(ONTWERP) OMGEVINGSVERGUNNING verleend aan Vopak Terminal Eemshaven B.V. ten behoeve van een verandering van de inrichting "additievendosering" (Locatie: Ranselgatweg 2 te Eemshaven) Groningen, juli 2014 Zaak nummer: 529611 Olo nr. 1292943 Inhoudsopgave 1. OMGEVINGSVERGUNNING BESLUIT .................................................................................................... 4 1.1 1.2 1.3 2. OMGEVINGSVERGUNNING PROCEDUREEL ....................................................................................... 5 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6 2.7 2.8 3. Gegevens aanvrager ......................................................................................................................... 5 Procedure (uitgebreid) en zienswijzen .............................................................................................. 5 Projectbeschrijving ............................................................................................................................. 5 Huidige vergunningsituatie ................................................................................................................ 5 Bevoegd gezag .................................................................................................................................. 5 Volledigheid van de aanvraag en opschorting procedure ................................................................. 5 Adviezen, aanwijzing minister, verklaring van geen bedenkingen .................................................... 6 Coördinatie......................................................................................................................................... 6 SAMENHANG MET OVERIGE WET- EN REGELGEVING ..................................................................... 6 3.1 3.2 4. Onderwerp ......................................................................................................................................... 4 Besluit ................................................................................................................................................ 4 Ondertekening en verzending ........................................................................................................... 4 Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer ................................................................... 6 Geen milieueffectrapport ................................................................................................................... 6 INHOUDELIJKE OVERWEGINGEN ......................................................................................................... 6 4.1 Inleiding.............................................................................................................................................. 6 4.2 Toetsing oprichten, veranderen of revisie ......................................................................................... 6 4.3 Aangevraagde Activiteiten ................................................................................................................. 7 4.4 Beste beschikbare technieken ........................................................................................................... 7 Inleiding...................................................................................................................................................... 7 Toetsing ..................................................................................................................................................... 7 Conclusie ................................................................................................................................................... 7 4.5 Milieuzorg........................................................................................................................................... 7 4.6 Afvalwater .......................................................................................................................................... 7 4.7 Lucht .................................................................................................................................................. 8 BBT afwegingen luchtemissies .................................................................................................................. 8 Conclusie ................................................................................................................................................... 8 4.8 Geluid................................................................................................................................................. 8 4.9 Bodem................................................................................................................................................ 8 4.10 Opslag gevaarlijke stoffen ................................................................................................................. 8 4.11 Veiligheid ........................................................................................................................................... 8 4.11.1 Besluit Risico's Zware Ongevallen ............................................................................................ 8 4.11.2 Besluit externe veiligheid inrichtingen ....................................................................................... 9 4.11.3 Registratiebesluit externe veiligheid ........................................................................................ 10 4.12 Adviezen .......................................................................................................................................... 10 VOORSCHRIFTEN.......................................................................................................................................... 12 BIJLAGE 1 : DELEN VAN DE AANVRAAG DIE ONDERDEEL UITMAKEN VAN DE VERGUNNING . 