschap kampt met een (zeer) lage instroom. In de
afgelopen jaren schreven zich gemiddeld zes studenten per jaar in. Daarbij is het aantal
studenten met een vwo-achtergrond laag: ongeveer de helft. Er is wel een groter aantal
studenten dat Literatuurwetenschap als tweede major volgt.
De studenten met wie de commissie heeft gesproken zijn enerzijds te spreken over de kleine
groepen, vanwege de goede contacten met de docenten. Anderzijds geven sommige studenten
aan dat de groepen soms wel erg klein zijn; dit heeft dan tot gevolg dat in een werkgroep
steeds dezelfde studenten het werk moeten doen.
Een zwak punt dat de studenten noemen, is de organisatie. Die wordt soms als chaotisch
ervaren, waardoor er vakken uitvallen. Ze geven aan dat ze in het vorige jaar pas op het laatst
vernamen wat hun jaarplanning was. Ook als het gaat om de aansluiting tussen de vakken zien
de studenten ruimte voor verbetering. Daarbij gaat het vooral om de samenhang tussen de
verschillende majoren.
De studenten ervaren de studielast als laag. Drie van de zes studenten met wie de commissie
heeft gesproken, volgen een tweede bacheloropleiding. Het aantal contacturen bedraagt
(volgens opgave van de opleiding) 10-14 uur per week in het eerste jaar, 10-12 in het tweede
en 6-8 in het derde. In het gesprek met de studenten werden echter lagere aantallen genoemd;
in sommige periodes is het aantal contacturen volgens de studenten beperkt tot drie per week.
De docenten herkennen deze klacht en geven aan dat het programma ambitieus is in
verhouding tot de omvang van de staf. Maar ze geven tevens aan dat er veel
zelfwerkzaamheid van de studenten verwacht wordt. De commissie concludeert op basis van
deze bevindingen dat de studeerbaarheid een punt van zorg is. De commissie adviseert de
opleiding het aantal contacturen te verhogen en het programma uitdagender te maken.
Onderwijsgevend personeel en staf-studentratio
De bacheloropleiding Literatuurwetenschap beschikt over drie docenten (in totaal 1,6 fte),
waaronder één hoogleraar. Ze zijn alle drie gepromoveerd en hebben ieder een eigen
specialistisch profiel. Verschillende onderdelen worden vanuit andere afdelingen verzorgd,
bijvoorbeeld de vakken Tekstanalyse en Vormen van literatuur, die gegeven worden door
docenten van de bacheloropleiding Nederlandse taal en cultuur. Ook de keuzevakken (in de
minor) worden verzorgd door docenten van buiten de opleiding. De docent-studentratio is
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
87
1:26,2 (uitgaande van het totaal aan fte’s) of 1:46,7 (uitgaande van de onderwijstijd). De
commissie constateert dat er voldoende staf is voor de onderwijstaken.
De commissie stelt vast dat het beleid en de implementatie van de Basiskwalificatie Onderwijs
(BKO) bij de Faculteit der Letteren nog in de kinderschoenen staan. In het komende jaar zal
een aantal jongere docenten de BKO-opleiding volgen. De universiteit heeft nog niet bepaald
of ook de seniordocenten een BKO moeten behalen. Men overweegt deze docenten een
dossier te laten samenstellen, waarna ze mogelijk nog aanvullende cursussen moeten volgen.
De commissie adviseert de opleiding en daarmee ook de VU met klem om de BKO-regeling
serieus te nemen en daadkrachtiger op te treden om ervoor te zorgen dat alle docenten aan
deze basiseisen voldoen. De commissie heeft in dit verband met genoegen geconstateerd dat
de afdelingen Taal en Letteren inmiddels concrete afspraken hebben gemaakt met de
lerarenopleiding van de VU om voor het eind van 2013 tenminste 30 docenten een BKO te
laten behalen.
Studiebegeleiding
De opleiding beschikt over een studieadviseur, die de voortgang van de studenten in de gaten
houdt. Bij achterblijvende resultaten nodigt de adviseur deze studenten uit voor een gesprek.
De studenten die de commissie gesproken heeft, maken ook gebruik van de studieadviseur.
Ze kunnen via de site een afspraak maken of gebruik maken van het inloopspreekuur. De
studieadviseur helpt bijvoorbeeld bij de keuze tussen de eerste en tweede major. Zij kan ook
een studieplan voor de studenten samenstellen.
Met ingang van het studiejaar 2012-2013 is daarnaast een tutoraat ingesteld, met als doel
vroegtijdig in te spelen op eventuele problemen. Het tutoraat is alleen bedoeld voor de
propedeuse. Tijdens de propedeuse zijn er vier bijeenkomsten gepland. Tijdens de eerste
bijeenkomsten staan de studievaardigheden centraal, daarna worden de bijeenkomsten
ingevuld door docenten die de eerstejaarscolleges verzorgen. Daarbij gaat het bijvoorbeeld
om de voorbereiding van tentamens of de beste werkwijze bij het lezen van grote aantallen
teksten.
Bij de begeleiding hoort ook de scriptiebegeleiding. Die vindt ten dele plaats tijdens het
scriptiecolloquium, ten dele ook tijdens individuele gesprekken met de begeleider. Zoals al
eerder is aangegeven wil de opleiding het scriptiecolloquium beter invullen, met meer
aandacht voor het scriptietraject. De commissie ondersteunt deze intentie, maar is van
mening dat ook de reguliere scriptiebegeleiding voor verbetering vatbaar is. In de scripties die
de commissie heeft gelezen, vond ze soms te weinig theorievorming terug. Daarnaast was de
gehanteerde literatuur soms beperkt in omvang. De commissie is van mening dat dergelijke
problemen door een goede begeleiding verholpen hadden kunnen worden en adviseert de
opleiding de scriptiebegeleiding aan te scherpen.
Opleidingsspecifieke voorzieningen en kwaliteitszorg
De studenten zijn over het algemeen tevreden over de voorzieningen. Zij geven aan dat de
universiteitsbibliotheek goed gesorteerd en toegankelijk is. Wel bestaat er zorg bij de docenten
over de bezuinigingen bij de bibliotheek van de VU en over de gevolgen die dit zal hebben
voor de beschikbaarheid van boeken. De meeste studenten werken thuis, maar ze zijn van
mening dat er voldoende werkplekken en computerstilteruimtes zijn om te studeren. Voor de
vertaalvakken maken de studenten gebruik van computerzalen die de faculteit in eigen beheer
heeft.
88
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
Voor de Letterenfaculteit is een Facultaire Bibliotheekcommissie ingesteld, die adviseert over
aankopen. De docenten van de opleiding onderhouden goede contacten met de vakreferenten
van deze commissie. Dat zorgt ervoor dat er voldoende relevante literatuur voor bijvoorbeeld
werkcolleges aanwezig is.
Voor de bacheloropleiding in de talen bij de Faculteit der Letteren zijn twee brede
opleidingscommissies (oc) samengesteld. De opleiding Literatuurwetenschap valt onder de oc
Letterkunde en Cultuur. In de beide oc’s zitten zeven studentleden. In principe zijn alle
opleidingen vertegenwoordigd door een docent en een student.
Onder normale omstandigheden komt de oc ongeveer zes keer per jaar bij elkaar. Bij
incidenten komt men in een kleiner comité bij elkaar om eventuele problemen snel te kunnen
oplossen. De gesprekspartners kunnen verschillende voorbeelden noemen van problemen die
tussentijds zijn opgelost.
De belangrijkste taken van de oc zijn de bespreking van de evaluaties en het signaleren van
knelpunten. Daarbij hanteert de VU een evaluatiecyclus: alle bachelor- en mastercursussen
worden elke drie jaar geëvalueerd. Daarnaast evalueert men nieuwe cursussen, cursussen van
nieuwe docenten en cursussen die de vorige keer slecht werden geëvalueerd. Maar vanwege
de grote wijzigingen in het collegejaar 2013-2014 gaat men in die situatie alle cursussen
evalueren. Dat gebeurt dan niet alleen achteraf, maar ook tussentijds.
De vakken die aan de beurt zijn, worden aan het einde van een vak geëvalueerd met
formulieren (schriftelijk en anoniem); deze formulieren worden verwerkt door het
Onderwijscentrum. De uitkomsten gaan naar de betreffende docent, zijn leidinggevende en
de oc. Per opleiding is er één evaluatiecontactpersoon die een verslag over die opleiding
maakt. Op basis daarvan bepaalt de oc of er moet worden ingegrepen. Daarnaast maakt de oc
een verslag van de verbeteringen die worden doorgevoerd; dit verslag komt op de
studentenportal te staan. Studenten ontvangen hierover ook een mail.
De oc-leden noemen als bezwaar dat de looptijd van de verwerking van de
evaluatieformulieren veel te lang is, onder andere door de bezuinigingen bij het
Onderwijscentrum. Men wacht op het bezoekmoment (winter 2013) nog op de verwerking
van de laatste evaluaties van vorig studiejaar. Een mogelijkheid zou zijn het traject te
digitaliseren, maar ook die operatie moet worden uitgevoerd door het Onderwijscentrum.
Daarbij speelt het een rol dat de VU sterk bezuinigt op ondersteunend personeel. Voor de
commissie is dit een punt van zorg.
Op basis van de gesprekken met studenten en docenten van de oc heeft de commissie
geconstateerd dat deze studenten en docenten voldoende invulling geven aan hun taken en
verplichtingen. De betrokken studenten en docenten konden ook voorbeelden noemen van
veranderingen die mede door hun toedoen waren doorgevoerd. Ze reageren proactief en
voeren ook tussentijds veranderingen door.
Overwegingen
De commissie vindt dat het programma van de opleiding Literatuurwetenschap voldoende
niveau heeft. Het stelt de studenten in staat de eindtermen te behalen. De major
Literatuurwetenschap kent een duidelijke opbouw; dat zelfde geldt voor de algemene vakken,
die een goede basis op het vlak van de academische vaardigheden leggen. De invulling van het
programma is verder afhankelijk van de keuze van de tweede major. De commissie
constateert dat de samenhang tussen de beide majoren soms te wensen over laat. Soms is er
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
89
spraken van overlap, soms van (grote) niveauverschillen. De commissie adviseert de opleiding
om de samenhang tussen de beide majoren kritisch te bezien en waar mogelijk te verbeteren.
De commissie heeft geconstateerd dat het programma slechts beperkte aandacht heeft voor
de internationale oriëntatie en de beroepsoriëntatie. Er gaan weinig studenten naar het
buitenland en de studenten volgen vrijwel geen stages. Voor de beroepsoriëntatie leunt de
opleiding zwaar op de (niet verplichte) minor Aan de slag met literatuur. De commissie
adviseert de opleiding om beide onderdelen beter in te vullen.
De commissie is van mening dat de opleiding in voldoende mate wetenschappelijke
georiënteerd is. De meeste eindtermen worden in de beleving van de commissie wel gehaald,
maar een aantal eindtermen is te ambitieus geformuleerd. De commissie adviseert de
opleiding deze eindtermen waar nodig bij te stellen.
De commissie concludeert op basis van de gesprekken met studenten en docenten dat de
studeerbaarheid een punt van zorg is. De commissie adviseert de opleiding het aantal
contacturen te verhogen en het programma uitdagender te maken. De studiebegeleiding in
het eerste jaar is afdoende ingericht, maar de scriptiebegeleiding zou beter ingevuld moeten
worden.
De opleiding is voldoende bestaft en beschikt over goed gekwalificeerd personeel. De vaste
stafleden zijn allen gepromoveerd en betrokken bij onderzoek. Op het vlak van BKO
vertoont de opleiding echter een achterstand. De commissie adviseert de opleiding deze
achterstand zo snel mogelijk weg te werken en constateert dat hiertoe stappen zijn gezet.
Tot slot is de commissie van oordeel dat de opleiding Literatuurwetenschap beschikt over
voldoende voorzieningen. De oc doet met veel inzet en toewijding haar werk en treedt ook
proactief op. Wel is een snellere verwerking van de evaluatieresultaten gewenst, maar de
commissie realiseert zich dat de opleiding hiervoor afhankelijk is van andere partijen.
Ondanks de hierboven genoemde verbeterpunten is de commissie toch van mening dat de
onderwijsleeromgeving van de bacheloropleiding Literatuurwetenschap voldoet aan de
criteria. De commissie adviseert de opleiding de kritiekpunten ter harte te nemen bij de
ontwikkeling van de nieuwe opleiding Literatuur en Samenleving.
Conclusie
Bacheloropleiding Literatuurwetenschap: de commissie beoordeelt Standaard 2 als ‘voldoende’.
90
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
Standaard 3: Toetsing en gerealiseerde eindkwalificaties
De opleiding beschikt over een adequaat systeem van toetsing en toont aan dat de beoogde eindkwalificaties
worden gerealiseerd.
Toelichting:
Het gerealiseerde niveau blijkt uit de tussentijdse en afsluitende toetsen, de afstudeerwerken en de wijze waarop
afgestudeerden in de praktijk of in een vervolgopleiding functioneren. De toetsen en de beoordeling zijn valide,
betrouwbaar en voor studenten inzichtelijk.
Bevindingen
Systeem van toetsing
Aan het toetsbeleid van de opleiding ligt een facultair beleid ten grondslag. In dit beleid staat
beschreven dat elke cursus wordt getoetst en de opleiding bij de meeste cursussen een
combinatie van toetsen en toetsmomenten hanteert. De toetsen sluiten volgens het
toetsbeleid ook aan bij de leerdoelen en de werkvormen van de vakken.
De basis van het toetsbeleid wordt gevormd door het Onderwijs- en Examenreglement
(OER). Hierin is het recht op deelname vastgelegd. Ook de toetsvorm, de beoordeling, de
bekendmaking en geldigheidsduur van de uitslag, het recht op inzage en nabespreking, en de
rol van de examencommissie zijn vastgelegd in de OER.
De commissie heeft de OER en toetsen van meerdere vakken van de opleiding bestudeerd.
De commissie onderschrijft de uitgangspunten over toetsing van de opleiding en heeft tijdens
de visitatie kunnen vaststellen dat ook docenten en studenten hier positief tegenover staan.
De commissie heeft tijdens de gesprekken met de studenten vastgesteld dat zij voorafgaand
aan de toetsing van een vak goed geïnformeerd zijn over de wijze van toetsing en
beoordeling. De commissie heeft voorts een aantal gemaakte toetsen van de opleiding
Literatuurwetenschap ingezien en zich een oordeel gevormd over het niveau van de toetsen
en de wijze van beoordeling en feedback. De commissie vindt beide adequaat.
De commissie heeft een gesprek gehad met een aantal leden van de examencommissie
Moderne Talen en Culturen (MTC). De belangrijkste werkzaamheden van de ec zijn de
productietaken: beslissingen over verzoeken om vrijstellingen, verzoeken om
buitenlandverblijf, toelatingen van hbo-instromers of verzoeken om een herkansing.
De commissie heeft de ec’s gevraagd naar hun bemoeienis met het scriptietraject. De ec stelt
dat de examencommissie formeel verantwoordelijk is voor de beoordeling van het
scriptieplan en de haalbaarheid van de onderzoeksvraag die de student heeft geformuleerd. In
de praktijk laat men dit echter over aan de expertise van de docent. De ec bekijkt geen
steekproeven van scripties, maar men is wel voornemens dit vanaf 2013 te gaan doen. Ook is
er (nog) geen bemoeienis met de becijfering.
Met ingang van 2011 geldt een facultaire richtlijn die aangeeft dat de beoordeling van
bachelorscripties in handen is van de begeleider. Tot die tijd was er ruimte voor een tweede
lezer. In de kritische reflectie is aangegeven dat bij Literatuurwetenschap altijd met twee lezers
wordt gewerkt; in de gesprekken met de docenten is dit bevestigd. De commissie is van
mening dat een goede scriptiebeoordeling altijd een tweede lezer vergt en adviseert de
faculteit om de genoemde richtlijn aan te passen.
De commissie acht het daarnaast van belang dat de oordelen over en becijfering van een
scriptie goed onderbouwd worden. Hiervoor is een facultair beoordelingsformulier
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
91
ontwikkeld, dat verdeeld is in vijftien deelaspecten. Dit formulier wordt tot nu toe echter niet
door alle docenten gehanteerd. Vanaf het studiejaar 2012-2013 is het formulier verplicht. De
commissie adviseert de ec erop toe te zien dat dit formulier inderdaad uniform wordt
toegepast.
Sinds 2011 is de kwaliteit van toetsing een officieel onderdeel van de bevoegdheden van de
examencommissie. De commissie heeft echter geconstateerd dat hier bij bacheloropleiding
Literatuurwetenschap nog geen invulling aan wordt gegeven. Men heeft hiermee gewacht op
het facultaire toetsbeleid. De facultaire toetscommissie is met ingang van 1 maart 2013 van
start gegaan met het formuleren van een taakstelling en een checklist voor de beoordeling van
tentamens. Vanaf het studiejaar 2013-2014 moeten de werkzaamheden van deze commissie
concrete resultaten gaan opleveren. De commissie is positief over het aantreden van deze
commissie, maar constateert wel dat de VU lang heeft gewacht met concrete stappen om de
kwaliteit van de toetsing te bewaken.
De ec is wel betrokken bij het bestrijden van fraude (vooral plagiaat), maar heeft daar geen
initiërende rol in. Docenten melden een vermoeden van fraude bij de ec. De ec nodigt in zo’n
geval de betrokken student uit om een verklaring te geven. De ec bepaalt vervolgens wat de
consequenties zijn. Docenten maken voor de opsporing van fraude gebruik van de
Blackboard-optie Turnitin. Maar uit de gesprekken die de commissie met de docenten heeft
gevoerd, blijkt ten eerste dat dit niet structureel gebeurt en ten tweede dat de docenten niet
tevreden zijn over de mogelijkheden van Turnitin. De commissie adviseert de opleiding
ervoor te zorgen dat er een structurele controle op plagiaat plaatsvindt, en dat hiervoor zo
nodig additionele hulpmiddelen beschikbaar worden gesteld.
Gerealiseerd eindniveau
De commissie heeft in eerste instantie vier bachelorscripties gelezen. Aangezien zich bij een
aantal scripties problemen voordeden, heeft de commissie daarna nog zes scripties gelezen (in
totaal dus tien). Al deze scripties zijn door twee commissieleden bekeken.
Het is de commissie ten eerste opgevallen dat de eindwerken over het algemeen hoog
becijferd waren. De zes kwam niet voor, de meeste scripties waren met een acht beoordeeld.
In vijf gevallen kwam de commissie op een aanzienlijk lager cijfer uit, waarbij opviel dat er
één à twee punten verschil lag tussen het oordeel van de commissie en dat van de instelling.
In twee gevallen balanceerde de kwaliteit volgens de commissie op de rand van het
toelaatbare, in één geval vond de commissie de bachelorscriptie onvoldoende. Problemen die
de commissie signaleerde hadden te maken met de probleemstelling (te vaag of te algemeen),
het ontbreken van een duidelijk theoretisch kader en het gebruik maken van een zeer
beperkte literatuurlijst. Daarnaast heeft de commissie ook een aantal scripties gelezen die een
goed niveau hadden.
Een andere graadmeter voor het gerealiseerde niveau is de doorstroom naar verschillende
masterprogramma’s. Uit de gesprekken met studenten en docenten blijkt dat vrijwel alle
bachelorstudenten Literatuurwetenschap doorstromen naar een vervolgopleiding, in de
meeste gevallen de master Letterkunde en daarbinnen het programma Literaire vorming en
literair veld. Deze studenten ervaren daar geen aansluitingsproblemen.
Overwegingen
De commissie heeft onderzocht of de toetsen een goede weergave zijn van het bereikte
niveau, zowel van afzonderlijke cursussen als van de opleiding als geheel, en stelt vast dat zij
92
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
aan de kwaliteitsnormen voldoen. De toetsen die de commissie heeft bekeken, passen bij de
beoogde leerdoelen en zijn adequaat geconstrueerd.
Het toetsbeleid bij de VU verkeert nog in de opstartfase. De examencommissies bekijken
geen (steekproeven van) scripties en hebben (nog) geen bemoeienis met de becijfering. Met
het aantreden van de toetscommissie in het voorjaar van 2013 is hiermee een begin gemaakt.
Het beleid ter voorkoming van fraude is voor verbetering vatbaar. De commissie constateert
dat de VU lang heeft gewacht met concrete stappen om de kwaliteit van de toetsing te
bewaken en is van mening dat snelle verbetering geboden is.
Daarnaast heeft de commissie zorgen over de mate waarin de studenten van de
bacheloropleiding het beoogde eindniveau realiseren. Hoewel de commissie een aantal
scripties heeft gelezen die een goed niveau hadden, waren er toch ook scripties waarvan het
niveau bedenkelijk was. Aan het theoretisch kader was in die gevallen te weinig aandacht
besteed. Daarnaast speelt ook het niveau van de becijfering; de cijfers die de opleiding had
toegekend, weken wel erg sterk af van de commissieoordelen.
Conclusie
Bacheloropleiding Literatuurwetenschap: de commissie beoordeelt Standaard 3 als ‘onvoldoende’.
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
93
Algemeen eindoordeel
De commissie komt op basis van het bestudeerde materiaal en de gevoerde gesprekken
tijdens het visitatiebezoek tot het oordeel dat de bacheloropleiding Literatuurwetenschap
voldoende presteert op de eerste twee standaarden en onvoldoende op de derde.
De doelstellingen van de opleiding, zoals geformuleerd in de facultaire eindtermen en de
eindtermen per major, sluiten voldoende aan bij het vakgebied en geven de opleiding een
eigen profiel. De opzet en organisatie van het onderwijsprogramma en de bijbehorende
begeleiding en voorzieningen zijn voldoende en zorgen ervoor dat de studenten een brede
basiskennis van de literatuurwetenschap verwerven. Het toetsbeleid verkeert echter nog in de
opstartfase. Bovendien heeft de commissie zorgen over het gerealiseerde eindniveau en over
de becijfering. De commissie is van mening dat de opleiding onvoldoende garandeert dat de
studenten het beoogde eindniveau behalen. De onvoldoende op deze standaard resulteert
automatisch in een onvoldoende voor de opleiding als geheel.
De commissie adviseert voor de bacheloropleiding Literatuurwetenschap een hersteltraject,
waarin de opleiding in de gelegenheid wordt gesteld om aan te tonen dat haar studenten de
beoogde eindkwalificaties daadwerkelijk realiseren. Centraal in dit hersteltraject staat in de
visie van de commissie een helder en consequent toegepast toetsbeleid. Belangrijke
aandachtspunten daarbinnen zijn het functioneren van een tweede lezer en het hanteren van
uniforme beoordelingscriteria.
Conclusie
De commissie beoordeelt de bacheloropleiding Literatuurwetenschap als ‘onvoldoende’.
94
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
V: Masteropleiding
Taalwetenschappen
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
95
96
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
Samenvattend oordeel van de commissie
Dit samenvattend oordeel geeft de bevindingen en overwegingen weer van de commissie
Taal- en Letterkunde 2013 over de masteropleiding Taalwetenschappen aan de Vrije
Universiteit. De commissie baseert haar oordeel op de kritische reflecties, aanvullende
informatie naar aanleiding van vragen van de commissie, informatie uit de gesprekken tijdens
het bezoek, de geselecteerde (eind)scripties en de documenten die tijdens het bezoek ter
inzage waren. De commissie heeft voor de opleidingen zowel positieve aspecten opgemerkt
als verbeterpunten gesignaleerd. Na deze tegen elkaar te hebben afgewogen, is de commissie
tot het oordeel gekomen dat de masteropleiding Taalwetenschappen voldoet aan de eisen
voor basiskwaliteit die de voorwaarde zijn voor heraccreditatie.
Standaard 1: Beoogde eindtermen
De commissie is van mening dat de masteropleiding Taalwetenschappen beschikt over
eindtermen van een voldoende niveau. De opleiding hanteert facultaire en programmagebonden eindtermen. De studenten kunnen kiezen uit drie programma’s: Taaltheorie en
taalbeschrijving, Toegepaste taalwetenschap en Franse taalkunde. Dat betekent dat niet elke
afgestudeerde dezelfde programmagebonden eindtermen behaalt. De studenten behalen
echter wel allemaal de facultaire eindtermen.
De drie programma’s van de masteropleiding Taalwetenschappen hebben alle een
wetenschappelijke oriëntatie. Het programma Toegepaste taalwetenschap is daarnaast sterk
gericht op de beroepspraktijk. Het programma Taaltheorie en taalbeschrijving is gericht op de
toepassing van taalwetenschappelijke inzichten op de beschrijving en documentatie van
(veelal onbekende) talen. Het programma Franse taalkunde richt zich specifiek op de Franse
taal, op Franse teksten en de vertaling daarvan.
De commissie is van mening dat de masteropleiding Taalwetenschappen beschikt over
facultaire en programmagebonden eindtermen die passen bij het vakgebied. Deze eindtermen
sluiten aan bij het domeinspecifiek referentiekader en zijn gebaseerd op de Dublindescriptoren voor een opleiding op masterniveau.
Standaard 2: Onderwijsleeromgeving
De drie programma’s van de masteropleiding Taalwetenschappen zijn in de ogen van de
commissie van een voldoende niveau en kennen een duidelijke opbouw. Wel is de commissie
van mening dat de opleiding meer samenhang in de opleiding als geheel moet aanbrengen. De
commissie adviseert de opleiding om ervoor te zorgen dat het geheel meer is dan de som der
delen, bijvoorbeeld door één of meer gemeenschappelijke vakken te introduceren.
De commissie stelt vast dat slechts een van de drie programma’s voldoende instroom heeft;
bij de andere twee programma’s is de instroom (zeer) laag. Dit is een punt van zorg, dat nog
sterker gevoeld wordt door de accentverschuiving van taalwetenschappelijk onderzoek naar
communicatie- en tekstonderzoek. De commissie realiseert zich dat deze problematiek zich
deels onttrekt aan de invloed van de opleiding, maar adviseert de opleiding toch zich te
beraden over de te volgen strategie teneinde een levensvatbaar programma te behouden.
De commissie is van mening dat de wetenschappelijke oriëntatie van de opleiding voldoende
tot zijn recht komt. Daarnaast heeft de specialisatie Toegepaste taalwetenschap een meer
beroepsgerichte oriëntatie. Maar de commissie is van mening dat ook in de
toepassingsgerichte vakken het academisch karakter is gewaarborgd.
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
97
De commissie concludeert op basis van de gesprekken met studenten en docenten dat de
opleiding studeerbaar is. De meeste studenten ervaren geen bijzondere struikelblokken en
vinden voldoende uitdaging in de opleiding. Ook de studiebegeleiding en de
scriptiebegeleiding zijn voldoende ingevuld.
De opleiding is over het geheel genomen voldoende bestaft en beschikt over goed
gekwalificeerd personeel. De vaste stafleden zijn allen gepromoveerd en betrokken bij
onderzoek. Dat neemt niet weg dat de expertise voor twee van de drie specialisaties slechts in
enkele personen vertegenwoordigd is. Op het vlak van BKO vertoont de opleiding echter een
achterstand. De commissie adviseert de opleiding deze achterstand zo snel mogelijk weg te
werken.
Tot slot is de commissie van oordeel van de opleiding Taalwetenschappen beschikt over
voldoende voorzieningen. De opleidingscommissie doet met veel inzet en toewijding haar
werk en treedt ook proactief op.
Standaard 3: Toetsing en gerealiseerde eindtermen
Het toetsbeleid bij de VU verkeert nog in de opstartfase. De examencommissies bekijken
geen scripties en hebben geen bemoeienis met de becijfering. De visitatiecommissie heeft
vernomen dat de toetscommissie met ingang van 1 maart 2013 met deze en andere
werkzaamheden is begonnen. Het beleid ter voorkoming van fraude is voor verbetering
vatbaar. De commissie constateert dat de VU lang heeft gewacht met concrete stappen om de
kwaliteit van de toetsing te bewaken en is van mening dat snelle verbetering geboden is. De
commissie heeft er vertrouwen in dat het toetsbeleid in de komende periode voortvarend
geïmplementeerd zal worden.
Het niveau van de scripties is voldoende. De commissie heeft een steekproef van
eindwerkstukken beoordeeld en is het eens met de cijfers die de docenten eraan hebben
toegekend. Ook de lager beoordeelde scripties voldoen aan de eisen van een wetenschappelijk
werkstuk. Bovendien komen de afgestudeerden terecht in passende functies in het
beroepenveld. De commissie concludeert op grond daarvan dat de beoogde eindtermen van
de masteropleiding Taalwetenschappen worden gerealiseerd.
De commissie beoordeelt de standaarden uit het Beoordelingskader voor de beperkte
opleidingsbeoordeling als volgt:
Masteropleiding Taalwetenschappen:
Standaard 1: Beoogde eindkwalificaties
Standaard 2: Onderwijsleeromgeving
Standaard 3: Toetsing en gerealiseerde eindkwalificaties
voldoende
voldoende
voldoende
Algemeen eindoordeel
voldoende
98
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
De voorzitter en de secretaris van de commissie verklaren hierbij dat alle leden van de
commissie kennis hebben genomen van dit rapport en instemmen met de hierin vastgestelde
oordelen. Zij verklaren ook dat de beoordeling in onafhankelijkheid heeft plaatsgevonden.
Datum: 30 juli 2013
Prof. dr. Theo D’haen
(voorzitter)
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
Drs. Erik van der Spek
(secretaris)
99
100
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
Behandeling van de standaarden uit het Beoordelingskader voor de
beperkte opleidingsbeoordeling
Standaard 1: Beoogde eindkwalificaties
De beoogde eindkwalificaties van de opleiding zijn wat betreft inhoud, niveau en oriëntatie geconcretiseerd en
voldoen aan internationale eisen.
Toelichting:
De beoogde eindkwalificaties passen wat betreft niveau en oriëntatie (bachelor of master; hbo of wo) binnen
het Nederlandse kwalificatieraamwerk. Ze sluiten bovendien aan bij de actuele eisen die in internationaal
perspectief vanuit het beroepenveld en het vakgebied worden gesteld aan de inhoud van de opleiding.
Bevindingen
Domeinspecifieke referentiekader
De Nederlandse bachelor- en masteropleidingen op het gebied van taal- en letterkunde
hanteren een gemeenschappelijk referentiekader. Dit kader heeft betrekking op een breed
scala aan opleidingen: vreemdetalenopleidingen, opleidingen op het gebied van de
Nederlandse taal, en opleidingen die vooral aandacht geven aan taal- en literatuurtheoretische
en taaloverstijgende aspecten. Het kader moet dan ook recht doen aan die uiteenlopende
opleidingen.
De opleidingen op het gebied van taal- en letterkunde moeten allereerst kennis en inzicht
bieden in het vakgebied van de opleiding, met inbegrip van de onderwezen taal en cultuur en
de daarbij horende analytische en filologische vaardigheden. Als het gaat om een
vreemdetalenopleiding moet de opleiding de student een goede beheersing van de
bestudeerde taal bijbrengen. Het te bereiken niveau verschilt per taal: voor schooltalen gelden
hogere niveaus dan voor niet-schooltalen. Daarnaast moet de student academisch gevormd
worden met voldoende aandacht voor theorie en methodologie. Volgens het domeinspecifiek
referentiekader leren studenten het verworven inzicht op een wetenschappelijke manier toe te
passen.
In het domeinspecifiek referentiekader zijn deze algemene eisen geoperationaliseerd in een
serie eisen aan de eindtermen voor de masteropleidingen. Deze eisen zijn ondergebracht in de
rubrieken kennis, vaardigheden/wetenschappelijke vorming, academische vaardigheden en
attitude en afstemming op het afnemend veld. Daarnaast stelt het domeinspecifiek
referentiekader een aantal kaders voor de inhoud en het programma van de opleidingen.
De commissie heeft het domeinspecifiek referentiekader bestudeerd en is van mening dat het
een goede onderlegger vormt voor de opleidingen op het gebied van taal- en letterkunde. Het
is specifiek genoeg om richtlijnen aan te ontlenen voor de inrichting van de opleidingen in
kwestie, maar tevens algemeen genoeg om de opleidingen in staat te stellen hun eigen
accenten te leggen. Daarmee vormt het domeinspecifieke referentiekader een goede basis
voor de beoordeling van de individuele opleidingen.
Domeinspecifieke eisen en eindtermen
Vanaf september 2012 zijn op grond van landelijke afspraken brede masterlabels ingevoerd.
Dat houdt in dat bestaande masteropleidingen zijn samengevoegd onder een nieuwe naam.
De masteropleiding Taalwetenschappen is ontstaan uit de samenvoeging van de
taalkundeprogramma’s van de (oude) masteropleidingen Franse taal en cultuur en
Nederlandse taal en cultuur, plus de (oude) masteropleiding Taalwetenschap.
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
101
De masteropleiding Taalwetenschappen kent drie programma’s:
•
•
•
Toegepaste taalwetenschap;
Taaltheorie en taalbeschrijving;
Franse taalkunde.
Voor elk van deze programma’s zijn eindtermen opgesteld. Daarnaast heeft de opleiding
eindtermen die voor de opleiding als geheel van toepassing zijn en facultaire eindtermen die
gelden voor alle masteropleidingen van de Faculteit der Letteren.
De algemene eindtermen van de masteropleidingen hebben betrekking op algemene
academische vaardigheden. Ze zijn onderverdeeld in vier categorieën:
•
•
•
•
Intellectuele basisvaardigheden;
Onderzoekende houding;
Disciplinaire kennis;
Vakoverstijgende vaardigheden.
Een overzicht van deze eindtermen is opgenomen in Bijlage 3.
In aanvulling op deze algemene eindtermen heeft de masteropleiding Taalwetenschappen in
het onderwijs- en examenreglement (OER) een aantal doelstellingen geformuleerd. Deze
doelstellingen hebben betrekking op de kennis, academische vorming en persoonlijke
ontplooiing van de studenten. In deze doelstellingen is onder meer aangegeven dat de
opleiding de studenten gespecialiseerde kennis, vaardigheid en inzicht op het gebied van de
Taalwetenschappen wil bijbrengen, en hen wil voorbereiden op de wetenschapsbeoefening op
het gebied van de Taalwetenschappen. Deze algemene doelstellingen worden nader
uitgewerkt voor in de eindtermen voor elk van de drie programma’s. Een overzicht hiervan is
opgenomen in Bijlage 3; hieronder geven we een korte samenvatting.
Eindtermen Toegepaste taalwetenschap
Een student die het programma Toegepaste taalwetenschap heeft voltooid, beschikt over
kennis van theorieën van taalverwerving (eerste en tweede taal). Daarnaast is hij deskundig op
het gebied van leerpsychologische en onderwijskundige aspecten van tweedetaalverwerving.
Hij kan wetenschappelijk onderzoek doen op het terrein van taalverwerving en taalonderwijs
en hij kan zelfstandig leer- en toetsmateriaal ontwikkelen.
