Preek 13 juli 2014 - Fonteinkerk Amersfoort

Fonteinkerk, 13 juli 2014
Lezing: Mattheüs 13:1-9 en 18-23
Als kind vond ik deze gelijkenis van de zaaier altijd nogal dreigend. Ik hoorde er een soort
waarschuwing in: “Pas op: je bent niet zómaar een volgeling van Jezus! Er is een grote kans
dat je er niet bij hoort, omdat je de woorden van God niet begrijpt, of omdat je ze maar heel
oppervlakkig toelaat in je hart, of omdat je ze vergeet vanwege de beslommeringen van het
dagelijkse leven. Alléén de mensen die het woord horen én begrijpen én toepassen, kunnen
vrucht dragen!” Hooguit een kwart van de mensheid hoorde dus bij Jezus, schatte ik, en je
moest ontzettend goed opletten en vreselijk je best doen om aan die groep van uitverkorenen
deel te mogen hebben. Heel misschien was je dan die “goede grond”.
Het zou een christelijke afwijking kunnen zijn, dat aanbrengen van scheidslijnen tussen
mensen, dat oordelen over wie er wel en wie er niet bij horen. Als je door een christelijke bril
naar die vier soorten grond uit de gelijkenis kijkt, is er slechts één type bodem goed genoeg.
In de Joodse traditie is er veel meer sprake van inclusiviteit: ieder mens hoort erbij. Bij het
Joodse Loofhuttenfeest dragen mensen een “loelav” mee, een bundel met vier dingen: een
mirtetak, een wilgentak, een palmtak en een etrog (een citrusvrucht). Deze vier voorwerpen
symboliseren elk een deel van het volk Israël: de mensen die Gods woord bestuderen maar
niet doen, die doen maar niet bestuderen, die niet bestuderen en óók niet doen, en die het
woord bestuderen en doen. Samen vormen deze groepen het volk Israël; allevier horen zij
erbij! Op de Seideravond, als de bevrijding uit Egypte wordt gevierd, krijgen de kinderen een
verhaal over vier zoons te horen: over de wijze, de naïeve en de kwade zoon, en de zoon die
nog geen vragen kan stellen. Allevier de zonen horen erbij. “Vier” staat voor de windstreken,
voor alle uiteinden van de aarde. Het Koninkrijk van God heeft allen op het oog, en blijft ook
allen in het oog houden. Natuurlijk is de positie van de wijze zoon beter dan die van de
kwade, en is de positie van hen die het woord bestuderen én doen beter dan die van hen die
dat achterwege laten. En toch horen ze er allemaal bij.
Er bestaat een prachtig Joods verhaal over feestvierende rechtvaardigen in de hemel, in de
eeuwige zaligheid. Door het rechtvaardige oordeel van God zijn ze daar terechtgekomen, en
toch zijn ze ontevreden. Want: hoe kunnen ze nou volmaakt gelukkig zijn, terwijl ze weten
dat er nog mensen pijn lijden in de hel, in de eeuwige vlammen? Er is discussie: “Ze zitten
daar niet voor niets, ze hebben dit verdiend; ook over hen heeft God een rechtvaardig oordeel
geveld.” En toch: “Zolang er nog medemensen pijn lijden, kunnen wij niet werkelijk gelukkig
zijn!” Ze zeuren God net zo lang aan zijn heilige hoofd totdat Hij uiteindelijk dan maar toegeeft: “Goed, goed, háál ze dan maar…” Een prachtig voorbeeld van die inclusieve manier
van denken: ook misdadigers en boosaardige mensen zijn mensen zoals jij en ik, en ze horen
er dus bij! Overigens ook een mooi voorbeeld van de Joodse vrijmoedigheid, het Joodse lef
om je niet zomaar bij een oordeel neer te leggen, óók niet als het een oordeel van God is.
In Mattheüs 13 vertelt Jezus zeven gelijkenissen over het Koninkrijk van God. De gelijkenis
van de zaaier is de eerste in de reeks. Ik vind het een prachtig uitgangspunt dat alle mensen in
principe bij het Koninkrijk horen. Wel worden we uitgenodigd en uitgedaagd om te leven op
een manier die past bij God, door naar de woorden van God te luisteren én ze toe te passen.
Dán kunnen we vruchtbaar leven, met een opbrengst die de verwachtingen overtreft. Ook de
getallen van de oogst (100, 60 en 30) wijzen op een wereldwijde totaliteit. Drie is het getal
van God (Vader, Zoon en Geest), en 30 is de overvloed, de absoluutheid van drie. Zes is het
getal van de mens (geschapen op de zesde dag), en 60 is de compleetheid daarvan. Tien is het
getal van het absolute, de compleetheid, en zo zou 100 de compleetheid van de schepping uit
kunnen beelden. De getallen 100, 60 en 30 symboliseren dan de totaliteit van schepping, mens
en God die met elkaar het Koninkrijk van God gestalte geven: God alles en in allen.