17 GEDEPUTEERDE STATEN DER PROVINCIE GRONINGEN ONTWERP Groningen, .. juli 2014 Zaak nummer: 529611 Beschikken hierbij op de aanvraag van Vopak Terminal Eemshaven B.V. om een veranderingsvergunning op grond van de Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht (Wabo) voor het uitbreiden van de inrichting met additievendosering. 1. OMGEVINGSVERGUNNING BESLUIT 1.1 Onderwerp Wij hebben op 5 mei 2014 een aanvraag voor een omgevingsvergunning ontvangen van Vopak Terminal Eemshaven BV (verder Vopak). Het betreft het uitbreiden van de inrichting met additievendosering. De aanvraag gaat over de inrichting aan de Ranselgatweg 2 te Eemshaven en is kadastraal bekend onder gemeente Uithuizermeeden, sectie A, nummers 2509, 3017, 3217, 3218 (gedeeltelijk), 3222 t/m 3225, 3227 t/m 3233 en 3407(gedeeltelijk). De aanvraag is geregistreerd onder OLO nummer 1292943. Verzocht wordt om een vergunning ex artikel 2.1, eerste lid, onder e, sub 2 (milieu). 1.2 Besluit Wij besluiten, gelet op de overwegingen die zijn opgenomen in deze vergunning en gelet op artikel 2.1 en 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht : de omgevingsvergunning te verlenen voor de uitbreiding van de inrichting met additieven dosering; de vergunning te verlenen voor een onbepaalde termijn; dat de volgende delen van de aanvraag onderdeel uit maken van deze vergunning; Van de "toelichting bij aanvraag additievendosering", van maart 2014, de paragrafen 1.1. en 1.2; dat de eerder voor de inrichting verleende vergunningen onverminderd van kracht blijven; voor zover de vergunningaanvraag niet in overeenstemming is met de gestelde voorschriften, de voorschriften bepalend zijn. 1.3 Ondertekening en verzending Gedeputeerde Staten van Groningen: , voorzitter. , secretaris. Deze beslissing is namens Gedeputeerde Staten genomen door het lid van Gedeputeerde Staten dat het onderwerp in portefeuille heeft. Verzonden op : juli 2014. * Een exemplaar van dit besluit is gezonden aan: - Vopak Eemshaven Terminal BV, Ranselgatweg 2, 9979 XE Eemshaven; - Vopak Eemshaven Terminal BV, Weterlaan 16, 3016 CK Amsterdam; - College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Eemsmond, Postbus 11, 9980 AA UITHUIZEN; - Bestuur van het Waterschap Noorderzijlvest, Postbus 18, 9700 AA GRONINGEN; - Rijkswaterstaat Noord-Nederland, Postbus 2310, 8901 JH LEEUWARDEN; - Ministerie I&M Postbus 20191, 2500 EX Den Haag; - Inspectie voor de Leefomgeving en Transport, postbus 16191, 2500 BD Den Haag; - het bestuur van de Veiligheidsregio Groningen, Postbus 66, 9700 AB Groningen. - Inspectie SZW, postbus AI IO MHC, postbus 820, 3500 AV Utrecht; - Groningen Seaports, Postbus 20004, 9930 PA DELFZIJL; - Ministerie van IM,p/a RIVM-Centrum voor externe veiligheid, Postbus 1, 3720 BA BILTHOVEN pagina 4 van 20 2. OMGEVINGSVERGUNNING PROCEDUREEL 2.1 Gegevens aanvrager Wij hebben op 5 mei 2014 een aanvraag voor een omgevingsvergunning als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ontvangen. Het betreft een verzoek van Vopak Terminal Eemshaven B.V. (verder Vopak) voor het uitbreiden van de inrichting met additievendosering aan de Ranselgatweg 2 te Eemshaven. 2.2 Procedure (uitgebreid) en zienswijzen Deze beschikking is voorbereid met de uitgebreide voorbereidingsprocedure als beschreven in paragraaf 3.3 van de Wabo. Gelet hierop zijn wij niet verplicht om van de aanvraag kennis te geven in een of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen of op andere geschikte wijze, tenzij bij de voorbereiding van de beslissing op de aanvraag een milieueffectrapport (MER) moet worden gemaakt. Deze uitzonderingsgrond doet zich hier niet voor. Wij hebben op 28 mei 2014 de ontvangst van de aanvraag bevestigd aan de aanvrager. De ontwerp-vergunning ligt van 4 augustus tot en met 15 september 2014 ter inzage bij de gemeente Eemsmond en op het provinciehuis te Groningen. Dit is bekend gemaakt in het Dagblad van het Noorden, editie Noord van 2 augustus 2014 en op de internetwebsite van de provincie Groningen. Een ieder is in de gelegenheid gesteld om binnen deze termijn van terinzagelegging van het ontwerp schriftelijk of mondeling hun zienswijze over dit ontwerp naar voren te brengen (Van deze gelegenheid is wel/geen gebruik gemaakt.) 2.3 Projectbeschrijving Het project waarvoor vergunning wordt gevraagd betreft het uitbreiden van de activiteiten met een additieven dosering. Een uitgebreide projectomschrijving is opgenomen in de aanvraag om vergunning. Gelet op bovenstaande omschrijving wordt vergunning gevraagd voor de volgende in de Wabo omschreven activiteiten: Het veranderen of veranderen van de werking van een inrichting als bedoeld in 2.1 eerste lid onder e, sub 2 van de Wabo. 2.4 Huidige vergunningsituatie Op 27 april 2010, kenmerk 2010-26.806/17, MV, is aan Vopak Terminal Eemshaven een vergunning ingevolge de Wet milieubeheer (Wm) verleend voor een inrichting voor opslag van strategische voorraden vloeibare aardolie en aardolieproducten, gelegen aan de Ranselgatweg 2 te Eemshaven. Deze vergunning is verleend voor een onbepaalde periode. Op 6 september 2011, onder kenmerk 2011 - 28.551, MV is een veranderingsvergunning verleend voor het wijzigen van de uitvoering van de dampvernietigingsinstallaties(DVI). Op 6 januari 2014, onder kenmerk 497931, is een milieuneutrale wijzigingsvergunning verleend voor het plaatsen van een noodstroomvoorziening, vervangen van de pompen, aanvullende veiligheids- en beheersmaatregelen. Op 22 april 2014, onder kenmerk 2014-16.214/16,ODG, is de termijn van 6 jaren waarbinnen de inrichting geheel dient te worden opgericht, ingetrokken. 