Eindtermen Franse taalkunde
Een student die dit programma afrondt, kan taalkundige onderzoeksmethoden toepassen op
het Frans. Hij beschikt over geavanceerde kennis van (een deel van) het vakgebied en kan
daarbinnen zelfstandig wetenschappelijk onderzoek uitvoeren en daarvan verslag doen. Hij
kan wetenschappelijke paradigma’s herkennen en beoordelen en zijn eigen onderzoek in een
multidisciplinair kader plaatsen.
Eindtermen Taaltheorie en taalbeschrijving
De student die dit programma voltooit heeft een grondige kennis van de algemene en
beschrijvende taalwetenschap, waaronder de typologische, functionele en antropologische
taalwetenschap. Hij kan veldlinguïstisch onderzoek doen naar onbekende en onbeschreven
talen en is in staat een reference grammar van een voorheen onbekende taal te schrijven.
102
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
De commissie stelt vast dat masteropleiding Taalwetenschappen beschikt over concrete en
duidelijke eindtermen, die aansluiten bij het domeinspecifieke referentiekader en gebaseerd
zijn op de Dublin-descriptoren. De commissie is van oordeel dat de doelstelling van de
opleiding erop gericht is de studenten op te leiden tot het niveau van een master. De
combinatie van de algemene facultaire eindtermen, de eindtermen van de opleiding en de
specifieke uitwerking per programma geven de commissie voldoende vertrouwen dat het
academisch karakter van de opleiding is gewaarborgd.
Niveau en oriëntatie
Zoals hierboven is aangegeven kunnen de studenten van de masteropleiding
Taalwetenschappen kiezen uit drie programma’s. Studenten die voor Toegepaste
taalwetenschap kiezen, leren taalwetenschappelijke inzichten toe te passen op het gebied van
eerste- en tweedetaalverwerving en taalstoornissen. Het programma Taaltheorie en
taalbeschrijving is gericht op de toepassing van taalwetenschappelijke inzichten op de
beschrijving en documentatie van (veelal onbekende) talen. Dit programma wordt verzorgd in
samenwerking met de Universiteit Leiden. Het programma Franse taalkunde richt zich
specifiek op de Franse taal, op Franse teksten en de vertaling daarvan.
Bij elk van deze programma’s ziet de commissie de wetenschappelijke oriëntatie voldoende
terug. Deze oriëntatie is zichtbaar in zowel de eindtermen van de opleiding als in de
eindtermen van de drie programma’s. Daarnaast heeft het programma Toegepaste
taalwetenschap ook een sterke beroepsgerichte oriëntatie. Het programma bestaat uit twee
trajecten, Taalstoornissen en Nederlands als tweede taal, die beide een sterke band met de
beroepspraktijk hebben. Dit komt bijvoorbeeld tot uiting in de stages die de studenten tijdens
de masteropleiding kunnen volgen. Ook de beroepsgerichte onderdelen van dit programma
zijn expliciet gekoppeld aan wetenschappelijk onderzoek.
Het programma Franse taalkunde heeft een bijzondere positie, omdat de bacheloropleiding
Franse taal en cultuur bij de VU inmiddels is stopgezet. Dat betekent dat de natuurlijke
instroom voor dit programma binnen enkele jaren wegvalt. De commissie heeft hierover met
de docenten van gedachten gewisseld. De docenten geven aan voorlopig af te wachten wat er
op het gebied van Franse taalkunde op landelijk niveau gaat gebeuren (binnen het Master
Language Project, waarbij studenten verplicht een onderdeel van hun masteropleiding aan een
andere universiteit volgen). De VU wil graag een bijdrage leveren aan een landelijke oplossing;
in de komende jaren moet blijken hoe levensvatbaar dit idee is. De commissie heeft begrip
voor de positie van de VU en spreekt de hoop uit dat de Franse taalkunde een plaats kan
vinden in zo’n interfacultair programma.
Overwegingen
De commissie is van mening dat de masteropleiding Taalwetenschappen beschikt over
voldoende specifieke eindtermen. Dat geldt voor zowel de facultaire als de
programmagebonden eindtermen. Deze eindtermen geven de opleiding een
wetenschappelijke oriëntatie met (in het geval van Toepaste taalwetenschap) een duidelijke
professionele aanvulling. Met name het programma Toegepaste taalwetenschap – ook in
numeriek opzicht het sterkste programma – heeft in de ogen van de commissie een duidelijk
eigen profiel met een uitstekende combinatie van en wisselwerking tussen wetenschappelijke
theorie en beroepspraktijk.
Een gevolg van de invoering van de nieuwe masterlabels is dat uiteenlopende programma’s
onder één noemer gebracht worden. Op het niveau van de eindtermen betekent dit dat niet
alle studenten dezelfde eindtermen behalen; de opleiding onderscheidt immers specifieke
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
103
eindtermen per programma. De studenten behalen echter wel allemaal de facultaire
eindtermen. De commissie is van mening dat de eindtermen voldoende aansluiten bij het
domeinspecifiek referentiekader en dat ze gebaseerd zijn op de Dublin-descriptoren voor een
opleiding op masterniveau.
Conclusie
Masteropleiding Taalwetenschappen: de commissie beoordeelt Standaard 1 als ‘voldoende’.
104
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
Standaard 2: Onderwijsleeromgeving
Het programma, het personeel en de opleidingsspecifieke voorzieningen maken het voor de instromende
studenten mogelijk de beoogde eindkwalificaties te realiseren.
Toelichting:
De inhoud en vormgeving van het programma stelt de toegelaten studenten in staat de beoogde
eindkwalificaties te bereiken. De kwaliteit van het personeel en van de opleidingsspecifieke voorzieningen is
daarbij essentieel. Programma, personeel en voorzieningen vormen een voor studenten samenhangende
onderwijsleeromgeving.
Bevindingen
Opbouw en samenhang van de programma’s
De nieuwe opleiding is per 1 september van start gegaan. Dat heeft tot gevolg dat de drie
programma’s, die voorheen deel uitmaakten van verschillende masteropleidingen, nog een
sterk eigen karakter hebben. Vanwege de grote onderlinge verschillen worden de curricula
van de drie programma’s hieronder afzonderlijk behandeld.
Toegepaste taalwetenschap
Dit programma bestaat uit een gemeenschappelijk kernprogramma van 42 EC plus twee
specialisaties van 18 EC elk: Taalstoornissen en Nederlands als tweede taal. Het
kernprogramma bestaat uit de volgende onderdelen:
•
•
•
•
ICT leer- en begeleidingsmateriaal (6 EC);
Statistiek voor gevorderden (6 EC);
Keuze- en stageruimte (12 EC);
Scriptie en scriptieonderzoek (18 EC).
De specialisatie Taalstoornissen bestaat uit drie vakken van elk 6 EC. In het vak Specifieke
taalstoornissen en meertaligheid doen de studenten inzicht op in de problematiek van
taalgestoorde taalverwervers. Het vak Taal- en gehoorstoornissen richt zich op de werking
van het menselijk gehoor in relatie tot de ontwikkeling van gesproken taal. In het vak
Dyslexie en orthodidactiek van het taalonderwijs leren de studenten de verschillen in de
spelling van verschillende talen en de gevolgen daarvan voor de didactiek.
De specialisatie Nederlands als tweede taal bestaat uit een vakinhoudelijk deel (Didactiek
NT2, 9 EC) en een didactisch deel (Didactiek BVE en Didactiek taalonderwijs volwassenen, 9
EC). In het vak Didactiek NT2 komt de theoretische achtergrond van het NT2-onderwijs aan
bod. Het onderdeel Didactiek BVE richt zich geheel op de didactiek van het onderwijs aan
volwassenen. Didactiek taalonderwijs volwassenen is een serie workshops en praktijkcolleges
waarin het taalonderwijs aan anderstalige volwassenen centraal staat.
Taaltheorie en taalbeschrijving
Het programma Taaltheorie en taalbeschrijving bestaat uit de volgende onderdelen:
• Vier kernmodules van 6 EC elk: Typology of Sounds, Describing Morphosyntax,
Anthropological Linguistics en Field Methods and Linguistic Analysis. In totaal omvatten
de kernmodules dus 24 EC;
• Een scriptie van 18 EC;
• Eén of meer tutorials van 4 tot 7 EC, waarin de student zich verder kan verdiepen in
onderwerpen die van belang zijn voor zijn scriptieonderzoek;
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
105
• Een keuzeruimte van 12-15 EC. In deze keuzeruimte kan de student vakken binnen of
buiten de VU volgen. Hij kan ook kiezen voor een vakkenpakket dat hem voorbereidt op
de functie van Linguistic Consultant in Bible Translation. De student moet dan wel
tijdens de bachelorfase een minor Hebreeuws of Grieks hebben gevolgd.
In dit programma wordt nauw samengewerkt met de Universiteit Leiden. Veel studenten
volgen tijdens de keuzeruimte een (zware) cursus Veldlinguïstiek in Leiden, die ze in staat stelt
een van de eindtermen te bereiken: een reference grammar van een onbekende taal te schrijven.
Een buitenlandverblijf is geen verplicht onderdeel van dit programma, maar uit de docenten
stellen dat de meeste studenten wel een deel van hun opleiding in het buitenland volgen. De
opleiding stelt dit echter niet verplicht, omdat ook in Amsterdam – met zijn grote aantallen
nationaliteiten en etnische groeperingen – een scala aan interessante talen te vinden is.
Franse taalkunde
Het programma Franse taalkunde bestaat uit de volgende onderdelen:
• Minimaal drie colleges van 9 EC elk. Hiervan worden er twee verzorgd door de opleiding
zelf, één over pragmatiek of discourse analyse en één op het gebied van grammatica. Het
derde college wordt verzorgd door de Universiteit van Amsterdam of de Universiteit
Leiden;
• Een keuzemodule van 9 EC over een aspect van de Franse taal- of letterkunde.
• Een verplicht onderdeel Literair vertalen van 3 EC;
• Een masterscriptie van 18 EC.
De commissie heeft met de studenten en docenten van gedachten gewisseld over de opbouw
van en de samenhang binnen alle drie de bovengenoemde programma’s. Daarbij valt allereerst
op dat de studenten (nog) geen gemeenschappelijk vak volgen; de programma’s zijn volledig
gescheiden. Met ingang van het studiejaar 2013-2014 wil de opleiding wel zo’n vak invoeren
in de vorm van een verplichte kernmodule Linguistic Research van 9 EC voor alle studenten
Taalwetenschappen. De commissie steunt dit voornemen.
De studenten worden op de scriptie voorbereid in scriptiegroepen. Allereerst worden de
onderwerpen toegelicht waarop studenten kunnen intekenen. Op basis van de samenhang
tussen die onderwerpen worden de groepen verder ingedeeld. De studenten Toegepaste
taalwetenschap geven aan dat ze al direct aan het begin van het tweede semester beginnen
met hun scriptie, terwijl ze daarna nog twee interessante inhoudelijke vakken volgen. Die
zouden ze liever gehad hebben voordat ze hun keuze voor een scriptieonderwerp vastleggen.
De studenten Toegepaste taalwetenschap doen een stage tijdens hun masteropleiding,
bijvoorbeeld op het gebied van leermiddelenontwikkeling of dyslexie. Ze moeten dat in
principe zelf regelen; van de opleiding krijgen ze een lijst met instellingen die in het verleden
stagiaires hebben opgenomen. De stage moet eigenlijk direct aan het begin van het studiejaar
van start gaan; dit ervaren de studenten als minder handig. Verder geven ze aan dat de
stagehandleiding waarover de VU beschikt, niet echt wordt nageleefd. De commissie
constateert dat de stage zijn vorm nog moet vinden en adviseert de opleiding de nodige zorg
te besteden aan het soepele verloop daarvan.
Op basis van de gevoerde gesprekken en na een analyse van het programma en van de
leermiddelen die de commissie ter inzage heeft gehad, constateert zij dat het niveau van het
programma voldoende is.
106
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
Didactische uitgangspunten
De Faculteit der Letteren sluit aan bij de algemene onderwijsvisie van de Vrije Universiteit. In
deze visie vormen faculteit en universiteit een gemeenschap voor wetenschappelijke
kennisontwikkeling. Deze visie bevat de volgende uitgangspunten:
• De studenten worden serieus genomen als deelnemers aan het proces van
kennisontwikkeling;
• De studenten werken samen met de docenten aan de oplossing van problemen, waarbij
de hoofdvragen en kernbegrippen van het vakgebied centraal staan;
• De studenten maken kennis en doen ervaring op met methoden van onderzoek en de
regels voor samenwerking en communicatie die in het vakgebied gelden;
• De studenten worden zich door reflectie bewust van deze methoden en regels.
De masteropleiding Taalwetenschappen is een kleinschalige opleiding met een nauwe
samenwerking tussen docenten en studenten. De studenten doen onderzoek onder
begeleiding van hun docenten en worden geacht steeds meer zelfstandig te kunnen werken.
De commissie is dan ook van mening dat in de onderwijspraktijk bij de opleiding
Taalwetenschappen voldoende recht wordt gedaan aan de onderwijsvisie van de VU.
Waarborging van doelstellingen en eindtermen in de programma’s
De opleiding heeft de relatie tussen de eindtermen en de verschillende vakken duidelijk
verantwoord. Ook de wijze waarop de programmaonderdelen bijdragen aan de Dublindescriptoren is voldoende inzichtelijk gemaakt. Op grond daarvan is de commissie van
mening dat alle eindtermen in voldoende mate in het programma terugkomen.
De commissie constateert dat de opleidingsdoelstellingen niet in dezelfde mate bereikt
worden door de drie programma’s. De vakken die de studenten volgen, zijn vooral gericht op
het behalen van de programmagebonden eindtermen. De doelstellingen van de
masteropleiding Taalwetenschappen als geheel krijgen minder aandacht. Dat komt ook
doordat de programma’s (nog) los staan van elkaar. In dat verband adviseert de commissie de
opleiding om te zorgen voor meer samenhang tussen de drie programma’s, zodat het geheel
meer is dan de som der delen. Het geplande gezamenlijke vak, Linguistic Research, is daartoe
een goede eerste stap.
Wetenschappelijke vorming
De masteropleiding Taalwetenschappen heeft volgens de kritische reflectie een
wetenschappelijke oriëntatie. De commissie ziet deze wetenschappelijke oriëntatie vooral
terug in de specialisatievakken bij Toegepaste taalwetenschap en in de vier kernmodules bij de
specialisatie Taaltheorie en taalbeschrijving. Uit de gesprekken met de docenten blijkt ook dat
de studenten uitgebreid geconfronteerd worden met (veld)onderzoek, ze moeten zelfstandig
gegevens verzamelen en statistisch bewerken. Een groot aantal van de docenten is zelf
betrokken bij onderzoek dat ook zijn neerslag vindt in de werkcolleges.
Zoals hierboven al is aangegeven, heeft Toegepaste taalwetenschap daarnaast een meer
praktijkgerichte oriëntatie. Een aantal van de vakken heeft in de beleving van de commissie
een sterk toepassingsgericht karakter; bovendien volgen de studenten binnen deze
specialisatie ook een stage met een beroepsgericht karakter. De commissie heeft in dat
verband de vraag gesteld of deze specialisatie niet te veel neigt naar een beroepsopleiding. De
docenten geven echter aan dat de studenten ook in deze specialisatie zelf onderzoek doen en
daar op een wetenschappelijke wijze verslag van uitbrengen, en dat de opleiding gericht is op
beroepen waarin toegepast onderzoek een belangrijke rol speelt. De commissie constateert na
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
107
bestudering van het lesmateriaal en na de gesprekken met de docenten dat het
wetenschappelijke karakter is gewaarborgd.
Studielast en studeerbaarheid
De masteropleiding Taalwetenschappen bestond tijdens het bezoek van de commissie aan de
VU pas een half jaar; het is dus lastig om een trend in de instroomcijfers aan te geven. De
instroom van de ‘oude’ masteropleiding Taalwetenschap (met daarbinnen de programma’s
Toegepaste taalwetenschap en Taaltheorie en taalbeschrijving) schommelde de laatste jaren
rond de vijftien studenten. De meeste daarvan volgen het programma Toegepaste
taalwetenschap; het programma Taaltheorie en taalbeschrijving wordt slechts door één à twee
studenten per jaar gevolgd. De instroom bij Franse taalkunde is eveneens laag; in het
afgelopen jaar waren dat er zeven. In de kritische reflectie wordt de geringe omvang van de
beide laatste programma’s als zwakte aangemerkt. In het gesprek met de docenten is wel
gebleken dat de modules in kwestie ook gevolgd worden door studenten met andere
studierichtingen, waardoor de leeromgeving verrijkt wordt. Maar in de ogen van de commissie
is de beperkte omvang wel een punt van zorg.
De studenten met wie de commissie heeft gesproken, ervaren het programma als breed en
interessant. Door de kleine groepen en intensieve contacten met docenten hebben de
studenten veel inbreng in het programma. Het aantal contacturen bedraagt 8-10 in het eerste
semester en 4-6 in het tweede. De studenten ervaren geen bijzondere struikelblokken buiten
de eerder genoemde (vroege) plaats van de stage en de scriptie binnen het programma
Toegepaste taalwetenschap. Op basis van de gevoerde gesprekken en op basis van een eigen
analyse van curriculum en studiemateriaal concludeert de commissie dat de opleiding
studeerbaar is.
Onderwijsgevend personeel en staf-studentratio
De opleiding Taalwetenschappen beschikt over een staf van 4,7 fte (voor zowel de bachelorals de masteropleiding). De opleiding beschikt over drie hoogleraren, één voor zowel
Taaltheorie en taalbeschrijving als Franse taalkunde, één specifiek voor Taaltheorie en
taalbeschrijving en één voor Toegepaste taalwetenschap. Alle docenten zijn gepromoveerd en
verrichten onderzoek binnen hun specialisatie. De drie programma’s zijn opgebouwd rondom
de specialisaties van de docenten. De docent-studentratio is 1:16 (uitgaande van het totaal aan
fte’s) of 1:34 (uitgaande van de onderwijstijd). De commissie constateert dat er de opleiding
voldoende bestaft is.
Ondanks deze bestaffing geeft de opleiding zelf aan in de kritische reflectie dat
taalwetenschappelijk onderzoek bij de VU onder druk staat. Er treedt een verschuiving op
van taalwetenschap naar communicatie- en tekstwetenschap. Hierdoor zijn er niet genoeg
docenten meer om alle aspecten van taalwetenschap af te dekken. Dit wordt deels
opgevangen door samenwerking met de Universiteit Leiden en door inzet van tijdelijk
personeel. Voor de commissie is dit een punt van zorg.
De commissie stelt vast dat het beleid en de implementatie van de Basiskwalificatie Onderwijs
(BKO) bij de Faculteit der Letteren nog in de kinderschoenen staan. In het komende jaar zal
een aantal jongere docenten de BKO-opleiding volgen. De universiteit heeft nog niet bepaald
of ook de seniordocenten een BKO moeten behalen. Men overweegt deze docenten een
dossier te laten samenstellen, waarna ze mogelijk nog aanvullende cursussen moeten volgen.
De commissie adviseert de opleiding en daarmee ook de VU met klem om de BKO-regeling
serieus te nemen en daadkrachtiger op te treden om ervoor te zorgen dat alle docenten aan
deze basiseisen voldoen. De commissie heeft in dit verband met genoegen geconstateerd dat
108
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
de afdelingen Taal en Letteren inmiddels concrete afspraken hebben gemaakt met de
lerarenopleiding van de VU om voor het eind van 2013 tenminste 30 docenten een BKO te
laten behalen.
Studiebegeleiding
De directe studiebegeleiding is in de masterfase in handen van de docenten. Door de kleine
groepen en korte lijnen zijn de contacten tussen studenten en docenten intensief. De
studenten zijn tevreden over de begeleiding door hun docenten. Daarnaast beschikt de
opleiding over een studieadviseur, die de voortgang van de studenten in de gaten houdt. Bij
achterblijvende resultaten nodigt de adviseur deze studenten uit voor een gesprek.
Bij het schrijven van de scriptie werken de studenten bij de afstudeerrichting Toegepaste
taalwetenschap in scriptiegroepen, die in november van start gaan. De groepen worden
samengesteld op basis van de samenhang tussen de onderwerpen. De studenten worden
begeleid door een docent; daarnaast is er in alle gevallen een tweede lezer bij de scriptie
betrokken. Bij de masterscripties bij Taaltheorie en taalbeschrijving wordt vaak een tweede
lezer van een andere universiteit betrokken. Ook in bredere zin zijn er plannen om scripties te
gaan uitwisselen tussen de VU, de Universiteit Leiden en de Universiteit van Amsterdam. De
commissie is positief over dit voornemen.
Opleidingsspecifieke voorzieningen en kwaliteitszorg
De studenten zijn over het algemeen tevreden over de voorzieningen. Zij geven aan dat de
universiteitsbibliotheek voldoende gesorteerd en toegankelijk is. Wel geven ze aan dat het
aantal tijdschriften beperkt is; de VU beschikt volgens de studenten over aanzienlijk minder
licenties dan bijvoorbeeld de Radboud Universiteit Nijmegen. Specifiek voor de studenten
Taaltheorie en taalbeschrijving zijn programma’s geïnstalleerd die hulp bieden bij het
onderzoek (automatische parsing, aanleg van digi-lexica, interactieve interlinealisering en
taalkundige analyse van Griekse en Hebreeuwse teksten).
Voor de Letterenfaculteit is een Facultaire Bibliotheekcommissie ingesteld, die adviseert over
aankopen. De docenten van de opleiding onderhouden goede contacten met de vakreferenten
van deze commissie. Dat zorgt ervoor dat er voldoende relevante literatuur voor bijvoorbeeld
werkcolleges aanwezig is. Wel bestaat er zorg bij de docenten over de bezuinigingen bij de
bibliotheek van de VU en over de gevolgen die dit zal hebben voor de beschikbaarheid van
boeken.
Voor de masteropleidingen in de talen bij de Faculteit der Letteren zijn twee brede
opleidingscommissies (oc) samengesteld. De masteropleiding Taalwetenschappen valt onder
de oc Taal en Communicatie. De belangrijkste taken zijn volgens de vertegenwoordigers van
de oc de bespreking van de evaluaties en het signaleren van knelpunten. Daarbij hanteert de
VU een evaluatiecyclus: alle bachelor- en mastercursussen worden elke drie jaar geëvalueerd.
Daarnaast evalueert men nieuwe cursussen, cursussen van nieuwe docenten en cursussen die
de vorige keer slecht werden geëvalueerd. Omdat het bij de masteropleiding
Taalwetenschappen vaak gaat om kleine groepen, wordt er soms ook mondeling geëvalueerd,
soms door de docent en soms door de evaluatiecontactpersoon. De commissie ziet hierin
risico’s die samenhangen met een (al te) informele evaluatieprocedure, waarbij nauwe
persoonlijke bindingen tussen docenten in een kleine groep tot vertekening kunnen leiden.
De commissie adviseert de opleiding in alle gevallen een formele procedure te hanteren met
gebruikmaking van schriftelijke formulieren en rapportage.
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
109
De oc richt zich vooral op de uitvoering van de lopende programma’s en minder op de
inrichting van de nieuwe masteropleiding. De oc Taal en Communicatie heeft het als een
gegeven aanvaard dat de bestaande masterlabels zijn voortgezet in de nieuwe opleiding. Maar
de oc heeft wel vragen gesteld over de samenhang binnen het curriculum, over
gemeenschappelijke vakken en over de mogelijkheid elkaars vakken in de keuzeruimte te
volgen.
De evaluatieformulieren worden verwerkt door het Onderwijscentrum. Een probleem daarbij
is dat de looptijd van de verwerking van de evaluatieformulieren veel te lang is, onder andere
door de bezuinigingen bij het Onderwijscentrum. Men wacht op het bezoekmoment (winter
2013) nog op de verwerking van de laatste evaluaties van vorig studiejaar. Een mogelijkheid
zou zijn het traject te digitaliseren, maar ook die operatie moet worden uitgevoerd door het
Onderwijscentrum. Daarbij speelt een rol dat de VU sterk bezuinigt op ondersteunend
personeel. Voor de commissie is dit een punt van zorg.
Op basis van de gesprekken met studenten en docenten van de oc heeft de commissie
geconstateerd dat deze studenten en docenten voldoende invulling geven aan hun taken en
verplichtingen. De betrokken studenten en docenten konden ook voorbeelden noemen van
veranderingen die mede door hun toedoen waren doorgevoerd. Ze reageren proactief en
voeren ook tussentijds veranderingen door.
Overwegingen
De commissie constateert dat de masteropleiding Taalwetenschappen aan de VU bestaat uit
drie verschillende programma’s. Deze programma’s zijn in de ogen van de commissie van een
voldoende niveau en kennen een duidelijke opbouw. Wel is de commissie van mening dat de
opleiding meer samenhang in de opleiding als geheel kan aanbrengen. De commissie adviseert
de opleiding om ervoor te zorgen dat het geheel meer is dan de som der delen.
De commissie stelt vast dat slechts een van de drie programma’s voldoende instroom heeft;
bij de andere twee programma’s is de levensvatbaarheid in het geding. Dit is een punt van
zorg, dat nog sterker gevoeld wordt door de accentverschuiving binnen de VU van
taalwetenschappelijk onderzoek naar communicatie- en tekstonderzoek. De commissie
realiseert zich dat deze problematiek zich deels onttrekt aan de invloed van de opleiding, maar
adviseert de opleiding toch zich te beraden over de te volgen strategie teneinde een
levensvatbaar programma te behouden.
De commissie is van mening dat de wetenschappelijke oriëntatie van de opleiding voldoende
tot zijn recht komt. Daarnaast heeft de specialisatie Toegepaste taalwetenschap een meer
beroepsgerichte oriëntatie.
De commissie concludeert op basis van de gesprekken met studenten en docenten dat de
opleiding studeerbaar is. De meeste studenten ervaren geen bijzondere struikelblokken en
vinden voldoende uitdaging in de opleiding. Ook de studiebegeleiding en de
scriptiebegeleiding zijn voldoende ingevuld.
De opleiding is voldoende bestaft en beschikt over goed gekwalificeerd personeel. De vaste
stafleden zijn allen gepromoveerd en betrokken bij onderzoek. Dat neemt niet weg dat de
expertise voor twee van de drie specialisaties slechts in enkele personen vertegenwoordigd is.
Op het vlak van BKO vertoont de opleiding echter een achterstand. De commissie adviseert
de opleiding deze achterstand zo snel mogelijk weg te werken en constateert dat hiertoe
stappen zijn gezet.
110
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
Tot slot is de commissie van oordeel van de masteropleiding Taalwetenschappen beschikt
over voldoende voorzieningen. De oc’s doen met veel inzet hun werk en treden ook proactief
op. Wel is een snellere verwerking van de evaluatieresultaten gewenst, maar de commissie
realiseert zich dat de opleiding hiervoor afhankelijk is van andere partijen.
Conclusie
Masteropleiding Taalwetenschappen: de commissie beoordeelt Standaard 2 als ‘voldoende’.
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
111
Standaard 3: Toetsing en gerealiseerde eindkwalificaties
De opleiding beschikt over een adequaat systeem van toetsing en toont aan dat de beoogde eindkwalificaties
worden gerealiseerd.
Toelichting:
Het gerealiseerde niveau blijkt uit de tussentijdse en afsluitende toetsen, de afstudeerwerken en de wijze waarop
afgestudeerden in de praktijk of in een vervolgopleiding functioneren. De toetsen en de beoordeling zijn valide,
betrouwbaar en voor studenten inzichtelijk.
Bevindingen
Systeem van toetsing
Aan het toetsbeleid van de opleiding ligt een facultair beleid ten grondslag. In dit beleid staat
beschreven dat elke cursus wordt getoetst en de opleiding bij de meeste cursussen een
combinatie van toetsen en toetsmomenten hanteert. De toetsen sluiten volgens het
toetsbeleid ook aan bij de leerdoelen en de werkvormen van de vakken.
De basis van het toetsbeleid wordt gevormd door het Onderwijs- en Examenreglement
(OER). Hierin is het recht op deelname vastgelegd. Ook de toetsvorm, de beoordeling, de
bekendmaking en geldigheidsduur van de uitslag, het recht op inzage en nabespreking, en de
rol van de examencommissie zijn vastgelegd in de OER.
De commissie heeft de OER en toetsen van meerdere vakken van de opleiding bestudeerd.
De commissie onderschrijft de uitgangspunten over toetsing van de opleiding en heeft tijdens
de visitatie kunnen vaststellen dat ook docenten en studenten hier positief tegenover staan.
De commissie heeft tijdens de gesprekken met de studenten vastgesteld dat zij voorafgaand
aan de toetsing van een vak goed geïnformeerd zijn over de wijze van toetsing en
beoordeling. De commissie heeft voorts een aantal gemaakte toetsen van de masteropleiding
Taalwetenschappen ingezien en zich een oordeel gevormd over het niveau van de toetsen en
de wijze van beoordeling en feedback. De commissie vindt beide adequaat.
Voor de masteropleidingen van de Faculteit der Letteren is één examencommissie (ec)
ingesteld: de examencommissie van de Graduate School of Humanities. De commissie heeft
een gesprek gehad met een aantal leden van deze ec. De belangrijkste werkzaamheden van de
ec zijn de productietaken, zoals beslissingen over verzoeken om vrijstellingen en beoordeling
van pre-mastertrajecten.
De commissie heeft de ec gevraagd naar de bemoeienis met het scriptietraject. De ec geeft
aan het scriptiecontract, de onderzoeksvraag en het werkplan nauwkeurig te bekijken. De ec
bekijkt geen steekproeven van scripties, maar men is wel voornemens dit vanaf 2013 te gaan
doen. De leden geven aan dat de taken weliswaar verzwaard zijn, maar dat men daarbij geen
aanvullende tijd of ondersteuning heeft gekregen. De commissie adviseert de opleiding om
deze tijd en ondersteuning alsnog toe te kennen om de ec in staat te stellen zijn taken naar
behoren uit te voeren.
Bij de scripties is naast de begeleider een tweede lezer betrokken. Deze tweede lezer geeft een
onafhankelijk oordeel over de kwaliteit van de scriptie. Daarnaast is de ec voornemens om
scripties uit te wisselen met de Universiteit Leiden en Universiteit van Amsterdam om na te
gaan hoe collega’s van andere universiteiten de eigen scripties beoordelen; daarbij zou het
vooral moeten gaan om scripties aan de boven- en ondergrens van de becijfering. De
commissie is positief over dit voornemen en adviseert het op korte termijn uit te voeren.
112
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
Daarnaast adviseert de commissie de opleiding ook om docenten van buiten de eigen
leerstoelgroep bij de beoordeling van scripties te betrekken.
De commissie acht het daarnaast van belang dat de oordelen over en becijfering van een
scriptie goed onderbouwd worden. Hiervoor is een facultair beoordelingsformulier
ontwikkeld, dat verdeeld is in vijftien deelaspecten. Dit formulier wordt tot nu toe echter niet
door alle docenten gehanteerd. Vanaf het studiejaar 2012-2013 is het formulier verplicht. De
commissie adviseert de ec erop toe te zien dat dit formulier inderdaad uniform wordt
toegepast.
Sinds 2011 is de kwaliteit van toetsing een officieel onderdeel van de bevoegdheden van de
examencommissie. De commissie heeft echter geconstateerd dat hier bij de masteropleiding
Taalwetenschappen nog geen invulling aan wordt gegeven. De facultaire toetscommissie is
met ingang van 1 maart 2013 van start gegaan met het formuleren van een taakstelling en een
checklist voor de beoordeling van tentamens. Vanaf het studiejaar 2013-2014 moeten de
werkzaamheden van deze commissie concrete resultaten gaan opleveren. De commissie is
positief over het aantreden van deze commissie, maar constateert wel dat de VU lang heeft
gewacht met concrete stappen om de kwaliteit van de toetsing te bewaken.
De ec is wel betrokken bij het bestrijden van fraude (vooral plagiaat), maar heeft daar geen
initiërende rol in. Docenten melden een vermoeden van fraude bij de ec. De ec nodigt in zo’n
geval de betrokken student uit om een verklaring te geven. De ec bepaalt vervolgens wat de
consequenties zijn. Docenten maken voor de opsporing van fraude gebruik van de
Blackboard-optie Turnitin. Maar uit de gesprekken die de commissie met de docenten heeft
gevoerd, blijkt ten eerste dat dit niet structureel gebeurt en ten tweede dat de docenten niet
tevreden zijn over de mogelijkheden van Turnitin. De commissie adviseert de opleiding
ervoor te zorgen dat er een structurele controle op plagiaat plaatsvindt, en dat hiervoor zo
nodig additionele hulpmiddelen beschikbaar worden gesteld.
Gerealiseerd eindniveau
De commissie heeft vier masterscripties gelezen en geconstateerd dat deze van een voldoende
niveau zijn. De oordelen van de commissie komen overeen met de becijfering door de staf.
Alle scripties, ook die met een lager cijfer (6-6,5), voldoen aan de vereiste criteria. Ze hebben
een heldere probleemstelling, benutten de relevante literatuur, zijn redelijk tot goed
gestructureerd en bevatten conclusies en een discussieparagraaf. De opleiding slaagt er in
studenten op te leiden tot het vereiste niveau van een academische masteropleiding.
Een andere graadmeter voor het gerealiseerde niveau is de mate waarin de studenten
terechtkomen in passende functies. Uit de gesprekken met docenten en alumni blijkt dat voor
de meeste afgestudeerden het geval te zijn. De beroepsperspectieven verschillen sterk per
programma. De enkele afgestudeerde bij Taaltheorie en taalbeschrijving volgt een
academische carrière of vindt een werkkring op het gebied van Bijbelvertaling. De meeste
afgestudeerden bij Franse taalkunde zijn werkzaam als docent of vertaler. De afgestudeerden
bij Toegepaste taalwetenschap komen vaak terecht in beleidsmatige, ondersteunende en
uitvoerende functies op het gebied van één- en tweetalige moedertaalverwerving.
Overwegingen
De commissie heeft onderzocht of de toetsen een goede weergave zijn van het bereikte
niveau, zowel van afzonderlijke cursussen als van de opleiding als geheel, en stelt vast dat zij
aan de kwaliteitsnormen voldoen. De toetsen die de commissie heeft bekeken, passen bij de
beoogde leerdoelen en zijn adequaat geconstrueerd.
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
113
Het toetsbeleid bij de VU verkeert nog in de opstartfase. De examencommissies bekijken
geen (steekproeven van) scripties en hebben (nog) geen bemoeienis met de becijfering. Met
het aantreden van de toetscommissie in het voorjaar van 2013 is hiermee een begin gemaakt.
