Actualisering van het verkavelingsplan voor het oostelijk deel van

\ R 3 0 5/8 1
fr *
Actualisering van het verkavelingsplan voor het oostelijk deel
van Zuidelijk Flevoland
een structuurschets voor het landelijke gebied van Zuidelijk Flevoland
inisterie van Verkeer en Waterstaat
ijksdienst voor de IJsselmeerpolders
irectie Zuiderzeewerken
Dvember 1981
51/81
ACTUALISERING
Actualisering van het verkavelingsplan voor het oostelijk deel
van Zuidelijk Flevoland : een structuurschets voor het landelijk gebied van Zuidelijk Flevoland / Ministerie van Verkeer
en Waterstaat, Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders, Directie
Zuiderzeewerken.
- Lelystad : RIJP [etc], 1981. - 142 p. : krt. ; 21 cm obl.
concept. - WOB-advies
Sign.: Zll-d5 V&W
1 Actualisering... 2 Rijksdienst...
3 Directie...
711.163
627.532.3(261.262)FLEVOIAND
T01431
Actualisering van het verkavelingsplan voor het oostelijk deel
van Zuidelijk Flevoland
een structuurschets voor het landelijke gebied van Zuidelijk Flevoland
Ministerie van Verkeer en Waterstaat
Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders
Directie Zuiderzeewerken
november 1981
Inhoud
blz.
I
INLEIDING
5
II
TERUGBLIK
7
III RANDVOORWAARDEN EN UITGANGSPUNTEN
IV
V
11
111.1
Plangebiedsbegrenzing
13
111.2
Fysische gesteldheid
14
111.3
Bodemgebruik
23
111.4
Formele planvorming in het plangebied
29
111.5
Ruimteaanspraken en richtlijnen
31
111.6
Het regionale kader
35
111.7
De ordening van funkties
39
PLANASPEKTEN
43
IV.1
Landbouw
45
IV.2
Bos en bosbouw
57
IV.3
Natuur
65
IV.4
Recreatie
81
IV.5
Bevolking, werkgelegenheid en verzorgingssituatie
95
IV.6
Verkeer en vervoer
105
IV.7
Bijzondere onderwerpen
111
IV.8
Nutsvoorzieningen
117
IV.9
Milieuhygiënische maatregelen
119
PLANBESCHRIJVING
123
V.l
Planvorming
125
V.2
De deelgebieden
127
V.3
Oppervlakteverdeling
137
V.4
Geldelijke consequenties van het plan
139
3
I. Inleiding
scheiden naar een aantal aanvangsbestemmingen en, vanwege het open
karakter van het plan, een aantal mogelijke ontwikkelingen in een
Op 28 mei 1968 is Zuidelijk Flevoland als vierde IJsselmeerpolder, na
later stadium.
de Wieringenneer (1930), de Noordoostpolder (1942) en Oostelijk Flevoland (1957), drooggevallen. Daarmee werd bijna 43.000 ha aan landop-
De inrichting van het oostelijke deel van Zuidelijk Flevoland is in-
pervlakte aan Nederland toegevoegd.
middels zover voortgeschreden dat het gebied het pioniersstadium,
De aanvankelijke basis voor de inrichting van de polder was het in
waarin het voorlopige bodemgebruik overheerst, voor een belangrijk
1961 opgestelde "Structuurplan voor de IJsselmeerpolders". Als nadere
deel al achter zich heeft gelaten.
uitwerking daarvan werd enige jaren voor het droogvallen van Zuidelijk
De polder is geen onbeschreven blad meer maar draagt zelf veel gege-
Flevoland begonnen met het maken van het "Verkavelingsplan voor het
vens aan voor de verdere ontwikkeling.
oostelijke deel van Zuidelijk Flevoland" dat in 1968 door de toenma-
Omdat zich in de periode sinds de goedkeuring van het verkavelingsplan
lige Minister van Verkeer en Waterstaat na overleg met betrokken in-
in en buiten het plangebied een aantal, ontwikkelingen hebben voorge-
stanties en gehoord de Staten Generaal werd goedgekeurd. Dit plan be-
daan en beleidsinzichten zijn gewijzigd, dient zich op dit moment de
treft de gehele polder exclusief het zuidwestelijke stedelijke gebied
noodzaak aan om te komen tot een actualisering van het vigerende ver-
(nu Almere). Destijds werd besloten voor dit stedelijke gebied een
kavelingsplan.
apart structuurplan te maken gezien de geheel eigen problematiek die
daarbij een rol speelt.
Deze actualisering zal plaatsvinden door het opstellen van een structuurschets voor het landelijke gebied van Zuidelijk Flevoland en de
De inrichting van het oostelijke deel van Zuidelijk Flevoland heeft
aangrenzende randmeren voor zover deze behoren tot het gebied van het
sindsdien plaatsgevonden op basis van het verkavelingsplan uit 1968,
openbaar lichaam Zuidelijke IJsselmeerpolders.
dat kan worden bestempeld als een open plan. Het had in eerste instan-
In tegenstelling tot het vigerende verkavelingsplan zal deze struc-
tie tot doel een kader te scheppen voor de primaire werken, die na en
tuurschets niet slechts een aantal mogelijke ontwikkelingen, volgend
deels kort voor het droogvallen moesten plaatsvinden, zoals de bouw
op de primaire inrichting, moeten aangeven, maar een definitiever
van de gemalen, het graven van de hoofdafwateringsvaarten en het ove-
ruimtelijke beeld van functies en bestemmingen moeten bevatten. Naar
rige afwateringssysteem, de verkaveling en een primair ontsluitings-
de aard van een structuurschets zullen de bestemmingen in het algemeen
stelsel. Tevens zijn in dit plan echter de hoofdbestemmingen van de
een globaal karakter dragen en ruimte laten voor nadere detaillering
verschillende delen van het plangebied aangegeven. Deze werden onder-
en uitwerking. Deze zullen plaatsvinden in de vorm van inrichtings—
plannen voor de verschillende gebieden en worden vastgelegd in de
De achterliggende structuurschets is opgebouwd uit een toelichtende
plannen tot regeling der bebouwing en der bestemming van gronden con-
nota en een plankaart. Gezien de noodzakelijke globaliteit van het
form artikel 11 van de Wet Openbaar Lichaam (1955). Daarbij dient te
plan dient aan de toelichting een relatief zwaar belang te worden ge-
worden aangetekend dat een deel van het plangebied reeds is ingedeeld
hecht vooral met het oog op de programmatische informatie daarin, die
bij de gemeente Lelystad (per 1-1-1980), die aldaar direct verantwoor-
niet alleen in de kaart tot uiting kan komen.
delijk is voor de ruimtelijke ordening.
In de toelichtende nota wordt begonnen met een terugblik op planvor-
Daardoor kan de goedkeuring van deze structuurschets door de minister
ming voor het gebied in het verleden. Daarna wordt aandacht besteed
van Verkeer en Waterstaat slechts de niet-gemeentelijk ingedeelde
aan de randvoorwaarden en uitgangspunten voor de planvorming. Vervol-
gronden betreffen.
gens worden in afzonderlijke hoofdstukken de belangrijkste planaspecten aan de orde gesteld. Het laatste hoofdstuk ten slotte bestaat uit
Ondanks het feit dat een structuurschets een betrekkelijk omlijnd en
grotendeels op definitief grondgebruik gericht karakter zal dragen,
blijven toekomstgerichtheid en flexibiliteit toch ook belangrijke
doelstellingen voor dit plan. Naast het handhaven van ruimtelijke reserveringen voor bij voorbeeld stedelijk uitbreidingen, bijzondere
doeleinden wegenaanleg of toekomstige recreatieve ontwikkelingen kunnen deze doelstellingen mede worden verwezenlijkt door het aanbrengen
van een zodanige zonering van hoofdfuncties dat ook op langere termijn, milieuconflicten worden geminimaliseerd en mede daardoor vrijheid van ontwikkeling wordt «geoptimaliseerd.
Ook binnen de hoofdbestennningen zal worden gestreefd naar het inbouwen
van ontwikkelingsvrijheid onder meer in de vorm van mogelijkheden tot
intensivering en tot aanpassing aan nieuwe ontwikkelingen.
Dit Jcan onder meer tot uiting komen in de omvang van uit te geven
agrarische bedrijven alsmede de schaal en inrichting van bos- en natuurgebieden.
6
een beschrijving van het plan.
hoofdweg (rijks- of provinciale weg)
verbindingsweg
mogelijke uitbreiding hoofdweg
figuur
lMedemblik>
2
v Tweede Nota Ruimtelijke Ordening;
ruimtelijke structuurschets
omstreeks 2000
*ÏU
N
1 /
/
/>
ruimtelijke eenheden binnen het s t a d s g e w e s t van om en nabij 5 0 0 0 inwoners
ruimtelijke eenheden binnen het s t a d s g e w e s t van om en nabij 15000 inwoners
. Kampen
ruimtelijke eenheden binnen het s t a d s g e w e s t van om en nabij 6 0 0 0 0 inwoners
\
> ^ — 1
industrie of haven
Zwolle
X
/
X
\
/
X
stadspark
stadsgewestpark
y
park- en w a t e r s p o r t g e b i e d van
betekenis
/
•K
\ Amsterdam!
park- en w a t e r s p o r t g e b i e d van nationale
betekenis
Harderwijk
\
boslandschap
\
7
Weestill
"O.
open
landschap
Buss
Apeldo
S~
hoofdweg
H iluersurr
spoorweg
O
\
< *
regionale
steden oude land
II. Terugblik
komen van het aaneengroeien van de afzonderlijke steden in de steden-^
ring.
Alvorens in te gaan op de randvoorwaarden, uitgangspunten en andere
De groeikracht van de Randstad diende daartoe naar buiten te worden
bouwstenen voor de gemaakte structuurschets, is het goed om in het
gericht en te resulteren in de uitbreiding van een aantal middelgrote
kort een overzicht te geven van ruimtelijke plannen uit het recente
bestaande steden, dan wel de ontwikkeling van nieuwe kernen.
verleden, waarin ideëen werden ontvouwd ten aanzien van de gewenste
Ten behoeve van de overloop uit de Noordvleugel van de Randstad worden
functies en ruimtelijke structuur in het landelijke gebied van Zuide-
in dit verband Lelystad, een B-kern in de Markerwaard en enkele kernen
lijk Flevoland. Daarmee wordt een historisch perspectief zichtbaar,
langs Gooi- en Eemmeer genoemde Men ging er destijds van uit dat de
waaruit blijkt dat er in de loop der tijd een aantal wijzigingen in de
Markerwaard eerder zou worden drooggelegd dan Zuidelijk Flevoland.
planvorming hebben plaatsgevonden, maar ook dat er een aantal constan-
De overloop zou plaats moeten vinden langs assen die worden onder-
te planelementen zijn, die samenhangen met de specifieke potenties van
steund door weg- en railinfrastructuur; uit deze tijd dateert de ge-
(delen van) het gebied.
projecteerde spoorlijn Amsterdam-Lelystad.
Het belangrijkste plan is uiteraard het Verkavelingsplan voor het oos-
In de nota worden- de IJsselmeerpolders oek van belang geacht als re-
telijke deel van Zuidelijk Flevoland, waarvan deze structuurschets een
creatief opvanggebied voor de Randstad.
herziening is. Aan dit plan zal dan ook de meeste aandacht worden be-
Ongeveer gelijktijdig met de Eerste Nota Ruimtelijke Ordening (1960)
steed.
verschijnt "Een Structuurplan voor de Zuidelijke IJsselmeerpolders"
(1961) van de Dienst der Zuiderzeewerken (figuur 1 ) , dat een regionale
De betekenis van het Zuiderzeeproject wordt in oorsprong gekarakteri-
uitwerking is van die Eerste Nota Ruimtelijk Ordening. In dit struc-
seerd door beveiliging tegen overstroming en landaanwinning ten behoe-
tuurplan is een stedelijke uitstralingszone- aangegeven langs het Oost-
ve van voedselvoorzieningen en agrarische werkgelegenheid.
vaardersdiep.- In deze zone diende ruimte te zijn voor ongeveer een
Met het verschijnen van de nota "De ontwikkeling van het westen des
half miljoen mensen. In Flevoland werd daarom naast Lelystad nog voor
lands" (1958) wordt voor het eerst een integrale visie op de rol van
1980 rekening gehouden met een stedelijk gebied in het zuidwesten van
de IJsselmeerpolders in de nationale ruimtelijke ordening gegeven.
deze polder. Tussen beide stedelijke gebieden ligt in het structuur-
Deze rol wordt vooral in relatie gebracht met de gewenste ontwikkeling
plan een overgangsgebied met een vooralsnog agrarische bestemming. Het
van de Randstad, waarvoor een beleid wordt voorgesteld dat met name
gehele oostelijke deel van Zuidelijk Flevoland wordt gezien als een
gericht is op het open houden van de centrale open ruimte en het voor-
agrarisch gebied met daarin een centraal gelegen regionale verzor-
7
gingskern (B-kern). De oevers van de randmeren en de daaraan grenzen-
niet-agrarische functies, die bij een ligging aan het randmeer in de
de, deels zandige, oeverzones in de polder krijgen in het structuur-
nabijheid van de recreatiegebieden optimaal kunnen worden vervuld.
plan een recreatieve bestemming, terwijl voor het eerst ook de wenselijkheid van het behoud van een aantal unieke biotopen in de vorm van
Enkele jaren voor het droogvallen van Zuidelijk Flevoland wordt begon-
natuurgebieden wordt aangegeven.
nen met het opstellen van een "Verkavelingsplan voor het oostelijke
In dit Structuurplan wordt ook voor het eerst een structurele visie
deel van Zuidelijk Flevoland" dat in 1966 verscheen en in 1968 werd
gegeven op het wegennet in het IJsselmeergebied. Bij het vormen van
vastgesteld. In de Inleiding werd reeds aangegeven dat dit een open
deze visie heeft de bijdrage die het wegennet kan leveren aan de ont-
plan is, dat in de eerste plaats een basis heeft gevormd voor de pri-
wikkeling van de polders en het omringende oude land ten grondslag ge-
maire inrichtingswerken in de polder en daarnaast een aantal mogelijke
legen. Een aantal noord-zuid-verbindingen hebben een duidelijke func-
verder ontwikkelingen aangaf. Daarbij is voortgebouwd op het Struc-
tie ten behoeve van het uitstralingsbeleid, maar dienen evenals de
tuurplan voor de Zuidelijke IJsselmeerpolders (1961).
opgenomen oost-westverbindingen ook ter ontsluiting van afgezonderd
De ontwikkelingen in de verschillende delen van het plangebied zijn in
gelegen delen van het land en ontlasting van het wegennet op het oude
het verkavelingsplan gekarakteriseerd door een beperkt aantal algemene
land*
bestemmingen (zie figuur 3 ) .
In navolging van het genoemde Structuurplan voor de Zuidelijke IJssel-
De in 1966 verschijnende Tweede Nota Ruimtelijke Ordening (figuur 2)
meerpolders is er sprake van een drietal zones die elk een duidelijk
sluit wat betreft Flevoland nauw aan bij het Structuurplan voor de
verschillende ontwikkeling zullen doormaken, welke voortvloeit uit de
Zuidelijke IJsselmeerpolders. Het oostelijke deel van Zuidelijk Flevo-
ligging ten opzichte van het omliggende gebied en de specifieke ont-
land wordt aangemerkt als open in hoofdzaak agrarisch landschap.
wikkelingspotenties binnen deze zones.
De randmeerzone krijgt in de Tweede Nota een betekenis als park- en
In de eerste plaats is er de zone tussen het Oostvaardersdiep en de
watersportgebied van regionale en nationale betekenis, waarin ook een
Lage Vaart. Deze zone wordt gezien als een overgangsgebied tussen de
woonkern tegenover Harderwijk is opgenomen. Met de bouw daarvan zou
stedelijke polen Lelystad en Almere, dat door de ligging aan het diepe
voor 1975 kunnen worden aangegeven en de kern zou ruimte kunnen bieden
vaarwater van het Oostvaardersdiep en de ruime aanwezigheid van hoofd-
aan 15-25.000 inwoners. De centraal gelegen B-kern komt niet meer voor
infrastructuur (wegen, spoorlijn) tussen de aangrenzende stedelijke
in de Tweede Nota; daarmee wordt het principe van de midden in het
gebieden een bijzondere potentie heeft voor industriële ontwikkelin-
verzorgingsgebied gelegen verzorgingskern losgelaten ten behoeve van
gen. Na een aanvankelijke agrarisch grondgebruik in de gehele zone
8
figuur 3
Flevoland - zuidelijk gedeelte
schaal 1:150.000
Verkavelingsplan 1968; algemene
bestemmingen
aanvankelijke o n t w i k k e l i n g
IJmeer
bos, open b e p l a n t i n g ,
Wolder
natuurgebied
wijd
Almere
mogelijke ontwikkeling in latere fasen
^ L n
Gooimeer
D
O Q D
^ ^ ^ f n D ü n O D Q Q D
• Q n
a o n a a D
n a a p a P
•
o a n c i
•
a
a
o
D
a
p
a
a
a
a
p
n
a
a
a
n
D D o D
ü a P Q
n o n a
c i o n P
a
D
p
D
•
C*
P*d
- J D P D
n o o •
a
o % ö • a a
o a A p D P D o
a D
•»a a o D
ö o n o ^ J a a n
D
•
a a
n
a o
a n
bewoning
n D a D D D D D a n a n D D D B n a a a a
•
a D a n D D D D D D n a D D i ^ D a D a a
D D D D D a n D D D a o a a D
n*p • o • •
•
• D P O P P a t f a p n p n o a
recreatie, b e w o n i n g
• • • D n D a n l ö a . o o a o a
n a a o a D a D
l a
o
•
o p •
a
i n d u s t r i e , b e w o n i n g , recreatie
primaire w e g
_ — _ _ _
THSU
J J gpakenburg
secundaire w e g
zijn in het verkavelingsplan de industriële ontwikkeling vooralsnog
natuurgebied en (tijdelijke) landbouw.
voorzien in een ca. 3 km brede strook langs het Oostvaardersdiep.
Tevens is reeds in een vroeg stadium de bouw van een woonkern aan het
Deze ontwikkeling wordt geacht zich niet verspreid, maar duidelijk ge-
Wolderwijd voorzien. Het tijdstip van ontwikkeling van deze woonkern
concentreerd vanuit de stedelijke gebieden in te zetten en wordt bij
alsmede de plaats daarvan hangen samen met de start van de uitgifte
voorbaat gestructureerd door het aanbrengen van groene bufferzones
van landbouwbedrijven in het meest oostelijke deel van de polder.
loodrecht op de Oostvaardersdijk. Voor een latere fase wordt er reke-
Tevens wordt de plaats bepaald door de grotere kans op een veelzijdi-
ning mee gehouden dat ook de aansluitende zone tot de Lage Vaart bij
ger ontwikkeling van deze woonkern dan bij situering in het middenge-
de industriële ontwikkelingen zal worden betrokken. In deze. zone zal
bied van de polder. Een wervend woonklimaat wordt belangrijk geacht
echter ook ruimte (dienen te) zijn voor een of meer bewoningskernen- en
voor het bereiken van een voldoende bevolkingsomvang voor een optimale
recreatiegebieden-.
verzorgingsfunctie. Deze aanvankelijke ontwikkelingen vormen een basis
Het centrale deel van het plangebied,_ gelegen tussen Hoge en Lage
voor mogelijke ontwikkelingen in latere fasen die een verdere uitbouw
Vaart, Knardijk en- het zuidwestelijke stedelijke gebied, wordt een
van de recreatieve mogelijkheden en de ontwikkeling van bewoningsvor-
blijvende agrarische bestemming toegekend en zal in aansluiting op het
men omvatten. De nadere profilering van óeze
agrarisch gebied van Oostelijk Flevoland moeten uitgroeien tot het
duidelijk naar latere fasen verschoven afhankelijk van ée dan geldende
agrarische hart van Zuidelijk- Flevoland.
situatie. Ingegeven door de wens om in de polder aansluiting te vinden
Om te komen tot een zekere structurering van deze grote open ruimte
bij het open landschap van het gebied tussen Huizen en Nijkerk draagt
zijn centraal een- aantal boscomplexen van beperkte omvang geprojecteerd terwijl tevens door middel van bosinplant aan de zuidrand landschappelijke aansluiting wordt verkregen op het bosrijke landschap van
de zuidrand van de polder»
woonvormen wordt echter
de beplanting in het westelijke deel eea meer open karakter.
Tevens wordt in dit westelijk deel langs het Eemmeer een open- natuurgebied- voorzien.
Een belangrijk onderdeel van het verkavelingsplan is het ontwerp voor
eea stelsel van hoofdwegen en secondaire wegen. De hoofdwegen vallen
Be zuidlob van de polder heeft in het verkavelingsplan een overwegend
uiteen in een tweetal noordwest-zuidoost verlopende verbindingen.
recreatieve bestemming. Een en ander staat uiteraard in direct verband
De meest zuidelijke daarvan (R.W. 30) verzorgt de verbinding Noord-
met aanwezigheid van de randmeren en de stranden/voorlanden daarlangs.
Holland-Markerwaard-oostelijk Nederland; de noordelijke is gesitueerd
De aanvankelijke ontwikkeling van de zuidlob wordt gekenmerkt door de
nabij de Knardijk en vormt de koppeling Harderwijk-Lelystad-Marker-
aanleg van bos en andere vormen van beplanting, de ontwikkeling van
waard en verder.
9
Tussen deze beide hoofdwegen is nog een reservering opgenomen voor een
Het landschapsplan is gericht op het aanbrengen van een duidelijke
aanvullende hoofdweg waarvan de realisering sterk is gekoppeld aan de
differentiatie in landschapstypen binnen het gebied en mede daardoor
ontwikkeling van het Oostvaardersdiepgebied en de Markerwaard.
op optimale mogelijkheden tot oriëntatie.
In zuidwest-noord-oostelijke richting is een hoofdweg geprojecteerd
(R.W. 6) als verbinding tussen Amsterdam; Almere; Lelystad en het
noorden van het land. Aansluitend op R.W. 30 is, ten slotte, een
hoofdweg (R.W. 22, nu R.W. 27) geprojecteerd in de richting van
Utrecht en het midden van het land.
Het stelsel van secundaire wegen dient allereerst de belangrijkste
woon- en werkgebieden binnen de polder en in de directe omgeving daarvan met elkaar té verbinden.
In het verkavelingsplan is als uitgangspunt gesteld dat het hoofdwegenstelsel gefaseerd kan worden in afhankelijkheid van de toename van
de verkeersbehoefte
Ten aanzien van dë landschapsvorming in het plangebied wordt er iri het
verkavelingsplan van uitgegaan dat deze een belangrijke functie vervult bij het maken van het verkavelingsplan. Het landschapsplan is
daarmee geen aankleding van het verkavelingsplan maar draagt ruimtelijk-structurele uitgangspunten aan naast de overige, meer technischrationele uitgangspunten. De eerder genoemde openheid in de richting
van de Eemvallei en de Gelderse Vallei is daarvan een voorbeeld.
Bij de verdeling van de ruimte wordt veel betekenis gehecht aan de
werking van forse boscomplexen, beplanting van de structuurbepalende
wegen en het regelmatige patroon van boerderijerven met de daarop aanwezige erfbeplanting.
10
III. Randvoorwaarden en uitgangspunten
11
figuur 4
Flevoland-zuidelijk gedeelte
schaal 1:150.000
Overzicht van het plangebied
gemeentegrens
grens plangebied
IIL1 Plangebiedsbegrerïzing
aiet als gevolg van een omvangrijker bruto stedelijk gebied.
In deze structuurschets worden in tegenstelling tot het vigerende plan
Deze structuurschets behandelt het oostelijk deel van Zuidelijk Flevo-
de randmeren wel bij de planvorming betrokken. De noordwestelijke
land, dat wil zeggen de gehele polder met uitzondering van het Almere-
grens, ten slotte, ligt in het verkavelingsplan 1968 op de plaats van
gebied waarvoor een apart structuurplan is opgesteld, dat momenteel
de toen voorziene 2e Oos-tvaardersdiepdijk» Inmiddels is een ander,
een goedkeuringsprocedure doorloopt.
meer westelijker, tracé voor de dijk ontworpen en is de grens van het
Het plangebied is in het totaal ca. 32.500 ha groot. Het wordt in het
plangebied nu gelegen op de huidige Oostvaardersdiepdijk.
zuidwesten begrensd door het genoemde gebied van het structuurplan-
Het plangebied is momenteel reeds gedeeltelijk gemeentelijk ingedeeld,
Almere, in het zuiden,- zuidoosten en oosten door de provinciegrenzen
het noordelijke gedeelte (zie figuur 4) behoort sedert 1 januari 1980
van Utrecht en Gelderland, in het noordoosten door de Knardijk en in
tot de toen ingestelde gemeente Lelystad, die aldaar direct verant-
het noordwesten door de Oostvaardersdijk (zie figuur 4 ) .
woordelijk is voor de ruimtelijke ordening.
De begrenzing van het plangebied komt niet geheel overeen met dat van
Het overige deel van het plangebied behoort tot het gebied vaa het
het vigerende verkavelingsplan uit 1968. Aan de zijde van Almere is de
openbaar lichaam Zuidelijke IJsselmeerpolders. In dit plangebied is de
grens in noordoostelijke richting opgeschoven ten gunste van het ste-
Minister van Verkeer en Waterstaat verantwoordelijk voor de ruimtelij-
delijke gebied. Het huidige structuurplangebied Almere beslaat ca.
ke ordening.
14.900 ha (binnendijks). Ten tijde van de vaststelling van het vigerende verkavelingsplan bestond er nog geen concrete planvorming voor
het zuidwestelijke deel van de polder. Deze heeft in het begin van de
zeventiger jaren plaatsgevonden en resulteerde in een structuurplan
voor een stad met maximaal 250.000 inwoners. Dit structuurplan beslaat
een groter gebied dan oorspronkelijk was gereserveerd- (ca. 7.700 h a ) ,
mede als gevolg van de gekozen meerkernige opzet waarbij de afzonderlijke kernen van elkaar worden gescheiden door een internucleaire
ruimte met daarin een aantal meer landelijke functies waaronder landbouw en natuurgebieden. Door deze verweving heeft er als het ware een
uitwisseling van landelijk en stedelijke bestemmingen plaatsgevonden
13
111.2 Fysische gesteldheid
voorkomt, zoals ongeveer halverwege de Knardijk en ten westen van het
Nuldernauw. Hier heeft wel een afvlakking plaatsgevonden. Voorts wordt
III.2.1. Geologie
ongeveer noordzuid in Zuidelijk Flevoland een diepe geul in het Plei-
Pleistoceen
stoceen aangetroffen, die kan worden beschouwd als de bedding van de
In het Holsteinien, een tussen-ijstijd, behoorde een belangrijk deal
voorganger van de rivier de Eem. Er zijn aanwijzingen dat in het cen-
van het gebied van het huidige Zuidelijk Flevoland tot het stroomge-
trum van de polder meer van deze geulen, zij het van geringere omvang,
bied van de Maas. In deze periode is overwegend grofzandig materiaal
voorkomen.
afgezet.
In de daaropvolgende ijstijd, het Saalien of de Riss-ijstijd heeft het
Holoceen
uitbreidende landijs diepe dalen gevormd, waarbij het fluviatiele zand
Het Holoceen wordt gekenmerkt door een betrekkelijk warm klimaat en
opzij en omhoog gedrukt is tot stuwwallen. Getuigen hiervan zijn nog
een forse zeespiegelrijzing. Deze omstandigheden waren gunstig voor
de resten van de stuwwallen bij Muiderberg en in het Gooi. Bij het
veenvorming. In het westelijk deel van Zuidelijk Flevoland is deze on-
verdwijnen van het ijs zijn diepe bekkens achtergebleven: de glaciale
derbroken door een inbraak van de zee, waarbij afzetting van oude zee-
bekkens..Uitgezonderd een strook langs de Knardijk en de Oostvaarders-
klei heeft plaatsgevonden. Deze afzetting wordt in het algemeen alleen
dijk en een gedeelte van het stedelijk gebied van Almere ligt Zuide-
aangetroffen, waar het Pleistoceen dieper voorkomt dan ca. 8,5 m -
lijk Flevoland op de plaats van een dergelijk bekken. In het diepere
N.A.P. Bij latere inbraken waardoor grote meren in het veengebied zijn
deel van het bekken is een dikke laag glaciale klei afgezet.
ontstaan, is veel van het gevormde veen aangetast en weggeslagen. Al-
In het hieropvolgende warmere Eemien is het bekken verder opgevuld met
leen in het zuidelijk deel tussen Spakenburg en Nijkerk is het veen
aanvankelijk kleiige en later zandige mariene Eemien-afzettingen. Ge-
plaatselijk gespaard gebleven.
durende de laatste ijstijd, het Weichselien, is hierop het dekzand af-
Op de bodem van de meren is een laag baggerachtig materiaal afgezet,
gezet.
ter dikte van maximaal 2 m. Deze afzetting wordt in Zuidelijk Flevo-
Op figuur 5 is de top van het Pleistoceen aangegeven ten opzichte van
land aangetroffen, voor zover het Pleistoceen of veen dieper dan 2 m -
het maaiveld in 1990. Opvallend is, dat het oppervlak van het dekzand
maaiveld voorkomt.
door latere overspoeling weinig is aangetast en afgevlakt en in hoge
In de volgende perioden, ongeveer aanvangend bij het begin van onze
mate het oorspronkelijke reliëf van een windafzetting heeft behouden.
jaartelling, zijn achtereenvolgens in de Almere- en Zuiderzeeperiode
Uitzonderingen hierop vormen de gebieden waar het Pleistoceen hoog
homogene kleigronden afgezet. In het grootste deel van Zuidelijk Fle-
14
figuur
5
Flevoland-zuidelijk gedeelte
schaal 1:150.000
M a r k e r m e e r
Diepteligging van het pleisto ceenzand beneden maaiveld in
1990
diepteligging
(naar gegevens tot juli 1980)
in m beneden
grens plangebied
maaiveld
figuur 6
Flevoland-zuidelijk gedeelte
schaal 1:150.000
Schematische bodemkaart
De kaart geeft de aard van de b o u w v o o r ( b o v e n ste 2 2 c m ) aan volgens onderstaande legenda.
Op representatieve plekken is binnen twee c o n centrische cirkels de aard van de ondergrond
aangegeven volgens dezelfde legenda ( b u i t e n s t e
cirkel de laag van 2 2 - 5 0 c m , binnenste de laag
van 5 0 - 7 5 c m ) .
De aard van de grond is aangegeven naar de
natuurlijke t o e s t a n d , zoals die w a s voor het
droog vallen.
De door menselijke activiteit veroorzaakte v e r a n deringen zijn buiten b e s c h o u w i n g gelaten.
U-cijfer
onge afzettingen
matig f i j n en
0-5
5-12
zware zavel
12-25
klei
25-40
50-120
>120
oudere afzc (tingen
veen
pleistoceen
zand
0-3
70-100
toevoegingen
begrenzing pleistoceen zand
beneden maaiveld
Sp
_ _ _ _ _ _
door de Zuiderzee verplaatst
pleistoceen zand
grens plangebied
1.50m
voland is dit kleipakket 2 | 2 , 3 n dik. Waar het Pleistoceen of veen
III.2.2. Bodem
hoog voorkomt, is het pakket dunner en plaatselijk nabij Zeewolde,
ontbreekt het zelfs.
De bodem van Zuidelijk Flevoland bestaat grotendeels uit kleigronden
De geologische opbouw van een gebied heeft bepaalde consequenties voor
afgezet in de Zuiderzeeperiode (figuur 6 ) . Afzettingen uit de IJssel-
de bestemming van de grond en de inrichting. Voor het landelijke ge-
meerperiode komen alleen voor in het zuidelijk deel van de polder en
bied is de geologie in die zin van veel belang, dat de dikte van het
bestaan slechts uit een dunne laag tamelijk zandig materiaal. Na door-
dekzandpakket en de aanwezigheid van afsluitende mariene Eemien-afzet-
ploegen van de onderliggende Zuiderzee-afzetting ontstaat hier een
tingen de mate van verbreiding van de kwel bepalen.
bouwvoor van zware zavel. De dikte van de Zuiderzee-afzetting bedraagt
De diepte e» de aard van het pleistocene dekzand bepalen in belangrij-
iir het algemeen 40-60 cm. Daaronder komen de afzettingen uit de
ke mate de geschiktheid voor bouwactiviteiten. Voor het funderen van
Almere-periode, die evenals de Zuiderzee-afzetting bestaan uit een ho-
gebouwen is het gebied buiten het glaciale bekken relatief gezien het
mogeen pakket klei. De Almere-afzettingen worden van boven naar bene-
meest geschikt. Ook worden de natuurlijke en potentiële boderageschikt-
den geleidelijk humeuzer.
heden voor verschillende bestemmingen zoals- landbouw, recreatie r na-
In het grootste deel van Zuidelijk Flevoland is het kleipakket uit de
tuurterreinen etc. mede door de diepteligging van het pleistocene zand
Zuiderzee— en de Alraere-periode 2 * 2,5 m dik. Alleen in het oostelij-
bepaald. Globaal is uit de geologische opbouw ook af te leiden welke
ke en het zuidoostelijke randgebied en halverwege de Knardijk komt het
gebieden geschikt- zijn voor zandwinning door middel van zuigen. In
pleistocene zand of het veen hoger in het profiel voor. In een smalle
Zuidelijk Flevoland betreft dit het gebied buiten het glaciale bekken,
strook langs een gedeelte van het Wolderwijd ontbreekt de klei en komt
dat zich grofweg uitstrekt ten zuiden van de lijn Almere-Stad-
het pleistocene zand aan het oppervlak voor. Zoals ook uit figuur 6
Wolderwijd. Een betrekkelijk dun dekzandpakket rust hier hetzij op ge-
duidelijk blijkt, beslaan deze afwijkende bodemprofielen slechts een
stuwd fluviatiel zand, hetzij op Eemienzand. In het glaciale bekken is
zeer klein deel van Zuidelijk Flevoland.
het dekzandpakket doorgaans wel iets dikker maar van slechtere kwaliteit en wordt het marien Eemien landinwaarts geleidelijk fijnzandiger
en meer kleihoudend. Ten slotte is de geologische opbouw een belangrijk gegeven bij het onderzoek naar de mogelijkheden en de consequenties van drinkwaterwinning.
Alhoewel het op de bodemkaart niet tot uiting komt, is ook de bodemgesteldheid ter plaatse van de vroegere ondiepte "de Knar", in het vervolg de "hoge Knar" genoemd, enigszins afwijkend. Het is een hoger gelegen zandig en schelprijk gebied. Na de afsluiting van de Zuiderzee
is ter plaatse erosie opgetreden, die vermoedelijk door de aanleg van
de Knardijk nog is versterkt en heeft geleid tot een verlaging van 30
15
§ 50 cm van de meerbodem. De schelpen zijn achtergebleven en komen in
Akker- en weidebouw
een dunne laag verspreid op het maaiveld voor, echter plaatselijk ook
Het gebied van Zuidelijk Flevoland met homogene kleigronden is na een
in nesten of banken ter dikte van 30 a 50 cm.
goede ontwatering en rijping geschikt voor zowel intensieve akkerbouw,
Andere afwijkende gronden, zoals de stortgronden, de zanddepots en de
als intensieve rundveehouderij. Bij intensieve akkerbouw hebben de
zuigputten zijn ontstaan door ingrijpen van de mens. De stortgronden
zware kleigronden vergeleken met lichtere zavelgronden de nadelen van
bestaan uit de bij het baggeren van de vaarten vrijgekomen specie.
een minder goede bewerkbaarheid, vooral tot uiting komend bij het
Waar deze met onderlossers is aangevoerd en gestort, is de laagdikte
ouder worden van.de gronden, van mogelijk iets lagere aardappelop-
doorgaans meer dan 1 m. De door een persleiding gespoten stortgronden
brengsten en van een beperktere gewassenkeuze (geen bloembollen).
zijn in het algemeen dunner dan 40 cm. De stortgronden zijn bonte
De rundveehouderij•ondervindt op de jonge zware gronden problemen bij
gronden, overwegend bestaand uit humeuze klei en zavel.
de beweiding. De toplaag wordt door de beweiding zodanig verdicht dat
Waar bij het baggeren van de vaarten zand werd aangetroffen, is dit
gescheiden van de zwaardere gronden in aparte depots gestort. Voor zover deze zanddepots reeds zijn afgegraven, komen alleen nog zandresten
op de oorspronkelijke kleibodem voor.
in natte perioden piasvorming en zwarttrappen optreedt. Door de aanleg
van het grasland op tonronde akkers met greppels in de laagten kan dit
probleem worden opgelost. De gebieden met zand of veen-in de ondergrond zijn minder geschikt voor akker- en weidebouw naarmate het zand
De zuigputten zijn voor het droogvallen reeds vrijwel geheel weer vol-
of het veen ondieper voorkomt. De gebieden met matige tot sterke kwel
geslibd met lutumrijk, zeer slap IJsselmeermateriaal. De plekken zijn
zijn eveneens minder geschikt.
bodemkundig in die zin afwijkend, dat het ingeslibde materiaal slapper
is dan de Zuiderzee- en Almere-afzettingen en het pakket dikker, omdat
4 a 6 m zand is weggezogen.
De stortgronden zijn in het algemeen bont en afhankelijk van de dikte
van de stortgrond matig geschikt tot ongeschikt, voor akker- en weidebouw. Bij een geringe laagdikte is tegen aanvaardbare kosten wel ver-
III.2.3. Bodemgeschiktheid
betering mogelijk. Na de ervaringen met de stortgronden in Oostelijk
Flevoland is in Zuidelijk Flevoland echter bewust gekozen voor kleine-
De mogelijkheden en beperkingen voor de verschillende bestemmingen
re en dikkere storten met a priori geen bestemming tot landbouwgrond.
vanuit bodemkundig oogpunt, zijn hierna kort aangeduid.
De lege zanddepots zijn door middel van egalisatie en diepploegen geschikt te maken voor landbouwgrond, alhoewel plaatselijk zandige plekken soms problemen blijven geven. Als ongeschikt kunnen de zuigputten
16
figuur 7
Flevoland-zuidelijk gedeelte
schaal 1:150.000
Hoogteligging maaiveld na
droogvallen in 1968
(gegevens ontleend aan Z.Z.W.-peilingen uit 1967.
kaart afd. B, nr. 422)
hoogtelijn in m 'N.A.P.
-3—
— 2,5- 2 -1,5grens plangebied
figuur 8
Flevoland zuidelijk gedeelte
schaal 1:150 OOO
M a r k e r m e e r
arken^""^
Prognose hoogteligging
maaiveld 80 a 100 jaar na
droogvallen
hoogtelijn in m
N.A.P.
opgetreden inklinking tot 1979 in m
grens plangebied
Afdeling Kartografie W A
worden aangemerkt, omdat het verkrijgen van een voldoende ontwate-
Houtteelt
ringstoestand vrijwel onmogelijk is.
Na voldoende ontwatering kan het merendeel van de gronden in Zuidelijk Flevoland worden ingedeeld in de groep: zeekleigronden met een
Fruitteelt
zomergrondwaterstand dieper dan 40 cm - m.v. Deze gronden worden ge-
Gronden worden geschikt geacht voor fruitteelt, wanneer de bouwvoor
schikt geacht voor vrijwel alle loofhoutsoorten.
ten minste 17% lutum bevat en het profiel na inklinking tot 90 a 100
De afwijkende gronden, i.c. de stortgronden en de afgegraven zandde—
ent - m.v» doorwortelbaar is. Storende lagen in het profiel en kwel,
pots zijn na voldoende ontwatering en rijping geschikt voor loofbos.
waardoor de beworteling en de rijping worden vertraagd, mogen niet
Be gebieden met pleistoceen zand en/of veen aan de oppervlakte of hoog
voorkomen^.terwi jL het polderpeil 80 jaar na droogvallen nog ten mins-
in het profiel bieden naast verschillende loofhoutsoorten,- mogelijkhe-
te 170 es — m.v» dient te bedragen» De gebieden, die aan deze voor-
den voor naaldhout.
waarden voldoen liggen in het centrale deel van Flevoland globaal in
een strook ten noorden van de Schollevaarweg en in de zuidelijke lob
III.2.4. Hoogteligging
hoofdzakelijk ter weerszijden van de Ossenkaraperweg ten westen van
Zeewolde- Door het verplaatsen van enkele stuwen en door onderbemaling
Zoals van een meerboaem is te verwachten, komen grote hoogteverschil-
zijn grote gebiedea grenzend aan de genoemde voor fruitteelt geschikt
len over korte afstand niet voor. Van het oude land af tot de zone
te maken.
langs de OostvaaEdersdijk helt de bodem geleidelijk tot ca. 4,5 m —
m.v. N.A.P. (figuur 7 ) .
Groenteteelt
Langs de kust van het oude land is de hoogtegradiënt plaatselijk tame-
Voor de grove opengrondsgroenteteelt geldt in principe hetzelfde als
lijk groot, waardoor de diepteligging van de bodera in de randmeren
vermeld onder akkerbouw en rundveehouderij. Voor de fijne opengronds--
uiteenloopt van minder dan l m - N.A.P. aan de zijde van het oude land
groenteteelt worden de zware kleigronden ongeschikt geacht.
tot 1,5 a 3 m - N.A.P. aan de kant van de polderdijk.
In de glastuinbouw is de natuurlijke bodemgesteldheid van onderge-
Het waterpeil in de randmeren wisselt met de seizoenen, 's Winters
schikt belang, omdat voor de verschillende teelten bepaalde grondsoor-
wordt voor alle meren een peil van 0,4 m - N.A.P. nagestreefd, terwijl
ten worden gemaakt.
's zomers het peil 0,15 m - N.A.P. bedraagt. Het peil in het Wolderwijd en in het Nuldernauw kan tot 0,3 m + N.A.P. worden opgezet. Voor
17
de watersport kunnen de gedeelten met een waterdiepte van meer dan één
Slingerweg, in het Eemmondgebied, waar zich pleistoceenopduikingen
meter als vrij algemeen bruikbaar worden beschouwd.
voordoen.
Door alle meren loopt ten behoeve van de scheepvaart een vaargeul, die
De hoogteligging van Zuidelijk Flevoland leidt in het algemeen niet
minimaal tot 3,2 m - N.A.P. reikt.
tot beperkingen voor de inrichting. Waar hoogtegradiënten over betrek-
De mate van inklinking na het droogvallen is vooral afhankelijk van de
kelijk korte afstand door verschillen in inklinking ontstaan of door
dikte en de aard van de holocene afzettingen op het pleistocene zand.
opgebrachte grond reeds aanwezig zijn, dient hiervan bij de bestemming
De snelheid van inklinking wordt aanvankelijk vooral bepaald door de
en inrichting zo mogelijk gebruik te worden gemaakt.
afwatering en de vegetatie. Afhankelijk van het bodemprofiel en uitgaande van de voor landbouwgronden toegepaste ontwatering is een prog-
III.2.5. Hydrologie
nose voor de inklinking na 80 a 100 jaar opgesteld.
De inklinking is vrijwel nihil waar het pleistocene zand aan de opper-
Voor de afvoer van het water, dat als neerslag en kwel de polder bin- •
vlakte komt, ca. 0,5 m in het zuidoostelijke randgebied en 1 a 1,25 m
nenkomt, is een ontwaterings- en een afwateringsstelsel noodzakelijk.
in het resterende deel van Zuidelijk Flevoland.
Daarvoor wordt, uitgaande van de eisen ten aanzien van de laagste en
De hoogteligging 80 a 100 jaar na droogvallen is op figuur 8 aangege-
de hoogste grondwaterstand^ en op basis van de hoogteligging.,, het bo-
ven. Tevens is op de plekken, waar de rijping en de inklinking van de
demprofiel en de bestemming van de grond een plan opgesteld.
grond wordt onderzocht, aangegeven welke inklinking in de periode van
Omdat Zuidelijk Flevoland en Oostelijk Flevoland een waterstaatkundige
1968 tot 1979 is opgetreden.
eenheid vormen, is ook Zuidelijk Flevoland verdeeld in twee afdelingen
De inklinking sinds het droogvallen loopt uiteen van enkele centime-
met resp. een polderpeil van 5,20 en 6,20 m - N.A.P. Theoretisch zou
ters in het gebied langs het Oostvaardersdiep, dat als gevolg van het
de waterscheiding op de hoogtelijn van 3,80 m - N.A.P. (na inklinking)
niet aanwezig zijn van een afwateringsstelsel zeer nat is gebleven,
moeten liggen. Door de keuze van de plaats van de Hoge Vaart is het
tot 70 a 80 cm in de zuidelijke lob, waar reeds in een vroeg stadium
mogelijk dat een gebied ten zuiden hiervan bij bepaalde bestemmingen
een afwateringsstelsel is aangebracht.
te zijner tijd een onderbemaling zal behoeven.
Hoogteverschillen van enige betekenis over korte afstand zullen in
Uitgangspunt is voorts dat de sloten normaal niet watervoerend zijn en
Zuidelijk Flevoland slechts plaatselijk voorkomen. Door verschillen in
de tochten wel. Om dichtgroeien van de tochten te voorkomen, moeten
inklinking mogen deze worden verwacht in het gebied ten zuiden van de
deze een bepaald minimum-profiel bezitten. Om te voorkomen dat daarvoor in de hogere gedeelten van elke afdeling zeer diepe tochten moe-
18
figuur 9
Flevoland-zuidelijk gedeelte
schaaM:150.000
M a r k e r m e e r
Ontwatering, afwatering en
kwel
uitgevoerde detailontwatering tot
medio 1980
(greppels, drains of
combinatie van beide)
sloot/tocht/vaart
zwakke tot matige kwel;
0,1-1,Omm per etmaal
r~
sterke kwel;
1,0 - 5 , 0 m m per etmaal
___
grens plangebied
figuur 10
Flevoland-zuidelijk gedeelte
schaal 1:150.000
Polderpeilen, stuwpeilen en
randmeerpeilen
uu
lm •
polderpeil -5,20
J | 1 "1
NAP
stuwpeil -4,65
N.A.P.
s t u w p e i l -4.50
N.A.P.
grens polderafdelingen
polderpeil-6.20
EM3
N.A.P.
peilgebied Oostvaardersplassen
peilgebied Ganzengouw
z.p.
zomerpeil t.o.v. N.A.P.
w.p.
winterpeil t.o.v. N.A.P.