2.5 Bevoegd gezag De activiteiten in de inrichting hebben betrekking op de volgende categorieën van het Besluit omgevingsrecht (Bor): - 5.1 inrichtingen voor het vervaardigen, bewerken, verwerken, opslaan of overslaan van zeer licht ontvlambare, ontvlambare of brandbare vloeistoffen; - 5.3 sub a inrichtingen voor het opslaan of overslaan van aardolie of koolwaterstoffen in vloeibare toestand 3 met een capaciteit voor de opslag van deze stoffen of producten van 100.000 m of meer. Er is geen sprake van een IPPC-installatie. Wel is sprake van een inrichting die valt onder de verplichtingen van het Besluit Risico’s Zware Ongevallen 1999(BRZO”99). Derhalve zijn wij, op grond van artikel 3.3. van het Besluit Omgevingsrecht (Bor) het bevoegd gezag om de integrale omgevingsvergunning te verlenen of (gedeeltelijk) te weigeren. Daarbij zijn wij er procedureel en inhoudelijk voor verantwoordelijk dat in ons besluit alle aspecten aan de orde komen met betrekking tot de fysieke leefomgeving, zoals ruimte, milieu, natuur en aspecten met betrekking tot bouwen, monumenten en brandveiligheid. Verder dienen wij ervoor zorg te dragen dat de aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften op elkaar zijn afgestemd. 2.6 Volledigheid van de aanvraag en opschorting procedure Artikel 2.8 van de Wabo biedt de grondslag voor een geharmoniseerde regeling van de indieningsvereisten. Dit betreft de gegevens en bescheiden die bij een aanvraag van een omgevingsvergunning moeten worden overlegd om tot een ontvankelijke aanvraag te komen. De regeling is uitgewerkt in paragraaf 4.2 van het Bor, met een nadere uitwerking in de Ministeriële regeling omgevingsrecht (Mor). pagina 5 van 20 Wij zijn van oordeel dat de aanvraag voldoende informatie bevat voor een goede beoordeling van de gevolgen van de activiteit op de fysieke leefomgeving. De aanvraag is dan ook ontvankelijk en in behandeling genomen. 2.7 Adviezen, aanwijzing minister, verklaring van geen bedenkingen In de Wabo en het Bor worden bestuursorganen vanwege hun specifieke deskundigheid of betrokkenheid aangewezen als adviseur. Gelet op het bepaalde in artikel 2.26 Wabo, alsmede de artikelen 6.1 tot en met 6.5 van het Bor, hebben wij op 28 mei 2014 de aanvraag ter advies aan de volgende instanties/bestuursorganen gezonden: Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Eemsmond; Waterschap Noorderzijlvest; VROM, Inspectie ILT; Rijkswaterstaat Noord-Nederland; Commandant van de Regionale Brandweer Groningen, Arbeidsinspectie. Naar aanleiding hiervan hebben wij een advies ontvangen van de Veiligheidsregio op 11 juni 2014 en van Waterschap Noorderzijlvest op 11 juni 2014. De verwerking van het advies van de Veiligheidsregio en het Waterschap is weergegeven in paragraaf 4.12. De adviezen zijn op een zorgvuldige manier tot stand gekomen en geven geen aanleiding tot twijfel over de juistheid van de conclusies, zodat het advies kan worden gevolgd. 2.8 Coördinatie Voor de aangevraagde verandering is geen Watervergunning nodig, omdat geen wijziging plaatsvindt van de lozing. Voor de aangevraagde veranderingen is geen bouwvergunning vereist. Er is derhalve geen noodzaak tot coördinatie. 3. SAMENHANG MET OVERIGE WET- EN REGELGEVING 3.1 Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer In Algemene maatregelen van bestuur (AMvB's) kunnen voor bepaalde activiteiten direct werkende eisen worden gesteld. Het Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer (Barim) (ook wel Activiteitenbesluit genoemd) is zo'n AMvB. De eisen die in het Barim zijn opgenomen mogen niet in de omgevingsvergunning worden opgenomen. In de omgevingsvergunning kan alleen van de AMvB worden afgeweken voor zover dat in de AMvB is aangegeven. In bijlage 1 onder B of C van het Bor wordt aangegeven of voor een inrichting een vergunningplicht geldt. De inrichting van Vopak valt onder categorie C van het Activiteitenbesluit. Op type C inrichtingen kunnen bepaalde artikelen uit het Activiteitenbesluit van toepassing zijn. Dit betekent dat bepaalde voorschriften uit het Activiteitenbesluit en de bijbehorende Ministeriële regeling een rechtstreekse werking hebben en niet in de vergunning mogen worden opgenomen. De aangevraagde additieven dosering valt niet onder de in hoofdstuk 3 beschreven activiteiten van het Activiteitenbesluit. Er is dus geen sprake van rechtstreeks werkende voorschriften in het geval van de additievendosering. De voorschriften die in deze vergunning zijn opgenomen zijn voorschriften voor aspecten en activiteiten die niet zijn geregeld in het Activiteitenbesluit en de bijbehorende Ministeriële regeling. 3.2 Geen milieueffectrapport De aangevraagde activiteiten vallen niet onder onderdeel C of D van de bijlage van het Besluit milieueffectrapportage. Dit betekent dat er geen MER opgesteld dient te worden en ook geen m.e.r.beoordeling hoeft te worden uitgevoerd. 4. INHOUDELIJKE OVERWEGINGEN 4.1 Inleiding De aanvraag heeft betrekking op het veranderen of veranderen van de werking van een inrichting als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid aanhef en onder e Wabo. De Wabo omschrijft in artikel 2.14 het milieuhygiënisch toetsingskader van de aanvraag. Een toetsing aan deze aspecten heeft plaatsgevonden. 4.2 Toetsing oprichten, veranderen of revisie Gelet op artikel 2.14, eerste lid onder a Wabo hebben wij de volgende aspecten betrokken bij de beslissing op de aanvraag: - de bestaande toestand van het milieu, voor zover de inrichting of het mijnbouwwerk daarvoor gevolgen kan veroorzaken; pagina 6 van 20 - de gevolgen voor het milieu, mede in hun onderlinge samenhang bezien, die de inrichting kan veroorzaken, mede gezien de technische kenmerken en de geografische ligging daarvan; - de met betrekking tot de inrichting en het gebied waar de inrichting zal zijn of is gelegen, redelijkerwijs te verwachten ontwikkelingen die van belang zijn met het oog op de bescherming van het milieu; - de mogelijkheden tot bescherming van het milieu, door de nadelige gevolgen voor het milieu, die de inrichting kan veroorzaken, te voorkomen, of zoveel mogelijk te beperken, voor zover zij niet kunnen worden voorkomen; - het systeem van met elkaar samenhangende technische, administratieve en organisatorische maatregelen om de gevolgen die de inrichting voor het milieu veroorzaakt, te monitoren, te beheersen en, voor zover het nadelige gevolgen betreft, te verminderen, dat degene die de inrichting drijft, met betrekking tot de inrichting toepast, alsmede het milieubeleid dat hij met