Het beleid ter voorkoming van fraude is voor verbetering vatbaar. De commissie constateert
dat de VU lang heeft gewacht met concrete stappen om de kwaliteit van de toetsing te
bewaken en is van mening dat snelle verbetering geboden is. De commissie heeft er
vertrouwen in dat het toetsbeleid in de komende periode voortvarend geïmplementeerd zal
worden.
Ondanks de kritiek op het toetsbeleid is de commissie wel van mening dat de studenten van
de masteropleiding het beoogde eindniveau realiseren. Dat constateert de commissie na lezing
van een steekproef van masterscripties. De eindwerkstukken zijn van een voldoende niveau
en worden adequaat beoordeeld. Verder stelt de commissie vast de afgestudeerden hun weg
vinden op de arbeidsmarkt en terecht komen in functies die aansluiten bij de opleiding.
De commissie heeft het systeem van toetsing en het gerealiseerde eindniveau tegen elkaar
afgewogen en deze afweging valt uit in het voordeel van het gerealiseerde eindniveau.
Daarom komt de commissie tot een voldoende op deze standaard.
Conclusie
Masteropleiding Taalwetenschappen: de commissie beoordeelt Standaard 3 als ‘voldoende’.
114
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
Algemeen eindoordeel
De commissie komt op basis van het bestudeerde materiaal en de gevoerde gesprekken
tijdens het visitatiebezoek tot het oordeel dat de masteropleiding Taalwetenschappen op de
drie standaarden voldoende presteert. De doelstellingen van de opleiding, zoals geformuleerd
in de facultaire eindtermen en de eindtermen per programma, sluiten voldoende aan bij het
vakgebied. De studenten hebben de keuze uit drie programma’s. De organisatie van het
onderwijsprogramma en de bijbehorende begeleiding en voorzieningen stellen de studenten
in staat de leerdoelen te realiseren. De instroom is echter in twee van de drie programma’s
een punt van zorg. Het toetsbeleid verkeert nog in de opstartfase, maar de toetsen en scripties
voldoen aan de eisen van een wetenschappelijk werkstuk. De commissie stelt vast dat de
studenten een voldoende niveau behalen en dat de opleiding de studenten voldoende
voorbereidt op hun verdere carrière.
Conclusie
De commissie beoordeelt de masteropleiding Taalwetenschappen als ‘voldoende’.
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
115
116
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
VI: Masteropleiding
Letterkunde
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
117
118
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
Samenvattend oordeel van de commissie
Dit samenvattend oordeel geeft de bevindingen en overwegingen weer van de commissie
Taal- en Letterkunde 2013 over de masteropleiding Letterkunde aan de Vrije Universiteit. De
commissie baseert haar oordeel op de kritische reflecties, aanvullende informatie naar
aanleiding van vragen van de commissie, informatie uit de gesprekken tijdens het bezoek, de
geselecteerde (eind)scripties en de documenten die tijdens het bezoek ter inzage waren. De
commissie heeft voor de opleiding zowel positieve aspecten opgemerkt als verbeterpunten
gesignaleerd. Na deze tegen elkaar te hebben afgewogen, is de commissie tot het oordeel
gekomen dat de masteropleiding Letterkunde voldoet aan de eisen voor basiskwaliteit die de
voorwaarde zijn voor heraccreditatie.
Standaard 1: Beoogde eindtermen
De commissie is van mening dat de masteropleiding Letterkunde beschikt over helder
geformuleerde eindtermen die voldoende richting geven aan het programma. De opleiding
hanteert eindtermen op drie niveaus: facultair, per opleiding en per programma. De studenten
kunnen kiezen uit vier programma’s: Nederlandse letterkunde, Literatures in English, Franse
letterkunde en als laatste Literaire vorming en literair veld. Dat betekent dat niet elke
afgestudeerde dezelfde programmagebonden eindtermen behaalt. De studenten behalen
echter wel allemaal de facultaire en opleidingsgebonden eindtermen.
Alle vier de programma’s van de masteropleiding Letterkunde hebben een wetenschappelijke
oriëntatie; daarnaast heeft het programma Literaire vorming en literair veld een sterke
gerichtheid op de beroepspraktijk, waarbij de (literaire) uitgeverij centraal staat. In het
programma Nederlandse letterkunde ligt volgens de kritische reflectie de nadruk op de kennis
en analyse van literaire waardesystemen en de functie van literatuur in de samenleving. In het
programma Literatures in English staat de relatie tussen literaire teksten en de visuele cultuur
centraal. In het programma Franse letterkunde verdiepen de studenten hun kennis van de
Franstalige literatuur.
De commissie is van mening dat de masteropleiding Letterkunde beschikt over facultaire,
opleidingsgebonden en programmagebonden eindtermen die passen bij het vakgebied. Deze
eindtermen sluiten aan bij het domeinspecifiek referentiekader en zijn gebaseerd op de
Dublin-descriptoren voor een opleiding op masterniveau.
Standaard 2: Onderwijsleeromgeving
De masteropleiding Letterkunde aan de VU bestaat uit vier verschillende programma’s. Deze
programma’s zijn in de ogen van de commissie van een voldoende wetenschappelijk niveau
en kennen een duidelijke opbouw. Wel is de relatie tussen eindtermen en het curriculum
afhankelijk van het gekozen programma. Samenhang is ten eerste aangebracht doordat alle
studenten van de masteropleiding een gemeenschappelijk vak volgen. Daarnaast bieden
verschillende programma’s vakken aan die ook door studenten van andere programma’s
gevolgd kunnen worden (soms als keuzevak, soms als vast onderdeel).
De commissie stelt vast dat slechts twee van de vier programma’s voldoende instroom
hebben; bij de programma’s Franse letterkunde en Literaire vorming en literair veld is de
instroom (zeer) laag. De commissie adviseert de opleiding zich te beraden over de te volgen
strategie teneinde een levensvatbaar programma te behouden. Dit kan mogelijk resulteren in
een reductie van het aantal programma’s.
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
119
De commissie is van mening dat de wetenschappelijke oriëntatie van de opleiding voldoende
tot zijn recht komt. Daarnaast heeft het programma Literaire vorming en literair veld een
meer beroepsgerichte oriëntatie, waarbij de studenten inzicht krijgen in de literaire wereld en
de uitgeverij. Maar de commissie is van mening dat ook in dit programma het academisch
karakter voldoende is gewaarborgd.
De commissie concludeert op basis van de gesprekken met studenten en docenten dat de
opleiding studeerbaar is. De meeste studenten ervaren geen bijzondere struikelblokken en
vinden voldoende uitdaging in de opleiding. Wel is de commissie van mening dat de
communicatie tussen docenten en studenten voor verbetering vatbaar is. De studiebegeleiding
en de scriptiebegeleiding zijn voldoende ingevuld.
De opleiding is voldoende bestaft en beschikt over goed gekwalificeerd personeel. De vaste
stafleden zijn allen gepromoveerd en betrokken bij onderzoek. Op het vlak van BKO
vertoont de opleiding echter een achterstand. De commissie adviseert de opleiding deze
achterstand zo snel mogelijk weg te werken en constateert dat de eerste stappen daartoe
inmiddels zijn genomen.
Tot slot is de commissie van oordeel dat de opleiding Letterkunde beschikt over voldoende
voorzieningen. De oc doet met veel inzet en toewijding haar werk en treedt ook proactief op.
Standaard 3: Toetsing en gerealiseerde eindtermen
Het toetsbeleid bij de VU verkeert nog in de opstartfase. De examencommissies bekijken
geen scripties en hebben geen bemoeienis met de becijfering. De visitatiecommissie heeft
vernomen dat de toetscommissie met ingang van 1 maart 2013 met deze en andere
werkzaamheden is begonnen. Ook het beleid ter voorkoming van fraude is voor verbetering
vatbaar. De commissie constateert dat de VU lang heeft gewacht met concrete stappen om de
kwaliteit van de toetsing te bewaken en is van mening dat snelle verbetering geboden is.
De scripties zijn van een voldoende niveau. De commissie heeft acht eindwerkstukken
beoordeeld en is van mening dat de scripties voldoen aan de eisen van een wetenschappelijk
werkstuk. Wel adviseert de commissie de opleiding de cijfers beter te onderbouwen en meer
verschillende docenten te betrekken bij de beoordeling van de scripties. De commissie heeft
verder kunnen constateren dat de afgestudeerden doorgaans terechtkomen in passende
functies in het beroepenveld. De commissie concludeert op grond van het voorafgaande dat
de beoogde eindtermen van de masteropleiding Letterkunde worden gerealiseerd.
De commissie beoordeelt de standaarden uit het Beoordelingskader voor de beperkte
opleidingsbeoordeling als volgt:
Masteropleiding Letterkunde
Standaard 1: Beoogde eindkwalificaties
Standaard 2: Onderwijsleeromgeving
Standaard 3: Toetsing en gerealiseerde eindkwalificaties
voldoende
voldoende
voldoende
Algemeen eindoordeel
voldoende
120
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
De voorzitter en de secretaris van de commissie verklaren hierbij dat alle leden van de
commissie kennis hebben genomen van dit rapport en instemmen met de hierin vastgestelde
oordelen. Zij verklaren ook dat de beoordeling in onafhankelijkheid heeft plaatsgevonden.
Datum: 30 juli 2013
Prof. dr. Theo D’haen
(voorzitter)
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
Drs. Erik van der Spek
(secretaris)
121
122
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
Behandeling van de standaarden uit het Beoordelingskader voor de
beperkte opleidingsbeoordeling
Standaard 1: Beoogde eindkwalificaties
De beoogde eindkwalificaties van de opleiding zijn wat betreft inhoud, niveau en oriëntatie geconcretiseerd en
voldoen aan internationale eisen.
Toelichting:
De beoogde eindkwalificaties passen wat betreft niveau en oriëntatie (bachelor of master; hbo of wo) binnen
het Nederlandse kwalificatieraamwerk. Ze sluiten bovendien aan bij de actuele eisen die in internationaal
perspectief vanuit het beroepenveld en het vakgebied worden gesteld aan de inhoud van de opleiding.
Bevindingen
Domeinspecifieke referentiekader
De Nederlandse bachelor- en masteropleidingen op het gebied van taal- en letterkunde
hanteren een gemeenschappelijk referentiekader. Dit kader heeft betrekking op een breed
scala van opleidingen: vreemdetalenopleidingen, opleidingen op het gebied van de
Nederlandse taal, en opleidingen die vooral aandacht geven aan taal- en literatuurtheoretische
en taaloverstijgende aspecten. Het kader moet dan ook recht doen aan die uiteenlopende
opleidingen.
De opleidingen op het gebied van taal- en letterkunde moeten allereerst kennis en inzicht
bieden in het vakgebied van de opleiding, met inbegrip van de onderwezen taal en cultuur en
de daarbij horende analytische en filologische vaardigheden. Als het gaat om een
vreemdetalenopleiding moet de opleiding de student een goede beheersing van de
bestudeerde taal bijbrengen. Het te bereiken niveau verschilt per taal: voor schooltalen gelden
hogere niveaus dan voor niet-schooltalen. Daarnaast moet de student academisch gevormd
worden met voldoende aandacht voor theorie en methodologie. Volgens het domeinspecifiek
referentiekader leren studenten het verworven inzicht op een wetenschappelijke manier toe te
passen.
In het domeinspecifiek referentiekader zijn deze algemene eisen geoperationaliseerd in een
serie eisen aan de eindtermen voor de master- en de masteropleidingen. Deze eisen zijn
ondergebracht in de rubrieken kennis, vaardigheden/wetenschappelijke vorming,
academische vaardigheden en attitude en afstemming op het afnemend veld. Daarnaast stelt
het domeinspecifiek referentiekader een aantal kaders voor de inhoud en het programma van
de opleidingen.
De commissie heeft het domeinspecifiek referentiekader bestudeerd en is van mening dat het
een goede onderlegger vormt voor de opleidingen op het gebied van taal- en letterkunde. Het
is specifiek genoeg om richtlijnen aan te ontlenen voor de inrichting van de opleidingen in
kwestie, maar tevens algemeen genoeg om de opleidingen in staat te stellen hun eigen
accenten te leggen. Daarmee vormt het domeinspecifieke referentiekader een goede basis
voor de beoordeling van de individuele opleidingen.
Domeinspecifieke eisen en eindtermen
Vanaf september 2012 zijn op grond van landelijke afspraken brede masterlabels ingevoerd.
Dat houdt in dat bestaande masteropleidingen zijn samengevoegd onder een nieuwe naam.
De masteropleiding Letterkunde is ontstaan uit de samenvoeging van de
letterkundeprogramma’s van de masteropleidingen Engelse taal en cultuur, Franse taal en
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
123
cultuur en Nederlandse taal en cultuur, plus de masteropleiding Literatuurwetenschap. Dat
heeft geresulteerd in een nieuwe masteropleiding Letterkunde met de volgende vier
programma’s:
•
•
•
•
Nederlandse letterkunde;
Literatures in English;
Franse letterkunde;
Literaire vorming en literair veld.
Voor elk van deze programma’s zijn eindtermen opgesteld. Daarnaast heeft de opleiding
eindtermen die voor de opleiding als geheel van toepassing zijn en facultaire eindtermen die
gelden voor alle masteropleidingen van de Faculteit der Letteren.
De algemene (facultaire) eindtermen van de masteropleidingen hebben betrekking op
algemene academische vaardigheden. Ze zijn onderverdeeld in vier categorieën:
•
•
•
•
Intellectuele basisvaardigheden;
Onderzoekende houding;
Disciplinaire kennis;
Vakoverstijgende vaardigheden.
Een overzicht van deze eindtermen is opgenomen in Bijlage 3.
In aanvulling op de algemene eindtermen hanteert de masteropleiding Letterkunde
opleidingsgebonden eindtermen, die voortvloeien uit het onderwijs- en examenreglement
(OER). Ook deze eindtermen zijn opgenomen in Bijlage 3. Ten eerste heeft de afgestudeerde
aantoonbare kennis van het wetenschappelijke onderzoek naar literatuur en van de
belangrijkste onderzoeksmethoden en -theorieën. Ten tweede is hij in staat literaire teksten op
zelfstandige wijze kritisch te lezen en te analyseren. Hij kan zelfstandig een onderzoek
uitvoeren op het gebied van de letterkunde en daar op wetenschappelijk verantwoorde wijze
verslag van uitbrengen. Tot slot heeft hij inzicht in de intellectuele en academische waarden
die aan het onderzoek naar literaire teksten ten grondslag liggen.
Voor elk van de vier programma’s heeft de opleiding aanvullende eindtermen opgesteld. Ook
deze eindtermen zijn opgenomen in Bijlage 3 van dit rapport. Hieronder komen de
belangrijkste accenten aan de orde.
Eindtermen voor het programma Nederlandse letterkunde
De student heeft een gespecialiseerde kennis van een of meer deelgebieden van de studie van
de Nederlandstalige literatuur en cultuur. Een student die zich voorbereidt op het leraarschap
heeft bovendien voldoende vakinhoudelijke kennis en inzicht om toegelaten te worden tot de
educatieve masteropleiding.
Eindtermen voor het programma Literatures in English
De student heeft een grondige kennis van de tekstuele aspecten van één of meer deelgebieden
van de studie van de Engelstalige literatuur en van de wijze waarop deze zich verhouden tot
visuele cultuur. Een student die zich voorbereidt op het leraarschap heeft bovendien
voldoende vakinhoudelijke kennis en inzicht om toegelaten te worden tot de educatieve
masteropleiding.
124
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
Eindtermen voor het programma Franse letterkunde
De student heeft kennis van de Frans(talig)e cultuur en letterkunde uit heden en verleden. Hij
beschikt daarnaast over geavanceerde, specialistische wetenschappelijke kennis van een
deelgebied van de Franstalige cultuur en literatuur. Een student die zich voorbereidt op het
leraarschap heeft bovendien voldoende vakinhoudelijke kennis en inzicht om toegelaten te
worden tot de educatieve masteropleiding.
Eindtermen voor het programma Literaire vorming en literair veld
De student heeft een gedegen kennis van de huidige literatuurwetenschap. Hij heeft daarnaast
praktische kennis van het literaire veld opgedaan door middel van een stage.
De commissie stelt vast dat de masteropleiding Letterkunde beschikt over concrete en
duidelijke eindtermen, die aansluiten bij het domeinspecifieke referentiekader en gebaseerd
zijn op de Dublin-descriptoren. De commissie is van oordeel dat de doelstelling van de
opleiding erop gericht is de studenten op te leiden tot het niveau van een academische master.
De combinatie van de algemene facultaire eindtermen, de eindtermen van de opleiding en de
specifieke uitwerking per programma geven de commissie voldoende vertrouwen dat het
academisch karakter van de opleiding is gewaarborgd.
Niveau en oriëntatie
Zoals hierboven is aangegeven kunnen de studenten van de masteropleiding Letterkunde
kiezen uit vier programma’s. Ieder programma heeft zijn eigen profiel. In het programma
Nederlandse letterkunde ligt de nadruk op de kennis en analyse van literaire waardesystemen
en de functie van literatuur in de samenleving. In het programma Literatures in English staat
de relatie tussen literaire teksten en de visuele cultuur centraal. In het programma Franse
letterkunde verdiepen de studenten hun kennis van de Franstalige literatuur. Het programma
Literaire vorming en literair veld is specifiek gericht op de bestudering van het functioneren
van literatuur en de rol van de verschillende actoren (zoals uitgevers en recensenten) daarbij.
Daardoor is dit programma ook sterker georiënteerd op het beroepsveld.
Bij elk van deze programma’s ziet de commissie de wetenschappelijke oriëntatie voldoende
terug in de gerichtheid op onderzoek en kennis van achterliggende theorieën. Deze oriëntatie
komt terug in zowel de eindtermen van de opleiding als in de eindtermen van de vier
programma’s. Daarnaast heeft het programma Literaire vorming en literair veld ook een
sterke professionele oriëntatie. Maar ook in dit programma komt de academische kant
voldoende tot zijn recht; daarbij gaat het niet alleen om literatuurtheoretische componenten,
maar ook om sociologie en psychologie.
Het programma Franse letterkunde heeft een bijzondere positie, omdat de instroom in de
bacheloropleiding Franse taal en cultuur bij de VU per september 2013 wordt stopgezet en de
opleiding per december 2014 wordt opgeheven. Dat betekent dat de natuurlijke instroom
voor dit programma binnen enkele jaren wegvalt. De commissie heeft hierover met de
docenten van gedachten gewisseld. De docenten geven aan dat het programma Franse
Letterkunde op termijn mogelijk moet worden afgebouwd. In de komende jaren wil men in
een regiegroep, waarbij alle leerstoelhouders betrokken zijn, gaan bepalen in welke richting de
masteropleiding Letterkunde ontwikkeld gaat worden. De docenten spreken de verwachting
uit dat er op termijn slechts twee programma’s overblijven: Literaire vorming en literair veld
(dat in deze visie samengaat met het programma Nederlandse letterkunde), en Literatures in
English.
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
125
In aansluiting hierop geeft de commissie (naar aanleiding van de gesprekken bij de
masteropleiding Taalwetenschappen) de opleiding in overweging dat het Master Language
Project wellicht mogelijkheden biedt om Franse letterkunde te behouden. Binnen dit project
volgen studenten verplicht een onderdeel van hun masteropleiding aan een andere
universiteit. De commissie spreekt de hoop uit dat de Franse letterkunde een plaats kan
vinden in zo’n interfacultair programma.
Overwegingen
De commissie is van mening dat de masteropleiding Letterkunde beschikt over voldoende
specifieke eindtermen. Dat geldt voor de eindtermen op alle drie de niveaus: facultair, per
opleiding en per programma. Deze eindtermen geven de opleiding een wetenschappelijke
oriëntatie met (in het geval van Literaire vorming en literair veld) een duidelijke
beroepsgerichte component. Het programma Literatures in English valt in positieve zin op
door de verbinding tussen literaire teksten en visuele cultuur.
Een gevolg van de invoering van de nieuwe masterlabels is dat uiteenlopende programma’s
onder één noemer gebracht worden. Op het niveau van de eindtermen betekent dit dat niet
alle studenten dezelfde eindtermen behalen; de opleiding onderscheidt immers specifieke
eindtermen per programma. De studenten behalen echter wel allemaal de facultaire
eindtermen en de eindtermen van de opleiding Letterkunde. De commissie is van mening dat
de eindtermen voldoende aansluiten bij het domeinspecifiek referentiekader en dat ze
gebaseerd zijn op de Dublin-descriptoren voor een opleiding op masterniveau.
Conclusie
Masteropleiding Letterkunde: de commissie beoordeelt Standaard 1 als ‘voldoende’.
126
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
Standaard 2: Onderwijsleeromgeving
Het programma, het personeel en de opleidingsspecifieke voorzieningen maken het voor de instromende
studenten mogelijk de beoogde eindkwalificaties te realiseren.
Toelichting:
De inhoud en vormgeving van het programma stelt de toegelaten studenten in staat de beoogde
eindkwalificaties te bereiken. De kwaliteit van het personeel en van de opleidingsspecifieke voorzieningen is
daarbij essentieel. Programma, personeel en voorzieningen vormen een voor studenten samenhangende
onderwijsleeromgeving.
Bevindingen
Opbouw en samenhang van de programma’s
De opleiding is per 1 september 2012 van start gegaan. Dat heeft tot gevolg dat de vier
programma’s, die voorheen deel uitmaakten van verschillende masteropleidingen, nog een
sterk eigen karakter hebben. Wel is er één gemeenschappelijk onderdeel: het vak Literature
and Society (6 EC). In dit vak staat elke week een invloedrijke theorie of publicatie centraal.
Voor het overige worden de curricula van de vier programma’s hieronder afzonderlijk
behandeld.
Nederlandse letterkunde
Dit programma bestaat uit een gemeenschappelijk deel van 36 EC plus twee specialisaties van
12 EC elk: Oudere letterkunde en Moderne letterkunde. Daarnaast volgen de studenten twee
keuzevakken van 6 EC elk. Het gemeenschappelijke programma bestaat uit de volgende
onderdelen:
• Literature and Society (6 EC);
• Masterverdieping letterkunde (12 EC);
• Masterscriptie (18 EC).
Alle studenten Nederlandse letterkunde volgen het college Masterverdieping letterkunde. In
dit vak komen de theoretische en vakhistorische aspecten van letterkunde en letterkundig
onderzoek aan bod, plus zaken als literatuuronderwijs, digitalisering en het maatschappelijk
debat rond de positie van de humaniora. Bovendien verdiept elke student zich in een recent
proefschrift en schrijft daar een recensie over.
De specialisatie Oudere letterkunde bestaat uit twee werkcolleges van elk 6 EC: Concepties
van liefde in de Middeleeuwse roman en Renaissanceliteratuur en visuele cultuur. De
specialisatie Moderne letterkunde omvat eveneens twee vakken van 6 EC. Dat is allereerst
Het literaire veld, een module die de studenten volgen samen met studenten uit het
programma Literaire vorming en literair veld. Daarnaast volgen ze het werkcollege Receptie
van Bernlefs Hersenschimmen.
Literatures in English
Het programma Literatures in English bestaat uit de volgende onderdelen:
• De gemeenschappelijke module Literature and Society (6 EC);
• De masterscriptie (18 EC);
• Zes cursussen van 6 EC elk.
Zoals gezegd is er in het programma Literatures in English een duidelijke relatie tussen
literatuur en visuele cultuur. De cursus Literature Visualized is de kernmodule, waarin de
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
127
studenten basiskennis opdoen van de theoretische achtergronden van de relaties tussen
literatuur en visuele media. Deze kennis kunnen ze verdiepen in de andere vakken waarin het
visuele aspect een belangrijke plaats heeft: Screenwriting, Fiction and Film, Visual Art and the
American Poet, The Gothic Gaze en Renaissance Literature and Visual Culture. Eventueel
kunnen studenten twee vakken, Fiction and Film en The Gothic Gaze, vervangen door
andere vakken uit het facultaire aanbod.
Franse letterkunde
Het programma Franse letterkunde bestaat uit de volgende onderdelen:
•
•
•
•
De gemeenschappelijke module Literature and Society (6 EC);
Drie verplichte colleges van 3, 6 en 9 EC (in totaal 18 EC);
Twee keuzemodules van 9 EC elk over een aspect van de Franse taal- of letterkunde;
Een masterscriptie van 18 EC.
Het programma biedt jaarlijks één werkgroep moderne en één oudere letterkunde aan. De
onderwerpen van deze colleges wisselen per jaar. Naast deze twee verplichte vakken volgen
de studenten de Werkgroep literair vertalen, die tevens deel uitmaakt van het programma
Franse taalkunde in de masteropleiding Taalwetenschappen.
4. Literaire vorming en literair veld
Het programma Literaire vorming en literair veld bestaat uit de volgende onderdelen:
•
•
•
•
De gemeenschappelijke module Literature and Society (6 EC);
Vier verplichte colleges van 3, 6, 6 en 9 EC (in totaal 24 EC);
Een stage van 12 EC;
Een masterscriptie van 18 EC.
De kern van het curriculum wordt volgens de kritische reflectie gevormd door de vakken
Literaire socialisatie en Het literaire veld. In Literaire socialisatie wordt de student vertrouwd
gemaakt met de studie naar lezen en leesgedrag. Het literaire veld is gericht op de instituties
en actoren die literatuur produceren, verspreiden, beoordelen, overdragen en recipiëren.
Beide vakken hebben een sterk theoretische inslag. Het literaire veld bestaat uit twee delen,
een theoriedeel en een praktijkdeel. Daarnaast volgen de studenten het vak Jeugdliteratuur.
Tijdens het tweede semester doen de studenten een stage bij een literaire instelling,
bijvoorbeeld een uitgeverij.
De commissie heeft met de studenten en docenten van gedachten gewisseld over de opbouw
van en de samenhang binnen het curriculum van alle afstudeerprogramma’s. De studenten
ervaren de programma’s als interessant, compleet en onderzoeksgericht. De commissie heeft
gesproken met verschillende studenten die een bachelordiploma aan een andere universiteit
behaald hebben en die bewust gekozen hebben voor een masteropleiding aan de VU. Vooral
de visuele benadering bij Literatures in English wordt als onderscheidend kenmerk genoemd.
De opleiding heeft op verschillende manieren geprobeerd om samenhang aan te brengen in
het curriculum. Allereerst is er de gemeenschappelijke module Literature and Society, dat
door de studenten van alle programma’s gevolgd wordt. Daarnaast hebben verschillende
programma’s gezamenlijke vakken, zoals Het literaire veld, dat onderdeel vormt van de
programma’s Nederlandse letterkunde en Literaire vorming en literair veld. De docenten
geven aan dat ze wel streven naar meer samenhang, maar daarin beperkt worden door de
128
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
verschillende onderwijstalen: de studenten Franse letterkunde en Literatures in English
krijgen onderwijs in het Frans, respectievelijk het Engels.
Ook het beroepsperspectief is uitvoerig aan de orde gekomen. Dit perspectief is vooral bij het
programma Literaire vorming en literair veld prominent aanwezig. Ten eerste volgen alle
studenten in dit programma een stage, ten tweede hebben ook de colleges veel verbanden met
de beroepspraktijk. In dit programma spelen vertegenwoordigers van het werkveld, zoals
recensenten en uitgevers, ook een rol als gastspreker. In de andere programma’s is het
beroepsperspectief minder bepalende voor het programma. De meeste afgestudeerden bij
Franse letterkunde gaan (na een aansluitende educatieve master) als leraar aan de slag.
Studenten die hier belangstelling voor hebben, moeten in hun keuzeruimte minimaal 9 EC
aan taalkunde volgen om toegang te hebben tot de educatieve master. De studenten Engelse
letterkunde geven aan in de eerste plaats voorbereid te worden op een universitaire carrière.
Op basis van de gevoerde gesprekken en na een analyse van het programma en van de
leermiddelen die de commissie ter inzage heeft gehad, constateert zij dat het programma de
studenten in staat stelt de eindtermen te behalen.
Didactische uitgangspunten
De Faculteit der Letteren sluit aan bij de algemene onderwijsvisie van de Vrije Universiteit. In
deze visie vormen faculteit en universiteit een gemeenschap voor wetenschappelijke
kennisontwikkeling. Deze visie bevat de volgende uitgangspunten:
• De studenten worden serieus genomen als deelnemers aan het proces van
kennisontwikkeling;
• De studenten werken samen met de docenten aan de oplossing van problemen, waarbij
de hoofdvragen en kernbegrippen van het vakgebied centraal staan;
• De studenten maken kennis en doen ervaring op met methoden van onderzoek en de
regels voor samenwerking en communicatie die in het vakgebied gelden;
• De studenten worden zich door reflectie bewust van deze methoden en regels.
De commissie heeft daarnaast geconstateerd dat de masteropleiding Letterkunde een
kleinschalige opleiding is waarbij docenten en studenten nauw samenwerken. De studenten
doen onderzoek onder begeleiding van hun docenten en worden geacht steeds meer
zelfstandig te kunnen werken. De commissie is dan ook van mening dat de uitgangspunten
die hierboven genoemd zijn, duidelijk terugkomen in de onderwijspraktijk bij de opleiding
Letterkunde.
Waarborging van doelstellingen en eindtermen in de programma’s
De opleiding heeft in de kritische reflectie duidelijk gemaakt op welke wijze de eindtermen tot
uiting komen in de vakken die de studenten volgen. Daarnaast is in de kritische reflectie ook
duidelijk gemaakt op welke wijze de eindtermen samenhangen met de Dublin-descriptoren.
Op grond daarvan is de commissie van mening dat alle eindtermen in voldoende mate in het
programma terugkomen.
De commissie constateert dat de relatie tussen eindtermen en het curriculum afhankelijk is
van het gekozen programma. De vakken die de studenten volgen, zijn zowel gericht op het
behalen van de programmagebonden eindtermen als op het behalen van de
opleidingsgebonden eindtermen. De commissie is van mening dat beide groepen eindtermen
voldoende aan de orde komen. De opleiding is duidelijk nog in beweging en moet zijn
definitieve vorm nog krijgen. Maar de commissie constateert dat de verantwoordelijke
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
129
docenten streven naar samenhang en synergie tussen de verschillende programma’s. Dit is in
de ogen van de commissie een positieve ontwikkeling.
Wetenschappelijke vorming
De masteropleiding Letterkunde heeft volgens de kritische reflectie een wetenschappelijke
oriëntatie. De commissie ziet deze wetenschappelijke oriëntatie voldoende terug in de vier
programma’s; in elk van de programma’s staat wetenschappelijk onderzoek en kennis van
wetenschappelijke theorieën centraal. Ook de studenten ervaren hun opleiding als
academisch, onder andere door de inbreng van het onderzoek van de docenten in de colleges.
De commissie heeft met de opleiding gesproken over het academisch gehalte van het
programma Literaire vorming en literair veld. Zoals hierboven al is aangegeven, heeft dit
programma een beroepsgerichte oriëntatie, die tot uiting komt in de stage en het praktijkdeel
van de cursus Het literaire veld. In het gesprek met de docenten is echter duidelijk aan de
orde gekomen dat het wetenschappelijk karakter op de eerste plaats komt. In het programma
staat de wetenschappelijke bestudering van de interactie tussen actoren in het literaire veld
centraal. Ook de onderzoeksactiviteiten van de betrokken docenten wekken in dit verband
vertrouwen. De commissie hecht er wel aan dat de praktijkgerichte elementen, waaronder de
stage, de studenten voldoende ruimte laten voor verdieping.
Studielast en studeerbaarheid
De masteropleiding Letterkunde bestond op het moment van het bezoek aan de VU pas een
half jaar; voor inzicht in de instroomcijfers is daarom mede gekeken naar de cijfers van de
‘oude’ masteropleidingen. In het laatste studiejaar waarover er cijfers beschikbaar zijn (20102011), waren de instroomcijfers als volgt: English Language and Culture 17, Nederlandse taal
en cultuur 25, Franse taal en cultuur 17 en Literatuurwetenschap 6. Maar deze oude
masteropleidingen zijn (met uitzondering van de masteropleiding Literatuurwetenschap) alle
gesplitst in een taalwetenschappelijk en een letterkundig deel. Het algemene beeld is dat de
masterprogramma’s Literatures in English en Nederlandse letterkunde een redelijke instroom
kennen; bij Franse letterkunde en Literaire vorming en literair veld is de instroom een punt
van zorg. De opleiding heeft dit in de kritische reflectie ook als zodanig verwoord.
Zowel met de studenten als de docenten heeft de commissie gesproken over de omvang van
de instroom en de levensvatbaarheid van de verschillende programma’s. De studenten geven
aan dat de beperkte omvang van de opleiding soms problemen oplevert, bijvoorbeeld doordat
er te weinig vakken beschikbaar zijn. De docenten ervaren soms problemen met de
bestaffing. Zij verwachten dat er op termijn twee programma’s overblijven; een programma
Literatures in English en een combinatie van Nederlandse letterkunde en Literaire vorming en
literair veld.
Los van de geringe omvang van de groepen ervaren de studenten geen bijzondere
struikelblokken. Wel hebben verschillende studenten klachten geuit over de interne
communicatie, zowel de communicatie tussen docenten als de communicatie van docenten
richting studenten. Een van de studenten geeft aan dat hier inmiddels actie op is genomen
binnen de opleidingscommissie. De commissie adviseert de opleiding voldoende aandacht aan
de communicatie te besteden, maar is voor het overige van mening dat de opleiding
studeerbaar is.
Onderwijsgevend personeel en staf-studentratio
Bij de masteropleiding Letterkunde is een brede staf betrokken om invulling te geven aan de
vier programma’s. De opleiding beschikt over vier gewone hoogleraren, twee bij Nederlandse
130
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
letterkunde (oudere letterkunde en moderne letterkunde), één bij Literatures in English en één
bij Literaire vorming en literair veld. Daarnaast zijn er drie bijzondere hoogleraren bij de
opleiding betrokken, waarvan twee bij Literaire vorming en literair veld (één met als opdracht
editiewetenschap en één voor literaire kritiek). Alle docenten zijn gepromoveerd en verrichten
onderzoek binnen hun specialisatie.
De docent-studentratio voor de opleiding als geheel is 1:16 (uitgaande van het totaal aan fte’s)
of 1:27 (uitgaande van de onderwijstijd). De bestaffing verschilt per programma: Engels is het
ruimst van staf voorzien, Literaire vorming en literair veld het krapst. Op basis van de docentstudentratio stelt de commissie vast dat de opleiding voldoende bestaft is, maar de commissie
heeft wel begrip voor de problemen die de opleiding ervaart met de bestaffing van de (vele)
kleine groepen.
De commissie stelt vast dat het beleid en de implementatie van de Basiskwalificatie Onderwijs
(BKO) bij de Faculteit der Letteren nog in de kinderschoenen staan. In het komende jaar zal
een aantal jongere docenten de BKO-opleiding volgen. De universiteit heeft nog niet bepaald
of ook de seniordocenten een BKO moeten behalen. Men overweegt deze docenten een
dossier te laten samenstellen, waarna ze mogelijk nog aanvullende cursussen moeten volgen.