— —
sloot/tocht/vaart
•
stuw
- —— -
grens plangebied
ten worden gegraven, is door de Directie Zuiderzeekwerken een stuwplan
watering en afwatering geschikt voor alle vormen van landbouw en bos.
opgesteld. De stuwen in de tocht langs de Nijkerkerweg en de Spiekweg
Bij een dikte van de holocene kleilaag van ten minste 3 m bestaat nau-
zijn al aangelegd.
welijks gevaar voor wegzijging en kunnen natte gebieden worden ge-
De vordering van het ontwaterings— en afwateringsstelsel is aangegeven
maakt. Het Knargebied is bij voldoende oa-twatering en afwatering ge-
op^ figuur 9 en de plaats van de stuwen en het peil van de gestuwde ge-
schikt voor alle vormen van landbouw en bos. Waar het zand hoog in het
bieden volgens het platr van- de Dienst der Zuiderzeewerken op kaart 10.
profiel voorkomt, is het niet mogelijk waterstanden- boven het polder-
De ontwateringstoestand van het homogene kleigebied is in tabel 1 ver-
peil te handhaven.
meld.
Daar, waar het Pleistoceen op minder dan 1,5 a 2 ia beneden maaiveld
Tabel 1. De ontwateringstoestand van het homogene kleigebied
voorkomt en waar de bovengrond tot aan het zand is gerijpt, wordt de
Grondwaterstand
grondwaterstand in. de zomer vooral bepaald door de stijghoogte van het
grondwater in het Pleistoceen. Deze stijghoogte is dan bepalend voor
in de winter
Grondwaterstand
in de zomer
de mate van kwel of wegzijging.
+ m.v.
+
— 0,3 m — m.v.
Waar afsluitende Lagen beven het Pleistoceen voorkomen, worden de
Niet besloot
grondwaterstanden in de bovenste- bodemlaag niet meer door de stijg-
Voarbegreppeld (96 m)
m.v» - 0r2 m - m.v.
0,1 - 0,4 m - m.v.
hoogte in het Pleistoceen beïnvloed. Door het op geringe diepte voor-
Begreppeld (12 m)
0,2
- 0r6 m - m.v.
0,5- - 1,5 m — m.v.
komen van een afsluitende laag in het Pleistoceen, komt kwel slechts
Gedraineerd
0,3
- 1,0 m - m-v-.
0^7 - 2,0 m - m.v.
in een tamelijk smalle strook langs de dijk voor.
Indien tochten of sloten doet een afsluitende laag tot in het zand
Het zuidoostelijke randgebied is bij een voldoende afwatering en een
zijn gegraven treedt, afhankelijk van het ingestelde peil, in meer of
op het wegnemen van de kwel- afgestemde ontwatering geschikt voor land-
mindere mate wegzijging dan kwel op.
bouw en bos.
Hoewel er op het gebied van de hydrologie zeer ruime mogelijkheden
Gebruikmakend van de kwel, eventueel aangevuld met bemaling, is het
zijn om door het nemen van de geëigende maatregelen een gewenste toe-
mogelijk het water in- de tochten hoger op te stuwen dan het stuwplan
stand te verkrijgen, biedt het gebied vanuit de hydrologie van nature
aangeeft. De mate van de extra opstuwing wordt bepaald door de inten-
toch wel zekere mogelijkheden en beperkingen.
siteit van de kwel en de verliezen ten gevolge van verdamping en weg-
Het homogene kleigebied van Zuidelijk Flevoland is bij voldoende ont-
zijging.
19
III.2.6. Waterkwaliteit
Het water in de Lage Vaart is door een aantal oorzaken van mindere
kwaliteit dan dat in de Hoge Vaart.
In het onderstaande zal kort worden ingegaan op de huidige waterkwali-
Beide vaarten hebben een wat lager fosfor- en nitraatgehalte dan de
teit van het oppervlaktewater in en buiten de polder.
ruim uitmondende tochten maar zijn beide toch als eutrofe oppervlaktewateren aan te merken getuigde de optredende intensieve algengroei in
De kwaliteit van het oppervlaktewater binnen de polder
de zomer. Oppervlaktewater in de vorm van plassen treffen we aan in
Het oppervlaktewater in de polder bestaat uit sloten, tochten, vaarten
het natuurgebied "de Oostvaardersplassen" en in de vorm van zandwin-
en (zandwin-)plassen.
putten.
De kwaliteit van het water in de sloten komt sterk overeen met de via
De kwaliteit van het water in de Oostvaardersplassen wordt sterk be-
de grond afgevoerde neerslag. Het slootwater bevat in de regel weinig
paald door uitwisseling van stoffen met de slibrijke bodem (onder in-
organische stof en fosforverbindingen. In gebieden met intensief agra-
vloed van wind) en aanwezige plantaardige en dierlijke afvalprodukten,
risch gebruik is
waardoor het aan de meeste menselijke chemische en bacteriologische
het nitraargehalte van het slootwater als gevolg van
het slootwaterwater als gevolg van uitspoeling vaak zeer hoog.
kwaliteitseisen niet voldoet.
Het ondiepe grondwater in Zuidelijk Flevoland bevat nog relatief veel
Het water in de zandwinplassen die in open verbinding staan met een
zout uit de tijd van de Zuiderzee. Dit grondwater wordt langzaam maar
vaart of tocht komt qua samenstelling uiteraard sterk overeen met het
zeker vervangen door zoet water en wordt
via de sloten in eerste in-
stantie afgevoerd waardoor deze plaatselijk veel chloride bevatten-.
water daarin. Voor zover deze plassen echter niét worden gevoed met
ander oppervlaktewater zijn ze relatief voedselarm.
De tochten snijden in de regel veel dieper in dan de sloten en de watersamenstelling staat dan ook ondere sterkere invloed van het diepe
grondwater dat brak is. Plaatselijk zijn de tochten ook sterk ijzerhoudend (roodbruin) door het hoge ijzergehalte van het afgevoerde
grondwater. Door de langere verblijftijd van het water in de tochten
wordt meer organische stof opgebouwd dan in de sloten mogelijk is.
De kwaliteit van het water in de Lage en de Hoge Vaart binnen het
plangebied wordt mede bepaald door de kwaliteit van het water daar
buiten; dit in afhankelijkheid van het bemalingsregiem.
20
De waterkwaliteit in de randmeren •
•• - "
In vergelijking met het polderwater heeft het water van de randmeren
een veel lager chloridegehalte. Het gehalte aan opgelost organisch
stikstof (kjeldahl) is in de randmeren ven eenzelfde grootte orde als
in het polderwater m.u.v. het water in de zuidlob, waar dit gehalte
veel hoger kan zijn. De fosfaatgehalten in het Wblderwijd en
Nuldernauw liggen op een iets hoger en in het Nijkerkernauw en Eemmeer
zelfs op een veel hoger niveau dan in het polderwater. Door de langere
verblijftijd wordt in de randmeren veel meer organische stof (vnl.
hiervoor een belangrijk uitgangspunt. Deze dienen te worden bepaald
blauwalgen) opgebouwd dan in het water van Flevoland.
door afweging van hetgeen technisch en economisch optimaal is te ver-
De waterkwaliteit van de randmeren wordt beïnvloed door de afstromende
wezenlijken en hetgeen het beste bij de toekomstige bestemming van de
beken, welke sterk met verontreinigingen zijn belast. Door de inten-
grond past. De standaardverkaveling in Zuidelijk Flevoland is wat be-
sieve algenbloei heeft het water doorgaans een gering doorzicht van
treft vorm en afmetingen gebaseerd op een landbouwkundig gebruik van
ca. 15 en, waardoor het als zwemwater minder aantrekkelijk is. Voor de
de grond. De grens voor de breedte van de kavels is op basis van het
randmeren is een voorstel tot sanering opgesteld. Hieruit blijkt dat
systeem van enkelvoudige drainage bepaald op 500 m. Bij de vaststel-
voor het Wolderwijd en het Nuldernauw sanering op kortere termijn mo-
ling van de kavellengte is rekening gehouden met de te verwachten be-
gelijk kan zijn dan voor het Nijkerkernauw en het Eemmeer.
drijf sgrootten in de landbouw. In verband hiermee is gekozen voor kavellengten van 1.200 m en 1.700 m. In het traejet 1.200 tot 1.700 m is
De waterkwaliteit in het Markermeer
de som van de inrichtings- en landgebruikerskosten vrijwel gelijk. De
De kwaliteit van het water in het Markermeer wordt voornamelijk deor
oppervlakte van de standaardkave-ls bedraagt derhalve 60 ha of 85 ha.
natuurlijke factoren bepaald; door de kleiïge meerbodem is het water,
De vorm van de kavels is rechthoekig.
vooral bij harde wind, slibrijk. Het water is in vergelijking met de
In het overgrote deel van Zuidelijk Flevoland is- een verkaveling op
oostelijke - randmeren minder geëutrof ieerd m-
basis van eenheden van 500 m bij 1.200 m en van 500 m bij 1.700 m
reeds aangebracht, zoals blijkt uit figuur 9. Een afwijkend patroon
III.2-7. Verkaveling
wordt gevonden in de kwelgebieden langs de dijk en plaatselijk in de
zuidelijke lob, waar de loop van de wegen op verschillende plaatsen is
Om der ingepolderde gronden te kunnen inrichten is het een eerste ver-
afgestemd- op de te verwachten recreatieve ontwikkeling van het g e -
eiste de gronden begaanbaar te maken. Daarvoor is het noodzakelijk het
bied —-
water op het maaiveld en in de bovenste bodemlaag af te voeren. Daar-
Om die reden is langs het Wolderwijd, het Nuldernauw niet gekozen voor
bij wordt van groot naar klein gewerkt. Eerst worden de vaarten gebag-
een weg over de dijk, maar voor een weg evenwijdig aan en op grote af-
gerd, vervolgens worden de tochten en de kavelsloten gegraven en ten
stand van de dijk. De stranden worden vanaf deze wegen door middel van
slotte wordt de detailontwatering op de kavels aangebracht.
slagen ontsloten.
Het stramien van wegen en waterlopen wordt vastgelegd in het zogenaam-
De "ontginningsverkaveling" zal afhankelijk van de definitieve bestem-
de verkavelingsplan. De vorm en de afmetingen van de kavels vormen
ming van de gronden en de verdere inrichting zo nodig moeten worden
21
aangepast. In het nog niet verkaveld gebied is de mogelijkheid nog
Voor fruitteelt- en groentebedrijven is een verkleining van de verka-
aanwezig.om van de standaardverkaveling af te wijken, indien de toe-
veling noodzakelijk. De bedrijfsgrootte in deze bedrijfstakken is veel
komstige bestemming en inrichting dit gewenst maakt.
kleiner dan de oppervlakte van de standaardkavels. In Oostelijk Flevo-
Voor de akker- en weidebouw is de. standaardverkaveling zeer doelmatig.
land bleek reeds, dat de grootschaligheid van de verkaveling eenvoudig
Door het combineren van een of meer kavels of kavelgedeelten zijn be-
en tegen geringe extra kosten, vergeleken met een direct op de be-
drijven van. diverse grootte te realiseren.
drijfsgrootte afgestemde verkaveling, kan worden omgezet in een klein^
schaligheid.
22
figuur 11
Flevoland-zuidelijk gedeelte
schaal 1:150.000
Landbouwkundige situatie
exploitatie grootlandbouwbedrijl R.IJ.P.
verpacht gebied (inclusief 1980)
(akkerbouw, weidebouw, fruitteelt)
onontgonnen
(inclusief het voorbegreppelde gebied)
H
wilgenopslag
I
-__
bedrijventerrein "Trekkersveld"
grens plangebied
figuur 12
Flevoland-zuidelijk gedeelte
schaal 1:150.000
Natuurterreinen
natuurterrein
grens plangebied
111.3 Bodemgebruik
uitgifte van ca. 1000 ha (1981) is in voorbereiding. De tot nu toe
uitgegeven oppervlakte is verdeeld over 89 bedrijven, waarvan 59 ak-
Ontginning (figuur 11)
kerbouwbedrijven, 26 weidebedrijven en 4 fruitteeltbedrijven.
Op dit ogenblik, ongeveer 12 jaar na het droogvallen van Zuidelijk
De uitgegeven gronden zijn gelegen bij de Knardijk en in de zuidlob
Flevoland, is de ontwikkeling van het bodemgebruik zodanig vergevor-
nabij de Nijkerkerbrug.
derd dat nog slechts een bescheiden deel van de polder onontgonnen is.
Deze gronden liggen vrijwel geheel binnen het plangebied in de directe
Bos en beplanting (figuur 13)
omgeving van de Oostvaardersplassen en in het middengebied tussen de
Het momenteel ingeplante bos in het plangebied is in hoofdzaak gelegen
Hoge en Lage Vaart. De totale oppervlakte ervan bedraagt ongeveer 5200
in de zone die grenst aan de randmeren. Het is in- een vroeg stadium
ha. De onontgonnen gebieden zijn hoofdzakelijk begroeid met riet, ver-
gerealiseerd ten einde z© spoedig mogelijk een- aantrekkelijk milieu te
spreide wilgen en enkele wilgenconcentraties. De Oostvaardersplassen
bieden voor de veelsoortige recreatievoorzieningen en -activiteiten
(ca. 3600 ha) zijn niet meegeteld als onontgonnen- gebied maar vanwege
die in de randmeerzone zijn voorzien en deels ook als gerealiseerd.
het specifieke beheer als natuurterrein aangemerkt»
Het ingeplante bos behoort tot de volgende bosobjecteau
Tijdelijke landbouwexploitatie (figuur 11)
Het Knarbos
Volgend op de ontginning vindt in de regel, vooruitlopend op^ het defi-
In aansluiting op de bossen in Oostelijk Flevoland zijn langs de Knar-
nitieve grondgebruik, gedurende kortere of langere periode exploitatie
dijk in Zuidelijk Flevoland enige boscomplexen- en -singels ingeplant»
door het grootlandbouwbedrijf (staatsexploitaite) plaats.^Momenteel
Landschappelijk wordt daarmee het relatief hooggelegen en vroeger als
bedraagt de totale oppervlakte cultuurgrond in gebruik bij het groot-
ondiepte bekend staande Knargebied geaccentueerd.
landbouwbedrijf ongeveer 20.700 ha, waarvan ca, 11.500 ha- binnen het
Tevens werd de keuze voor de aanleg van bos bepaald door de.bodemkun-
plangebied en ca. 9000 ha binneft het Almere-gebied; het resterende
dige situatie ter plaatse, die in verband met ondiep voorkomend plei-
deel ligt in Oostelijk Flevoland.
stoceen zand en het voorkomen van zuigputten minder geschikt is voor
landbouwkundig gebruik.
Particuliere landbouw (figuur 11)
De totale oppervlakte van het ingeplante bos in het Knargebied be-
Tot nu toe (1978 t/m 1980) is er in Zuidelijk Flevoland ruim 4400 ha
draagt ca. 340 ha, waarvan ca. 85 in Zuidelijk Flevoland.
landbouwgrond uitgegeven aan particuliere (erf-)pachters. Een vierde
23
Het Hulkesteinse bos
Meren, plassen, vaarten
Het Hulkesteinse bos is gelegen langs het Nijkerkernauw ten westen van
Het leeuwendeel van het open water in het plangebied wordt ingenomen
de Nijkerkerbos. De inplant van dit bos is grotendeels voltooid en het
door de randmeren Wolderwijd (ca. 1.900 h a ) , een grootschalig waterop-
bos heeft primair een functie ten behoeve van de recreatieve ontwikke-
pervlak van ongeveer 3,5 bij 5 km, het smalle langgerekte Nuldernauw
lingen in de randmeerzone. Het aangrenzende Laakse strand langs het
(ca. 800 ha) en Nijkerkernauw (ca. 500 ha) en het Eemmëer (ca. 1.100
Nijkerkernauw is in 1980 officieel geopend en in het achterliggende
h a ) . Alle randmeren zijn ondiep tot zeer ondiep met name aan de oude
bosgebied is inmiddels reeds aanzienlijke verblijfsrecreatieve accom-
landzijde. Een uitzondering hierop vormen de vaargeul die over het ge-
modatie tot, stand. gekomen in de vorm van een- recreatiewoningencomplex
hele traject Harderwijk-Stichtse brug is gegraven en enkele zandwin-^
dicht.aan het randmeer met een capaciteit, van ca. 2900 slaapplaatsen
putten.
en een recreatie-/kampeerterrein voor naturisten met een accommodatie
Binnendijks zijn de belangrijkste open wateren de zeer ondiepe Oost-
van ca. 2000,slaapplaatsen.
vaardersplassen, enkele diepere zandwinputten ter weerszijden van
.
De oppervlakte van het Hulkesteinse bos bedraagt momenteel ca. 520
rijksweg A d en de beide hoofdafwaterings- en scheepsvaartkanalen de
ha.
Lage Vaart en de Hoge Vaart.
Het Horsterwold
Natuurterreinen (figuur 12)
Van het Horsterwold is tot nu.t;oe. een oppervlakte van ongeveer 1800 ha
Wat betreft de ontwikkeling van specifiek ingerichte" en beheerde" na-
bos .aangepast in de randmeei:zone langs het Nuldernauw en ten westen
tuurterreinen in het plangebied heeft de nadruk tot nu toe gelegen op
van het toekomstige Zeewolde. Het betreft, de eerste, weliswaar gevor-
de ontwikkeling van twee objecten: -
derde aanzet voor het grootschalige bosobject Horsterwold waarin door
- de Oostvaarderspiassen, een moerasgebied dat zich in het afgelopen
middel van een gezoneerde. opzet houtteeltkundige, - recreatieve en na-
decennium, met behulp van gericht-e menselijke ingrepen op het vlak
tuurlijke functies zullen worden.,verenigd (zie ook hoofdstuk IV.2.).
van de waterbeheersing, heeft ontwikkeld tot een belangrijk broed-,
De aangeplante bossen bestaan voor het merendeel uit loofhout (ca.
fourageer-, vis- en pleistergebied voor vele soorten moeras- en wa-
2.280 ha) en slechts voor een klein deel uit naaldhout (ca. 140 h a ) .
tervogels ;
Naast de aangeplante bossen treffen we in het plangebied een aantal
-
' -
- de Ganzengouw, een ca. 300 ha groot natuurgebied nabij het Eemmeer
spontaan opgeschoten wilgenbossen aan waarvan een aantal complexen
dat voornamelijk een functie voor overwinterende (kol)ganzen en wei-
langs de Rnardijk inmiddels aangewezen zijn als wilgenreservaat.
devogels ('s zomers) vervult.
24
figuur 13
Flevoland zuidelijk gedeelte
s c h a a M : 150.000
M a r k e r m e e r
Bos en recreatie
Q
recreatie-bungalowterrein
^ ^
kampeerterrein
strand
n
jachthaven
"ZJ
visbotennaven
Wi
visplaats
I
bos
grens plangebied
Op deze plaats zal niet nader worden ingegaan op de specifieke waarden
Tabel 2. Overzicht verblijfsrecreatieve objecten in het plangebied
van beide natuurterreinen; dat is meer op zijn plaars in hoofdstuk
(1980)
IV.3. dat handelt over het planaspect natuur.
Naam
Type terrein
Naast de beide genoemde natuurterreinen moet een drietal spontaan op-
Huisjes/ Standpl. Tenten/
bungal.
geschoten wilgencomplexen worden genoemd, die allen zijn gelegen langs
Capa-
Opp.
caravans citeit
vast
toerist, (pers.) (ha)
de Knardijk. Deze wilgencomplexen maken deel uit van een grotere oppervlakte spontaan wilgenbos in het plangebied, die onder meer ook
De Banken
Groepsterrein
langs de Hoge Vaart voorkomt. In tegenstelling tot elders ligt het in
De Dasselaar
Natuurkampeerter-
de bedoeling deze drie complexen te handhaven met het oog op te ver-
rein
66
250
15
50
150
5
richten bos-ecologisch onderzoek.
Ned. Car. Club Clubterrein
308
1.000
10
Naast deze specifieke natuurterreinen herbergen de droge, niet-ontgon-
N.T.K.C.
Clubterrein
130
500
5
nen gebieden, de tijdelijke landbouwgebieden en de randmeren belang-
De Eemhof
Recreatiecentrum
600
2.900
40
rijke natuurwaarden. Daarop wordt nader ingegaan in hoofdstuk IV.3.
Zeewolde
Recreatiecentrum
73
550
300
3.500
35
Ten slotte mag niet onvermeld blijven dat het Eemmeer is aangewezen
Flevonatuur
Naturistenterrein
70
265
145
1.700
28
743
815
999
10.000
138
als Staatsnatuurmonument.
Totaal
Ten behoeven van de watersport is bij het toekomstige centrum van Zeewolde inmiddels reeds de jachthaven "Wolderwijd" in bedrijf. Deze
Recreatievoorzieningen (figuur 13)
jachthaven heeft een maximale capaciteit van 1.400 ligplaatsen waarvan
In het plangebied is reeds een aantal dag- en verblijfsrecreatieve
er inmiddels 1.100 zijn gerealiseerd.
voorzieningen gerealiseerd. Daarnaast verkeren een aantal voorzienin-
Even ten oosten van de Nijkerkerbrug ligt een kleine visbotenhaven.
gen in een vergevorderd stadium van voorbereiding. Onderstaande tabel
Ten behoeve van de sportvissers is langs de Hoge Vaart bij het bedrij-
2 geeft een overzicht van de afzonderlijke verblijfsrecreatieve objec-
venterrein "het Trekkersveld" een visplaats gerealiseerd.
ten.
25
Langs Nuldernauw en Nijkerkernauw ligt een aanzienlijke oppervlakte
drijven van het bedrijventerrein "het Trekkersveld" bij Zeewolde zijn
strand en voorland (ca. 70 ha). Deze stranden zijn grotendeels inge-
reeds op het telefoonnet aangesloten.
richt maar slechts het gedeelte langs het Nijkerkernauw (het Laakse-
Langs de Flediteweg in Zuidelijk Flevoland is een waterwinstation
strand) is ook officieel ontsloten voor bezoekers.
('Fledite') gebouwd, dat zorg draagt voor de leverantie van leidingwater in de polder. Het waterleidingnet in Zuidelijk Flevoland is nog
Ten behoeve van de natuurrecreatie is in de Oostvaardersplassen nabij
slechts gedeeltelijk gerealiseerd. Tussen Gooise Weg en Wolderwijd is
de Rnardijk een observatiehut gebouwd. De hoge Knardijk zelf functio-
een beschermd gebied gereserveerd voor het toekomstige waterwingebied
neert evenals de observatiepost voor vogelliefhebbers.
"Herderbroek".
Bedrijventerrein
langs de Hoge Vaart nabij Zeewolde ligt het bedrijventerrein "het
Bijzondere onderwerpen (figuur 14)
Trekkersveld", waar momenteel ca. 11 ha terrein is uitgegeven aan
In verband met het overnemen van een deel van de landelijke verzorging
hoofdzakelijk agrarisch-verzorgende bedrijven en waar tevens een
van de programma's Hilversum 1 en 2 op de frequenties 746 kHz en 1007
graansilo, een asfaltcentrale en een café-restaurant met enige voorlo-
kHz is in Zuidelijk Flevoland voor de N.V. Nozema een nieuw midden-
pige voorzieningen voor de bewoners uit de omgeving zijn gevestigd
golfzendstation gevestigd. De hoogte van de beide antennemasten be-
(figuur 11).
draagt ca. 200 m en het bruto-terrein is ca. 25 ha groot (500x500 m ) .
Op het jachthavencomplex "Wolderwijd" is een jachtwerf annex water-
Bij de beschouwing over de landschappelijke inpasbaarheid van de zen-
sportdealer aanwezig.
der hebben de mate en vorm waarin de zender het gebiedseigen karakter
zal beïnvloeden een belangrijke rol gespeeld. De lokatiekeuze op basis
Nutsvoorzieningen (figuur 14)
van landschappelijke criteria in technische criteria heeft geleid tot
Ten behoeve van de elektriciteitsvoorziening in Flevoland zijn reeds
de vestiging van het middengolfzendstation centraal in het open mid-
een aantal hoogspanningsleidingen aangelegd. De 380 kV-lijn langs de
dengebied van Zuidelijk Flevoland waar weinig obstakels aanwezig (zul-
Lage Vaart en de 150 kV-lijn Lelystad-Soest zijn gereed evenals het 10
len) zijn een praktisch geen hinder van storingsbronnen wordt onder-
kV-net in het verpachte land.
vonden. Tevens heeft het middengebied een relatief lage vogeldichtheid
Aan de Bosruiterweg in Zuidelijk Flevoland staat een telefooncentrale-
en liggen de belangrijkste trekroutes van vogels erbuiten zodat ook de
gebouw. De agrarische bedrijven, de recreatieve vestigingen en de be-
kans op doodvliegen of elektrocutie van vogels relatief laag is. Spe-
26
figuur 14
Flevoland-zuidelijk gedeelte
schaal 1:150.000
M a r k e r m e e r
Nutsvoorzieningen en
bijzondere bestemmingen
waterwinstation
waterwingebied, beschermingszone A
waterwingebied, beschermingszone B
^ _ ^ _
hoofdwaterteiding,
0 500mm
O
pompstation
_ ^ _ _
hoogspanningsleiding, 150Kv
» •
hoogspanningsleiding, 380Kv
m
W
_
onderstation "Zeewolde"
_
interlokale telefoonleiding
telefoon- voedingsleiding
0
telefooncentrale
@
1
middengolf- station
K
zuiveringsveld
*
lokatie scheepswrak
grens plangebied
figuur 15
Flavoland-zuidelijk gedeelte
schaaM: 150.000
Wegen
-^—^—
hoofdweg; in aanleg
^
regionale verbindingsweg
—
«
« M M - M
pol d erverz a mei weg
polderweg
- _ _ — _ _ grens plangebied
cifieke technische aanpassingen van de zendinstallatie kunnen dit ri-
wegen aangelegd dat naar wordt verwacht, wat het plangebied betreft,
sico verder verminderen.
weinig ingrijpende wijzigingen meer zal ondergaan.
Het hoofdwegen- of primaire wegennet verkeert nog in een beginfase. Op
Verspreid over het gehele plangebied zijn in de afgelopen jaren een
dit moment wordt gewerkt om de realisering van rijksweg A 6 (Hollandse
groot aantal scheepswrakken gevonden die voor het merendeel nog moeten
Brug - Lelystad) en aan de doortrekking van rijksweg A 27 van Huizen
worden ontgraven en onderzocht. Op enkele plaatsen zijn eveneens bewo-
naar de Waterlandseweg via de Stichtse brug.
ningsresten uit prehistorische tijden gevonden.
In hoofdstuk IV.6. wordt uitgebreid ingegaan op de ontwikkeling van
het hoofdwegennet in de toekomst.
Wegen (figuren 15 en 16)
Er zijn nog geen geregelde openbaar vervoersvoorzieningen in het plan-
In Zuidelijk Flevoland is reeds in een vroeg stadium t&n behoeve van
gebied aanwezig; deze zullen eerst met de ontwikkeling van Zeewolde
de eerste ontwikkelingen in het gebied een net van lokale en regionale
tot stand komen, (zie IV.6.).
27
quur 16
Wegprofielen
variabel
96
1.9
1.9
1
1—h
1
variabel
verharding
2.5
h—H
sloot
2.5 tot
3,5 variabel
1
-
1
fietspad
1
variabel
stoot
1
berm
7,5
2 5 tot
3.5
variabel
1 1
1
berm
verharding
berm
fietspad
berm
POLDERVERZAMELWEG
variabel
I
3.5
1
berm
variabel
1
verharding
f
berm
maten in m
POLDERWEG
3,0
1
variabel
verharding verharding berm
REGIONALE VERBINDINGSWEG
variabel
1
1
1
variabel
1
sloot reservenngsstrook sloot
f
111.4 Formele planvorming in het plangebied
In het voorgaande hoofdstuk is aangegeven dat belangrijke delen van
het plangebied reeds min of meer definitief zijn ingericht; het betreft vooral de uitgegeven landbouwgronden, de ingeplante bossen en de
aanwezige infrastructuur.
Daarnaast zijn een aantal ontwikkelingen in het plangebied reeds min
of meer vast omlijnd omdat ze deel uitmaken van formele ruimtelijke
plannen, die zijn vastgesteld en goedgekeurd of in een gevorderd procedureel stadium verkeren.
Binnen het plangebied betreft het de volgende plannen:
a. Het bestemmingsplan "Landelijk gebied Lelystad, gedeeltelijk Zuidelijk Flevoland dat op 27 december 1979 gedeeltelijk is goedgekeurd
door de Minister van Verkeer en Waterstaat. Het plan beslaat het
gemeentelijke grondgebied van Lelystad, voor zover dat is gelegen
in Zuidelijk Flevoland (zie figuur 4 ) . Aan de bestemmingen van de
gronden in het Oostvaardersdiepgebied gelegen tussen Oostvaardersdijk en Lage Vaart is, uitgezonderd het tracé van de toekomstige
Flevospoorlijn, goedkeuring onthouden met het oog op de destijds
bestaande onzekerheid over de gewenste ontwikkeling van de Oost-
figuur 18
Vereenvoudigd bestemmingsplan landelijk gebied Lelystad
( gedeelte Zuidelijk Flevoland )
vaardersplassen en omgeving. De bestemming van de gronden ten be-
agrarisch gebied
hoeve van de Flevospoorlijn zijn wel goedgekeurd omdat daaraan een
officiële tracévaststelling door de Minister van Verkeer en Waterstaat ten grondslag ligt (juni 1978).
bos
~ft
dagrecreatie
1K
verblijfsrecreatie
weg
spoorwegdoeleinden
cultuurhistorisch object
29
Het goedgekeurde deel van het bestemmingsplan betreft voornamelijk
Het ontwerp-structuurplan Zeewolde, dat momenteel in het stadium
reeds uitgegeven agrarisch gebied, enkele boscomplexen en de gron-
van ter-visie-legging verkeert. Het structuurplan is opgesteld op
den voor Rijksweg A 6 (figuur 18).
basis van hetvigerende Verkavelingsplan en de Nota van
uitgangspunten betreffende de functie en omvang van Zeewolde, waar-
b. Het ontwerp—plan ex artikel 11 van de Wet op het openbaar lichaam
Zuidelijke IJsselmeerpolders "Kortegolf-zendstation en omgeving"
volandse gemeenten en het openbaar lichaam Zuidelijke IJsselmeer-
dat eind 1981 ter goedkeuring aan de Minister van Verkeer en Water-
polders alsmede met de provincies Gelderland, Utrecht en Noord-
staat zal worden aangeboden.
HoLland (zie hoofdstuk IV.5.).
Het plan beslaat een ongeveer 1.700 ha groot gebied, gelegen in het
In deze actualiering van het Verkavelingsplan wordt het ontwerp-
middengebied van de polder tussen Vogelweg en Scholllevaarweg en
structuurplan Zeewolde als uitgangspunt gehanteerd.
omvat zowel het bestaande middengolf-zendstation als een geprojecteerd kortegolf-zendstation ten behoeve van de Wereldomroep. Het
resterende deel van het plangebied (ca. 1.500 ha) heeft een agrarische bestemming. Op de vestiging van het kortegolf-zendstation
wordt nader ingegaan in hoofdstuk IV.7.
30
over overleg heeft plaatsgevonden met betrokken bewindslieden, Fle-
gll.5 Ruimteaansprakrn
%t
rich~4ijnen
landelijke gebred vac Zuidelijk Plev?siacd ~laak"UPreraarC
-gal eer, aictal
ben
ela
arel uit
nazlonale en hcvenregla2ale pfanren eie bei-rekL:rig
iieb-
cp ket rahrciegeerlik in het gebied-
Daarnaast Is er ook s2rak.a van specifieke belelosal~spraker,,dle
b e t % ~ e n t zijn
c
voor -te ver~ellng-JX
de z r i l i ~ t e -
IE een aartol gevallen is er s~raïeYac tamelijk ccccrete ruinra-zaaspreken =ar
sok kaa het neer kwâlitatieve uitspraken z e i b e t r e k h i n g
tot ket ruimsegebrulLi c f <e zuLatelLyjLe zczicring Se"ieffezi= "%ze
crc
AUX-
dan als rlshtlijnez warden be~tho~67ii~
Een algeness karakierlstiek van bet gewenste rulntegeUruLL in iet landeiijk gebie6 %wc ZuLbelljK ?levalani5 w~ziitgegeven
lei cc-.?lemer;
.-*-,a
--s-,
(fZgd,r
1":.
de Szruct~ur-
-an de ttrcctu~r-
bisae~de 2ezd.e 030:~
sc"iets ?@ar ce Pers:ede:i;Zirrgg
in
ii-i-,ielI;ke Cir-e-
3e Sdruct.~~rschets
v v r Ze T,m.lelz:.re
gekzelen :
s
ce
rui~telf;ke r-eoetaiirig vat de :bta iariieáljle G e k i e d a n Zli 3evct esr, zorerlng, rizPitiLjzer: voer de I?rkht:q
var het ;as&eTi;~e ge51e2 is NeGerLanC, siuft aaz
zerlL.?gs~o"_ er
val
bi;
ev. net 3eheer
r e t T a de
Gr~ë-
Ce i"irsr-edelij2ings?t:ta =~astge,eghie rieieis ten aaqzzen
de ""p-x mixten en geef: rcni-reoe %atregelen
aan iic% kei- Seiero
i- de vesschfilecde sectorsEs 30 ~ l a a ? . ) r i z o lvai 3e S",orueruurs:'p-cs
voor Ze -hxidelijke gebfeca?
i s
gesteld op :9CCg v o x de periade daarna
mrd; -alctaal m e t giobaie Vesrhc~wirigen*
~ t r ~ k t u u r s c h e t vaar
i s de Iandeiijke gebieden
De structuurschets is allereerst gebaseerd op een functionele zonering
Het Almere-gebied wordt aangeduid als gebied binnen de stedelijke in-
in een viertal typen gebieden:
vloedssfeer.
Met name de karakterisering van het Oostvaardersdiepgebied vormt een
- zone A: gebieden met als hoofdfunctie landbouw;
breuk met de ontwikkeling die tot dan toe in de Nota Ontwikkeling van
- zone B: gebieden met afwisselend landbouw, natuur en andere functies
het Westen des Lands (1958), het Structuurplan voor de Zuidelijke IJs-
in grotere ruimtelijke eenheden;
- zone C: gebieden met afwisselend landbouw, natuur en andere functies
in kleinere ruimtelijke eenheden;
- zone D: gebieden met als hoofdfunctie natuur.
selmeerpolder (1961) en het Verkavelingsplan voor het oostelijke deel
van Zuidelijk Flevoland (1968) was voorzien (zie ook II), namelijk een
stedelijke en industriële ontwikkeling als uitstraling van de Noordvleugel van de Randstad. De Structuurschets van de Landelijke gebieden
karakteriseert vrijwel het gehele landelijke gebied, inclusief het
In een aantal gebieden is sprake van een dubbele zonering. In de eer-
Oostvaardersdiepgebied, juist als 'open ruimte', hetgeen inhoudt dat
ste plaats betreft dit gebieden binnen de stedelijke invloedssfeer
dit gebied niet betrokken zal worden bij de verstedelijking.
waar het beleid is gericht op het bieden van mogelijkheden voor een
In de visie van de Structuurschets is het Oostvaardersdiepgebied gele-
veelzijdige verweving van de functies van de verstedelijking en de
gen aan de periferie van het verstedelijkte westen van het land.
functies van de landbouw en de natuur op basis van de "onderliggende"
Lelystad wordt in de Structuurschets niet vermeld; dit in aansluiting
zonering. In de tweede plaats gaat het om zogenaamde 'open ruimten',
op de Verstedelijkingsnota die Lelystad op één lijn stelt met bij
die om hun geledingsfunctie niet in de verstedelijking mogen worden
voorbeeld Hoorn. Lelystad zal echter naar wordt verwacht ongeveer twee
betrokken.
maal zo groot worden als Hoorn. Deze constatering werpt ook een wat
ander licht op de functie van het Oostvaardersdiepgebied als open
De Structuurschets geeft landbouw als hoofdfunctie (zone A) aan voor
ruimte.
praktisch geheel Flevoland, ook voor het Oostvaardersdiepgebied, waar
Gelegen tussen twee grote toekomstige stedelijke polen zal het gebied
het natuurgebied de Oostvaardersplassen is gelegen, het stedelijke
deze functie op de lange duur alleen met succes kunnen blijven vervul-
Almere-gebied en uitgezonderd de zuidlob van Zuidelijk Flevoland, waar
len als het een eigen waarde heeft en niet slechts een met min of meer
volgens de structuurschets sprake zal zijn van een afwisseling van
zwakke functies gevulde buffer of reserveruimten is.
landbouw, natuur en andere functies in grotere ruimtelijke eenheden
In samenhang met de Derde Nota Ruimtelijke Ordening, de Structuur-
(zone B ) .
schets voor de Verstedelijking en de Structuurschets voor de Landelij-
32.
ke gebieden wordt het nationale beleid voor de belangrijkste ruimte-
Van bijzonder belang ten slotte is het beleidsvoornemen omtrent "de
lijke relevante beleidssectoren geformuleerd in een aantal Structuur-
Ontwikkeling van het Markerwaardgebied" (1980) dat de inpoldering van
visies en Structuurschema's. Structuurvisies bevatten een beschrijving
een ca. 40.000 ha grote Markerwaard voorstelt.
van het te volgen sectorale beleid; structuurschema's bouwen daar op
Op regionaal niveau zijn een aantal beleidsnota's van belang voor de
voort en geven een ruimtelijk beeld van dit beleid.
planvorming. Het zijn:
Voor enkele sectoren is slechts sprake van een Structuurvisie danwei
- De ontwikkelingsvisie Recreatief gebruik Randmeren, die tot stand is
een Structuurschema. Ten aanzien van het plangebied zijn van belang:
gekomen- binnen de Commissie Recreatief gebruik Randmeren en IJssel-
- de Structuurvisie Openluchtrecreatie
meer bestaande uit vertegenwoordigers van betrokken ministeries,
- de Struetuurvisie Natuur en Landschapsbehoud
provincies en gemeenten. De Ontwikkelingsvisie is voor advies aan de
- de Structuurvisie Landschapsbouw
Raad van de Waterstaat aangeboden eit kan worden gezien als een voor-
- de Structuurvisie Landbouw
lopige beleidslijn voor de recreatieve ontwikkeling van de randme-
- de Structuurvisie Bos en bosbouw
ren. In die- zin functioneert hij als uitgangspunt voor deze structuurschets. In hoofdstuk IV.4. wordt nader ingegaan op de Ontwikke-
- het Structuurschema- Openluchtrecreatie (beleidsvoornemen 1981)
lingsvisie recreatief gebruik Randmeren.
- het Structuurschema Natuur- ea Landschapsbehoud (beleidsvoornemen
1981)
- De Nota Aanbeveling tot- sanering van de Randmeren
- het Structuurschema Landinrichting (beleidsvoornemen 1981)
Deze in 1980 uitgebrachte nota heeft als belangrijkste doel om op
- het Structuurschema Vaarwegen (regeringsbeslissing 1981)
basis vanr de studie van de aard en de omvang van de verontreini-
- het Structuurschema Vervoer en Verkeer (vastgestelde pkb 1981)
gingsbrennen- richtlijnen te geven voor de meest officiële manier om
- het Tweede Structuurschema Drink- en Industriewatervoorziening (be-
de waterkwaliteit van de randmeren te verbeteren met het oog op de
leid svoornemen 1981).
verschillende gebru-iksdoelen daarvan. De nota komt tot de conclusie-
Op de specifieke inhoud van de verschillende Structuurschema's en -
dat de ernstigste waterkwaliteitsproblemen zich voordoen tussen Mui-
visies zal hier niet worden ingegaan; dat is beter op zijn plaats bij
derberg en Roggebotsluis waaronder dus alle tot het plangebied be-
behandeling van de afzonderlijke planaspecten (hoofdstuk IV). Daar ko-
horende randmeren (Eemmeer, Nijkerkernauw, Nuldernauw en Wolder-
men ook eventuele andere richtlijnen voor het ruimtegebruik aan de or-
wijd). Omdat de kosten van waterkwaliteitssanering zeer hoog zijn
de.
wordt voorgesteld de sanering gefaseerd uit te voeren.
33
Voor het plangebied betekent dit dat de sanering van het Wolderwijd/
behoefte van ca. 90 miljoen m3.
Nuldernauw prioriteit krijgt onder meer door middel van doorspoeling
Wat betreft het plangebied worden Wolderwijd en de vaargeul in de
en het tussenschakelen van een zuiverend rietveld bij instromende
randmeren als potentiële zandwinplaatsen opgevoerd. Als indicatie
vervuilde beken.
voor te winnen hoeveelheden worden respectievelijk 8 en 2 miljoen m3
De sanering van het Eemmeer en het Nijkerkernauw is complexer/kost- •
genoemd op lange termijn tegen respectievelijk 3 en 1 miljoen m3 tot
baarder en daarom pas op langere termijn realiseerbaar.
1986.
- De nota zandwinning in IJsselmeer en randmeren
34
In de smalle randmeren kan worden volstaan met verbreding van de
In deze door Rijkswaterstaat opgestelde nota wordt aandacht besteed
vaargeul op een diepte van 4 m - N.A.P. en in het Wolderwijd kan
aan de kwantitatieve, diverse kwalitatieve (waaronder ecologisch) en
middels ontgronding tot 3 m — N.A.P. in de behoefte worden voorzien.
financiële aspecten van zandwinning in het IJsselmeer en de randme-
Naar het zich laat aanzien zal volgens de nota hierdoor geen belang-
ren. Deze zandwinning moet plaatsvinden om te voldoen aan de zandbe-
rijke aantasting van het biologische milieu optreden terwijl de wa-
hoeften in en om het IJsselmeergebied (de provincies Noord-Holland,
terrrecreatie met een verdieping van de meren is gediend.
Utrecht, Gelderland en Overijssel). Voor de lange termijn wordt een
Tot 1986 wordt voorgesteld de zandwinning in de randmeren binnen het
totale zandbehoefte van ca. 350 miljoen m3 verwacht -en tot 1986 een
plangebied te concentreren in het Wolderwijd.
Hl.6 Het regionale kader
andere richting gebogen, zodat dit gebied nu juist wordt gezien als
een blijvend stuk open ruimte (Structuurschets van de Landelijke Ge-
III.6.1. Algemeen
bieden), ten einde ook op lange termijn een duidelijke geleding van de
verstedelijking in Flevoland te handhaven. Daarmee geldt op dit moment
Een nieuw te ontwikkelen gebied wordt altijd in meer of mindere mate
voor het gehele plangebied als uitgangspunt dat het niet in directe
beïnvloed door de situatie en de processen in de omliggende gebieden.
zin bij verstedelijkingsontwikkelingen zal worden betrokken.
In het geval van Zuidelijk Flevoland is de invloed van het zeer nabije, dichtbevolkte westen van het land, en met mate de Noordvleugel
De relatie met omliggende gebieden komt uiteraard zeer duidelijk naar
van de Randstad, zeer dominant. Deze invloed manifesteert zich zeer
voren in de aanleg van allerlei verkeersverbindingen, die in Zuidelijk
nadrukkelijk en direct door de bouw van Almere in het zuidwestelijke
Flevoland voor een belangrijk deel tevens een doorgaand karakter zul-
deel van de polder, maar ook het oostelijke, landelijke deel komt
len hebben, ten einde niet alleen het gebied zelf te verbinden met de
daardoor in een bijzondere positie te verkeren. Enerzijds wordt de
omliggende gebieden, maar tevens aan de mogelijkheden en noodzaak van
ontwikkeling van het landelijke gebied bepaald door de potentie als
verbindingen tussen die omliggende gebieden tegemoet te komen. In Zui-
modern produktief landbouw- en houtteeltgebied en kan in dat opzicht
delijk Flevoland betreft het in eerste instantie hoofdverbindingen
als een voortzetting worden gezien van het landelijke gebied in Ooste-
tussen de Randstad en het noorden van het land en, na eventuele droog-
lijk Flevoland, anderzijds is de nabijheid van een groot deel van de
legging van de Markerwaard verbindingen tussen het midden en oosten
Nederlandse bevolking aanleiding om de recreatieve potenties, die
van het land enerzijds en deze nieuwe polder en Noord-Holland boven
vooral door de aanwezigheid van de randmeren in ruime mate voorhanden
het Noordzeekanaal anderzijds.
zijn, optimaal te benutten.