betrekking tot de inrichting voert. Wij beperken ons tot die onderdelen van het toetsingskader die ook daadwerkelijk op onze beslissing van invloed (kunnen) zijn. 4.3 Aangevraagde Activiteiten Aangevraagd wordt de mogelijkheid om binnen de inrichting additieven toe te kunnen voegen aan de brandstoffen gedurende aan en afvoer en tijdens opslag. Deze additieven zijn noodzakelijk voor de kwaliteit van de opgeslagen brandstoffen. De hoeveelheid additief die wordt aangevoerd hangt af van de soort additief. Maximaal wordt 1000 ton additief per jaar aangevoerd. De additieven vallen onder de ADR klassen: ADR 3 (licht)ontvlambaar, ADR 6.1.giftig/CMR stof, ADR 8 bijtend, ADR 9 schadelijk voor het aquatisch milieu. De additieven worden aangevoerd naar een bestaande losplaats, waarop maximaal of 10 IBC's of een tankcontainer of een tankwagen aanwezig zijn. Het doseren vindt plaats aan de zuigkant van de pomp tijdens vul/loscampagnes van de opslagtanks of tijdens circulatie van de tankinhoud. De lage concentraties additieven (2 mg/l tot 1,5 g/l) leiden niet tot een verandering van de gevaareigenschappen van de in de opslagtank opgeslagen producten. 4.4 Beste beschikbare technieken Inleiding In het belang van het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu moeten aan de vergunning voorschriften worden verbonden, die nodig zijn om de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk - bij voorkeur bij de bron - te beperken en ongedaan te maken. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken (BBT) worden toegepast. Ons toetsingskader bij het bepalen van de beste beschikbare technieken voor een type-C-inrichting zijn de in de bijlage bij de Ministeriële regeling omgevingsrecht(Mor) aangewezen informatiedocumenten over beste beschikbare technieken. Toetsing Wij hebben rekening gehouden met de volgende in de bijlage bij de Mor aangewezen informatiedocumenten over beste beschikbare technieken. o Nederlandse emissierichtlijn lucht (NeR), juli 2012; o Nederlandse richtlijn bodembescherming (NRB) 2012; o Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen 15: Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen, december 2011; Voor een verdere beschouwing van de beste beschikbare technieken, verwijzen wij naar de afzonderlijke toetsing aan de relevante milieucompartimenten. Conclusie De veranderingen voldoen - met inachtneming van de aan dit besluit gehechte voorschriften - aan de beste beschikbare technieken (BBT) ter voorkoming van emissies naar de lucht, de bodem, het water, en ten aanzien van de externe veiligheid. Voor de overwegingen per milieuthema wordt verwezen naar de desbetreffende paragraaf. 4.5 Milieuzorg In het huidige milieubeleid wordt de eigen verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven voorop gesteld. Hieruit volgt de behoefte dat bedrijven beschikken over een intern milieuzorgsysteem. De aangevraagde veranderingen worden in het gecertificeerd milieuzorgsysteem van Vopak opgenomen. Bij het stellen van voorschriften hebben wij hiermee rekening gehouden. 4.6 Afvalwater De in de aanvraag vermelde maatregelen ter voorkoming en beperking van lozing van afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen, leiden tot een acceptabel lozingsniveau, dat in overeenstemming is pagina 7 van 20 met genoemde doelstellingen. Wij achten deze situatie vergunbaar. Aan deze vergunning zijn uitsluitend aanvullende beheersvoorschriften opgenomen. 4.7 Lucht BBT afwegingen luchtemissies Ingevolge de in bijlage "Nederlandse informatiedocumenten over BBT" bij de Mor aangewezen Nederlandse informatiedocumenten over BBT is de Nederlandse emissierichtlijn lucht (NeR) relevant voor het bepalen van BBT voor de aangevraagde veranderingen. Wij hebben dan ook de emissies naar de lucht volgens de systematiek van de Nederlandse emissie Richtlijn Lucht (NeR) beoordeeld. Conclusie Voor alle aangevraagde veranderingen geldt dat deze, het zij omdat ze niet emissierelevant zijn danwel omdat de vloeistofoverdracht in een gesloten systeem plaatsvindt, nagenoeg geen emissies naar de lucht veroorzaken. Derhalve zijn geen aanvullende voorschriften opgenomen. 4.8 Geluid De toename in het geluid is dermate gering dat geen extra geluidruimte wordt aangevraagd. 4.9 Bodem De activiteiten vinden plaats boven bestaande bodembeschermende voorzieningen waarop de voorschriften van de vigerende vergunning van toepassing zijn. 4.10 Opslag gevaarlijke stoffen Opslag van chemicaliën in tanks Tijdens het toevoegen van additieven kan een tankcontainer of tankwagen met op koolwaterstof gebaseerde chemicaliën binnen de inrichting aanwezig zijn. Deze tanks zijn in wezen transportmiddelen en geen tanks in de zin van proces of voorraad houders. Met betrekking tot de uitvoering, appendages en keuring is geldende regelgeving voor het vervoer over de weg (de ADR) van toepassing. Het materieel is daarmee deugdelijk en goedgekeurd voor het eigenlijke gebruik. Hiermee zijn de primaire veiligheidsaspecten voor aanwezigheid van opslagen voldoende geborgd Opslag gevaarlijke stoffen in emballage (tot 10 ton) Voor de opslag van additieven in IBC's is de PGS 15- 2011 van toepassing. De richtlijn PGS 15- 2011 maakt onderscheid in opslagen groter of kleiner dan 10 ton. In deze vergunning refereren wij aan de aanvraag waarin aangegeven wordt dat er maximaal 10 ton aan additieven in IBC's aanwezig zal zijn. In de PGS152011 wordt onderscheid gemaakt tussen daadwerkelijke opslag en de aanwezigheid van werkvoorraad. Gezien de beschrijving van het begrip werkvoorraad in de PGS en het feit dat de maximaal 10 ton gevaarlijke stoffen in IBC's in ca. 2,5 uur verwerkt zijn, beschouwen wij de in deze situatie aanwezige additieven als werkvoorraad en niet als opslag. De voorzieningen en veiligheidsmaatregelen zijn hierop afgestemd. De belangrijkste eis die vervalt, nu de tijdelijk opstelling van 10 IBC als werkvoorraad wordt beschouwd, is het vervallen van de eis van een WBDBO (weerstand bij branddoor/brandoverslag) van 60 minuten tussen de opslag en