kustgenese

KUSTGENESE
G R O O T S C H A L I G E V O R M I N G EN ONTWIKKELING
V A N DE NEDERLANDSE KUST
VORMING EN TOETSING VAN HYPOTHESEN
RIJKSWATERSTAAT, RIJKS G E O L O G I S C H E DIENST, RIJKSUNIVERSITEIT U T R E C H T ,
T E C H N I S C H E UNIVERSITEIT DELFT, UNIVERSITEIT V A N A M S T E R D A M ,
VRIJE UNIVERSITEIT V A N A M S T E R D A M , W A T E R L O O P K U N D I G L A B O R A T O R I U M
FASE 1 1987 HOOFDRAPPORT
KUSTGENESE
G R O O T S C H A L I G E V O R M I N G EN ONTWIKKELING
V A N DE NEDERLANDSE KUST
VORMING EN TOETSING VAN HYPOTHESEN
RIJKSWATERSTAAT, RIJKS G E O L O G I S C H E DIENST, RIJKSUNIVERSITEIT U T R E C H T ,
T E C H N I S C H E UNIVERSITEIT DELFT, UNIVERSITEIT V A N A M S T E R D A M ,
VRIJE UNIVERSITEIT V A N A M S T E R D A M , W A T E R L O O P K U N D I G L A B O R A T O R I U M
FASE 1 1987 HOOFDRAPPORT
HOOFDRAPPORT
VORMING E N TOETSING
VAN
SAMENGESTELD
M . J . F . Stive
HYPOTHESEN
DOOR
VOORWOORD
Het projekt Kustgenese i s een m u l t i d i s c i p l i n a i r samenwerkingsverband, gericht
op het beschrijven en k a r a k t e r i s e r e n van het g r o o t s c h a l i g gedrag van de Nederlandse kust, het onderscheiden van de d a a r b i j i n het geding z i j n d e factoren en
c o n d i t i e s en het modelleren van de sturende f y s i s c h e processen.
Doel d a a r b i j i s , b i j v e r s c h i l l e n d e scenario's van de randvoorwaarden en gebaseerd op zandbalansen,
een prognose op te s t e l l e n van de kustontwikkeling met
een t i j d h o r i z o n van ca. 200 j a a r .
Na een voorbereidingsfase i s het project op 9 mei 1985 gelanceerd. Bewust werd
gekozen voor een i n aanvang explorerende en divergerende aanpak.
Explorerend waar het b e t r e f t het i n v e n t a r i s e r e n en aanboren van gegevens- een
literatuurbronnen, divergerend i n de z i n van onderzoeken welke mogelijke
grootschalige fenomenen en processen de kustontwikkeling k a r a k t e r i s e r e n en
belnvloeden.
Een c u l t u u r i s gegroeid waarin het besef levendig kon worden dat s l e c h t s door
een gezameniijke, m u l t i d i s c i p l i n a i r e inbreng en analyse van ideeen en informat i e de kustontwikkeling begrepen kan worden. Daardoor z a l ook de verkregen
kennis k a n s r i j k toegepast kunnen worden.
Op v e r s c h i l l e n d e onderdelen z i j n reeds b e l a n g r i j k e r e s u l t a t e n geboekt:
- nota's z i j n verschenen over de toepassing van mathematische technieken en
numerieke modellen op de ontwikkeling van de k u s t l i j n , de k u s t h e l l i n g , zeegaten en g e t i j v a r i a t i e s op geologische t i j d s c h a a l
- eerste p u b l i c a t i e s z i j n opgesteld over de geologische opbouw en de kustmorf o l o g i s c h e betekenis van de onderwateroever
- kaartbladen z i j n verschenen van de morfologie van de kustz6ne en aangrenzende
zeebodem
- een eerste zandbalans
i s opgesteld voor de kustgebieden a l s ook van enkele
getijde-delta's
- geologische en h i s t o r i s c h - g e o g r a f i s c h k u s t r e c o n s t r u c t i e s z i j n gemaakt
- onderzoek i s gestart naar de morfologische processen en fenomenen i n de ebd e l t a van het zeegat van Texel
- studies z i j n uitgevoerd m.b.t. het gedrag i n de t i j d van brandingsruggen
van de p o s i t i e van de duinvoet langs de Hollandse kust
- oude lodingen en meteorologische gegevens worden toegankelijk gemaakt.
en
In de voorliggende rapportage worden deze studies niet gecompileerd;
daarvoor
wordt verwezen naar de i n het hoofdrapport, de l i t e r a t u u r s t u d i e en i n eerdere
rapportages opgenomen verwijzingen.