In de liederen van Huub Oosterhuis gaat het vaak over dat Koninkrijk, over die toekomst.
Huub Oosterhuis is eigenlijk een profeet, die onvermoeibaar blijft wijzen op het hart van
Israëls geloof: een God die zich het lot aantrekt van een slavenvolk, een God van mededogen
en bevrijding. Mensen die met deze God in zee gaan, moeten van dat mededogen en die
bevrijding iets laten zien, in hun leven en in hun samenleving. In zijn gedichten en liederen
neemt Oosterhuis het op voor mensen die het niet redden in onze egoïstische samenleving.
Vooral voor hen, de armen en de onderdrukten, is het Koninkrijk bestemd. Overigens kan
niemand beweren dat Oosterhuis alleen maar de sociale en politieke kant van het geloof naar
voren brengt. In zijn liederen en gedichten vinden we wel degelijk ook de aspecten van troost,
aanvaarding en belofte. We lezen ontroerende zinnen over dat wij tot in de dood gekend zijn,
of gedragen worden als op adelaarsvleugels. Een voorbeeld van zo’n fijnzinnig, troostend lied
krijgen we straks te horen als de zanggroep “Doe mij binnengaan” zal zingen.
Ook de viering van de Maaltijd, het Avondmaal wijst ons op het komende Koninkrijk. Dat is
overigens een nogal onderbelicht aspect. Bij de drie belangrijke thema’s die meespelen in het
Avondmaal leggen wij nog altijd, bewust of onbewust, de nadruk op het verleden: het geloof
dat Christus is gestorven voor onze zonden. We denken aan het offer van Jezus, maar daarmee
ook aan de zondigheid van de mens die dat offer noodzakelijk maakte. Door deze nadruk op
de dood van Christus en de zondigheid van de mens, zijn onze Avondmaalsvieringen altijd
wat ingetogen en zwaarmoedig.
Er is een tweede thema: het motief van de gemeenschap, van de verbondenheid. Jezus zegt
tijdens het Laatste Avondmaal tegen zijn leerlingen: “Ik heb er hevig naar verlangd dit
pesachmaal met jullie te eten, voor de tijd van mijn lijden aanbreekt.” Jezus wil aan deze tafel
de verbondenheid met zijn volgelingen vieren. Dit motief richt onze blik naar het heden, naar
het hier en nu. Wij vieren de gemeenschap met Jezus als de levende Heer, en daarmee ook de
verbondenheid met elkaar. Dit motief doorbreekt het individualisme van de Avondmaalsbeleving. Ik denk dat “onze” vorm van de kring in de kerk op een prachtige manier dit motief
van gemeenschap en verbondenheid benadrukt. Veel méér dan de “zittende” of de “lopende”
vorm laat onze kringvorm zien dat we het Avondmaal samen, als gemeenschap vieren. Onze
blik wordt naar het heden gericht, naar de verbondenheid van vandaag. Daar zit ook de oproep
in om die verbondenheid gestalte te geven buiten onze eigen kring: we zijn geroepen om iets
te doen aan de eenzaamheid en de armoede van mensen om ons heen, in onze buurt en in onze
wereld. Wie werkelijk luistert naar de woorden van God, kan niet om deze oproep heen.
Er is nog een derde motief. “Ik zal geen pesachmaal meer eten,” zegt Jezus tegen zijn leerlingen, “voordat het zijn vervulling heeft gevonden in het Koninkrijk van God.” Daarmee
richt Hij onze ogen naar het Koninkrijk, naar de toekomst. Dat is het onderbelichte aspect
waar ik het net over had. In de Bijbel gebeurt het vaak dat een maaltijd wordt verbonden met
toekomst. De grote toekomst van het Messiaanse Vrederijk wordt diverse malen beschreven
als een groot feestmaal. Dit motief van het komende Koninkrijk speelt ook in het Avondmaal
mee: we krijgen als het ware een voorproefje van dat allesomvattende feestmaal, we doen
even net alsof de Bruiloft van het Lam al is aangebroken. Zó ziet de toekomst eruit, als de
mensen werkelijk de woorden van God ter harte nemen.
In de kerk, in de gemeenschap van Christus worden we opgeroepen om naar de toekomst te
blijven kijken, om getuigen te zijn van Gods bedoelingen en plannen met deze wereld. Niet de
bestaande orde accepteren, niet ons berustend neerleggen bij alle onrecht en onvrede, maar
blijven hopen op een andere wereld, en waar mogelijk ook tekens, voortekens oprichten van
die andere wereld. Dan zullen we die andere wereld ook zien oplichten, soms, even.
Ook het vieren van het Avondmaal kan helpen om naar de toekomst te blijven kijken, en het
verlangen naar die toekomst hoog te houden. Met elkaar even doen alsof het Koninkrijk al is
aangebroken. Al vierend leren we uitkijken naar die feestelijke maaltijd voor alle volkeren,
voor alle mensen. Dat verlangen is door de Zaaier in onze ziel gelegd…