een andere ruimte. De opstelling moet voldoen aan de eisen van productopvang door te zijn op geplaatst op een productopvangvoorziening (afgeleid uit PGS15- 2011 voorschrift 2.1.1). Deze productopvangvoorziening wordt in de situatie van Vopak gevormd door de bestaande vloer met opvangrand en goot met een totale inhoud van 6 m3. Dit is voldoende om de inhoud van 1 IBC (volume 1m3) met 10% van het volume van de overige IBC's op te vangen, totaal 1,9 m3. Tevens dient te worden voldaan aan de eisen met betrekking tot verpakking en etikettering van (PGS152011 paragraaf 3.11), onverenigbare combinaties (PGS15- 2011 par.3.12) , incidenten met gemorste gevaarlijke stoffen (PGS15- 2011, par.3.14). Dit is vastgelegd in voorschrift 1.3.8. Om te borgen dat sprake is van een werkvoorraad is in de voorschriften opgenomen dat deze "werkvoorraad" niet langer dan 24 uur binnen de inrichting aanwezig mag zijn (voorschrift 1.1.4.). Deze periode moet voldoende zijn om onder normale bedrijfsomstandigheden deze werkvoorraad verwerkt te hebben. 4.11 Veiligheid 4.11.1 Besluit Risico's Zware Ongevallen De inrichting van Vopak valt onder het Besluit Risico’s Zware Ongevallen 1999(BRZO”99) vanwege de 3 aanwezigheid van 2.760.000 m aardolie producten. Het bedrijf heeft op grond van de verplichtingen van het BRZO een veiligheidsrapport opgesteld. Op grond van het BRZO is daarnaast een preventiebeleid zware ongevallen (PBZO), een veiligheidsbeheerssysteem (VBS) en een intern noodplan, tevens een veiligheidsrapport en een actuele stoffenlijst verplicht. pagina 8 van 20 Bij de aanvraag zijn onderdelen van het VR toegevoegd die zijn aangepast samenhangend met onderhavige aanvraag voor een additievendosering. Het betreft een aangepast QRA (rev 9 nr 1219V8H-8) en extra scenario's. 4.11.2 Besluit externe veiligheid inrichtingen Vopak valt onder de reikwijdte van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) vanwege het feit dat Vopak onder het BRZO'99 valt. Het BEVI koppelt de Wabo en de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO). De toegestane grenswaarde voor het plaatsgebonden risico (PR) ter plaatse van een (geprojecteerd) -6 kwetsbaar object is 10 per jaar. Dit is eveneens de richtwaarde voor een (geprojecteerd) beperkt kwetsbaar object. Door de koppeling met de WRO wordt het bestemmingsplan hierop aangepast (voor zover dat nodig mocht zijn). Voor de locatie van Vopak geldt geen bestemmingsplan maar is een beheersverordening vastgesteld. Om inzicht te krijgen in de groep mensen die potentieel blootgesteld wordt aan de gevolgen van een ramp is ook beoordeeld of het groepsrisico (GR) een relevant aspect is. De uitvoering heeft in gezamenlijkheid met de regionale brandweer Groningen en de afdeling RO van de gemeente Eemsmond plaatsgevonden. QRA Bij de aanvraag is een QRA (kwantitatieve risicoberekening) gevoegd. In de berekening zijn de nieuwe activiteiten meegenomen. Wel hebben we geconstateerd dat in de berekening enkele objecten niet zijn meegenomen en een ontstekingsroute geografisch niet helemaal op de juiste plek is ingevoerd. Daar het slechts gaat om 2 objecten met een beperkt aantal personen, er voor het overige deel van de Eemshaven gerekend is met de bestemmingsplan capaciteit en gezien het feit de ligging van de ontstekingsbron een geringe invloed heeft zijn de uitkomsten van de berekening desondanks wel bruikbaar voor het verlenen van de vergunning. Om in de toekomst de juiste situatie mee te nemen hebben we voorschrift 3.1.7 toegevoegd dat eist dat binnen een half jaar een aangepaste berekening moet worden overhandigd waarin bovenstaande is meegenomen. In de onderhavige situatie is nadere verantwoording van het groepsrisico wel noodzakelijk omdat er een QRA beschikbaar is waaruit blijkt dat er toename van het risico plaatsvindt. Deze verantwoording wordt hieronder gegeven. -6 Plaatsgebonden risico (10 contour) -6 Wij hebben vastgesteld dat de 10 contour voor de inrichting ten opzichte van eerdere berekening iets groter wordt als gevolg van de nieuw aangevraagde activiteiten. Als zich binnen de contour geen kwetsbare -6 objecten bevinden, wordt voldaan aan de grenswaarde. Binnen de 10 contour bevindt zich geen kwetsbaar object, ook staat de beheersverordening het ontstaan en het gebruik van kwetsbare objecten niet toe waardoor voldaan wordt aan de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico. -6 Binnen de 10 contour bevindt zich wel een kantoorgebouw, dit is een beperkt kwetsbaar object en deze zijn volgens de beheersverordening wel toegestaan. Voorgaande betekend dat wordt afgeweken van de richtwaarde voor het plaatsgebonden risico. Vopak is gelokaliseerd op het industrieterrein Eemshaven. Wij vinden de aanwezigheid van bestaande beperkt kwetsbare objecten een gewichtige reden om niet aan de richtwaarde te voldoen. Ook het toekomstige gebruik van een industrieterrein als de Eemshaven zien wij als gewichtige reden om een overschrijding van de richtwaarde toe te staan. Conclusie PR Er wordt voldaan aan de grenswaarde, van de richtwaarde wordt afgeweken. Groepsrisico Op basis van de ingediende QRA hebben wij vastgesteld dat het invloedsgebied waarbinnen het groepsrisico verantwoord moet worden 1348 meter rondom de additieven verlading bedraagt. Wij hebben hierover overlegd met het college van burgemeester en wethouders van gemeente Eemsmond en advies gevraagd aan het bestuur van de Veiligheidsregio Groningen. Het advies van Veiligheidsregio Groningen gaat niet in op het groepsrisico. Het Bevi verplicht ons voorts aandacht te besteden aan: de personendichtheid in het invloedsgebied; het groepsrisico versus de oriënterende waarde; de mogelijkheden en de voorgenomen maatregelen tot beperking van het groepsrisico in de nabije toekomst; de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding van een ramp; de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen. pagina 9 van 20 Personen dichtheid in het invloedsgebied In de nabije omgeving is de personendichtheid beperkt: in de directe omgeving