De commissie adviseert de opleiding en daarmee ook de VU met klem om de BKO-regeling
serieus te nemen en ervoor te zorgen dat alle docenten aan deze basiseisen voldoen. De
commissie heeft in dit verband met genoegen geconstateerd dat de afdelingen Taal en
Letteren inmiddels concrete afspraken hebben gemaakt met de lerarenopleiding van de VU
om voor het eind van 2013 tenminste 30 docenten een BKO te laten behalen.
Studiebegeleiding
De directe studiebegeleiding is in de masterfase in handen van de docenten. Door de kleine
groepen en korte lijnen zijn de contacten tussen studenten en docenten intensief. De
studenten zijn tevreden over de begeleiding door hun docenten. Daarnaast beschikt de
opleiding over een studieadviseur, die de voortgang van de studenten in de gaten houdt. Bij
achterblijvende resultaten nodigt de adviseur deze studenten uit voor een gesprek.
Bij het schrijven van de scriptie vormt de scriptiehandleiding de leidraad. Alle studenten met
wie de commissie heeft gesproken, beschikken over deze handleiding. Elke student levert een
scriptiewerkplan in bij de scriptiecoördinator, die de studenten een begeleider toewijst. Als de
begeleider akkoord gaat, kan de student aan de slag. Studenten zijn zelf verantwoordelijk voor
het maken van afspraken. Naast de begeleider is er ook een tweede lezer bij de scriptie
betrokken. De commissie is van mening dat de studiebegeleiding afdoende is geregeld.
Opleidingsspecifieke voorzieningen en kwaliteitszorg
De studenten zijn over het algemeen tevreden over de voorzieningen. Zij geven aan dat de
universiteitsbibliotheek voldoende gesorteerd en toegankelijk is. Voor de Letterenfaculteit is
een Facultaire Bibliotheekcommissie ingesteld, die adviseert over aankopen. De docenten van
de opleiding onderhouden goede contacten met de vakreferenten van deze commissie. Dat
zorgt ervoor dat er doorgaans voldoende relevante literatuur voor bijvoorbeeld werkcolleges
aanwezig is. Wel bestaat er zorg bij de docenten over de bezuinigingen bij de bibliotheek van
de VU en over de gevolgen die dit zal hebben voor de beschikbaarheid van boeken.
Voor de masteropleidingen in de talen bij de Faculteit der Letteren zijn twee brede
opleidingscommissies (oc) samengesteld. De masteropleiding Letterkunde valt onder de oc
Literatuur en Cultuur. De belangrijkste taken zijn volgens de vertegenwoordigers van de oc de
bespreking van de evaluaties en het signaleren van knelpunten. Daarbij hanteert de VU een
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
131
evaluatiecyclus: alle bachelor- en mastercursussen worden elke drie jaar geëvalueerd.
Daarnaast evalueert men nieuwe cursussen, cursussen van nieuwe docenten en cursussen die
de vorige keer slecht werden geëvalueerd. Omdat het bij de masteropleiding Letterkunde vaak
gaat om kleine groepen, wordt er soms ook mondeling geëvalueerd, soms door de docent en
soms door de evaluatiecontactpersoon. De commissie ziet hierin risico’s die samenhangen
met een (al te) informele evaluatieprocedure, waarbij nauwe persoonlijke bindingen tussen
docenten in een kleine groep tot vertekening kunnen leiden. De commissie adviseert de
opleiding in alle gevallen een formele procedure te hanteren met gebruikmaking van
schriftelijke formulieren en rapportage.
De oc richt zich vooral op de uitvoering van de lopende programma’s en minder op de
inrichting van de nieuwe masteropleiding. Maar de oc heeft wel vragen gesteld over de
samenhang van het nieuwe curriculum, over gemeenschappelijke vakken en over de
mogelijkheid elkaars vakken in de keuzeruimte te volgen. In de oc Letteren en Cultuur
worden ook ideeën besproken om vakken uit één programma ook in andere programma’s op
te nemen. Het vak The Gothic Gaze uit Literatures in English is hier als voorbeeld genoemd.
Bij schriftelijke evaluatie vullen studenten een evaluatieformulier in. De evaluatieformulieren
worden verwerkt door het Onderwijscentrum. Een probleem daarbij is dat de looptijd van de
verwerking van de evaluatieformulieren veel te lang is, onder andere door de bezuinigingen bij
het Onderwijscentrum. Men wacht op het bezoekmoment (winter 2013) nog op de
verwerking van de laatste evaluaties van vorig studiejaar. Een mogelijkheid zou zijn het traject
te digitaliseren, maar ook die operatie moet worden uitgevoerd door het Onderwijscentrum.
Daarbij speelt het een rol dat de VU sterk bezuinigt op ondersteunend personeel. Voor de
commissie is dit een punt van zorg.
Op basis van de gesprekken met studenten en docenten van de oc heeft de commissie
geconstateerd dat deze studenten en docenten voldoende invulling geven aan hun taken en
verplichtingen. De betrokken studenten en docenten konden ook voorbeelden noemen van
veranderingen die mede door hun toedoen waren doorgevoerd. Ze reageren proactief en
voeren ook tussentijds veranderingen door.
Overwegingen
De commissie constateert dat de masteropleiding Letterkunde aan de VU bestaat uit vier
verschillende programma’s. Deze programma’s zijn in de ogen van de commissie van een
voldoende niveau en kennen een duidelijke opbouw. De commissie ziet voldoende
samenhang, zowel binnen als tussen de programma’s. Alle programma’s hebben één
gemeenschappelijk vak; daarnaast zijn er initiatieven om vakken van één programma ook
door studenten van andere programma’s te laten volgen. Dit ziet de commissie als een
positieve ontwikkeling.
De commissie stelt vast dat twee van de vier programma’s voldoende instroom hebben; bij de
andere twee programma’s is de levensvatbaarheid in het geding. Dit is een punt van zorg, dat
ook binnen de opleiding zelf zo wordt ervaren. De commissie adviseert de opleiding zich te
beraden over de te volgen strategie teneinde een levensvatbaar programma te behouden.
De commissie is van mening dat de wetenschappelijke oriëntatie van de opleiding voldoende
tot zijn recht komt. Daarnaast heeft het programma Literaire vorming en literair veld een
meer beroepsgerichte oriëntatie. Maar de commissie is van mening dat ook in dit programma
het academisch karakter voldoende is gewaarborgd.
132
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
De commissie concludeert op basis van de gesprekken met studenten en docenten dat de
opleiding studeerbaar is. De meeste studenten ervaren geen bijzondere struikelblokken en
vinden voldoende uitdaging in de opleiding. Wel adviseert de commissie de opleiding
aandacht te besteden aan de communicatie met de studenten. De studiebegeleiding en de
scriptiebegeleiding zijn voldoende ingevuld.
De opleiding is voldoende bestaft en beschikt over goed gekwalificeerd personeel. De vaste
stafleden zijn allen gepromoveerd en betrokken bij onderzoek. Op het vlak van BKO
vertoont de opleiding echter een achterstand. De commissie adviseert de opleiding deze
achterstand zo snel mogelijk weg te werken en constateert dat hiertoe stappen zijn gezet.
Tot slot is de commissie van oordeel dat de masteropleiding Letterkunde beschikt over
voldoende voorzieningen. De oc’s doen met veel inzet hun werk en treden ook proactief op.
Wel is een snellere verwerking van de evaluatieresultaten gewenst, maar de commissie
realiseert zich dat de opleiding hiervoor afhankelijk is van andere partijen.
Conclusie
Masteropleiding Letterkunde: de commissie beoordeelt Standaard 2 als ‘voldoende’.
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
133
Standaard 3: Toetsing en gerealiseerde eindkwalificaties
De opleiding beschikt over een adequaat systeem van toetsing en toont aan dat de beoogde eindkwalificaties
worden gerealiseerd.
Toelichting:
Het gerealiseerde niveau blijkt uit de tussentijdse en afsluitende toetsen, de afstudeerwerken en de wijze waarop
afgestudeerden in de praktijk of in een vervolgopleiding functioneren. De toetsen en de beoordeling zijn valide,
betrouwbaar en voor studenten inzichtelijk.
Bevindingen
Systeem van toetsing
Aan het toetsbeleid van de opleiding ligt een facultair beleid ten grondslag. In dit beleid staat
beschreven dat elke cursus wordt getoetst en de opleiding bij de meeste cursussen een
combinatie van toetsen en toetsmomenten hanteert. De toetsen sluiten volgens het
toetsbeleid ook aan bij de leerdoelen en de werkvormen van de vakken.
De basis van het toetsbeleid wordt gevormd door het Onderwijs- en Examenreglement
(OER). Hierin is het recht op deelname vastgelegd. Ook de toetsvorm, de beoordeling, de
bekendmaking en geldigheidsduur van de uitslag, het recht op inzage en nabespreking, en de
rol van de examencommissie zijn vastgelegd in de OER.
De commissie heeft de OER en toetsen van meerdere vakken van de opleiding bestudeerd.
De commissie onderschrijft de uitgangspunten over toetsing van de opleiding en heeft tijdens
de visitatie kunnen vaststellen dat ook docenten en studenten hier positief tegenover staan.
De commissie heeft tijdens de gesprekken met de studenten vastgesteld dat zij voorafgaand
aan de toetsing van een vak goed geïnformeerd zijn over de wijze van toetsing en
beoordeling. De commissie heeft voorts een aantal gemaakte toetsen van de masteropleiding
Letterkunde ingezien en zich een oordeel gevormd over het niveau van de toetsen en de wijze
van beoordeling en feedback. De commissie vindt beide adequaat.
Voor de masteropleidingen van de Faculteit der Letteren is één examencommissie (ec)
ingesteld: de examencommissie van de Graduate School of Humanities. De commissie heeft
een gesprek gehad met een aantal leden van deze ec. De belangrijkste werkzaamheden van de
EC zijn de productietaken, zoals beslissingen over verzoeken om vrijstellingen en beoordeling
van pre-mastertrajecten.
De commissie heeft de EC gevraagd naar de bemoeienis met het scriptietraject. De ec geeft
aan het scriptiecontract, de onderzoeksvraag en het werkplan nauwkeurig te bekijken. De ec
bekijkt geen steekproeven van scripties, maar men is wel voornemens dit vanaf 2013 te gaan
doen. De leden geven aan dat de taken weliswaar verzwaard zijn, maar dat men daarbij geen
aanvullende tijd of ondersteuning heeft gekregen. De commissie adviseert de opleiding om
deze tijd en ondersteuning alsnog toe te kennen om de ec in staat te stellen zijn taken naar
behoren uit te voeren.
Bij de scripties is naast de begeleider een tweede lezer betrokken. Deze tweede lezer geeft een
onafhankelijk oordeel over de kwaliteit van de scriptie. Daarnaast is de ec voornemens om
scripties uit te wisselen met de Universiteit Leiden en Universiteit van Amsterdam; daarbij
zou het vooral moeten gaan om scripties aan de boven- en ondergrens van de becijfering. De
commissie is positief over dit voornemen en adviseert het op korte termijn uit te voeren.
Daarnaast is de commissie van mening dat ook uitwisseling binnen de VU, over de grenzen
van een leerstoelgroep, belangwekkende resultaten kan opleveren.
134
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
De commissie acht het daarnaast van belang dat de oordelen over de becijfering van een
scriptie goed onderbouwd worden. Hiervoor is een facultair beoordelingsformulier
ontwikkeld, dat verdeeld is in vijftien deelaspecten. Dit formulier wordt tot nu toe echter niet
door alle docenten gehanteerd. Vanaf het studiejaar 2012-2013 is het formulier verplicht. De
commissie adviseert de ec erop toe te zien dat dit formulier inderdaad uniform wordt
toegepast.
Sinds 2011 is de kwaliteit van toetsing een officieel onderdeel van de bevoegdheden van de
examencommissie. De commissie heeft echter geconstateerd dat hier bij de masteropleiding
Letterkunde nog geen invulling aan wordt gegeven. De facultaire toetscommissie is met
ingang van 1 maart 2013 van start gegaan met het formuleren van een taakstelling en een
checklist voor de beoordeling van tentamens. Vanaf het studiejaar 2013-2014 moeten de
werkzaamheden van deze commissie concrete resultaten gaan opleveren. De commissie is
positief over het aantreden van deze commissie, maar constateert wel dat de VU lang heeft
gewacht met concrete stappen om de kwaliteit van de toetsing te bewaken. De commissie
heeft er vertrouwen in dat het toetsbeleid in de komende periode voortvarend
geïmplementeerd zal worden.
De ec is wel betrokken bij het bestrijden van fraude (vooral plagiaat), maar heeft daar geen
initiërende rol in. Docenten melden een vermoeden van fraude bij de ec. De ec nodigt in zo’n
geval de betrokken student dan om een verklaring te geven. De ec bepaalt vervolgens wat de
consequenties zijn. Docenten maken voor de opsporing van fraude gebruik van de
Blackboard-optie Turnitin. Maar uit de gesprekken die de commissie met de docenten heeft
gevoerd, blijkt ten eerste dat dit niet structureel gebeurt en ten tweede dat de docenten niet
tevreden zijn over de mogelijkheden van Turnitin. De commissie adviseert de opleiding
ervoor te zorgen dat er een structurele controle op plagiaat plaatsvindt, en dat hiervoor zo
nodig additionele hulpmiddelen beschikbaar worden gesteld.
Gerealiseerd eindniveau
De commissie heeft acht masterscripties gelezen en geconstateerd dat deze van een
voldoende niveau zijn. Wel week het oordeel van de commissie in enkele gevallen sterk af van
dat van de opleiding. De commissie heeft hierover met de docenten gesproken. De docenten
geven toe dat de cijfers beter onderbouwd moeten worden; het nieuwe toetsbeleid en het
nieuwe beoordelingsformulier dwingen dat ook af. De commissie adviseert daarnaast om
meer verschillende docenten als tweede lezer bij de beoordeling van scripties te betrekken.
Hiermee kan voorkomen worden dat een kleine groep docenten cijfers toekent die significant
hoger liggen dan het gemiddelde.
Ondanks deze discussie over de becijfering is de commissie wel van mening dat de scripties
aan de vereiste criteria voldoen. De scripties benutten de relevante literatuur, zijn redelijk tot
goed gestructureerd en bevatten conclusies en een discussieparagraaf. De opleiding slaagt er
in studenten op te leiden tot het vereiste niveau van een academische masteropleiding. Wel
maakt de commissie de kanttekening dat de begeleiders in een aantal gevallen meer aandacht
moeten besteden aan het duidelijk formuleren van de onderzoeksvraag door de student. De
commissie is van mening dat in die gevallen een scherpere probleemstelling tot een betere
scriptie zou kunnen leiden.
Een andere graadmeter voor het gerealiseerde niveau is de mate waarin de studenten
terechtkomen in passende functies. Uit de gesprekken met docenten en alumni blijkt dat voor
de meeste afgestudeerden het geval te zijn. Een deel van de afgestudeerden volgt aansluitend
de educatieve master en vindt daarna zonder veel problemen een functie in het onderwijs.
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
135
Een deel van de studenten komt terecht in functies bij de overheid en in het bedrijfsleven;
soms zijn dit functies die betrekking hebben op het literaire veld, maar vaker gaat het om
functies waarbij een algemeen academisch werk- en denkniveau is vereist. Daarnaast richt een
deel van de afgestudeerden zich op een loopbaan binnen de academische wereld.
Overwegingen
De commissie heeft onderzocht of de toetsen een goede weergave zijn van het bereikte
niveau, zowel van afzonderlijke cursussen als van de opleiding als geheel, en stelt vast dat zij
aan de kwaliteitsnormen voldoen. De toetsen die de commissie heeft bekeken, passen bij de
beoogde leerdoelen en zijn adequaat geconstrueerd.
Het toetsbeleid bij de VU verkeert nog in de opstartfase. De examencommissies bekijken
geen (steekproeven van) scripties en hebben (nog) geen bemoeienis met de becijfering. Met
het aantreden van de toetscommissie in het voorjaar van 2013 is hiermee een begin gemaakt.
Het beleid ter voorkoming van fraude is voor verbetering vatbaar. De commissie constateert
dat de VU lang heeft gewacht met concrete stappen om de kwaliteit van de toetsing te
bewaken en is van mening dat snelle verbetering geboden is.
Ondanks de kritiek op het toetsbeleid is de commissie wel van mening dat de studenten van
de masteropleiding het beoogde eindniveau realiseren. Dat constateert de commissie na lezing
van een steekproef van masterscripties. De eindwerkstukken zijn van een voldoende niveau.
Wel adviseert de commissie de opleiding om de becijfering beter te onderbouwen en een
bredere kring van docenten bij de begeleiding te betrekken. Verder stelt de commissie vast de
afgestudeerden hun weg vinden op de arbeidsmarkt en terecht komen in functies die
aansluiten bij de opleiding.
De commissie heeft het systeem van toetsing en het gerealiseerde eindniveau tegen elkaar
afgewogen en deze afweging valt uit in het voordeel van het gerealiseerde eindniveau.
Daarom komt de commissie tot een voldoende op deze standaard.
Conclusie
Masteropleiding Letterkunde: de commissie beoordeelt Standaard 3 als ‘voldoende’.
136
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
Algemeen eindoordeel
De commissie komt op basis van het bestudeerde materiaal en de gevoerde gesprekken
tijdens het visitatiebezoek tot het oordeel dat de masteropleiding Letterkunde op de drie
standaarden voldoende presteert. De doelstellingen van de opleiding, zoals geformuleerd in
de facultaire en opleidingsgebonden eindtermen en de eindtermen per programma, sluiten
voldoende aan bij het vakgebied. De studenten hebben de keuze uit vier programma’s,
waarbij de opleiding streeft naar gezamenlijke elementen. De opzet en organisatie van het
onderwijsprogramma en de bijbehorende begeleiding en voorzieningen zijn voldoende en
stellen de studenten in staat de leerdoelen te realiseren. Het toetsbeleid verkeert nog in de
opstartfase, maar de toetsen en scripties voldoen aan de eisen van een wetenschappelijk
werkstuk. De commissie stelt vast dat de studenten een voldoende niveau behalen en dat de
opleiding de studenten voldoende voorbereidt op hun verdere carrière.
Conclusie
De commissie beoordeelt de masteropleiding Letterkunde als ‘voldoende’.
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
137
138
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
Bijlagen
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
139
140
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
Bijlage 1: Curricula Vitae van de leden van de visitatiecommissie
Prof. dr. Th. (Theo) D’haen (voorzitter van de commissie) is sinds 2002 hoogleraar in
Engelse en Vergelijkende Literatuurwetenschap aan de Katholieke Universiteit Leuven. Hij
behaalde in 1981 zijn doctorstitel aan de Universiteit van Massachusetts. Daarna doceerde hij
onder andere aan de Universiteit Leiden en de Universiteit Utrecht. D’haen bekleedde aan de
Universiteit Leiden en de Katholieke Universiteit Leuven diverse bestuurlijke functies,
waaronder die van departementshoofd. Verder was hij gastprofessor aan de Sorbonne (2004),
Wenen (2011) en Harvard (2007), waar hij eveneens senior research fellow was (2011).
D’haen heeft diverse recente wetenschappelijke publicaties op zijn naam staan en was
voorzitter van FILLM (2008-2011). Hij was als commissielid betrokken bij the International
Comparative Literature Association, the International American Studies Association en de
Academia Europaea.
Prof. dr. A.H. (Achim Hermann) Hölter is hoogleraar vergelijkende literatuurwetenschappen aan de Universiteit van Wenen (2009-heden). Hij promoveerde in 1988 aan
de Universiteit van Wuppertal en doceerde onder andere aan de universiteiten van Bochum,
Düsseldorf en Bonn. Van 1997 tot 2009 was hij hoogleraar in Münster. Hölter was lid van
diverse letterkundige en culturele organisaties. Hij was van 1999-2005 vicevoorzitter en van
2005-2011 voorzitter van de German Association for General and Comparative Literature.
Voorts heeft hij diverse publicaties op het gebied van Duitse en internationale
literatuurgeschiedenis en esthetische vraagstukken op zijn naam staan.
Dr. E.H. (Elisabeth) van der Linden studeerde Frans, Italiaans en Roemeens aan de
Rijksuniversiteit Groningen en werkte daarna enkele jaren als docent Nederlands aan de
universiteit van Boekarest. Van 1979 tot 2009 werkte zij aan de Universiteit van Amsterdam,
eerst als ud en later als uhd, bij de opleidingen Frans en Roemeens. In 1985 promoveerde zij
op een studie naar grammaticakennis van het Frans door T2-leerders van die taal. Sindsdien
publiceerde zij artikelen en boeken over eerste- en tweedetaalverwerving van het Frans,
Italiaans, Roemeens en Nederlands.
Prof. dr. H. (Hub) Hermans studeerde in 1975 af in Spaanse literatuur en Linguïstiek aan
de Rijksuniversiteit Groningen. Na het behalen van zijn PhD, werd hij hoogleraar moderne
Romaanse letterkunde en cultuurkunde aan de Rijksuniversiteit Groningen. Hij was decaan
van de faculteit der Letteren en bekleedt nu de functie van voorzitter op de afdeling
Romaanse Talen en Culturen. Daarnaast is hij secretaris voor het Centro de Estudios
Mexicanos. Zijn interesse ligt bij de Romaanse cultuur en Spaanse en Latijn Amerikaanse
films, literatuur, geschiedenis en ideologie. Hij heeft meerdere boeken en artikelen
gepubliceerd over Spaanse, Mexicaanse en Nederlandse cultuurfenomenen.
Prof. dr. P.J.M.C. (Peter Jan) Schellens was hoogleraar Toegepaste Taalkunde aan de
Universiteit Twente (1986-2004) en hoogleraar Taalbeheersing aan de Radboud Universiteit
Nijmegen (2004-2013). Hij studeerde Nederlands en Algemene Taalwetenschap in Utrecht en
promoveerde daar in 1985 op een argumentatieanalytisch proefschrift, Redelijke argumenten. Hij
gaf onderwijs in de opleidingen Toegepaste Communicatiewetenschap (UT),
Bedrijfscommunicatie (RUN) en Nederlands (UU en RUN). Hij publiceerde over
communicatiekundig ontwerpen en argumentatie en stijl in persuasieve teksten. Hij was onder
meer decaan van de faculteit Wijsbegeerte en Maatschappijwetenschappen in Enschede en
voorzitter van de afdeling Nederlandse taal en cultuur in Nijmegen.
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
141
Y. (Yara) Kaas BA is researchmasterstudent Comparative Literature aan de Universiteit
Utrecht. Zij heeft gedurende haar masteropleiding een semester gestudeerd aan de University
of Wisconsin in Madison. Tijdens haar bachelor Literatuurwetenschap aan de Universiteit
Utrecht, heeft ze een semester gestudeerd aan de National University of Ireland te Galway.
Verder was ze werkzaam als student-assistent, vervulde ze de functie van studentlid binnen de
Board of Studies, en was ze studentlid van de opleidingscommissie van de bachelor
Literatuurwetenschap. Tijdens haar bachelor heeft ze tevens de rol van vertegenwoordiger en
rondleider vervuld tijdens de open dagen van de Universiteit Utrecht en was ze voorzitter van
de studievereniging Euphorion.
142
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
Bijlage 2: Domeinspecifiek referentiekader
Referentiekader cluster Taal- en Letterkunde
10 september 2012
1. Inleiding
Dit referentiekader is bedoeld voor een breed spectrum aan opleidingen: de wetenschappelijk
georiënteerde bachelor- en masteropleidingen aan de universiteiten in Nederland die in het
kader van de visitatie Taal- en Letterkunde beoordeeld worden in 2012 en 2013.
Het visitatiecluster omvat de bacheloropleidingen in de Europese vreemde talen (Xse taal en
cultuur); de bacheloropleidingen die rijksstalen betreffen: Friese taal en cultuur en
Nederlandse taal en cultuur en de daaraan verwante opleiding Neerlandistiek (bachelor); en de
taal – en literatuurtheoretische bacheloropleidingen. Ten slotte omvat het visitatiecluster de
academische en duale masteropleidingen.
De masteropleidingen zijn recent (afhankelijk van de instelling in 2011 of 2012) omgezet van
taalspecifieke naar taaloverstijgende opleidingen in het kader van de zogenaamde “brede label
operatie”. De Europese (vreemde) talen zijn opgegaan in drie overkoepelende
masteropleidingen: Letterkunde, Taalwetenschappen en Neerlandistiek. De instellingen
programmeren binnen de opleidingen programma’s of specialisaties. Zie voor meer
informatie de bijlage.
Onder deze visitatie vallen concreet de volgende opleidingen:
1. De bacheloropleidingen in de Europese vreemde talen: Duitse taal en cultuur, Engelse
taal en cultuur, Franse taal en cultuur, Fin-oegrische talen en cultuur, Italiaanse taal en
cultuur, Keltische talen en cultuur, Portugese taal en cultuur, Roemeense taal en cultuur,
Scandinavische talen en culturen, Spaanse taal en cultuur.
2. De bacheloropleidingen in de rijkstalen: Friese taal en cultuur, Nederlandse taal en cultuur
en Neerlandistiek/Dutch studies.
3. De bacheloropleidingen Literatuurwetenschap en Taalwetenschap.
4. De academische masteropleidingen Neerlandistiek, Taalwetenschappen en Letterkunde
(60 EC)
5. De duale masteropleidingen Taalwetenschappen en Neerlandistiek (90 EC) van de UvA.
De research masters en de educatieve masters worden niet in dit cluster gevisiteerd. Het
referentiekader is derhalve niet opgesteld met het oog op deze opleidingen.
Het spectrum van opleidingen is breed. Er is daarom gekozen voor een referentiekader dat
niet prescriptief van aard is, maar veel ruimte geeft aan opleidingen om naar de aard van het
object van studie dat centraal staat en naar de aard van de invalshoek die zij gekozen hebben,
eigen keuzes te maken en accenten te leggen. Het referentiekader vraagt van de opleidingen
om bij die keuze heldere doelstellingen te formuleren en te onderbouwen dat aan de NVAO
criteria voor niveau en oriëntatie wordt voldaan.
Het referentiekader definieert welke eisen worden gesteld aan de doelstellingen van de
opleidingen, met name aan de domeinspecifieke eindtermen en kwalificaties. Vervolgens gaat
het referentiekader in op de domeinspecifieke eisen aan de inrichting en inhoud van de
onderwijsprogramma’s in het domein Taal- en Letterkunde.
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
143
Bij de vormgeving van dit referentiekader is gebruik gemaakt van referentiekaders van
collega’s in het buitenland, te weten van de QAA1 en van de VLIR2. De tekst is verder
gebaseerd op de Dublin-descriptoren. Ten slotte is gebruik gemaakt van de visitatierapporten
Germaanse talen, Romaanse talen en Taalwetenschappen uit de vorige visitatieronde (20042006)3.
2. Doelstellingen en eindkwalificaties bachelor- en masteropleidingen
Zoals eerder aangegeven is het spectrum aan opleidingen dat in de visitatie Taal- en
Letterkunde beoordeeld wordt breed. Het omvat:
1.
2.
3.
4.
bacheloropleidingen Europese vreemde talen;
bacheloropleidingen Rijkstalen;
bacheloropleidingen taalwetenschap en literatuurwetenschap;
masteropleidingen Taalwetenschappen en Letterkunde (veelal taaloverstijgend) en
Neerlandistiek;
5. duale masteropleidingen Taalwetenschappen en Neerlandistiek.
Verschillende aspecten komen met wisselende accenten aan de orde in deze opleidingen:
1. taalvaardigheid
2. taalbeheersing (in de zin van bestudering van het gebruik van taal in verschillende
situaties)
3. taalkunde
4. letterkunde
5. cultuurkunde
6. geschiedenis
7. wetenschapsbeoefening en bijbehorende onderzoeksvaardigheden
8. algemene wetenschappelijke vorming
Opleidingen leggen verschillende accenten en hanteren bijpassende doelstellingen. In een
vreemde-talenopleiding (categorie 1) nemen taalvaardigheid, taalkunde en de letterkunde een
belangrijke plaats in. Voor de rijkstalen (categorie 2) geldt dat er meer ruimte zal zijn voor
bestudering van taal, taalgebruik, literatuur en geschiedenis in het algemeen, dit omdat er bij
deze categorie geen aandacht besteed zal hoeven worden aan taalverwerving.
De opleidingen in categorie 3 zullen vooral aandacht geven aan taal- en literatuurtheoretische
en taaloverstijgende aspecten. Dit alles heeft implicaties voor de omschreven
eindtermen/kwalificaties en het programma van de drie categorieën van opleidingen. De
hieronder omschreven doelstellingen, eindtermen/kwalificaties en het programma moeten
daarom in dit licht gelezen worden.
A. Doelstelling en aard van de opleidingen
De bachelor- en masteropleidingen die in de visitatie Taal- en Letterkunde worden
beoordeeld, hebben als doel studenten op te leiden tot een initieel (bachelor), dan wel meer
specialistisch (master) wetenschappelijk niveau op het gebied van het object van de studie.
Daarnaast bereiden ze studenten voor op een maatschappelijke loopbaan waarbij de kennis en
vaardigheden die binnen de studie verworven zijn, in de praktijk kunnen worden toegepast.
Dit verwijst niet zozeer naar een bepaalde beroepsactiviteit, als wel naar wat de samenleving
Subject benchmark statement Languages and related studies, The Quality Assurance Agency for Higher
Education 2007
2 De Onderwijsvisitatie Taal- en Letterkunde, VLIR, april 2010
3 Visitatierapporten QANU Germaanse talen (2006), Romaanse talen (2005) en Taalwetenschappen (2006).
1
144
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
in de eerste plaats verwacht van bachelors en masters van deze opleidingen. Dit betekent dat
zowel het wetenschappelijk niveau als de maatschappelijke relevantie dienen te zijn
gegarandeerd. Actuele ontwikkelingen binnen het vakgebied krijgen voldoende aandacht in de
opleiding. Dit verwijst niet zozeer naar een bepaalde beroepsactiviteit, als wel naar wat de
samenleving in de eerste plaats verwacht van academische bachelors en masters, zoals
omschreven in de Dublin-descriptoren.
Van de opleidingen die in de visitatie Taal- en Letterkunde worden beoordeeld wordt
additioneel een zeer goede taalvaardigheid verwacht. Deze verwachting geldt allereerst voor
de de doeltaal van de opleiding en daarnaast ook voor het Nederlands (indien het een
Nederlandstalige opleiding betreft).
Voor de bacheloropleiding geldt tevens dat de student zodanig wordt opgeleid dat hij
gekwalificeerd is voor een academische, educatieve of research masteropleiding. Voor de
masteropleiding geldt dat de student zodanig wordt opgeleid dat hij kan worden toegelaten
tot een opleiding die voorbereidt op een promotie.
De commissie verwacht van de bachelor- en masteropleidingen die in het kader van de
visitatie Taal- en Letterkunde beoordeeld worden, dat zij tot doel hebben:
a. Kennis van en inzicht te bieden in het vakgebied van de opleiding met inbegrip van
kennis van de onderwezen taal en cultuur en de daarbij horende analytische en
filologische vaardigheden.
Hierin kunnen de domeinen taalkunde en letterkunde van de betreffende taal en de
cultuurkunde van de sprekers van die taal, danwel van het land waarin de betreffende taal
gesproken wordt, onderscheiden worden. Het domein taalbeheersing in de zin van
bestudering van het gebruik van taal in verschillende situaties (pragmatiek,
argumentatietheorie, retorica etc.) kan als een vierde domein aan bod komen binnen de
opleiding. Het gewicht dat binnen de opleiding aan deze verschillende domeinen gegeven
wordt, kan afhankelijk van de keuzes van de opleiding verschillen;
b. de student een goede beheersing van de bestudeerde taal bij te brengen;
c. De student academisch te vormen;
In het domein van de Geesteswetenschappen is een goede beheersing van het Nederlands
hierbij van eminent belang;
d. de nadruk te leggen op de waarde van de wetenschappelijke benadering, van inzicht in
theorie en methodologie, en van een optiek van relativiteit van interpretaties;
e. een kader te bieden waarbinnen de student probleemgericht leert omgaan met de theorie
en de verworven kennis, en het verworven inzicht op een wetenschappelijke manier leert
toe te passen, ook op bronnen in de onderwezen taal;
f. Een evenwicht te bieden tussen breedte en diepte van kennis.
De bacheloropleiding biedt een algemene en brede basisopleiding en leidt op tot een initieel
academisch niveau. De masteropleiding biedt specialisatie en verdieping per vakgebied
(taalkunde, letterkunde, taalbeheersing, of facetten daarbinnen). Bij de masteropleiding is het
ook denkbaar dat de specialisatie en verdieping meerdere vakgebieden bestrijkt.
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
145
B. Eindtermen en kwalificaties bacheloropleiding
Studenten die een bachelor hebben afgerond in een van de opleidingen die in het kader van
de visitatie Taal- en Letterkunde beoordeeld worden, beschikken over de volgende
domeinspecifieke kennis en vaardigheden. Opleidingen kunnen naar de aard van het object
van studie dat centraal staat en naar de aard van de invalshoek die zij gekozen hebben, keuzes
maken en accenten leggen.
Kennis
De eindkwalificaties die betrekking hebben op taalvaardigheid, taalbeheersing en taalkunde
omvatten ten minste:
•
•
•
•
•
Taalvaardigheid in de vreemde taal, zowel lezen als schrijven, luisteren, spreken, vertalen
en interpreteren, op niveau B1-C24, afhankelijk van de betreffende taal en de
doelstellingen van de opleiding; alsmede een goede interactie met de Nederlandse
taalvaardigheid.
Kennis van de taalkundige structuur (syntaxis, fonologie, fonetiek, morfologie, semantiek,
etc.) en het lexicon van de betreffende taal (zie volgende commentaar).
Kennis van de synchrone en diachrone dimensie van de betreffende taal gekoppeld aan
taalkundige theorieën.
Basale kennis van en inzicht in de belangrijke theorieën met betrekking tot taalbeheersing
en de kernbegrippen, het apparaat, de onderzoeksmethoden en –technieken én de
toepassing daarvan.
Basale kennis van en inzicht in de belangrijkste taalkundige theorieën (inleidend) en de
kernbegrippen, het apparaat, de onderzoeksmethoden en –technieken.
De letterkundige en literatuurwetenschappelijke eindkwalificaties omvatten ten minste:
•
•
•
•
Inzicht in de specifieke eigenschappen van literaire teksten.
Basale kennis van en inzicht in de belangrijke literaire theorieën (inleidend) en de
kernbegrippen, het apparaat, de onderzoeksmethoden en –technieken.
Kennis van de belangrijke literaire stromingen en de bijbehorende werken.