Tevens kan het landelijke (agrarische) gebied in de nabijheid van gro-
III.6.2. Specifieke relaties
te stedelijke concentraties op lange termijn een functie vervullen als
voorloper van verdere stedelijke ontwikkelingen. Dit aspect heeft
Almere en Lelystad
steeds een rol gespeeld in de visie op het Oostvaardersdiepgebied. De-
De relaties tussen de beide stedelijke centra en het landelijke gebied
ze is door maatschappelijk/economische ontwikkelingen (verminderd
liggen voornamelijk in de sfeer van het recreatieve medegebruik van
groeiperspectief) en de spontane, zij het begeleide natuurlijke ont-
het landelijke buitengebied door de stedelijke bewoners en in de ver-
wikkelingen ter plekke in het afgelopen decennium echter in een geheel
zorgingsfunctie die Lelystad en de aan het landelijke gebied grenzende
35
kernen van Almere (Almere-Buiten en het oostelijke kernencomplex) zul-
In beide regio's wordt echter ook een provinciaal (en nationaal ge-
len vervullen voor de bewoners van het landelijke gebied. Wat betreft
steund) beleid gevoerd dat is gericht op beperkte verstedelijking en
het recreatieve medegebruik zal het accent liggen op mobiele recrea-
bescherming van de aanwezige natuur- en landschapswaarden. Dit uit
tievormen. Nabij Lelystad zijn de Oostvaardersplassen nu al een trek-
zich onder meer in concentratie van woningbouwactiviteiten in een be-
pleister en door aanleg van voldoende en aantrekkelijke recreatieve
perkt aantal regionale groeikernen (Amersfoort, Harderwijk). Het res-
verbindingen zal het recreatie medegebruik vanuit Lelystad zeker wor-
trictieve beleid resulteert in een potentiële vestigingsdruk op Zuide-
den gestimuleerd. De bewoners van Almere zullen in de buitenruimte,
lijk Flevoland van bestaande bedrijven in deze regio's, die onvoldoen-
grenzend aan de kernen, uiteraard ruime recreatiemogelijkheden aan-
de hervestigings- of uitbreidingsmogelijkheden vinden binnen de regio.
treffen. Toch kan het grootschaliger» opener landelijke gebied gren-
Tevens wordt de aanhoudende vestigingsdruk vanuit de Randstad "afge-
zend aan Almere een aantrekkelijk doel zijn voor met name recreatieve
leid" naar onder meer Flevoland. Deze druk zal zich allereerst richten
fietstochten. Aan de relatie en ruimtelijke overgang tussen Almere en
op Almere, waar in het oostelijk deel een bedrijventerrein in voorbe-
het aangrenzende Oostvaardersdiepgebied zal speciale aandacht moeten
reiding is, maar ook de geprojecteerde woonkern Zeewolde zal op een
worden besteed.
aantrekkelijke afstand voor zich uit beide regio's losmakende bedrij-
Ten behoeve van de verzorgingsfunctie voor het landelijke gebied is de
ven liggen.
aanleg van goede, directe verbindingen voor langzaam en snelverkeer
tussen landelijk en stedelijk gebied van groot belang.
Het op de bescherming van natuur- en landschapswaarden gerichte beleid
Een niet onbelangrijk deel van de bewoners van het landelijke gebied
houdt met name op de Veluwe ook een minimaal toelaatbare groei van de
zal voor hun dagelijkse behoeften zijn aangewezen op Almere en
verblijfsrecreatieve accommodatie in en zelfs zo mogelijk tot sanering
Lelystad.
van bepaalde gebieden over te gaan. Nieuwe ontwikkelingen in Zuidelijk
Flevoland kunnen positief bijdragen aan dit beleid, in de eerste
Omliggende regio's in Utrecht en Gelderland: Eemland en de West-
plaats door het afleiden van de verblijfsrecreatieve druk op deze ge-
Velu we
bieden.
De regio's Eemland en West-Veluwe hebben een aantal kenmerkende overeenkomsten. Beide kunnen worden gekarakteriseerd door de relatief om-
Het Markerwaardgebied
vangrijke vestiging van personen en bedrijvigheid vanuit de Randstad
De relaties van het plangebied met het Markerwaardgebied liggen voor
in de afgelopen tien jaar.
een belangrijk deel in de toekomst geprojecteerd, omdat ze nauw samen-
36
hangen met de realisering van de Markerwaard, die op zijn vroegst te-
mogelijk consequenties hebben voor de natuurlijke ontwikkeling in het
gen 1990 kan droogvallen. Het regeringsvoornemen tot inpoldering van
Oostvaardersdiepgebied.
de Markerwaard (40.000 ha) is in 1980 uitgebracht. De ontwikkeling van
In de Markerwaard zullen zich nieuwe mogelijkheden voordoen voor de
de Markerwaard zal de aanleg van nieuwe infrastructuur mogelijk en no-
realisering van stedelijke, agrarische, bos-, recreatie- en natuurge-
dig maken, die deels binnen het plangebied zal worden getraceerd. Het
bieden. Dit zal zijn weerslag kunnen hebben op bestemming en inrich-
vervangen van ongeveer 40.000 ha open water door nieuw land zal ook
ting van Zuidelijk Flevoland, omdat dan afweging van de specifieke mogelijkheden in- beide gevallen aan de orde is.
37
00
en
111.7 De ordening van funkties
Bij de verdere inrichting in de komende jaren, waarvoor deze structuurschets de basis vormt, gaat het erom de gehanteerde principes te
III.7.1. Inleiding
continueren.
Bij het opstellen van een structuurschets voor het landelijk gebied
III.7.2. Algemeen: toekomstgerichte zonering
van Zuidelijk Flevolane hebben we te maken met:
- de functies die aan het gebied worden toegekend (taakstellingen) of
Reeds in de inleiding is opgemerkt dat toekomstgerichtheid en het be-
in de verdere toekomst kunnen worden toegekend (ontwikkelingsmoge-
houd van een zekere flexibiliteit belangrijke uitgangspunten zijn voor
lijkheden);
deze structuurschets. Dit ondanks het feit dat het tijdelijke (agrari-
— de specifieke mogelijkheden en aanknopingspunten die in het gebied
en de directe omgeving ervan aanwezig zijn;
- de onderlinge rangschikking van functies (ruimtelijke ordening, inrichting);
— het ruimtelijk-beleid, dat hierdoor kan worden gevormd (landschaps—
vorming).
sche) grondgebruik in de komende jaren grotendeels plaats zal (moeten)
maken voor meer definitief grondgebruik.
De inrichting van Zuidelijk Flevoland, i.c. het plangebied, heeft een
procesmatig karakter. Dit vraagt om een flexibel en evenwichtig aanvangsplan dat voldoet aan de maatschappelijke behoeften van vandaag en
morgen, maar ook. nadrukkelijk ruimte biedt aan latere ontwikkelingen
c.q. deze ontwikkelingen juist stimuleert.
De ruimtelijke ordening van de- functies in het gebied kan worden^ be-
Een dergelijk plan vraagt om een gezoneerde milieuopbouw. Een duide-
schouw als een integrerend moment binnen de totale planvorming. Dit
lijke zonering geeft in de tijd gezien mogelijkheden voor intensive-
wil zeggen dat de ordening van functies een soort eindfase isi Inte-
ring en ruimtelijke expansie zonder de belemmeringen die ontwikkelin-
gendeel, in de praktijk is er sprake van een permanente wisselwerking
gen op het 'oude land' vaak frustreren. Een toekomstgericht plan houdt
tussen de hierboven genoemde planvormingscomponenten.
ook in dat er ruimtelijke reserveringen zijn op plaatsen waar nog be-
De ordening van functies vindt plaats op basis van een aantal min of
langrijke ontwikkelingen zijn te verwachten en dat m e t deze reserve-
meer duidelijk onderscheiden motieven en principes. Ook in de achter
ringen rekening wordt gehouden bij de verdere inrichting.
ons liggende periode sinds het droogvallen van Zuidelijk Flevoland
hebben deze een belangrijke rol gespeeld en liggen dus mede ten grond
Het aanbrengen van een duidelijke functionele zonering leidt in zijn
slag aan de structuur zoals die momenteel in het gebied aanwezig is.
algemeenheid tot verdeling van de ruimte in een aantal deelruimten met
39
een specifiek gebruik; een vrij sterke mate van functiescheiding dus.
De specifieke relaties tussen fysische omstandigheden en grondgebruik
Daarnaast kunnen er echter een aantal motieven zijn om tot een,menging
zullen waar nodig aan de orde komen bij de behandeling van de ver-
van functies over te gaan. Een vanzelfsprekendheid is dat in het geval
schillende planaspecten.
van de recreatie waar vele activiteiten plaatsvinden in niet— specifieke recreatiemilieus. Daarnaast kan ook de wens om te komen tot
Behalve door de fysische omstandigheden ter plekke worden de ontwikke-
landschappelijke overgangszones aanleiding zijn om functies te mengen;
lingsmogelijkheden van de verschillende delen van het plangebied ook
bij voorbeeld een.gemengd landbouw-bosgebied als overgang tussen een
bepaald door de specifieke ligging.
agrarisch gebied en een boscomplex.
Zij moeten worden gezien in relatie tot de gewenste functies en be-
Ten slotte zal een hoge druk op de beschikbare ruimte in het gebied,
stemmingen en tot de mogelijkheden van andere plekken. Zij zijn dus
zoals hier zeker het geval is, in zijn algemeenheid in een tendens
relatief. In dit kader spelen vooral kenmerken als ligging ten opzich-
tot meervoudig grondgebruik resulteren. Het gaat er in dit plan om een'
te van verkeersinfrastructuur (= ontsluiting), ligging ten opzichte
juist evenwicht te vinden tussen functiescheiding enerzijds en func-
van wooncentra (= bereikbaarheid) en ligging ten opzichte van andere
tievermenging anderzijds.
belangrijke structurerende elementen (vgl. randmeren, Markermeer,
vaarten) een belangrijke rol.
III.7.3. Fysische en ruimtelijke motieven en aanknopingspunten
III.7.4. Onderlinge relaties functies
De fysische omstandigheden (potenties) in de verschillende delen van
het plangebied zijn in principe een belangrijke ordeningsfactor in het
In III.7.3.- is al even aangeduid dat de ontwikkelingsmogelijkheden in
landelijke gebied waar grondgebonden bestemmingen overheersen (land-
de verschillende gebiedsdelen mede worden bepaald door de relaties met
bouw, bosbouw, recreatie en ook natuur).
andere nabijgelegen functies. Deze relaties kunnen zowel een positie-
"•
De fysische potenties hangen samen met de bodemkundige en waterhuis-
ve, versterkende werking hebben als een negatievej verzwakkende wer-
houdkundige situatie. Een uitgebreide beschrijving daarvan is gegeven
king. Indien het gaat om potentieel positieve relaties dan is concen-
in hoofdstuk III.2. Het blijkt d a t m e t name bodemkundig het gebied ta-
tratie van de betrokken functies gewenst. In het plangebied kan het
melijk homogeen van opbouw is, uitgezonderd enkele gebiedjes langs de
Zeewoldegebied als voorbeeld dienen. De voorgenomen, en deels al ge-
randmeren. Dit heeft tot gevolg dat de bodem op zich slechts een be-
realiseerde, clustering van woonkern, bosgebied, agrarisch gebied en
perkte ruimtestructurerende werking heeft (althans op macro-niveau).
randmeer levert duidelijke meerwaarden op met betrekking tot het woon-
40
milieu in Zeewolde en het recreatiemilieu voor de dag- en verblijfsre-
die hun (belevings-)waarde juist danken aan een grote mate van
creanten in de omgeving.-
stilte en rust;
Ook in landschappelijk opzicht kan een clustering van functies, die
- het tegengaan van stankoverlast door een zorgvuldige situering van
eenzelfde landschappelijke sfeer met zich brengen, gewenst zijn uit
afvalzuiveringsinstallaties, de situering van bedrijventerreinen ten
oogpunt van duidelijkheid en herkenbaarheid*
opzichte van woongebieden en toepassing van de Hinderwet.
Functies kunnen elkaar uiteraard ook negatief beïnvloeden. Dat vraagt
III.7.5. Uitgangspunten ten aanzien van de landschapsvorming
om ruimtelijke scheiding en milieudifferentiatie, die mede ten grondslag liggen aan de algemene behoefte aan duidelijke zonering in het
Op het niveau van deze structuurschets wordt door de keuze en de rang-
gebied met het oog op de toekomstige ontwikkelingen (XIX.7.2.).
schikking van de bestemmingen en functies een basis gelegd voor de in
Vermijding van conflictsituaties tussen functies onderling vinden een
landschappelijk opzicht verschillende deelgebieden. Uitgangspunt voor
concrete uitwerking in het milieuhygiënisch beleid dat is gericht op
de landschappelijke vormgeving van de polders, in casu het landelijk
een optimale milieuhygiënische inrichting van het gebied. Naast speci-
gebied van Zuidelijk Flevoland, is dat het landschap de hoofdvormen
fieke milieuwetgeving en milieuverordeningen vormt de ruimtelijke or-
van gebruik ondersteunt en symboliseert en een waardevolle aanvulling
dening in het gebied ook een belangrijk instrumentarium voor het m i -
zal dienen te zijn op de verscheidenheid van Nederlandse landschap-
lieubeleid.
pen.
Omdat er in principe is gekozen voor een duidelijke functionele zone-
Concreet kan deze ruimtelijke ordening betrekking hebben, op:
ring in het gebied impliceert dit ook het ontstaan van aaneengesloten
- de verwerking van afvalwater door concentratie van- afvalproducerende
gebieden met een eigen landschappelijke identiteit die de mogelijkhe-
vestigingen;
- de bescherming van drinkwaterwingebieden door middel van beschermingszones;
- de verwerking van. vaste afvalstoffen door reservering van vuilstortterreinen;
- het tegengaan van lawaai-overlast door verkeer, bedrijventerreinen
of andere lawaaiproducerende bestemmingen.
Hierin is ook begrepen het handhaven van zogenaamde stiltegebieden,
den van herkenning en oriëntatie alleen maar ten goede komen. We kunnen stellen dat de wens om in landschappelijk opzieht te komen tot een
duidelijke differentiatie in het verlengde ligt van de algemene functionele zoneringsgedachte-.
Veel van de landschappelijke vormgeving zal plaatsvinden bij het uitwerken van deze, vrij globale, structuurschets. Het ligt in de lijn om
ook bij toenemende mate van gedetailleerdheid functionaliteit en herkenbaarheid een grote rol te laten spelen.
41
IN
IV. Planaspekten
43
IV .1 Landbouw
IV.1.2. Pe betekenis van de Nederlandse landbouw
I V . 1 . 1 . Algemeen
- Produktie voor binnenland en buitenland
Landbouw is het produceren van voedsel, siergewassen en grondstoffen
Door het lidmaatschap van de E.E.G. maakt de Nederlandse land- en
voor handel en industrie, waarbij de groHd nog steeds de belangrijk-
tuinbouw deel uit van de Europese markt (240 miljoen inwoners) en is
ste produktiefaetor is. In grond en gebouwen is momenteel ca. 65% van
daarmee tevens gehouden aan het geldende E.E.G.-beleid op dit gebied.
het totale geïnvesteerde vermogen in de landbouw ondergebracht.
In hoofdzaak is het E.E.G.-beleid gericht op zelfvoorziening ten be-
Ofschoon nog sklechts een bescheiden deel van de Nederlandse bevolking
hoeve van de bevolking en voorts op: "het stabiliseren van de voedsel-
actief betrokken- is bij de landbouw, is de ruimtelijke betekenis daar-
prijzen op een niveau dat als redelijk kan worden beschouwd en het be-
van groot. Ongeveer 68% van de totale oppervlakte van Nederland wordt
vorderen vaa een evenwichtige ontwikkeling op de markt".
in beslag genomen door landbouwgrond (ca. 2 miljoen ha). Dit betekent
dat ongeveer driekwart van het landelijke gebied in Nederland beheerd
Door het voeren van een prijsondersteunend beleid voor een aantal ba"-
wordt door landbouwers.
sisprodukten wordt een bijdrage geleverd aan de rentabiliteit van
doelmatige bedrijven. Deze basisprodukten (graan, melk, suiker) be-
Ook in Zuidelijk Flevoland zal de landbouw een belangrijke vorm van
slaan ca. 90% van het landbouwareaal.
ruimtegebruik zijn.
Een belangrijk aspect van het E-J5.G.-structuurbeleid is het streven om
In het navolgende zal vanuit een schets van- de betekenis vaiv de land-
de produktie zoveel mogelijk te laten plaatsvinden waar dit tegen de
bouw in Nederland en die van de landbouw in de IJsselmeerpolders geko-
laagste kostprijs kan gebeuren. Dit leidt tot regionale specialisatie
men worden tot een beschrijving van de aard en de omvang van de gewen-
in een sterkere mate dan voorheen, versterkt concurrentie tussen de
ste ontwikkeling van de landbouw in het plangebied.
diverse produktieregio's- en selectieve groei.
Binnen de E.E.G. neemt de Nederlandse landbouw een relatief belangrijke positie in; de in Nederland geproduceerde landbouwprodukten worden
voor een aanzienlijk deel geëxporteerd.
Na de Verenigde Staten is Nederland de grootste voedselexporteur ter
45
wereld. Voor zuivelprodukten is Nederland zelfs de belangrijkste ex-
voor - plezierige en minder plezierige - onverwachte ontwikkelingen.
porteur met een kwart van de totale wereldhandel. Binnen de E.E.G. is
De zuivelmarkt geeft de laatste paar jaren een duidelijke verbetering
Nederland de enige netto-voedselexporteur en met slechts 2% van de op-
te zien.
pervlakte landbouwgrond levert Nederland momenteel bijn 9% van de
Ofschoon de momenteel sterk in de belangstelling staande overschots-
E.E.G.-landbouwproduktie.
problematiek kan worden gerelativeerd door te bedenken dat de overschotten in het algemeen slechts enkele maanden consumptie dekken en
De bruto-exportwaarde bedroeg in 1979 ca. 29 miljard gulden. Daarmee
de kosten die eraan verbonden zijn in zekere zin zijn te beschouwen
zorgde de landbouw voor ongeveer éénvierde deel van onze totale goede-
als een verzekeringspremie voor mogelijke tèkortsituaties zal er toch
renexport. Het landbouwexportbedrag per hoofd van de bevolking bedroeg
naar worden gestreefd om de budgettaire last daarvan blijvend te ver-
in dat jaar ca. f 2.000. Vermindert men de exportwaarde met de waarde
lichten.
van de import ten behoeve van de gehele agrarische sector (incl. de
Gezien de situatie in de E.E.G. valt niet te verwachten dat er in de
voedingsmiddelenindustrie) dan bedraagt het netto-betalingsbalanssaldo
komende 5 jaren een even grote groei voor de landbouwsector mogelijk
momenteel ca. 9 miljard gulden..
is als in de voorbije decennia. Mondiaal valt echter te verwachten dat
Uit deze exportgegevens blijkt teven dat de Nederlandse landbouw een
er nog een aanzienlijke exportgroei mogelijk is, wegens de verwachte
redelijk gunstige internationale concurrentiepositie heeft. Het is. van
verdubbeling van de wereldbevolking in 20 jaar.
nationaal belang voor inkomen en werkgelegenheid dat deze positie ge-
Het Nederlandse landbouwbeleid is in principe gericht op behoud en
handhaafd blijft. Het genoemde netto-balansoverschot is in de
versterking van de exportpositie. Omdat het agrarisch inkomen via de
afgelopen drie decennia ongeveer verviervoudigd. Dat is hoofzakelijk
markt tot stand komt, is de nationale economie in zijn totaal gebaat
gebeurd door een stijging van het produktievolume, aangezien het ex-
bij een rationele en efficiënte produktie in de agrarische sector.
por tprijsniveau weinig is gewijzigd. In de -zuivelsector bij voorbeeld
Voor de duidelijke grondgebonden produktierichtingen, zoals akkerbouw,
van 1970 tot 1975 de melkproduktie met 4,5% per jaar. Van 1975 tot
veeteelt en fruitteelt betekent dit dat
1979 was dat 3% per jaar, terwijl de veestapel in die periode slechts
goede landbouwgronden beschikbaar dient te blijven.
0,8% groeide. In de eerste vier maanden van 1980 daalde de melkproduk-
Naast de ca. 2 miljoen hectare cultuurgrond die Nederland zelf heeft,
tie echter met 2%, voornamelijk als gevolg van een ongunstige ruwvoer-
gebruiken we via de krachtvoerimporten nog eens 1 a 1,2 keer zo'n hoe-
positie.
veelheid grond. D.w.z. de totale oppervlakte grond die we gebruiken
Met name de zuivelmarkt heeft in het verleden nog wel eens gezorgd
ligt op meer dan het dubbele van de eigen oppervlakte. Bedenken we
46
en voldoende groot areaal van
daarbij voorts dat de opbrengstniveaus in het buitenland soms slechts
Vergeleken met buurlanden werken in Nederland per 100 ha grond onge-
de helft tot tweederde bedragen van ons gemiddelde produktieniveau,
veer 12 mensen (in België 7,5, in Duitsland 7 en in Engeland 3 ) .
dan betekent dat dat de werkelijke oppervlakte in het buitenland nog
De agrarische sector levert in Nederland - met gebruikmaking van de
groter is. Hé kunnen dus niet zonder meer zeggen dat ondanks de ver-
internationale handelsmogelijkheden - een relatief aanzienlijke bij-
kleining van de oppervlakte in Nederland de Nederlandse Landbouwpro-
drage tot de werkgelegenheid; juist met de huidige spanningen op de
duktie nog is gestegen; daarvoor is veel buitenlandse grond nodig ge-
arbeidsmarkt is dat als positief aan te merken.
weest. Een areaal dat echter niet onder alle omstandigheden ter be-
Ongeveer 6.000 agrarisch geschoolden verlaten jaarlijks de lagere
schikking staat en de Nederlandse economie op dat punt erg kwetsbaar
landbouwscholen. Bedenkt men zich bovendien dat de agrarische produk-
maakt. Een reden te meer om zuinig te zijn met grond in eigen land.
tie bij de huidige stand van de techniek zou kunnen plaatsvinden door
Bovendien zij gewezen op een mogelijkheid in de (nabije> toekomst: de
ea. 60% van de agrarisehe beroepsbevolking dan blijkt dat het behoud
landbouw als energieleverancier. Juist een gebied als het onderhavige,
van een voldoende grote oppervlakte landbouwgrond in Nederland uit
heeft de mogelijkheden om in dit kader innoverende impulsen aan te
oogpunt van behoud van werkgelegenheid- in de landbouw wenselijk is.
dragen, naast de constatering dat, indien de landbouw tevens een bijdrage levert aan de energieproduktie (hetzij direct, hetzij indirect),
Landbouw als- hoofdbouwsteen van het landelijk gebied
het relatieve belang van deze produktieseetor nog eens wordt versterkt
Al in de inleiding werd erop gewezen dat ruim driekwart van de opper-
en de druk om het totale landbouwareaal in Nederland zo min mogelijk
vlakte landelijk gebied in Nederland wordt ingenomen door landbouw-
aan te tasten wordt vergroot.
grond. Dit illustreert de dominerende betekenis ervan voor de verschijningsvorm, de functionele kwaliteit en de belevingswaarde van het
Landbouw en werkgelegenheid
landschap in het landelijk gebied.
De landbouwproduktie in Nederland vindt momenteel plaats op ongeveer
In ieder landsdeel hebben zich bepaalde karakteristieke culturrland-
125.000 bedrijven waarop ongeveer 300»00O mensen een arbeidsplaats
sehappen ontwikkeld. De agrarische bedrijfsgrootte, de verkaveling, de
vinden, d.w.z. 6% van de Nederlandse beroepsbevolking is direct werk-
bedrijfstypen en de bedrijfsgebouwen, maar ook erfbeplantingen, hout-
zaam in de agrarische sector. In de verwante sectoren (toeleverende en
wallen, heggen en waterlopen spelen daarin een belangrijke rol.
verwerkende industrieën, handel) is nog eens 6% van de beroepsbevol-
Door de voortgaande mechanisatie, ontwatering, bouwplanvereenvoudiging
king werkzaam. Direct en indirect verdienen dus ca. 600.000 mensen een
en schaalvergroting is de afgelopen decennia een zekere mate van land—
inkomen in de landbouw.
schapsnivellering opgetreden. Er zijn echter op veel plaatsen door
47
deze structurele ontwikkelingen in de landbouw, veelal door middel van
In het navolgende zal worden ingegaan op de landbouwkundige potenties
ruilverkavelingen, ook nieuwe kwaliteitrijke landschapsvormen en land-
in Zuidelijk Flevoland.
schapselementen toegevoegd.
De bodemkundige geschiktheid voor diverse vormen van agrarisch grond-
De genoemde nivellerende processen hebben zich sterk gemanifesteerd in
gebruik zijn reeds in hoofdstuk II.1.2. (Fysische gesteldheid) behan-
de kwaliteit van het agrarisch gebied als natuurlijk milieu. Toch vor-
deld.
men de landbouwgronden, zowel graslanden als bouwlanden, nog steeds
In hetzelfde hoofdstuk is tevens een beschrijving gegeven van de ver-
een essentieel element in vele ecosystemen en zijn zij van belang voor
kaveling (i.c. de kavelafmetingen) in het gebied die inmiddels, met
het voortbestaan van een aantal dier- en plantensoorten.
uitzondering van delen van het Oostvaardersdiepgebied, overal is' uitgevoerd. De gekozen kavelafmetingen waren gebaseerd óp verwachting
IV.1.3. De landbouw in Zuidelijk Flevoland: mogelijkheden, betekenis
en wenselijkheden
t.a.v. trendmatige ontwikkelingen in de omvang van uit te geven landbouwbedrijven. Deze verwachting is echter niet bewaarheid geworden. Na
een stijgende tendens in de gemiddelde omvang van de uitgegeven be-
Algemeen
drijven tot ca. 1975, is de laatste jaren het beleid gericht op uit-
Het winnen van voor landbouw geschikte gronden is, naast het vergroten
gifte van wat kleinere bedrijven. Deze ontwikkeling heeft vooral con-
van de veiligheid tegen overstromingen en naast het verbeteren van de
sequenties in de gebieden met de grote standaardkavels (500 x 1700).
waterhuishouding, al vanaf het begin van het Zuiderzeeproject één van
Aanvullende wegenaanleg is daar onontbeerlijk ten einde een accepta-
de belangrijkste doelstellingen.
bele bedrijfsindeling te kunnen realiseren. Bij het ontwerp van dit
Wel hebben zich - onder invloed van gewijzigde maatschappelijke voor-
nieuwe verdichte polderwegenstelsel spelen waterhuishoudkundige, ver-
keuren - wijzigingen voorgedaan in de oppervlakteverhoudingen van de
keerskundige en landschappelijke aspecten een belangrijke rol.
verschillende bestemmingen. Was in de Wieringermeer en de Noordoost-
Het waterlopenstelsel in het plangebied,' bestaande uit kavelsloten en
polder vrijwel alle grond voor de landbouw bestemd, in Oostelijk Fle-
tochten, is zo goed als voltooid en zal weinig verandering meer behoe-
voland was dat voor 75% het geval terwijl in Zuidelijk Flevoland pro-
ven te ondergaan.
centueel nog minder voor landbouwgrond zal worden benut.
Hetzelfde geldt voor het peilenplan. In enkele droogtegevoelige gebie-
Deze vermindering van de voor landbouw bestemde oppervlakte is vooral
den langs het randmeer en de Knardijk is het ten behoeve van de land-
een gevolg van de toegenomen behoefte aan grond voor stedebouw en in-
bouw wellicht noodzakelijk de vochtvoorziening te verbeteren door
frastructuur, voor bos, natuur en recreatie.
peilverhoging met behulp van stuwen en aanvoer van voldoende water.
48
Tabel 4. Netto-overschot van B.i.e.b. bedrijven
De produktieve betekenis van de polderlandbouw
Dat de fysieke opbrengsten in Flevoland tot de hoogste van Nederland
in Oostelijk Flevo-
land vergeleken met bedrijven in Z«W. Nederland (ged./ha)
1971/'72 1972/* 73 1973/'74 1974-/'75 1975/'76 1977/'78
behoren moge blijke uit tabel 2.
1. 0. Fl.
Tabel 3. Fysieke opbrengsten in Oostelijk Flevoland in vergelijking
met geheel Nederland en met kleigronden in Z.W.-Nederland
2. Z.W. Ned.
Verschil 1/2
3. Nederland
(1974-1978) in kg/ha
O.Flevoland Nederland Z.W.-Nederland
Verschil 1/3
1316
2432
1799
2086
4703
-/- 378
401
1144
518
-/- 41
1130
-/- 957
915
1288
1281
2127
3573
579
493-
517
693
980
972
-/- 593
82S
915
1106
1106
3731
215
Wintertarwe
6.900
5,800
5.900
^B.i.e.b. = Bedrijf in eigen beheer (van de overheid)
Zomertarwe
5.500
4.600
5.000
Bron: R.IJ.P./C.B.S.
Wintergerst
6.100
5,000
4.900
Haver
6.100
4.800
4.900
Suikerbieten
60-000
46.000
46.000
gunstige uitkomsten hebben zijn:
Consumptie- en voederaardappelen
52.000
34.500
36.500
- de grote natuurlijke vruchtbaarheid van de grond;
De belangrijkste factoren, waardoor bedrijven in de polder relatief zulke
- de goede- waterhuishouding en de goede bewerkbaarheid van de gronden;
Bron: R.IJ-P.VC.B.S.
- het stenenvrij zijn van de gronden en vlakke ligging;
- de goede verkaveling;
De hoge opbrengsten en de rationele bedrijfsvoering in de polders lei-
- het gunstige klimaat voor bepaalde teelten.
den tot uitstekende financiële netto-resultaten. Het netto-overschot
in Oostelijk Flevoland was van 1971 t/m 1977 gemiddeld vier keer zo
Levert Nederland in de E.E.G. een relatief grote produktiebijdrage
hoog als op vergelijkbare kleigronden in Zuidwest Nederland en ruim
voor de landbouw, binnen Nederland doen dat de poldergronden. De pol-
drie keer zo hoog als het gemiddelde voor heel Nederland.
de rg rond en hebben daarmee een meer dan venredige betekenis voor de
nationale landbouwproduktie.
Het bestemmen van poldergrond voor de agrarische produktie past dan
ook in het E.E.G.-beleid om de landbouwproduktie daar te laten plaats- .
49
vinden, waar de fysische omstandigheden het meest geschikt, zijn, dus
lingen, stedelijke en infrastructurele uitbreidingen, landschapsker-
waar de voortbrengingskosten het laagst zijn.
ken, beheersgebieden).
Vanuit de landbouworganisaties en ook door middel van een uitspraak
De betekenis voor de werkgelegenheid
van de Tweede Kamer is er in dat verband op aangedrongen om meer gron-
In het voorgaande werd reeds opgemerkt dat in de IJsselmeerpolders
den in Zuidelijk Flevoland een landbouwbestemming te geven (motie
door het hoge produktievermogen van de grond en de mogelijkheid opti-
Tolman, november 1978).
maal ingerichte bedrijven uit te geven een stabiele bijdrage aan de
Sinds het begin van de zestiger jaren neemt de oppervlakte landbouw-
werkgelegenheid in de landbouw kon worden geleverd.
grond in Nederland gemiddeld af met ongeveer 10.000 ha/jaar.
In Oostelijk Flevoland waren in 1978 op een oppervlakte van in totaal
In dezelfde periode (vanaf 1962) werd in het totaal ongeveer 36.700 ha
ca. 37.000 ha ongeveer 1950 directe arbeidsplaatsen aanwezig; d.w.z.
landbouwgrond uitgegeven in Oostelijk en Zuidelijk Flevoland. Ofschoon
ruim 5 arbeidsplaatsen per 100 ha.
er van jaar tot jaar grotere schommelingen zijn opgetreden in de uit-
Deze arbeidsintensiteit kan ook voor Zuidelijk Flevoland als richt-
gegeven oppervlakte komt dit neer op ca. 2000 ha per jaar over de pe-
lijn gelden zij het dat de gemiddelde bedrijfsgrootte in Oostelijk
riode 1962-1980 (1970-1980: ca. 1300 ha) ofwel ca. 20% van de jaar-
Flevoland wat lager ligt en er relatief veel (arbeidsintensieve)
lijkse afname van de oppervlakte in Nederland (1970-1980: ca. 10%).
fruitteelt aanwezig is, zodat deze norm als hoog moet worden be-
Het merendeel van de uitgegeven oppervlakte landbouwgrond diende vóór
schouwd. In grootschalige pure akkerbouwgebieden wordt momenteel gere-
werken van algemeen belang elders in Nederland: ruilverkavelingen, ge-
kend met ca. 2 arbeidskrachten per 100 ha.
dupeerden bij uitvoering van werken en zogenaamde "knelpunten".
Voortgaande rationalisatie zal vermoedelijk leiden tot een daling van
In Oostelijk Flevoland is 70% van alle bedrijven in dit kader uitge-
het aantal arbeidskrachten tot gemiddeld ca. 3 per 100 ha.
geven en in Zuidelijk Flevoland 95% van de tot nu toe uitgegeven bedrijven.
Tegenover de toewijzing van elke 100 ha landbouwgrond in Oostelijk
De betekenis van landbouw in Flevoland voor het ruimtelijk beleid
Flevoland stond inlevering van ca. 54 ha op het oude land. In Zuide-
Naast de produktieve en nationaal-economische betekenis van de polder-
lijk Flevoland was dat in 1978 en 1979 gemiddeld 77 ha.
landbouw ligt het zwaartepunt van de aanspraak vanuit de landbouw op
Onderstaande tabel geeft een beeld van de doeleinden waarvoor de inge-
een belangrijk deel van de beschikbare ruimte in de polder vooral bij
leverde gronden van in Oostelijk en Zuidelijk Flevoland uitgegeven be-
het oplossen van ruimtelijke knelpunten op het oude land (ruilverkave-
drijven zijn benut.
50
Onderstaande tabel geeft een beeld van- de doeleinden waarvoor de inge-
ha landbouwgrond in de IJsselmeerpolders beschikbaar voor ruilverkave-
leverde gronden van in Oostelijk en Zuidelijk Flevoland uitgegeven be-
lingsdoeleinden.
drijven zijn benut.
Bedrijfstypen: oppervlakteverdeling en zonering
Evenals in de oudere IJsselmeerpolders zal het agrarisch gebied in
Tabel 5. Bestemming van ingeleverde gronden van naar Flevoland verplaatste bedrijven
Categorie
Zuidelijk Flevoland i.c. het plangebied voor het grootste deel bestaaft
uit akkerbouw- en weidebedrijven. Daarnaast 2al ruimte worden gereser-
Oostelijk Flevoland
Zuidelijk Flevoland
veerd voor de ontwikkeling van een fruitteeltgebied. De gewenste om~
(t/m 1979)
vang van deze reservering bedraagt voorshands ca. 800 ha (bedrijfs-
opp. (ha)
%
opp. (ha)
%
Ruilverkavelingsdoeleinden
11.905
69
1.480
62
dig fruitteeltgebied ontwikkelen.
Natuur- en recreatiegebied
170
1
247
10
Gezien de weinig rooskleurige bedrijfseconomische situatie en vooruit-
Woningbouw
2.131
12
231
10
zichten in de fruitteeltsector behoort het echter zeker tot de moge-
Industrie
1.221
7
179
8
lijkheden dat de uiteindelijke oppervlakte fruitteelt in het plange-
Verkeer
1.472
9
66
3
bied beperkt zal blijven. Het uitgiftebeleid is wat betreft de fruit-
292
2
169
7
teelt momenteel terughoudend en het uitvoeren van specifieke inrich-
17.193
100
2.372
100
Diversen
grootte: 15-20 h a ) . Bij deze omvang kan zich een volwaardig zelfstan-
tingswerken, die voornamelijk bestaan uit de aanleg van extra- wegen
ter ontsluiting van de relatief kleine fruitteeltbedrijven, zal
Bron: R.IJ.P.
plaatsvinden in een omvang die aansluit bij de op kortere termijn te
verwachten uitgifte.
Het blijkt dat ruilverkavelingsdoeleinden domineren en dat natuurbe-
Daardoor blijft de mogelijkheid open om delen van het fruitteeltgebied
houds- en recreatieve doeleinden belangrijker zijn geworden in Zuide-
alsnog ten behoeve van akkerbouw- of weidebedrijven uit te geven. De
lijk Flevoland (reservaatsvorming en beheersgebieden).
oppervlakteverdeling tussen de akkerbouw- en weidebedrijven zal, over
Sinds 1970 bedraagt het uitvoeringstempo van ruilverkavelingen ca.
het gehele plangebied bezien, in de eerste plaats worden bepaald door
40.000 ha/jaar en dit tempo wordt ook voor de periode 1980-1990 nage-
het aanbod vanuit het oude land: ruilverkavelingen, reservaatsgebie-
streefd (Structuurschema Landinrichting). Sedert 1970 kwam jaarlijks
den, overige knelpuntgebieden. Ofschoon evenals in Oostelijk Flevoland
gemiddeld, zij het met aanzienlijke jaarlijkse afwijkingen, bijna 900
de akkerbouw zal blijven overheersen, hetgeen ook bedrijfseconomisch
51
de voorkeur geniet, is er momenteel een tendens waarneembaar in de
bouwland is momenteel niet te geven- Ter bepaling van de gedachten kan
richting van meer weidebedrijven. Dit is een gevolg van het feit dat
echter worden uitgegaan van een verhouding akkerbouw : grasland = 3 a
veel ruilverkavelingen in weidegebieden zullen plaatsvinden en stede-
4 : 1 (Oostelijk Flevoland : 4.7 : 1 ) .
lijke uitbreidingen zich grotendeels voltrekken in het Westen van het
Vermeld dient te worden dat het voorgaande handelt over de oppervlakte
land waar de weidebouw eveneens overheerst terwijl ook in de potentië-
landbouwgrond voor zover deze een primaire produktieve functie zal
le reservaatsgebieden op het oude land de weidebouw (weidevogelgebie-
hebben. Daarnaast zal ook in de gebieden met een hoofdfunktie natuur
den) domineert.
sprake zijn van een oppervlakte landbouwgrond van het natuurbeheer.
De gewenste verhouding grasland-bouwland wordt tevens bepaald door de
Binnen deze gebieden zal het grasland overheersen. Naast de hoofdbe-
fysische en landschappelijke potenties dan wel voorkeuren die er voor
drijfstypen akkerbouw, weidebouw en fruitteelt zal ook de mogelijk-
beide vormen bestaan. De fysische potenties zijn reeds behandeld in
heid worden opengehouden van incidentele vestiging van boomteeltbe-
hoofdstuk II.1.2.
drijven, paardfokbedrijven e.d.
Landschappelijke/ecologisch bezien bestaat er in de directe nabijheid
De relatief zware bodem in het plangebied is over het algemeen onge-
van boscomplexen voorkeur voor weidebedrijven in verband met de gerin-
schikt voor intensieve teelten als bloemteelt en fijne vollegronds—
gere kans op wildschade en het bescheiden gebruik van chemische be-
groenteteelt.
strijdingsmiddelen op grasland.
Ontwikkelingen in deze richting worden dan ook niet verwacht. Hetzelf-
Dit landschappelijk oogpunt is bij de uitgifte van bedrijven in de
de geldt voor niet-grondgebonden bedrijfstypen waartoe tegenwoordig
zone grenzend aan de Rnardijk een accent gelegd op weidebedrijven ten
ook de glastuinbouw kan worden gerekend.
einde in Zuidelijk Flevoland aansluiting te vinden bij het graslandge-
Gezien de grote geschiktheid van de bodem voor juist de grondgebonden
bied in het aangrenzende deel van Oostelijk Flevoland. Overigens wordt
vormen van land- en tuinbouw ligt het voor de hand dat het accent
deze landschappelijke voorkeur versterkt door ecologische en bodemkun-
daarop wordt gelegd.
dige (ondiep voorkomend pleistoceen zand) voorkeuren.
In het plangebied zal er op basis van het voorgaande naar worden ge-
Voor zover de vestiging van niet-grondgebonden bedrijven aan de orde
streefd om tot een aantal specifieke graslandgebieden te komen die zo
zal komen in relatie tot sanering of het oplossen van knelpunten op
mogelijk door middel van grasland "corridors" met elkaar zullen worden
het oude land dient er daarom allereerst aan oplossingen te worden
verbonden.
gewerkt waarin overbrenging van grondgebonden bedrijven naar de polder
Een nauwkeurige aanduiding van de uiteindelijke verhouding grasland-
past, d.w.z. het creëren van ruimte voor niet-grondgebonden bedrijven
52
op het oude land door "overheveling" van bij voorbeeld akkerbouw—
en/of weidebedrijven naar de polder.
b. Op agrarische bedrijven, maar zeker op de weidebedrijven, dienen
bij voorkeur twee volwaardige arbeidskrachten (V.A.K.) te werk gesteld kunnen worden. Dit is een uitgangspunt dat erop gericht is
Bedrijfsvormen en bedrijfsgrootten
ook in sociaal opzicht mogelijkheden te bieden voor goede arbeids-
In alle tot nu toe ontwikkelde polders is het particuliere gezinsland-
omstandigheden;
bouwbedrijf overheersend geweest en zal dat ook in Zuidelijk Flevoland
c. Op de agrarische bedrijven dient voldoende inkomen uit grondgebon-
zijn. De ontwikkelingen met betrekking tot de mechanisering zijn in-
den activiteiten te kunnen worden behaald. Impliciete bevordering
middels zover voortgeschreden dat feitelijk nog slechts sprake is van
van intensieve veehouderij in de toekomst bij uitgifte van de te
1- en 2-mansbedrijven. Naast de gezinsbedrijven zullen op beperkte
"kleine" bedrijven moet worden voorkomen.
schaal ook andere bedrijfsvormen tot stand kunnen komen.
In het kader van dit plan is het van belang aandacht te besteden aan
De benodigde oppervlakte per bedrijf teneinde aan de genoemde beleids-
de gewenste bedrijfsgrootte voor de verschillende bedrijfstypes- In
uitgangspunten te kunnen voldoen heeft de afgelopen decennia voortdu-
concreto gaat het daarbij- om akkerbouw-, weidebouw- en fruitteeltbe-
rend aan een opwaartse druk blootgestaan. Op dit moment worden in Fle-
drijven. Uitgaande van het feit dat in Flevoland in principe slechts
voland akker- en weidebouwbedrijven van 40-65 ha uitgegeven. Met name
1-kavelbedrijven worden uitgegeven is het duidelijk dat de gewenste
de akkerbouwbedrijven behoren daarmee niet tot de groep grootste be-
bedrijfsomvang onder meer van direct belang is voor de te maken ver-
drijven in Nederland ( > 7 5 h a ) . De gemiddelde grootte van de pure
kaveling en de te maken verkaveling en de dichtheid van het ontslui-
akkerbouwbedrijven in Nederland bedraagt momenteel ca. 38 ha.
tingsstelsel.
Bij de bepaling van de meest gewenste oppervlakte van de uit te geven
agrarische bedrijven spelen een aantal overwegingen een rol. Zij zijn
De algemene beleidsuitgangspunten voor de gewenste omvang van de uit
grofweg te verdelen in technisch-economische overwegingen en maat-
te geven bedrijven zijn:
schappelijk-politieke overwegingen.
a. De bedrijven dienen zodanig groot te zijn, dat gedurende minstens
Op basis van aannamen betreffende de te verwachten ontwikkeling van
één generatie alle produktiefactoren (arbeid, kapitaal, grond) een
het benodigd aantal hectaren (c.q. S.B.E.'s) per V.A.K. (= Volledige
paritaire beloning moet kunnen krijgen. De arbeid moet volgens
Arbeidskracht) kan uit technisch—economisch oogpunt worden gesteld
C.A.O.-normen worden betaald;
dat:
53
- akkerbouwbedrijven minimaal 40 a 63 ha/V.A.K. groot moeten zijn om
zig te zijn voor de vestiging van bijzondere agrarische vestigingen
tot na het jaar 2000 als volwaardig te kunnen worden beschouwd;
zoals proefboerderijen, veredelingsbedrijven en instituten op hét ge-
- weidebedrijven minimaal 29 a 47 ha/V.A.K. of 58 a 94 ha/2 V.A.K.
bied van het landbouwkundig onderzoek. Ofschoon er geen duidelijk in-
groot dienen te zijn om dezelfde periode volwaardig te kunnen blij-
zicht bestaat in de mogelijke omvang van de benodigde ruimte is het te
ven voortbestaan.
verwachten dat het vestigingsproces van instituten e.d. dat in Oostelijk Flevoland met name rond Lelystad heeft plaatsgevonden, in enige
Ten aanzien van de maatschappelijke-politieke overwegingen is een
mate zal worden voortgezet in Zuidelijk Flevoland.
standpunt bepaling erg moeilijk omdat het gewicht dat aan de verschil-
Ter verdere ondersteuning van de bestaande centrumfunctie van Lelystad
lende aspecten daarvan wordt gehecht van grote invloed is. Te noemen
gaat ten aanzien van de locatie van dergelijke vestigingen de voorkeur
zijn het werkgelegenheidsaspect, het landschappelijk ecologisch aspect
uit naar de omgeving van deze stad.
en het inkomensverdelingsaspect (grote versus kleine boeren). Een uitspraak in deze valt in dit structuurplan niet te geven.
De uitgifte van landbouwgrond in het komende decennium
De vigerende normen voor de omvang van de uit te geven akker- en
In de afgelopen tien jaar is de visie op de gewenste ontwikkeling van
weidebedrijven zijn in het licht van de bovengenoemde technisch-econo-
verschillende delen van Zuidelijk Flevoland in vergelijking met'het
mischte criteria wat betreft de akkerbouwbedrijven, mits gezien als
verkavelingsplan 1968 gewijzigd, waarbij echter de druk op de 'ruimte
eenmansbedrijf, voldoende, zij het minimaal. Voor de weidebedrijven
in deze polder t.b.v. niet agrarische bestemmingen (stedelijk gebied,
liggen deze normen beneden hetgeen technisch-economisch wenselijk is,
bos, recreatiegebieden, natuurgebieden en een aantal bij bestemmingen)
uitgaande van de wenselijkheid van 2-mansbedrijven.
geenszins is afgenomen, integendeel.
De verschuiving van de verdeling van het ruimtegebruik in de IJssel-
De. gewenste omvang van de uit te geven fruitteeltbedrijven is minder
meerpolders in de richting van stedelijke, recreatieve en natuurlijke
ter discussie. Bij de omvang van 15-20 ha kunnen deze worden beschouwd
bestemmingen is het resultaat van de maatschappelijke ontwikkelingen
als ook op langere termijn volwaardige bedrijven ofschoon de toekomst
in de loop der tijden en de toenemende stedelijke en recreatieve ont-
van de fruitteelt als geheel in Nederland nogal onzeker is.
wikkelingspotenties naarmate de nieuwe inpolderingen dichter bij het
verstedelijkte Westen kwamen te liggen.