zijn een beperkt aantal objecten aanwezig en buiten de Eemshaven is de personendichtheid nog lager. De QRA is voor het grootste deel van de Eemshaven gerekend met de bestemmingsplan capaciteit en niet met de daadwerkelijke (lagere) bevolkingsaantallen. Spiegeling aan oriënterende waarde In de aanvraag is een risicoberekening opgenomen. Hieruit blijkt dat een lichte overschrijding van de zogenaamde oriënterende waarde bij 40 tot 60 personen aan de orde is. Maatregelen ter voorkoming/beperking van (de omvang van) een ramp VOPAK voldoet aan de stand-der-techniek. Deze stand der techniek is vastgelegd in verschillende richtlijnen (bv. PGS 29) welke tevens middels voorschriften aan deze beschikking zijn verbonden. Middels het veiligheidsbeheerssysteem (VBS) worden o.a. onderhoud, controles en werkprocessen geborgd waardoor geborgd blijft dat VOPAK ook in de toekomst aan de stand der techniek blijft voldoen. Naast deze maatregelen ter voorkoming van een ramp heeft VOPAK een mobiele schuimblusinstallatie om ingeval van een calamiteit tijdens de additievendosering een beginnende brand effectief te kunnen bestrijden. Bereikbaarheid voor hulpverleningsdiensten Het terrein van VOPAK moet middels twee onafhankelijke routes bereikbaar zijn. Dit aspect is in de vigerende oprichtingsvergunning in voorschrift 5.1.1. geborgd. Mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding van een ramp Dit aspect is in de vigerende oprichtingsvergunning geborgd. Zelfredzaamheid /vlucht/evacuatiemogelijkheden Vopak is gelokaliseerd op het industrieterrein Eemshaven. Binnen de Eemshaven zijn geen objecten aanwezig ten behoeve van minder zelfredzame personen (zoals bv. zorginstellingen, kinderdagverblijven, penitentiaire inrichtingen of sociale werkplaatsen) Tevens is het industrieterrein vlak en voorzien van verschillende toegang/uitvalswegen. Zelfredzaamheid van aanwezige personen en vlucht/evacuatiemogelijkheden zijn hierdoor geen punt van nadere zorg/aandacht. Conclusie GR Op basis van bovenstaande vinden wij het groeprisico acceptabel. 4.11.3 Registratiebesluit externe veiligheid Op 29 maart 2007 is het Registratiebesluit externe veiligheid (28 november 2006 gepubliceerd) in werking getreden. Dit besluit geeft aan welke inrichtingen en welke informatie opgenomen moeten worden in het Risicoregister. Hiernaast dienen ook inrichtingen die vallen onder de reikwijdte van de Ministeriele regeling provinciale risicokaart (19 april 2007 gepubliceerd) te worden opgenomen in het register. De criteria van beide stukken regelgeving zijn samengevoegd in de drempelwaardentabel. De drempelwaardentabel is opgenomen in de Leidraad Risico Inventarisatie, deel Gevaarlijke Stoffen. Vopak valt onder de criteria van het Registratiebesluit en/of de Ministeriele regeling en is opgenomen in het Risicoregister. Na afronding van onderhavige procedure zal de opname in het risicoregister geactualiseerd worden. 4.12 Adviezen Advies Veiligheidsregio Het advies van de Veiligheidsregio van 12 juni 2014 bevat de volgende aandachtpunten: 1. De lekopvangcapaciteit voor de losvloer van 6 m3 samen met de capaciteit van de opvangbak van 76 m3 is voldoende voor het opvangen van de te verwachten hoeveelheid bluswater die kan vrijkomen bij blussing van een brand op de losplaats. 2. Tijdens het toevoegen van de additieven zijn 2 personen aanwezig. Daarbij kan bij een noodsituatie één persoon de noodstopvoorziening activeren en de tweede persoon kan de additiefdoseerpomp handmatig uitschakelen. Een alternatief is dat ook de additiefdoseerpomp door dezelfde noodstopvoorziening wordt uitgeschakeld. In voorschrift 1.3.6 is dit vastgelegd. 3. De mobiele schuimblusser dient een voldoende grote capaciteit te hebben. In verband daarmee is voorschrift 3.1.6 opgenomen. 4. De toevoerleidingen naar de schuimblusgeneratoren dienen beschermd te zijn tegen aanstraling bij een brand. Dit is in voorschrift 3.1.5 vastgelegd. Advies Waterschap Het advies van Waterschap Noorderzijlvest bevat de volgende aandachtspunten: 1. Een lekopvang bestaande uit een vloeistofdichte vloer. Dit is vastgelegd in voorschrift 2.1.1. 2. Het eventueel op de lekopvang aanwezige hemelwater wordt geloosd voordat additief wordt aangevoerd. De hemelwaterafvoerafsluiter dient dicht te zijn. Dit is in voorschrift 1.1.2 vastgelegd. pagina 10 van 20 3.Bij calamiteiten dient het waterschap zo spoedig mogelijk te worden geïnformeerd op de calamiteitenlijn tel.050-3048300. In artikel 17.2 lid 1 van de Wm is vastgelegd dat ongewone voorvallen waardoor nadelige gevolgen voor het milieu ontstaan of dreigen te ontstaan door het bedrijf zo spoedig mogelijk aan betreffend bevoegd gezag dienen te worden gemeld. Dit wetsartikel heeft rechtstreekse werking en het is dus niet nodig dit in voorschriften vast te leggen. pagina 11 van 20 VOORSCHRIFTEN INHOUDSOPGAVE 1 ALGEMEEN............................................................................................................................................. 13 1.1 1.2 1.3 2 Gedragsvoorschriften ...................................................................................................................... 13 Registratie ........................................................................................................................................ 13 Voorzieningen .................................................................................................................................. 14 BODEM.................................................................................................................................................... 15 2.1 Voorzieningen .................................................................................................................................. 15 3 BRANDVEILIGHEID/EXTERNE VEILIGHEID ........................................................................................ 15 4 BEGRIPPEN ............................................................................................................................................ 