Kennis van de literaire tradities van de taal en de vaardigheid om deze toe te passen bij
het analyseren van teksten en met name teksten te kunnen situeren in een historische,
cultureel-maatschappelijke en stilistische context.
De eindkwalificaties die betrekking hebben het domein van de cultuurkunde en geschiedenis
van het land omvatten ten minste:
•
Basale kennis van en inzicht in het land, de cultuur, gemeenschap en maatschappij waarin
de taal wordt gebruikt, kennis van diens geschiedenis; inzicht in de positie van de
betreffende taal en het land, de cultuur, gemeenschap en maatschappij op Europees of
mondiaal niveau.
De algemene eindkwalificaties omvatten ten minste:
•
Basale kennis van wetenschapfilosofische achtergronden van geesteswetenschappelijk
onderzoek, gekoppeld aan vakinhoud.
Zie hoofdstuk 4 en 5 uit het Common European Framework for Languages, internet:
http://www.culture2.coe.int/portfolio/documents_intro/common_framework.html.
4
146
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
•
Kennis van de wetenschapsbeoefening binnen de betreffende discipline.
Vaardigheden/ wetenschappelijke vorming
• In staat zijn om relevante wetenschappelijke teksten te lezen, deze te analyseren en te
interpreteren en daarover een standpunt verdedigen, eventueel in een andere taal.
• Effectief gebruik kunnen maken van naslagwerken op het betreffende vakgebied en
ICT (i.v.m. life long learning), bronnen kunnen raadplegen.
• Beheersing van de gangbare onderzoeksmethoden en -technieken van de betreffende
(sub)discipline, de meeste passief, sommige actief (gegevens verzamelen, interpreteren
en analyseren).
• Gegevens (literatuur-, taal-, dan wel cultuurwetenschappelijk) op een initieel
academisch niveau kunnen verzamelen, analyseren, vergelijken, kritisch toetsen en
hiervan op een heldere wijze schriftelijk en mondeling verslag kunnen doen.
Academische vaardigheden en attitude
Bachelorafgestudeerden zijn in staat:
•
•
•
•
Zich op het gebied van het object van de studie een oordeel te vormen mede
gebaseerd op het afwegen van relevante sociaal-maatschappelijke, wetenschappelijke
of ethische aspecten.
Tot reflectie op eigen verantwoordelijkheid.
Goede taalvaardigheid in het Nederlands, zowel lezen als schrijven, luisteren, spreken
en interpreteren.
(Afhankelijk van de keuze van de opleiding) een goede beheersing van het Engels.
Afstemming op het afnemend veld
De opleiding kan aantonen dat zij de eindkwalificaties heeft afgestemd op de verwachtingen
van het afnemend veld.
De commissie is zich bewust van het feit dat het afnemend veld divers is. Zij verwacht echter
dat de opleiding zich bewust is van het afnemend veld en op dit vlak een
verantwoordelijkheid voelt. Bachelorafgestudeerden beschikken over voldoende van de
genoemde vaardigheden om beroepen of functies te kunnen vervullen waarvoor een
elementaire wetenschappelijke bacheloropleiding op het gebied van opleidingen die in de
visitatie Taal- en Letterkunde beoordeeld worden, vereist of dienstig is.
C. Eindtermen en kwalificaties masteropleiding
De masteropleiding bouwt wat betreft kennis en vaardigheden voort op de bacheloropleiding.
Studenten die een master hebben afgerond in een van de opleidingen die in het kader van de
visitatie Taal- en Letterkunde worden beoordeeld, zullen over de volgende kennis en
vaardigheden dienen te beschikken. Opleidingen kunnen naar de aard van het object van
studie dat centraal staat en naar de aard van de invalshoek die zij gekozen hebben, keuzes
maken en accenten leggen.
Kennis
De eindkwalificaties omvatten ten minste grondige kennis van en inzicht in een specialisme
binnen de betreffende taal: letterkunde, taalkunde, cultuurkunde, taalbeheersing, of op het
snijvlak van een of meerdere specialismen.
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
147
Afhankelijke van het specialisme omvatten de eindkwalificaties:
Grondige kennis van en inzicht in de belangrijkste taalkundige theorieën en de
kernbegrippen, het apparaat, de onderzoeksmethoden en –technieken.
Grondige kennis van en inzicht in de belangrijkste literaire theorieën en de kernbegrippen,
het apparaat, de onderzoeksmethoden en –technieken.
Gedegen, specialistische kennis van en inzicht in de vertaalpraktijk.
Grondige kennis van en inzicht in de belangrijkste theorieën met betrekking tot
taalbeheersing en de kernbegrippen, het apparaat, de onderzoeksmethoden en –
technieken.
•
•
•
•
Vaardigheden
De eindkwalificaties omvatten ten minste:
Goede taalvaardigheid in het Nederlands en in de bestudeerde taal, zowel lezen als
schrijven, luisteren, spreken en interpreteren is daarvoor noodzakelijk.
Kennis en vaardigheden die de afgestudeerde in staat stelt deel te nemen aan een discussie
met vakgenoten.
Actieve beheersing van de onderzoeksmethoden en -technieken van de betreffende taal
binnen het (de) gekozen vakgebied(en), zodat de student onder begeleiding zelfstandig
onderzoek kan uitvoeren.
Gegevens (literatuur-, taal-, dan wel cultuurwetenschappelijk) op een diepgaand
academisch niveau kunnen analyseren, vergelijken, kritisch toetsen en hiervan op een
heldere wijze schriftelijk en mondeling verslag kunnen doen.
(Afhankelijk van de keuze van de opleiding) Goede taalvaardigheid in het Engels.
•
•
•
•
•
Afstemming op het afnemend veld
Afgestudeerden beschikken over voldoende van de genoemde vaardigheden om zelfstandig
beroepen of functies te kunnen vervullen op academisch niveau - zogenaamde academische
beroepen - waarvoor een wetenschappelijke masteropleiding op het gebied van opleidingen
die in de visitatie Taal- en Letterkunde beoordeeld worden, vereist of dienstig is. Onder
academische beroepen worden beroepen verstaan waarin duurzame kennisontwikkeling, verwerving of -verwerking, vermogen tot omgaan met onzekerheid en interpretatieverschillen
en verantwoordelijkheid samengaan5.
Academische vaardigheden en attitude
Masterafgestudeerden zijn in staat:
Zich op het gebied van het object van de studie een oordeel te vormen op grond van
onvolledige of beperkte informatie, daarbij rekening houdend met relevante sociaalmaatschappelijke, wetenschappelijke of ethische aspecten.
Tot reflectie op ethische, historische, methodologische en sociaal-psychologische
aspecten van de wetenschap6 die zich richt op het object van de studie.
•
•
5
6
Kuipers, T.A.F., Universiteit en Hogeschool 40, 9-18, 1993
Kuipers, T.A.F., Universiteit en Hogeschool 40, 9-18, 1993
148
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
3. Inhoud en programma bachelor- en masteropleidingen
A. Inhoud en programma bacheloropleiding
In het programma van de bacheloropleiding kunnen afhankelijk van de aard van de opleiding
(vreemde taal, rijkstaal, taal/literatuurtheoretisch) één of meerdere domeinen (taalkunde,
letterkunde, taalbeheersing, cultuurkunde en taalvaardigheid) aan bod te komen. Bij
cultuurkunde gaat het om kennis van de cultuur in verschillende aspecten. Tussen de
deeldomeinen die aan bod komen, komt voldoende synergie tot stand. De student beschikt
niet alleen over voldoende en actuele kennis van de bovengenoemde domeinen. Hij verwerft
tevens de nodige basisvaardigheden die hem zullen toelaten zelfstandig en kritisch met
wetenschappelijke literatuur en met wetenschappelijk onderzoek om te gaan.
Binnen het geheel van de opleiding is er voldoende aandacht voor academische vorming.
In de bacheloropleiding van de vreemde talen zal het taalvaardigheidsonderwijs een
belangrijke plaats innemen binnen het programma. Het aantal studiepunten dat daarvoor
gereserveerd is, is afhankelijk van de bestudeerde taal, en van de vraag of de taal wel of niet
op de middelbare school wordt gedoceerd.
In de vreemde-talenopleidingen is het wenselijk dat studenten als onderdeel van hun studie
enige tijd kennismaken met de (academische) cultuur en omgeving door een verblijf in een
gebied waar de bestudeerde taal gesproken wordt.
Het verdient aanbeveling dat de studenten tijdens de bacheloropleiding reeds worden
geïntroduceerd in het analyseren van teksten, in het redigeren van wetenschappelijke teksten
en in het doen van wetenschappelijk onderzoek.
In de bacheloropleiding biedt het programma in de vrije ruimte mogelijkheden voor een
oriëntatie op het leraarschap.
De bacheloropleiding wordt afgesloten met een integratieve, afsluitende opdracht,
bijvoorbeeld een bacheloreindwerkstuk, waarin de eindkwalificaties van de opleiding in
samenhang getoetst worden.
B. Inhoud/programma masteropleiding
In de masteropleiding specialiseert de student zich in een of meerdere domeinen. Het
programma biedt ruimte voor grondige bestudering van geesteswetenschappelijke
methodologie en theorie en voor de samenstellende of ondersteunende disciplines. De
deeldomeinen dienen op elkaar afgestemd te zijn, zodat de opleiding een samenhangend en
coherent geheel is. In de multidisciplinaire opleidingen krijgt de integratie van de
verschillende disciplines aandacht.
In het programma van de masteropleiding is voldoende ruimte aanwezig voor de
ontwikkeling van de specifieke onderzoeksvaardigheden zodat een masterstudent in staat is
een masterscriptie te schrijven op het gebied van het object van studie. De masteropleiding
wordt afgesloten met een integratieve, afsluitende en zelfstandig uitgevoerde opdracht,
meestal een masterscriptie, waarin de eindkwalificaties van de opleiding in samenhang
getoetst worden.
In de masteropleiding wordt bovendien aandacht geschonken aan de maatschappelijke
inbedding van het vakgebied.
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
149
BIJLAGE BREDE MASTERLABELS IN DE GEESTESWETENSCHAPPEN
Toelichting op basis van de notitie van VSNU aan de NVAO en OCW, februari 2010.
1
Inleiding
De VSNU (Disciplineoverlegorgaan Letteren en Geschiedenis) heeft een voorstel gedaan om
te komen tot een reductie en herordening van het aantal masterlabels voor de sector
geesteswetenschappen. Geesteswetenschappen kende meer dan 250 unieke labels in het
landelijke opleidingsregister CROHO. Veel daarvan vallen nog eens uiteen in meerdere (niet
landelijk geregistreerde) afstudeerrichtingen. Mede hierdoor is het onderwijs binnen GW,
vooral in de masterfase, in hoge mate versnipperd en bovendien doen de opleidingslabels
nauwelijks nog recht aan de inhoud en structuur van de feitelijke programma’s. Het plan van
minister Plasterk om de universiteiten in de gelegenheid te stellen hun masteraanbod te
herordenen, heeft DLG aangegrepen als een uitstekende gelegenheid voor de voorgestelde
herordening van opleidingsnamen binnen haar domein.
De tien faculteiten Geesteswetenschappen (UvA, VU, UU, RUL, RUN, RUG, EUR, UM,
UvT en OU) hebben een plan ingediend om hun masteropleidingen onder te brengen onder
eenentwintig brede opleidingsnamen (of uiteraard minder, als een faculteit geen programma’s
heeft die vallen onder een specifiek label). Zij maakten hiervoor gebruik van de
omzettingsoperatie die OC&W in 2010 toeliet.
In het voorstel zijn bewust de educatieve masteropleidingen buiten beschouwing gelaten. De
situatie is namelijk zo dat er tussen de universiteiten grote verschillen zijn over de
zeggenschap over die opleidingen.
Het ministerie heeft het voorstel in augustus 2010 goedgekeurd (HO&S/2010/224546).
De instellingen voeren deze in per september 2011 (EUR, OU, RUN, UvT, UU) of
september 2012 (RUG, UL, UM, UvA, VU).
De volgende nieuwe opleidingsnamen voor de masterfase zijn vastgesteld.
Letterkunde
Taalwetenschappen
Archeologie
Geschiedenis
Internationale Betrekkingen
Oudheidstudies
Filosofie
Theologie & Religiewetenschappen
Theologie
Kunst- & Cultuurwetenschappen
Mediastudies
Communicatie &
Informatiewetenschap
Erfgoedstudies
Afrika Studies
Azië Studies
Midden Oosten Studies
Noord-Amerika Studies
Latijns-Amerika Studies
Eurazië Studies
Europese Studies
Neerlandistiek
150
(Literary Studies)
(Linguistics)
(Archeology)
(History)
(International Relations)
(Classics & Ancient Civilizations)
(Philosophy)
(Theology & Religious Studies)
(Theology)
(Arts & Culture)
(Media Studies)
(Communication & Information)
(Heritage Studies)
(African Studies)
(Asian Studies)
(Middle Eastern Studies)
(North American Studies)
(Latin America Studies)
(Eurasian Studies)
(European Studies)
(Dutch Studies)
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
2
De noodzaak tot reductie en herordening
Op zichzelf is een rijk aanbod aan opleidingen in de bachelor- en de masterfase binnen de
Nederlandse geesteswetenschappen een realistische afspiegeling van de geschakeerdheid van
haar wetenschappelijke onderwijs- en onderzoekspalet.
Het valt echter niet te ontkennen dat met name door de invoering van de bama de zorg voor
het behoud van specialisaties heeft geleid tot een proliferatie aan opleidingen - en dus ook aan
opleidingslabels - op het niveau van de master. Daar komt nog bij dat de invoering van de
researchmasters met een verschillende studieduur (twee jaar versus één jaar) en ook de
structuur van de educatieve masteropleidingen met een civiel effect, veelal gekoppeld aan een
taal, een veelheid aan opleidingen in de hand hebben gewerkt. In andere
wetenschapsgebieden waar masteropleidingen standaard een duur van twee jaar hebben, heeft
zich een dergelijke proliferatie niet in die mate voorgedaan. Fundamentele wetenschappelijke
vernieuwingen van bijvoorbeeld de biologie, scheikunde of natuurkunde konden altijd
gemakkelijk(er) worden opgevangen binnen bestaande opleidingen.
3
Begin bij de Masters
Bij de invoering van de bama in 2003 zijn veel masters omgezet vanuit de oude gedachte dat
iedere bestaande opleiding in tweeën gedeeld moest worden. Omdat er vele varianten waren
in de afstudeerfase van het oude doctoraal, heeft dat geleid tot een sterke proliferatie aan
masteropleidingen. [……] De wens om het aantal masteropleidingen aanzienlijk te reduceren,
staat niet haaks op het feit dat de master q.q. een specialisatie betreft. Ook in het nieuwe
systeem zijn masters specialisaties ten opzichte van de breder opgezette bachelors; de aard
van de specialisatie binnen de geesteswetenschappen heeft zich dusdanig gewijzigd, dat de
huidige opleidingslabels daaraan niet langer recht doen. Er is juist behoefte aan een flexibeler
systeem waarin brede opleidingsnamen de mogelijkheid tot programma’s scheppen op basis
van eenduidige programmaregels. [….].
4
Vergroting van de transparantie
Voor studenten is het grote aanbod binnen de geesteswetenschappen na hun bachelor op dit
moment weinig transparant. Opleidingen die qua inhoud nauwelijks of niet van elkaar
verschillen, worden bij de diverse faculteiten in den lande met verschillende opleidingsnamen
benoemd. Bovendien voldoen veel van de bestaande opleidingen (en hun bijbehorende labels)
in de masterfase niet aan de wens om zowel in de breedte als in de diepte te kunnen
specialiseren, omdat veel opleidingen die flexibiliteit niet kunnen bieden. De dynamiek van
het onderwijs heeft zich de afgelopen jaren voor de masterfase dan ook anders ontwikkeld
dan voor de bachelorfase. Het is niet langer zo dat de student, na bijvoorbeeld een
bachelordiploma binnen een van de moderne talen te hebben behaald, zich in de masterfase
uitsluitend binnen de grenzen van die taal wil specialiseren. Hij/zij zal vaak een programma
kiezen met een letterkundige, een taalkundige dan wel een communicatiekundige toespitsing.
Die keuze is in belangrijke mate ingegeven door de wetenschappelijke dynamiek binnen de
geesteswetenschappen. Net zoals in andere domeinen van de wetenschap, is specialisatie
mede gebaseerd op ontwikkelingen binnen het onderzoek. Men specialiseert zich in de
masters al sinds geruime tijd eerder op de specifieke discipline (taalkunde) en daarbinnen op
Frans of Italiaans in plaats van andersom, omdat de belangrijkste ontwikkelingen binnen de
linguïstiek zich niet langs taalgebonden lijnen afspelen, maar langs (multi-)disciplinaire
(dwars)verbanden zoals neurocognitie of tweede taalverwerving. Veel faculteiten kennen dan
ook al geruime tijd masterprogramma’s als ‘letterkunde’ en ‘taalkunde’ in plaats van ‘Italiaanse
letterkunde’ en ‘Italiaanse taalkunde’.
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
151
5
Brede opleidingsnamen en nieuwe spelregels
In het voorliggende voorstel wordt het thans bestaande palet van meer dan 250 in het
CROHO geregistreerde masterlabels geconcentreerd in een overzichtelijk en hanteerbaar
aantal brede opleidingen ofwel wetenschappelijke domeinen. Dit betekent niet dat het huidige
aanbod aan opleidingsmogelijkheden in de geesteswetenschappen verschraalt: de huidige
masters kunnen als programma’s gecontinueerd kunnen worden, maar nu wel onder
overkoepelende, landelijk gelijkluidende en dus overzichtelijker namen. [….]
6
Verhoging van de doelmatigheid
Het ontwerp van een twintigtal brede opleidingsnamen waaronder elke faculteit zijn huidige
opleidingen kan onderbrengen is een noodzakelijke eerste stap naar meer doelmatigheid. In
het rapport Duurzame Geesteswetenschappen heeft de commissie Cohen terecht gewezen op de
nadelige effecten van de grote versnippering van het onderwijsaanbod in de masterfase. Met
name binnen de deeldomeinen waar de vraag van studenten gering is, hebben de faculteiten
het in toenemende mate moeilijk om nog volwaardige programma’s binnen de bestaande
opleidingslabels te kunnen blijven aanbieden. Om dit probleem van doelmatigheid het hoofd
te bieden, liggen twee maatregelen voor de hand: 1. een doelmatiger aanbod van programma’s
per faculteit (bijvoorbeeld door het aanbod te reduceren of modulen te matrificeren) en 2.
meer landelijke samenwerking tussen de faculteiten. De huidige (te) grote hoeveelheid aan
opleidingsnamen staat dit noodzakelijke proces van grotere doelmatigheid binnen de
geesteswetenschappen in de weg. Met minder en eenduidiger opleidingsnamen is de weg naar
herziening van het aantal programma’s aanzienlijk eenvoudiger. Om tot meer en
fundamentelere uitwisseling en samenwerking tussen faculteiten onderling te kunnen komen,
is het bovendien nodig dat de opleidingslabels landelijk gezien eenduidig worden en dat
helder is welke programma’s onder welke opleidingsnamen vallen.
Voor de goede orde zij nog eens uitdrukkelijk opgemerkt dat met de hier voorgestelde
herordening van het aantal masterlabels slechts een deel, zij het een niet gering deel, van de
doelmatigheidsproblematiek binnen de geesteswetenschappen zal en kan worden opgelost.
Wanneer de faculteiten immers met minder opleidingslabels het aantal masterprogramma’s
zou gaan vergroten, is er geen winst behaald. Mede om die reden is het van belang om na de
omzetting het landelijke palet aan programma’s (en dus ook afstudeerrichtingen) in
samenspraak met de Commissie Regieorgaan Geesteswetenschappen tegen het licht te
houden.
7
Brede labels en civiel effect
Het voorstel om te komen tot reductie van opleidingsnamen en een herordening van
masteropleidingen heeft nauwelijks en in ieder geval geen nadelige effecten op het civiel effect
van de bijbehorende diploma’s. Het masterdiploma vermeldt altijd de naam van de opleiding bijvoorbeeld ‘Master Letterkunde’ - en kan een meer specifieke aantekening krijgen waarin de
naam van het gevolgde programma wordt vermeld - bijvoorbeeld ‘Engels’. Net als nu het geval
is, worden afstudeerrichtingen op het diplomasupplement vermeld. Op het
diplomasupplement staan altijd alle vakken vermeld en daaraan is voor een ieder af te lezen
hoe de gevolgde studie inhoudelijk is opgebouwd. De student met een masterdiploma
‘Geschiedenis’ kan aan de toekomstige werkgever laten zien dat hij/zij zich binnen de
Mediëvistiek dan wel de Sociaal-Economische Geschiedenis heeft gespecialiseerd.
De gekozen opleidingsnamen zijn internationaal gangbaar. Uiteraard zal voor elk ervan een
Engelstalig equivalent moeten komen. In de VS bijvoorbeeld is het vermelden van ‘program’
normaal, evenals een diplomasupplement waarop alle vakken staan vermeld. Voor
Amerikanen is vooral ook het niveau waarop het vak gevolgd is, van belang. Ook voor de
geesteswetenschappen willen wij dit onderscheid op het diploma kunnen maken, al was het
maar om aan te geven of een vak op het niveau van de eenjarige master of de researchmaster
152
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
is gevolgd. Faculteiten kunnen afspraken maken over de invoering van niveauaanduiding in
hun module-omschrijving. Zolang de opleidingsnamen eenduidig blijven en de programmanamen
specifiek kunnen zijn, zal de internationale herkenbaarheid van de Nederlandse
masteropleidingen alleen maar vergroot worden.[…]
8
Brede labels en toetsing
Hoewel de opleidingsnamen in dit voorstel breder zijn, is er wel degelijk een
gemeenschappelijke noemer die één specifiek domein bestrijkt en tevens aangeeft dat er
sprake is van dezelfde learning outcomes zoals de NVAO die hanteert. Als we de GWopleidingen vergelijken met andere gebieden, zoals de psychologie, zien we dat daar
uiteenlopende velden zoals de bio-psychologie en sociale psychologie ook onder één noemer
herkenbaar zijn, terwijl de specialisaties zeer uiteenlopen. Dit geldt bijvoorbeeld evenzeer
voor opleidingen als Geschiedenis: de gezamenlijke didactische doelstellingen binden de vele
varianten binnen de opleiding Geschiedenis - van Oudheid tot Sociaal Economische
Geschiedenis - naar tevredenheid samen. Een opleiding binnen Europese Studies of Azië
Studies heeft nadrukkelijk andere learning outcomes dan bijvoorbeeld Geschiedenis. Bij deze
zogenaamde regiostudies gaat het om de bestudering van continentale culturen, waarvan talen
en letteren onderdeel kunnen zijn, maar evenzeer de geo-politieke en sociale geschiedenis van
de betreffende regio.[….]
9
Differentiatie in duur bij gelijke opleidingslabels
Het is op dit moment praktisch en juridisch niet mogelijk om opleidingen met dezelfde naam,
maar met een afwijkende lengte onder te brengen onder een en de dezelfde geaccrediteerde
naam of label. Dit heeft met name te maken met de studiefinanciering, maar soms ook met de
bekostiging (denk aan bètabekostiging) of de wijze van beoordeling (denk aan de
onderzoeksmasters). Het is echter op dit moment wèl mogelijk om opleidingen met dezelfde
naam apart te registreren. Een voorbeeld: een faculteit heeft een eenjarige, een anderhalf
jarige en een tweejarige researchmaster Geschiedenis. Die kunnen alle drie onder de naam
Geschiedenis in het CROHO worden geregistreerd en wel als Geschiedenis (60 EC),
Geschiedenis (90 EC) en Geschiedenis (120 EC). Er zijn (en blijven) dus in het CROHO wel
degelijk drie registraties, maar naar buiten toe geeft het een homogeen (of homogener) beeld.
Die homogeniteit geldt al helemaal wanneer we deze wijze van naamgeving binnen het hele
domein van de Geesteswetenschappen hanteren.[…..]
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
153
154
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
Bijlage 3: Beoogde eindkwalificaties
Facultaire eindtermen (bacheloropleidingen)
Voor alle bacheloropleidingen gelden een aantal facultaire eindtermen. Deze eindtermen
worden aangevuld met eindtermen per opleiding en/of per major. De facultaire eindtermen
zijn als volgt:
Intellectuele basisvaardigheden
• Logisch kunnen redeneren;
• Redeneerwijzen in het vakgebied kunnen herkennen;
• Kunnen reflecteren op eigen denken en doen en daardoor bijsturen;
• Kennis hebben van ethische, normatieve en expressieve denkwijzen in het
wetenschappelijk denken en inzicht hebben in de waarden en dilemma's die, gegeven het
waardenpluralisme in de maatschappij, een rol spelen in het licht van traditie en
levensovertuiging;
• In staat zijn te communiceren met vakgenoten en niet-vakgenoten over de resultaten van
leren en denken;
• Kunnen debatteren over het vakgebied en de plaats van het vakgebied in de maatschappij,
verschillende waardenverzamelingen vanuit verschillende perspectieven in discussie
kunnen brengen, en op grond van gedegen kennis een eigen standpunt kunnen
verdedigen.
Onderzoekende houding
• Verbanden en nieuwe gezichtspunten kunnen ontdekken;
• Een kritisch oordeel kunnen vormen over eigen conclusies;
• In staat zijn kennis te herzien, uit te breiden en toe te passen;
• Een houding van levenslang leren verwerven.
Disciplinaire kennis
• In staat zijn de grondslagen, de structuur en de geschiedenis van het vakgebied te
begrijpen en te interpreteren;
• In staat zijn de wijzen waarop waarheidsvinding en theorievorming in het vakgebied
plaatsvinden te begrijpen en toe te passen en een onderzoek binnen de discipline op
waarde te schatten;
• Kennis hebben van en het accuraat kunnen toepassen van analysetechnieken van het
vakgebied.
Vakoverstijgende vaardigheden
• Beschikken over een zekere kennis en bepaalde vaardigheden uit andere vakgebieden;
• Beschikken over een multidisciplinaire houding en in staat zijn om in een multidisciplinair
team te werken.
Bacheloropleiding Engelse taal en cultuur
In het kader van de facultaire tweemajorenstructuur is het mogelijk een traditionele studie
Engels te volgen door de twee majoren Engelse taalkunde en Engelstalige letterkunde te
combineren. Daarbij kan elke van de twee majoren worden gekozen als eerste major. Bij het
bepalen van de eindtermen voor elke major is rekening gehouden met de specialisaties van
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
155
het personeel, met de tradities van de opleiding en met de andere majoren waarmee Engelse
taalkunde en Engelstalige letterkunde gecombineerd kunnen worden. Op deze manier kan
een set coherente leergangen worden aangeboden onder het label Engelse taal en cultuur.
De eerste major is of Engelse taalkunde of Engelstalige letterkunde. De eindtermen voor de
major Engelse taalkunde zijn als volgt:
•
•
•
•
•
•
•
en zeer goede schrijf-, lees- en vertaalvaardigheid in het hedendaagse Engels;
een zeer goede vaardigheid in de mondelinge productie en luistervaardigheid van het
hedendaagse Engels;
kennis van de beschrijvende grammatica en de fonetiek van het Engels, gekoppeld aan
inzicht in de toepassing en ontwikkeling van theorieën van grammatica- en tekstanalyse;
kennis van verschillende variëteiten van de Engelse taal, gekoppeld aan inzicht in de
toepassing en ontwikkeling van theorieën van variatie;
begrip van het eigen vakgebied in de context van de Algemene Taalwetenschap en de
Filosofie;
kennis van verschillende methoden die gebruikt kunnen worden in onderzoek in de
Engelse taalkunde;
specialisatie binnen het vakgebied Engelse taalkunde, uitmondend in een scriptie.
De eindtermen voor de major Engelstalige letterkunde zijn als volgt:
•
•
•
•
•
•
brede maar betrekkelijk diepgaande kennis van de Britse en Ierse literatuur van 1500 tot
heden, en van de Amerikaanse, koloniale en postkoloniale literatuur vanaf haar ontstaan
tot heden;
kennis van alle genres van de literatuur;
bewustzijn van de culturele en historische kenmerken van en verschillen binnen de
Engelstalige wereld;
vertrouwdheid met de belangrijkste bronnen binnen het vakgebied;
begrip van het eigen vakgebied in de context van de Algemene Literatuurwetenschap en
de Filosofie;
specialisatie binnen het vakgebied Engelstalige letterkunde, uitmondend in een scriptie.
Bacheloropleiding Nederlandse taal en cultuur
De doelstellingen van de bacheloropleiding Nederlandse taal en cultuur zijn (naast de
algemene academische kwalificaties die zijn verwoord in de facultaire inleiding):
•
•
•
•
156
studenten vertrouwd te maken met de voornaamste objecten van de Nederlandse
taalkunde, Nederlandse taalbeheersing en/of Nederlandse letterkunde, mede bezien in
hun internationale context, en met de dominante vraagstellingen, opvattingen en
methoden op het betreffende gebied;
bij studenten het vermogen te ontwikkelen om theoretische en praktische vraagstellingen
te benaderen met inzichten en methoden van het vakgebied van de Nederlandse
taalkunde, Nederlandse taalbeheersing en/of Nederlandse letterkunde;
bij studenten een kritische houding te ontwikkelen ten aanzien van bestaande opvattingen
en inzichten op hun vakgebied;
bij studenten de bereidheid en het vermogen te ontwikkelen om de eigen bevindingen en
eventuele adviezen in helder en doelmatig Nederlands te verwoorden;
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
•
studenten vaardigheden aan te leren die nodig zijn om goed te kunnen functioneren in
een maatschappelijke functie waarbij een beroep wordt gedaan op hun competentie met
betrekking tot de Nederlandse taalkunde, Nederlandse taalbeheersing en/of Nederlandse
letterkunde.
Deze doelstellingen zijn – per major – vertaald in de volgende eindtermen.
Eindtermen bachelor Nederlandse taal en cultuur met major Nederlandse taalstudies:
•
•
•
aan het einde van de bacheloropleiding Nederlandse taal en cultuur moeten de studenten
voldoende theoretisch-linguïstische, descriptief-grammatische en tekstinterpretatieve
vakkennis verkregen hebben om bestaande methoden en toepassingen te kunnen
beoordelen en gebruiken, en om de ontwikkelingen op het gebied van de taalkunde te
kunnen volgen.
aan het einde van de bacheloropleiding Nederlandse taal en cultuur moeten de studenten
voldoende kennis verkregen hebben van de effecten, de structuren en de processen van
productief, receptief en reactief taalgebruik om bestaande methoden en toepassingen te
kunnen beoordelen en gebruiken en om de ontwikkelingen op het gebied van de
taalbeheersing te kunnen volgen.
aan het einde van de bacheloropleiding Nederlandse taal en cultuur moeten de studenten
voldoende vaardigheden hebben in het schriftelijk en mondeling gebruik van de
Nederlandse taal (zowel productief als receptief en reactief) om zich verder te bekwamen
voor maatschappelijke functies en/of om de wetenschappelijke vorming op het niveau
van de masteropleiding voort te zetten. De verworven vaardigheid heeft betrekking op de
wetenschappelijke benadering van taalkunde of taalbeheersing.
Eindtermen bachelor Nederlandse taal en cultuur met major Nederlandse letterkunde:
•
•
•
aan het einde van de bacheloropleiding Nederlandse taal en cultuur moeten de studenten
voldoende literatuurtheoretische, litteratuurhistorische en literatuuranalytische vakkennis
hebben verkregen om bestaande methoden en toepassingen op dit gebied te kunnen
beoordelen en gebruiken, om in staat te zijn op controleerbare wijze literaire teksten in
hun context te analyseren en te interpreteren en om de ontwikkelingen binnen de studie
van de letterkunde te kunnen volgen.
aan het einde van de bacheloropleiding Nederlandse taal en cultuur moeten de studenten
in die mate vertrouwd zijn met het oudere Nederlands en zijn letterkunde in zijn
voornaamste ontwikkelingsstadia, dat zij op zinvolle wijze kunnen bijdragen aan het
toegankelijk houden van de Nederlandse cultuur voor zover die in het verleden
taaluitingen is neergelegd.
aan het einde van de bacheloropleiding Nederlandse taal en cultuur moeten de studenten
voldoende vaardigheden hebben in het schriftelijk en mondeling gebruik van de
Nederlandse taal (zowel productief als receptief en reactief) om zich verder te bekwamen
voor maatschappelijke functies en/of om de wetenschappelijke vorming op het niveau
van de masteropleiding voort te zetten. De verworven vaardigheid heeft betrekking op de
wetenschappelijke benadering van letterkunde.
Bacheloropleiding Taalwetenschap
Voor bacheloropleiding Taalwetenschap gelden de volgende eindtermen:
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
157
•
•
•
•
•
•
•
de studenten hebben kennis gemaakt met en inzicht opgedaan met betrekking tot de
theoretische aspecten van de taalwetenschap (zowel in historisch perspectief als de
huidige stand van zaken);
de studenten hebben vaardigheden opgedaan met betrekking tot de mogelijke toepassing
van deze kennis en inzichten in praktijksituaties (taalonderwijs, taalverwervingsonderzoek,
taalbeschrijving);
de student heeft geleerd zelfstandig wetenschappelijk te denken en handelen
(verantwoord leren omgaan met bronnen, leren formuleren van een heldere
onderzoeksvraag, weten hoe gegevens op een wetenschappelijk verantwoorde manier
worden verzameld, geanalyseerd en geïnterpreteerd);
de student heeft geleerd wetenschappelijk te communiceren (bevorderen van mondelinge
en schriftelijke uitdrukkingsvaardigheid in het Nederlands);
de student heeft geleerd vakwetenschappelijke kennis in een bredere c.q. wijsgerige en
maatschappelijke context te hanteren;
de student is zich bewust van de rol die taalwetenschappers kunnen spelen in de
samenleving en het maatschappelijk belang daarvan;
Afronding van de opleiding geeft automatisch toegang tot de op de opleiding aansluitende
masteropleiding, te weten de master Taalwetenschap.
Bacheloropleiding Literatuurwetenschap
Met betrekking tot kennis zijn de volgende eindtermen geformuleerd:
•
•
•
•
•
•
de afgestudeerde heeft een basiskennis van de internationale literatuurgeschiedenis in het
bijzonder die van West-Europa, inclusief kennis van de geschiedenis van poëticale
opvattingen;
de afgestudeerde heeft een goede kennis van de internationale literatuurgeschiedenis sinds
circa 1750 in verhouding tot andere media zoals beeldende kunst en film;
de afgestudeerde heeft een grondige kennis van de theorievorming in de moderne
literatuurwetenschap (vraagstukken, begrippen, theorieën) en enige kennis van de
geschiedenis van het vak;
de afgestudeerde heeft relevante kennis van de theorievorming in verwante disciplines
(filosofie, psychologie, geschiedenis, sociologie);
de afgestudeerde heeft inzicht in de beginselen van de wetenschapsfilosofie en van de in
de literatuurwetenschap gebruikte methodes;
de afgestudeerde heeft specialistische kennis van een van de vraagstukken en methodes in
de hedendaagse literatuurwetenschap.
