1b Catalogusbladen - Vochtwering

Vochtwering
Dampproofing
UDC 699.82
CATblad 01-1
Literatuur
A.J. Buijs, Vochtproblemen, Monumenten 1987/6,20-21
In twee bladzijden worden kort opgesomd:
- Vochtoorzaken en de wijze van vaststellen.
- Gevolgen van te vochtige muren als muuruitslag,
schimmelgroei, houtrot, verhoogde stookkosten en
vorstschade.
- Middelen tegen regendoorslag met als functionerende
eisen:
waterwerend vermogen, penetrerend vermogen,
geringe uitwasbaarheid, bestand zijn tegen alkaliën,
zuren, ultraviolette stralen, geen kleverigheid,
kleurloosheid en geringe ontvlambaarheid.
Met foto's en een tabel met impregneermiddelen.
P.K. van der Schuit, Maatregelen tegen optrekkend
vocht, RVblad Vochtwering 01 (1986).
P.K. van der Schuit, Schimmels op wanden, vloeren en
plafonds, RVblad Vochtwering 02(1992).
J. van Leeuwen, Over het bepleisteren bij de Ouden
(1847), bijlage van RVblad Pleisterwerk 03 (1986) onder
'2e Over het bepleisteren van vochtige muren'.
H. Künze], Trocknungsblockade durch
Mauerversalzung, Bautenschutzt + Bausanierung 14
(1991), 63-66.
De auteur is verbonden aan de afdeling Warmte en
Klimaat van het Fraunhofer-Institut für Bauphysik te
Holzkirchen (D.).
Het artikel behandelt schades aan pleisterlagen op
oude muren die de indruk wekken dat deze te maken
hebben met "optrekkend vocht". Op basis van die
verschijnselen wordt ten onrechte nagegaan welke
maatregelen er getroffen moeten worden om het
"optrekkend vocht" tegen te gaan. Er worden drie
voorbeelden gegeven waar in twee gevallen getwijfeld
moet worden of er wel van "optrekkend vocht" sprake
kan zijn en of het probleem verholpen kan worden
door het aanbrengen van een barrière. Eén geval met
de jaarlijkse neerslag van 1000 mm, zou de theorie van
"optrekkend vocht" rechtvaardigen, echter in het
tweede geval waar de vlekkerige uitslag tot de tweede
verdieping reikt, moet er aan "optrekkend vocht"
worden getwijfeld aangezien het huis 80 m boven de
waterspiegel van rivier de Adria is gelegen. Opstijgend
vocht is hier ongeloofwaardig. In het derde geval zou
de conclusie correct kunnen zijn. Er wordt gerefereerd
aan de beperkte mate van "optrekkend vocht" in
muren die aan beken grenzen en kademuren. Die
waarnemingen doen het vermoeden rijzen dat
hygroscopische zouten die in muurwerk aanwezig
kunnen zijn een grotere betekenis moet worden
toegekend dan tot nu toe werd aangenomen. Gedane
onderzoekingen bevestigen dat.
Verdamping van water
Uit proeven blijkt dat boven zuiver water in een
RDMZRV 1992/29-4
afgesloten ruimte met een bepaalde temperatuur een
luchtvochtigheidsgraad van 100 % ontstaat en een
daarmee corresponderende waterdampdruk. Onder
gelijke omstandigheden is er boven een verzadigde
zoutoplossing een lagere relatieve luchtvochtigheidsgraad waar te nemen. De verklaring is dat de watermoleculen wegens de bindkracht van de zouten niet
meer zo vrij bewegen als bij zuiver water. In die
situatie wordt er gesproken over dampdrukverlaging.
De waarde daarvan verschilt per zoutsoort en de
concentratie van de oplossing. Er blijkt dat boven een
verzadigde keukenzoutoplossing een relatieve luchtvochtigheidsgraad van 75% ontstaat; met proeven
wordt een en ander gedemonstreerd. Proeven toonden
aan dat de verdampingshoeveelheid van zuiver water
100% meer bedroeg dan die van de zoutverzadigde
oplossing. Het optredende effect wordt vergeleken met
het bekende praktijkvoorbeeld van tafelzout dat niet
op een droge plaats is opgeborgen. Het zout blijkt
vocht uit de lucht op te nemen. Als voorbeeld wordt
ook het strooizout genoemd dat in de winter op de
wegen wordt verspreid. Overdag bij lagere luchtvochtigheid is het zout droog en ziet het wegdek of de
straat wit. Met stijgende luchtvochtigheid tegen de
avond wordt de straat zichtbaar vochtiger.
Invloed van de zoutgehalten
Zouten kunnen de waterdampdoorlaatbaarheid van
poreuze stoffen in hoge mate beïnvloeden. Daardoor
komt het dat, afhankelijk van de aard van het zout en
de porie, er sprake is van een grotere of kleinere
reductie van die doorlaatbaarheid. Met proeven op
twee mortelmonsters wordt één en ander bewezen. Er
wordt een vergelijking getrokken met de weerstand op
de waterdampdoorlaatbaarheid die een gesloten
verflaag kan nebben op een pleisterlaag.
Onderzoeken aan een object
Van één van de objecten werden uit de muur monsters
op verschillende hoogten genomen. De monsters
werden door boring verkregen. Er werden zowel
monsters van het tufsteenmetselwerk als van het
pleisterwerk genomen. Van de monsters werd het
vochtgehalte vastgesteld. Er bleek dat het vochtgehalte
van steen en pleister van beneden naar boven afnam.
Ook bleek dat het pleistermonster vochtiger was dan
het tufsteenmonster. Nadat de pleistermonsters tot
105°C gedroogd waren en weer aan de lucht met een
relatieve luchtvochtigheid van 80% blootgesteld, bleek
dat de pleistermonsters wederom het hoge vochtgehalte aannamen, dat aan de wand werd gemeten.