16 BIJLAGE 1 : DELEN VAN DE AANVRAAG DIE ONDERDEEL UITMAKEN VAN DE VERGUNNING . 17 pagina 12 van 20 1 ALGEMEEN 1.1 Gedragsvoorschriften 1.1.1 Voor het toevoegen van additieven aan de opgeslagen olie- en benzinevoorraad wordt een werkinstructie opgesteld dat alle handelingen en controles beschrijft die moeten worden uitgevoerd om enig risico voor het milieu en de kans op calamiteiten als gevolg van handelingen met de gevaarlijke stoffen te voorkomen. De werkinstructie dient voordat de eerste toevoeging van additieven plaats vindt, aan het bevoegd gezag te zijn toegezonden. Een kopie van de werkinstructie is ten allen tijde in de controlekamer aanwezig. Binnen de inrichting dient in overeenstemming met de werkinstructie te worden gehandeld. 1.1.2 Voordat additieven, in afwachting van hun verwerking, op de vloeistofdichte plaat worden geplaatst, hetzij in IBC's, tankcontainer of tankwagen, moet de afsluiter van de hemelwaterafvoer vanuit de vloeistofdichte plaat gesloten en vergrendeld/verzegeld worden door een medewerker van Vopak. Het vergrendelen/verzegelen mag dan pas plaatsvinden nadat het op de vloeistofdichte plaat aanwezige hemelwater is geloosd. 1.1.3 De vergrendeling/verzegeling uit het voorgaande voorschrift wordt pas opgeheven/verbroken nadat de (lege) emballage, tankcontainer of tankwagen de plaat heeft verlaten en er is vastgesteld dat er geen verontreinigingen op de plaat zijn achtergebleven die nadelige gevolgen kunnen hebben voor het riool, de kwaliteit van het afvalwater, de werking van een waterzuivering of het ontvangende oppervlaktewater. 1.1.4 Een toe te voegen additief is uitsluitend op de dag van verwerking binnen de inrichting aanwezig en wordt nog diezelfde dag verwerkt. Het is niet toegestaan meer dan één additief tegelijk te verwerken. 1.1.5 Indien het onvermijdelijk is, is het toegestaan lege emballage, een lege tankcontainer of een lege tankwagen op vrijdag, voor het weekend, te laten staan om op maandag, bij eerste gelegenheid, deze alsnog af te voeren. 1.1.6 Personeel van derden dat het toevoegen van de additieven uitvoert is gekwalificeerd voor deze activiteit en op de hoogte van onderhavige voorschriften, de werkinstructie en de overige milieuvoorschriften die binnen de inrichting (voor hen) van toepassing zijn. 1.1.7 Eigen personeel houdt toezicht op de actuele situatie en het handelen volgens de werkinstructie en is verantwoordelijk voor naleving van de voorschriften door hen en derden. 1.1.8 Bij morsen, lekkage of een calamiteit wordt onmiddellijk actie ondernomen om deze te beëindigen en de gevolgen ervan te beperken of teniet te doen. Hiertoe behoort ook het beperken van het verdampend oppervlak voor vluchtige stoffen en het voorkomen van het ontstaan en verspreiden van giftige, brandbare of anderszins gevaarlijke dampen en gassen. 1.1.9 Vrijkomende hoeveelheden ten gevolge van morsen, lekkage, of met additief verontreinigd hemelwater dienen direct te worden opgeruimd met op de inrichting beschikbare systemen zoals absorptie en neutralisatie middelen. Wanneer deze middelen ontoereikend zijn dient voor het beheersen van de gevolgen (van in dat geval calamiteiten) op voorhand de gegevens van een erkend en deskundig bedrijf beschikbaar te zijn. Dit bedrijf dient bekent te zijn met de eigenschappen en gepaste verwerking van de op dat moment toegepaste additieven. 1.2 Registratie 1.2.1 In het centrale registratiesysteem binnen de inrichting waarin informatie omtrent onderhoud, metingen, keuringen, controles en gegevens van relevante milieu-onderzoeken worden bijgehouden wordt tevens opgenomen: De schriftelijke werkinstructie voor het personeel en derden betreffende het toevoegen van additieven; pagina 13 van 20 - Een rapportage van de volgende gegevens van het additieveren: o Welk additief is toegevoegd; o MSDS'en van alle toegepaste additieven (dienen reeds aanwezig te zijn voorafgaand aan en tijdens de dosering); o Wanneer het additief is toegevoegd (datum en tijd); o Door wie het additief is toegevoegd (naam firma en personen); o Alle relevante bijzonderheden als tijdsduur, weersomstandigheden, calamiteiten, etc.; 1.2.2 De in het vorig voorschrift bedoelde informatie wordt ten minste gedurende 5 jaar in de inrichting bewaard en ter inzage gehouden voor de daartoe bevoegde ambtenaren. 1.3 Voorzieningen 1.3.1 Voor de activiteit additieven dosering dient vergunninghouder minstens 3 maand voorafgaand aan de aanvoer van het additief een HAZOP studie te hebben uitgevoerd. . 1.3.2 Het toevoegen van additieven mag pas worden uitgevoerd nadat alle aanbevelingen en maatregelen voortkomend uit de HAZOP studie zijn geïmplementeerd. 1.3.3 Tussen de aansluiting en de vaste leidingen dient een terugslagklep aanwezig te zijn, de werking van de terugslagklep dient regelmatig te worden getest en de goede werking dient aantoonbaar vastgelegd te zijn. 1.3.4 Tussen de aansluiting van de slang en de in het vorig voorschrift bedoelde terugslagklep dient een afsluiter aanwezig te zijn. 1.3.5 De afsluiter dient te zijn voorzien van een pakkingbus of een gelijkwaardig afdichtingssysteem. 1.3.6 Indien er additieven worden toegevoegd dienen 2 personen op de losplaats aanwezig te zijn om in het geval van een calamiteit de additiefdoseerpomp en de afsluiter gelijktijdig uit te schakelen. . 1.3.7 Tijdens de verlading vanuit een tankwagen dient er direct toezicht te zijn op de verlading, deze persoon dient rechtstreeks en direct contact te hebben met de controle kamer. 1.3.8 De opstelling van IBC's met additieven dient te voldoen aan de paragrafen 3.11, 3.12 en 3.14 van de PGS 15 (versie 2011). 