Met betrekking tot vaardigheden zijn de volgende eindtermen geformuleerd:
•
•
•
•
158
de afgestudeerde beschikt over tekstanalytische vaardigheden (de afgestudeerde kan
tekstbeschrijvende begrippen toepassen en heeft inzicht in de beginselen van de
interpretatie);
de afgestudeerde is in staat om (literatuur)wetenschappelijke problemen te analyseren en
kritisch om te gaan met wetenschappelijke argumenten;
de afgestudeerde is in staat om literaire en wetenschappelijke teksten met gemak in drie
moderne talen te lezen (Nederlands, Engels plus een andere moderne Europese taal);
de afgestudeerde beschikt over een actieve beheersing van het Engels, zowel mondeling
als schriftelijk;
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
•
•
•
de afgestudeerde is in staat om met de literatuur verbonden problemen in onderzoekbare
termen te formuleren;
de afgestudeerde is in staat om één literatuurwetenschappelijke methode toe te passen;
de afgestudeerde kan op heldere en gestructureerde manier zowel mondeling als
schriftelijk verslag doen van wetenschappelijke problemen.
Masteropleiding Taalwetenschappen
Eindtermen opgenomen in de OER voor de MA Taalwetenschap 2011-2012:
•
•
•
Met de opleiding wordt beoogd de student:
o
gespecialiseerde kennis, vaardigheid en inzicht op het gebied van Taalwetenschap bij
te brengen;
o
voor te bereiden op de wetenschapsbeoefening op het gebied van Taalwetenschap.
De opleiding bevordert voorts de academische vorming van de student, in het bijzonder
met betrekking tot:
o
het zelfstandig wetenschappelijk denken en handelen;
o
het wetenschappelijk communiceren in de eigen en tenminste één vreemde taal;
o
het hanteren van vakwetenschappelijke kennis in een bredere c.q. wijsgerige en
maatschappelijke context,
De opleiding besteedt aandacht aan de persoonlijke ontplooiing van de student, bevordert
zijn maatschappelijke verantwoordelijkheidsbesef en de uitdrukkingsvaardigheid in het
Nederlands van Nederlandstalige studenten.
Eindtermen van onderliggende programma’s Toegepaste taalwetenschap, Taaltheorie en
taalbeschrijving, Franse taalkunde:
Eindtermen Toegepaste taalwetenschap
De student die het programma Toegepaste taalwetenschap heeft voltooid:
•
•
•
kennis van theorieën van taalverwerving op het gebied van de eerste zowel als de tweede
taal; deskundigheid op het gebied van leerpsychologische en onderwijskundige aspecten
van processen van tweede-taalverwerving;
vaardigheden voor het verrichten van wetenschappelijk onderzoek op het terrein van
taalverwerving en taalonderwijs met inbegrip van ontstaan en remediëring van
taalleerstoornissen;
vaardigheden voor het zelfstandig ontwikkelen van doelgroepspecifiek onderwijs-, leer- en
toetsmateriaal.
Eindtermen Franse taalkunde
•
•
de student beheerst methoden van taalkundig onderzoek en kan deze toepassen op het
Frans en zowel bestaande theoretische modellen alsook de toepassing daarvan op de
Franse grammatica en het Franse 'discours' kritisch hanteren;
hij beschikt over geavanceerde kennis van (een deel van) het vakgebied en kan daarbinnen
zelfstandig wetenschappelijk onderzoek uitvoeren en daarvan verslag doen in werkstukken
waarbij hij er blijk van geeft in staat te zijn het geleerde zelfstandig toe te passen;
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
159
•
•
•
•
•
hij kan wetenschappelijke paradigma's herkennen/kritisch op waarde schatten, draagt
kennis van de structuur van het vakgebied/heeft kennis van de samenhang tussen
deelgebieden en van de samenhang van het vakgebied met andere disciplines;
hij kan het eigen onderzoek in een multidisciplinair kader plaatsen, minstens één van de
master-modules die hij volgt is gerelateerd aan een facultair onderzoekszwaartepunt;
in de scriptie geeft hij er blijk van zelfstandig een wetenschappelijk probleem te kunnen
vaststellen, consistent te beschrijven en tot een inzichtelijke en controleerbare oplossing te
komen, waarbij hij aantoont over creativiteit en originaliteit te beschikken;
hij geeft blijk van vertrouwdheid met de spelregels eigen aan wetenschappelijk onderzoek
in de taalkunde, en van zijn competentie om kritisch te reflecteren op eigen en andermans
wetenschappelijk onderzoek in de taalkunde met inachtneming van de ethische en
normatieve opvattingen eigen aan het wetenschappelijke bedrijf;
hij blijkt in staat te zijn onderzoek en de resultaten daarvan op inzichtelijke wijze te
presenteren aan vakgenoten en belangstellenden.
Eindtermen Taaltheorie en taalbeschrijving
De student die het programma Taaltheorie en taalbeschrijving heeft voltooid:
•
•
•
•
heeft een grondige kennis van ontwikkelingen in de algemene en beschrijvende
taalwetenschap, in het bijzonder van typologische, functionele en antropologische
taalwetenschap en is in staat publicaties op deze terreinen te begrijpen en daarop kritisch
te reflecteren;
heeft de vaardigheden van de veldlinguïstiek onder de knie en is in staat zelfstandig
onderzoek te doen naar de talen van de wereld, inclusief onbekende en onbeschreven
talen;
is in staat over dat eigen onderzoek helder en systematisch te rapporteren en de gevonden
gegevens te verbinden met theoretische ontwikkelingen in taalwetenschap, met name in
de bovengenoemde deelgebieden daarvan;
is in staat een reference grammar van een voorheen onbekende taal te schrijven, compleet
met teksteditie en woordenlijsten die voldoet aan de huidige eisen van de taalwetenschap.
Masteropleiding Letterkunde
Voor de masteropleiding Letterkunde gelden de volgende eindtermen:
•
•
•
•
160
De masterstudent Letterkunde heeft aantoonbare kennis van het wetenschappelijke
onderzoek naar literatuur en literaire verschijnselen. Hij is op de hoogte van de vigerende
onderzoeksmethoden en -theorieën. Hij heeft kennis van de structuur van het vakgebied,
de positie ten opzichte van andere disciplines en de internationale inbedding ervan.
De masterstudent Letterkunde heeft geleerd literaire teksten op zelfstandige wijze kritisch
te lezen en te analyseren. Op basis van de eigen studie en de kennis van secundaire
literatuur kan de student een eigen positie innemen in het wetenschappelijk vertoog in het
vakgebied.
De masterstudent Letterkunde heeft de vaardigheid ontwikkeld zelfstandig een
wetenschappelijke onderzoeksvraag op het gebied van de letterkunde te formuleren, het
onderzoek uit te voeren en daar vervolgens op adequate manier, volgens de in de
wetenschap geldende regels en normen, mondeling en schriftelijk verslag van uit te
brengen in referaten, werkstukken en een scriptie.
De masterstudent Letterkunde heeft kennis van en inzicht in de intellectuele en
academische waarden die aan het onderzoek naar literaire teksten ten grondslag liggen,
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
zoals een kritische instelling, creativiteit, vasthoudendheid en wetenschappelijke
integriteit. De student kan wetenschappelijke dilemma’s onderkennen en op basis van de
genoemde kennis van en inzicht in de academische waarden verantwoorde keuzes maken.
De student kan, met kennis van en respect voor het maatschappelijk waardenpluralisme,
de eigen positie en standpunten verdedigen.
Voor de onderscheiden programma’s binnen de opleiding gelden verder een aantal specifieke
eindtermen:
Specifieke eindtermen voor het programma Nederlandse letterkunde:
•
•
•
De student heeft een gespecialiseerde kennis van een of meer deelgebieden uit de studie
van de Nederlandstalige literatuur en cultuur en de rol van die literatuur in de
maatschappij. Hij is op de hoogte van de stand van zaken in de bestudering van het
betreffende gebied, kent de theoretische achtergronden van het lopende onderzoek en
kan die expliciteren.
De student is in staat zich adequaat op wetenschappelijke wijze in woord en geschrift uit
te drukken in de Nederlandse taal; dit blijkt onder meer uit de scriptie, die het verslag
vormt van eigen onderzoek.
De student die zich voorbereidt op het leraarschap heeft aan het eind van zijn opleiding
voldoende vakinhoudelijke kennis en inzicht om toegelaten te worden tot de educatieve
masteropleiding tot eerstegraads leraar op het gebied van de Nederlandse taal en cultuur
in het voorbereidend onderwijs.
Specifieke eindtermen voor het programma Literatures in English:
•
•
•
De student heeft een grondige kennis van de tekstuele aspecten van één of meer
deelgebieden van de studie van de Engelstalige literatuur en de wijze waarop deze zich
verhouden tot visuele cultuur, als ook van de ontwikkelingen die zich voordoen in de
studie op dat specifieke deelterrein.
De student is in staat zich adequaat op wetenschappelijke wijze in woord en geschrift uit
te drukken in de Engelse taal; dit blijkt onder meer uit de in het Engels geschreven
scriptie, die het verslag vormt van eigen onderzoek.
De student die zich voorbereidt op het leraarschap heeft aan het eind van zijn opleiding
voldoende vakinhoudelijke kennis en inzicht om toegelaten te worden tot de educatieve
masteropleiding tot eerstegraads leraar op het gebied van de Engelse taal en cultuur in het
voorbereidend onderwijs.
Specifieke eindtermen voor het programma Franse letterkunde:
•
•
De student heeft kennis van de Frans(talig)e cultuur en letterkunde uit heden en verleden;
hij is bekend met de wijsgerige achtergrond daarvan. Hij kan literaire teksten met de
vigerende literatuurbenaderingen zelfstandig analyseren, ze in hun sociale context plaatsen
en de normen en waarden van onderliggende intentionele en gemanifesteerde discoursen
expliciteren en plaatsen in het kader van maatschappelijke en literair-culturele debatten.
Hij beschikt daarnaast over geavanceerde, specialistische wetenschappelijke kennis van
een deelgebied van de Franstalige cultuur en literatuur.
De student is in staat zich adequaat op wetenschappelijke wijze in woord en geschrift uit
te drukken in de Franse taal; dit blijkt onder meer uit de in het Frans geschreven scriptie,
die het verslag vormt van eigen onderzoek.
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
161
•
De student die zich voorbereidt op het leraarschap heeft aan het eind van zijn opleiding
voldoende vakinhoudelijke kennis en inzicht om toegelaten te worden tot de educatieve
masteropleiding tot eerstegraads leraar op het gebied van de Franse taal en cultuur in het
voorbereidend onderwijs.
Specifieke eindtermen voor het programma Literaire vorming en literair veld:
•
•
162
De student heeft een gedegen kennis van de huidige literatuurwetenschap, met name van
de bestudering van de functie en overdracht van literatuur en de empirische
literatuurwetenschap. Hij heeft daarnaast kennis van de voor het thema ‘literaire vorming’
relevante andere disciplines (psychologie, sociologie, literatuurdidactiek).
De student heeft praktische kennis van het literaire veld opgedaan door middel van een
stage.
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
Bijlage 4: Overzicht van de programma’s
Bacheloropleiding Engelse taal en cultuur
Major Engelse taalkunde
periode 1
jaar 1
Grammatica
3 ec
jaar 2
Taalkundige
Tekstanalyse
6 ec
Global English
6 ec
periode 2
periode periode 4
periode 5
periode
3
6
Lexis 3 ec
Taalverande Spreken en
spreektaal
ring
3 ec
3 ec
Fonetiek 3 ec
Schrijven
en
schrijftaal
3 ec
Schrijven
Vertalen
3 ec
3 ec
Taal en interactie
6 ex
Grammatica en ICT
6 ec
Advanced Language Skills
9 ec
jaar 3
Major Engelstalige letterkunde
periode 1
periode 2
jaar 1
jaar 2
Introduction
to Literature
3 ec
British
Literature
1900-present
6 ec
Poetry
6 ec
American
Litera-ture
1900-present
6 ec
jaar 3
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
periode periode 4
3
Novel
3 ec
periode 5
periode
6
Drama
6 ec
British and
American
Litera- ture
1780-1900
6 ec
Renaissance
literature
6 ec
Shakespeare
Literatures
of
the adaptations
Anglophone 3 ec
Americas
6 ec
British
Literature
1688-1780
6 ec
163
Major Engelstalige letterkunde met specialisatie Amerikanistiek
periode 1
periode 2
periode periode 4
3
jaar 1
Introduction Poetry
Novel
to Literature
6 ec
3 ec
3 ec
American
jaar 2
Introduction American
Film
to American Litera-ture
6 ec
1900-present
Studies
6 ec
6 ec
Algemeen deel Moderne talen en culturen
periode 1
periode 2
Inleiding
literatuurwetenschap
6 ec
jaar 2
jaar 3
164
periode
6
Drama
6 ec
British and
American
Litera- ture
1780-1900
6 ec
Renaissance
literature
6 ec
Shakespeare
Literatures
of
the adaptations
Anglophone 3 ec
Americas
6 ec
jaar 3
jaar 1
periode 5
Minor/keuze
vakken/stage
/buitenland
12 ec
periode periode 4
3
Inleiding
taalwetenschap 6 ec
AcVa
6 ec
Methodolgi
e
en
methoden
van
empirisch
onderzoek
of
Methodolog
ie
Letterkunde
6 ec
Minor/keuzevakken/
stage/
buitenland
18 ec
periode 5
periode
6
Filosofie
6 ec
Scriptiecolloq Scriptie
uium
9 ec
3 ec
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
Bacheloropleiding Nederlandse taal en cultuur
Major Nederlandse taalstudies
De major Nederlandse taalstudies had tot het studiejaar 2012-2013 een opbouw waarbij
taalkunde en taalbeheersing in min of meer gelijke mate vertegenwoordigd waren in de eerste
anderhalf jaar van de studie. Vanaf het tweede semester van het tweede studiejaar konden de
studenten vervolgens kiezen voor een specialisatie Taalkunde of Taalbeheersing. Per 20122013 is de nadruk verschoven naar Taalbeheersing. Alleen de huidige derdejaarsstudenten
kunnen nog afstuderen met de specialisatie Taalkunde.
periode 1
periode 2 en 3
periode 4
periode 5 en 6
jaar 1
Nederlands in
de etalage
wc, t, w, p
(9 stp)
DiscourseDiscourseanalyse A (3 stp) analyse B (6 stp)
hc, wc, t, w
hc, wc, t, w
jaar 2
Communicatie
via teksten A (6
stp)
hc, wc, t
Communicatie
via teksten B
(3+3 stp)
wc, tu, s, p, w
Gesprekken aan
het werk,
werken aan
gesprekken A (6
stp)
hc, wc, t
Gesprekken aan
het werk,
werken aan
gesprekken B
(3+3 stp)
hc, wc, gp
Toetsende
Statistiek* (6
stp)
hc, gp, t
of
Jaar 3,
Taalkunde
Spreken en
horen + ICT**
(3+3 stp)
hc, prac, t
Inleiding taalvariatie: tussen dialect
en standaardtaal (9 stp)
hc, wc, t, p, w
Digitale communicatie (9 stp)
hc, wc, t, gp
jaar 3,
Taalbeheersin
g
*alleen 1e major
**alleen 1e major die gecombineerd is met major Taalwetenschap
hc = hoorcollege
wc = werkcollege
prac = practica
tu = tutorial
s = symposium
t = tentamen
mct = multiple choice tentamen
w = werkstuk
p = mondelinge presentatie
gp = groepsopdracht/groepspresentatie
e = excursie
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
165
Major Nederlandse letterkunde
periode 1
jaar 1
Lit.hist.overzicht
1:
Middeleeuwen
(3 stp)
hc, wc, gp, t, w
jaar 2
jaar 3,
Oudere
letterkunde
jaar 3,
Moderne
letterkunde
periode 2 en 3
Lit.hist.overzicht
2: 1550-1830
(3 stp)
hc, wc, gp, t, e
periode 4
Lit.hist.overzicht
3: 1800-1940
(3 stp)
hc, wc, t, gp, w
periode 5 en 6
Lit.hist.overzicht
4: 1940-heden
(3 stp)
hc, wc, t, w
Contemporary
Literary Culture
(6 stp)
Oudere
Nederlandse
letterkunde
(3 stp)
w
Literaire teksten
en benaderingen
(6 stp)
hc, t, w
wc, t, w
Moderne
Nederlandse
letterkunde
(3 stp)
p, w
Boekwetenschap Verdieping
Oudere letterk.
en het literaire
(6 stp)
bedrijf (6 stp)
hc, wc, t
hc, t, e
Onderzoeksproj
ect
letterkunde(+IC
T)* (6 stp)
hc, wc, w
Werkcoll.Middel Werkcoll.
eeuwen (3 stp)
Renaissance
wc, w
(6 stp)
wc, w
Zuid-Afrikaanse Werkcoll.
letterkunde en
Moderne
letterkunde (3
geschiedenis (6
stp)
stp)
wc,w
wc, w
*alleen 1e major
166
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
Bacheloropleiding Taalwetenschap
Eerste jaar, kennismaking met de opleiding Taalwetenschap
Periode 1
Periode 2
Periode 4
Periode 5
Inleiding
Kinderen Inleiding
Inleiding
syntaxis
tweedetaalverwerving
taalontwikkelingsstoornissen psycholinguïstiek
Eerste jaar, algemene vakken
Periode 1
Inleiding
communicatiewetenschap
Tweede jaar
Periode 1
Taalverwervingstheorieën
Morfo-fonologie
Periode 2
Periode 4
Periode 5
Academische
vaardigheden
Inleiding
taalwetenschap
Filosofie
Periode 2
Inleiding
taalleerproblemen
Methodologie
Periode 4
Inleiding
Nederlands als
tweede taal
Periode 5
Spreken en horen
Statistiek of
Fonologie en
Semantiek
Derde jaar
Theoretische
taalwetenschap
Periode 1 Periode 2
profileringsruimte
Toegepaste
profileringsruimte
taalwetenschap
Periode 4
Het computationele
lexicon
Periode 5
taaltypologie
Woordenschatverwerving
T2
Vreemde talen
onderwijzen
Toetsen van
taalvaardigheid
Engelse taalkunde als tweede major
Periode 1
Periode 2
Jaar 1
Grammatica
Lexis
Fonetiek
Jaar 2
Jaar 3
Taalkundige tekstanalyse
Global English
profileringsruimte
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
Periode 4
Taalverandering
Periode 5
Spreken en
spreektaal
Schrijven en
schrijftaal
Vertalen
Schrijven
Taal en interactie
Advanced English language skills
167
Spaans als tweede major
Periode 1
Periode 2
Jaar 1
Taalvaardigheid Spaans 1a
Taal in het
Spaanstalig
gebied
Jaar 2
Taalvaardigheid Spaans 2a
Schrijven en vertalen Ned-Spaans
Jaar 3
profileringsruimte
Nederlandse taalstudies als tweede major
Periode 1
Periode 2
Jaar 1
Nederlands in de etalage
Jaar 2
Communicatie via teksten A en B
Jaar 3, taalkunde profileringsruimte
Jaar 3,
taalbeheersing
168
profileringsruimte
Periode 4
Periode 5
Taalvaardigheid Spaans 1b
Structuur van
het Spaans
Taalvaardigheid Spaans 2b
Análisis del discurso
Variación y cambio en español
Vertalen
SpaansNederlands
Periode 4
Periode 5
Discourse analyse A en B
Gesprekken aan het werk, werken
aan gesprekken A en B
Inleiding taalvariatie: Haagse
Harrie en zijn vrienden
Digitale communicatie
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
Bacheloropleiding Literatuurwetenschap
Algemeen deel
periode 1
jaar 1
periode 2 en 3
AcVa((4+2)
stp)
Inleiding
literatuurwetenschap*
(6 stp)
periode 4
6
periode 5 en 6
Filosofie (6 stp)
Discourse
analyse voor
letterkundigen
#
(6 stp)
Tutoraat (0 stp)
jaar 2
jaar 3
Minor/keuzevak
ken/
stage/buitenland
(12 stp)
Major Literatuurwetenschap
periode 1
jaar 1
Tekstanalyse (3
stp)
jaar 2
Ontwikkelingen
in de LW
Literatuur en
lezer –
theoretisch deel
(3 stp)
Methodologie
Letterkunde** (6
stp)
Minor/keuzevak Scriptiecolloqui Scriptie (9 stp)
ken/stage/buiten um (3 stp)
land (18 stp)
periode 2 en 3
Interpretatie,
theorie en
praktijk (6 stp)
(9 stp)
jaar 3
*alleen 1e major
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
periode 4
Capita uit de
esthetica:
Hoog en laag
en Mooi en
lelijk
Vormen van
literatuur
Literatuur en
lezer –
empirisch deel
(3 stp)
Art and Society
periode 5 en 6
(9 stp)
(9 stp)
ICT en
Onderzoeksproje
ct Letterkunde*
(6 stp)
(9 stp)
169
Masteropleiding Taalwetenschappen
Programma Toegepaste taalwetenschap, specialisatie Nederlands als tweede taal
periode 1
periode 2 en 3
periode 4
periode 5 en 6
Didactiek NT2
(9 ec)
ICT leer- en
begeleidingsmateriaal
(6 ec)
Statistiek voor
gevorderden
(6 ec)
Vrije ruimte
- vb stage
Didactiek BVE &
Didactiek
taalonderwijs
volwassenen
(9 ec)
Scriptie
(18 ec)
(12 ec)
Programma Toegepaste taalwetenschap, specialisatie taalstoornissen
periode 1
periode 2 en 3
periode 4
periode 5 en 6
Specifieke
taalontwikkelingsstoo
rnissen en
meertaligheid
(6 ec)
ICT leer- en
begeleidingsmateriaal
(6 ec)
Statistiek voor
gevorderden
(6 ec)
Taal- en gehoorstoornissen
(6 ec)
Dyslexie en
orthodidactiek van
het taalonderwijs
(6 ec)
Scriptie
(18 ec)
Vrije ruimte
- vb stage
170
(12 ec)
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
Programma Taaltheorie en taalbeschrijving
periode 1
periode 2 en 3
Describing
Articulatory
Phonetics and Morphosyntax
Typology
of (6 ec)
Sounds
(6 ec)
periode 4
periode 5 en 6
Field Methods Anthropological
and Linguistic Linguistics
(6 ec)
Analysis
(5 ec, Leiden
University)
Tutorial
(4 or 7 ec)7
keuze
Linguistics
of
Linguistic
Consultancy
in
Bible
Translation
Optional
(12 ec)
Courses from a
List of Relevant
Linguistic
Courses
Introduction to Working
Translation
Sessions in Bible
Studies
Translation
(3 ec)
(6 ec)
Bijbels
Hebreeuws of
Grieks
(taalkundige en
exegetische
analyse,
Theologie VU)
(6 ec)
scriptie
(18 ec)
Studenten kunnen kiezen uit twee invullingen van hun keuzeruimte (Linguistics, 12 ec of Linguistic
Consultancy, 15 ec). De 4 kernmodules (23 ec)+keuzeruimte Linguistics (12 ec)_+scriptie (18 ec) +Tutorial (7
ec)=60 ec. De 4 kernmodules (23 ec)+keuzeruimte Linguistic Consultancy (15 ec)_+scriptie (18 ec) +Tutorial (4
ec)=60 ec. Er is keuze uit twee Tutorials, Cognitive and Functional Linguistics en Descriptive and Typological
Linguistics.
7
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
171
Programma Franse taalkunde
periode 1
Analyse du discours
Keuze
periode 2
periode 4
periode 5
(9 ec)
Phonologie et
morphologie des
langues romanes
(9 ec)
Literair vertalen
(3 ec)
Keuze (6 ec)
(6 ec)
Scriptie
Vak uit
sectorplanaanbod
172
(18 ec)
(9 ec)
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
Masteropleiding Letterkunde
Programma Nederlandse letterkunde
Semester 1
periode 1
periode 2
perio
de 3
Masterverdieping Letterkunde (12
ec)
Literature and
Society (6 ec)
Literature
Visualized
ec)
Fiction
Film
(6 ec)
periode 5
perio
de 6
Werkcollege
Renaissance literatuur
en visuele cultuur (6
ec) [traject oudere lett.]
Werkcollege Moderne
Letterkunde Receptie
van
Bernlefs
Hersenschimmen (6 ec)
[traject moderne lett.]
Literature
Werkcollege
and Society Concepties
van
(6 ec)
liefde
in
de
Middeleeuwse
roman
(6
ec
[traject
oudere
lett.]
Het Literaire Veld
(6 ec) [traject
moderne lett.]
keuzevak (6 ec)
Programma Literatures in English
Semester 1
periode 1
periode 2
Semester 2
periode 4
keuzevak (6 ec)
Masterscriptie Nederlandse Letterkunde (18
ec)
periode
3
Screenwriting
(6 ec)
Visual Art and
(6 the
American Poet
(6 ec)
Semester 2
periode 4
The
Gaze
(6 ec)
periode 5
periode 6
Gothic Renaissance
Literature and
Visual
Culture
(6 ec)
Thesis English Literature
(18 ec)
and
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
173
Programma Franse letterkunde
Semester 1
periode 1
periode 2
Literature and
Society (6 ec)
periode
3
Werkgroep
Literair
Vertalen (3 ec)
Le retour du roman de peintre*
(9 ec)
Keuze: Analyse du discours:
Communication et influence (9
ec)
Programma Literaire vorming en literair veld
Semester 1
periode 1
periode 2
Periode
3
Literature and
Het
Society (6 ec)
Literair
e Veld,
theorie
en
praktijk
B (3 ec)
Jeugdliteratuur Het Literaire
(6 ec)
Veld, theorie
en praktijk A (6
ec)
Literaire socialisatie (9 ec)
174
Semester 2
periode 4
periode 5
periode 6
Werkgroep
Christine de
Pizan et le
Roman de la
Rose* (6 ec)
Scriptie Franse Letterkunde (18 ec)
Keuze: Phonologie et
morphologie des langues
Romanes: la formation de mots
composés (9 ec)
Semester 2
periode 4
periode 5
periode 6
Stage literatuurwetenschap (12 ec)
Scriptie Literatuurwetenschap (18 ec)
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
Bijlage 5: Kwantitatieve gegevens over de opleidingen
Instroom-, doorstroom- en uitstroomgegevens
Bacheloropleiding Engelse taal en cultuur
Cohortomvang en samenstelling, voltijdse instroom
Jaar
Cohortomvang met vooropleidingscategorie
Totaal
HBO
VWO
HBO*
Buitenland Overig
prop
02/ 03
10
4
0
2
2
18
03/ 04
13
0
0
2
5
20
04/ 05
9
5
1
3
4
22
05/ 06
15
8
1
1
2
27
06/ 07
22
7
2
1
0
32
07/ 08
21
7
2
2
4
36
08/ 09
15
6
1
2
4
28
09/ 10
19
9
3
1
4
36
10/ 11
17
11
4
5
3
40
* HBO is inclusief de studenten die een schakelprogramma/premaster doen
Cohortomvang en samenstelling, deeltijdse instroom
Jaar
Cohortomvang met vooropleidingscategorie
Totaal
HBO
VWO
HBO*
Buitenland Overig
prop
02/ 03
0
0
3
0
4
7
03/ 04
1
0
2
1
1
5
04/ 05
1
0
1
0
2
4
05/ 06
1
0
1
1
1
4
06/ 07
0
1
0
1
0
2
07/ 08
0
0
1
0
2
3
08/ 09
0
1
0
0
1
2
09/ 10
1
1
1
0
0
3
10/ 11
0
0
2
0
0
2
* HBO is inclusief de studenten die een schakelprogramma/premaster doen
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
175
Uitval na 1, 2 en 3 jaar, VWO-instroom, voltijds, voorlopige cijfers op peildatum 1 oktober
2011
Cohort
Vertrek bachelorstudenten bij de opleiding
Omvang
cohort
absoluut
02/ 03
03/ 04
04/ 05
05/ 06
06/ 07
07/ 08
08/ 09
09/ 10
10/ 11
10
13
9
15
22
21
15
19
17
na 1
na 2
na 3 Selectiviteit van
jaar
jaar
jaar
1e jaar
Percentage (cumulatief), wordt niet
vermeld als het totaal kleiner dan 4 is
10
30
30
33
31
38
46
67
44
44
44
100
20
20
20
100
5
14
23
20
24
29
33
71
27
33
*33
*80
21
*32
*18
Uitval na 1, 2 en 3 jaar, VWO-instroom, deeltijds, voorlopige cijfers op peildatum 1 oktober
2011
Cohort
Vertrek bachelorstudenten bij de opleiding
Omvang
na 1
na 2
na 3 Selectiviteit van
cohort
jaar
jaar
jaar
1e jaar
absoluut
Percentage (cumulatief), wordt niet
vermeld als het totaal kleiner dan 4 is
03/ 04
1
04/ 05
1
05/ 06
1
09/ 10
1
Bachelorrendement van herinschrijvers opleiding (en HOOP binnen instelling), VWOinstroom, voltijds
Bachelorrendement van
hoop
Cohort
Omvang % van
herinschrijvers
/inst
totale na 3 na 4 na 5 na 6 > 6
>6
herins.
cohort jaar jaar jaar jaar jaar
jaar
absoluut
Percentage (cumulatief), wordt niet
vermeld als het totaal kleiner dan 4 is
02/ 03
9
90
33
44
78
78
78
78
03/ 04
9
69
11
67
67
67
67
67
04/ 05
5
56
20 100 100 100 100
100
05/ 06
12
80
42
83
83
83
06/ 07
21
95
24
43
52
07/ 08
16
76
44
69
08/ 09
11
73
27
09/ 10
15
79
176
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
Bachelorrendement van herinschrijvers opleiding (en HOOP binnen instelling), VWOinstroom, deeltijds
Bachelorrendement van
hoop
Cohort
Omvang % van
herinschrijvers
/inst
totale na 3 na 4 na 5 na 6 > 6
>6
herins.
cohort jaar jaar jaar jaar jaar
jaar
absoluut
Percentage (cumulatief), wordt niet
vermeld als het totaal kleiner dan 4 is
03/ 04
0
04/ 05
1
05/ 06
1
09/ 10
0
Bachelorrendement van herinschrijvers opleiding (en HOOP binnen instelling), totale
instroom, voltijds
Bachelorrendement van
hoop
Cohort
Omvang % van
herinschrijvers
/inst
totale na 3 na 4 na 5 na 6 > 6
>6
herins.
cohort jaar jaar jaar jaar jaar
jaar
absoluut
Percentage (cumulatief), wordt niet
vermeld als het totaal kleiner dan 4 is
02/ 03
15
83
40
53
80
80
80
80
03/ 04
11
55
9
64
64
64
64
64
04/ 05
16
73
19
69
69
69
69
69
05/ 06
22
81
27
59
64
68
06/ 07
27
84
37
52
63
07/ 08
28
78
36
64
08/ 09
21
75
24
09/ 10
27
75
Bachelorrendement van herinschrijvers opleiding (en HOOP binnen instelling), totale
instroom, deeltijds
Bachelorrendement van
hoop
Cohort
Omvang % van
herinschrijvers
/inst
totale na 3 na 4 na 5 na 6
>6
>6
herins.
cohort
jaar
jaar
jaar
jaar
jaar
jaar
absoluut Percentage (cumulatief), wordt niet vermeld
als het totaal kleiner dan 4 is
02/ 03
5
71
0
0
60
60
60
60
03/ 04
2
04/ 05
1
05/ 06
3
06/ 07
2
07/ 08
2
08/ 09
0
09/ 10
1
10/ 11
2
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
177
Geslaagden per jaar, totaal van voltijdse en deeltijdse instroom
Cohort
Aantal
02/ 03
1
03/ 04
10
04/ 05
12
05/ 06
8
06/ 07
24
07/ 08
16
08/ 09
21
09/ 10
22
10/ 11
20
178
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
Bacheloropleiding Nederlandse taal en cultuur
Cohortomvang en samenstelling, voltijdse instroom
Jaar
Cohortomvang met vooropleidingscategorie
Totaal
HBO
VWO
HBO*
Buitenland Overig
prop
02/ 03
7
3
1
0
2
13
03/ 04
9
0
0
0
1
10
04/ 05
6
0
0
0
2
8
05/ 06
8
1
1
1
0
11
06/ 07
8
3
0
0
1
12
07/ 08
12
1
2
1
1
17
08/ 09
13
2
2
0
1
18
09/ 10
13
2
1
0
2
18
10/ 11
5
3
2
0
1
11
* HBO is inclusief de studenten die een schakelprogramma/premaster doen
Cohortomvang en samenstelling, deeltijdse instroom
Jaar
Cohortomvang met vooropleidingscategorie
Totaal
HBO
VWO
HBO*
Buitenland Overig
prop
02/ 03
0
0
3
0
1
4
03/ 04
0
0
1
0
0
1
04/ 05
0
0
3
0
0
3
05/ 06
0
0
4
0
2
6
06/ 07
0
1
1
0
0
2
07/ 08
0
0
2
0
2
4
08/ 09
0
1
1
0
0
2
09/ 10
1
2
0
0
2
5
10/ 11
0
0
2
0
1
3
* HBO is inclusief de studenten die een schakelprogramma/premaster doen
Uitstroom na 1, 2 en 3 jaar, VWO-instroom, voltijds, voorlopige cijfers op peildatum 1
oktober 2011
Cohort
Vertrek bachelorstudenten bij de opleiding
Omvang
cohort
absoluut
02/ 03
03/ 04
04/ 05
05/ 06
06/ 07
07/ 08
08/ 09
09/ 10
7
9
6
8
8
12
13
13
na 1 na 2 na 3
Selectiviteit
jaar
jaar
jaar
van 1e jaar
Percentage (cumulatief), wordt niet vermeld
als het totaal kleiner dan 4 is
29
29
29
100
22
44
44
50
0
0
17
0
13
25
25
50
25
25
25
100
17
17
17
100
23
23
*23
*100
23
*38
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
179
Bachelorrendement van herinschrijvers opleiding (en HOOP binnen instelling), VWOinstroom, voltijds
Bachelorrendement van
hoop
Cohort
Omvang % van
herinschrijvers
/inst
totale na 3 na 4 na 5 na 6 > 6
>6
herins.
cohort jaar jaar jaar jaar jaar
jaar
absoluut
Percentage (cumulatief), wordt niet
vermeld als het totaal kleiner dan 4 is
02/ 03
5
71
80 100 100 100 100
100
03/ 04
7
78
0
43
57
57
57
57
04/ 05
6
100
33
67
67
67
67
67
05/ 06
7
88
29
71
71
71
06/ 07
6
75
33
83 100
07/ 08
10
83
80 100
08/ 09
10
77
40
09/ 10
10
77
Bachelorrendement van herinschrijvers opleiding (en HOOP binnen instelling), totale
instroom, voltijds
Bachelorrendement van
hoop
Cohort
Omvang % van
herinschrijvers
/inst
totale na 3 na 4 na 5 na 6 > 6
>6
herins.
cohort jaar jaar jaar jaar jaar
jaar
absoluut
Percentage (cumulatief), wordt niet
vermeld als het totaal kleiner dan 4 is
02/ 03
10
77
40
70
70
70
90
90
03/ 04
7
70
0
43
57
57
57
57
04/ 05
7
88
29
57
57
57
57
57
05/ 06
9
82
22
56
67
67
06/ 07
10
83
30
80
90
07/ 08
13
76
62
85
08/ 09
14
78
50
09/ 10
13
72
10/ 11
9
82
180
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
Bachelorrendement van herinschrijvers opleiding (en HOOP binnen instelling), totale
instroom, deeltijds
Bachelorrendement van
hoop
Cohort
Omvang % van
herinschrijvers
/inst
totale na 3 na 4 na 5 na 6 > 6
>6
herins.
cohort jaar jaar jaar jaar jaar
jaar
absoluut
Percentage (cumulatief), wordt niet
vermeld als het totaal kleiner dan 4 is
02/ 03
3
03/ 04
0
04/ 05
2
05/ 06
5
83
20
60
80
80
06/ 07
2
07/ 08
2
08/ 09
1
09/ 10
2
10/ 11
2
Geslaagden per jaar, totaal van voltijdse en deeltijdse instroom
Cohort
Aantal
02/ 03
0
03/ 04
4
04/ 05
6
05/ 06
7
06/ 07
9
07/ 08
11
08/ 09
14
09/ 10
20
10/ 11
13
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
181
Bacheloropleiding Taalwetenschap
De cijfers voor de deeltijdse instroom zijn niet opgenomen: de aantallen zijn verwaarloosbaar
klein.