Bijzondere agrarische vestigingen
In Oostelijk Flevoland (totaal ca. 54.000 ha) is deze ontwikkeling
Naast de particuliere agrarische bedrijven dient er ook ruimte aanwe-
eerst duidelijk naar voren gekomen. Het algemene uitgifteplan voor
54
deze polders voorzag in 1962 in een totale oppervlakte landbouwgrond
Ook de- toename van het stedelijke grondgebruik (woongebieden, bedrij-
van ca. 42.800 ha. Bij de herziening van dit plan in 1967 werd deze
venterrein, recreatiegebieden en infrastructuur) zal zich naar ver-
oppervlakte teruggebracht tot ca. 39.300 ha en uiteindelijk is ca.
wachting de komende tien jaar handhaven op het niveau van de afgelopen
33.500 ha landbouwgrond daadwerkelijk uitgegeven; een totale afname
jaren. Mede gezien de aanzienlijke besparingen op de kosten van grond-
van ruim 9.000 ha ten opzichte van het oorspronkelijke voornemen»
verwerving die door het beschikbaar stellen van grond in de IJssel-
De ruimtelijk-fysische potenties in Zuidelijk Flevoland en de geschet-
meerpolders kan worden verkregen (20 - 40.000 gld/ha) zal ook de jaar-
ste nationaal-economische en maatschappelijke betekenis van de polder-
lijkse oppervlakte ten behoeven van deze doeleinden zich zo mogelijk
landbouw pleiten op zich voor een maximale oppervlakte landbouwgrond.
dienen te handhaven op het huidige niveau. Op basis van bovenstaande
Dit is ook officieel verwoord in de genoemde kamermotie (1978).
uitgangspunten zal in Zuidelijk Flevoland vanaf 1980 tot omstreeks
De omvangrijke ruimte-aanspraken ten behoeve van stedebouw, dag- en
1990 een oppervlakte van ongeveer 13.000 ha landbouwgrond moeten wor-
verblijfsrecreatie, natuurbeheer en houtteelt zullen niettemin de mo-
den uitgegeven (1300 ha/jr.).
gelijke omvang van het landbouwareaal in Zuidelijk Flevoland beperken.
Wanneer er echter van wordt uitgegaan dat, bij een gelijkblijvend uit-
Ook in de periode daarna zal er een blijvende behoefte zijn aan uit-
voeringstempo van landinrichtingsprojecten (ruilverkaveling, herin-
gifte van landbouwgrond in de IJsselmeerpolders. De continuering daar-
richting) in het komende decennium, de bijdrage van de IJsselmeerpol-
van hangt uiteraard nauw samen met de voorgenomen inpoldering van de
ders in de vorm van het beschikbaar komen van landbouwgrond ongeveer
op het niveau van de periode 1970-1980 dient te worden gehandhaafd,
dan zal in de periode tot 1990 jaarlijks gemiddeld ca. 900 ha landbouwgrond moeten worden uitgegeven ten behoeve van bovengenoemde doeleinden.
Markerwaard. Op dit moment is in ieder geval zeker dat in de Markerwaard op zijn vroegst in het midden van de negentiger jaren landbouwgrond beschikbaar kan komen. Dit feit kan, gegeven de beperkte oppervlakte landbouwgrond in Zuidelijk Flevoland, zijn weerslag hebben op
het uitgiftetempo in de komende jaren.
55
\
u-1
IV .2 Bos en bosbouw
Ongeveer 35% van het bosareaal is verspreid over 13.000 complexen van
0,5-250 ha. In het totaal zijn er ruim 13.800 complexen waarvan
IV.2.1. Inleiding
slechts 15 met een oppervlakte van meer dan 2000 ha.
Het bos ligt in Nederland in het algemeen ongunstig verdeeld ten op-
Oospronkeli jk is ons land voor het grootste deel bebost geweest, maar
zichte van de grote stedelijke concentraties. Tabel 6 licht dit toe.
de oppervlakte ervan is in de loop der tijden geleidelijk aan verminderd. Thans- behoort Nederland met 8% van de totale landoppervlakte in-
Tabel 6.- Oppervlakte bos per inwoner in enkele provincies
genomen door bos tot de minder bosrijke landen in Europa. Het totale
bosareaal omvat in Nederland ongeveer 300.000 ha waarvan ongeveer
Provincie
200.000 ha met een duidelijk accent op de produktie van hout.
Groningen
Voor het optimaal functioneren van kunstmatig aangelegde bossen is een
Gelderland
goede leeftijdsklassenverdeling noodzakelijk. Deze is over het gehele
Noord-Holland
40
bosareaal genomen echter ongunstig: 65% van de oppervlakte bos is jon-
Zuid-Holland
20
ger dan 40 jaar, terwijl dit normaal gesproken 45% dient te zijn.
Nederland
Wat betreft de boomsoortensamenstelling: ruim 80% van het areaal be-
Bron: Structuurvisie Bos en Bosbouw 1977
Aantal m2 bos/inwoner
20
520
218
staat uit naaldbomen (waarvan 57% pinussoorten). Deze eenzijdigheid is
een rechtstreeks gevolg van het feit dat veel bossen tot de eerste ge-
Het bos ia Nederland heeft in deze tijd een waarde voor de samenleving
neratie behoren en uit pioniersoorten bestaan alsmede van de eenzijdi-
die ver uitgaat boven de vroegere eenzijdige betekenis als houtlever-
ge doelstelling ten tijde van de aanleg: het leveren van mijnhout.
ancier. Daarom wint de beleidssector bosbouw relatief aan gewicht en
Ruim 40% van het bosareaal komt voor op droge podzolgronden of stuif-
dit vindt zijn weerklank in de uitgangspunten van de Nederlandse bos-
zanden. Het produktieve vermogen van het bos is momenteel ten gevolge
politiek die met name betrekking hebben op de duurzame instandhouding
van leeftijdsamenstelling, soortensamenstelling en standplaats zeer
van het bos en uitbreiding van het areaal in de nabije toekomst.
beperkt.
Het overheidsbeleid ten aanzien van het bos is neergelegd in de Struc-
Het Nederlandse bosareaal is zeer sterk verspreid over de diverse re-
tuurvisie op het Bos en de Bosbouw (1977) die als bouwsteen heeft ge-
gio's en verdeeld over vele complexen en eigenaren.
diend voor de Nota Landelijke Gebieden en de Structuurschets Landelij-
57
ke Gebieden (1979). De hoofdlijnen van het nationale beleid ten aan-
de situatie echter veel gunstiger.
zien van het bos en de bosbouw zijn van grote betekenis voor de omvang
Met name voor rondhout en papierhout is Nederland slechts voor een be-
en de aard van het te ontwikkelen bosareaal in Zuidelijk Flevoland.
scheiden deel aangewezen op import.
In de komende decennia wordt nog een aanzienlijke groei vann het hout-
IV.2.2. Bos in Zuidelijk Flevoland: hoofdfuncties
verbruik verwacht. Alleen ten behoeve van de papier- en kartonindustrie wordt op basis van een gemiddelde jaarlijkse groei van 3% ge-
In het navolgende zal worden ingegaan op de hoofdfuncties van het bos
schat dat tot 1990 een areaalsuitbreiding van ca. 91.000 ha en van
in Zuidelijk Flevoland. Daarbij komen achtereenvolgens aan de orde: de
132.000 ha tot 2000 nodig zal zijn. Daarbij is toenemend hetgebruik
houtproduktie, de werkgelegenheid, de recreatie, antuurwaarden en bos
van oud papier (tot 60%) en benutting van andere grondstoffen (stro,
als landschappelijk element.
andere vezels) reeds ingecalculeerd. Op basis van een aantal uitgangspunten betreffende het totale houtverbruik per jaar per inwoner, het
Bos ten behoeve van houtproduktie
produktieniveau van het bestaande en nieuwe bos, alsmede de gewenste
Het huidige Nederlandse areaal bos met als hoofdfunctie houtproduktie
zelfvoorzieningsgraad (8-10%) wordt in de Structuurvisie Bosbouw ge-
bedraagt momenteel ca. 200.000 ha dat jaarlijks ca. 1 miljoen m3 hout
komen tot een gewenste uitbreiding van het huidige areaal van 200.000
produceert.
ha produktiebos met 36.000-85.000 ha tot 1990 en 43.000-146.000 ha tot
Deze produktie is als volgt opgebouwd (Structuurvisie Bos en Bosbouw
2000.
1977):
De grote marges duiden op de onzekerheden die in deze prognose beslo-
- zaag- en fineerhout
- mijnhout
- vezelhout
28%
ten liggen. In de regeringsbeslissing ten aanzien van de Nota Lande-
7%
lijke Gebieden (1979) is opgenomen dat er: "ca. 30.000-35.000 ha bos
54%
zal worden aangelegd waarvan ongeveer een derde deel in de gebieden
- overig naaldhout
9%
binnen de stedelijke invloedssfeer in de Randstad" en dat "in de IJs-
- brandhout
2%.
selmeerpolders wordt voortgegaan met bosaanleg". Uit de Nota van Toelichting bij de Regeringsbeslissing blijkt voorts dat de aanleg van de
Het verbruik van hout- en houtprodukten in Nederland wordt door de
gewenste oppervlakte bos zal voortduren tot in de negentiger jaren en
binnenlandse produktie slechts voor ca. 8% gedekt; jaarlijks wordt on-
dat ongeveer een derde deel in de IJsselmeerpolders zal worden aange-
geveer 12 miljoen m3 hout geïmporteerd. Voor sommige bedrijfstakken is
plant .
58
Tot omstreeks 1990 zal het accent liggen op Flevoland, terwijl daarna
kingen van dit gemiddelde optreden in afhankelijkheid van de functies
ook de Markerwaard mogelijk een rol kan spelen (bosaanleg is ca. 3
van de verschillende boscomplexen. Zo zal in recreatiebossen relatief
jaar na drooglegging mogelijk).
veel werk gemoeid zijn met het onderhoud van de recreatieve voorzieningen en het toezicht.
De bodemgeschiktheid in Zuidelijk Flevoland is praktisch overal zoda-
Naast de directe werkgelegenheid in de bossen zelf is het bos van gro-
nig dat, zeker bij het gebruik van pioniershoutsoorten (vnl. popu-
ter belang voor de indirecte werkgelegenheid. In de Structuurvisie
lier), een hoge jaarlijkse houtproduktie t.b.v. papier en zaaghout kan
voor het Bos en de Bosbouw wordt becijferd dat van de totale werkgele-
worden verkregen» Door de mogelijkheden van efficiënte bosinrichting
genheid in de houtverwerkende industrie (in 1974 ca. 71.400 werknemers
en busexploitatie zijn bovendien de bedrijfseconomische perspectieven
in zagerijen, spaanplaatfabrieken, papierfabrieken e.d.) ongeveer 27%,
in de polder relatief gunstig.
overeenkomend met ca. 20.700 arbeidsplaatsen, rechtstreeks afgeleid is
De pioniershoutsoorten spelen vooral in de beginfase van de bosontwik-
van het Nederlands bosareaal-
keling een belangrijke rol. Op langere termijn is het bosbeheer in de
Daarnaast is het Nederlandse bos ook nog van belang voor grafische in-
polders er hoofdzakelijk op gericht opstanden te laten ontstaan met
dustrie, uitgeverijen, binderijen en horeca.
een duurzame produktie van waardevolle sortimenten als eik, beuk, es
Het verband tussen de omvang van het bosareaal en de afgeleide werkge-
en esdoorn. De behoefte aan deze houtsoorten neemt voortdurend toe en
legenheid is niet van dien aard dat deze werkgelegenheid verloren zou
de vervangingsmogelijkheden ervan blijken niet zo groot te zijn als
gaan of zou toenemen bij respectievelijk af- en toename van het bos-
men aanvankelijk vermoedde.
areaal. Gezien de geringe zelfvoorzieningsgraad voor hout leiden veranderingen in het bosareaal tot verschuivingen in de verhouding im- en
Bos en werkgelegenheid
export zonder wezenlijke veranderingen van de werkgelegenheid in de
In 1975 werkten er blijkens gegevens van het Bosschap in heel Neder-
verwerkende sector. Echter bij de veronderstelling dat importverhoginf
land ongeveer 1.650 werknemers t.b.v. vullings- en dunningswerkzaamr-
steeds moeilijker wordt door de wereldwijde houtschaarste is het be-
heden.
houd van de werkgelegenheid in de genoemde verwerkende bedrijven ge-
In de houthandel werkten nog eens ca. 860 werknemers. Bij het Staats-
baat bij een aanzienlijk binnenlands bosareaal. Dit komt ook duidelijk
bosbeheer bedraagt de arbeidsintensiteit ongeveer 1 werknemer per 100
naar voren in de Structuurvisie en de Nota Landelijke Gebieden.
ha bos. Het ligt in de verwachting dat deze intensiteit ook aanwezig
zal zijn in de bossen in Zuidelijk Flevoland. Uiteraard kunnen afwij-
59
Bos als recreatiemilieu
Bos als natuurlijk milieu
Bos vervult in Nederland een belangrijke functie als milieu voor een
Aan het begin van dit hooofdstuk werd reeds gesteld dat Nederland in
uitgebreid scala van recreatie-activiteiten. Het bos is een ideale om-
vroeger tijden praktisch geheel bebost is geweest. Dit was in een tijd,
geving voor allerlei verblijfsrecreatieve voorzieningen maar ook voor
dat de invloed van de mens nog vrjwel afwezig was. Ook tegenwoordig is
diverse stationaire en mobiele vormen van dagrecreatie. Uit onderzoek
op de meeste plaatsen in Nederland bos de natuurlijke climaxvegeta-
van het Staatsbosbeheer (1974) valt af te leiden dat op een normdag
tie. In die situatie is echter sprake van een spontaan ontwikkeld com-
ongeveer 1 miljoen mensen er op uit trekken om het bos te bezoeken.
plex systeem van wilde planten en dieren. Dit type is al meer dan een
Ook in Zuidelijk Flevoland zal het bos een belangrijke rol spelen als
eeuw verdwenen in Nederland. De Nederlandse bossen van dit moment zijn
bouwsteen van het recreatiemilieu.
allen onder invloed van de mens ontstaan en daarom veel onnatuurlij-
In het landelijk gebied van Zuidelijk Flevoland is, in navolging van
ker. Elk bos is niettemin een levensgemeenschap met een min of meer
Oostelijk Flevoland al in een vroegtijdig stadium bos ingeplant in de
rijke samenstelling, die wordt bepaald door de fysische omstandigheden
belangrijke recreatieve ontwikkelingszone in de polder: de randmeerzo-
en het beheer alsmede de omvang van het bos.
ne. In samenhang met de randmeren Nuldernauw en Nijkerkernauw en de
De inrichting en het beheer van het bos zijn zowel van groot belang
daarlangs aangelegde stranden en voorlanden vormt het bosgebied dat
voor de botanische als de faunistische rijkdom die zich kan ontwikke-
zich, afgewisseld met enige landbouwenclaves, uitstrekt achter de dijk
len.
een recreatiegebied met velerlei mogelijkheden voor land- en oeverge-
De schaal c.q. omvang van de boscomplex is daarentegen vooral van in-
bonden dagrecreatie-activiteiten en verblijfsrecreatieve voorzienin-
vloed op de faunistische rijkdom van het bos. Dit hangt nauw samen met
gen.
het minimum areaal dat de verschillende diersoorten vereisen ten einde
Ook in het stedelijk gebied Almere zijn ten behoeve van de bewoners
in het bos te kunnen gedijen. Dit minimum areaal neemt in de regel toe
van de verschillende kernen enkele boscomplexen (deels) ingeplant. Af-
naar mate de diersoorten hoger in de voedselpyramide van het ecosy-
hankelijk van de min of meer centrale ligging en de omvang daarvan
steem voorkomen. Wanneer dus gestreefd wordt naar een zo volledig mo-
zullen deze complexen in de loop van de tijd een intensieve dan wel
gelijke levensgemeenschap dan zal de omvang van het bos afgestemd die-
extensieve recreatieve functie gaan vervullen.
nen te worden op de hoogste in het ecosysteem voorkomende diersoorten.
Om de gedachte te bepalen: de havik, een vogelsoort die bovenin de
voedselpyramide van bosecosysteem voorkomt, vereist een aaneengesloten
60
oppervlakte van zeker 1.000 ha stiltebos als broed- en jachtterrein.
uitlopend op de ontginning en de inrichting, voor zover althans niet
Een stabiele populatie herten heeft zelfs een bosgebied van ca. 15.000
gelegen in de definitieve natuurgebieden, is het vooral ten behoeve
ha nodig om in stand te blijven zonder bijvoeding.
van het bos-ecologisch onderzoek van belang enkele complexen te handhaven en gedurende lange tijd de ontwikkeling ervan te volgen. Daar-
Grootschalig natuurbos
naast betekent de spontane verschijningsvorm van deze complexen een
Er zijn in Zuidelijk Flevoland gunstige voorwaarden aanwezig om te ko-
verrijking voor het overigens vrij strakke en rationele landschap in
men tot de aanleg van loofhoutbossen waarin de natuurlijke ontwikke-
de polder.
ling van de levensgemeenschap bos een hoofddoelstelling is. Met name
de schaal van Zuidelijk Flevoland en de mogelijkheid om bij de inrich-
De natuurlijke rijkdom van produktie- en recreatiebossen
ting en het beheer van die bossen optimaal in te spelen op de natuur-
In bossen waar het accent ligt op moderne houtteelt of intensieve re-
lijke ontwikkelingsprocessen zijn daarvoor bepalend.
creatie worden beperkingen opgelegd aan de ontwikkeling van een rijk
Bossen van dit type en deze omvang worden steeds schaarser in Europa
planten- en dierenleven.
en ze kunnen naast de eigenlijke ecologische betekenis (o.m. als ge-
Toch is bij voorbeeld in de Noordoostpolder gebleken dat dit soort bos
nenreservoir) van groot belang zijn voor de natuureducatie, de natuur-
na enige tientallen jaren, afhankelijk van met name de bodemgesteld-
recreatie en het onderzoek dat gegevens op kan. leveren die ons in
heid ter plekke, een interessante flora en fauna herbergen. Maar ook
staat stellen de beheersmaatregelen voor andere bossen zo goed moge-
in de pioniersfase, wanneer populier en wilg domineren, kunnen deze
lijk bij de natuurlijke processen te laten aansluiten. Be inrichting
bossen al vaak een verrassende variatie in soorten opleveren. De rijk-
en het beheer van natuurbos zal uiteraard consequenties hebben voor de
dom aan- levensvormen vaa de pioaiersbossen mogen onder andere blijken
te behalen houtproduktie.
uit verslagen van de Nederlandse Mycologische Vereniging en met voorlopige resultaten van broedvogelonderzoek door het R.I.N. op Het Rog-
Wilgenreservaten
gebotzani in Oostelijk Flevoland.
Na het droogvallen van Zuidelijk Flevoland hebben zich spontaan op en-
Uit laatstgenoemd onderzoek blijkt dat in de wat oudere populierenbos-
kele plaatsen wilgenbossen ontwikkeld. De belangrijkste concentraties
sen in de periode 1964-1976 55 vogelsoorten hebben gebroed; dit aantal
bevinden zich langs de Knardijk, langs de beide vaarten en nabij het
bedroeg in 1979 36.
gemaal de Blocq van Kuffeler in het Almere-gebied. Ofschoon dit type
Het is ook bekend dat daar in enkele opstanden reeds holenbroeders
bos in principe is te beschouwen als een tijdelijk verschijnsel voor-
aanwezig zijn, alsmede sinds jaren enkele buizerdparen.
61
Uit belevingsoogpunt is met name de natuurlijke verrijking van de re-
tig wordt afgewisseld met de overzichtelijkheid en herkenbaarheid van
creatiebossen van belang. Belangrijke maatregelen in deze kunnen zijn
open ruimten. Omdat echter een benadering via de "gemiddelde" mens
de verrijking van bossen met (besdragende) bomen en struiken, een ex-
leidt tot nivellering zal ook, en zo mogelijk in aansluiting op deze
tensief beheer van open ruimten (w.o. bospaden) in het bos, en een
gemengde gebieden, ruimte moeten worden gecreëerd voor grootschaliger,
wijze van beheer die met natuurlijke processen rekening houdt en daar-
aaneengesloten bos waar de beleving van het boslandschap op zich in-
door mede bijdraagt tot een aantrekkelijk bosbeeld.
tensiever kan plaatsvinden. Dit uitgangspunt sluit aan bij de wens om
uit ecologische (faunistische) overwegingen te streven naar grotere
Bos en landschap
aaneengesloten boscomplexen.
In het oorspronkelijk weinig gevarieerde beeld van drooggevallen polder verticale beplantingselementen een belangrijke rol. Reeds enige
IV.2.3. Gewenste ontwikkelingen: de afzonderlijke objecten
jaren na aanleg bepaalt de structuur van de beplantingen en de natuurlijke bosachtige vegetatie-elementen mede de identiteit van het pol-
In het voorgaande is een schets van de hoofdfuncties, die aan het bos
derlandschap. Deze identiteit ligt vooral in de nauwe relatie tussen
in Zuidelijk Flevoland kunnen worden toegekend. Deze functies (zullen)
vorm en functionaliteit.
worden geconcretiseerd in de ontwikkeling van een aantal afzonderlijke
Zo is de toepassing van weg- en erfbeplanting in het agrarische gebied
bosobjecten in de polder.
een ondersteuning van de verkavelings- en ontsluitingsstructuur en
Binnen het plangebied betreft het de volgende objecten:
wordt er niet naar gestreefd beplantingselementen toe te voegen die
- h e t Knarbos
geen wezenlijke binding hebben met de functie van het gebied.
- het Hulkesteinse bos
De landschapsbeleving komt tot stand in de wisselwerking tussen de
- het Horsterwold en
waarnemer en de omgeving en is daarmee een subjectieve zaak. In zijn
- een aantal natuurlijke wilgenbocomplexen.
algemeenheid wordt echter aan bos een belevingswaarde toegekend die
gekenschetst kan worden als besloten. Daardoor oefent het bos zowel
Het Knarbos en het Hulkesteinse bos, beiden beschreven in hoofdstuk
een aantrekkelijke als een afstotende werking op de mens uit, die het
II. 1.3., zijn in achterliggende periode goeddeels in hun primaire vorm
beste kan worden omvat door het begrip avontuurlijk. Het blijkt dat
afgerond. Voor deze bosobjecten zal de nadruk in de komende tijd lig-
voor de meeste mensen de grootste aantrekkingskracht uitgaat van ge-
gen op verdere (recreatieve) inrichting en beheer. Wat betreft de aan-
bieden waar het besloten, avontuurlijke karakter van het bos regelma-
plant van nieuw bos in het planggebied zal het zwaartepunt liggen bij
62
de verdere ontwikkeling van het grootschalige boscomplex het "Horster-
- als natuurgebied, waarin door de schaal van het gebied en gestimu-
wold". Al in een vroeg stadium van de planvorming voor Zuidelijk Fle-
leerd door een op ruimtelijke differentiatie gericht ontwerp en be-
voland heeft het in de bedoeling gelegen om, op relatief korte afstand
heer een hoogwaardig Eosecosysteem tot ontwikkeling kan komen.
van de Bandstad, een flink areaal bos tot ontwikkeling te brengen.
Dit zal gekenmerkt worden door het voorkomen van plantengemeenschap-
Er is destijds gekozen voor een concentratie van het merendeel van dit
pen uit het zuivere en gemengde eiken- en beukenbos, grotere roofvo-
areaal binnen een object van tamelijk groot formaat omdat daardoor aan
gels als de havik, holenbroeders en grotere roofdieren als marter-
de waarde van het bos zelf nog een tweetal belangrijke waarde-aspecten
achtigen.
worden toegevoegd, namelijk de zeldzaamheidswaarde als grootschalig
Binnen de bosgedeelten met een natuurlijk accent zal tevens gelegen-
loofhoutbos op rijke bodem en de mogelijkheid om binnen dit complex te
heid zijn voor beleving^van.rust en stilte, natuurobservatie en on-
kunnen komen tot een goed uitgebalanceerde zonering van functies.
derzoek.
In een voor het Horsterwold opgesteld structuurplan is ervan uitgegaan
dat het Horsterwold het gehele gebied gelegen tussen het randmeer,
Zeewolde, de Hoge Vaart en de Nijkerkerweg zal beslaan.
Dat bij de plaatskeuze de voorkeur is gegeven aan de zuidlob van de
polder hangt samen met de in dit gebied aanwezige positieve vestigingsfactoren zoals de begrenzing door de randmeren, het geplande
Zeewolde aan het Wolderwijd en een relatief grote mate van bodemdifferentiatie.
De zonering binnen het Horsterwold zal in de eerste plaats die naar
gebruiksintensiteit zijn. Dit maakt een duidelijke inrichting ervan
mogelijk. De schaal van het gebied garandeert een harmonische afstemming van functies omdat er ruimte is voor het aanbrengen van overgangszones tussen de delen van het bos met een verschillende functie.
Het intensieve recreatieve gebruik van het Horsterwold zal worden geconcentreerd in de zone grenzend aan het Nuldernauw met zijn stranden
Van het toekomstige Horsterwold is momenteel een oppervlakte van onge-
en voorlanden en in de zone ten westen van Zeewolde. In de zone langs
veer 1.800 ha ingeplant in de zone tussen de Spiekweg en het randmeer
hte randmeer is momenteel al een aanzienlijke verblijfsrecreatieve ac-
alsmede in het gebied direct ten westen van het toekomstige Zeewolde.
commodatie (zie ook hoofdstuk IV.4.: Recreatie}. Deze recreatieve ont-
Het Horsterwold zal een functie gaan vervullen:
wikkelingen kunnen mede plaatsvinden dank zij de goede ontsluiting van
- als houtproduktiegebied;
dit deelgebied door de Spiekweg.
- als lokaal en regionaal recreatiegebied waarin zowel extensieve als
In de richting van het stiltebos tussen Spiekweg en Gooise Weg zal
intensieve vormen van dag- en verblijfsrecreatie een plaats zullen
sprake zijn van een afnemend recreatief gebruik door afwezigheid van
kunnen vinden;
specifieke voorzieningen en zeer extensieve en selectieve ontsluiting
63
(alleen fietsers en wandelaars;.
Het bosgedeelte ten noorden van de Gooise Weg kan in samenhang met de
Hoge Vaart een duidelijke recreatieve functie krijgen.
Wilgenbossen
Ten behoeve van bosecologisch onderzoek zal een drietal spontaan opgeslagen wilgenboscomplexen, gelegen langs de Knardijk, worden behouden.
Een tweetal van deze complexen maakt deel uit van het Oostvaardersplassengebied en zal wat betreft het beheer en eventuele verdere inrichting daar onderdeel van uitmaken.
Het derde complex vormt een landschappelijke eenheid met de aangeplante bossen in het Knargebied.
64
IV.3 Natuur
"Het bevorderen van zodanige voorwaarden en omstandigheden, dat verscheidenheid en samenhang in natuur en landschap worden gewaarborgd en
IV.3.1. Algemeen: Het natuurbeschermingsbeleid in Nederland
natuurwaarden, cultuurwaarden en waarden in de sfeer van de menselijke
beleving op een kwalitatief optimaal peil worden gehandhaafd, dan wel
De oorsprong van het natuurbeschermingsbeleid in Nederland ligt rond
worden ontwikkeld".
de eeuwwisseling bij het ontstaan van de eerste georganiseerde particuliere natuurbescherming.
De concretisering van deze doelstelling dient volgens de Structuurvi-
De natuurbeschermingsgedachte is lang door deze organisaties gedragen
sie behalve door het behoud van bestaande natuurgebieden, natuurwaar-
en was hoofdzakelijk gestoeld op ethische, estetische en natuurweten-
den en cultuurlandschappen ook plaats te vinden door het creëren van
schappelijke motieven.
nieuwe natuurgebieden en de ontwikkeling van nieuwe natuurwaarden.
Met name dit laatste is bij uitstek van toepassing op de situatie in
In de zestiger jaren breekt echter de ecologische benadering van de
de IJsselmeerpolders en in het bijzonder in Zuidelijk Flevoland waar
natuurbeschermingsproblematiek door. In deze benadering staat de sa-
nog belangrijke ontwikkelingsmogelijkheden open liggen.
menhang van alle milieucomponenten centraal en speelt ook het maat-
De aard en omvang van de te ontwikkelen natuurwaarden in Zuidelijk
schappelijke karakter daarvan een belangrijke rol-
Flevoland worden sterk bepaald door de specifieke potenties die in het
Het natuurbeschermingsbeleid raakte dan ook steeds sterker verweven
gebied aanwezig zijn.
met andere beleidssectoren. In het begin van de zeventiger jaren werd
Nederland kent vanouds een zeer grote verscheidenheid aan milieu- en
ertoe overgegaan een samenhangend ruimtelijk beleid tot stand te bren-
landschapstypen met de daaraan verbonden specifieke natuurlijke rijk-
gen vanuit sectorale structuurvisies en structuurschema's.
dom. Deze verscheidenheid is ontstaan door een samenspel van het
gevarieerde aanbod van milieu-omstandigheden en de wijze waarop de
Het nationale natuurbeschermingsbeleid is neergelegd in de Structuur-
mens daar in de loop der tijden op heeft ingegrepen.
visie Natuur- en Landschapsbehoud (1977).
Als deltagebied is Nederland echter steeds van groot belang geweest
Het recentelijk als beleidsvoornemen gepubliceerde Structuurschema Na-
als broed—, overwinterings-, foerageer- en pleisterplaats voor tal-
tuur— en Landschapsbehoud bouwt voort op de Structuurvisie.
rijke moeras- en watervogels, waaronder veel ganzen, steltlopers en
De hoofddoelstelling in de Structuurvisie is:
eendachtigen. Daarnaast is Nederland van grote betekenis als broedgebied voor een aantal weidevogels zoals de grutto, waarvan 80% van de
65
totale Europese populatie Nederland als broedgebied verkiest.
Na enige tijd wordt een begin gemaakt met de ontginning en doet het
Uit deze sleutelpositie vloeit een directe verantwoordelijkheid voort,
grootlandbouwbedrijf zijn intrede in de polder.
gericht op het behoud en de verdere ontwikkeling van de genoemde kwa-
De uitgestrekte oppervlakte bouwland, met hoofdzakelijk granen en
liteiten.
koolzaad bieden in het winterseizoen voedsel aan grote groepen ganzen,
terwijl ook kiekendieven en velduilen daar hun voedsel zoeken. Gelei-
Zuidelijk Flevoland zal gezien de nu reeds aanwezige waarden en ont-
delijk aan vestigen zich dan ook grotere zoogdieren in de polder (ree,
wikkelingsmogelijkheden een belangrijke rol kunnen spelen bij het in-
haas, konijn en dergelijke). Gepaard gaande aan de verdere ontginning,
houd geven aan deze verantwoordelijkheid.
landbouwexploitatie, bosinplant en, daarna de occupatie van het gebied
door de mens, verdwijnen de dynamische ontginningsbiotopen om plaats
IV.3.2. Natuur in de IJsselmeerpolders
te maken voor een meer stabiele situatie.
Alle tot nu toe drooggelegde IJsselmeerpolders zijn in hun prilste be-
Wieringermeer en Noordoostpolder kennen als gevolg daarvan geen spe-
staansfase in feite één groot natuurgebied geweest. Direct na het
cifieke natuurgebieden en het agrarische gebied van deze polders her-
droogvallen bestaat de polder uit een aaneengesloten moddervlakte met
bergt ook slechts een bescheiden natuurlijk planten- en dierenleven,
daarin ondiepe plassen, waar zich al spoedig grote aantallen steltlo-
uitgezonderd de grote aantallen ganzen in de winter.
pers te goed doen aan de rijkelijk aanwezige bodemdiertjes.
Wel hebben de produktiebossen, die in de regel op landbouwkundig min-
Dit stadium is echter maar van korte duur. Door spontane plantengroei
der geschikte gronden werden gesitueerd, in de loop der tijd aan na-
en inzaai van riet (voor het eerst toegepast in Oostelijk Flevoland)
tuurlijke, voornamelijk botanische, waarde gewonnen.
is de polder weldra bedekt met vegetatie en begint de bodem in te drogen door verdamping. In dit stadium wordt het dierenleven gekenmerkt
Tot en met de Noordoostpolder bestond er feitelijk weinig belangstel-
door grote aantallen roofvogels, moeras- en watervogels (in de diepste
ling voor de polder als blijvend natuurlijk milieu. Enerzijds werd dit
delen van de polder waar plaatselijk langer water blijft staan).
veroorzaakt door de algemeen levende gedachte dat voedselrijke gronden
De roofvogels, voornamelijk kiekendieven en torenvalken, leven van
alleen voor de voedselproduktie bestemd dienden te worden, anderzijds
jonge zoogdieren, muizen en jonge vogels. Muizen en ratten vestigen
door het ontbreken van belangstelling vanuit natuurbescherming omdat
zich al tijdens de dijkbouw "in" de polder omdat ze worden aangevoerd
deze in een periode van ontginning van voedselarme gronden (heide,
met het rijshout dat wordt gebruikt bij de dijkbouw.
hoogvenen), volgend op die van de voedselrijke gronden, de aandacht
66
sterk richtte op voedselarme milieus (droog-nat, voedselarm-voedsel-
occupatie door de mens zo ver voortgeschreden dat er sprake is van een
rijk).
duidelijke overgangsfase. De pionierssituatie met zijn specifieke natuurwaarden is in grote delen van de polder reeds verdwenen en zal in
Met de inrichting van Oostelijk Flevoland kwam hierin verandering,
snel tempo ook in andere deelgebieden vervangen worden door meer defi-
waaruit de aanleg van een aantal natuurterreinen resulteerde. Deze na-
nitieve functies.
tuurterreinen variëren in grootte van 50 - 500 ha en zijn primair ge-
De natuur trekt zich geleidelijk aan terug in natuurgebieden terwijl
richt op weidevogels (de Kievitslanden), kiekendieven (de Burchtkamp
in de resterende delen van de polder natuurlijke waarden naast andere
en de Harderbroek) en moeras- en watervogels (de Harderbroek).
hoofdfuncties zullen blijven voortbestaan.
Dit laatste natuurgebied is ontstaan als blijvende compensatie voor
Het inrichtingsbeleid zal zich in de eerste plaats richten op de ont-
een ontgonnen nat gebied nabij de Knardijk in Oostelijk Flevoland.
wikkeling van specifiek natuurterrein. Daarbij doet zich de omstandig-
Voorts wordt speciale aandacht besteed aan de 's winters in het ge-
heid voor dat deels direct kan worden aangesloten bij "spontane" ont-
bied foeragerende ganzen door uitsluitend van de jacht daarop. Mede
wikkeling van specifiek natuurterrein. Daarnaast zal echter ook aan-
hierdoor trekken jaarlijks stijgende aantallen ganzen naar Flevoland
dacht worden besteed aan de optimalisering van de natuurlijke meer-
om er in rust hun voedsel te zoeken.
waarden. Het gaat daarbij met name om het agrarische gebied, de in te
Bij de inrichting van de bosgebieden en het agrarische gebied is in
planten bossen en het stedelijke gebied van Almere waar natuur, met
toenemende mate zorg besteed aan natuurlijke elementen onder meer door
het accent op natuurbeleving en natuureducatie, een rol zal spelen bij
verrijking van boszomen en de aanleg van heggen en ruigtestroken.
de verdere inrichting. Ook in het Almere-gebied kan daarbij worden ingespeeld op nu reeds aanwezige natuurlijke gebieden en waarden (waar-
IV.3.3. Natuur in Zuidelijk Flevoland
onder Lepelaarsplassen en omgeving gemaal de Blocq van Kuffeler).
Algemeen
In het navolgende zal een overzicht worden gegeven van de huidige natuurlijke gebieden en natuurwaarden, waarna in paragraaf IV.3.4. zal
Na het droogvallen van Zuidelijk Flevoland in 1968 heeft zich wat be-
worden ingegaan op de gewenste ontwikkelingen.
treft de natuur een ontwikkeling voorgedaan zoals hiervoor in grote
lijnen is beschreven.
Nu, ruim 12 jaar na het droogvallen, zijn ontginning, inrichting en
67
De Oostvaardersplassen
door neerslag en verdamping. Na enige tijd werd er echter de behoefte
gevoeld om het waterpeil in zekere mate te kunnen beheersen omdat dit
Algemeen
van bepalende betekenis is voor:
- de ontwikkeling van de vegetatie (onder andere kieming van zaden bij
Bij het droogvallen van Zuidelijk Flevoland is in het gedeelte van de
polder tussen de Lage Vaart en de Oostvaardersdijk niet de gebruikelijke methode van rietinzaai gevolgd omdat destijds nog te veel water
tijdelijk droogvallen van plassen);
- het voedselaanbod en de foerageermogelijkheden voor diverse vogelsoorten;
op het maaiveld stond. Dit was een direct gevolg van de relatief diep
- het voorkomen van vis;
ligging van het betreffende gebied; lager dan het niveau van de in-
- het optreden van botulisme. Bij lage peilen bestaat de kans dat ge-
snijding van de Lage Vaart zodat het water niet vrij kon afstromen.
isoleerde plasjes indrogen en massale vissterfte optreedt, die botu-
Ten gevolge van werkzaamheden voor de dijkbouw waren in het gebied
lisme veroorzaakt.
maaiveldsverlagingen ter plaatse van zandwinputten en maaiveldsverhogingen door het storten en morsen van klei ontstaan. Samen met het op-
Het peilbeheersingssysteem werd primair afgestemd op de grauwe ganzen
woelen en elders weer deponeren van slib in de periode van afmalen
en de lepelaars en diende daarnaast de kans op het uitbreken van botu-
leidde dit tot een verscheidenheid in groeiplaatsen voor de vestiging
lisme te verminderen door de aanvoer van voldoende water in droge pe-
van verschillende pioniersplantensoorten zoals moerasandijvie, lisdod-
rioden. Ten behoeve van deze peilbeheersing is rond een gebied van on-
de, riet en wilg. Na enige tijd ontstond zo een mozaïek van grotere en
geveer 3.500 ha een kade aangelegd om afstroming te voorkomen, zijn
kleinere, vrijwel onbegroeide plassen en min of meer gesloten eenheden
pompen en aflaatwerken geplaatst voor de aan- en afvoer van water en
vegetatie van uiteenlopende omvang.
zijn binnen het gebied maatregelen getroffen om het interne water-
Dit geheel bleek zo aantrekkelijk te zijn voor allerlei vogels dat het
transport te verbeteren. De belangrijkste gevolgen van de peilbeheer-
gebied op basis van aantallen en soorten vogels al spoedig een verge-
singsmaatregelen zijn geweest:
lijking met gerenommeerde watervogelgebieden elders in Nederland
- de aanzienlijke toename van het visbestand gevolgd door een snelle
glansrijk kon doorstaan en kon worden aangemerkt als wetland van in-
toename van het aantal foeragerende lepelaars en broedende relger-
ternationale betekenis voor het behoud van verscheidene watervogelpo-
achtigen waaronder de grote en de kleine zilverreiger;
pulaties.
- uitblijven van botulisme-uitbraken sinds 1976;
De eerste jaren werd het waterpeil in de Oostvaardersplassen bepaald
- een afname van het aantal verblijvende en broedende steltlopers door
68
(te) hoge waterpeilen in het voorjaar en te weinig overblijvende ge-
tigen. Voor de lepelaar zijn de Oostvaardersplassen op dit moment de
schikte broedplaatsen.
belangrijkste Noord-West-Europese broedlocatie met bijna 100 broedparen. Van de reigerachtigen komen in de Oostvaardersplassen roerdomp,
De Oostvaarderspiassen hebben zich, mede dankzij het gerichte beheer,
blauwe en purperreiger, kwak, woudaapje en recentelijk ook grote en
in een tijdsbestek van ruim 10 jaar ontwikkeld tot een buitengewoon
kleine zilverreiger als broedvogel voor. Na de verhoging van de gemid-
belangrijk natuurgebied. Het vormt voor de tegenwoordige tijd een on-
delde waterstand in 1976 heeft de vestiging van de aalscholver als
gekend veelzijdig en volledig ontwikkeld moerasecosysteem, zoals dat
broedvogel een zeer voorspoedig verloop gehad (1978: 175 broedparen,
ooit kenmerkend is geweest voor de grote rivierdelta's in Europa.
1979: 900 broedparen).
Dergelijke situaties werden gekenmerkt door een voortdurende afwisse-
De Oostvaardersplassen zijn voorts van grote betekenis als broed- en
ling van opbouw en afbraak van de paludoserie oermoeras - laagveen -
foerageergebied voor de bruine en de blauwe kiekendief. Vooral de
hoogveen - en/of bos. Op de schaal van het Oostvaardersplassengebied
bruine kiekendief is relatief talrijk (1979: 40 - 50 broedparen).
is de speelruimte voor een dergelijk dynamisch gebeuren niet aanwezig.
Bovengenoemde vogelsoorten kunnen als typisch voor het moerasecosys—
Het behoud blijkt echter in de praktijk goed te realiseren met een hy-
teem worden beschouwd, maar er komen nog vele andere vogelsoorten
drobiologisch beheer dat aanhaakt bij de beheerscapaciteiten van de
voor. Het betreft allerlei eendachtigen, ralachtigen, steltlopers,
grauwe gans, die als belangrijkste consument van de moerasplantvege-
meeuwachtigen en zangvogels.
tatie zorg draagt voor blijvende openheid in het gebied.
De aanwezigheid van de grauwe ganzen als broedvogel, als doortrekker
De waarde van de Oostvaardersplassen gaat uit boven de zojuist be-
in najaar en voorjaar en als ruiende vogel is ongetwijfeld een van de
schreven waarde als natuurgebied op zich.
meest in het oog springende waarde-elementen van de Oostvaardersplas-
Deze meerwaarde kan onderscheiden worden in drie, reeds eerder aange-
sen. Daarnaast is het echter ook van belang voor tal van andere water-
duide func t ie s:
en moerasvogels, die dikwijls elders zijn verdwenen of ernstig in hun
bestaan worden bedreigd.
a. De reservoirfunctie
Behalve de grauwe gans komen in het gebied ook de kolgans, de riet-
Omdat voor veel vogelsoorten geschikte levensomstandigheden aanwezig
gans en de brandgans voor. De Oostvaardersplassen is voor hen rust- en
zijn in de Oostvaardersplassen, is ook de jaarlijkse jongenproduktie
drinkgebied.
relatief omvangrijk. Daardoor kan vanuit de Oostvaardersplassen herko-
Een andere belangrijke groep vogels zijn de lepelaars en de reigerach-
lonisatie plaatsvinden in gebieden waar de betreffende soorten zijn
69
verdwenen. De baardmees is een goed voorbeeld in deze.
Oostvaardersplassen ook een belangrijke recreatieve en educatieve
functie vervullen wanneer mensen in de gelegenheid worden gesteld ken-
b. De opvangfunctie
nis te nemen en te genieten van de natuurlijke rijkdom in het gebied.
Vogels en andere diersoorten die elders verdrongen dreigden te worden
Gezien het nu reeds unieke karakter van het gebied geldt dit zeker
kunnen uitwijken naar de Oostvaardersplassen.
niet alleen voor de bewoners in de omgeving maar kan het natuurgebied
Dit geldt thans reeds voor de aalscholver, die met een nieuwe broed-
uitgroeien tot een (inter-)nationale trekpleister.
plaats in de Oostvaardersplassen als vermoedelijke afsplitsing van de
kolonie uit het Naardermeer, nieuwe vooruitzichten voor voortbestaan
heeft gevonden buiten
de sterk verstedelijkte zone tussen Amsterdam
en het Gooi, Hetzelfde kan voor de lepelaar gaan gelden, waarvan de
voedselgebieden in het voorjaar als gevolg van watervervuiling, verlaging van de grondwaterstand in weidegebieden en chemische c.q. gemechaniseerd slootonderhoud steeds meer aan kwaliteit verliezen.
Ten slotte kunnen ook zeldzame vogelsoorten die nu nog in het ontginningslandschap van Flevoland voorkomen, zoals blauwe en grauwe kiekendief alsmede de velduil, uitwijken naar de Oostvaardersplassen en omgeving.
De Ganzengouw
In overeenstemming met de aanvankelijk geplande ontwikkeling is in de
Zuidlob van het plangebied langs de rand van het Eemmeer een groot
open natuurgebied gesitueerd. De inrichting van de kern van dit natuurgebied, een ca. 300 ha groot rustgebied, is al vergevorderd. Ten
aanzien van de functie van het natuurgebied is, passend bij de gewenste openheid van het landschap gekozen voor graslandbiotopen waar in
het bijzonder 's zomers een grote aantrekkingskracht voor weidevogels
van uitgaat en 's winters voor voedselzoekende en overnachtende ganzen.
In de gedachte opzet van het natuurgebied zal het kerngebied 's win-
c. De overstapfunctie
ters functioneren als rust- en overnachtingsgebied voor ganzen en an-
De hervestiging van eerder verdwenen soorten in de Oostvaardersplas-
dere overwinterende watervogels door het ondiep onder water te zetten,
sen, zoals plaats heeft gevonden met grauwe gans, grote en kleine zil-
terwijl het omgevende weidegebied, alsmede de graslandpolders aan de
verreiger als broedvogels, kan het begin zijn van herkolonisatie op
overzijde van het Eemmeer als voedselgebied moeten functioneren.
andere plaatsen in Nederland of daarbuiten.
De gedachtenvorming, die hieraan ten grondslag heeft gelegen, heeft
plaatsgevonden in een periode, dat de ontwikkeling van belangrijke
d. De natuurrecreatieve en -educatieve functie
ganzenslaapplaatsen in de Oostvaardersplassen nog niet te voorzien
Naast de ecologische functies kan een omvangrijke natuurgebied als de
was. In een later stadium is het daarom wenselijker geacht slechts een
70
deel van het omkade gebied 's winters onder water te zetten voor over-
Tabel 7
Aantallen broedparen kiekendieven in Nederland en Flevoland
nachtende ganzen en een ander gedeelte te benutten als foerageergebied
1970 - 1980
voor ganzen waardoor de draagkracht van de Ganzengouw voor voedselzoe-
Bruine kiekendief
Blauwe kiekendief
Grauwe kiekendief
Nederland Flevoland
Nederland Flevoland
Nederland Flevoland
kende ganzen belangrijk vergroot kon worden.