1.3.9 Door middel van interne, vooraf opgestelde, schriftelijke procedures moet worden gezorgd voor een goede werking van de in de inrichting aanwezige losslangen. In deze procedures moet ten minste aan de volgende elementen aandacht worden besteed: - zodanige ondersteuning, bescherming, bediening en opberging, dat beschadiging wordt voorkomen; - controle op de goede staat alvorens de losslangen of gebruikt worden; - het niet gebruiken van beschadigde slangen; - onderzoek op deugdelijkheid door ten minste éénmaal per jaar een drukbeproeving op ten minste 1,35 maal de werkdruk. Slangen van derden mogen binnen de inrichting gebruikt worden, mits deze éénmaal per jaar gekeurd worden in overeenstemming met de vigerende Nederlandse norm NEN EN 12798:2007; - het instempelen van de datum en het keurmerk van deze drukbeproeving in een aansluitflens of koppeling; in plaats van het inslaan van datum en keurmerk, kan ook een registratiesysteem van de drukbeproeving van de slangen opgezet worden, waarbij van elke slang een nummer in flens of koppeling is ingeslagen, dat correspondeert met dit registratiesysteem; pagina 14 van 20 2 BODEM 2.1 Voorzieningen 2.1.1 De opstelling van IBC's een tankcontainer of een tankwagen voor het doseren van additieven dient ten allen tijde boven een vloeistofdichte vloer van voldoende grootte en met voldoende opvangcapaciteit, plaats te vinden. 2.1.2 Tijdens het toevoegen van additieven dienen ten allen tijde voldoende absorptie en neutralisatie middelen aanwezig te zijn om de gevolgen van een eventuele lekkage of calamiteit op te vangen. 2.1.3 Gebruikte absorptie en neutralisatie middelen worden beschouwd en behandeld als gevaarlijk afval. 3 BRANDVEILIGHEID/EXTERNE VEILIGHEID 3.1.1 Additieven mogen, behalve tijdens het transport van en naar de losvloer, alleen aanwezig zijn op de losvloer. 3.1.2 Op de losvloer mogen maximaal 10 IBC’s of 1 tankcontainer of 1 tankwagen aanwezig zijn. 3.1.3 Het maximaal aantal te verladen tankwagens per jaar is 20. 3.1.4 De opstelling van de mobiele schuimblusser dient buiten de warmtestralingscontour van 3 kW/m2 te liggen, die ontstaat bij een plasbrand op de losvloer. 3.1.5 De toevoerleiding naar de schuimblusgeneratoren dient te zijn voorzien van een passieve bescherming tegen aanstraling van een plasbrand. 3.1.6 Voor elk additief dient 1 week voor aanvang van aanvoer van dit additief naar de inrichting een opgave te worden gedaan bij het bevoegd gezag van de hoeveelheid en het soort blusmiddel dat benodigd is voor bestrijding van een plasbrand van betreffend additief. Tevens dient een door de leverancier opgestelde verklaring dat het schuimvormend middel geschikt is voor betreffend additief te zijn toegevoegd aan de opgave. 3.1.7 Binnen een half jaar na het van kracht worden van deze vergunning dient een geactualiseerde versie van het QRA bij het bevoegd gezag te zijn ingediend. pagina 15 van 20 4 BEGRIPPEN ** VOOR ZOVER EEN DIN-, NEN-, NEN-EN-, OF NEN-ISO-NORM, ...: Voor zover in een voorschrift verwezen wordt naar een DIN-, DIN-ISO, NEN-, NEN-EN-, NEN-ISO-, NVNnorm, AI-blad, BRL, CPR, PGS of NPR, wordt de uitgave bedoeld die voor de datum waarop de vergunning is verleend het laatst is uitgegeven met tot die datum uitgegeven aanvullingen of correctiebladen. Indien er sprake is van reeds bestaande constructies, toestellen, werktuigen en installaties is -de norm, BRL, CPR, PGS, NPR of het AI-blad van toepassing die bij de aanleg of installatie van die constructies, toestellen, werktuigen en installaties is toegepast, tenzij in het voorschrift anders is bepaald. BESTELADRESSEN: - PGS-richtlijnen zijn digitaal verkrijgbaar via www.publicatiereeksgevaarlijkestoffen.nl - DIN, DIN-ISO, NEN, NEN-EN, NEN-ISO, NVN-normen en NPR-richtlijnen bij: Nederlands Normalisatie-instituut (NEN), Afdeling verkoop Postbus 5059 2600 GB DELFT telefoon (015) 269 03 91 telefax (015) 269 01 90 www.nen.nl - InfoMil is het informatiecentrum in Nederland over milieu wet- en regelgeving. www.infomil.nl AS SIKB 6700: Accreditatieschema Inspectie bodembeschermende voorzieningen, onderliggende protocollen en examenreglement. BEDRIJFSRIOLERING: Een stelsel van buizen, verbindingstukken en elementen zoals straat- en trottoirkolken, gootelementen, verzamelputten en installaties, zoals slibvangputten, olie-waterscheider en controleputten voor de opvang en afvoer van bedrijfsafvalwater. BESTE BESCHIKBARE TECHNIEKEN (BBT): Voor het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu meest doeltreffende technieken om de emissies en andere nadelige gevolgen voor het milieu, die een inrichting kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk te beperken, die - kosten en baten in aanmerking genomen economisch en technisch haalbaar in de bedrijfstak waartoe de inrichting behoort, kunnen worden toegepast, en die voor degene die de inrichting drijft, redelijkerwijs in Nederland of daarbuiten te verkrijgen zijn; daarbij wordt onder technieken mede begrepen het ontwerp van de inrichting, de wijze waarop zij wordt gebouwd en onderhouden, alsmede de wijze van bedrijfsvoering en de wijze waarop de inrichting buiten gebruik wordt gesteld. BODEMBEDREIGENDE STOF: Stof die overeenkomstig het Stoffenschema van de NRB 2012 de bodem kan verontreinigen. BODEMBESCHERMENDE VOORZIENING: Een vloeistofkerende voorziening, een vloeistofdichte vloer of verharding of een andere doelmatige fysieke voorziening, ter voorkoming van immissies in de bodem. HAZOP: Hazard and operability study, ook wel storingsanalyse genoemd is de standaardmethode voor het identificeren en evalueren van procesafwijkingen IBC Intermediate bulk container, industriële verpakking met over het algemeen een volume tot 1000 liter. De containers zijn kubusvormig met een stalen doorzichtig framewerk. QRA Quantitatieve risicoanalyse, computermodellering van voor de omgeving van de inrichting relevante veiligheidsrisico's. VLOEISTOFDICHTE VLOER OF VOORZIENING: Een vloer of voorziening geïnspecteerd en goedgekeurd overeenkomstig CUR/PBV-aanbeveling 44 of overeenkomstig (het Activiteitenbesluit) AS6700: inspectie bodembeschermende voorzieningen met bijbehorende protocollen, SIKB, versie zoals opgenomen in bijlage C van de Regeling Bodemkwaliteit. pagina 16 van 20 BIJLAGE 1 : Delen van de aanvraag die onderdeel uitmaken van de vergunning pagina 17 van 20 pagina 18 van 20 pagina 19 van 20 pagina 20 van 20
© Copyright 2024 ExpyDoc