Cohortomvang en samenstelling, voltijdse instroom.
Jaar
Cohortomvang met vooropleidingscategorie
Totaal
HBO
VWO
HBO*
Buitenland Overig
prop
02/ 03
2
1
0
0
1
4
03/ 04
3
3
0
0
0
6
04/ 05
1
0
0
0
0
1
05/ 06
4
0
0
0
0
4
06/ 07
3
0
0
2
1
6
07/ 08
7
2
1
0
1
11
08/ 09
1
3
1
0
1
6
09/ 10
9
0
1
1
1
12
10/ 11
8
2
0
1
1
12
* HBO is inclusief de studenten die een schakelprogramma/premaster doen
Uitval na 1, 2 en 3 jaar, VWO-instroom, voltijds, voorlopige cijfers op peildatum 1 oktober
2011
Cohort
Vertrek bachelorstudenten bij de opleiding
Omvang na 1 na 2 na 3
Selectiviteit van 1e
cohort
jaar
jaar
jaar
jaar
absoluut Percentage (cumulatief), wordt niet vermeld
als het totaal kleiner dan 4 is
02/ 03
2
03/ 04
3
04/ 05
1
05/ 06
4
75
75
75
100
06/ 07
3
07/ 08
7
29
29
29
100
08/ 09
1
09/ 10
9
22
*33
10/ 11
8
*25
182
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
Bachelorrendement van herinschrijvers opleiding (en HOOP binnen instelling), VWOinstroom, voltijds
Bachelorrendement van
hoop
Cohort
Omvang % van
herinschrijvers
/inst
totale na 3 na 4 na 5 na 6 > 6
>6
herins.
cohort jaar jaar jaar jaar jaar
jaar
absoluut
Percentage (cumulatief), wordt niet
vermeld als het totaal kleiner dan 4 is
02/ 03
2
03/ 04
3
04/ 05
1
05/ 06
1
06/ 07
3
07/ 08
5
71
20
40
08/ 09
1
09/ 10
7
78
10/ 11
6
75
Bachelorrendement van herinschrijvers opleiding (en HOOP binnen instelling), totale
instroom, voltijds
Bachelorrendement van
hoop
Cohort
Omvang % van
herinschrijvers
/inst
totale na 3 na 4 na 5 na 6 > 6
>6
herins.
cohort jaar jaar jaar jaar jaar
jaar
absoluut
Percentage (cumulatief), wordt niet
vermeld als het totaal kleiner dan 4 is
02/ 03
4
100
25
25
75
75 100
100
03/ 04
6
100
50
67
67
67
67
67
04/ 05
1
05/ 06
1
06/ 07
6
100
0
17
17
07/ 08
8
73
25
38
08/ 09
4
67
50
09/ 10
9
75
10/ 11
8
67
Geslaagden per jaar, totaal van voltijdse en deeltijdse instroom
Cohort
Aantal
02/ 03
1
03/ 04
3
04/ 05
3
05/ 06
4
06/ 07
3
07/ 08
0
08/ 09
2
09/ 10
8
10/ 11
8
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
183
Bacheloropleiding Literatuurwetenschap
Cohortomvang en samenstelling, voltijdse instroom
Jaar
Cohortomvang met vooropleidingscategorie
Totaal
HBO
VWO
HBO*
Buitenland Overig
prop
02/ 03
2
0
0
0
1
3
03/ 04
3
0
0
0
2
5
04/ 05
3
2
0
0
1
6
05/ 06
2
2
0
0
0
4
06/ 07
2
2
0
0
0
4
07/ 08
4
0
1
0
1
6
08/ 09
4
1
0
0
3
8
09/ 10
1
2
0
0
0
3
10/ 11
2
0
0
0
4
6
* HBO is inclusief de studenten die een schakelprogramma/premaster doen
Cohortomvang en samenstelling, deeltijdse instroom
Jaar
Cohortomvang met vooropleidingscategorie
Totaal
HBO
VWO
HBO*
Buitenland Overig
prop
02/ 03
1
0
0
0
0
1
03/ 04
0
0
0
1
0
1
04/ 05
0
0
0
0
1
1
05/ 06
0
0
0
0
1
1
06/ 07
0
0
1
0
1
2
08/ 09
0
0
0
0
2
2
09/ 10
0
0
0
0
1
1
10/ 11
0
0
0
1
0
1
* HBO is inclusief de studenten die een schakelprogramma/premaster doen
Uitval na 1, 2 en 3 jaar, VWO-instroom, voltijds, voorlopige cijfers op peildatum 1 oktober
2011
Cohort
Vertrek bachelorstudenten bij de opleiding
Omvang na 1 na 2 na 3
Selectiviteit
cohort
jaar
jaar
jaar
van 1e jaar
absoluut Percentage (cumulatief), wordt niet vermeld
als het totaal kleiner dan 4 is
02/ 03
2
03/ 04
3
04/ 05
3
05/ 06
2
06/ 07
2
07/ 08
4
0
25
25
0
08/ 09
4
0
0
*0
0
09/ 10
1
10/ 11
2
De gegevens voor de deeltijdse instroom zijn voor deze tabel niet opgenomen, omdat ze
verwaarloosbaar klein zijn.
184
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
Bachelorrendement van herinschrijvers opleiding (en HOOP binnen instelling), VWOinstroom, voltijds
Bachelorrendement van
hoop
Cohort
Omvang % van
herinschrijvers
/inst
totale na 3 na 4 na 5 na 6 > 6
>6
herins.
cohort jaar jaar jaar jaar jaar
jaar
absoluut
Percentage (cumulatief), wordt niet
vermeld als het totaal kleiner dan 4 is
02/ 03
2
03/ 04
1
04/ 05
1
05/ 06
2
06/ 07
2
07/ 08
4
100
50
50
08/ 09
4
100 100
09/ 10
1
10/ 11
2
De gegevens voor de deeltijdse instroom zijn voor deze tabel niet opgenomen, omdat ze
verwaarloosbaar klein zijn.
Bachelorrendement van herinschrijvers opleiding (en HOOP binnen instelling), totale
instroom, voltijds
Bachelorrendement van
hoop
Cohort
Omvang % van
herinschrijvers
/inst
totale na 3 na 4 na 5 na 6 > 6
>6
herins.
cohort jaar jaar jaar jaar jaar
jaar
absoluut
Percentage (cumulatief), wordt niet
vermeld als het totaal kleiner dan 4 is
02/ 03
2
03/ 04
3
04/ 05
3
05/ 06
3
06/ 07
3
07/ 08
6
100
50
50
08/ 09
7
88
86
09/ 10
3
10/ 11
5
83
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
185
Bachelorrendement van herinschrijvers opleiding (en HOOP binnen instelling), totale
instroom, deeltijds
Bachelorrendement van
hoop
Cohort
Omvang % van
herinschrijvers
/inst
totale na 3 na 4 na 5 na 6 > 6
>6
herins.
cohort jaar jaar jaar jaar jaar
jaar
absoluut
Percentage (cumulatief), wordt niet
vermeld als het totaal kleiner dan 4 is
02/ 03
1
03/ 04
1
04/ 05
1
05/ 06
0
06/ 07
1
08/ 09
0
09/ 10
0
10/ 11
0
Geslaagden per jaar, totaal van de voltijdse en deeltijdse instroom
Cohort
Aantal
02/ 03
0
03/ 04
0
04/ 05
1
05/ 06
2
06/ 07
1
07/ 08
4
08/ 09
6
09/ 10
4
10/ 11
7
186
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
Masteropleiding Taalwetenschappen
Cohortomvang en onderwijsherkomst, voltijdse instroom
Cohortomvang en onderwijs-herkomst
masterinstroom
Andere
Eigen
universiteiten
Buiten
Jaar
universiteit
NL
HBO
HO
02/ 03
0
0
0
2
03/ 04
1
2
4
3
04/ 05
2
1
0
1
05/ 06
3
1
2
3
06/ 07
0
2
1
4
07/ 08
2
3
5
0
08/ 09
1
6
0
0
09/ 10
4
1
7
0
10/ 11
4
3
6
0
Totaal
2
10
4
9
7
10
7
12
13
Cohortomvang en onderwijsherkomst, deeltijdse instroom
Cohortomvang en onderwijs-herkomst
masterinstroom
Andere
Eigen
universiteiten
Buiten
Jaar
universiteit
NL
HBO
HO
02/ 03
0
0
0
1
03/ 04
1
0
1
0
04/ 05
1
0
1
1
05/ 06
1
1
0
0
06/ 07
0
3
3
0
07/ 08
1
2
2
0
08/ 09
4
2
3
0
09/ 10
0
2
1
0
10/ 11
1
0
0
1
Totaal
1
2
3
2
6
5
9
3
2
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
187
2
1
2
4
1
2
1
53
30
28
03/ 04
06/ 07
07/ 08
08/ 09
09/ 10
10/ 11
188
in
maand
en
1
1
1
21
1
3
2
1
3
in
maand
en
in
maand
en
1
2
41
1
1
45
36
1
4
1
1
16
17
23
Buiten HO
gemiddeld Duur opl.
Geslaagd
in
maand
en
37
26
absoluut
gemiddeld Duur opl.
Geslaagd
absoluut
gemiddeld Duur opl.
Geslaagd
absoluut
cohort
afstudeer
Studieduur naar onderwijsherkomst, deeltijdse instroom
Eigen
Andere
HBO
universiteit
universiteit NL
Duur opl.
Geslaagd
absoluut
36
gemiddeld
Duur opl.
gemiddeld
Geslaagd
absoluut
20
33
25
32
1
in
maand
en
1
12
gemiddeld Duur opl.
12
20
36
22
24
38
in
maand
en
Geslaagd
1
2
1
1
1
2
in
maand
en
1
12
1
14
1
11
Buiten HO
absoluut
03/ 04
04/ 05
05/ 06
06/ 07
07/ 08
08/ 09
09/ 10
10/ 11
Duur opl.
Geslaagd
absoluut
in
maand
en
gemiddeld
Duur opl.
gemiddeld
Geslaagd
absoluut
cohort
afstudeer
Studieduur naar onderwijsherkomst, voltijdse instroom
Eigen
Andere
HBO
universiteit
universiteit NL
28
24
35
30
36
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
Geslaagden per jaar, totaal van voltijdse en deeltijdse instroom
Cohort
Aantal
03/ 04
3
04/ 05
1
05/ 06
5
06/ 07
5
07/ 08
10
08/ 09
9
09/ 10
6
10/ 11
11
Masteropleiding Franse taal en cultuur (taalkunde en letterkunde samen)
Cohortomvang en onderwijsherkomst, voltijdse instroom
Cohortomvang en onderwijs-herkomst
masterinstroom
Andere
Eigen
universiteiten
Buiten
Jaar
universiteit
NL
HBO
HO
05/ 06
4
1
0
1
06/ 07
0
0
0
1
07/ 08
1
1
1
1
08/ 09
0
0
1
0
09/ 10
1
0
2
1
10/ 11
7
0
3
0
Totaal
6
1
4
1
4
10
Cohortomvang en onderwijsherkomst, deeltijdse instroom
Cohortomvang en onderwijs-herkomst
masterinstroom
Andere
Eigen
universiteiten
Buiten
Jaar
universiteit
NL
HBO
HO
04/ 05
0
0
1
0
05/ 06
4
0
0
0
07/ 08
0
0
2
1
08/ 09
2
0
2
1
09/ 10
3
0
2
0
10/ 11
3
1
3
0
Totaal
1
4
3
5
5
7
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
189
24
1
12
190
2
1
2
1
1
Geslaagd
absoluut
Buiten HO
Duur opl.
Geslaagd
absoluut
in
maand
en
in
maand
en
1
2
12
36
36
36
gemiddeld
Duur opl.
Geslaagd
absoluut
gemiddeld
Duur opl.
Duur opl.
Geslaagd
absoluut
12
1
1
gemiddeld
Geslaagd
absoluut
afstudeer
cohort
05/ 06
06/ 07
07/ 08
09/ 10
10/ 11
in
maand
en
1
1
Studieduur naar onderwijsherkomst, deeltijdse instroom
Eigen
Andere
HBO
universiteit
universiteit NL
in
maand
en
11
24
35
24
20
gemiddeld
Duur opl.
gemiddeld
Geslaagd
in
maand
en
Duur opl.
1
1
absoluut
in
maand
en
Buiten HO
gemiddeld
05/ 06
06/ 07
07/ 08
08/ 09
09/ 10
10/ 11
Duur opl.
Geslaagd
absoluut
in
maand
en
2
12
1
18
gemiddeld
Duur opl.
gemiddeld
Geslaagd
absoluut
cohort
afstudeer
Studieduur naar onderwijsherkomst, voltijdse instroom
Eigen
Andere
HBO
universiteit
universiteit NL
72
43
in
maand
en
1
36
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
Geslaagden per jaar, totaal van voltijdse en deeltijdse instroom
Cohort
Aantal
04/ 05
0
05/ 06
4
06/ 07
3
07/ 08
4
08/ 09
1
09/ 10
4
10/ 11
5
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
191
Masteropleiding Letterkunde
Masteropleiding English Language and Culture
Cohortomvang en onderwijsherkomst, voltijdse instroom
Cohortomvang en onderwijs-herkomst
masterinstroom
Andere
Eigen
universiteiten
Buiten
Jaar
universiteit
NL
HBO
HO
02/ 03
0
0
0
1
03/ 04
0
0
4
0
04/ 05
5
0
2
8
05/ 06
10
1
1
2
06/ 07
5
3
4
2
07/ 08
13
0
2
1
08/ 09
6
3
0
4
09/ 10
8
1
3
4
10/ 11
4
3
0
7
03/ 04
04/ 05
05/ 06
06/ 07
07/ 08
08/ 09
09/ 10
10/ 11
192
3
7
2
2
6
8
4
9
11
11
12
17
20
26
2
2
30
12
2
12
Duur opl.
Geslaagd
absoluut
gemiddeld
Duur opl.
Geslaagd
absoluut
in
maand
en
Buiten HO
gemiddeld
Duur opl.
Geslaagd
absoluut
in
maand
en
gemiddeld
Duur opl.
gemiddeld
Geslaagd
absoluut
cohort
afstudeer
Studieduur naar onderwijsherkomst, voltijdse instroom
Eigen
Andere
HBO
universiteit
universiteit NL
Totaal
1
4
15
14
14
16
13
16
14
in
maand
en
1
3
24
25
1
3
1
1
34
26
48
19
1
4
1
2
2
3
3
9
in
maand
en
7
12
24
30
24
31
21
16
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
Geslaagden per jaar, totaal van voltijdse en deeltijdse instroom
Cohort
Aantal
03/04
1
04/ 05
9
05/ 06
11
06/ 07
4
07/ 08
7
08/ 09
16
09/ 10
16
10/ 11
17
Masteropleiding Nederlandse taal en cultuur
Cohortomvang en onderwijsherkomst, voltijdse instroom
Cohortomvang en onderwijs-herkomst
masterinstroom
Andere
Eigen
universiteiten
Buiten
Jaar
universiteit
NL
HBO
HO
03/ 04
3
1
5
0
04/ 05
2
0
2
0
05/ 06
8
3
5
0
06/ 07
3
3
0
0
07/ 08
6
1
3
1
08/ 09
3
3
3
0
09/ 10
6
1
7
0
10/ 11
9
4
8
1
Totaal
9
4
16
6
11
9
14
22
Cohortomvang en onderwijsherkomst, deeltijdse instroom
Cohortomvang en onderwijs-herkomst
masterinstroom
Andere
Eigen
universiteiten
Buiten
Jaar
universiteit
NL
HBO
HO
02/ 03
0
0
0
1
04/ 05
3
0
0
0
05/ 06
3
0
2
0
06/ 07
1
1
0
0
07/ 08
1
0
2
0
08/ 09
1
1
0
0
09/ 10
5
0
3
0
10/ 11
2
1
0
0
Totaal
1
3
5
2
3
2
8
3
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
193
14
23
17
31
16
17
2
1
1
2
31
12
22
12
03/ 04
05/ 06
06/ 07
07/ 08
08/ 09
09/ 10
10/ 11
194
2
5
2
1
4
14
26
33
23
29
2
Duur opl.
Geslaagd
absoluut
1
12
Geslaagd
absoluut
Buiten HO
Duur opl.
Geslaagd
absoluut
in
maand
en
in
maand
en
gemiddeld
Duur opl.
Geslaagd
absoluut
in
maand
en
gemiddeld
Duur opl.
gemiddeld
Geslaagd
absoluut
cohort
afstudeer
Studieduur naar onderwijsherkomst, deeltijdse instroom
Eigen
Andere
HBO
universiteit
universiteit NL
gemiddeld
Duur opl.
gemiddeld
Geslaagd
absoluut
1
1
3
1
1
1
3
in
maand
en
18
31
28
36
24
30
39
in
maand
en
Duur opl.
2
2
4
2
3
8
in
maand
en
1
19
Buiten HO
gemiddeld
04/ 05
05/ 06
06/ 07
07/ 08
08/ 09
09/ 10
10/ 11
Duur opl.
Geslaagd
absoluut
in
maand
en
gemiddeld
Duur opl.
gemiddeld
Geslaagd
absoluut
cohort
afstudeer
Studieduur naar onderwijsherkomst, voltijdse instroom
Eigen
Andere
HBO
universiteit
universiteit NL
in
maand
en
1
24
23
1
2
34
52
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
Geslaagden per jaar, totaal van voltijdse en deeltijdse instroom
Cohort
Aantal
03/04
1
04/ 05
2
05/ 06
5
06/ 07
10
07/ 08
12
08/ 09
5
09/ 10
6
10/ 11
19
Masteropleiding Franse taal en cultuur (taalkunde en letterkunde samen)
Cohortomvang en onderwijsherkomst, voltijdse instroom
Cohortomvang en onderwijs-herkomst
masterinstroom
Andere
Eigen
universiteiten
Buiten
Jaar
universiteit
NL
HBO
HO
05/ 06
4
1
0
1
06/ 07
0
0
0
1
07/ 08
1
1
1
1
08/ 09
0
0
1
0
09/ 10
1
0
2
1
10/ 11
7
0
3
0
Totaal
6
1
4
1
4
10
Cohortomvang en onderwijsherkomst, deeltijdse instroom
Cohortomvang en onderwijs-herkomst
masterinstroom
Andere
Eigen
universiteiten
Buiten
Jaar
universiteit
NL
HBO
HO
04/ 05
0
0
1
0
05/ 06
4
0
0
0
07/ 08
0
0
2
1
08/ 09
2
0
2
1
09/ 10
3
0
2
0
10/ 11
3
1
3
0
Totaal
1
4
3
5
5
7
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
195
24
1
12
196
2
1
2
1
1
Geslaagd
absoluut
Buiten HO
Duur opl.
Geslaagd
absoluut
in
maand
en
in
maand
en
1
2
12
36
36
36
gemiddeld
Duur opl.
Geslaagd
absoluut
gemiddeld
Duur opl.
Duur opl.
Geslaagd
absoluut
12
1
1
gemiddeld
Geslaagd
absoluut
afstudeer
cohort
05/ 06
06/ 07
07/ 08
09/ 10
10/ 11
in
maand
en
1
1
Studieduur naar onderwijsherkomst, deeltijdse instroom
Eigen
Andere
HBO
universiteit
universiteit NL
in
maand
en
11
24
35
24
20
gemiddeld
Duur opl.
gemiddeld
Geslaagd
in
maand
en
Duur opl.
1
1
absoluut
in
maand
en
Buiten HO
gemiddeld
05/ 06
06/ 07
07/ 08
08/ 09
09/ 10
10/ 11
Duur opl.
Geslaagd
absoluut
in
maand
en
2
12
1
18
gemiddeld
Duur opl.
gemiddeld
Geslaagd
absoluut
cohort
afstudeer
Studieduur naar onderwijsherkomst, voltijdse instroom
Eigen
Andere
HBO
universiteit
universiteit NL
72
43
in
maand
en
1
36
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
Geslaagden per jaar, totaal van voltijdse en deeltijdse instroom
Cohort
Aantal
04/ 05
0
05/ 06
4
06/ 07
3
07/ 08
4
08/ 09
1
09/ 10
4
10/ 11
5
Masteropleiding Literatuurwetenschap
De cijfers voor de deeltijdse instroom van de opleiding zijn niet in deze tabellen opgenomen,
omdat dit slechts zeer kleine aantallen betreft.
Cohortomvang en onderwijsherkomst, voltijdse instroom.
Cohortomvang en onderwijs-herkomst
masterinstroom
Andere
Eigen
universiteiten
Buiten
Jaar
universiteit
NL
HBO
HO
03/ 04
0
0
1
0
04/ 05
2
0
0
0
06/ 07
1
0
0
0
07/ 08
2
0
0
0
08/ 09
3
3
0
0
09/ 10
3
1
1
0
10/ 11
2
2
1
0
06/ 07
07/ 08
08/ 09
09/ 10
10/ 11
3
1
1
1
4
2
3
Duur opl.
Geslaagd
absoluut
in
maand
en
gemiddeld
Duur opl.
Geslaagd
absoluut
in
maand
en
Buiten HO
gemiddeld
Duur opl.
Geslaagd
absoluut
in
maand
en
22
3
11
36
24
gemiddeld
Duur opl.
gemiddeld
Geslaagd
absoluut
cohort
afstudeer
Studieduur naar onderwijsherkomst, voltijdse instroom
Eigen
Andere
HBO
universiteit
universiteit NL
Totaal
1
2
1
2
6
5
5
in
maand
en
16
15
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
197
Geslaagden per jaar, totaal van voltijdse en deeltijdse instroom
Cohort
Aantal
04/ 05
0
05/ 06
0
06/ 07
3
07/ 08
1
08/ 09
1
09/ 10
3
10/ 11
7
198
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
Gerealiseerde docent-studentratio
Wijze van berekenen:
• Studenten: totaal aantal ingeschreven voltijdstudenten van de opleiding op de peildatum
van 1 oktober 2011
• Staf: totaal aantal fte’s aan wetenschappelijk personeel (1e geldstroom) van de opleiding in
het studiejaar 2011-2012
• Onderwijstijd: totaal aantal fte’s aan wetenschappelijk personeel (1e geldstroom) van de
opleiding in het studiejaar 2011-2012, beschikbaar voor het onderwijs
• Wegingsfactor: Bacheloronderwijs – masteronderwijs: 2 : 1
• In verband met de vele gedeelde vakken binnen de afdeling Kunst en Cultuur, zijn zowel
de cijfers per opleiding (bachelor en master) als voor de hele afdeling Kunst en Cultuur
(bachelor en master) berekend.
Cijfers voor de beide afdelingen Taal en Communicatie en Literatuur en Cultuur:
Door de sterke matrificering van het onderwijs binnen en tussen de afdelingen Taalkunde en
Letterkunde, geven de staf-student ratiocijfers voor beide afdelingen samen een beter beeld
dan de cijfers per afzonderlijke opleiding.
Totaal staf 1e geldstroom:
Totale inzet staf voor Ba’s:
Totale inzet staf voor Ma’s:
Totaal aantal Ba-studenten:
Totaal aantal Ma-studenten:
37,78 fte**
25.19 fte
12,59 fte
451
202
Staf-student ratio bachelor:
Staf-student ratio master:
1:17,9 (totaal aantal fte) of 1: 30,2 (aantal fte’s onderwijstijd)
1: 16 (totaal aantal fte) of 1: 27 (aantal fte’s onderwijstijd)
waarvan onderwijstijd: 22,47 fte
waarvan onderwijstijd: 14.96fte
waarvan onderwijstijd: 7.49 fte
Bacheloropleiding en masteropleiding Engels (taalkunde en letterkunde):
Totaal staf 1e geldstroom:
10,15 fte
waarvan onderwijstijd: 6,41
Totaal Ba-studenten:
151
Totaal Ma-studenten:
24
Wegingsfactor staf Ba-Ma = 2:1
Totale staf Ba: 66% van 10,51 fte = 6,76 fte
Totale staf Ma: 33% van 10,51 fte = 3,38 fte
waarvan onderwijstijd: 4,27 fte
waarvan onderwijstijd: 2,14 fte
Staf-student ratio Ba: 1: 22,3 (totaal aantal fte) of 1: 35,4 (aantal fte’s onderwijstijd)
Staf-student ratio Ma: 1: 7,1 (totaal aantal fte) of 1 : 11,2 (aantal fte’s onderwijstijd)
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
199
Bacheloropleiding en masteropleiding Nederlands (taalkunde en letterkunde):
Totaal staf 1e geldstroom:
6,93 fte
waarvan onderwijstijd: 4,11 fte
Totaal Ba-studenten:
58
Totaal Ma-studenten:
27
Wegingsfactor staf Ba-Ma = 2:1
Totale staf Ba: 66% van 6, 93 fte =
Totale staf Ma: 33% van 6,93 fte =
4,62 fte
2,31 fte
waarvan onderwijstijd: 2,74 fte
waarvan onderwijstijd: 1,37 fte
Staf-student ratio Ba: 1: 12,6 (totaal aantal fte) of 1: 21,2 (aantal fte’s onderwijstijd)
Staf-student ratio Ma: 1: 11,74 (totaal aantal fte) of 1: 19,7 (aantal fte’s onderwijstijd)
Bacheloropleiding en masteropleiding Taalwetenschap:
Totaal staf 1e geldstroom:
4,7 fte
Totaal Ba-studenten:
34
Totaal Ma-studenten:
26
Wegingsfactor staf Ba-Ma = 2:1
Totale staf Ba: 66% van 4,7 fte =
Totale staf Ma:33% van 4,7 fte =
waarvan onderwijstijd: 2,31 fte
3,1 fte
1,6 fte
waarvan onderwijstijd: 1,54 fte
waarvan onderwijstijd: 0,77 fte
Staf-student ratio Ba: 1: 10,97 (totaal aantal fte’s) of 1: 22,07 (aantal fte’s onderwijstijd)
Staf-student ratio Ma: 1: 16,25 (totaal aantal fte’s) of 1: 33, 77 (aantal fte’s onderwijstijd)
Bacheloropleiding en masteropleiding Literatuurwetenschap:
Totaal staf 1e geldstroom:
1,6 fte
Totaal Ba-studenten:
28
Totaal Ma-studenten:
12
Wegingsfactor staf Ba-Ma = 2:1
Totale staf Ba: 66% van 1,6 fte =
Totale staf Ma: 33% van 1,6 fte =
1,07 fte
0,53 fte
waarvan onderwijstijd: 0,9 fte
waarvan onderwijstijd: 0,6 fte
waarvan onderwijstijd: 0,3 fte
Staf-student ratio Ba: 1: 26,2 (totaal aantal fte’s) of 1: 46,7 (aantal fte’s onderwijstijd)
Staf-student ratio Ma: 1: 22,6 (total aantl fte’s) of 1: 40 (aantal fte’s onderwijstijd)
200
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
Gemiddeld aantal contacturen per fase van de studie
De gemiddelde aantal contacturen per week zijn als volgt:
Bacheloropleiding Engelse taal en cultuur
jaar 1
10-14
jaar 2
10-12
jaar 3
8-10
Bacheloropleiding Nederlandse taal en cultuur
jaar 1
12-16
jaar 2
10-12
jaar 3
8-10
jaar 2
10-12
jaar 3
6-10
Bacheloropleiding Taalwetenschap
jaar 1
12-16
Bacheloropleiding Literatuurwetenschap
jaar 1
10-14
jaar 2
10-12
jaar 3
6-8
Masteropleiding Taalwetenschappen
1e semester
8-10
2e semester
4-6
Masteropleiding Letterkunde
1e semester
8-10
2e semester
4-6
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
201
202
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
Bijlage 6: Bezoekprogramma
Woensdag 20 februari 2013
Zaal: 12A-39; materialen ter inzage in zaal 12A-42
Ontvangststart werkzaamheden (13.30 uur) door Liesbeth Geudeke en Mike Hannay
Inzien documenten en voorbereidende bijeenkomst (13.45-16.15 uur)
Management (16.15-17.00 uur)
Naam
1. Prof. dr. Martine Coene
2. Prof. dr. Ben Peperkamp
3. Prof. dr. Mike Hannay
4. Dr. Liesbeth Geudeke
Functie
afdelingshoofd afdeling T&C
Afdelingshoofd afdeling L&C
Portefeuillehouder onderwijs/
onderwijsdirecteur
Onderwijscoördinator faculteit Letteren,
belast met kwaliteitszorg
Bacheloropleiding Engelse taal en cultuur – studenten (17.00-17.45 uur)
Naam
Jaar
1. Jawek Kamstra
1e jaars
2. Mojdeh Feili
1e jaars
3. Freya Camps
2e jaars
4. Bruna Rizk
2e jaars
5. Kristel Blom
3e jaars
6. Tim Scheffe
3e jaars
Vertrek commissie (17.45 uur)
Diner en commissieoverleg (18.15-21.00 uur)
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
203
Donderdag 21 februari 2013
Zaal: 12A-39; materialen ter inzage in zaal 12A-42
Ontvangst (08.45 uur) door Liesbeth Geudeke en Mike Hannay
Bacheloropleiding Engelse taal en cultuur – docenten (09.00-09.45 uur)
Naam
Specialisatie
1. Prof. dr. Mike Hannay
Taalkunde
2. Prof. dr. Diederik Oostdijk
Letterkunde
3. Dr. Bert Weltens
Taalkunde
Taalkunde
4. Dr. Laura Rupp
5. Dr. Roel van der Oever
Letterkunde
6. Dr. Anita Ragunath
Letterkunde
Bacheloropleiding Nederlandse taal en cultuur – studenten (09.45-10.30 uur)
Naam
Jaar
1. Leon van Wissen
1e jaars
2. Anne Hoogterp
2e jaars
3. Anneke Voerman
2e jaars
4. Alex Muschter
3e jaars
5. Zoë van Walsum
3e jaars
Bacheloropleiding Nederlandse taal en cultuur – docenten (10.30-11.15 uur)
Naam
Specialisatie
1. Prof. dr. Johan Koppenol
Vroegmoderne letterkunde
2. Dr. Jacqueline Bel
Moderne Letterkunde
3. Dr. Ton van Strien
Vroegmoderne Letterkunde
4. Dr. Jan Noordegraaf
Taalkunde
5. Drs. Margreet Onrust
Taalbeheersing
Taalbeheersing
6. Drs. Marca Schasfoort
Bacheloropleiding Literatuurwetenschap – studenten (11.30-12.15 uur)
Naam
Jaar
1. Callas Nijskens
1e jaars
2. Liselotte Schoevaert
1e jaars
3. Mady Beversluis
2e jaars
4. Ageeth de Graaf
2e jaars
5. Ayhan Aksu
3e jaars
6. Lotte Oldegbers
3e jaars
Lunch (12.15-13.00 uur)
204
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
Bacheloropleiding Literatuurwetenschap – docenten (13.00-13.45 uur)
Naam
Specialisatie
1. Prof. dr. Dick Schram
Literatuurwetenschap
2. Dr. Hans van Stralen
Literatuurwetenschap
3. Dr. Marjolein van Tooren
Literatuurwetenschap/ Franse Letterkunde
4. Dr. Connie Veugen
Vanuit major Algemene
Cultuurwetenschappen
5. Dr. Roel van der Oever
Vanuit major Engelse Letterkunde
6. Dr. Nelleke Moser
Vanuit major Nederlandse Letterkunde
Masteropleiding Letterkunde – studenten (13.45-14.30 uur)
Naam
Afstudeerrichting
1. Rosa Scheffer
Nederlandse Letterkunde
2. Sophie te Nuijl
Nederlandse Letterkunde
3. Liesbeth Juta
Literatures in English
4. Stephan Annema
Literatures in English
5. Sterre Benjamins
Literaire vorming en Literair veld
6. Jesper van Klink
Franse Letterkunde
Masteropleiding Letterkunde – docenten (14.30-15.15 uur)
Naam
Specialisatie
1. Prof. dr. Ben Peperkamp
Moderne Nederlandse Letterkunde
2. Prof. dr. Johan Koppenol
Vroegmoderne Nederlandse Letterkunde
3. Prof. dr. Diederik Oostdijk
Engelse Letterkunde
4. Dr. Kristine Steenbergh
Engelse Letterkunde
5. Prof. dr. Dick Schram
Literatuurwetenschap
6. Dr. Janet van der Meulen
Franse Letterkunde
Pauze (15.15-15.30 uur)
Bacheloropleiding Taalwetenschap en masteropleiding Taalwetenschappen –
studenten (15.30-16.15 uur)
Naam
Jaar/ afstudeerrichting
1. Hanna Trommel
Bachelor TW, 2e jaars
2. Anne Verhoef
Bachelor TW, 3e jaars
3. Arieke Leeuwdrent
Bachelor TW, 3e jaars
4. Tineke Leenaars
Master TW, Toegepaste Taalwetenschap
5. Tamara Lambert
Master TW ,Toegepaste Taalwetenschap
6. Marise van Domburg
Master TW, Franse Taalkunde
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
205
Bacheloropleiding Taalwetenschap en masteropleiding Taalwetenschappen –
docenten (16.15-17.00 uur)
Naam
specialisatie
1. Prof. dr. Martine Coene
Toegepaste taalwetenschap
2. Dr. Petra Bos
Toegepaste taalwetenschap
3. Dr. Monique Lamers
Toegepaste en theoretische taalwetenschap
4. Prof. dr. Lourens de Vries
Theoretische taalwetenschap
5. Prof. dr. Piek Vossen
Theoretische taalwetenschap
6. Prof. dr. Leo Wetzels
Franse Taalkunde
Alumni masteropleiding Letterkunde (17.00 – 17.30 uur)
Naam
Master + functie
1. Anne Fleur van der Meer, MA
Nederlandse taal en cultuur ; promovendus
2. Hanna Marije Booij, MA
3. Amrita Das, MA
4. Coby Faber, MA
5. Nazjma Ramdas, MA
6. Anne-Lise Vissio, MA
7. Irwan Droog, MA
Nederlandse taal en cultuur ; onderwijs-/
onderzoeksmedewerker Faculteit Letteren
VU
English Language and Culture;
promovendus
English Language and Culture;
uitgeefassistent bij Hogrefe Uitgevers
English Language and Culture; trainee gem.