Mede doordat in de omgeving van het kerngebied nog slechts een be-
1970
scheiden deel van het voorziene graslandareaal is gerealiseerd, ver-
1973
vult de Ganzengouw momenteel nog slechts deels de functie die destijds
1975
is voorzien.
1978
30
400
160
100
330
1980
10
15
40
140
330
30
30
380
800
15
30
65
45
45
Niet ontgonnen gebieden
De niet-ontgonnen gebieden, die voornamelijk uit relatief droog riet-
Bron: R.IJ.P.
land met verspreide wilgenopslag bestaan, herbergen een eigen natuurlijk dierenleven. Het meest in het oog springende aspect daarvan is de
Duidelijk blijkt goed belangrijk het aandeel is van Flevoland in de
grote rijkdom aan roofvogels en in het bijzonder de grote aantallen
totale Nederlandse populatie-omvang. De kiekendieven in Flevoland zijn
kiekendieven.
momenteel grotendeels geconcentreerd in Zuidelijk Flevoland.
In onderstaande tabel wordt een beeld gegeven van de aantalsontwikke-
De belangrijkste concentraties in Oostelijk Flevoland zijn aanwezig in
ling van de drie voorkomende soorten kiekendieven sedert 1970 in Ne-
de Burchtkamp bij Lelystad (1980: 10 broedparen) en in de Harderbroek
derland en Flevoland.
bij Harderwijk (1980: 22 broedparen, hoofdzakelijk bruine kiekendief).
De positieve ontwikkeling van de aantallen broedparen in Nederland
sinds 1970 is voor een belangrijk deel veroorzaakt door de toename in
Flevoland zelf maar zeer waarschijnlijk is de toename in de rest van
Nederland ook in belangrijke mate veroorzaakt door (her-)vestiging
vanuit Flevoland.
Het voorkomen van de kiekendieven is zeer sterk gebonden aan de aanwezigheid van grote oppervlakten onontgonnen gebied en jonge bosaan-
71
plant. Bij voortgaande ontginning en inrichting in de polders is een
sterke mate van eutrofiëring.
sterke achteruitgang van alle kiekendievensoorten te verwachten.
Hierdoor wordt het ontstaan van een rijke plantengroei in het water
Handhaving van grote aantallen broedparen, en daarmee de reservoir-
verhinderd met navenante gevolgen ten aanzien van de foerageermoge-
functie van Flevoland, is alleen mogelijk door broed- en foerageerge-
lijkheden voor watervogels en het dierenleven in het water. Het te-
bieden in stand te houden of nieuwe te ontwikkelen (vergelijk Harder-
rugdringen van de eutrofiëring zal de ontwikkelingsmogelijkheden van
broek in Oostelijk Flevoland).
deze potentieel waardevolle ondiepe zoetwatermeren ongetwijfeld ten
goede komen.
Bossen
De natuurlijke waarde van de produktie- en recreatiebossen neemt toe
met het ontwikkelen van deze bossen als min of meer evenwichtig eco-
IV.3.4. Gewenste ontwikkelingen
systeem. In de allereerste fase is de jonge bosaanplant van betekenis
als broed- en foerageergebied voor (grauwe-) kiekendieven (zie niet
In het navolgende zal voor de belangrijke natuurgebieden en natuur-
ontgonnen gebieden).
waarden in het plangebied worden aangegeven welke ontwikkeling in de
De natuurlijke functies in bossen komen nader aan de orde in het
komende jaren zal worden nagestreefd.
hoofdstuk Bos en Bosbouw (IV.2.).
De Oostvaardersplassen en omgeving
De randmeren
Als doelstelling voor de ontwikkeling van de Oostvaardersplassen en
De randmeren, waarvan het Wolderwijd, het Nuldernauw, het Nijkerker-
omgeving kan worden geformuleerd: het behoud van de huidige kwalitei-
nauw en het Eemmeer tot het plangebied behoren, zijn in natuurweten-
ten van het bekade plassen- en moerasgebied en het scheppen van opti-
schappelijk opzicht vooral van betekenis voor vissen (snoekbaars,
male condities voor het ontwikkelen van de Oostvaardersplassen en om-
baars e t c ) , als pleister- en foerageergebied voor diverse soorten wa-
geving tot een zo compleet mogelijk complex van eutrofe zoetwatermoe-
tervogels (waaronder duikeenden) en vanwege plaatselijk voorkomende
rasoecosystemen.
onderwatervegetaties. Op een aantal plaatsen is op de aangrenzende
Deze doelstelling beoogt het completeren van het huidige ecosysteem
voorlanden een interessante soortenrijke vegetatie ontstaan. Het Eem-
en het verbreden van het "draagvlak" van het natuurgebied, opdat het
meer is aangewezen als Staatsnatuurmonument. De optimale ontwikkeling
functioneren ervan in de verdere toekomst wordt veilig gesteld. Het
van het watermilieu van de randmeren wordt momenteel geremd door de
gebied zal dan functioneren voor vele soorten water- en moerasvogels
72
met als belangrijke aspecten reigerachtigen, lepelaars, aalscholvers
groot stortgrondencomplex dat wat minder dicht begroeid is. Het weste-
en roofvogels.
lijk gebied is rijk aan kiekendieven; er broeden zowel blauwe, grauwe
In deze doelstelling ligt ook het handhaven en verdere uitbouwen van
als bruine kiekendieven.
de eerdergenoemde functies (IV.3.3.) besloten.
Het oostelijke gebied bestaat voor een belangrijk deel uit dicht wil—
In het Structuurschema Natuur- en Landschapsbehoud wordt de waarde van
genbos dat behouden zal blijven als wilgenreservaat ten behoeve van
de Oostvaardersplassen erkend door aanwijzing van het bekade gebied
bosecologisch onderzoek (zie ook IV.2).
als "grote eenheid natuurgebied". Tevens wordt gesteld dat de bestem-
De overige 950 ha van het niet-bekade deel van het Oostvaardersplas-
ming van het gebied gelegen tussen het bekade gebied en de Lage Vaart
sengebied is ontgonnen en wordt grotendeels geëxploiteerd als bouwland
nog in discussie is en dat daarover een beslissing zal worden genomen
en voor een klein deel als grasland. Het ontgonnen deel valt uiteen in
mede in het kader van deze actualisering van het verkavelingsplan.
een westelijk deel van ca. 150 ha en een oostelijk deel van ca. 800
Daarmee is tevens het centrale thema bij het schetsen van de gewenste
ha. In de ontgonnen gebieden foerageren lepelaars en reigerachtigen in
ontwikkelingen in het Oostvaardersdiepgebied aangeduid nl.: welk ruim-
sloten en tochten terwijl ganzen op het bouwland en het grasland foe-
tebeslag vloeit voort uit de hoofddoelstelling voor het behoud en de
rageren.
verdere ontwikkeling van de natuur in het Oostvaardersdiepgebied?
De gedachtenvorming ten behoeve van de inrichting van het buitenkaadse
De inrichting en ontwikkeling van het gebied dienen zodanig te zijn
gebied is neergelegd in een binnenkort te verschijnen studierapport
dan de totale stabiliteit van het natuurgebied hierdoor wordt vergroot
van de Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders (Flevobericht nr. 182-
en tevens diversiteit en soortenrijkdom (faunistisch en floristisch)
1981). Centraal in dit rapport staat de opstelling van een biologisch
worden vergroot. In dit geheel speelt de verdere ontwikkeling van het
programma van eisen dat dient als basis voor een inrichtingsschets.
buitenkaadse gebied tussen Oostvaardersplassen en de Lage Vaart een
Bij de opstelling van het biologische programma van eisen zijn een
vitale rol.
drietal invalsrichtingen gevolgd. In het onderstaande worden deze kort
Dit buitenkaadse gebied, begrensd door het structuurplangebied Almere,
weergegeven.
de Lage Vaart en de Knardijk is ongeveer 2.200 ha groot.
Het bestaat voor ongeveer 1.250 ha uit onontgonnen gebied verdeelt
a. Toetsing aan bestaande gebieden
over een westelijk deel van ruim 900 ha en een oostelijk deel van ruim
Deze eerste benadering berust op een inventarisatie van de relaties
300 ha (figuur 11). Het westelijk deel is begroeid met een uniforme
die er voor verschillende soorten vogels zijn tussen enerzijds een
massale rietvegetatie en verspreide wilgen en omvat ook een ca. 120 ha
plassen- en moerasgebied en anderzijds open water, een randzone van
73
extensief beheerde grazige vegetaties, de gangbare landbouw in ver-
benadering zeer beperkt is en slechts op fragmenten van een totaal
schillende combinaties.
ecosysteem let. Toch levert zij een aantal bouwstenen op die bij-
Uit de inventarisatie blijkt dat er in het totaal ca. 150 vogel-
draagt tot de beeldvorming voor de inrichting van het gebied. De
soorten zijn die een gebied, bestaande uit open water, plassen en
werkelijkheid van het functioneren van het systeem en van het stu-
moeras, vochtige grazige vegetaties en landbouw, gebruiken.
diegebied wordt gekenmerkt door vele vervlechtingen, zoals ook uit
Daarvan is meer dan de helft (77 soorten) gebonden aan de aanwezig-
de eerste benaderingen naar voren gekomen is.
heid van een overgangs-/randzone. De soortenrijkdom is dus sterk
gebaat bij een dergelijke randzone. Eert indicatie van de oppervlak-
De voor zover mogelijk gekwantificeerde benadering bij de vogel-
teverhoudingen tussen de hoofdcomponenten van gebieden voor water-
groepen gaat uit van doelstellingen voor de aantallen te voeden of
en moerasvogels werd verkregen door analyse van een aantal min of
te herbergen dieren:
meer vergelijkbare gebieden in Nederland. Onder veel voorbehoud
1. Een aalscholverbroedbos voor 1500 tot 2000 broedparen;
volgt daaruit een verhouding open water/moeras : randzone = 1 : 1 a
2. Een voedselaanbod in het voorjaar voor 100 paar lepelaars;
2. Voor de Oostvaarderspiassen zou dit een randzone van 4000 a 7000
3. Een voedselaanbod voor 100 a 200 paar reigers van diverse plui-
ha betekenen. Bij een beschikbare oppervlakte van ca. 2350 ha zullen de maatregelen voor de inrichting van de randzone gericht moeten zijn op een zodanige combinatie van schaal en diversiteit, dat
het systeem een breed scala van levensvoorwaarden biedt met een op
een vrij zware benutting afgestemde draagkracht,
b. Kwantificeren van de behoeften van hoofdgroepen vogels
Deze benadering is gericht op het veiligstellen van de behoeften
74
mage betrekking hebbend op vis in helder water;
4. Opvangcapaciteit voor 12.000 grauwe ganzen in het voorjaar (gras
als voedsel);
5. De opvang van de huidige bezetting aan kiekendieven in het buitenkaads gebied met kans op opvang van kiekendieven die elders
in Flevoland het veld moeten ruimen bij verdere ontginningsuitgifte van landbouwgebied, bosinplant e.d.
aan broedgebied en voedselgebied van een aantal voor het Oostvaar-
Er kan binnen deze groep specifieke doelstellingen enige differen-
dersplassengebied kenmerkende vogelsoorten. Voor een aantal hoofd-
tiatie worden aangebracht. De opvangcapaciteit voor grauwe ganzen
groepen, te weten aalscholver, lepelaar, reigerachtigen, grauwe
heeft een hoge prioriteit omdat er een nauwe wederzijdse relatie
gans en kiekendieven is nagegaan welke voorzieningen in het buiten-
bestaat tussen het moerasgebied en deze vogels ("beheer" van vege-
kaads gebied gewenst zijn en welke ruimtelijke consequenties dit
tatie).
met zich mee brengt. Het spreekt voor zichzelf dat een dergelijke
Ook de lepelaars en de reigachtigen zijn specifiek gebonden aan het
moerasecosysteem. Voor de aanlscholvers is vooral de goede situe-
- aalscholver
: aan te passen bossen
ring van de broedbossen ten opzichten van de belangrijkste foera-
- lepelaars
: voedselsloten en visvijvers
geergebieden in Markermeer en IJsselmeer van belang.
- reigerachtigen: poelen, inundatie
De kiekendieven, met name de blauwe en de grauwe, zijn op zich min-
- grauwe ganzen : voedselgebied in de vorm van
75 ha
205-
225 ha
200 ha
1200- 1500 ha
grasland
der nauw verbonden met het systeem. Het behoud van broed- en foera-
45-
1450-2000 ha
geergebied voor een voldoende grote en daarmee stabiele populatie
van deze vogels in Flevoland is belangrijk. Mogelijkheden daartoe
kiekendieven
: totaal areaal broed- en voedselge-
zijn echter ook buiten het Oostvaardersdiepgebied aanwezig in het
bied in de vorm van extensief gras-
landelijke gebied (zie ook: natuurlijke verrijking landelijk gebied
land met ruigte en struweel 2650 ha.
en Ganzengouw). Broed- en foerageermogelijkheden voor kiekendieven
Het areaal voedselgebied voor de
kunnen ondermeer als randstructuren in agrarisch gebied worden op-
grauwe ganzen valt hier binnen.
genomen. Op zich passen de terreintypen voor kiekendieven goed in
Resteert
het gewenste totaalbeeld van de Oostvaardersplassen en omgeving.
1450- 1150 ha
Totale oppervlakte
2900- 3150 ha
Op grond van bovenstaande doelstellingen, en voorzover mogelijk hun
vertaling in oppervlakten, ontstaat het volgende beeld van gewenste
voorzieningen (netto-oppervlakten):
c. Uitgaande van de relaties tussen Oostvaardersplassen en Flevoland
Deze derde benadering sluit aan bij de ontwikkeling van de omgeving
van het plangebied en de daarin optredende veranderingen door
voortgaande ontginning en inrichting en voortgaande verstedelijking
en aanleg van grote infrastructurele werken.
In 1985 zal de ontginning in Zuidelijk Flevoland voltooid zijn en
de ontginningslandbouw zal rond 1980 vrijwel verdwenen zijn.
Voor een aantal vogelsoorten betekent dit een afname van hun mogelijkheden. Dit betreft de lepelaars die thans een deel van hun voedsel in
de ontginningssloten vinden alsmede voor de reigerachtigen.
Ook de kiekendieven verliezen het voor hun gunstige biotoop van de
75
ontginningsgebieden en met name de niet ontgonnen gebieden.
naar voren waarbij binnen het bekade gebied het eigenlijke moerasge-
Het verdwijnen van de ontginningslandbouw doet ook de mogelijkheden
bied met open water is geconcentreerd en het buitenkaadse gebied zal
voor ganzen tot foerageren op wintertarwe, koolzaad en zomergerst ver-
bestaan uit een gezoneerde afwisseling van natte tot drogere hoofd-
dwijnen. Wanneer dit foerageren op de uitgegeven bedrijven op de
zakelijk grazige vegetaties met een daarin opgenomen afnemende hoe-
schaal waarop dit thans plaatsvindt zou blijven optreden, zullen scha-
veelheid open water (sloten e.d.). Door binnen de zonering in opper-
declaims niet uitblijven.
vlakte en vorm verschillende ruimten met riet, rietruigte, ruigte,
Bij de inrichting van het aan de Oostvaardersplassen grenzende gebied
struweel en randstructuren te handhaven danwei aan te brengen is de in
dient hierop te worden ingespeeld en dienen voorzieningen, die hieraan
het gebied gewenste biotoopdiversiteit te versterken.
voldoen, het eerst tot ontwikkeling te worden gebracht. Ook dit pleit
Bij de zonering van de natuurlijke functies i.c. terreintypen in het
voor het tot stand brengen van een verscheidenheid van gebiedstypen.
buitenlandse gebied spelen een aantal motieven een rol:
Uit deze drie benaderingen zijn geen absolute waarden over de omvang
a. Er is een potentiële nat - drooggradiënt aanwezig in het gebied,
van het buitenkaadse gebied en de verdeling tussen gebiedstypen te
die loopt van het natte, bekade gebied (peil ca. 3.80 m -N.A.P.) in
verkrijgen. Het beeld van een grootschalig aan het moerasgebied aan-
de richting van de Lage Vaart (peil 6.20 m -N.A.P.). Bij de zone-
sluitend overgangsgebied met een grote verscheidenheid aan gebiedsty-
ring van de nattere en de drogere terreintypen dient zoveel moge-
pen komt duidelijk naar voren (oppervlakte- en biotoopeffect). Door
lijk bij deze gradiënt te worden aangesloten.
het in verhouding tot de Oostvaardersplassen feitelijk beperkt beschikbare areaal van het buitenkaads gebied zal een vrij intensief gebruik van de ruimte door vooral de vogels te verwachten zijn en zullen
de voorwaarden voor de benodigde verscheidenheid aan gebiedstypen en
de binnen de gebiedstypen gewenste variatie grotendeels moeten worden
aangebracht en door middel van natuurtechnisch beheer moeten worden
ontwikkeld.
b. Het zwaartepunt van de natuurlijke functies in het buitenkaadse gebied zal liggen in de zone die direct grenst aan de Oostvaardersplassen. Hier zullen met name de rustige verzamel- en fourageermogelijkheden voor de lepelaars en reigerachtigen moeten worden gesitueerd.
c. Het vastgestelde tracé van de Flevospoorlijn heeft zowel in waterhuishoudkundig opzicht als in beheerstechnische opzicht een zonerende werking bij de inrichting van het gebied.
Zonering
Uit de analyse van bestaande moerasgebieden en uit het biologische
Beheer
programma van eisen komt voor de Oostvaardersplassen een hoofdopzet
Voor de dominerende grazige vegetaties kunnen in principe vier ver-
76
schillende beheersmogelijkheden worden onderscheiden, namelijk bewei-
rijkste rustgebied voor de overwinterende ganzen in Flevoland, de ge-
den met wilde grazers, inscharen van gedomesticeerd vee, en combinatie
rezen beheersproblemen in de Ganzengouw zelf en het feit dat de in-
van maaien en afvoeren en beweiden op agrarische wijze.
richting van het totale Ganzengouwgebied, dus inclusief het foerageer-
Een duidelijke keuze voor één of meerdere van deze beheersvormen is
gebied (grasland) voor de ganzen, nog niet voltooid is zijn de belang-
momenteel erg moeilijk. Deze keuze hangt ondermeer samen met het te
rijkste oorzaken voor het feit dat de Ganzengouw nog niet de betekenis
realiseren voedselaanbod in de verschillende jaargetijden, de invloed
heeft die destijds werd voorzien.
op de vegetatie (differentiatie) alsmede van de bodemgesteldheid en
ontwateringssituatie (agrarisch beheer bij voorbeeld vergt een verende
Mede met het oog op de veel gunstiger situatie waarin de West-Europese
draagkracht voor vee en machines)
kolganzeapopulatie thans verkeert zal ten aanzien van het behoud van
de kolganzenpopulatie in Flevoland een gewijzigde benadering worden
De Ganzengouw
gevolgd. De Oostvaardersplassen zullen verreweg het belangrijkste
De hoofddoelstelling voor de Ganzengouw was destijds: het creëren van
rustgebied voor deze vogels blijven; in het gebied van de Ganzengouw
een rust- en voedselgebied voor ca. 25.000 kolganzen. Dit gebeurde in
zullen daarvoor geen specifieke terreinen worden ontwikkeld.
een tijd dat de populatie kolganzen ernstig werd bedreigd. Inmiddels
Voor hun voedsel zullen de kolganzen in de wintermaanden zijn aangewe-
is deze onder meer door beperking van de jacht in Nederland en het
zen op het aanbod in het agrarische gebied in Flevoland (incl. Ganzen-
praktisch stopzetten van de jacht in Flevoland weer sterk toegenomen
gouwgebied) en op de foerageermogelijkheden in de directe omgeving van
tot ca. 160.000 exemplaren in West-Europa.
de Oostvaardersplassen. Deze (beschermde) foerageergebieden nabij de
Oostvaardersplassen, zullen met name een belangrijke rol als opvangge-
Naar wordt verwacht zal na uitgifte van alle landbouwgrond in Flevo-
bied kunnen spelen wanneer tijdens perioden met opdooi in de winter
land bij handhaving van het huidige jachtregime voldoende voedselaan-
het verjagen van de kolganzen op de uitgegeven landbouwgronden, vanwe-
bod aanwezig zijn op de weide- en akkerbouwbedrijven om in de behoefte
ge de dan reële kans op blijvende schade aan de gewassen, een noodzaak
van 17.500 kolganzen te voorzien gedurende de periode dat ze in Flevo-
zal zijn.
land verblijven. Dit komt overeen met ca. 1.4 miljoen ganzendagen. De
Het Ganzengouwgebied zal nu in zijn geheel primair een agrarische
totale begrazingsdruk door kolganzen komt de laatste jaren overeen met
functie krijgen. Daarnaast zal het gebied een aantal specifieke func-
ca. 2.5 miljoen ganzendagen.
ties voor de natuur blijven vervullen.
3e ontwikkeling van de Oostvaardersplassen tot verreweg het belang-
In de eerste plaats als foerageergebied voor met name kolganzen, waar-
77
bij de "draagkracht" van het gebied gemaximaliseerd zal worden door de
vulling op de gebruikelijke inrichting van het agrarische gebied enige
inrichting (i.c. erfsituering, ontsluiting) af te stemmen op maximale
maatregelen te treffen die met name het dierenleven ten goede zullen
rusthandhaving. Tevens betekent dit dat in het Ganzengouwgebied vrij-
komen.
wel uitsluitend graslandbedrijven zullen worden uitgegeven.
Deze maatregelen betreffen in concreto:
In de tweede plaats zal het Ganzengouwgebied een relatief belangrijke
- De handhaving van broedterreinen voor kiekendieven. Het agrarische
functie kunnen vervullen als broed- en foerageergebied voor kiekendie-
gebied biedt een zeker, zij het sterk verdund, aanbod van voedsel
ven. Als broedgebied dient een beperkte oppervlakte (enkele tientallen
voor kiekendieven. Teneinde benutting van dit voedselaanbod te be-
ha) rietland aanwezig te zijn terwijl foerageermogelijkheden kunnen
vorderen, is het gewenst op een aantal plaatsen ruige terreintjes
worden ontwikkeld door handhaving/ontwikkeling van prooirijke rand-
van enkele hectaren te handhaven, waar kiekendieven een broedplaats
structuren (tochtwallen, rietkragen in sloten, greppels, rietstroken)
kunnen vinden. Tevens kunnen deze terreintjes als refugium voor an-
en vochtig grasland. Het vochtige grasland, waterhoudende sloten en
dere dieren dienen.
greppels kunnen worden geïntergreerd binnen een relatief ondiep
ontwaterd slotenrijk graslandgebied, dat tevens van betekenis kan zijn
als weidevogelgebied.
- De realisering van verbindingsstroken (corridors) tussen omvangrijke
natuurlijke gebieden in de polder. De ontwikkeling en de stabiliteit
van allerlei dierpopulaties in Flevoland wordt bevorderd wanneer er
uitwisselingsmogelijkheden bestaan tussen de verschillende "natuur-
De natuurlijke verrijking van het landelijke gebied
eilanden" in de polderin casu het Horsterwold, het Oostvaardersplas-
De natuurlijke verrijking van het landelijke gebied heeft met name be-
sengebied en de delen van de Buitenruimte van Almere die een natuur-
trekking op bossen en het agrarische gebied. De natuurlijke verrijking
lijk accent dragen (de Almeerder Hout en het Lelelaarsplassen-/
van de bossen in het plangebied komt aan de orde in hoofdstuk IV.2.
Noorderplassengebied).
Het agrarische gebied in Flevoland biedt op zich door de uitdrukkelij-
In het agrarische gebied van de polder zullen daartoe smalle, uit
ke inrichting ten behoeve van grootschalige rationele landbouw, weinig
ruigte en struweel bestaande corridors moeten worden gerealiseerd
mogelijkheden voor een rijk dieren- en plantenleven, ofschoon de
tussen de genoemde gebieden. Plaatselijk zullen in deze corridors
grootschaligheid, gecombineerd met de sterke beperking van de jacht,
"knooppunten" van enkele hectaren worden opgenomen, die als step-
de foerageermogelijkheden voor ganzen ten goede komen. Ook andere wa-
pingstone zullen functioneren Deze knooppunten kunnen grotendeels
tervogels zullen in de omgeving van water gemakkelijk voedsel kunnen
samenvallen met de eerder genoemde broedgebiedjes voor kiekendieven.
vinden in het agrarische gebied. Er is echter aanleiding om in aan-
78
Als plaats voor deze corridors gaat de voorkeur uit naar de zones
ter weerszijden van de tochten in het agrarische gebied. Door de
Een tweede belangrijke randvoorwaarde voor het herstel van de natuur-
ligging achter op de kavels heerst daar een grote mate van rust en
lijke waarden in de randmeren is de oplossing van plaatselijke con-
de aanwezigheid van het open water biedt aanvullende mogelijkheden
flictsituaties met het recreatieve gebruik van het randmeerwater en de
voor natuurlijke verrijking (onder meer aanleg van piasbermen ten
oevers.
behoeve van watervogels).
Concreet gaat het momenteel om de verstoring van fonteikruidvegetaties
In zijn algemeenheid zullen bij de inrichting van het agrarisch gebied
en (aldaar) foeragerende kleine zwanen en eenden.
de mogelijkheden voor natuurlijke verrijking moeten worden uitgebuit
Door toenemende watersportactiviteiten op de randmeren, zoals de alge-
voor zover het elementen betreft die geen primaire.natuurfunctie ver-
mene verwachting is, kan in principe het aantal conflictsituaties toe-
vullen maar wel functioneel thuishoren in het agrarische gebied: weg-
nemen. Vooral de ondiepe oeverzones, die de hoogste potentiële natuur-
en erfbeplanting, bedrijfsgebouwen (nestelgelegenheid voor vogels
waarden bezitten zijn kwetsbaar voor verstoring. De snele opkomst van
etc).
het windsurfen, waarvoor slechts een zeer geringe waterdiepte is vereist, verdient in dit opzicht veel aandacht.
De randmeren
Het beleid ten aanzien van de natuurlijke waarden in de randmeren is
in principe gericht op een herstel van de waarden die destijds, in de
eerste jaren na het droogvallen van Zuidelijk Flevoland, aanwezig ware.
Dit is echter alleen mogelijk indien tot een sanering van de waterkwaliteit kan worden gekomen. Slechts dan is herstel van de belangrijke
watervegetaties en de bodemfauna mogelijk terwijl daardoor de visrijkdom kan toenemen. Tenslotte zullen bij herstel van vegetatie bodemfauna en vispopulatie ook de levensmogelijkheden voor een aantal vogelsoorten terug kunnen keren.
Het saneringsperspectief voor het Wolderwijd en het Nuldernauw is op
kortere termijn gunstiger dan dat voor het Nijkerkernauw en het Eemmeer.
79
o
00
IV.4 Recreatie
vormen een schets van de verwachte c.q. gewenste ontwikkelingen worden
gegeven.
IV.4.1. Inleiding
IV.4.2. Dagrecreatie
De openluchtrecreatie wordt in het regeringsbeleid benaderd als onderdeel van het algemeen welzijnsbeleid. Bij het ruimtelijk beleid met
Algemeen
betrekking tot openluchtrecreatie, zoals vastgelegd in het Structuur-
Het plangebied is gelegen op tamelijk korte afstand van een aantal be-
schema Openluchtrecreatie (1981), gaat het vooral om het vergroten van
langrijke (toekomstige) woongebieden. Als een straal van ca. 15 km
de ruimtelijke mogelijkheden en het reguleren daarvan, als de collec-
wordt aangehouden, zijn dit met name Lelystad, Almere en Zeewolde in
tieve gevolgen van de individuele voorkeuren tot minder gewenste si-
de polder, de noordrand van de Veluwe en het Gooi op het oude land
tuaties leiden.
(figuur 19).
De ontwikkeling van de openluchtrecreatie sinds de jaren vijftig wordt
Binnen een straal van 15 km rondom het plangebied wonen in het jaar
gekenmerkt door een sterke groei en deelname van alle lagen van de be-
2000 naar schatting ca. 600.000 inwoners (Lelystad, Almere, Zeewolde,
volking, sterk bevorderd door de enorme toename van het autobezit.
Het Gooi, de noordrand van de Veluwe). Binnen een straal van 30 km is
het inwonertal in het jaar 2000 zelfs ca. 2,5 miljoen (eigen bevolking
Hoe de ontwikkeling in de toekomst zal zijn is afhankelijk van een
IJsselmeerpolders, Amsterdam/Zaanstad, Gooi, Utrecht, Amersfoort, het
groot aantal maatschappelijke factoren zoals: de ontwikkeling van het
grootste deel van de Veluwe.
besteedbare inkomen, de energievoorziening, de werkgelegenheid, de
hoeveelheid vrije tijd, de normen en waarden en de bevolkingssamen-
In dit kader is het van belang te vermelden dat het Structuurschema
stelling. In verschillende vormen van openluchtrecreatie treden be-
Openluchtrecreatie ervan uitgaat dat de dagrecreatieve druk zoveel mo-
langrijke verschuivingen op. De volgende hoofdvormen worden onder-
gelijk in de directe nabijheid van de stadsgewesten dient te worden
scheiden: verblijfsrecreatie en dagrecreatie (intensieve vormen en ex-
opgevangen met het oog op terugdringing van de mobiliteit en het be-
tensieve vormen), landgebonden en watergebonden recreatie. Door de
vorderen van het gebruik van openbaar vervoer en de fiets- en trans-
centrale ligging, de overloopfunctie en de ontwikkelingsmogelijkheden
portmiddelen.
nemen de IJsselmeerpolders een belangrijke positie in bij de landelij-
In concreto komt dit neer op hantering van een afstand van 10-15 km
ke ontwikkelingen. In het navolgende zal voor de verschillende hoofd-
tot de rand van de steden. In deze visie liggen een aantal potentiële
81
in de noordvleugel van de Randstad, op de Utrechtse heuvelrug en op de
Veluwe. In het Structuurschema wordt echter onderkend dat de geraamde
tekorten aan mogelijkheden voor amfibische en intensieve landgebonden
recreatie dermate omvangrijk zijn dat een overloopfunctie voor Flevoland in de rede ligt. Ben dergelijke redenering kan ook worden opgezet
voor het Gooi en het stadsgewest Utrecht. Ter illustratie mag dienen
dat in 1980 op het Muiderstrand nabij Almere 18% van de bezoekers uit
Amsterdam en 25% uit het Gooi bleek te komen, terwijl 40% van de bezoekers een afstand van meer dan 20 km bleek af te leggen.
Naast de dagrecreatieve druk vanuit de wooncentra in en om het gebied
zak ook een aanzienlijke behoefte uitgaan van de verblijfsrecreatiecentra waarvan de totale capaciteit nog aanzienlijk zal toenemen (zie
ook hoofdstuk IV.4.4. Verblijfsrecreatie).
Resumerend kan worden gesteld dat, zonder tot een kwantitatieve benadering te komen, voor de nabije toekomst een aanzienlijke dagrecreatieve druk op het gebied kan worden vastgesteld, die allereerst wordt
veroorzaakt door de inwoners van Flevoland en de verblijfsrecreanten
figuur 19
U
AKJ/omMfMnlifMflati
MG1 KUlilOiUCUICUCII
in het gebied, maar dat daarnaast ook een aanmerkelijk aantal recreann
AtantialB
UUlCIlUelC
*4***rn&n+an
IdblbaillGll
-4- "fJ»
_>_•«»
o
n
«»••
-- J
-^fllrtn
!—wwmu
h
iiftar
UMiivi
het plangebied
ten mag worden verwacht uit aangrenzende regio's i.c» het stadsgewest
Amsterdam, het Gooi en Utrecht-Oost. Deels zijn deze voorzieningen min
of meer "natuurlijk" aanwezig in het gebied, maar met name voor de
I plangebied
meer intensieve vormen van dagrecreatie zullen specifieke accommodaties moeten worden gerealiseerd.
recreatiegebieden in het plangebied, met name de bossen en stranden in
In het navolgende zal afzonderlijk worden ingegeen op de belangrijkste
de zuidlob, 'te ver' weg van de belangrijke stedelijke concentraties
typen dagrecreatieve activiteiten. Achtereenvolgens zijn dat: de amfi-
82
bische recreatie, de sportvisserij, de intensieve landgebonden recrea-
auto, weinig openbaar vervoer, veel accommodatie) en voor "matig druk-
tie, de extensieve landgebonden recreatie.
ke stranden" 400-700 personen/ha (alleen particulier vervoer, weinig
accommodatie).
Amfibische recreatie
Op een drukke dag in het hoogseizoen werden in 1981 op het Muiderzand,
Voor de amfibische recreatie biedt Flevoland reeds ruime mogelijkhe-
dat reeds bekend staat als een druk strand, gemiddeld bezettingen tot
den, voornamelijk door de aanwezigheid en de goede bereikbaarheid van
500 personen/ha/dag geconstateerd. Wanneer deze bezetting wordt aange-
de stranden en voorlanden. Het jaarlijkse bezoekersaantal heeft zich
houden, is er nog sprake van een evenwicht tussen vraag en aanbod vol-
in Oostelijk Flevoland gestabiliseerd op ca. 650.000. De goede auto-
gens de Ontwikkelingsvisie, waarvan ook de geschetste vraag aan de
ontsluiting stimuleert het zich stormachtig ontwikkelende plankzeilen.
hoge kant moet worden geacht. De aanwezige mogelijkheden lijken vol-
De "Ontwikkelingsvisie recreatief gebruik randmeren" concentreert de
doende en de maatregelen zullen vooral gericht moeten zijn op een ver-
amfibische recreatie op de stranden van het Nijkerkernauw en het
antwoorde zonering en daarop afgestemde ontsluiting (zo nodig ook
Nuldernauw, voor zover dit het plangebied betreft (figuur 20). Deze
openbaar vervoer) en verbetering van de waterkwaliteit. Een en ander
nota geeft bij een bezetting van maximaal 1.500 personen/hectare netto
mede gelet op een herwaardering van de natuurlijke waarden en afstem-
strand de volgende vraag/aanbodprognose.
ming op nieuwe ontwikkelingen zoals de windsurfsport.
Tabel 8. Capaciteit en verwachte recreatiedruk op randmeerstranden
Sportvisserij
volgens de Ontwikkelingsvisie Recreatief Gebruik Randmeren
1980
Capaciteit
2000
Druk
De sportvisserij is een recreatievorm van grote betekenis, die wordt
uitgeoefend door een groot deel van de bevolking. Van 1966/1967 tot
Capaciteit
Druk
1976/1977 is het aantal verkochte overheidsdocumenten (visakten, e.d.)
Nijkerkernauw
40.000
9.660
40.000
13.900
gestegen van 627.500 tot 970.900, een toename van 50%. De Nederlandse
Nuldernauw
60.000
12.490
60.000
19.140
Vereniging van Sportvissersfederaties schat het aantal sportvissers
momenteel op 1,8 a 2 miljoen d.w.z. 13 a 14% van de bevolking. Hierbij
Bron: Ontwikkelingsvisie Recreatief Gebruik Randmeren
kunnen verschillende groepen worden onderscheiden: hobbyvissers en re-
Hierbij moet worden bedacht dat 1.500 personen/ha erg hoog is. De
creatievissers, bootvissers en oevervissers. Deze categorieën stellen
"Structuurvisie Openluchtrecreatie" (1977) geeft als capaciteit voor
evenwel verschillende eisen, waardoor diversiteit bij de inrichting
"drukke stranden" 700-1.100 personen/ha (kenmerken: bereikbaarheid per
van voorzieningen gewenst is.
83
Behalve voor de eigen bevolking heeft het viswater van Flevoland een
Bij de voorzieningen ten behoeve van de sportvisserij zal ruime aan-
belangrijke regionale functie en zelfs bovenregionale functie. Als ge-
dacht worden besteed aan het toegankelijk maken van oevers en dijken
volg van de goede waterkwaliteit, de ontsluiting en de bereikbaarheid
en verder aan reserveringen van grond nabij de kruisingen van wegen en
van de oevers, worden de polderwateren gebruikt door een grote groep
vaarten. Juist deze plaatsen zijn geschikt voor de aanleg van speci-
sportvissers afkomstig van het oude land. Blijkbaar speelt de factor
fieke visplaatsen. Bij de inrichting moet vooral ruimtelijk rekening
afstand een minder belangrijke rol bij deze vorm van recreatie, vooral
worden gehouden met de grote verscheidenheid in gedrag en wensen.
als het gaat om goed viswater. Hierbij moet met name worden gewezen op
de geringe mogelijkheden op de Veluwe met zijn vele verblijfsrecrean-
Intensieve landgebonden recreatie
ten in het zomerseizoen en de betrekkelijk geringe afstand tot de gro-
Bij intensieve dagrecreatie wordt het samenzijn met anderen en de
te bevolkingsconcentraties in het westen en midden des lands.
drukte als positief ervaren. Bij de voorzieningen kan men denken aan
speel- en ligweiden, vaak in combinatie met amfibische recreatie: het
De capaciteit van de viswateren hangt hoofdzakelijk af van de toegan-
water heeft een grote aantrekkingskracht. Meestal zal deze recreatie-
kelijkheid en de geschiktheid van de oevers. In Oostelijk Flevoland
vorm worden bedreven op speciaal hiervoor ingerichte terreinen, waar-
zijn ca. 40 visplaatsen aangelegd waarbij gestreefd is naar een zekere
bij ook het water en de beplanting een belangrijke functie hebben. De
verscheidenheid. Een zestal visplaatsen is voorzien van een trailer-
ruim ingerichte en van speelweiden voorziene visplaatsen bieden hier-
helling, sommige zijn speciaal ingericht voor het medegebruik door
toe uitstekende mogelijkheden. Het gebruik van deze terreinen als dag-
mindervaliden. Veel visplaatsen bieden eveneens mogelijkheden voor
camping neemt sterk toe. In deze zin is er ook een groeiend gebruik
intensieve landgebonden recreatie, daar deze activiteit tegenwoordig
van niet-recreatief bedoelde elementen zoals de dijken. Voorzieningen
ook in gezinsverband wordt uitgeoefend, waarbij een deel niet vist,
voor intensieve dagrecreatie worden bij voorkeur op korte afstand van
doch andere activiteiten verricht (dagkamperen), e.d.. Omdat het me-
de bevolkingscentra gelegd. Indien de bereikbaarheid per fiets
rendeel van de vissers bij voorkeur in een rustiger omgeving verblijft
Als voornaamste (te creëren) intensieve dagrecreatieve voorzieningen
zullen de sportvissers zich over een groot gebied verspreiden.
kunnen worden genoemd: de stranden van Nuldernauw en Nijkerkernauw,
enkele zuigputten langs de A 6, een nog te ontwikkelen dagrecreatief
Dezelfde voorzieningen kunnen door verschillende groepen worden ge-
attractiepunt in de Zuidlob en ruim ingerichte, van speelweiden en
bruikt : de hobby-vissers bedrijven hun sport vooral in de vroege och-
bosplantsoen voorziene visplaatsen.
tenduren, de recreatie-vissers komen meer overdag.
Speciale aandacht verdienen de dagrecreatieve activiteiten die elders
84
(b.v. de Veluwe en Het Gooi) als ongewenst worden beschouwd vanwege
120 km Flevospoor gereed. Belangrijke eisen bij de tracëkeuze zijn de
hun nadelige invloed op de (natuurlijke) omgeving zoals autocross,
variatie in de omgeving, het beperken van het aantal kruisingen met
motorcross, modelvliegen e.d.
stedelijk gebied, de aanwezigheid van overnachtingsmogelijkheden en de
De polders worden gezien als een mogelijkheid om een bijdrage te leve-
aansluiting op het openbaar vervoer. In dit kader zijn nog verbindin-
ren aan de oplossing van de oude-land-problemen. Tot dusver is een
gen tussen Lelystad en Zeewolde en tussen Lelystad en Almere gewenst.
restrictief beleid gevoerd. Het lijkt voorshands wenselijk dit te continueren, maar daarnaast ruimtelijke reserveringen te plegen voor zich
Bij de voorzieningen voor het recreatief fietsen vragen verschillende
aandienende situaties, waarvoor het verantwoord is naar een plaats
aspecten de aandacht. Belangrijk zijn goede verbindingen tussen de
binnen het plangebied te zoeken.
stedelijke centra en de recreatieve concentraties, alsmede de ontsluiting van het landelijk gebied middels een fietspadennet. Dit fietspa-
Extensieve landgebonden recreatie
dennet kan gedeeltelijk bestaan uit verbindingsroutes die naast het
Bij extensieve dagrecreatie gaat het om een meer individuele wijze van
recreatief gebruik een functie kunnen hebben voor het woon-werkverkeer
buiten zijn, waarbij de beleving van ruimte, natuur en landschap voor-
en de sociale contacten van de agrarische bevolking, waardoor het ook
op staan. Het zoeken van rust is doorgaans een belangrijk motief. De
voor bromfietsers opengesteld moet zijn. Dit stelt bepaalde eisen aan
voornaamste activiteiten die worden verricht zijn wandelen, fietsen,
de dimensionering. Voor een ander deel kan het net uit primair recrea-
toerrijden en paardrijden. Deze activiteiten kunnen op zich al het
tieve fietspaden bestaan, waarbij gedacht kan worden aan halfverharde,
doel vormen, maar ook het leren kennen van landschappen en natuurstu-
smallere paden met een tracé dat zoveel mogelijk afwisseling biedt,
dies kunnen het doel zijn. Hiervoor is het belangrijk dat de natuur-
d.w.z. een tracé dat voert door bos en open ruimten. Het gebruik van
waarden niet worden bedreigd. Dit vraagt extra aandacht bij de inrich-
semi^verharde fietspaden veroorzaakt een natuurlijke selectie t.o.v.
ting. Deze extensieve vormen van recreatie zijn in ontwikkeling, voor-
het normale recreatieve- en sociale gebruik, daar deze paden worden
al door de groeiende belangstelling voor natuur en landschap. Voor
gemeden door de met hoge snelheid fietsende racers. Bij de uitgifte
wandelen zijn er verschillende mogelijkheden. In de bossen worden wan-
van landbouwgrond zal rekening worden gehouden met reserveringen voor
delpaden aangelegd, geschikt voor rondwandelingen. Daarnaast worden
fietspaden, waarvoor een integraal fietspadenplan wenselijk is.
ten behoeve van het opnieuw in de belangstelling staande lange-afstandswandelen speciale routes aangelegd, het Flevospoor, veelal
Het recreatief toerrijden bestaat, behalve uit verkeer van en naar re-
langs onverharde wegen en door ruig terrein. Op dit moment is ca.
creatieve objecten, tevens uit toerrijden, waarbij de landschapsbele-
85
ving het hoofddoel vormt. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van het
verdere inrichting lijkt het dan ook verantwoord hiervoor locaties te
primaire en het secundaire wegenstelsel, maar ook van de plattelands-
reserveren. Deze ruimtelijke vormgeving kan een brijdrage leveren aan
wegen voor zover dit planologisch toelaatbaar is. Ten einde dit toe-
de diversiteit van het totale landschap en daarmee aan de belevings-
rend verkeer te leiden kunnen bepaalde routes worden aangeduid, zowel
waarde ervan.
permanent (b.v. Zeebodemroute) als tijdelijk (koolzaadroute e.d.). Het
opnemen van enkele picknickplaatsen, uitzichtspunten e.d. kan de aan-
Zonering
trekkelijkheid van deze route verhogen. In combinatie met voorzienin-
In het voorgaande is ten aanzien van de afzonderlijke activiteiten on-
gen die de natuurlijke waarden van strikt agrarische gebieden verho-
der meer aandacht besteed aan de plaatsen van de eventuele voorzienin-
gen, kunnen deze een positieve bijdrage leveren aan het milieu en het
gen. Deze hangen uiteraard direct samen met het gewenste specifieke
landschap.
milieu. Teneinde te komen tot een duidelijke milieudifferentiatie in
de zin van intensief en extensief te ontwikkelen gebieden wordt er ge-
Bij de ruitersportvoorzienlngen moet onderscheid worden gemaakt tussen
streefd naar bundeling van dagrecreatieve voorzieningen in een aantal
twee groepen. Voor het routegebonden paardrijden zijn ruiterpaden in
ontwikkelingszones. Binnen deze zones ontstaat ten opzichte van de
de omgeving van de maneges gewenst, waarbij voor doorgaande verbindin-
daarbuiten gelegen gebiedsdelen een concentratie van elkaar ondersteu-
gen gedacht kan worden aan wegbermen, tochtoevers en kanaaloevers.
nende en aanvullende recreatievoorzieningen. Daartoe behoren niet al-
Aparte ruiterpaden zijn te verkiezen boven het gebruik van fiets- en
leen de hier behandelde dagrecreatieve voorzieningen maar ook ver-
wandelpaden. Speciale aandacht vragen kruisingen met kanalen, tochten
blijfsrecreatiecomplexen en watersportvoorzieningen (zie VI.4.3. en
en wegen. Over- en onderdoorgangen kunnen zo nodig worden gecombineerd
IV.4.4).
met fiets- en wandelroutes. Afwisseling in het tracé is belangrijk.
De recreatieve ontwikkelingszones zijn ruimtelijk gekoppeld aan:
De tweede groep bestaat uit dat deel van de agrarische bevolking dat
- uit recreatief oogpunt hoogwaardige elementen in het gebied zoals de
het paardrijden en -springen beoefent. Hiervoor zijn enkele spring-
randmeren en de randmeeroevers; de beide vaarten en zandwinputten;
terreinen in het landelijk gebied noodzakelijk, evenals verbindingen
bos en natuurgebieden;
van de polderwegen (woonplaats) naar nabijgelegen bosgebieden.
- de nabijheid van de woonkernen (Zeewolde, Almere en Lelystad);
Van zeer recente aard zijn kunstuitingen in het landelijk gebied
- de aanwezigheid van weginfrastructuur ten behoeve van de ontslui-
(land-art). De tot dusver opgedane ervaringen zijn positief. Bij de
86
ting.