Er wordt overigens nadrukkelijk naar gestreefd de b e l a n g r i j k s t e resultaten te
presenteren en te publlceren i n een v a k t i j d s c h r i f t .
B e l a n g r i j k doel van deze rapportage en met name van het hoofdrapport i s e r i n
gelegen een synthese en onderlinge v e r g e l i j k i n g te bieden van de onderscheiden
transportmechanismen.
Ofschoon i n deze analyse niet tot die convergentie van
hypothesen en onderzoeksstrategien kon worden gekomen, die aanvankelijk werd
beoogd, wel heel d u i d e l i j k komt naar voren het belang van de factor t i j d en
van de veel grotere r u i m t e l i j k e dimensies waarbinnen de kustvormende processen
z i c h afspelen. Naast het golfgedreven langstransport i n de brandingszone,
" l i t t o r a l d r i f t " , wordt het w a a r s c h i j n l i j k grote belang van u i t w i s s e l i n g met
diepere delen van de onderzeese oever aangegeven, "diabathic exchange", een
belang dat vooral door een a f s c h a t t i n g van t i j d gelntegreerde geologische ontwikkelingen middels gangbare zandtransport-formules naar voren kon komen.
Nog n i e t d u i d e l i j k i s hoe de fysische transportgrootheden zich onderling verhouden en waar, op welke t i j d s c h a a l en i n welke combinatie z i j de kustontwikk e l i n g bepalen; daarop z a l de volgende fase van Kustgenese z i c h ondermeer gaan
r i c h t e n . Wel i s het d u i d e l i j k dat met de voorheen overheersende
i n z i c h t e n en
voorspelmethoden de kustvorming en de kustontwikkeling noch verklaard noch
voorspeld kunnen worden. Geen garantie i s nog te geven dat we daar binnenkort,
en dan goed fysisch-mathematisch onderbouwd, wel toe i n staat z u l l e n z i j n . De
s t e l l i g e verwachting bestaat echter dat we nu meer kans van slagen z u l l e n
hebben en dat op grond daarvan ook een betere beoordeling van bestaande en
toekomstige beheersmaatregelen
gegeven kan worden.
Deze rapportage kwam tot stand onder de verantwoordelijkheid en met inbreng
van de medewerkenden aan het project. Vooral door deze
gemeenschappelijke
betrokkenheid z a l Kustgenese voortvarend kunnen voortgaan.
Stuurgroep Kustgenese
"Een h i s t o r i s c h e studie onzer kust i s bepaald
noodig om met eenige grootere mate van zekerheid de toekomstige neigingen van aangroeiing
of a f s l a g te kunnen v o o r s p e l l e n . Men kan de
algemeene natuurwetten wel opsporen en deze
brengen ons ook reeds ver, doch men w i l de
proef op de som zien en de t i j d onzer ervaring
zoo lang mogelijk verlengen."
(Joh. Van Veen, 1937)
INHOUD
VOORWOORD
KORTE OMSCHRIJVING VAN DE INHOUD PER HOOFDSTUK
LIJST VAN FIGUREN
biz.
1
1.
Inleiding
1.1
1.2
1.3
Inleiding
Werkwijze
Fase 1: Vorming en toetsing hypothesen
1
2
4
1.4
Samenvatting
4
2.
Waargenomen kustontwikkeling.
8
2.1
Inleiding
8
2.2
Kustontwikkeling i n de afgelopen eeuwen
10
2.2.1
De ontwikkeling van de duinvoet
10
2.2.2
Specifieke ontwikkelingen langs de kust
11
2.3
De periode van de vorming van de Jonge Duinen
13
2.3.1
De k u s t l i j n rond 1000 AD
13
2.3.2
De Jonge Duinen i n d w a r s p r o f i e l
14
2.3.3
De Jonge Duinformaties langs de kust
15
2.4
Doorbraken i n Zeeland en Noord-Holland
15
2.5
De periode van de vorming van de Oude Duinen
16
2.5.1
De k u s t l i j n van 5000 - 3000 BP
16
2.5.2
De Oude Duinen i n dwarsprofiel
18
3.