Amsterdam
Franse taal en cultuur; docent Middelbaar
onderwijs
Literatuurwetenschap
Alumni masteropleiding Taalwetenschappen (17.30 – 18.00 uur)
Naam
Master + functie
1. Eveline van Baalen, MA
Taalwetenschap; Bureau ICE Culemborg
(taaltoetsen)
2. Inez Wildhagen, MA
Taalwetenschap; Dyslexiebehandelaar bij
12Learn
3. Aliza Plas, MA
Taalwetenschap; docent Nederlands,
taaltrainer NT2
4. Dineke Tuinhof, MA
Taalwetenschap ; werkzaam in de ICT
5. Marianne Kaajan, MA
Taalwetenschap; promovendus Theologie
6. Janneke van Heeteren, MA
Franse taal en cultuur; docent Middelbaar
onderwijs
206
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
Vrijdag 22 februari 2013
Zaal: 12A-39; materialen ter inzage in zaal 12A-42
Ontvangst (08.45 uur) door Liesbeth Geudeke
Intern overleg (08.45-09.30 uur)
Bacheloropleidingscommissies MTC en T&C (09.30 – 10.15 uur)
Naam
Functie
1. Prof. dr. Johan Koppenol
voorzitter OC MTC
2. Dr. Maurice Vliegen
voorzitter OC T&C
3. Dr. Janet van der Meulen
docentlid OC MTC
4. Mady Beversluis
studentlid OC MTC
5. Rosita Kappelhof
studentlid OC MTC
6. Jacqueline Kapeloni
studentlid OC T&C
Masteropleidingscommissies L&C en T&C (10.15 uur-11.00)
Naam
Functie
1. Prof. dr. Ena Jansen
voorzitter OC L&C
2. Dr. Jan Noordegraaf
voorzitter OC T&C
3. Dr. Roel Zemel
docentlid OC L&C
4. Dr. Marjolein van Tooren
docentlid OC L&C
5. Dr. Petra Bos
docentlid OC T&C
6. Tycho Maas
studentlid OC L&C
7. Marion Poll
studentlid OC T&C
Pauze (11.00-11.15 uur)
Bachelorexamencommissies MTC en T&C (11.15-12.00 uur)
Naam
Functie
1. Dr. Nelleke Moser
voorzitter EC MTC
2. Dr. Ton van Strien
docentlid EC MTC
3. Drs. Marika de Bakker
docentlid EC T&C/ MTC
4. Dr. Laura Rupp
docentlid EC T&C
Masterexamencommissie Graduate School (12.00-12.45 uur)
Naam
Functie
1. Dr. Jacqueline Bel
oud-lid namens L&C ipv Dick Schram
2. Prof. dr. Dick Schram
voorzitter EC Graduate School; lid namens
L&C
3. Prof. dr. Lourens de Vries
namens T&C
4. Drs. Evelien de Bruin
studieadviseur
Lunch/ bestuderen documenten (12.45 – 13.30 uur)
Inloopspreekuur (vervallen) (13.30-14.15 uur)
Voorbereiden eindgesprek (14.15-14.45 uur)
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
207
Eindgesprek met management (14.45-15.45 uur)
Naam
Functie
1. Prof. dr. Michel ter Hark
Decaan
2. Prof. dr. Martine Coene
Afdelingshoofd T&C
3. Prof. dr. Ben Peperkamp
Afdelingshoofd L&C/MTC
4. Prof. dr. Mike Hannay
Portefeuillehouder onderwijs/
onderwijsdirecteur
5. Dr. Liesbeth Geudeke
Onderwijscoördinator faculteit Letteren,
belast met kwaliteitszorg
Opstellen voorlopige bevindingen door commissie (15.45 – 17.15 uur)
Voorbereiden mondelinge rapportage van voorlopige bevindingen (17.15-17.45 uur)
Mondelinge presentatie bevindingen, openbaar (17.45 – 18.00 uur; zaal 12A-05)
Afsluitend drankje (18.00 – 18.30 uur)
208
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
Bijlage 7: Bestudeerde afstudeerscripties en documenten
Voor het bezoek heeft de commissie de afstudeerscripties bestudeerd van de studenten met
de volgende studentnummers:
Bacheloropleiding Engelse taal en cultuur
1841963
1985000
1632760
1639714
Bacheloropleiding Nederlandse taal en cultuur
1595253
1883313
1876759
1737260
Bacheloropleiding Taalwetenschap
1725106
1594788
1576291
1703412
Bacheloropleiding Literatuurwetenschap
1817353
1872265
1833049
1675087
1971506
1817329
1649809
1437127
1390988
1169165
Masteropleiding Taalwetenschappen
1839276
1373420
1790048
1392840
1817345
1590308
Masteropleiding Letterkunde
2145669
2114259
1207830
2102579
1680595
173499
2139715
1786261
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
209
Tijdens het bezoek heeft de commissie onder meer de volgende documenten bestudeerd
(deels als hard copies en deels via de elektronische leeromgeving):
Algemeen
•
•
•
•
•
Opleidingscommissies: Bachelor (MTC en T&C) en Master (L&C en T&C)
o
verslagen
o
jaarverslagen
o
evaluatieverslagen
o
NSE-enquêtes
Examencommissies: Bachelor (MTC en T&C) en Master (EC van de Graduate School)
o
Verslagen
o
Jaarverslagen
o
Stukken rond toetsbeleid en toetscommissie
o
Stukken rond studieadvisering en monitoring van studenten
Bachelorscriptiehandleiding, 2012
Masterscriptiehandleiding, 2011
Stagehandleiding, 2011
Materiaal van bachelor- en mastervakken
Opmerking vooraf: alle Blackboard-sites van de vakken van de betreffende opleidingen staan
gedurende het bezoek open voor leden van de visitatiecommissie. Van de BB-sites wordt in
het algemeen zeer intensief gebruik gemaakt en er wordt ook regelmatig naar de BB-site
verwezen door de docenten bij het aangeleverde materiaal. In een apart mapje zitten enkele
voorbeelden van bachelor-scriptieformulieren zoals die gebruikt worden bij de taalkundige
scripties.
Bachelor: vakken uit algemeen deel
Jaar 1:
• Academische vaardigheden (variant MTC)
o
Acva voor MTC (coördinator Hanne-Marije Booij, MA)
Weekopdrachten bij zoeken en beoordeling wetenschappelijke informatie
Beoordelingsformulier schriftelijk presenteren
Opdracht schriftelijk presenteren
o
Acva voor MTC, onderdeel schriftelijk presenteren (docent dr. Roel Zemel)
Programma
Studiehandleiding en materiaal
• Inleiding in de literatuurwetenschap (alles opgevraagd; docenten dr. Jacqueline Bel, dr.
Hans van Stralen)
o
Studiehandleiding
o
Opdrachten
o
Voorbeeldvragen tentamen
o
Tentamen
o
Tentatieve antwoorden
o
Hertentamen
o
Tentatieve antwoorden
210
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
•
o
Cijferlijst tentamen
o
Cijferlijst herkansing
o
Een enveloppe met tentamens
o
Een enveloppe met herkansingen
o
Een map met opdrachten die voor het college gemaakt moesten worden
o
Handboek Het leven van teksten
Inleiding Taalwetenschap (alles opgevraagd; coördinator dr. Petra Bos)
o
Cursusbeschrijving
o
Studiehandleiding
o
Twee boekjes met antwoordmodellen tbv docenten werkcolleges
o
Vakevaluatie
o
Toetsmatrijs
o
Tentamen versie A en B, antwoordmodel en sleutel
o
Uitslagen tentamen
o
Normering tentamen
o
Selectie van gemaakte tentamens
o
Oefenvragen
o
Handboek: language Files
Jaar 2
• Methodologie en methoden empirisch onderzoek (alles opgevraagd; docent dr. Gerben
Mulder)
o
Studiehandleiding
o
Handboek The practice of social research
o
artikelen
o
Tentamen incl. cesuur en becijfering
o
Antwoordmodel
o
4 voorbeelden van eindopdrachten
• Methodologie Letterkunde (alles opgevraagd; docent prof. dr. Dick Schram)
o
Studiehandleiding
o
Voorbeelden van gemaakt werk, inclusief feedback van de docent
• Discourse analyse voor letterkundigen (docent dr. Nelleke Moser)
o
Studiehandleiding, inclusief instructie voor tentamenvragen
o
Tentamen inclusief normering
o
Herkansing inclusief normering
Bachelor: major Engelse taalkunde
Jaar 1:
• Grammatica (dr. Bert Weltens)
o
Studiehandleiding inclusief opdracht (video assignment)
o
Voorbeeld tentamen met antwoordenmodel
o
Tentamen met antwoordenmodel en normering
o
Herkansing met antwoordenmodel en normering
• Fonetiek (docent dr. Laura Rupp)
o
Opdrachten en midterm tekst op BB-site 2012-2013
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
211
•
•
•
o
Antwoordmodel
o
Tentamen
Taalverandering (alles opgevraagd; docent dr. Laura Rupp)
o
BB-site 2012-2013, inclusief mid-term test
o
Cursusbeschrijving
o
Selectie van gemaakt werk
Spreken en Spreektaal (docent dr. Alan Cienki)
o
Studiehandleiding (overzicht BB-site)
o
Opdrachten
Schrijven en Schrijftaal (docent prof. dr. Mike Hannay)
o
Tentamen 2011 inclusief normering en antwoordmodel
o
Tentamen 2012
o
Oefenopdracht en antwoordenmodel
Jaar 2:
• Taalkundige tekstanalyse (docent dr Alan Cienki)
o
Voorbeeld proeftentamen met uitwerking
o
Tentamen 18 december 2012 met antwoordmodel en normering
o
Herkansing 1 februari 2013 met antwoordmodel en normering
o
uitslagen
• Global English (alles opgevraagd; docent dr. Laura Rupp)
o
BB-site 2012-2013
o
Cursusbeschrijving
o
Toetsmatrijs voor eindpresentatie (25% van het eindcijfer)
o
Toetsmatrijs voor eindopdracht – WIKI (75% van het eindcijfer)
o
Eindopdracht WIKI (zie adres bij overzicht)
o
Selectie van gemaakte toetsen
• Taal en interactie (language and interaction, docent dr. Alan Cienki)
o
Studiehandleiding, inclusief informatie over toetsing en normering
o
Overzicht van de opdrachten (BB-site)
Jaar 3:
• Grammatica en ICT (docenten prof. dr. Mike Hannay en drs. Eric Akkerman)
o
Opdrachten en weekindeling
o
Analyse instructies en toelichting
• Advanced Language Skills (alles opgevraagd; docent dr. Bert Weltens)
o
Studiehandleiding
o
Opdrachten
o
Tentamen en hertentamen
o
Selectie van gemaakt werk
o
vakevaluatie
Bachelor: major Engelstalige letterkunde
Jaar 1:
• Poetry (docent prof. dr. Diederik Oostdijk)
212
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
•
•
o
Studiehandleiding
o
Toetsopdrachten
Novel (alles opgevraagd; docent dr. Anita Ragunath)
o
Studiehandleiding
o
Weekopdrachten
o
Tentamenvragen
o
Literatuur
o
Vakevaluatie cursusjaar 2011-2012
o
Selectie van gemaakt werk
Drama (docent dr. Roel van den Oever)
o
Studiehandleiding
o
Voorbeeld tentamen en antwoordmodel
o
Take home tentamen en antwoordmodel
o
Herkansing take home tentamen en antwoordmodel
Jaar 2:
• British Literature 1900-present (docent prof. dr. Diederik Oostdijk)
o
Studiehandleiding inclusief wekelijkse opdrachten en normering
o
Essay instructies
• American Literature 1900-present (alles opgevraagd; docent dr. Babs Boter)
o Studiehandleiding inclusief opdrachten
o Tentamenvragen
o Uitslagen
o Vakevaluatie
o Voorbeelden van gemaakte tentamens
• British and American Literature 1780-1900 (docent dr. Babs Boter)
o
Studiehandleiding inclusief opdrachten
o
Tentamenvragen
• Introduction to American studies (docent dr. Roel van den Oever)
o
Studiehandleiding
o
Voorbeeldtentamen en antwoordmodel
o
Take home tentamen en antwoordmodel
o
Herkansing take home tentamen en antwoordmodel
• American Film (alles opgevraagd; docent dr. Roel van den Oever)
o
Vakevaluatie cursusjaar 2011-2012
o
Syllabus, inclusief eindopdracht
o
Voorbeelden van gemaakte opdrachten
Jaar 3:
• Shakespeare adaptations (alles opgevraagd, docent dr. Roel van den Oever)
o
Studiehandleiding inclusief eindopdracht
o
Essay instructies
o
Vakevaluatie cursusjaar 2011-2012
o
Voorbeelden van gemaakt werk
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
213
•
Bachelor scriptiecolloquium Engelstalige letterkunde (docent dr. Roel van den Oever)
o
Studiehandleiding/ tijdpad
o
Checklist
Bachelor: major Nederlandse taalstudies
Jaar 1:
• Nederlands in de etalage (alles opgevraagd; docenten dr. Saskia Daalder, dr. Jan
Noordegraaf)
o
Studiehandleiding
o
Leerboeken
o
Syllabus
o
Vakevaluatie 2011-2012
o
Extra grammatica informatie
o
Extra grammatica oefeningen
o
Voorbeelden van oefeningen met uitwerkingen/ modelantwoorden
o
Selectie van gemaakt werk (grammatica) (tentamens)
o
Selectie van gemaakt werk (taalnormering) (werkstukken)
Jaar 2:
• Communicatie via teksten A (alles opgevraagd; docent dr. Maurice Vliegen)
o
Tentamen
o
Tentamennormering en uitslag
• Communicatie via teksten B (docent drs. Margreet Onrust)
o
studiehandleiding
o
Voorbeelden van opdrachten
o
Voorbeeld groepsopdracht en feedback van de docent
o
NB: voor dit vak wordt veel samengewerkt via Google docs. Daar zijn ook veel
voorbeelden van gemaakt werk te vinden. Via de aangegeven manier kan op deze
besloten site worden ingelogd
• Gesprekken aan het werk; werken aan gesprekken A (docenten drs. Marca Schasfoort; dr.
Tessa Charldorp)
o
Studiehandleiding
o
Tentamen
o
Hertentamen
o
4 voorbeelden van gemaakte tentamens
o
Antwoordmodel en puntentelling
o
Analyse van de toetsvorm
• Gesprekken aan het werk; werken aan gesprekken B (docenten drs. Marca Schasfoort; dr.
Tessa Charldorp)
o
Studiehandleiding
o
3 tussenopdrachten
o
Eindopdrachten
o
Nakijkmodel
o
2 voorbeelden eindwerkstukken met feedback
214
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
•
Toetsende statistiek (docent dr. Gerben Mulder)
o
Keuzeschema
o
Eindopdracht
o
Tentamen
o
Aanvullende informatie
Jaar 3:
• Inleiding Taalvariatie: tussen dialect en standaardtaal (alles opgevraagd; docent prof. dr.
Frans Hinskens)
o
Studiehandleiding
o
Powerpointpresentaties college 1, 2 en 3
o
Opdracht 2e college, nakijkrichtlijnen
o
Voorbeelden gemaakt werk
o
Opdracht 3e college
o
NB: het college is net van start gegaan in deze vorm, dus verder zijn er nog geen
gemaakte toetsen beschikbaar
• Digitale communicatie (alles opgevraagd, docent drs. Margreet Onrust)
o
Weekschema
o
Studiehandleiding, inclusief opdrachten en een eerste tussentoets
o
NB: dit is een nieuw college, verder is er nog geen materiaal beschikbaar, naast de
informatie die op de BB-site te vinden is
Bachelor: major Nederlandse letterkunde
Jaar 1:
• Literair historisch overzicht 1: Middeleeuwen (docent dr. Roel Zemel)
o
Studiehandleiding
o
Weekopdrachten met literatuur
o
Tentamen
o
Voorbeelden van gemaakt werk: tentamen en werkstuk
• Literair historisch overzicht 2: 1550-1830 (docenten prof. dr. Johan Koppenol en dr. Ton
van Strien)
o
Tentamen incl. antwoordmodel
o
Overzicht van de college- en tentamenstof
• Literair historisch overzicht 3: 1800-1940 (docent dr. Jacqueline Bel)
o
Programma inclusief huiswerkopdrachten
o
Proeftentamen
o
Tentamen
o
Herkansing
o
Antwoordmodellen
• Literair historisch overzicht 4: 1940-heden (docenten prof. dr. Ena Jansen, prof. dr. Ben
Peperkamp, dr. Arie Storm)
o
Voorbeeld van een announcement-reminder ivm huiswerkopdrachten en het
tentamen
o
Programma inclusief huiswerkopdrachten
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
215
•
•
o
Tentamen
o
Tentamen incl. antwoordmodel
Oudere Nederlandse letterkunde (alles opgevraagd, docenten dr. Fred de Bree, dr. Ton
van Strien, dr. Roel Zemel)
o
Dit vak is de afronding in periode 3 van de vakken literair historisch overzicht 1 en
2
o
Studiehandleiding (beknopt)
o
Voorbeelden van gemaakte werkstukken met feedback
Moderne Nederlandse letterkunde (docenten dr. Jacqueline Bel, prof. dr. Ben Peperkamp,
prof. dr. Ena Jansen)
o
Korte vakomschrijving
o
Informatie over de toetsing (werkstuk en presentaties) en beoordeling
Jaar 2:
• Contemporary literary culture (docenten prof. dr. Ena Jansen, dr. Jacqueline Bel, prof. dr.
Ben Peperkamp)
o
Programma inclusief huiswerkopdrachten
o
Proeftentamen vragen
o
tentamen
• Literaire teksten en benaderingen (docenten dr. Nelleke Moser, prof. dr. Ena Jansen)
o
Studiehandleiding incl. weekopdrachten, instructie voor werkstuk en voor tentamen
o
Tentamen met modelantwoorden
o
Proeftentamens met modelantwoorden
• Boekwetenschap en het literaire bedrijf (alles opgevraagd; docenten prof. dr. Johan
Koppenol, dr. Jacqueline Bel)
o
Studiehandleiding
o
Weekopdrachten
o
Voorbeelden van individuele opdrachten
o
Voorbeeldvragen tentamen
o
Tentamen
o
Uitslagen
o
Gemaakt werk
o
vakevaluatie
• Verdieping oudere letterkunde: deel A: Middeleeuwen (docent dr. Roel Zemel)
o
Studiehandleiding
o
Weekopdrachten
o
Collegestof
o
Tentamen
o
Vakevaluatie
• Verdieping oudere letterkunde: deel B (docent dr. Ton van Strien)
o
tentamen inclusief antwoordenmodel
Jaar 3:
• Werkcollege Middeleeuwen (docent dr. Roel Zemel)
216
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
•
•
o
Kort overzicht inhoud van het vak
o
Opdrachten
Werkcollege Renaissance: van rederijkerij tot renaissance (docent dr. Nelleke Moser)
o
Studiehandleiding incl. opdrachten en opdracht voor eindwerkstuk
Zuid-Afrikaanse letterkunde en geschiedenis (alles opgevraagd; docent prof. dr. Ena
Jansen)
o
Het programma inclusief huiswerkopdrachten
o
Werkstukopdracht
o
Vakevaluatie
o
Selectie van gemaakt werk
Bachelor: major Taalwetenschap
Jaar 1:
• Inleiding Taalwetenschap (alles opgevraagd, zie vakken algemeen deel)
• Inleiding syntaxis (docent dr. Hennie van der Vliet)
o
Opdrachten
o
Proeftentamen
o
Tentamen
o
Richtlijnen nakijken
• Kinder- en tweedetaalverwerving (alles opgevraagd; docent dr. Nel de Jong)
o
Vakbeschrijving
o
Studiehandleiding incl. literatuurlijst
o
Vakevaluatie
o
Toetsmatrijs
o
Tentamen
o
Selectie van gemaakt werk
• Inleiding taalontwikkelingsstoornissen (docent dr. Petra Bos)
o
Vakbeschrijving
o
Voorbeeldvragen
o
Tentamen
o
Antwoordmodel
Jaar 2:
• Taalverwervingstheorieën (alles opgevraagd; docent dr. Nel de Jong)
o
Vakbeschrijving
o
Studiehandleiding incl. literatuurlijst
o
Vakevaluatie
o
Richtlijnen voor presentatie
o
Richtlijnen voor eindopdracht
o
Beoordelingsformulier voor presentaties (ook door medestudenten ingevuld)
o
Selectie van gemaakt werk
• Inleiding taalleerproblemen (docent dr. Petra Bos)
o
Vakbeschrijving
o
Tentamen
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
217
•
•
o
antwoordmodel
Spreken en horen (docent prof. dr. Martine Coene)
o
Studiehandleiding
o
Voorbeelden practica spreken en horen
o
Oefententamen
o
Tentamen
o
Hertentamen
Semantiek (docent dr. Hennie van der Vliet)
o
Wekelijkse opdrachten
o
Take-home tentamen
Jaar 3:
• Het computationele lexicon (alles opgevraagd, docent dr. Hennie van der Vliet)
o
Opdrachten en voorbeelden van gemaakt werk
o
Resultaten
o
Eindopdracht en voorbeelden van gemaakt werk
o
Take-home tentamen en voorbeelden van gemaakt werk
o
Voor de vakbeschrijving, doelen, literatuur, powerpoints etc zij verwezen naar de
BB-site
• Taaltypologie (docent prof. dr. Lourens de Vries)
o
Vakbeschrijving
o
Weekopdrachten
o
Tentamen
• Woordenschatverwerving in de tweede taal (docent dr. Nel de Jong)
o
Vakbeschrijving
o
Richtlijnen presentatie
o
tentamen
• Vreemde talen onderwijzen (alles opgevraagd; docent dr. Petra Bos)
o
Cursusbeschrijving
o
Studiehandleiding inclusief literatuurverwijzingen
o
Kopieën van vakevaluaties
o
Selectie van gemaakt werk
o
Beoordelingsformulier bij de eindopdrachten
o
Handboek: moderne vreemde talen in de onderbouw
Bachelor: major Literatuurwetenschap
Jaar 1:
• Inleiding Literatuurwetenschap (alles opgevraagd; zie vakken algemeen deel)
• Tekstanalyse (docent dr. Nelleke Moser)
o
Studiehandleiding incl. toelichting bij de toetsen en proeftentamenvragen
o
(proef)tentamens en antwoordmodellen
• Capita uit de esthetica: hoog en laag en mooi en lelijk (alles opgevraagd, docent Wouter
Schrover, MA (promovendus)
o
Tekst studiegids
218
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
o
o
o
o
o
o
o
o
Studiehandleiding
Document met diverse opdrachten/ leesvragen
Literatuur, voor zover niet op de BB-site te vinden
Vakevaluatie 2011-2012
Tentamen hoog/ laag 2012, inclusief antwoordmodel en gemaakte tentamens
Hertentamen hoog/ laag 2012, inclusief antwoordmodel en gemaakte tentamens
Huiswerktentamen mooi/ lelijk 2012 (geen gemaakt werk beschikbaar)
Huiswerktentamen mooi/ lelijk 2012, inclusief gemaakte tentamens
Jaar 2:
• Ontwikkelingen in de literatuurwetenschap (alles opgevraagd; docent prof. dr. Dick
Schram en Leon van Schoonneveldt, MA (promovendus))
o
Studiehandleiding incl. opdrachten en proeftentamen, deel 1 en deel 2
o
Tentamen deel 1
o
Take-home tentamen deel 2
o
Selectie van gemaakt werk
Jaar 3:
• Art and Society (alles opgevraagd; docent Leon van Schoonneveldt, MA, promovendus)
o
Studiehandleiding 2012-2013, inclusief weekopdrachten en uitleg bij eindwerkstuk
en groepspresentaties (nog geen eindwerken beschikbaar: college is net gestart)
o
Studiehandleiding 2011-2012
o
Vakevaluatie 2011-2012
o
2 voorbeelden van gemaakt werk met feedback van docent
• Meesterwerken (alles opgevraagd; docent dr. Marjolein van Tooren ea)
o
Studiehandleiding
o
Deeltentamens 1 en 2
o
Vakevaluatie (2011-2012)
o
Modelantwoorden deeltentamen 1 met selectie van gemaakt werk
o
uitslagen
• Creatief schrijven (alles opgevraagd, docent dr. Arie Storm)
o
Toelichting op het vak
o
James Wood: hoe fictie werkt
o
Stof uitgedeeld op het college
o
Tentamen
o
Gemaakt werk
• Stage
o
Voorbeeld van een stageverslag (Bachelor); begeleider prof. dr. Dick Schram
Bachelor: major Spaans
Opgevraagd:
Jaar 3:
• Variacion y cambio en español (alles opgevraagd; docent dr. Fleur van der Houwen)
o
Studiehandleiding
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
219
o
o
Handboek
Voorbeelden van gemaakt werk
Master Taalwetenschappen (verplichte onderdelen)
Algemeen deel
• opzet voor de nieuwe module Linguistic Research (opgevraagd; docenten prof. dr.
Lourens de Vries; prof. dr. Martine Coene, prof. dr. Leo Wetzels)
Programma Toegepaste taalwetenschap
• Didactiek NT2 (alles opgevraagd; docent dr. Nel de Jong)
o
Vakomschrijving
o
Selectie van portfolio’s van studenten
• ICT leer- en begeleidingsmateriaal (alles opgevraagd; docent drs. Eric Akkerman)
o
Vakomschrijving
o
Toelichting bij het materiaal
o
Studiehandleiding
o
Rooster/ werkwijzer
o
Opdrachten
o
Beoordelingsformulier eindopdracht
o
Selectie van gemaakte eindopdrachten
• Statistiek voor gevorderden (docent prof. dr. Martine Coene)
o
Planning collegereeks
o
Tentamenopgaven
o
Tentamen met datasets
• Specifieke taalontwikkelingsstoornissen en meertaligheid (docenten prof. dr. Martine
Coene en dr. Petra Bos)
o
Vakomschrijving
o
Aanwijzingen tbv eindopdracht
o
Practicum transcriberen en analyseren
o
Studiehandleiding meertaligheid
o
Opzet wikipagina en instructies voor de wikipagina
o
Beoordelingsformulier wikipagina
• Taal- en gehoorstoornissen (docent prof. dr. Martine Coene)
o
Vakomschrijving
o
Opdrachten
o
Voorbeelden van gemaakt werk (webpagina’s)
o
Voorbeeld van een oefenreeks
• Dyslexie en orthodidactiek van het taalonderwijs (alles opgevraagd; docent dr. Petra Bos)
o
Cursusbeschrijving
o
Studiehandleiding incl. literatuurverwijzingen
o
Reader
o
Selectie van gemaakt werk
o
Beoordelingsformulier bij eindopdrachten
o
Handboek: orthodidactiek van het Engels
220
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
Programma Taaltheorie en taalbeschrijving
• Articulatory Phonetics and Typology of sounds (docent prof. dr. Lourens de Vries)
o
Vakomschrijving
o
Tentamen fonetiek
o
Tentamen typology of sounds
• Describing Morphosyntax (alles opgevraagd; docent dr. Wilco van den Heuvel)
o
Vakbeschrijving
o
Studiehandleiding
o
Collegemateriaal
o
Matrix eindtermen
o
Mondelinge evaluatie van het vak
o
Evaluatiecriteria kort paper
o
Vier voorbeelden van korte papers
o
Opdracht eindwerkstuk
o
Voorbeelden van eindwerkstukken
o
Voorbeelden van eindpresentaties
• Anthropological Linguistics (docent prof. dr. Lourens de Vries)
o
Vakbeschrijving
o
Studiehandleiding
o
Voorbeelden van mondelinge tentamens (beoordeling)
o
Selectie van gemaakte eindwerkstukken
• Working sessions in Bible translation (alles opgevraagd; docenten prof. dr. Lourens de
Vries, dr. Janet Dyk)
o
Vakbeschrijving
o
Matrix eindtermen
o
Instructies voor paper (valentieonderzoek)
o
Stof college 1
o
Selectie van gemaakt werk met feedback docent
Programma Franse taalkunde
• Analyse du discourse (alles opgevraagd; vervangen door een tutorial)
• Phonologie et morphologie des langues romanes (docent prof. dr. Leo Wetzels)
o
Het college is in 2012-2013 niet doorgegaan (een student; college vervangen door
tutorial), daarom is hier het materiaal van het cursusjaar 2011-2012 beschikbaar
gesteld: Romaanse taalkunde
o
Studiehandleiding
o
Handboek
o
Evaluatie
o
Voorbeelden gemaakte werkstukken
• Werkgroep literair vertalen (alles opgevraagd, docent dr. Marjolein van Tooren; ligt bij
Franse Letterkunde)
o
Studiehandleiding
o
Literatuur zoals gebruikt voor het college (artikelen en boeken)
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
221
o
o
Opdracht
Voorbeelden van gemaakt werk met feedback van de docent
Master Letterkunde (verplichte onderdelen)
Algemeen deel
• Literature and Society (alles opgevraagd; coördinator prof.dr. Ena Jansen)
o
Informatie aan collega’s ivm de voorbereiding
o
Opzet van de introductie (week 1) (als aanvulling op de gegevens op de BB-site)
o
Voorbeelden van gemaakte huiswerkopdrachten
o
Tentamen
o
Gemaakte tentamens
Programma Nederlandse letterkunde
• Masterverdieping Letterkunde (alles opgevraagd; docenten prof. dr. Johan Koppenol,
prof. dr. Ena Jansen)
o
Studiehandleiding inclusief huiswerkopdrachten
o
Dossiers van studenten
• Werkcollege concepties van liefde in de middeleeuwse roman (docent dr. Roel Zemel)
o
Vakomschrijving
o
Opdrachten
• Het literaire veld, theorie en praktijk (alles opgevraagd, ook bestemd voor het programma
Literaire vorming en Literair veld; docenten prof. dr. Dick Schram en dr. Jacqueline Bel)
neergelegd bij ‘Literaire vorming en Literair veld’
o
Studiehandleiding
o
Voorbeeldvragen tentamen
o
Tentamen
o
Tentatieve antwoorden
o
Cijferlijst tentamen en eindcijfer
o
Een enveloppe met gemaakte tentamens
o
Materiaal door gastsprekers meegebracht en besproken
o
Handboek Dorleijn en Van Rees: de productie van literatuur
• Werkcollege Renaissance literatuur en visuele cultuur/ Renaissance Literature and Visual
Studies (docent dr. Nelleke Moser)
o
Studiehandleiding, inclusief opdrachten en instructies voor het eindwerkstuk
• Werkcollege moderne letterkunde receptie van Bernlefs Hersenschimmen (alles
opgevraagd, docent Wouter Schrover, MA (promovendus)
o
Begeleidend schrijven
o
Tekst studiegids
o
Studiehandleiding
o
Diverse opdrachten
o
Literatuur die niet op de BB-site te vinden is
Programma Literatures in English
• Screenwriting (docent dr. Roel van den Oever)
222
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
•
•
•
o
Studiehandleiding inclusief eindopdracht
Literature vizualized (docent prof. dr. Diederik Oostdijk)
o
Studiehandleiding
o
Opdrachten
Visual art and the American poet (alles opgevraagd; docent prof. dr. Diederik Oostdijk)
o
Studiehandleiding
o
Overzicht gebruikt materiaal
o
Opdrachten
o
Schema voor presentaties en referenten
Fiction and film (docent dr. Roel van den Oever)
o
Studiehandleiding, inclusief eindopdracht
o
Voorbeeld van gemaakt werk (gebruikt in college als illustratie)
Programma Franse letterkunde
• Werkgroep literair vertalen (alles opgevraagd, docent dr. Marjolein van Tooren)
o
Studiehandleiding
o
Literatuur zoals gebruikt voor het college (artikelen en boeken)
o
Opdracht
o
Voorbeelden van gemaakt werk met feedback van de docent
• Le retour du roman de peintre (docent dr. Marjolein van Tooren)
o
Studiehandleiding inclusief eindopdracht
• Werkgroep Christine de Pizan et le Roman de la Rose (alles opgevraagd; docent dr. Janet
van der Meulen)
o
Studiehandleiding; opzet van het college
o
Plan d’article
o
Bibliografie
o
Opdrachten
o
Deelnemers
o
Verslag evaluatiegesprek
o
Bijdragen van de deelnemers aan het gezamenlijke artikel
Programma Literaire vorming en literair veld
• Jeugdliteratuur (docent prof. dr. Dick Schram)
o
Studiehandleiding
o
Voorbeelden van gemaakt werk
• Het literaire veld, theorie en praktijk A en B(alles opgevraagd, ook bestemd voor het
programma Literaire vorming en Literair veld; docenten prof. dr. Dick Schram en dr.
Jacqueline Bel)
o
Studiehandleiding
o
Voorbeeldvragen tentamen
o
Tentamen
o
Tentatieve antwoorden
o
Cijferlijst tentamen en eindcijfer
o
Een enveloppe met gemaakte tentamens
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
223
•
•
224
o
Materiaal door gastsprekers meegebracht en besproken
o
Handboek Dorleijn en Van Rees: de productie van literatuur
Literaire socialisatie (docent prof. dr. Dick Schram)
o
Studiehandleiding
o
Voorbeelden van gemaakt werk
Stage literatuurwetenschap
o
2 voorbeelden van stageverslagen (Master)
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
Bijlage 8: Onafhankelijkheidsverklaringen
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
225
226
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
227
228
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
229
230
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
231
232
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
233
234
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
235
236
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
QANU /Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam
237