Ook binnen de recreatieve ontwikkelingszones zal sprake zijn van ver-
voor de watersport een extensieve gebruiksfunctie gekregen, terwijl
schil in intensiteit.
het noordelijk deel van het Nuldernauw en het gehel Wolderwijd inge-
Dit is met name afhankelijk van de centraliteit van de verschillende
richt moeten worden voor intensief recreatief gebruik. Zeewolde zal
delen van de ontwikkelingszones (= ligging t.o.v. de potentiële re-
voor de waterrecreatie een verzorgende functie hebben.
creanten) en de intensiteit van ontsluiting. Op basis van deze overwe-
De Ontwikkelingsvisie Recreatief Gebruik Randmeren is door de minister
gingen kunnen binnen het plangebied de volgende ontwikkelingszones
van Verkeer en Waterstaat uitgebracht als voorlopig uitgangspunt voor
worden onderscheiden:
het te voeren beleid in de randmeren. Met name de kwantitatieve aspec-
1. de zone langs het Nijkerkernauw en Nuldernauw, die in zijn geheel
ten van de Ontwikkelingsvisie staan momenteel ter discussie. Wat be-
goed is ontsloten door middel van Slingerweg en Spiekweg en zich
treft de vraagzijde gaat de Ontwikkelingsvisie uit van een groei van
door de nabijheid van de randmeren in de daaraan grenzende voorlan-
het botenbezit in Nederland van ca. 200.000 in 1980 naar ca. 450.000
den in zijn geheel leent voor de intensieve ontwikkelingen;
in 2000 onder aanname van een duidelijk afnemende groei na 1990.
2. de zone tussen Almere en Zeewolde gekoppeld aan de Hoge Vaart en de
De Structuurvisie Openluchtrecreatie verwacht daarentegen op basis van
Gooise Weg. Deze zone kan tevens worden gezien als een recreatieve
het verminderde welvaartsperspectief slechts een groei met 1 a 2% per
verbindingszone tussen Almere enerzijds en Zeewolde/de zuidlob an-
jaar van ca. 200.000 in 1980 naar ca. 225.000 in 1990.
derzijds. Het ontwikkelingszwaartepunt zal liggen nabij Zeewolde;
De Ontwikkelingsvisie komt uiteindelijk voor de randmeren, gelegen in
3. de zone tussen Almere en Lelystad langs de Lage Vaart. Deze zone
het plangebied, tot een totaal uitgevaren aantal boten op een mooie
zal in zijn geheel een betrekkelijk extensief karakter dragen omdat
zomerse dag in het jaar 2000.
er ook slechts bescheiden ontsluitingsmogelijkheden zijn.
Tevens is de capaciteit van de meren bepaald uitgedrukt in uitgevaren
boten/ha.
IV.4.3. Watersport
Tabel 9. Capaciteit en druk op randmeren op een mooie zomerse dag in
2000 (uitgevaren boten)
Voor de watersport zijn zowel de randmeren als de polderwateren van
belang. De randmeren zullen een groot deel van de landelijke groei
Capaciteit
Druk
moeten opvangen. De toekomstige ontwikkelingen worden aangeduid in de
"Ontwikkelingsvisie Recreatief Gebruik Randmeren" (figuur 20). Het
Eemmeer/Nijkerkernauw
2000
2140
Eemmeer en delen van het Nijkerkernauw en het Nuldernauw hebben daarin
Wolderwijd/Nuldernauw
5500
5780
87
"nering
i vnlgrrris
-es*s****
@
<-
a 7 - 5~sc-sraz.-ai e
Bd a a l =soaars
openlrochPresraa%iein randmeren
Dn*arh*rimgs.srs~e ~ecreer8e"gabi-oik randmeren
i
üit tabel 9 blijkt een verwacht evenwicht tussen druk en capaciteit
Dat de behoefte aan uitbreiding aanwezig is, valt af te leiden uit het
tegen het jaar 2000» Bij een aangenomen vaarpercentage van 60% be-
Structuurschema Openluchtrecreatie dat voor alle randmeren (inclusief
draagt de bruto-capaciteit (ofwel het totaal aantal aanwezige boten)
Markermeer) een uitbreiding met 16.000 ligplaatsen tot 1995 voorstelt.
voor Eemmeer/Nijkerkernauw ca. 3300 boten en van het Wolderwijd/Nul-
De randmeren in het plangebied zullen daar slechts een bescheiden bij-
dernauw ca. 9100 boten. Het gehanteerde uitvaarpercentage moet voor
drage aan kunnen leveren.
wateren als deze als hoog worden aangemerkt. Het Structuurschema Open-
Uitbreiding van het aantal ligplaatsen zal alléén kunnen plaatsvinden
luchtrecreatie schat de bruto-capaciteit van dezelfde meren veel lager
indien ook de gebruikscapaciteit en -kwaliteit van de meren wordt ver-
in namelijk slechts ca. A00 boten voor het Eemmeer/Nijkerkernauw en
groot door realisering van meer aanleggelegenheid langs oevers en
ca. 3600 boten voor Wolderwijd/Nuldernauw. De relatief lage capaciteit
d.m.v. eilanden, vergroting van de effectief bevaarbare oppervlakte
van Eemmeer en Nijkerkernauw hangt sterk samen met de beperkte aanleg-
water. Aparte aandacht dient uit te gaan naar de doorgaande waterspor-
capaciteit buiten havens en met een lage dichtheidsnorm i.v.m. ecolo-
ters in de randmeren die als passanten aanspraak doen op de vaarcapa-
gische levensvatbaarheid van het gebied.
citeit van het water en op aanlegcapaciteit in havens en daarbuiten.
Deze categorie is in de randmeren reeds van belang, maar kan sterk
Blijkens in 1981 verrichte tellingen bedraagt de totale ligplaatsenca-
groeien indien de aanwijzing van die randmeren als 'hoofdvaarweg' in
paciteit (in havens en op de wal) voor het Wolderwijd/Nuldernauw mo-
het Structuurschema Openluchtrecreatie in de praktijk betekenis krijgt
menteel ca. 2700 en voor het Eemmeer/Nijkerkernauw (inclusief de Eem)
(bij voorbeeld door het opheffen van barrières).
ca. 1600.
Bij de verdere inrichting van de randmeren dient rekening gehouden te
worden met de plankzeilsport. Het openbare karakter van de oevers
De capaciteitsbepaling van de betrokken randmeren is geen eenvoudige
maakt deze meren zeer geschikt voor deze zich explosief ontwikkelende
zaak, maar op basis van de capaciteitsschattingen van het Structuur-
sport. Ook rekening houdend met o.a. de natuurwaarden is een zonerend
schema Openluchtrecreatie (i.c. het Studierapport behoefteraming op
beleid noodzakelijk. Op een drukke zondag in juli werden in 1981 in
het gebied van de openluchtrecreatie), de aanwezige ligplaatsencapaci-
het totaal ongeveer 1.000 surfplanken op en langs de randmeren in het
teit en de globale zonering van de Ontwikkelingsvisie Recreatief Ge-
plangebied geteld. Daarvan bevonden zich er ongeveer 700 in Wolder-
bruik Randmeren kan worden gesteld dat voor uitbreiding van ligplaat-
wijd/Nuldernauw.
sencapaciteit de nadruk zal moeten liggen op het Wolderwijd/-
De recreatieve vaart in de poldervaarten is van een geheel andere
Nuldernauw.
grootte-orde dan die in de randmeren. Hoewel de absolute aantallen nog
89
relatief gering zijn kan aan de hand van de passagecijfers van de pol-
meerdere rondvaartmogelijkheden aanwezig zijn. Vooral in de periferie
dersluizen toch een groeiende belangstelling worden afgemeten.
van de stedelijke gebieden. Het tochtenstelsel is hiervoor een aan-
Ook al gezien de ontwikkelingen in andere gebieden met poldervaarten
grijpingspunt. De binnen het gebied gelegen zuigputten kunnen een be-
moet rekening worden gehouden met aanzienlijke passagecijfers (5.000-
langrijke rol vervullen in de behoefte aan kleine plassen voor plank-
10.000). Een en ander staat en valt met de verbindingen tussen de
zeilen of snelle motorbootsport. Nieuw te maken zuigplassen moeten zo
randmeren en de polderwateren, waarbij vooral de geprojecteerde sluis
mogelijk in open verbinding staan met het poldervaartenstelsel en
te Almere-Haven van essentieel belang is.
langs de ontwikkelingszones worden geconcentreerd.
Onder de gebruikers van de poldervaarten kunnen we drie categorieën
IV.4.4. Verblijfsrecreatie
onderscheiden:
- Boten op doorvaart. De vaarten zullen vooral na realisatie van de
Inleiding
sluis bij Almere-Haven voor motorboten een aantrekkelijk alternatief
Het regeringsbeleid met betrekking tot de verblijfsrecreatie (weekend-
vormen voor de tocht door de randmeren (Verbinding tussen de
en vakantierecreatie) is gericht op:
Hollandse en Friese meren).
- opvang van tekorten binnen Nederland;
- Boten, die van en naar jachtwerven, winterstallingen e.d. in de polder varen.
- Boten die, met de polderkernen als basis, de vaarten voor dag- en
weekendtochten bevaren.
- Boten van buiten de polder die de polderwateren kiezen voor een kort
of lang recreatief verblijf.
- spreiding aan de hand van ruimtelijke zonering;
- concentratie van vaste standplaatsen binnen de stedelijke invloedssfeer.
In het Structuurschema Openluchtrecreatie is een zoneringsbeleid opgenomen dat onderscheid maakt in drie soorten gebieden; figuur 21 geeft
daarvan een beeld.
Vooral de laatste categorieën vragen voorzieningen om rustig aan te
De IJsselmeerpolders worden gerekend tot de gebieden met de meeste
leggen voor kortere of langere tijd, waarbij het van belang is dat dit
uitbreidingsmogelijkheden. In het Structuurschema Openluchtrecreatie
buiten de eigenlijke kanaalprofielen kan plaatsvinden. Tochtmondingen,
wordt voorgestels om 30% van de behoefte aan vaste standplaatsen op te
insteekhaventjes en zuigputten zijn hiervoor geschikt. Het maken van
vangen in de IJsselmeerpolders en 15% van het tekort aan toeristische
rondgaande routes is voor deze groepen eveneens van groot belang.
standplaatsen, uitgaande van het aanbod in de laatste periode van de
Voor de zeer kleine watersport (kano's e.d.) is het noodzakelijk dat
jaren zeventig (d.w.z. 1978). Welke taakstelling dit oplevert voor de
90
IJsseir,eerpoi.ders wordt weergegeven ia de vcige-lde r a h e i (leatste kolom.
Taakste1Tlng
s
concept
3
2
1
4
-Aanwezig CerealiseerE
Xog
i n 1928
liseren rot
1978-l381
ze rea-
i995
str e scbe=a s2
171;3-i995
?aste standpLaaesen
tenten
T
5-900
caravans
T
-oerlstiseke stacd-
-.
-z;a.atcen
tenten
r
9. -ui!
.-.--TáV^ilS
a-
S11i-~rnlixs;e~erfia
:,"c
-rn PLgEfrCioa
Zanei5ais;tc
-oor
: volgens S:riirruurscnene Gpeniiic4tie~rearc 156'
I
i50
*~erhu~r
*lncliôief
Zonering veáblijfsrecreetia
eed,
156
65C
-
ae S a o i d = o s t p s i d e r
arla: Struetaursckena igezlucktrecreatie 1951
Uitbreltii'&sncge~i:kReSe~1.i kst LJcaelmeergebled
9e taakstelling v33r d e X:sseheer;oLeers
getieoen 3 e : een airen: CP u,t.-~erdr?gsns~aiijkh~der.
is: :oerist:srhe s%ano~laa:se7
in %.e:
Strrrc:iirirccker.a
Is
glakaal afgewogen ei z a l o- regionaal af-seau aoeten mrds? i l l t g e 5 ; e ~ K ~ ~
-+
net is oa;r,agcl:jk
3%
eer, 2ergeli;ke *Atwerking in het 'ader -:zn
zeze
structuurschets plaats te laten vinden. Voor Flevoland past dat beter
kening worden gehouden met het vollopen van de recreatiegebieden. Uit-
in het kader van het Recreatiebasisplan Flevoland dat momenteel wordt
gaande van een trendmatige groei van ca. 3% per jaar is tot 1995 een
opgesteld. Om toch een indruk te krijgen van de taakstelling voor het
capaciteitsuitbreiding van ongeveer 1.800 standplaatsen te verwachten.
plangebied is hier voorshands uitgegaan van bestaande plannen (Noord-
Het betreft hier een aanname die los staat van het door de gemeenten
oostpolder, Almere of van een redelijk geachte groeitrend (Oostelijk
Lelystad en Dronten nog nader te ontwikkelen beleid.
Flevoland).
De verblijfsrecreatieve ontwikkeling in het gebied Almere is op dit
Aan de eventuele Markerwaard is geen taakstelling toegekend: het ligt
moment nog vrij onzeker. Het kampeerterrein Muiderzand heeft reeds 100
niet in de verwachting dat voor 1995 een verblijfsrecreatieve accommo-
toeristische standplaatsen en zal worden uitgebreid tot 175. Verder
datie van betekenis in deze polder zal kunnen worden gerealiseerd.
is hier een "recreatietuinencomplex" gerealiseerd met ruimte voor 358
Voor de voortzetting van het beleid na 1995 en daarmee indirect ook
kampeerhuisjes.
voor de periode kort daarvoor, zal de Markerwaard wel van groot belang
kunnen zijn.
In de in voorbereiding zijnde nota m.b.t. het kamperen in Almere wordt
als te realiseren aantal standplaatsen 1400 genoemd, verdeeld over 11
De Noordoostpolder is grotendeels agrarisch ingericht. Slechts 5% van
kampeerterreinen waarvan de meeste een toeristisch karakter hebben.
het landoppervlak heeft de bestemming recreatie, bos en natuur. De
Voor de raming van het aantal nog te realiseren standplaatsen in het
ontwikkeling van de verblijfsrecreatie wordt echter wel gestimuleerd
plangebied wordt aangenomen dat de verhouding vaste en toeristische
door de aanwezigheid van een aantrekkelijk gebied in het aangrenzende
standplaatsen in totaal 1:1 is.
Noordwest-Overijssel. Volgens het concept-recreatiebasisplan voor dit
gebied zal het aanbod worden uitgebreid met ca. 200 standplaatsen voor
caravans en tenten en 550 recreatiewoningen. Deze ontwikkeling wordt
Uitbreiding in het plangebied
geconcentreerd in het grensgebied tussen de polder en het oude land.
Rekening houdend met de beschreven uitbreidingsmogelijkheden in de
Noordoostpolder en het overige deel van Flevoland en uitgaande van de
Oostelijk Flevoland heeft reeds een belangrijke verblijfsrecreatieve
taakstelling voor de IJsselmeerpolders en de reeds gerealiseerde uit-
ontwikkeling achter de rug. De bestemmingen bos, recreatie en natuur
breidingen sinds 1978 kan aan het plangebied in Zuidelijk Flevoland
maken wel een flink deel van de polder uit (ca. 15%), maar er moer re-
een bepaalde taakstelling worden toegekend. De uitkomst hiervan heeft
92
een voorlopig karakter. Om dit voorlopige karakter te accentueren
Flevoland een aantal standplaatsen per hectare dat lager is. Voor de
wordt een traject gegeven in plaats van een enkel getal.
grotere commerciële terreinen is het gemiddelde ongeveer 30 standplaatsen/ha, voor de kleinere toeristische terreinen en huisjescom-
Tabel
1 1 Taakstelling plangebied verblijfsrecreatieve accommodatie
plexen ligt het gemiddelde rond 15 standplaatsen/ha; er komen echter
aanzienlijke afwijkingen voor.
tot 19S5 volgens Structuurschema Openluchtrecreatie
Uitgaande van een gemiddeld aantal standplaatsen per hectare van 20
Standpl.n
Tenten/caravans
vast
toeristisch
Zomerhuisjes/bungalows
ligt de ruimtebehoefte op basis van de taakstelling tussen 410 en 485
in eigendom voor verhuur
hectare.
De ruimtebehoefte vertegenwoordigt de vraagzijde. Voor de vertaling
Te realiseren
van deze vraag in het plan moet een toetsing plaatsvinden aan de ruim-
volgens Structuur-
telijke mogelijkheden van het gebied (zie ook hoofdstuk V Planbeschrijving).
4300 S 5100
6800 a 7500
dingen N.O.P.
100
100
225
225
De verblijfsrecreatieterreinen zullen hoofdzakelijk worden gesitueerd
Oostelijk Flevoland
550
750
400
100
binnen de intensieve recreatieve ontwikkelingszones.
Almere
700
700
schema O.R.
400-800
Potentiële uitbrei-
Voor de permanente verblijfsrecreatie is de omgeving van Zeewolde met
name aantrekkelijk vanwege de centrum- en verzorgingsfuncties die deze
Taakstelling plangebied
woonkern voor de verblijfsrecreanten kan gaan vervullen.
2950 a 3750
5250 a 5950
0-175
Buiten de intensieve recreatieve ontwikkeling is plaats voor indicentele toeristische accommodaties en accommodaties gericht op specifieke
Het tekort bestaat dus voornamelijk uit vaste en toeristische stand-
groeperingen.
plaatsen voor tenten en caravans. De ruimtebehoefte die dit oplevert
Daarbij kan gedacht worden aan eenvoudige kampeerterreintjes voor Fle-
is niet zonder meer vast te stellen, omdat deze niet direct aan het
cospoorwandelaars langs de te bewandelen route. Waar mogelijk kunnen
aantal standplaatsen is gerelateerd. Een en ander is erg afhankelijk
dergelijke terreintjes, die op een onderlinge afstand van ongeveer 15
van het terreintype. Hoewel in principe steeds wordt uitgegaan van de
km dienen te liggen, tevens een functie vervullen voor bij voorbeeld
richtlijnen van de Nederlandse Kampeerraad hebben veel terreinen in
sportvissers, watersporters e.d.
93
Bij de verdere ontwikkeling van de verblijfsrecreatie moet worden be-
recreatie te situeren daar waar men ook actief kan zijn en een grote
dacht dat niet volstaan kan worden met het inrichten van verblijfsre-
diversiteit aan voorzieningen aantreft.
creatieve terreinen sec. "•? verblijfsrecreant zal zich overdag als
Uit een oogpunt van milieuhygiëne is het noodzakelijk de verblijfsre-
dagrecreant gedragen en met zijn activiteiten aanspraken doen op de
creatie te concentreren met het oog op de aanvoer van nutsvoorzienin-
omgeving. Om genoemde reden is het dan ook noodzakelijk de verblijfs-
gen en de zuivering van het afvalwater.
94
IV.5 Bevolking, werkgelegenheid en verzorgingssituatie
van het volkshuisvestingsbeleid in het noordelijke deel van de Randstad.
IV.5.1. Bevolking
Het ontwerp-structuurplan voor Almere is gebaseerd op een maximaal inwoneraantal van ca. 250.000 inwoners.
Nederzettingenpatroon
De ontwikkeling van de nieuwe IJsselmeerpolder is gepaard gegaan met
De aanwezigheid van Almere en Lelystad is van grote betekenis voor het
de vestiging van mensen en bedrijvigheid. Dit kolonisatieproces is
nederzettingenpatroon van Zuidelijk Flevoland. Deze zal in tegenstel-
steeds bepaald door de aard en vorm van het grondgebruik in de polder
ling tot de eerdere (agrarische) polders Wieringermeer en Noordoost-
en door de invloeden van buitenaf. De Wieringermeer en de Noordoost-
polder alsmede het daarmee te vergelijken oostelijke deel van Ooste-
polder werden sterk gedomineerd door het agrarische grondgebruik en
lijk Flevoland niet worden gekenmerkt door centraal in hun verzor-
waren relatief besloten eenheden met een nederzettingenpatroon dat is
gingsgebied gelegen kernen maar door aan de rand gelegen wooncentra
opgebouwd uit verspreide agrarische bewoning rond lokaal verzorgende
van waaruit het daartussen gelegen landelijke gebied wordt verzorgd.
kernen en een regionale verzorgingskern (figuur 2 2 ) .
Naast Almere in de zuidwestelijke hoek van Zuidelijk Flevoland en
Lelystad gelegen aan de noordelijke rand zal aan het Wolderwijd
Ook Oostelijk Flevoland vertoont nog duidelijk de kenmerken van een
Zeewolde worden gebouwd als woon- en verzorgingskern voor het agra-
soortgelijk nederzettingenpatroon, maar in deze polder begon zich ook .
risch/recreatieve oostelijke deel van de polder.
de invloed van de Randstad te doen gelden. Hieruit is de groeikernfunctie van Lelystad voortgevloeid. Lelystad zal kunnen uitgroeien tot
Zeewolde: plaats, functie en omvang
minstens 100.000 inwoners en daarmee in de toekomst ongeveer driekwart
De keuze om Zeewolde aan het Wolderwijd te leggen, berust op een aan-
van de totale bevolking van Oostelijk Flevoland herbergen.
tal overwegingen.
In Zuidelijk Flevoland zal het stedelijke aandeel van de totale bevol-
Reeds in de Noordoostpolder heeft zich in het agrarische gebied van de
king in de toekomst nog groter zijn dan in Oostelijk Flevoland.
IJsselmeerpolders een schaalvergrotingsproces voltrokken dat tot direct gevolg had dat de bevolkingsdichtheid daar sterk afnam en bijge-
Gelegen aan de rand van de dichtbevolkte Randstad zal deze polder door
volg ook het draagvlak voor de totale verzorgingskernen. Omdat tege-
de bouw van Almere een belangrijke functie gaan vervullen ten behoeve
lijkertijd ook het vereiste minimum draagvlak voor tal van voorzienin-
95
gen (met name in de commerciële sfeer) is toegenomen, kunnen verzor-
ten voor de Ontwikkeling van Zeewolde" (1980) interdepartementale en
gingskernen in dat opzicht nog slechts levensvatbaar zijn bij een
bestuurlijke overeenstemming bereikt over de functie en de omvang van
steeds groter inwoneraantal van de kern zelf en het omringende gebied.
Zeewolde. Daarop aansluitend is inmiddels een ontwerp-structuurplan
Momenteel wordt een minimaal inwoneraantal van ongeveer 5.000 inwoners
Zeewolde opgesteld.
ners algemeen als norm gehanteerd. Dit inwoneraantal is alleen haalbaar bij vestiging van personen uit andere regio's of stedelijke cen-
De gewenste omvang van Zeewolde is voorshands vastgesteld op 8.000 in-
tra in Flevoland. Daartoe is een wervend woonmilieu onontbeerlijk en
woners. Bij deze omvang is naar verwachting ook op langere termijn een
dit kan optimaal tot ontwikkeling worden gebracht bij een ligging van
stabiel voorzieningenniveau mogelijk, waarbij naast een aantal basis-
Zeewolde op de grens van land en water.
voorzieningen -winkels voor dagelijkse behoeften, kleuter- basisonderwijs, medische, maatschappelijke en sociaal-culturele voorzieningen-
De a-centrale ligging t.o.v. het landelijke verzorgingsgebied is op
ook ruimte is voor onder meer een aanzet voor voortgezet onderwijs,
zich minder gunstig, maar de maximale afstanden vanuit het landelijke
uitgebreide medische-, maatschappelijke en sociaal-culturele voorzie-
gebied in Zuidelijk Flevoland naar de omliggende verzorgingscentra
ningen, alsmede duplicering van voorzieningen met een lage drempel-
zullen daarmee niet hoger uitkomen dan in Oostelijk Flevoland het ge-
waarde uit het basispakket (met name winkels). Bij deze omvang is te-
val is. De ligging van Zeewolde is uitgesproken gunstig om deze woon-
vens een, zij het minimale, basis aanwezig voor een bestuurlijk zelf-
kern te doen functioneren als attractie- en/of verzorgingspunt voor de
standig Zeewolde (inclusief de bewoners van het bijbehorende landelij-
talrijke 'tijdelijke' (recreatieve) inwoners van Zuidelijk Flevoland,
ke gebied).
die zich met name zullen ophouden op en langs de randmeren en op de
verblijfsrecreatieve terreinen in de Zuidlob in de directe omgeving
Van de 8.000 inwoners zullen zich er naar schatting ca. 6.500 vanuit
van Zeewolde.
andere regio's in Zeewolde vestigen. Op de werkgelegenheidsaspecten
daarvan wordt in paragraaf 2.1. nader ingegaan.
De ontwikkeling van Zeewolde is in 1978 daadwerkelijk ter hand genomen
met de opdracht van de minister van Verkeer en Waterstaat aan de
Er wordt naar gestreefd de eerste woningen in Zeewolde in 1984 op te
Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders om al het nodige te doen een
leveren waarna in een bouwtempo van gemiddeld ca. 400 woningen per
spoedige start van de bouw van Zeewolde mogelijk te maken. In eerste
jaar het inwoneraantal van 8.000 zal worden bereikt.
instantie is daartoe, door middel van de "Nota inzake de Uitgangspun-
96
Over een eventuele verdere groei van Zeewolde zal in de komende jaren
plangebied (28.500 h a ) , exclusief Zeewolde, een bevolkingsdichtheid
een uitspraak worden gedaan in het kader van een bijstelling van de
van 4 a 4,5 inwoners km2 worden bereikt.
Structuurschets voor de Verstedelijking. Daarbij zullen de relaties
met de ontwikkelingen aan de westzijde van de Veluwe en in de regio
Het absolute aantal inwoners van het landelijke gebied zal 1200 a 1400
Amersfoort maar, voor Flevoland in zijn geheel, ook die met de stads-
bedragen. Dit aantal zal na uitgifte van de landbouwgrond in de toe-
gewesten Gooi en Amsterdam een belangrijke rol spelen.
komst mogelijk nog licht afnemen als de gemiddelde woningbezetting ook
Ten einde tot die tijd de benodigde flexibiliteit te behouden, wordt
in het landelijk gebied blijft dalen. Daarbij wordt er vanuit gegaan
in deze structuurschets voor Zeewolde ruimtelijk en programmatisch re-
dat over het algemeen alleen de bedrijfsleiders op de bedrijven zullen
kening gehouden met een mogelijke uitgroei en er zullen daartoe de be-
wonen en er dus slechts beperkte bouw van een tweede bedrijfswoning op
nodigde ruimtelijke reserveringen worden opgenomen, gebaseerd op een
de erven zal plaatsvinden.
mogelijke groei tot ca. 25.000 inwoners. Dit komt feitelijk neer op
Deze lage aantallen en vooral dichtheden onderstrepen nog eens de ui-
handhaving van de ruimtereservering voor Zeewolde in het verkavelings-
terst smalle basis voor een agrarische verzorgingsstructuur op basis
plan uit 1968.
van een specifieke agrarische verzorgingskernen.
Bevolking van het landelijke gebied
IV.5.2. Werkgelegenheid
De bevolkingsdichtheid van het landelijke gebied van Zuidelijk Flevoland zal uiterst laag zijn, zelfs nog lager dan in het landelijke ge-
Beroepsbevolking en werkgelegenheid in Zeewolde
bied van Oostelijk Flevoland. In het landelijke gebied van de gemeente
Bij een inwoneraantal van 8000 inwoners zal de beroepsbevolking in
Dronten (ca. 28.700 ha) woonden in 1978 ongeveer 3000 mensen, hetgeen
Zeewolde een omvang hebben van ongeveer 3000 personen (inclusief part-
overeenkomt met ruim 10 inwoners per km2.
time werkenden). Gecorrigeerd naar part-time arbeid correspondeert dit
met bijna 3000 arbeidsplaatsen.
Er vanuit gaande dat de omvangrijke natuur- en bosgebieden in Zuidelijk Flevoland vrijwel onbewoond zullen blijven, mogelijk op beheer-
Als werkgelegenheidsdoelstelling voor Zeewolde geldt dat er dient te
ders van de diverse terreinen na, en dat het plangebied voor maximaal
worden gestreefd naar een aantal arbeidsplaatsen in en om Zeewolde dat
de helft uit agrarisch gebied zal bestaan, waarvan maximaal ca. 800 ha
minstens overeenkomt met het aantal beroepspersonen in de woonkernen
fruitteelt, dan zal gerekend over de gehele landoppervlakte van het
alsmede dat de werkgelegenheidstructuur zo gedifferentieerd mogelijk
97
dient te zijn en zoveel mogelijk zal dienen aan te sluiten bij de sa-
ca.
18%
- nijverheid
ca.
18%
- diensten
ca.
62%
waarvan: verzorgende werkgelegenheid
ca.
13%
gen dat deze doelstelling van een evenwichtige woon-werkbalans zonder
verkeer en vervoer
ca.
5%
meer reëel kan worden genoemd. Zelfs is er aanleiding de benodigde op-
kantoren
ca.
21%
pervlakte aan bedrijventerrein die voortvloeit uit de totale behoefte
op bedrijventerreinen
ca.
23%
menstelling van de beroepsbevolking.
Zeewolde is als werkgebied zodanig gunstig ten opzichte van potentiële
donorgebieden op het oude land - NW-Veluwe en regio Amersfoort - gele-
- landbouw (op landbouwbedrijven in de omgeving en in
agrarisch verzorgende sector
op te hogen in verband met het bovenlokale werkgelegenheidsperspec-
100%
tief.
In en om Zeewolde zullen dus minimaal ca. 3000 arbeidsplaatsen moeten
De hieruit resulterende aantallen per categorie leveren met behulp van
worden gecreëerd. Naar schatting zullen ca. 500 arbeidsplaatsen tot
terreinquotiënten, de verhouding bruto/netto-terreinoppervlakte en een
stand komen op de landbouwbedrijven (medewerkers), in de bosbouw en in
verdeling van de bedrijfstypen over grootschalige en kleinschalige be-
de recreatie-sector in de omgeving van Zeewolde.
drijventerreinen op dat in Zeewolde behoefte is aan:
- grootschalig bedrijventerrein: 70 ha bruto-terreinoppervlakte
Dit betekent dat ongeveer 2500 arbeidsplaatsen aanwezig zullen zijn in
- kleinschalig bedrijventerrein: 14 ha
Zeewolde zelf. Op grond van een aantal aannamen over toekomstige werk-
- kantoren
:
5 ha
gelegenheidsontwikkelingen in Nederland en in de aangrenzende gebieden
op het oude land, de 'overloopkansen' van bedrijven uit die gebieden
Het grootschalige bedrijventerrein wordt geheel gesitueerd bij het al
en op grond van ervaringscijfers betreffende de verhouding tussen stu-
deels tot ontwikkeling gebrachte bedrijventerrrein "het Trekkersveld".
wende en verzorgende werkgelegenheid, wordt verwacht dat de werkgele-
Momenteel is daar ca. 11 ha terrein uitgegeven aan bedrijven in de
genheidsstructuur van Zeewolde er als volgt zal uitzien:
agrarisch verzorgende sector.
Het is van belang voor de verzorging van de land- en tuinbouwbedrijven
in Zuidelijk Flevoland dat de agrarische-verzorgende bedrijven ruimtelijk evenwichtig zijn verdeeld. Daarom zal behalve het Trekkersveld in
98
de nabijheid van Almere-Buiten eveneens een agrarisch bedrijventerrein
Bij het beheer van de natuurterreinen in het plangebied zullen naar
tot ontwikkeling worden gebracht. Voorshands wordt gedacht aan een op-
schatting enkele tientallen arbeidskrachten betrokken zijn.
pervlakte van ca. 20 ha. De ligging van dit bedrijventerrein in de directe nabijheid van hoofdinfrastructuur (A6 en spoorlijn) en het land-
De werkgelegenheid op verblijfsrecreatie- en dagrecreatieterreinen is
bouwgebied biedt bovendien uitzicht op vestiging van bij voorbeeld
sterk seizoengebonden, uitgezonderd op objecten die gericht zijn op
handels- en/of assemblagebedrijven voor landbouwmachines die gebaat
een hoge bezetting gedurende het gehele jaar. Al met al zal de perma-
zijn bij de mogelijkheid om machines en apparatuur in de directe omge-
nente werkgelegenheid op de recreatieterreinen in het plangebied naar
ving te beproeven en te demonsteren. Dit bedrijventerrein zal overi-
verwachting toch niet veel meer dan enkele honderden arbeidsplaatsen
gens niet in het plangebied zijn gelegen.
opleveren.
Werkgelegenheid in het landelijke gebied
Naar schatting zullen in het totaal 1000-1100 arbeidsplaatsen direct
In de hoofdstukken IV.1 en IV.3 is al aandacht besteed aan de beteke-
verbonden zijn met het beheer en de exploitatie van het landelijke ge-
nis van respectievelijk de landbouw en de bosbouw voor de werkgelegen-
bied.
heid.
IV.5.3. De verzorgingssituatie
De directe
werkgelegenheid op de akkerbouw-, weidebouw en fruitteelt-
bedrijven bedraagt resp. per 100 ha ca. 3, 3 en 11 arbeidsplaatsen. In
Algemeen
het totaal zullen 700 a 800 arbeidsplaatsen op de agrarische bedrijven
De verzorgingssituatie in een bepaald gebied kan worden beschreven aan
aanwezig zijn, uitgaande van een oppervlakte landbouw in het plange-
de hand van de zogenaamde verzorgingsstructuur van dat gebied. Onder
bied van ca. 14.500 ha, waarvan 800 ha fruitteelt.
de verzorgingsstructuur wordt verstaan: het ruimtelijk patroon van
In de bosbouw is ongeveer 1 arbeidskracht per 100 ha nodig voor het
verzorgingskernen van onderscheiden niveaus in een bepaald gebied. Het
bosbeheer. In bossen met een uitgesproken recreatieve functie zal de
niveau van een verzorgingskern wordt bepaald door de differentiatie
arbeidsbehoefte wel wat hoger liggen ten behoeve van het toezicht en
van het voorzieningenpakket in die verzorgingstaken. Deze differentia-
onderhoud voor de recreatievoorzieningen. Uitgaande van een uiteinde-
tie heeft zowel betrekking op de breedte als op het niveau van het
lijke oppervlakte bos in het plangebied van ca. 5000 ha zullen daarin
voorzieningenpakket•
minimaal 50 personen hun werk vinden.
De differentiatie in de breedte kan het best beschreven worden aan de
99
hand van de veel gebruikte indeling van de afzonderlijke voorzieningen
kers e.d.). Op het B-niveau bevinden zich, behalve alle elementen van
in een viertal sectoren, te weten:
het A-niveau de meer regionale voorzieningen in de sfeer van winkels
- de onderwijsvoorzieningen
voor niet-dagelijkse benodigdheden, voortgezet onderwijs en uitgebrei-
- de medische- en de maatschappelijke voorzieningen
de medische, maatschappelijke en recreatieve voorzieningen.
- de winkelvoorzieningen incl. commerciële diensten
Het C-niveau representeert het typisch stedelijke voorzieningenappa-
- de recreatieve voorzieningen: sport w-o. sport en culturele voorzie-
raat met daarin onder meer hoger beroepsonderwijs, één of meer zieken-
ningen.
huizen, een uitgebreid en gedifferentieerd winkelapparaat en hoogwaar-
De differentiatie naar niveau heeft betrekking op de mate waarin zowel
dige voorzieningen voor de passieve en de actieve recreatie (w.o.
alledaagse als minder alledaagse voorzieningen in een verzorgingskern
schouwburg, bioscopne, sportcentra e.d.).
aanwezig zijn.
Tabel 12 geeft een indicatief overzicht van de voorzieningen uit de
Het begrip alledaagse voorzieningen moet in dit verband worden geïn-
verschillende verzorgingssectoren die representatief zijn voor de on-
terpreteerd als een aanduiding voor een voorziening die door een groot
derscheiden niveaus.
deel van de bevolking geregeld wordt benut en in het algemeen als on-
De indeling is verzorgingsniveaus is in Flevoland uitgewerkt in een
misbaar wordt beschouwd. Bovendien wenst men voor deze voorzieningen
verzorgingskernenpatroon met A-, B- en C-kernen, waarbij de A-kernen
zo gering mogelijk afstanden af te leggen. Naarmate een voorziening
in principe centraal in een verzorgingsbeleid zijn gelegen en op hun
minder alledaags is, is er ook sprake van een groter vereist bevol-
beurt zijn geschaard rond een B-kern.
king sdraagv lak om een dergelijke voorziening te laten functioneren. Ze
Dit patroon is in Oostelijk Flevoland nog duidelijk aanwezig in het
worden daarom alleen in grotere wooncentra aangetroffen en hebben
oostelijke deel van de polder met de A-kernen Biddinghuizen en Swif-
veelal een bovenlokaal draagvlak.
terbant en de B-kern Dronten.
Uitgaande van deze verschillende draagvlakken worden voorzieningen in
In het westelijk deel van Oostelijk Flevoland is geen duidelijk
een aantal niveaus ingedeeld.
hiërarchisch verzorgingskernenpatroon meer aanwezig. Lelystad neemt
In Flevoland wordt doorgaans gewerkt met drie niveaus, te weten het
daar als C-kern een dominantie positie in en vervult ook de A- en B-
A-, B- en C- niveau.
functies voor het omliggende gebied. Van het realiseren van een derde
Op het A-niveau treffen we de typische dagelijkse verzorgingselementen
A-kern in Oostelijk Flevoland is op het laatste moment afgezien, omdat
aan zoals winkels voor de dagelijkse levensbehoeften, de huisarts, de
toen al duidelijk werd dat een onvoldoende bevolkingsdraagvlak aanwe-
K.B.0.-school en de primaire agrarische verzorgingsbedrijven (loonwer-
zig zou zijn voor een levensvatbare woon- en verzorgingskern.
100
Tabel 12. Indicatief overzicht representatieve voorzieningen
Sector/
Onderwij s
Med./maatschappelijk
het A-, B- C-verzorgingsniveau
Winkelapparaat +
Recreatie
commerciële diensten
niveau
KBO onderwijs
huisarts, tandarts,
winkels voor dagelijkse
sportveld(en) sportzaal
(veearts), eenvoudig
behoeften, bank, post-
open instructiebad
med./maatschappelijk
kantoor
centrum
voortgezet on-
verzorgingstehuis, apotheek
uitgebreider en gedifferen-
overdekt zwembad, sporthal,
derwijs (MAVO,
uitgebreider med./maat-
tieerder winkelapparaat en
soc./cultureel centrum
HAVO, VWO, LBO,
schappelijk centrum
commerciële diensten ook
voor niet-dagelijks behoef-
MBO)
ten
HBO-onderwijs
evt. universiteit
ziekenhuis(en)
volledig gedifferentieerd
schouwburg, bioscopen,
winkel- en dienstenapparaat
sportcentrum
101
Het meest zuidelijke deel van Oostelijk Flevoland zal zich wat betreft
de verzorging, behalve op Harderwijk en Biddinghuizen, ook oriënteren
op Zeewolde. De geschetste ontwikkeling heeft zich sindsdien voortge-
figuur 22
Woonkernen in de IJsselmeerpolders en verzorgingscentra
in. en om het plangebied
zet en in Zuidelijk Flevoland zullen geen Ar-kernen meer worden gerea^
liseerd.
De verzorgingsstructuur in het plangebied^
Het voorzieningenapparaat in Zuidelijk Flevoland zal zijn gelocaliseerd in Zeewolde en in Almere dat in zijn geheel als stadsgewest een
C-niveau vertegenwoordigd (fig. 22!)- Almere zal echter zijn opgebouwd
uit een aantal duidelijke verschillende woonkernen met een grotendeels
eigen voorzieningenapparaat» De typisch stedelijke voorzieningen zullen voornamelijk in Almere-Stad worden geconcentreerd en een functie
vervullen voor geheel Almere. Het is daarnaast echter, ook denkbaar dat
specifieke hoogwaardige voorzieningen een plaats zullen krijgen in één
van de andere kernen ten einde daaraan een bepaald 'cachet' te geven.
Het ontbreken van zelfstandige A-kernen in Zuidelijk Flevoland houdt
in dat de inwoners van het landelijk gebied van de polder voor hun dagelijkse behoefte zullen zijn aangewezen op Zeewolde, de aangrenzende
kernen van Almere (Almere-Buiten en het oostelijk kerneneomplex) en
Lelystad. Wellicht kan Nijkerk voor delen van de Zuidlob van de polder
een rol van betekenis gaan spelen.
De beoordeling van deze situatie hangt vooral samen met de mate van
bereikbaarheid van de dagelijkse voorzieningen, wanneer wordt nagegaan
hoe groot in de uiteindelijke situatie, dus bij een volledig uitgegroeid Almere en Lelystad, de maximale afstand tussen woning en
102
verzorgingscentra
dichtsbijzijnde verzorgingskernen zal zijn in Zuidelijk Flevoland, dan
goede verzorgingssituatie. Voor Zeewolde gaat het daarbij vooral om
blijkt dat deze in dezelfde orde van grootte ligt als in het westelij-
een veilige kruising van de Gooise Weg voor langzaam verkeer en goede
ke deel van Oostelijk Flevoland (ca. 12 k m ) . Vergeleken met de toe-
langzaamverkeersverbindingen tussen het landbouwgebied ten westen van
stand elders in Nederland en met de normen die daar worden aangelegd
de Nijkerkerweg en Zeewolde.
is deze afstand nogal groot. Dit knelt met name bij het dagelijkse
Voort Lelystad is een direct wegverbinding tussen het Lelystadse deel
schoolbezoek van kleine kinderen. Een oplossing voor dit afstandspro-
van het landbouwgebied in Zuidelijk Flevoland en Lelystad zelf uit
bleem is echter tegen de achtergrond van de algemene grootschaligheid
verzorgingsoogpunt van belang.
van Zuidelijk Flevoland niet voorhanden ofschoon collectief vervoer
Wat betreft de niet-dagelijkse voorzieningen kan in de toekomst worden
van schoolkinderen en bij voorbeeld van de winkelwagens aan de deur,
gesproken van een gunstige toestand. Zeewolde zal in ieder geval een
deels verlichting bieden.
voorzieningenpeil krijgen dat is te vergelijken met Dronten op dit mo-
In hoeverre de bevolking van het landelijk gebied zich ook werkelijk
ment, hetgeen onder meer betekent dat er vormen van voortgezet onder-
zal oriënteren op één van de omliggende verzorgingskernen, wordt be-
wijs aanwezig zullen zijn.
halve door de afstand ook bepaald door de attractiviteit van die
De nabijheid van Almere en Lelystad staat garant voor een uitgebreid
kernen.
stedelijk voorzieningenpakket en via de Stichtse Brug zullen ook het
De voornamelijk agrarische bevolking van het landelijk gebied zal zich
Gooi, Utrecht en Amersfoort op relatief korte afstand liggen. Voor het
naar verwachting eerder op een kern oriënteren, naarmate deze behalve
oostelijke en zuidelijke deel van het plangebied kunnen Harderwijk en
voor de gezinsbehoeften (winkels, scholen, verenigingne) ook van bete-
Nijkerk een rol spelen, zeker zolang Zeewolde nog in een beginstadium
kenis is voor het bedrijf en deze kern een sfeer uitstraalt die enigs-
verkeert.
zins aansluit bij haar leefpatroon. Ervaringen met de verschillende
verzorgingskernen in Oostelijk Flevoland wijzen dit uit.
Enige bijzondere aandacht dient te worden gewijd aan de positie van de
Het is daarom met name van belang dat in Lelystad en Almere bijzondere
dag- en verblijfsrecreanten die in de toekomst de Zuidlob van Zuide-
aandacht aan dit aspect wordt besteed. Nabij Almere-Buiten zal onder
lijk Flevoland in de zomer zullen bevolken. Ofschoon hun positie niet
meer uit dit oogpunt een agrarisch bedrijventerrein worden ontwikkeld.
is te vergelijken met die van de permanente gebiedsbewoners zijn ook
In een later stadium kan ook het oostelijk kernencomplex van Almere
zij gebaat bij de nabijheid van winkels, horecavoorzieningen en dien-
van betekenis worden. Directe wegverbindingen tussen het landelijk ge-
sten als arts, postkantoor, politie, brandweer, banken e.d. Zeewolde
bied en de aangrenzende woonkernen zullen positief bijdragen tot een
zal voor een belangrijk deel in de behoefte van de recreanten kunnen
103
voorzien en een groot deel van de verblijfsrecreatieve accommodatie
zal met dit oogmerk in de naaste omgeving van Zeewolde worden geconcentreerd.
Overigens is met name op de grotere verblijfsrecreatieterreinen een
tendens waarneembaar om zoveel mogelijk voorzieningen op het terrein
zelf aan te brengen.
104
IV.6 Verkeer en vervoer
- of en hoe op de (fysieke) infrastructuur een openbaar vervoersdienst
wordt onderhouden.
IV.6.1. Algemeen
In het vorenstaande is al even aangegeven dat ook de omgeving van het
plangebied een rol speelt. Bepaalde vervoer- en verkeersvoorzieningen
Zuidelijk Flevoland is momenteel volop in ontwikkeling. Een en ander
in het plangebied worden primair getroffen ten behoeve van deze omge-
is slechts mogelijk bij een gelijkopgaande ontwikkeling van vervoers-
ving (A 6). Binnen het plangebied is er dan alleen een zekere vrijheid
en verkeersvoorzieningen. Enerzijds dienen deze voorzieningen een ant-
bij de tracering. Andere voorzieningen van belang voor de omgeving
woord te geven op vervoersvraag die het gevolg is van de ontwikkeling
kunnen alleen tot stand worden gebracht doordat door de ontwikkeling
van het gebied, anderzijds heeft de overheid, met haar grote invloed
van het plangebied het draagvlak ervoor wordt versterkt (b.v. Flevo-
op het al dan niet aanbieden van deze voorzieningen, hiermee een sterk
spoorlijn).
stuurmiddel in handen om de ontwikkeling van het gebied in een wenselijk geachte richting te sturen. De ontsluiting van een zeker gebied
IV.6.2. Het wegennet: opbouw
bepaalt mede welke ontwikkelingen zich daar op den duur kunnen voor-
In zijn algemeenheid wordt in Flevoland uitgegaan van een functioneel-
doen. Daarbij is van belang:
hiërarchische opbouw van het wegennet.