De conclusie luidde dat er hier geen sprake was van
optrekkend vocht en dat het geen zin had maatregelen
te nemen. Uit het onderzoek kwam voort, dat er in
hoofdzaak nitraten en chloriden werden vastgesteld.
Nadere beschouwing van de vochtigheid van de
tufsteenmonsters gaf aan dat er zelfs sprake was van
een relatief droge tufstenen muur.
Vochtwering
CATbladOl-2
Beoordeling
Na deze uiteenzetting en vermelding van onderzoeksresultaten kan men het verloop van de schade tengevolge van "het optrekkende vocht" als volgt voorstellen.
In water opgeloste en met water meegevoerde zouten
worden, wanneer het water verdampt, achtergelaten in
het buiten- en binnenoppervlak van het metselwerk.
De zouten worden dus ook in de pleisterlagen afgezet.
Die afzetting van de zouten in de buitenste lagen
belemmeren de verdamping van het water. Dat effect
kan als drogingsblokkade worden benoemd. Het effect
leidt er toe dat het vocht steeds hoger stijgt en daarmee de verzuring van de muur voortgaat. De reactie is
vergelijkbaar wanneer muren met tegels of iets dergelijks worden bekleed. Wanneer er in geringe mate
sprake is van optrekkend vocht, hoeft dat niet tot
problemen te leiden, er kan echter door het bekleden
van de muur ofwel het blokkeren van de verdamping,
wel een probleem ontstaan.
Als oorzaak van de aanwezigheid van zouten in het
derde geval, werd gewezen naar sproeiwerkzaamheden ter vermindering van stofoverlast. Deze activiteit
vond plaats bij één der onderzochte objecten.
De reeds in het verleden toegepaste methode het oude,
met zouten verontreinigde pleisterwerk, te vervangen
blijkt een goede maatregel te zijn en niet alléén als
flankerende maatregel bezien te moeten worden. In de
plaats daarvan worden pleisterlagen met voldoend
grote poriën voorgesteld. Dat wordt als een gemotiveerde natuurkundige maatregel beschouwd. Wanneer
niet het water de hoofdoorzaak van het probleem is
maar water in verbinding met zouten heeft het geen
zin maatregelen tegen optrekkend vocht te nemen.
Erkend wordt dat zouten in de muren terecht gekomen
zijn doordat er eerder sprake is geweest van toevoer
van vocht. De omstandigheden van toen kunnen
gewijzigd zijn. Aanzetten tot de mogelijkheid van het
ontzouten van muren zodat de werking van het zout
teniet gedaan wordt zijn voorhanden. Het artikel
verwijst naar andere artikelen.
Commentaar van de redactie
De vergelijking die wordt gemaakt met de geringe
sporen van "optrekkend vocht" in kademuren moet
met enige scepsis worden gelezen. In de eerste plaats is
er daar vaak sprake van stromend water en de nauwkeurige toeschouwer kan zien dat de oppervlakte van
die muren minuscuul kleine micro-organismen kunnen
bevatten veelal in de vorm van een groene "algenlaag".
Kademuren zijn, in Nederland althans, echter ook vaak
uit een andere materiaalsoort opgetrokken dan de
fundaties en gevels van de oudere monumenten.
Het voorbeeld waar optrekkend vocht werd uitgesloten
omdat het waterniveau van de rivier de Adria 80 m
lager lag, gaat aan een belangrijk aspect voorbij. Het
waterniveau van het open water is vaak niet gelijk aan
het niveau van het grondwater. Tussen deze niveaus
kunnen vele meters verschil zijn. Het niet aanwezig
zijn van enig direct contact tussen het grondwater en
een fundatie hoeft nog niet uit te sluiten dat er sprake
kan zijn van optrekkend vocht. Boven de grondwaterspiegel ofwel het freatisch vlak is er de capillaire zone
met capillair water. Daarboven weer de zone waar óók
vocht aanwezig is, het zogenaamde hygroscopische
vocht. Ook deze laatste zone kan vocht aan bouwconstructies afstaan.
Waterpeilmetingen kunnen uitsluitsel geven over de
hoogte. Bodemmonsters kunnen informatie verschaffen over het wateropnemend vermogen van de grond.
Pleisterlagen kunnen dermate van belang zijn dat
afkappen, ter verwijdering van de zouten, een onvoorstelbaar verlies zou opleveren. Bijvoorbeeld in het geval
van een aanwezige schildering. In een dergelijke
situatie zullen andere maatregelen getroffen moeten
worden om de muur van zouten te ontdoen.
M.v.R.
Samenvatting
Er werd uiteengezet dat waarnemingen van schade die
op "optrekkend vocht" zouden wijzen, niet daar mee te
maken hebben maar met in het metselwerk aanwezige
aan water gebonden zouten.
Door de aard en concentratie ontstaan er aan het
oppervlak blokkades waardoor de verdamping van het
in het metselwerk aanwezige vocht wordt beperkt. Dat
effect wordt drogingsblokkade genoemd. Het gevolg
daarvan is dat de vochtigheid en verzilting steeds
hoger in het metselwerk optreden.
Door alleen maatregelen te nemen die het optrekkende vocht blokkeren door middel van injecties en
dergelijke zal het probleem niet duurzaam worden
opgelost.
Het is noodzakelijker de verziltingsgraad van het
metselwerk te reduceren om zodoende de zichtbare
Dit blad vervangt de bladen Vochtwering 01
uitwerking van de zouten uit de weg te nemen.
(1986/2-19) en 03(1988/10-6).