- door welke soorten infrastructuur een gebied "ontsloten" wordt:
Kort gezegd komt dit erop neer dat de wegverbindingen geordend zijn in
(auto-)weg, spoorweg, waterweg, (brom-)fietspad, voetpad;
- de capaciteit en kwaliteit van deze infrastructuur. Vooral bij auto-
een aantal niveaus die berusten op duidelijke functieverschillen,
welke voortvloeien uit de karakteristieken van de verschillende ver-
verkeer is de capaciteit van de weg belangrijk; daarnaast echter ook
keersstromen (verplaatsingsafstand, verplaatsingssnelheid e.d.) en het
het type weg: een autosnelweg is slechts op een beperkt aantal
streven deze stromen zoveel mogelijk te bundelen op wegen van zo hoog
plaatsen en voor een groot verkeersaanbod direct toegankelijk (te
mogelijke kwaliteit. Hieraan liggen zowel verkeerskundige als milieu-
maken). Spoorwegen kunnen een gebied pas echt (voor personenvervoer)
technische overwegingen ten grondslag.
ontsluiten als een station aanwezig is;
- de functie van de infrastructuur is een groter verband: een belang-
Er worden drie hoofdniveaus onderscheiden:
rijke doorgaande weg heeft andere invloeden dan een eenvoudige pol-
1. Het stelsel van hoofdwegen.
derweg;
2. Het stelsel van regionale verbindingswegen.
3. Het stelsel van lokale wegen.
105
Het stelsel van hoofdwegen vormt verbindingen tussen de landsdelen de
Het lokale wegenstelsel verzorgt in de regel de directe ontsluiting
de grote woon- en werkgelegenheidsconcentraties. Op het hoofdwegennet
van de verkeersdoelen in Zuidelijk Flevoland.
dienen comfortabel en met hoge gemiddelde snelheid grote afstanden te
kunnen worden afgelegd. De hoofdwegen worden dan ook in principe als
IV.6.3. De hoofdwegenstructuur
autosnelweg ingevoerd en zijn dus alleen toegankelijk voor snelverkeer. In verband met het verplaatsingscomfort, de herkenbaarheid en de
Het verkavelingsplan van 1968 wordt beheerst door de tracé's van wegen
verkeersveiligheid is een aaneengesloten net van autosnelwegen ge-
met een doorgaande functie (figuur 3 ) . In dit plan is tussen de noord-
wenst.
vleugel van de Randstad en het noorden en het noord-oosten van ons
land de Hollandse Weg (A 6) in noordoostelijke richting geprojecteerd,
Het stelsel van regionale verbindingswegen draagt zorg voor de ver-
terwijl Rijksweg no. 22 (nu de A 27) een verbinding geeft met het
keersrelaties tussen de woon- en werkcentra in Zuidelijk Flevoland
Gooi, Utrecht en het zuiden van het land. Haaks daarop zijn vanuit
voor zover dit verkeer niet over hoofdwegen kan worden afgewikkeld
Utrecht en Gelderland, de Brabantse Weg (A 30) en de Gelderse Weg aan-
(zoals Almere - Lelystad), alsmede voor de relaties met de centra op
gegeven welke via de Markerwaard het middengewest en de kop van Noord-
het aangrenzende oude land. Ook op de regionale verbindingswegen wordt
Holland bereiken. Ten slotte zou een primaire weg over de Knardijk
in principe alleen snelverkeer toegelaten. Er dient voor gewaakt te
Harderwijk en de A 22 moeten verbinden met de regio Enkhuizen.
worden dat ze zich onderscheiden van hoofdwegen (functioneel) en auto-
Binnen dit stramien zijn de regionale hoofdverbindingen en de polder-
snelwegen (verkeerskundige vormgeving; vooral van betekenis voor de
verzamelwegen en de polderweg ingepast, waarvan de laatste twee typen
verkeersveiligheid).
in hoofdzaak dienen voor de ontsluiting van landbouw-, bos- en recrea- .
In de beginfase van ontwikkeling, wanneer de verkeersintensiteiten nog
tiegebieden.
relatief laag zijn, kan echter ook langzaam verkeer gebruik maken van
deze wegen. Bij hoger wordende intensiteiten dient het langzame ver-
Van deze destijds gedachte wegen zijn inmiddels een aantal tracé's
keer een aparte langzaam verkeersroute te krijgen, die kan bestaan uit
door (regerings-)beslissingen achterhaald. Zo is in de regeringsbe-
een parallele langzaam verkeersweg dan wel uit een volwaardige alter-
slissing van het Structuurschema Verkeer en Vervoer 1979 nog slechts
natieve route over lokale wegen in de directe nabijheid van de regio-
sprake van de A 6, de A 27 tot de A 30 en A 30 tussen de A 6 en de A 1
nale verbindingsweg.
(figuur 23).
Op aandrang van de Tweede Kamer heeft de minister inmiddels besloten
106
het gedeelte van de A 30 vanaf de A 27 in zuid-oostelijke richting tot
aan de A 1 te laten vervallen. Het overblijvende deel van de A 30 tussen de A 27 en de A 6 zal in het vervolg A 27 worden genoemd.
De in uitvoering zijnde A 6 sluit aan bij Huiden op de A 1, loopt door
Zuidelijk Flevoland via Almere langs Lelystad en sluit bij Emmeloord
aan op de A 50.
Het gedeelte Hollandse Brug - Lelystad zal volgens de huidige inzichten rond de jaarwisseling 1981/1982 enkelbaans voor het verkeer worden
opengesteld. Afhankelijk van de budgettaire mogelijkheden zal de weg
aansluitend daarop worden verdubbeld.
Tijdelijk wordt als vervanging voor deze verbinding gebruik gemaakt
van de weg op de dijk langs het Oostvaardersdiep. Na het gereedkomen
van de A 6 als autosnelweg zal deze weg een meer ondergeschikte functie krijgen.
In de komende jaren zal de A 27 als enkelbaansautoweg worden doorgetrokken via Huizen en de in aanbouw zijnde Stichtse Brug over het
Gooimeer naar de Waterlandse Weg in Flevoland, waardoor Almere en Zuidelijk Flevoland een directe verbinding krijgen met het Gooi, Utrecht
en het zuiden van het land. Volgens de regeringsbeslissing 1979 van
figuur 23
Struktuurschema verkeer en vervoer, 1979
het Structuurschema Verkeer en Vervoer zal in de jaren negentig deze
weg als autosnelweg worden doorgetrokken tot de A 6.
Deze doortrekking is volgens het verkavelingsplan nog gedacht via het
lijk, van de derde kern, gelegen tracé dat in dit structuurplan van
tracé van R.W. 30 langs het Brabantse Weg tracé. Dit tracé heeft ech-
Almere voorkomt, zal bajonetverkeer op de A 6 moeten worden afgewik-
ter het bezwaar dat de geprojecteerde kern, Almere-Buiten, wordt door-
keld. Door een verschuiving van het tracé in noordoostelijke richting
sneden. Bij eventuele doortrekking naar de Markerwaard via het ooste-
kan aan deze bezwaren worden tegemoetgekomen. Tevens ontstaat dan meer
107
ruimte voor een verantwoorde inpassing van de voor het oostelijk ker-
Het tracé zal in later stadium worden vastgesteld door de minister van
nencomplex benodigde infrastructuur en is het eenvoudig de A 27 d.m.v.
Verkeer en Waterstaat.
een verlenging van de Adelaarsweg via de secundaire Nijkerkerweg aan
Aanleg van de Gelderse Weg en de Brabantse Weg zoals destijds voorge-
te sluiten op de infrastructuur van het oude land. Indien noodzake-
steld, moet ook in de verre toekomst ernstig worden betwijfeld. Een
lijk, dan kan deze verbinding tussen de A 27 en de A 28 ook het karak-
belangrijke motivering voor deze wegen was de industriële ontwikkeling
ter van een primaire verbinding krijgen. Een bijkomend voordeel is dat
door dit tracé verkeersstrijdige bestemmingen zo min mogelijk worden
langs de Oostvaardersdiep. Van een dergelijke industriële ontwikkeling
doorsneden.
is momenteel geen sprake meer, terwijl met het voorstel dit Oostvaar-
Voor dit verschoven tracé kan gebruik worden gemaakt van een in de
dersplassengebied de status natuurgebied te geven ook eventuele door-
verkaveling gereserveerde strook voor een in het verkavelingsplan 1968
trekking naar de Markerwaard practisch onmogelijk wordt. Wel wordt in
ontworpen hoofdverbinding van Nijkerk (A 28) naar het industriegebied
het beleidsvoornemen van de regering over de ontwikkeling van het Mar-
langs het Oostvaardersdiep (Adelaarsweg).
kerwaardgebied de mogelijkheid van een oeververbinding over het Oostvaardersdiepgebied ter hoogte van de Knardijk opengehouden.
Er zijn echter teveel onzekerheden om reeds nu een definitieve keuze
Of hier uiteindelijk een verbinding zal worden gerealiseerd, is sterk
te kunnen maken. Het verdient voorkeur door middel van reserveringen
afhankelijk van de ontwikkelingen in het Markerwaardgebied zelf.
de mogelijkheid van een tracé-keuze langs de Brabantse Weg dan wel
In eerste instantie impliceert deze oeververbinding een wegverbinding
langs de Adelaarsweg open te houden.
nabij de Knardijk tot aan de A 6. Een verdere doortrekking in de rich-
Voor wat betreft de verwachte toekomstige ontwikkelingen kan worden
ting van de A 28 nabij Harderwijk is slechts denkbaar bij een zeer ho-
opgemerkt dat in het structuurschema Verkeer en Vervoer geen rekening
ge verkeersproduktie t.g.v. de Markerwaard (bij voorbeeld in geval van
is gehouden met een eventuele aanleg van de Markerwaard. Niettemin is
een sterk verstedelijkte Markerwaard en een nationale luchthaven).
er een regeringsvoornemen tot inpoldering. Het lijdt geen twijfel dat
Daaromtrent zijn op dit moment nog geen uitspraken te doen, maar in
realisering hiervan gevolgen zal hebben voor verkeersinfrastructuur in
geval dat de bedoelde doortrekking plaats dient te vinden, ligt een
Flevoland. Met name zal dan de doortrekking van de A 27 naar de
tracé in de nabijheid van de Knardijk voor de hand, ongeveer zoals in
Markerwaard aan de orde komen evenals een secundaire verbinding via de
het verkavelingsplan 1968 wordt voorgesteld.
A 27 in de relatie Almere - A 28. Ten behoeve van de verbindingen zijn
In dit plan kan worden volstaan met de vaststelling dat de aanleg van
eveneens tracé's in studie op de plankaart opgenomen.
deze wegverbindingen fysiek niet onmogelijk wordt gemaakt.
108
Een concrete tracéreservering is op dit moment gezien alle onzekerhe-
Door de beschutte verbinding kan de route door de polder een alterna-
den echter niet opportuun; met name de tracëgedeelten nabij Lelystad
tieve verbinding zijn tussen de Randstad en het Noorden voor de re-
en Zeewolde verdienen nog nadere bestudering.
creatievaart, naast de route door de randmeren en het Oostvaardersdiep.
IV.6.4. De vaarwegenstructuur
Aansluitend op de hoofdvaarten zullen enkele tochten in Zuidelijk Flevoland geschikt worden gemaakt voor de recreatievaart door aanleg van
Door en vlak langs het plangebied lopen volgens het Structuurplan
voldoende hoge bruggen. Met name de bossen in de zuidlob en Zeewolde
Vaarwegen en de partiële herziening daarvan twee hoofdyaarwegen nl. de
kunnen zo ook voor de recreatievaart worden ontsloten. Verder zal door
vaarweg door het Oostvaardersdiep en de vaarweg door de Randmeren
de inrichting zoveel mogelijk rekening worden gehouden met de kleine
Het Oostvaardersdiep is bevaarbaar voor binnenvaartschepen
recreatievaart zoals kano's e.d. (zie ook IV.4.3.).
tot 2.000 ton (klasse V ) . Ook kleinere zeeschepen kunnen gebruik maken
Er bestaat nog geen rechtstreekse verbinding van het vaarwegenstelsel
van deze vaarweg. De scheepvaartgeul door de randmeren is geschikt
in de polder met de randmeren. Door de aanleg van een vaarverbinding
voor schepen tot 1.350 ton (klasse IV). Voor de doorgaande vaart vormt
met het Gooimeer via het stedelijk gebied van Almere-Haven en door het
de Hardersluis echter een barrière. Deze sluis is slechts geschikt
kortsluiten van de Hoge Vaart en Lage Vaart in Oostelijk Flevoland
voor schepen tot 600 ton (klasse I I ) . Studies zijn gaande omtrent aan-
door middel van een sluisje kan de toegankelijkheid worden vergroot en
passing van deze sluis.
de bruikbaarheid toenemen.
Het accent van de hoofdvaarweg door de randmeren ligt op de doorgaande
recreatievaart.
IV.6.5. Het openbaar vervoersnet
Door middel van de scheepvaartsluizen bij de Blocq van Kuffeler,
Lelystad en Ketelhaven is het mogelijk gebruik te maken van de vaarwe-
De spoorlijn Amsterdam - 't Gooi - Almere - Lelystad (Flevolijn)
gen in de polder. Naast de Hoge en Lage Vaart, die verbonden zijn met
In 1978 heeft de Minister van Verkeer en Waterstaat het tracé van de
elkaar door tussensluizen bij de Blocq van Kuffeler en Ketelhaven,
spoorlijn Amsterdam - Almere - Lelystad, voor zover gelegen in Flevo-
zijn echter nog enkele tochten bevaarbaar voor schepen tot 600 ton
land, vastgesteld. Dit tracé is wat betreft het gedeelte door het
(klasse II).
plangebied overgenomen uit het eerste verkavelingsplan (1968), in welk
De vaarwegen in de polder zijn vooral van belang voor de aan- en af-
plan bij de situering van wegen en waterlopen met de spoorlijn reke-
voer van landbouwstoffen c.q. landbouwprodukten.
ning is gehouden.
109
De spoorverbinding zal een belangrijke ondersteuning betekenen voor de
Flevoland en met de belangrijkste woonkernen daarbuiten.
verstedelijkingstaakstelling van Almere en Lelystad. De aanleg van de
Spoedig na aanvang van de bouw van Zeewolde (1984) zullen de volgende
spoorlijn zal in de tweede helft van de 80-er jaren worden voltooid.
lijndiensten moeten gaan functioneren:
De spoorlijn vormt in het Oostvaardersdiepgebied een belangrijk struc-
1. Lelystad - Zeewolde - Nijkerk - Amersfoort v.v.
turerend element. In de voor dit gebied voorgestelde zonering (zie
2. Almere - Zeewolde - Harderwijk v.v.
IV.3.4.1.) zal de spoorlijn een rol spelen, welke onder meer tot ui-
Het dunbevolkte landelijke gebied biedt onvoldoende geconcentreerd
ting zal komen in de waterhuishouding, de ontsluiting en het terrein-
passagiersaanbod voor verantwoorde exploitatie van geregeld openbaar
beheer.
vervoer.
Via een weloverwogen landschappelijke aanpassing, b.v. door geluidwal-
Wel doet zich de mogelijkheid voor om, eventueel op bepaalde tijdstip-
len, beplanting en waterpeilbeheersing, kunnen de mogelijke nadelige
pen (i.s.m. schooltijden) gedurende de dag, de genoemde lijndiensten
invloeden van de spoorlijn op het omliggende gebied worden geminimali-
door het landelijke gebied (i.c. het agrarische gebied) te leiden. Met
seerd.
name de lijn Almere - Zeewolde - Harderwijk biedt in dat opzicht pers-
Naast de Flevospoorlijn is ook op langere termijn in het plangebied
pectief.
geen aanleg van nieuwe spoorwegverbindingen te verwachten; de maximaal
De dag- en verblijfsrecreatieve concentraties in de zuidlob kunnen
mogelijke eindomvang van Zeewolde (ca. 25.000 inwoners) biedt niet
deels worden bediend door de lijn Lelystad - Amersfoort, die over de
voldoende draagvlak voor een eigen spoorwegaansluiting.
Spiekweg zal rijden.
Wel is de Flevospoorlijn een eerste aanzet voor een uitgebreider
spoorwegennet in de IJsselmeerpolders. Doortrekking van deze lijn in
Mogelijk bieden nieuwe vormen van openbaar vervoer in het landelijke
de richting van Kampen of via Emmeloord en Drachten naar Groningen
gebied (belbus e.d.) enige oplossing voor het lage voorzieningenpeil
alsmede naar de eventuele Markerwaard behoort tot de toekomstmogelijk-
op dit punt. Met name schoolgaande kleine kinderen zouden daarbij zijn
heden. Daarnaast bestaat ook de mogelijkheid van een zijtak richting
gebaat omdat deze nu vaak meermalen per dag gehaald en gebracht moeten
Markerwaard bij Almere.
worden door hun ouders, hetgeen behalve een tijdrovende, ook een kostbare zaak is.
Openbaar busvervoer
Het openbaar busvervoer zal in het plangebied voorshands beperkt blijven tot geregelde lijndiensten tussen de woonkernen binnen Zuidelijk
110
IV.7 Bijzondere onderwerpen
agrarisch beheerd, maar indirect wordt het grondgebruik in een veel
groter omliggend gebied beïnvloed door beperkte bebouwingsmogelijkhe-
IV.7.1. Kortegolf-zendstation
den en de eis tot handhaving van een open terrein (géén opgaande beplanting) .
De Nederlandse Omroep Zender Maatschappij (Nozeraa) heeft een aanvraag
ingediend voor de vestiging van een kortegolf-zendstation in Zuidelijk
IV.7.2. Zandwinning
Flevoland ten behoeve van de Stichting Radio Nederland Wereldomroep
i.v.m. de technische veroudering van de bestaande zender in Lopik. Het
In verband met de aanleg van stedelijke gebieden en de verdere inrich-
nieuwe zendstation zal bestaan uit ongeveer 20 masten, in hoogte va-
ting van het landelijke gebied zal de komende jaren nog veel ophoog-
riërend tussen 50 en 125 meter. Door de dominante verschijning van het
zand nodig zijn in Zuidelijk Flevoland.
zendercomplex zal er in het omliggende gebied een ingrijpende verande-
De zandbehoefte in Almere, Zeewolde en ten behoeve van de verkeersin-
ring in het karakter van het landschap optreden. Door middel van een
frastructuur is het grootste. Daarna volgen recreatieterreinen, par-
studie is een aantal gebiedsdelen van Zuidelijk Flevoland verkend om
keerterreinen, ruiterpaden etc. In tabel 13 is de zandbehoefte in mil-
een aanvaardbare plaats te vinden.
joenen kubieke meters weergegeven, gebaseerd op de huidige structuur-
In deze studie spelen technische, landschappelijk en vogelkundige cri-
en inrichtingsplannen.
teria een belangrijke rol.
Aan de hand van deze criteria zijn er drie plaatsen op basis van hun
relatieve geschiktheid voor de vestiging van een kortegolfzender geselecteerd, waarbij aan een plaats in de zuidrand van het open middengebied de voorkeur wordt gegeven.
Op deze plaats blijft voldoende afstand bewaard tussen de zender en de
mogelijke storingsbronnen (midden-golfzender, stedelijke bebouwing,
hoogspanningsleidingen), er is sprake van een relatief lagere vogeldichtheid en blijft het visueel dominante effect van het zendstation
er van lokale aard door de nabijheid van het beboste zuidlob.
Het eigenlijke zenderterrein zal ca. 40 ha beslaan, waarvan ca. 25 ha
III
Tabel 13. Zandbehoefteraming Zuidelijk Flevoland in miljoenen m3.
Bovenstaande zandbehoefteraming betreft alle nu voorziene projecten,
dus ook die op de lange termijn. Voor de periode 1981-1990 wordt een
Minimum
Maximum
Almere-Haven
minimale zandbehoefte van ca. 30,5 miljoen m3 geraamd.
Voor het landelijke gebied kan de volgende zandbehoefte worden aange-
Almere-Stad
9,4
9,4
geven :
Almere-Buiten
6,5
6,5
- recreatie-objecten
300.000 m3
Oostelijker kernen
6,8
9,0
- agrarische bestemmingen
700.000 m3
Almere-Pampus
7,3
11,0
Zeewolde (minimum: 8.000 inw,
- polderwegen
1.000.000 m3
Tot nu toe is in de zandbehoeften voor een groot deel door winning uit
1,3
5,9
Markermeer, IJsselmeer en de randmeren voorzien. In verband met het om
Bedrijvenparken Almere
4,2
9,9
milieutechnische redenen toenemende bezwaar tegen het op grote schaal
Lokale infrastructuur
1,5
1,5
winnen van zand en het ontbreken van een toetsingskader heeft de mi-
maximum: 25.000 inw.)
Regionale infrastructuur
nister van Verkeer en Waterstaat zich inmiddels een terughoudender be-
(Flevolijn, A 27, A 3 0 ) *
9,2
29,2
Recreatieve bestemmingen
4,4
9,6
selmeer en randmeren (zie ook III.5). Een van de beleidsvoornemens be-
Overige bestemmingen
2,6
7,9
treft het regionaliseren van de zandwinning, hetwelk inhoudt dat ook
Dammen en dijken (incl. landaanwinning Almere-Pampus)**
leid voorgenomen, hetgeen is weergegeven in de nota "Zandwinning IJs-
de mogelijkheden van territoriale zandwinning dienen te worden overwo-
11,0
gen.
Als gevolg hiervan zal ook voor het gebied (Zuidelijk) Flevoland waar
Totaal
53,2
110,9
de minister eveneens primair verantwoordelijk is voor de toepassing
van de ontgrondingenwet, een beleidsmatig zandwinplan dienen te worden
*
Minimum—raming: exclusief Rijksweg A 30 en railverbinding Almere —
't Gooi via Stichtse Brug
** Minimum raming: niet doorgaan van Dammenweg door IJmeer en landaan
winning
112
vastgesteld. Een dergelijk plan wordt momenteel dan ook binnen het ministerie van Verkeer en Waterstaat voorbereid.
In de nota "Zandwinning IJsselmeer en randmeren" worden voor het plangebied het Wolderwijd (ca. 8 miljoen m3 op lange termijn) en de vaar-
geul in de randmeren (ca. 2 miljoen m3 op lange termijn) als poten-
Ook na het jaar 2000 wordt nog gerekend op een stijging van de water-
tiële zandwingebieden aangemerkt. Hét gaat daarbij om relatief ondiepe
behoefte. Deze behoefte moet worden gedekt door winning van grondwa-
winning tot 4 m - N.A.P.
ter, oevergrondwater, duininfiltratie en oppervlaktewater.
Voor zover er zandwinning binnendijks zal plaatsvinden gaat vooralsnog
Voor de oppervlaktewaterwinning wordt de mogelijke aanleg voorzien
de voorkeur uit naar het noordelijk deel van Zuidelijk Flevoland.
van een spaarbekken in Zuidelijk Flevoland met een jaarproduktie van
Specifieke mogelijkheden liggen langs de Lage Vaart in verband met de
100 miljoen m3. Bij een peilvariatie van 5 meter bedraagt de te reser-
recreatieve ontwikkelingsmogelijkheden van de vaartzone alsmede in of
veren oppervlakte 100-600 ha. Voor het bekken wordt gedacht aan een
in de nabijheid van de Oostvaardersplassen waar zandwinning kan worden
gecombineerde winning van 10 miljoen m3 grondwater en 90 miljoen m3
ingepast in het ontwikkelingsplan van dit natuurgebied.
oppervlaktewater. De realisatietermijn van het bekken is nog onzeker,
maar deze zal zeker niet voor 1990 plaatsvinden. Onderzoek naar faseringsmogelijkheden van dit project wordt verricht. De planologische
IV.7.3. Drinkwaterwinning
inpassing moet in een zodanig vroeg stadium geschieden, dat bij de
Spaarbekken Zuidelijk Flevoland
voorziene inrichting van het gebied hiermede reeds rekening kan worden
In het Tweede Structuurschema Drink- en Industriewatervoorziening
gehouden. Factoren als het verband tussen het spaarbekken en de om-
wordt het beleid m.b.t. de toekomstige drink- en industriewatervoor-
ringende vormen van grondgebruik, de invloed op het landschap, de toe-
ziening geschetst. De toekomstige waterbehoefte in de regio Noord-
komstige ontwikkelingen in het gebied en de mogelijkheden tot ander
West, waar Zuidelijk Flevoland toebehoort, is in dit structuurschema
gebruik van het spaarbekken naast de eigenlijke wateropslagfunctie
geschat en wordt in de hiernavolgende tabel aangegeven.
hebben betrekking op het inpassen van het spaarbekken in de gewenste
ruimtelijke structuur.
Tabel 14. Drink- en industriewater behoefte regio Noord-West voor 1990
en 2000 in min. m3 (hoge raming)
De resultaten van een studie (R.IJ.P./R.I.D. 1978) wijzen uit, dat van
een drietal nog in aanmerkingkomende locaties op grond van o.a. de as-
Provincie
Jaar
Utrecht
Regio
Noord-Holland incl. Z.IJ.P.
Noord-West
pecten ecologie, recreatie, landschap, land- en bosbouw en bebouwing
de voorkeur wordt gegeven aan een plaats in het centrale deel van Zui-
1990
127
322
449
delijk Flevoland.
2000
-
-
547
Gedurende de periode tot de werkelijke aanleg van het bekken zal een
113
tijdelijke bestemming moeten worden gegeven aan het desbetreffende
Momenteel ligt er een aanvraag om tot 1985 de hoeveelheid uit te brei-
terrein.
den tot 10 a 15 miljoen m3/jaar, terwijl de behoefte voor het jaar
Tijdelijke gebruik van de gereserveerde gronden als landbouwgrond ligt
2000 voor Oostelijk en Zuidelijk Flevoland samen op 32.5 miljoen
het meest voor de hand.
m3/jaar wordt geschat. In Oostelijk Flevoland is 8 miljoen m3 win-
Op dit moment kan ermee worden volstaan op de genoemde plaats voorlo-
baar.
pig ruimte te reserveren voor een bekken van maximaal 600 ha. De uit-
In Zuidelijk Flevoland strekt zich op groter diepte een enorme zoetwa-
eindelijk gewenste omvang en de realiseringstermijn zijn op dit moment
tertong uit en de prognoses wijzen uit dat per jaar 30 a 40 miljoen m3
nog onzeker; deze zijn immers afhankelijk van de ontwikkeling van an-
grondwater winbaar is. Dit komt er op neer dat er in de toekomst van
dere waterwinprojecten in de regio Noord-West (o.a. duinwaterwinning).
een overcapaciteit sprake kan zijn. Deze overcapaciteit zou ten behoe-
Naar verwachting zal in de eerstvolgende herziening van het Structuur-
ve van Het Gooi, Utrecht en Gelderland kunnen worden benut.
schema Drink- en Industriewatervoorziening voldoende duidelijkheid
Op grond van het Structuurschema Drink- en Industriewatervoorziening
kunnen worden geboden ten aanzien van het spaarbekken Zuidelijk Flevo-
worden door de bedrijfstak openbare drinkwatervoorziening zgn. tienja-
land. De ruimte reservering zal dan ook in eerste instantie tot die
renplannen vastgesteld die door de minister van Volksgezondheid en
tijd (uiterlijk 1988) dienen te worden gehandhaafd.
Milieuhygiëne worden goedgekeurd. In het eerste tienjarenplan dat in
1980 werd goedgekeurd worden een tweetal locaties van waterwingebieden
Grondwa terwinning
genoemd t.b.v. de eigen drinkwatervoorziening van Flevoland. Naast het
De behoefte aan drinkwater in Zuidelijk Flevoland nam in de begin
reeds gememoreerde waterwingebied Fledite, is, op grond van de ver-
zeventiger jaren zo toe, dat het wenselijk was om op korte termijn
spreiding van zoet grondwater in Zuidelijk Flevoland en de geologische
over te gaan tot de bouw van een pompstation. Door het ministerie van
opbouw van de ondergrond, een tweede waterwingebied aangegeven dat is
Volksgezondheid en Milieuhygiëne is daarom in 1972 een vergunning ver-
gelegen tussen de Gooise Weg en de dijk langs het Wolderwijd.
leend krachtens de Grondwaterwet Waterleidingbedrijven voor het tot
Grondwaterwinplaatsen behoeven bescherming opdat het grondwater niet
stand brengen van een inrichting tot wateronttrekking aan de bodem in
bacteriologisch en/of chemisch wordt verontreinigd. Ten behoeve van
Zuidelijk Flevoland tot een hoeveelheid van 5 miljoen m3 per jaar met
deze bescherming worden rond de winplaatsen zogenaamde beschermingszo-
een proeftijd van 5 jaar. Dit grondwaterwingebied is gelegen ten zui-
nes vastgesteld die zijn gebaseerd op een bepaalde verblijftijd van
den van de Gooise Weg in de Zuidlob van de polder.
het te winnen water in de grond.
Het water wordt opgepompt door het pompstation "Fledite".
Recentelijk zijn nieuwe richtlijnen en aanbevelingen voor de bescher-
.114
ming van waterwingebieden opgesteld door de Commissie Bescherming
- verkeersvoorzieningen;
Waterwingebieden (dec. 1980). Zij dienen als basis voor de uitvoering
- infiltratie van oppervlaktewater;
van de Wet Bodembescherming (in ontwerp).
- militaire activiteiten en installaties, voorzieningen voor luchtver-
Bij de opstelling van de voorschriften is uitgegaan van een bescher-
keer;
mingsgegebied en het eigenlijke waterwingebied. In het waterwingebied,
- gebruik van meststoffen en bestrijdingsmiddelen;
zijnde de directe omgeving van de winputten, zijn in principe alleen
- intensieve veehouderij; mestopslag, mestdumping, gebruik van riool-
die activiteiten toegestaan die noodzakelijk zijn voor de waterwinning
slib;
en -produktie. Het beschermingsgebied valt uiteen in een 10-jaars en
- opslag van bestrijdingsmiddelen;
een 25-jaars verblijftijdzone waarvoor een gelijkluidend pakket voor-
- gebruik in de weg- en waterbouw van materialen die aanleiding kunnen
schriften is ontworpen. Het verschil tussen beide zones schuilt vooral
geven tot grondwaterverontreiniging, zoals bepaalde soorten teer,
in de striktheid waarmee de voorschriften moeten worden toegepast.
bitumen en slakken;
- infiltratie van koelwater;
In het beschermingsgebied zijn in de regel niet toelaatbaar dan wel
- wassen van auto's en onderhoud van voertuigen.
uitsluitend toelaatbaar onder bepaalde voorwaarden:
Uit deze opsomming blijkt duidelijk dat de omgeving van grondwaterwin-
- transport, opslag en overslag van stoffen die de kwaliteit van het
gebieden slechts een relatief extensief grondgebruik is toegestaan. Er
grondwater ongunstig kunnen beïnvloeden;
- deponeren van stoffen die de kwaliteit van het grondwater ongunstig
valt vooral te denken aan landbouwgebied, natuurgebied of produktiebosgebied.
kunnen beïnvloeden;
- produktie, verwerking, toepassing van overige handelingen met stoffen die de kwaliteit van het grondwater ongunstig kunnen beïnvloeden;
- aantasten van bodem- en deklagen en blootleggen van watervoerende
pakketten;
- recreatie (met name intensieve verblijfsrecreatie);
- bebouwing (inclusief landbouwkundige opstallen);
- behandeling, opslag, transport en infiltratie van afvalwater;
115
IV.8 Nutsvoorzieningen
havens, recreatiewoningencomplexen) aangesloten.
IV.8.1. Elektriciteitsvoorziening
Vanaf het onderstation nabij Zeewolde liggen langs polderwegen 10 kVhoofdvoedingskabels t.b.v. de stroomvoorziening in Almere. T.z.t. kun-
De elektriciteitsvoorziening wordt verzorgd door de P.G.E.M. Aanvanke-
nen deze leidingen dienen voor de elektrificatie van het door deze we-
lijk geschiedde dit via 10 kV-kabels vanuit het aangrenzende gebied.
gen ontsloten agrarische gebied. Op korte termijn zal ten behoeve van
Om de voorziening in Flevoland en Almere blijvend veilig te stellen
Almere een 150 kV-leiding van dit onderstation naar Almere worden aan-
zijn enkele 150 kV-onderstations nodig. Eén 150 kV-station is gereali-
gelegd.
seerd aan de Schollevaarweg in de omgeving van Zeewolde.
IV.8.2. P.T.T.
Het onderstation wordt gevoed door de 150 kV-lijn Lelystad-Soest. Deze
loopt, vanaf de aftakking van het tracé Lelystad-Harderwijk, vanuit
De telefoonvoorziening wordt verzorgd door het telefoondistrict
Oostelijk Flevoland langs de Hoge Vaart tot het onderstation en ver-
Utrecht. Zuidelijk Flevoland wordt ingedeeld in twee stations:
volgens in zuidwestelijke richting via het Nuldernauw naar Soest.
Lelystad met het lokale gebied Larsertocht en de sector Almere met de
Langs en in het verlengde van de Lage Vaart loopt het tracé van de 380
lokale gebieden Almere en Zuiderflevo. Te zijner tijd (+ 1980) zal ook
kV-leiding Diemen-Ens. Dit tracé vormt een onderdeel van het landelij-
het lokale gebied Zeewolde in deze sector worden opgenomen. De centra-
ke koppelnet.
les Larsertocht en Zuiderflevo dienen voor de telefoonvoorziening van
een groot deel van het landelijk gebied, de overige (Lelystad/Almere)
Om aan de te verwachten vraag op agrarische bedrijven te kunnen vol-
bedienen allereerst de woonkern waarin zij liggen, en voorts is tussen
doen, wordt een 10 kV-net noodzakelijk geacht. In het verpachte gebied
hen het overblijvende landelijke gebied opgedeeld.
is dit gerealiseerd. Verder zullen in principe langs alle polderwegen
In 1979 werd een definitief centralegebouw aan de Bosruiterweg inge-
waar agrarische bedrijven komen 10 kV-leidingen worden gelegd. De re-
richt. De agrarische bedrijven en de recreatieve vestigingen in het
ductie van de hoogspanning 10 kV naar laagspanning 380-220 V, vindt
noordoostelijk en zuidelijk gedeelte, alsmede de bedrijven op het be-
plaats in transformatorhuisjes. Met één trafo kunnen, indien enigszins
drijventerrein "Trekkersveld" bij Zeewolde, zijn op het net aangeslo-
gegroepeerd, vier agrarische bedrijven worden gevoed. Op het 10 kV-net
ten.
worden tevens het toekomstige Zeewolde en recreatievestigingen (jacht-
117
IV.8.3. Drinkwaterdistributie
Een gedeelte van het distributie-leidingnet in Zuidelijk Flevoland is
al aanwezig. De lengte aan leiding per aansluiting is in het landelijke gebied t.o.v. de gemiddelde lengte in Nederland ongunstig. De aanleg van de leidingen gaat aan de bouw van woningen en bedrijfsgebouwen
vooraf. Periodiek wordt onder toezicht van de Inspecteur Volksgezondheid, de waterkwaliteit zowel op de stations, als in het leidingennet
gecontroleerd.
IV.8.4. Gasvoorziening
Met de "GAMOG" is overeengekomen dat aan alle woningen, bedrijven en
andere inrichtingen of gebouwen binnen de woonkernen en industriegebieden van Zuidelijk Flevoland gas zal worden geleverd. Voorts aan alle in overleg met de "GAMOG" vast te stellen objecten gelegen binnen
Zuidelijk Flevoland. Voor het plangebied betekent dit dat Zeewolde inclusief het Trekkersveld van gas zullen worden voorzien. Dit zal
plaatsvinden door middel van een aardgastransportleiding vanuit
Gelderland nabij Putten.
De in de directe omgeving van Zeewolde gelegen verblijfsrecreatieterreinen kunnen eveneens ook op het aardgasnet worden aangesloten.
118
IV.9 Milieuhygiënische maatregelen
Het Zuiveringsplan
Met de voortgaande inrichting van het gebied is aan de verwerking van
In hoofdstuk II is een aantal algemene milieuhygiënische uitgangspun-
het afvalwater de nodige aandacht besteed. De samenhang van de hier-
ten geformuleerd. In het onderstaande zal worden ingegaan op een aan-
voor benodigde infrastructuur wordt gegeven in een Zuiveringsplan,
tal concrete milieuhygiënische maatregelen die voortvloeien uit deze
waarvoor thans een voorontwerp in voorbereiding is. Naast de wijze van
uitgangspunten. Achtereenvolgens komen daarbij aan de orde: de water-
verwerken zal het zuiveringsplan het transportsysteem en de locaties
kwaliteitsbeheersing, de verwerking van vast afvalstoffen, het tegen-
van de zuiveringstechnieken aangeven.
gaan van lawaaioverlast en stankoverlast en de minimalisering van de
Het plan zal zijn afgestemd op de aard en de omvang van de onderschei-
kans op calamiteiten.
den afvalwaterproducerende bestemmingen. Het lozen via een septic-tank
op het oppervlaktewater zal zoveel mogelijk worden beperkt tot huis-
IV.9.1. Waterkwaliteitsbeheersing
houdelijk afvalwater van verspreid liggende woningen in het agrarische
gebied. Het bedrijfsafvalwater van de veebedrijven wordt "verwerkt"
Algemeen
via de mestopslag op het bedrijf. Bij mogelijke bijzondere vestigingen
In hoofdstuk I is een beschrijving gegeven van de kwaliteit van de be-
in de agrarische sfeer, die aanzienlijk groter afvalwaterhoeveelheden
langrijkste typen oppervlaktewater in en om het plangebied. Ter be-
produceren dan de gezinsbedrijven, zijn nadere zuiveringsmaatregelen
scherming van de waterkwaliteit zal gewerkt worden aan een waterkwali-
onontkoombaar. In dit kader verdient het aanbeveling dergelijke vesti-
teitsplan, zoals dit in de aanstaande herziening van Wet Verontreini-
gingen zo dicht mogelijk in de buurt van de wooncentra te situeren zo-
ging Oppervlaktewater zal worden aangegeven. Het onderhavige plange-
dat ze kunnen worden aangesloten op het rioleringssysteem ter plaat-
bied zal wat het polderwater betreft deel gaan uitmaken van een op te
se.
stellen waterkwaliteitsplan voor geheel Flevoland. De tot het plangebied behorende randmeren zullen deel uitmaken van een Waterkwaliteits-
Ten einde problemen bij de verwerking van afvalwater te voorkomen,
plan dat ook de andere randmeren zal omvatten en mede wordt opgesteld
zullen niet-agrarische bedrijven uitsluitend op bedrijventerreinen
in het verlengen van de Nota Sanering Randmeren (zie ook IV.5.).
worden gesitueerd.
Op deze wijze kan worden bereikt dat de waterkwaliteit gelijke tred
houdt met de verdere inrichting van het plangebied. Het kwaliteitsbe-
De verblijfsrecreatieve en dagrecreatieve concentraties zullen hun af-
heer zal zich richten naar de doelstellingen van het IMP 81-84. In
valwater dienen te transporteren naar een of meer centrale afvalwater-
nauwe relatie met een waterkwaliteitsplan staat het zuiveringsplan.
J19
zuiveringsinstallaties. Ook hier is combinatie met de verwerking van
worden centraal gestort op gecontroleerde stortplaatsen. Op dit moment
het afvalwater van de stedelijke gebieden, zo mogelijk, aan te beve-
wordt er gestort op terreinen in de gemeente Dronten, de gemeente
len.
Lelystad, en sinds kort ook op een stortplaats in Almere.
Ten einde transportafstanden zoveel mogelijk te beperken is een zekere
In het kader van de Wet Afvalstoffen wordt in heel Nederland gestreefd
concentratie van intensieve recreatie-objecten, die veel afvalwater
naar regionale coördinatie van de verwerking van afvalstoffen op basis
produceren, uit zuiveringsoogpunt aanbevelenswaardig. In hoeverre de
van een Regionaal Afvalstoffenplan. Een dergelijk Afvalstoffenplan is
minder intensieve recreatie-objecten op het transportsysteem worden
momenteel ook in voorbereiding voor Flevoland. In het ontwerp-plan
aangesloten, zal in het zuiveringsplan nader worden aangegeven. In
wordt op de langere termijn rekening gehouden met vergaande centrali-
principe staat ook de mogelijkheid open van een riet/biezenveld. De
satie van de verwerking van afvalstoffen met gebruikmaking van recy-
keuze van het rioleringssysteem in het stedelijk gebied is belangrijk
clingtechnieken. Voor een dergelijk centraal stort/verwerkingsterrein
en zal in het zuiveringsplan worden aangegeven.
is veel ruimte nodig die slechts gevonden kan worden in het landelijke
De woonkern Zeewolde en het bedrijventerrein Trekkersveld zullen in
gebied van Zuidelijk Flevoland. Daartoe zal een reservering moeten
het afvalwater middels een rioleringssysteem afvoeren naar een zuive-
worden opgenomen in dit plan.
ringsinstallatie die mede gebruikt zal worden voor het afvalwater van
Met het oog op de beperking van de transportafstanden bestaat er voor-
nabij gelegen recreatieterreinen.
keur voor een plaats van het stortterrein in de nabijheid van de be-
Specifieke maatregelen ter bescherming van het grondwater zijn c.q.
langrijkste afvalstoffenproducerende centra Almere en Lelystad. Daar-
worden getroffen rond de kwestbare waterwingebieden in het plangebied
naast speelt de ontsluiting van een dergelijk terrein een belangrijke
(zie ook IV.7.3.).
rol, terwijl het eveneens van belang is bij de plaatskeuze aandacht te
Ook aan de relatie tussen het grondwater en het oppervlaktewater zal
besteden aan de eventuele milieuhinder, de landschappelijke inpassing
bij een kans van verontreiniging door middel van lozingen of stortin-
en het zogenaamde tweede, bij voorbeeld recreatieve, gebruik van het
gen en/of op de bodem via de milieuwetgeving aandacht worden besteed.
stortterrein.
Op basis van deze uitgangspunten is gekozen voor een terreinreserve-
IV.9.2. Verwerking van vaste afvalstoffen
ring in de zone tussen de Lage Vaart en Rijksweg A 6 nabij AlmereBuiten. Gegeven deze plaats voor het stortterrein kunnen eventuele
Met de snelle toeneming van het inwoneraantal van Flevoland zal ook de
verwerkings- (recycling-)activiteiten plaatsvinden op het nabijgelegen
hoeveelheid vaste afvalstoffen voortdurend toenemen. Deze afvalstoffen
bedrijventerrein "De Vaart" in Almere.
120
IV.9.3. Tegengaan van lawaaioverlast
- de situering van afvalwaterzuiveringsinstallaties;
- de situering van bedrijven(-terreinen) ten opzichte van woongebie-
Het landelijke gebied is naar zijn aard in vergelijking tot het stede-
den.
lijke gebied veel minder belast met lawaaibronnen en de daaruit volgende problemen van geluidsoverlast.
IV.9.5. Minimaliseren van de kans op calamiteiten
Toch zal ook in het plangebied terdege aandacht worden geschonken aan
dit milieuaspect. Deze aandacht richt zich primair op het toepassen
In het kader van het minimaliseren van de kans op calamiteiten zal ge-
van de geluidshindernormen ten aanzien van wegen, spoorlijnen en be-
streefd worden naar:
drijventerreinen zoals vastgelegd in de Wet Geluidshinder. De inrich-
- veilige technische installaties via de miliewetgeving;
tingsvrijheden zijn in de regel voldoende groot om reeds in een vroeg
- veilige tracering en constructie van kabels en leidingen;
stadium middels adequate ruimtelijke ordening (toekomstige) problemen
- veilige situering van bedrijven en installaties al naar gelang hun
te vermijden.
aard;
- veilige wegen en kruispunten van wegen;
Daarnaast zal ook aandacht worden geschonken aan de handhaving van
rust en stilte in gebieden die hun (belevings-)waarde voor een belang-
- het weren van vervoer van gevaarlijke stoffen uit kwetsbare gebieden
(woongebieden, waterwingebieden, natuurgebieden).
rijk deel juist danken aan die rust en stilte. Het een en ander zal
plaatsvinden door het aanwijzen van stiltegebieden zoals die in de Wet
Geluidshinder worden geïntroduceerd.
IV.9.4. Tegengaan van stankoverlast
De Hinderwet is een belangrijk instrument bij het voorkomen c.q. bestrijden van stankoverlast. Daarnaast kan echter ook middels juiste
ordening van bestemmingen en functies een bijdrage worden geleverd.
In het plangebied zal concreet aandacht worden geschonken aan de volgende punten:
121
V. Planbeschrijving
123
V.1 Planvorming
men, zoals in het geval van bos als natuurlijk en recreatief milieu,
maar met name tussen de produktieve (houtteelt, landbouw) en de na-
In het voorgaande is een beschrijving gegeven van een aantal randvoor-
tuurlijke functies is sprake van concurrentie om de beschikbare
waarden, uitgangspunten en bouwstenen voor de structuurschets voor het
ruimte. Bij de verdeling van de ruimte spelen een aantal financieel-
landelijke gebied van Zuidelijk Flevoland.
economische en politiek-maatschappelijke overwegingen een belangrijke
De structuurschets vloeit voort uit een confrontatie van wenselijkhe-
rol; zij zijn in deze structuurschets echter niet expliciet gebruikt
den ten aanzien van de inrichting met de mogelijkheden van het ge-
als afwegingsinstrument. Bovendien heeft in de Nota Landelijke gebie-
bied.
den reeds in globale zin een afweging plaatsgevonden.
Het is van belang te onderkennen dat de huidige situatie in het plan-
Bij het voorliggende plan is gestreefd naar een zo consistent mogelijk
gebied geen toevallige aanwezige situatie is maar het resultaat van
ontwerp, waarin naast een aantal duidelijke aanpassingen ook de eer-
eerder gedane plankeuzen. Er zijn bij de inrichting van het gebied dus
dergenoemde continuïteit en reeds gemaakte plankeuzen een belangrijke
bepaalde wegen ingeslagen en er is bij de ordening van de bestemmingen
rol spelen. Het tekort aan ruimte om aan alle afzonderlijke ruimteaan-
en functies uitgegaan van bepaalde principes, motieven en aangesloten
apraken volledig tegemoet te komen, heeft geleid tot het zoeken naar
bij in het gebied aanwezige potenties. Er is daarom bij de planvor-
een optimum waarbij de essentie van die afzonderlijke gewenste ontwik-
ming, die een aanpassing van het vigerende verkavelingsplan aan gewij-
kelingen zoveel mogelijk is behouden. Tevens heeft de beperkte ruimte
zigde beleidsmatige inzichten tot doel heeft, ook behoefte aan een ze-
geleid tot een zekere intensivering van het ruimtegebruik in de vorm
kere mate van continuïteit, het vervolgen van ingeslagen wegen zonder
van meervoudig grondgebruik; dit komt onder meer tot uiting in de ver-
welke de samenhang binnen het gebied in gevaar komt.
menging van produktieve en natuurlijke functies.
Uit voorgaande hoofdstukken is duidelijk geworden dat de druk op de
beschikbare ruimte erg groot is. Daardoor wordt het kwantitatieve element in de planvorming, het verdelen van die ruimte, extra moeilijk.
In het navolgende zal een beschrijving van de structuurschets worden
In dit specifieke geval gaat het vooral om de verdeling tussen de be-
gegeven zoals die is weergegeven op de plankaart (bijlage). Bij deze
langrijkste ruimteclaims ten behoeve van grondgebieden i.c. agrari-
beschrijving wordt een indeling in een drietal deelgebieden aangehou-
sche, houtteeltkundige, natuurlijke en recreatieve doeleinden. Voor
den. Dit is mogelijk omdat elk van deze gebieden zich ruimtelijk en
elk van deze doeleinden zijn de potenties in het gebied in ruimte mate
wat betreft bestemmingenstructuur duidelijk onderscheidt van de ande-
aanwezig. Deels hangen de onderscheiden ruimteaanspraken positief sa-
re.
125
De deelgebieden zijn:
2. Het middengebied, gelegen tussen de Hoge en de Lage Vaart.
1. Het Oostvaardersdiepgebied, gelegen tussen Oostvaardersdijk en Lage
3. De zuidlob ten zuiden van de Hoge Vaart met de aangrenzende randme-
Vaart.
126
ren Wolderwijd, Nuldernauw, Nijkerkernauw en Eemmeer.
V.2 De deelgebieden
het natte bekade gebied bestaande uit hoofdzakelijk natte en drogere
grazige vegetaties met een wisselende hoeveelheid open water, alsmede
V . 2 . 1 . Het Oostvaardersdiepgebied
meer ruigere terreintypes voor kiekendieven. Bovendien bleek, vanuit
verschillende invalshoeken, dat een dergelijke overgangszone een aan-
Algemeen
merkelijke oppervlakte dient te bestaan. Bij een beperkte beschikbare
Het Oostvaardersdiepgebied is in het verleden altijd gezien als een
oppervlakte dient daarom uit te worden gegaan van een relatief inten-
interstedelijke zone waarin na een aanvankelijk extensief agrarisch
sief terreingebruik door met name vogels.
gebruik stedelijke functies als industrie en bewoning tot ontwikkeling
zouden kunnen komen. De feitelijke ontwikkelingen in het gebied gedu-
In het licht van de algemene functieaanduiding voor het Oostvaarders-
rende de afgelopen jaren staan daar echter haaks op. Mét de ontwikke-
diepgebied in de Structuurschets Landelijke gebieden (hoofdfunctie
ling van de belangrijke natuurgebied 'De Oostvaardersplassen' en door
landbouw) en de geconstateerde grote druk op de beschikbare ruimte in
de in de de Structuurschets voor de Landelijke gebieden aangeduide
het plangebied wordt er in dit plan van uitgegaan dat er in het Oost-
functie als 'open ruimte', is het perspectief van een procesmatige
vaardersdiepgebied ook plaats dient te zijn voor agrarisch grondge-
ontwikkeling in de richting van verstedelijking verdwenen en zal de
bruik als primaire functie, waarbij dit agrarisch grondgebruik ove-
aandacht nu meer uitgaan naar een min of meer definitieve bestemming
rigens steeds tevens een functie t.b.v. de natuur zal vervullen.
en inrichting van het gebied, waarbij het behoud en de verdere ontwik-
Binnen het Oostvaardersdiepgebied dient zodoende een functionele zone-
keling van de natuurlijke waarden, de mogelijkheden voor agrarisch ge-
ring te worden aangebracht, waarbij sprake is van een verschuivend
bruik en een definitieve vormgeving van de overgangszones naar de aan-
evenwicht tussen de functies natuur en landbouw.
grenzende stedelijke gebieden van Almere en Lelystad centraal staan.
Bij de ruimtelijke uitwerking van deze functionele zonering spelen allereerst de zoneringsmotieven vanuit de natuur een belangrijke rol
Natuur en landbouw in het Oostvaardersdiepgebied
(zie IV.3.4.). Deze motieven sluiten goed aan bij de motieven vanuit
In hoofdstuk IV.3. Natuur is uitgebreid aandacht besteed aan de gewen-
de landbouw, die betrekking hebben op de ontwateringssituatie en de
ste ontwikkelingen ten behoud en verdere ontwikkeling van de Oostvaar-
ligging ten opzichte van het 'zwaartepunt' van de natuurfuncties in de
dersplassen en omgeving tot een zo compleet mogelijk complex van zoet-
Oostvaardersplassen. Ook het tracé van de spoorlijn speelt in exploi-
watermoerasecosystemen.
tatie-opzicht een zonerende rol voor de landbouw.
Daaruit bleek dat de realisering van een overgangszone grenzend aan
Het een en ander resulteert in en natuur-lanbouwzonering in de rich-
127
ting van de Lage Vaart gekoppeld aan een hat-droog en extensief-
ondergeschikte natuurlijke functies hebben vooral betrekking op
Intensief zonering.
foerageermogelijkheden voor overwinterende en doortrekkende ganzen
Bij de vertaling van de programmatische uitgangspunten voor de func-
alsmede op broed- en foerageermogelijkheden voor kiekendieven. Over
tionele zonering van het Oostvaardersdiepgebied in bestemmingen is
de concrete (agrarische) exploitatie en beheersvormen in dit gebied
uitgegaan van een onderscheid in drie bestemmingscategorieën:
kunnen in dit kader nog geen definitieve uitspraken worden gedaan.
1. De bestemming natuurgebied waartoe het gehele bekade gebiedsdeel,
Wel is het denkbaar dat in de zone nabij Lelystad, ruwweg ter
de Oostvaardersplassen, alsmede de aangrenzende wilgenbossen nabij
weerszijden van de Praamweg, vestiging zal plaatsvinden van instel-
de Knardijk worden gerekend. Met deze bestemming wordt aangeduid
lingen ten behoeve van agrarisch en/of natuurwetenschappelijk on-
dat in deze gebieden bij de inrichting de nadruk zal liggen op de
derzoek voor zover de aard van dergelijke instellingen past in de
ontwikkeling van natuurlijke terreintypes. In de Oostvaardersplas-
algemene functieaanduiding van het betreffende gebied en de milieu-
sen zal door middel van onder meer grondverzet (het maken van ver-
zonering in het Oostvaardersplassengebied, zoals die in deze struc-
diepingen en drogere gedeelten) verdere differentiatie en verrij-
tuurschets is weergegeven.
king worden aangebracht.
2. De bestemming natuurgebied met ondergeschikte landbouwfunctie. In
Op de plankaart zijn deze drie bestemmingen ruimtelijk weergegeven.
dit gebied zal de nadruk liggen op het ontwikkelen van terreintypes
Aan dit kaartbeeld kan geen absolute betekenis worden toegekend. Bij
waarin met name de voedselbiotopen voor (ruiende) grauwe ganzen,
de verdere planvorming voor de inrichting van het gebied, die momen-
lepelaars en reigerachtigen zijn opgenomen. Dit zal leiden tot een
teel nog in een beginfase verkeert, kan dit kaartbeeld enigszins wor-
nat tot vochtig slotenrijk graslandareaal. Een bijzondere positie
den aangepast met behoud van de globale oppervlakteverhouding tussen
wordt ingenomen door een ca. 120 ha groot stortgrondencomplex dat
de bestemmingen.
door een afwijkende bodemsamenstelling en hoogteligging bijzondere
ontwikkelingsmogelijkheden heeft. Het kan zich ontwikkelen tot een
Natuurrecreatie en natuureducatie
relatief kleinschalig gevarieerd landschap met gras, riet, kruiden
Al eerder is de grote potentiële betekenis van de Oostvaardersplassen
en struwelen waarin levenskansen voor vele diersoorten, waaronder
en omgeving voor de natuurrecreatie en de natuureducatie genoemd
kiekendieven, kunnen ontstaan.
(IV.3.). Daaraan kan gestalte worden gegeven door bezoekers in de ge-
3. De bestemming landbouwgebied met ondergeschikte natuurfunctie. In
dit gebied ligt het accent op landbouw als productieve functie. De
128
legenheid te stellen de natuur te observeren en te beleven. Dit vraagt
om een zekere mate van toegankelijkheid. Voor het natte, bekade gebied
van de Oostvaardersplassen zal zich dit beperken tot het maken van ob-
Het zoveel mogelijk tegengaan van draad- en aanvaringsslachtoffers is
servatiemogelijkheden aan de rand, zoals nu reeds bij de Rnardijk het
te bereiken door het afschermen van de spoorbaan met een daaraan aan-
geval is.
gepaste beplanting; de visuele barriërewerking van de spoorlijn wordt
In het niet-bekade, drogere gebied zijn de mogelijkheden voor toegang
daarmee echter versterkt. Of het mogelijk is de verstoring ten gevolge
in principe ruimer. Gedacht kan worden aan opvangmogelijkheden voor
van geluid van de treinen te beperken, moet nog nader worden onder-
bezoekers nabij Almere en Lelystad van waaruit beperkte verdere toe-
zocht.
gang kan worden geboden door middel van routes in het gebied die even-
De overgangszone naar Almere en Lelystad
tueel eindigen in observatiepunten op interessante plekken. Aan de
Ten aanzien van de overgangszones van het Oostvaardersdiepgebied naar
zijde van Almere kan mogelijk het genoemde stortgrondencomplex een
Lelystad en Almere kan worden gesteld dat aan de zijde van Lelystad
functie in deze vervullen omdat in en om dit beperkte gebiedsdeel naar
een overgang wordt gevonden via het stadsbos "de Hollandse Hout".
verwachting veel elementen van het totale moerasecosysteem zullen
De mogelijke aanleg in de toekomst van een hoofdwegverbinding tussen
voorkomen.
de A 6 en de Markerwaard nabij de Knardijk kan de nu vloeiende overgang tussen de stad en buitengebied, waarin de Knardijk een functie
De inpassing van de Flevospoorlijn
als natuurboulevard vervult, nadelig beïnvloeden. Er zijn echter in de
In het voorgaande is reeds enige aandacht besteed aan de functionele
naaste omgeving geen wezenlijk betere tracé's voor een dergelijke ver-
zonering van het Oostvaardersdiepgebied in relatie tot de geprojec-
binding voorhanden.
teerde spoorlijn. Eenmaal aangelegd, zal de spoorlijn een zekere mate
Aan de zijde van Almere is de marge geringer dan bij Lelystad; daar
van verstoring veroorzaken die tot uiting zal kunnen komen in dier-
grenst het Oostvaardersdiepgebied vrijwel direct aan het stedelijke
slachtoffers (met name vogels) en verstoring van broed-, pleister- en
gebied is casu het bedrijvenpark 'de Vaart' en de geprojecteerde woon-
foerageergebieden in de directe nabijheid van de spoorlijn. Met name
kern Almere-Buiten. Tussen stedelijk gebied en het Oostvaardersdiepge-
waar de spoorlijn vlak langs het bekade gebiedsdeel loopt, kan versto-
bied is een wegverbinding voorzien, in eerste instantie als stadsauto-
ring van de nabijgelegen ruigebieden van grauwe ganzen worden ver-
weg van de A 6 rond Almere-Buiten en in de verdere toekomst als hoofd-
wacht .
wegverbinding naar de Markerwaard.
Het geluid van de spoorlijn kan mogelijk de belevingswaarde van het
Het is onder meer gewenst om voor de inwoners van Almere-Buiten een
gebied, dat als een uitgestrekt stiltegebied mag worden beschouwd,
uitloopmogelijkheid te creëren in het aangrenzende Oostvaardersdiepge-
aantasten.
bied. In deze zone kan door middel van beplantingselementen landschap-
129
pelijk aansluiting worden verkregen op het relatief bosrijke aangren-
Alvorens tot uitgifte van landbouwbedrijven over te kunnen gaan, is
zende deel van de kern.
aanleg van aanvullende polderwegen nodig in die deelgebieden waar de
verkaveling is gebaseerd op grote standaardkavels van ongeveer 80 ha.
De harde grens met het bedrijvenpark 'de Vaart' kan visueel wat worden
Uitgifte van optimaal verkavelde landbouwbedrijven van 40
- 65 ha is
verzacht door het aanbrengen van beplantingselementen, zonder het ge-
binnen deze standaardverkaveling niet goed mogelijk. Bij realisering
heel af te schermen.
van de aanvullende ontsluiting zal zoveel mogelijk rekening worden gehouden met het behoud van flexibiliteit ten aanzien van de oppervlakte
van de uit te geven bedrijven en is ook de faseerbaarheid een duide-
V.2.2. Het middengebied
lijk uitgangspunt.
Het agrarisch middengebied zal voornamelijk bestaan uit akkerbouwbe—
Algemeen: het middengebied als agrarisch hart van Zuidelijk Flevoland
drijven met in de randgebieden nabij Knardijk en Hoge Vaart enige wei-
Functioneel-ruimtelijk bezien is het middengebied van Zuidelijk Flevo-
debedrijven. Aan de zuidrand van het gebied nabij het Trekkelsveld en
land een relatief spanningsloos, neutraal gebied. Het is gelegen bui-
Zeewolde wordt ruimte gereserveerd voor de ontwikkeling van een fruit-
ten de belangrijkste spanningsvelden, hetgeen een kwaliteit is die op
teeltgebied met een maximale omvang van ca. 800 ha.
langere termijn ten goede kan komen aan zwakkere planologische bestemmingen, waarvan de landbouw een voorbeeld is.
De randen van het middengebied: de zone nabij Rijksweg A 6 en de Lage
Er is in deze structuurschets dan ook alle reden om vast te houden aan
Vaart_
het al lang bestaande (zie Terugblik) agrarische perspectief van het
Aan de noord-westzijde van het middengebied is momenteel Rijksweg A 6
middengebied, dat in de zone grenzend aan de Knardijk reeds werkelijk-
in aanleg. Tussen deze weg en de Lage Vaart ligt een strook, die uit
heid is geworden door de uitgifte van landbouwbedrijven in de afgelo-
ruig onontgonnen nat terrein bestaat. Door deze strook loopt de 380 kV
pen jaren.
hoogspanningsleiding en er liggen enige concessies voor zandwinning.
Het gehele gebied is door zijn vrijwel homogene bodemopbouw, bestaande
In samenhang met de Lage Vaart zal dit langgerekte gebied worden ont-
uit lichte klei die zich goed leent voor akkerbouw, veehouderij of
wikkeld tot een recreatieve verbindingszone tussen Almere en Lelystad,
fruitteelt, en de aanwezige agrarische basisstructuur (verkaveling,
die zal worden gekenmerkt door een afwisseling van bos en open beplan-
ontsluiting, afwatering; zie hoofdstuk III) geschikt om verder te wor-
ting. Nabij de kruising van de Praamweg en Rijksweg A 6 zijn enige
den ontwikkeld tot een grootschalig open landbouwgebied.
landbouwbedrijven voorzien.
130
Nabij de Rnardijk ligt ten zuiden van de rijksweg een nog onontgonnen
akkerbouw. De bodemverschillen in de beboste terreinen zullen in de
gebied met enige zandwinplaatsen. Dit zal worden ontwikkeld tot een
vegetatie tot uiting kunnen komen.
extensief recreatiegebied ten behoeve van de watersport, de sportvisser! j en enige toeristische kampeeraccommodatie. Het vormt een schakel
De Zuidrand
tussen het agrarisch middengebied en de Hollandse Hout.
De zuidrand van het agrarisch middengebied, grofweg de zone langs de
Hoge Vaart beslaand, zal in de nabijheid van Zeewolde en het aan de
overzijde van de Vaart geprojecteerde Horsterwold een zekere verdich-
Het Khargebied
ting ondergaan door de ontwikkeling van de fruitteelt en door de aan-
Het Knargebied onderscheidt zich van andere delen van het landelijk
leg van enige boscomplexen alsmede de gedeeltelijke handhaving van de
gebied door een betrekkelijk kleinschalige opbouw en grotere afwisse-
nu aanwezige wilgenbossen langs de Hoge Vaart. Daarmee wordt een land-
ling in bodemgebruik - akkerbouw, weidebouw, natuurgebieden, boscom-
schappelijke overgang naar het dichte landschap van de oostelijke
plexen. Het Knargebied beslaat een min of meer langgerekte noord-zuid
zuidlob verkregen. Overigens is de plaatskeuze voor het fruitteeltge-
strook tussen Lelystad en Zeewolde, deels in Oostelijk Flevoland,
bied naast landschappelijke overwegingen vooral ingegeven door de op
deels in Zuidelijk Flevoland gelegen.
timale bodemgeschiktheid ter plekke en de nabijheid van de woonkern
De basisstructuur van het noord-zuid lopende Knargebied is versterkt
Zeewolde als verzorgingscentrum en woonplaats van tijdelijke arbeids-
door bebossing van de meest droge gedeelten (het Knarbos), toevoeging
krachten.
van een extra aantal weidebedrijven en door beplanting van de "noordzuid" wegen, fietspaden en waterlopen. De weidebedrijven werken met
Het overgangsgebied naar Almere
hun grote verspreide bedrijfsgebouwen en torensilo's sterk schaalver-
Deze randzone van het middengebied is potentieel de meest dynamische
kleinend en verdichtend en geven het Knargebied een eigen accent.
gezien de directe nabijheid van het stadsgewest in de nabije toekomst.
Het voor de openluchtrecreatie ook interessante gebied is door middel
Dit komt nu reeds tot uiting door de reserveringen voor toekomstige
van fiets- en voetpaden ontsloten en zal vanuit Lelystad goed bereik-
hoofdwegen en regionale verbindingswegen (zie hoofdstuk VI.6.).
baar zijn. Ook de relatie met de omgeving van Zeewolde en de recrea-
Voorshands gaat het om de reservering van twee mogelijke tracé's voor
tieve zuidlob van de polder is zowel in de infrastructuur als in de
rijksweg A 6 alsmede voor de daarmee samenhangende regionale wegver-
beplanting versterkt. Ecologisch gezien is de Knarzone redelijk even-
binding in de richting van Nijkerk. Nadere studie in de nabije toe-
wichtig van opbouw, met een zonering van bos- en natuur - weidebouw -
komst zal tot de keuze voor één van beide tracé's moeten leiden.
131
Overwegingen met betrekking tot de stadsautowegenstructuur in het oos-
ruigtestroken langs tochten en enkele verspreide kiekendiefbroedge-
telijke deel van Almere, de aansluiting op de infrastructuur op het
biedjes.
oude land en de hoofdwegverbinding naar de eventuele Markerwaard spelen daarbij ondermeer een rol.
Bijzondere bestemmingen
In landschappelijk opzicht wordt in het overgangsgebied naar Almere
Als bijzondere bestemmingen zijn op de kaart het inmiddels gereali-
gestreefd naar een zekere mate van contrast. In de interne opbouw van
seerde middengolfzendstation en een nog te bouwen kortegolfstation
het Almere-gebied is de overgang tussen bebouwd gebied en buitenruimte
aangegeven. Het centraal in het middengebied gelegen middengolfzend-
in het algemeen geleidelijk.
station vormt een markant element in het open landschap. Het korte-
In aanvulling daarop kan de constrastwerking naar het agrarische mid-
golf zendstation zal in zijn verschijning eveneens zeer dominant zijn.
dengebied verrijkend werkend en de stedelijkheid van het Almere-gebied
Deze dominantie zal echter van wat lokalere aard zijn omdat het zend-
benadrukken. Door aanleg van fietspaden in aanvulling op het polderwe-
station wordt opgenomen in de verdichte zuidrand van het agrarische
gennet in de overgangszone naar Almere kunnen de inwoners van Almere
middengebied. In de directe nabijheid van de zender is zowel uit land-
in de gelegenheid worden gesteld het open agrarische landschap te be-
schappelijke als zendtechnische overwegingen behoefte aan openheid.
leven als recreant.
In het relatief vogelarme agrarische gebied dat gelegen is buiten de
Recreatief medegebruik
grote vogeltrekroutes zal de schade aan het vogelleven door botsingen
Het zwaartepunt van het recreatieve medegebruik in het middengebied
met masten en draden naar verwachting relatief gering zijn.
zal aan de randen zijn gelegen. In het centrum van het middengebied
In de uiterste zuidpunt van het agrarische middengebied is een voor-
speelt dit medegebruik een onbelangrijke rol en is afhankelijk van wat
lopige reservering opgenomen voor een drinkwaterspaarbekken. Deze re-
het agrarische landschap biedt. Specifieke recreatieve voorzieningen
servering zal in eerste instantie worden gehandhaafd tot het verschij-
zullen niet of nauwelijks worden getroffen.
nen van de eerstvolgende herziening van het Structuurschema Drink- en
Industriewatervoorziening (uiterlijk omstreeks 1988), waarin meer ze-
Natuurlijke verrijking
kerheid over de status van dit project zal kunnen worden geboden. Tot
Het agrarische gebied biedt voor de natuur slechts beperkte mogelijk-
die tijd zal het betreffende gebied agrarisch worden geëxploiteerd.
heden. In hoofdstuk IV.3. is uitgebreider ingegaan op de mogelijkheden
In de zone tussen rijksweg A 6 en de Lage Vaart is nabij Almere ruim-
voor natuurlijke verrijking die zullen leiden tot de aanleg van enige
te gereserveerd voor een mogelijk vuilstortterrein. Het gebruik als
132
vuilstortterrein kan vooruitlopen op een latere beplanting en recrea-
van het Eemmeer waarin zich het eerdergenoemde Staatsnatuurmonument
tieve inrichting van het gebied.
bevindt.
V.2.3. De Zuidlob en de randmeren
De ontwikkeling van de verblijfsrecreatie in de zuidlob
In hoofdstuk IV.4 is op basis van de taakstelling voor geheel Flevo-
De Zuidlob
land in het concept-Structuurschema Openluchtrecreatie een schatting
In tegenstelling tot de beide hiervoor beschreven deelgebieden waar
gemaakt van de taakstelling voor het plangebied wat betreft de uit-
bepaalde functies duidelijk domineren zal de zuidlob van de polder
breiding van de verblijfsrecreatieve accommodatie tot het jaar 1990.
zich op basis van het totale taakstellingspakket voor de polder en de
Deze schatting beliep in het totaal 8.200 a 9.900 standplaatsen, in
specifieke situatieve kenmerken (randmeren, voorlanden, bodemgradiën-
hoofdzaak voor tenten en caravans en ongeveer gelijkelijk verdeeld
ten) ontwikkelen tot een multifunctioneel gebied waarin plaats is voor
over vaste en toeristische standplaatsen. Een toetsing van deze taak-
landbouw, natuur, houtteelt, recreatie, wonen en waterwinning.
stelling aan de ruimtelijke mogelijkheden in het plangebied leert dat
Binnen de zuidlob zal sprake zijn van een duidelijke zonering in ex-
aan deze taakstelling onmogelijk kan worden voldaan. Daarbij is voor
tensieve gebieden (landbouw, houtproduktie, natuur, waterwinning) en
de belangrijkste bosobjecten in de zuidlob, alwaar het overgrote deel
intensieve gebieden (recreatie, wonen).
van de verblijfsrecreatieve accommodatie in het plangebied zal worden
De randmeerzone tussen Zeewolde en het Eemmeer is de meest intensieve
gerealiseerd, een schatting van de verblijfsrecreatieve capaciteit ge-
zone en zal uitgroeien tot een belangrijk dag- en verblijfsrecreatie-
maakt. Daarbij is gebruik gemaakt van capaciteitgegevens voor "vol-
gebied.
tooide" vergelijkbare bosobjecten in Oostelijk Flevoland.
Praktisch de gehele randmeeroever in deze zone bestaat uit strand of
Het blijkt, ofschoon de gehanteerde methode natuurlijk gebrekkig is,
voorland. Van deze stranden zullen in eerste instantie de verblijfsre-
dat de mogelijke uitbreiding in de zuidlob ongeveer 2000 a 4000 stand-
creanten in de randmeerzone zelf gebruik maken maar tevens zullen ze
plaatsen bedraagt; twee a drie keer zo weinig als de taakstelling in
in toenemende mate in trek raken bij dagrecreanten uit de wijdere om-
het Structuurschema Openluchtrecreatie.
trek, zeker wanneer de Stichtse brug gereed is en de zuidlob onder direct bereik van de inwoners van Utrecht en het Gooi brengt. De mogelijkheden voor aanleg van voorlanden langs het noordelijke deel van
De verblijfsrecreatieve accommodatie zal worden geconcentreerd in een
het Wolderwijd zijn niet uitgesloten dit in tegenstelling tot de oever
aantal gebieden:
133
1. Het Hulkesteinse bos, waar nu reeds een capaciteit van ca. 5100
slaapplaatsen is gerealiseerd.
2. Het Horsterwold ten zuidoosten van de Spiekweg, waar reeds een capaciteit van ca. 4900 slaapplaatsen een gegeven is.
Als logisch vervolg op de recreatief in te richten bosgedeelten eromheen kan in dit bosgebied de rust prevaleren, hetgeen de natuurlijke
ontwikkeling ten goede zal komen. Als bijzonder element is in het centrale deel van het Horsterwold het waterwingebied "Fledite" gelegen.
3. De zone van het Horsterwold direct ten westen van Zeewolde; dit gebied heeft in de eerste plaats een dagrecreatieve opvangfunctie en
In het gedeelte van het Horsterwold, gelegen tussen Gooise Weg en de
slechts een beperkte voor verblijfsrecreatie.
Hoge Vaart zal door een afwisseling van bos en landbouw een relatief
4. Het Vaartbos, gelegen tussen Gooise Weg en het agrarische middengebied.
kleinschalig landschap ontstaan. Te zamen met het verdichte landschap
aan de overzijde van de Hoge Vaart en de zelf daartussen gelegen Vaart
met zijn oevers ontstaat in dit deel van de polder een recreatief aan-
Teneinde een evenwichtige spreiding van de verblijfsrecreatie te be-
trekkelijk gebied, waarin plaats zal zijn voor verblijfsrecreatieve en
vorderen, zal in de komende jaren bij de ontwikkeling van nieuwe ver-
dagrecreatieve ontwikkelingen. Via twee tochten en daaraan gekoppelde
blijfsrecreatieve accommodatie de nadruk moeten liggen op de hierbo-
recreatieve routes staat het gebied ten zuiden van de vaart in direct
vengenoemde gebieden waar nog geen objecten zijn gerealiseerd. Op de
contact met het Horsterwold, de randmeerzone en Zeewolde. De Gooise
plankaart zijn een aantal mogelijke situeringen voor verblijfsrecrea-
Weg kan daarbij ongelijkvloers worden gekruisd en er bestaat ook de
tieterreinen aangeduid; zij moeten worden gezien als indicatief.
mogelijkheid van een vaarroute tussen Hoge Vaart en Zeewolde.
De bosrijke randmeerzone tussen Zeewolde en de Nijkerkerbrug vormt de
randzone van het omvangrijke Horsterwold, dat zich landinwaarts tussen
Het gebied tussen Eemmeer en Horsterwold zal in zijn geheel als agra-
Zeewolde en de Nijkerkerweg zal uitstrekken tot aan de Hoge Vaart.
risch gebied worden ingericht. Het gebied direct ten westen van de
Het deel van het Horsterwold dat direct grenst aan het toekomstige
Nijkerkerweg is inmiddels uitgegeven uitgezonderd het spuitvrije
Zeewolde is reeds ingeplant en heeft een inrichting, die is afgestemd
staatslandbouwbedrijf nabij de Gooise Weg.
op intensief gebruik. In het westelijk hiervan gelegen gebied zal de
inrichting en het beheer van het nog in te planten bos worden afge-
Het Ganzengouwgebied zal in tegenstelling tot de eerder voorziene ont-
stemd op het tot ontwikkeling brengen van een grootschalig bos op oe-
wikkeling als natuurgebied ten behoeve van overwinterende ganzen, wei-
cologische grondslag waarin natuurlijke processen een zo groot moge-
de en moerasvogels nu een overwegend agrarische inrichting krijgen.
lijke rol zullen spelen.
Het zal bestaan uit een extensief natuurrijk kerngebied (landbouw met
134
ondergeschikte natuurfunctie) langs de Eemmeerdijk en een daaraan
deels het Nijkerkernauw juist tot een stille zone waarin een restric-
grenzend intensief agrarisch gebied (landbouw) dat hoofdzakelijk uit
tief beleid uitgangspunt zal zijn ter bescherming van aanwezige
weidebedrijven zal bestaan.
na tuurwaarden.
Het meest oostelijke deel van de zuidlob wordt grotendeels ingenomen
Behalve ruime recreatieve ontwikkelingsmogelijkheden hebben de randme-
door stedelijke bestemmingen ten behoeve van Zeewolde. Het gebied tus-
ren ook een hoge potentiële faunistische en floritische waarden, die
sen Zeewolde en de Knardijk heeft een agrarische bestemming. In het
momenteel echter nauwelijks tot uiting komen door de slechte waterkwa-
direct aan het Wolderwijd grenzende deel ligt een reservering voor een
liteit in de randmeren.
toekomstig drinkwaterwingebied. Daartoe gelden nu reeds beschermende
Ervan uitgaande dat in de komende jaren, althans in het Wolderwijd en
maatregelen, die in de directe omgeving van de geprojecteerde pompput-
het Nuldernauw, door sanering een aanzienlijke waterkwaliteitsverbete-
ten beperkingen opleggen aan het agrarische grondgebruik en aan de si-
ring zal worden bereikt moet in dit plan ook aandacht worden geschon-
tuering van de agrarische bebouwing.
ken aan de relatie tussen de zich dan (weer) manifesterende natuurwaarden en de recreatieve ontwikkelingen.
Randmeren
Ten gevolge van de sterke toename van de recreatie in de toekomst en
Ten aanzien van de recreatieve ontwikkeling van de randmeren wordt in
de uitbreiding van de natuurwaarden in het gebied, is het niet uitge-
deze structuurschets nauw aangeloten bij de Ontwikkelingsvisie Recrea-
sloten dat ook de kans op conflicten tussen natuur en recreatie in de
tief Gebruik Randmeren. In deze Ontwikkelingsvisie is gestreefd naar
randmeren toeneemt.
een optimale spreiding van de recreatiedruk (zie ook kaart 20). Wat
Hoewel de Ontwikkelingsvisie in grote lijnen de ondiepe gebieden als
betreft de randmeren die behoren tot het plangebied is er sprake van
extensief- of niet voor recreatie te ontwikkelen gebied aangeeft is
een duidelijke tweedeling. Het Wolderwijd en het aangrenzende deel van
het bij een zeer sterke stijging van het aantal boten niet uitgesloten
het Nuldernauw zullen gaan behoren tot een concentratiezone waarbinnen
dat hier de kans op conflicten toch aanwezig is. Vooral het conflict
een intensief gebruik tot ontwikkeling kan komen. Harderwijk en Zee-
tussen natuur en windsurfen kan in de ondiepe gebieden naar voren ko-
wolde zullen de kernpunten van deze ontwikkeling gaan vormen. In sa-
men. Dit conflict kan zowel bestaan uit een verstoring van vogels als
menhang daarmee zal de bevaarbare oppervlakte op den duur moeten wor-
hinder die de recreanten van de waterplaatenbegroeiing ondervinden.
den uitgebreid en zal ook nieuwe aanleggelegenheid gerealiseerd (ei-
Bij de inrichting van de randmeren zal in verband met de mogelijke
landen) .
conflictsituaties tussen natuur en recreatie aandacht moeten worden
In tegenstelling tot de bovengenoemde meren behoren het Eemmeer en
geschonken aan een goede zonering. Deze zonering kan bewerkstelligd
135
worden door vermijding van intensief gebruik van ondiepe oeverzones,
waardevolle oeverzones, reservering van voldoende grote rustige uit-
concentratie van ligplaatsencapaciteit, aanleg van eilanden met aan-
wijkgebieden voor watervogels en wellicht reglementering van het wind-
legplaatsen op geschikte plaatsen, beperking van de ontsluiting van
surfen.
136
V.3 Oppervlakteverdeling
Tabel 15. Globale oppervlakteverdeling in Zuidelijk Flevoland
Op basis van de plankaart is een globale oppervlakteverdeling over de
I.
PLANGEBIED STRUCTUURSCHETS VOOR HET LANDELIJKE GEBIED VAN ZUIDELIJK FLEVOLAND
verschillende bestemmingen in het plangebied gemaakt.
Tevens zijn in onderstaand overzicht de oppervlakten van de hoofdbestemmingen in het Almere-gebied opgenomen ten einde een inzicht te ge-
Bestemming
Oppervlakte
(ha)
ven in de verdeling van de ruimte in geheel Zuidelijk Flevoland.
Ter vergelijking kunnen een aantal oppervlaktegegevens uit het vigeren-
1.
Landbouwgebied
de verkavelingsplan (1968) dienen. De totale oppervlakte van de polder
2.
Landbouwgebied met een ondergeschikte natuurfunctie
1.850
binnen de as van de dijk werd in dit plan op 42.400 ha gesteld. In deze
3.
Natuurgebied
3.500
structuurschets wordt een oppervlakte van 43.700 ha gehanteerd. Deze
4.
Natuurgebied met een ondergeschikte landbouwfunctie
oppervlakte omvat het oorspronkelijk binnen de polder geplande Oost-
5.
Bos, open beplanting (xncl. recreatieterreinen)
vaardersdiep, de voorziene landaanwinning bij Almere-Pampus en de
6.
Bos en landbouw (ruimtelijk nader uit te werken;
700 ha bos en 350 ha landbouw)
voorlanden.
Voor stedelijke ontwikkelingen (nu Almere en Zeewolde) werd in het
verkavelingsplan
7.
waterstaatsdoeleinden een oppervlakte van 2.960 ha nodig werd geacht.
8.
gebracht.
Het verkavelingsplan meldt dat daarvan in de eerste fase van ontwikkeling
6.500 ha in aanmerking kwam voor bosinplant.
9.
5.050
1.050
150
Stedelijk gebied + reservering stedelijk gebied
(tijdelijk landbouw)
Aldus resteerde een oppervlakte van 31.680 ha die in cultuur kon worden
800
Bedrijventerrein + reservering bedrijventerrein
(tijdelijk landbouw)
7.760 ha buiten de verkaveling gehouden terwijl voor
13.600
700
Wegen, spoorlijn, water (excl. randmeren, dijken,
voorlanden
10. Randmeren
11. Bijzondere bestemmingen (zendstations)
1.400
3.700
100
12. Voorlopige reservering drinkwaterspaarbekken (tijdelijk landbouw)
Totale oppervlakte plangebied
600
32.500
137
Tabel 16. Totale oppervlakten van de hoofdbestemmingen in Zuidelijk
II. STRUCTUURPLANGEBIED ALMERE
Flevoland (ha)
Bestemming
Oppervlakte
(ha)
1.
Bebouwd gebied (incl. bedrijventerreinen)
2.
Wegen, dijken, water (excl. randmeren, spoorlijn,
5.500
1. Landbouw (1.1. + 1.2. + 1.6. + II.5.)
2.
18.150
Bos, open beplanting, stedelijk groen
(1.5. + 1.6. + II.3. + II.4.)
v
9.580
leidingstraten
2.100
3. Natuur (1.3. + 1.4 + II.6.)
4.970
3.
Bos en beplanting
1.850
4.
6.350
4.
Stadsrandgroen
2.000
5. Landbouw
2.350
6.
Gebied met hoofdfunctie natuur
670
7.
Bijzondere bestemmingen
430
Totale oppervlakte plangebied
138
14.900
Stedelijk gebied (1.7. + 1.8. + II.1.)
V.4 Geldelijke consequenties van het plan
(1) netto-pacht = bruto pacht - eigenaarskosten (waterschapslasten)
(2) rente
= op jaarlijkse kosten omgerekende aanlegkosten (8%
Naast allerlei overwegingen van planologische aard, waarbij vooral de
van contante waarde van aanlegkosten op prijspeil
plaats en rangschikking van de bestemmingen in het geding is, zijn de
1975)
geldelijke aspecten bij de planvorming van betekenis. Deze ijn vooral
(3) winst
= verschil jaarlijkse exploitatiekosten en -opbreng-
van belang voor de omvang van de bestemmingen. Bij de weging van de
bestemmingen, zoals gepresenteerd in de voorgaande hoofdstukken, heeft
sten
(4) netto—toegevoegde waarde op nationaal-economische basis.
het financieel-economische aspect geen expliciete rol gespeeld. De
geldelijke consequenties van het plan worden hier nader toegelicht.
Voor andere vormen van grondgebruik zijn praktisch geen bruikbare ge-
Er is geen beperking gemaakt tot de belangrijkste hoofdvormen van
gevens voorhanden. Slechts voor een tweetal recreatieve bestemmingen,
grondgebruik.
een intensief verblijfsrecreatieterrein en een toeristisch kampeerterrein, is op basis van voorbeelden in Flevoland een netto toegevoegde
Tabel 17. Opbrengsten via uiteenlopende vormen van grondgebruik in
deze 1.335 + p.m. guldens/ha/jaar (de p.m.-bedragen bestaan uit niet
Flevoland in guldens per ha per jaar
Bruto
Netto
Arbeids- Rente
pacht
pacht
kosten
Winst
(2)
(3)
(1)
A
B
C
waarde geschat. Voor een intensief verblijfsrecreatieterrein bedraagt
D
E
Netto-toe-
gekwantificeerde arbeidskosten, rente en winst). Een toeristisch ver-
gevoegde
blijfsrecreatieterrein levert een netto-toegevoegde waarde op van -699
waarden (4)
guldens/ha/jaar.
B+C+D+E
In het bovenstaande is slechts aandacht besteed aan de directe geldelijke consequenties en niet aan de indirecte zoals bij voorbeeld het
1. Landbouw
structuurverbeterende effect op het oude land door uitgifte van land-
a. akkerbouwbedrijven
700
535
800
595
2.840 4.770
700
535
2.030
885
617 4.067
2. Bos
p.m. + 80
p.m.
113
p.m.
3. Natuurterrein
p.m. + 80
p.m.
107
74
bouwgrond in Flevoland of het werkgelegenheidseffect.
b. weidebedrijven
-172
-
69 + p.m.
-394 - 213 + p.m.
Aan de getallen in tabel 17 kan geen grote nauwkeurigheid worden toegekend. Zij zijn tot stand gekomen met behulp van diverse schattingen
en aannamen. Voor natuurterrein hebben de Oostvaardersplassen model
139
gestaan en de uitkomsten hiervan zijn opgenomen voor alle natuurter-
Bij een beoordeling van de geldelijke aspecten vanuit nationaal-econo-
reinen. Ook hierover bestaat geen zekerheid of dit geoorloofd is. Het
misch gezichtspunt, die hier het meest op zijn plaats is, omdat het
is goed mogelijk en zelfs waarschijnlijk dat de inrichting en het be-
een overheidsproject betreft, is de zogenaamde toegevoegde waarde de
heer van het voor natuurdoeleinden in te richten gebied buiten het be-
beste maatstaf. Onder dit begrip verstaat men de som van de beloning
kade natuurterrein per hectare duurder is dan het bekade terrein.
van de primaire produktiefactoren grond, arbeid en kapitaal.
Voor bos zijn de uitkomsten van een populierebos in Oostelijk Flevo-
In de tabel betreft het de rechter kolom getallen.
land met een korte omlooptijd als maatgevend beschouwd. De uitkomsten
In tabel 18 wordt op basis van de toegevoegde waarden voor de onder-
van gemengd multifunctioneel bos zijn momenteel nog niet beschikbaar.
scheiden vormen van grondgebruik uit tabel 17, een indicatie gegeven
Hoe dit ook zij, de orde van grootte van de bedragen zal ongetwijfeld
van de toegevoegde waarden voor geheel Zuidelijk Flevoland en de be-
wel goed zijn. Verder moet men bedenken dat zelfs op dit moment nauw-
langrijkste doeleinden, het structuurplangebied Almere en het lande-
keurig juiste waarden nog maar een betrekkelijke betekenis zouden heb-
lijk gebied. Daarbij is uitgegaan van de oppervlakteverdeling op
ben, omdat zij ten slotte niet meer dan een momentopname weergeven.
bladzijde 137.
Twee zaken vallen bij het beschouwen van de tabel op.
In de eerste plaats dat de verschillen aanzienlijk zijn; de uiterste
gevallen verschillen ca. f 5.000,— per jaar en per ha. In de tweede
Tabel 18. Toegevoegde waarden in miljoenen guldens per jaar bij de oppervlakteverdeling van blz. 137
plaats dat een vrij groot aantal van de op blz. 137 genoemde vormen
van grondgebruik in de tabel ontbreken. Voor een deel gaat het om
Landelijk gebied
Landbouwgebied (13.600 + 1.850 +
voorzieningen zonder welke een polder niet kan bestaan of functione-
350 ha)
ren: dijken, vaarten, tochten en wegen. Het onderhoud hiervan is een
Natuurgebied (3.500 + 800 ha)
-
0,9
onderdeel van de waterschapslasten; deze zijn in hun geheel in reke-
Bos (5.050 + 700 ha)
-
0,4
ning gebracht bij de bepaling van de netto—pacht.
Overige landelijke best. (2.950 ha)
p»m.
Voor het overige deel betreft het vormen van grondgebruik waarvan de
Randmeren (3.700 ha)
p.m. +
opbrengsten onbekend zijn. Dit betreft het bedrijventerrein, het ste-
Totaal
74,1 + p.m.
delijk gebied, de spoorlijn en de reservering voor een drinkwaterbekken. Ook over stadsrandgroen, genoemd onder de bestemmingen in het
structuurplangebied van Almere, is in feite heel weinig bekend.
140
75,4
(1)
(2)
Struc tuurplan-
Bos en beplanting, stadsrandgroen
gebied Almere
(1.850 + 2.00 ha)
economische benadering worden uitgegaan dan zijn slechts de cijfers
0,3
Landbouw (2.350 ha)
van de kolom E uit tabel 17 van belang.
11,2
Daaruit blijkt duidelijk, en het is geen verrassende constatering, dat
0,1
een agrarisch gebruik van de grond ook privaat-economisch gunstig af-
Overige oppervlakte (8.030 ha)
p.m.
steekt tegen de andere opgenomen vormen van grondgebruik. Overigens is
Totaal
10,8 + P •m.
ook duidelijk dat akkerbouw privaat-economisch veel profijtelijker is
Natuur (670 ha)
-
dan melkveehouderij.
De in tabel 18 gepresenteerde uitkomsten bevatten zoals reeds eerder
Heel Zuidelijk
Landbouw (18.150 ha)
Flevoland
Bos, open beplanting, stedelijk
86,6
vermeld veel onzekerheden en geven daarom niet meer dan een indicatie.
Er kan wat meer reliëf aan worden gegeven wanneer ook de geldelijke
groen (9.580 ha)
0,7
consequenties worden aangegeven van verschuivingen in de oppervlakte-
Natuur (4.970 ha)
1,0
indeling tussen de bestemmingen. In onderstaande tabel 19 is dit ge-
Stedelijke gebieden (6.350 ha)
p.m.
daan voor verschuivingen (per 100 ha) tussen de hoofdbestemmingen
Totaal
84,9 + p.m.
landbouw, natuurterrein en bos.
Tabel 19. Wijziging totale netto-toegevoegde waarde bij bestemmings(1) er is gebruik gemaakt van de netto-toegevoegde waarden van akker-
wijziging van 100 ha grond tussen de hoofdbestemmingen land-
bouwbedrijven. In de prakrijk zullen ook weidebedrijven de totale
bouw, natuurterrein en bos (in miljoenen guldens per jaar,
toegevoegde waarde bepalen, die daardoor iets lager uitvalt dan de
afgezien van p.m.-posten)
berekende waarde (ongeveer 0,07 miljoen guldens per 100 ha weide-
Vervanging door:
gebied)
van:
Natuurterrein
Landbouw
Akkerbouw
Bos
Weidebouw
Akkerbouw
X
0,07
- 0,50
- 0,48
Weidebouw
0,07
X
- 0,43
- 0,41
Hierboven is reeds aangehaald dat de nationaal-economische benadering
Natuurterrein
0,50
0,43
X
0,14
de meest geëigende is in dit geval. Zou echter ook van een privaat-
Bos
0,48
0,41
- 0,14
X
(2) p.m.-waarden kunnen zowel positief als negatief zijn
141
Vooral verschuivingen ten gunste van de landbouw dragen bij tot een
Flevoland: ca. 75% tegen Zuidelijk Flevoland ca. 40%) zullen de lande-
toename van de netto-toegevoegde waarde. Ten opzichte van de eerdere
lijke bestemmingen in Zuidelijk Flevoland aanzienlijk minder bijdragen
IJsselmeerpolders die voor een aanmerkelijk groter deel uit landbouw-
aan de totale geldelijke toegevoegde waarde van de polder, door ver-
gebied bestaan (Wieringermeer en Noordoostpolder: ca. 85%, Oostelijk
schuivingen in de richting van minder profijtelijke bestemmingen.
142