Hypothesen kustvorming en k u s t o n t w i k k e l i n g .
20
3.1
Inleiding
20
3.2
V o o r s e l e k t i e hypothesen
21
3.3
Hypothese 100-1: 2DH-uitwisseling nearshore-inner shelf
23
3.3.1
Formulering
23
3.3.2
Toelichting
24
3.4
Hypothese 100-2: Langstransport i n nearshore zone
26
3.4.1
Formulering
26
3.4.2
Toelichting
27
3.5
Hypothese 1000-1: U i t w i s s e l i n g nearshore-inner shelf
28
3.5.1
Formulering
28
3.5.2
Toelichting
29
3.6
Hypothese 1000-2: F l u k t u a t i e s zeespiegel
30
3.6.1
Formulering
30
en konklusies
INHOUD (vervolg)
biz.
31
3.6.2
Toelichting
3.7
Hypothese 1000-3: Menselijke invloed
32
3.7.1
Formulering
32
3.7.2
Toelichting
32
3.8
3.8.1
Hypothese 5000-1: U i t w i s s e l i n g nearshore-inner shelf
Formulering
33
33
3.8.2
Toelichting
34
3.9
3.9.1
Hypothese 5000-2: Langstransport i n nearshore zone
Formulering
37
37
3.9.2
Toelichting
3 8
3.10
3.10.1
Hypothese 5000-3: Getijde-amplitude bepaalde kust
Formulering
39
39
3.10.2
Toelichting
4 0
4.
Vergelijkende analyse hypothesen
42
4.1
Inleiding
42
4.2
Ontwikkeling Hollandse kust: langs- of dwarstransport?
42
4.3
De Subboreale kustuitbouw en de Oude Duinvorming
46
4.4
De vorming van de Jonge Duinen
49
4.5
Zeegaten en buitendelta's
52
4.6
Konklusies
53
5.
5.1
Vervolgonderzoek kustgenese
Inleiding
59
59
5.2
5.3
Grootschalig kustgedrag, processen en fenomenen
Onderzoeksvragen
59
61
LITERATUUR
LIJST LEDEN KUSTGENESE
FIGUREN
KORTE OMSCHRIJVING VAN DE INHOUD PER HOOFDSTUK
HOOFDSTUK 1 INLEIDING
Naast een algemene i n l e i d i n g op het projekt Kustgenese en de werkwijze binnen
het
projekt z i j n h i e r i n een samenvatting en de konklusies opgenomen.
HOOFDSTUK 2 WAARGENOMEN KUSTONTWIKKELINGEN
De waargenomen ontwikkeling en vorming van de kust worden h i e r beschreven
onderscheiden naar de t i j d s p e r i o d e n beschouwd door de d r i e Taakgroepen. Naast
het
geven van een beknopt overzicht i s het voornaamste doel te wijzen op d i e
ontwikkelingen waarvoor de hypothesen een v e r k l a r i n g moeten vinden.
HOOFDSTUK 3 HYPOTHESEN KUSTVORMING EN KUSTONTWIKKELING
In de loop van het projekt z i j n v e r s c h i l l e n d e hypothesen naar voren gekomen
zowel vanuit de bestaande l i t e r a t u u r a l s vanuit de ideeen en diskussies ontstaan i n het projekt z e l f . In £en van de deelrapporten (Deelrapport 3) worden
a l l e gegenereerde hypothesen t o e g e l i c h t . Voor het Hoofdrapport z i j n deze hypothesen tot een a c h t t a l gekondenseerd; i n d i t hoofdstuk worden deze acht hypothesen geformuleerd en t o e g e l i c h t .
HOOFDSTUK 4 VERGELIJKENDE ANALYSE HYPOTHESEN
In d i t hoofdstuk worden de hypothesen onderling vergeleken, zodat konklusies
kunnen worden getrokken over welke hypothesen op d i t moment van belang worden
geacht voor de grootschalige kustontwikkeling i n de toekomst. De aspekten die
h i e r b i j een r o l spelen z i j n de zekerheden en onzekerheden met betrekking t o t
de processen van kustvorming en -ontwikkeling (SYSTEEM), de benodigde randvoorwaarden en externe invloeden (INPUT) om het proces te kunnen l a t e n p l a a t s vinden, de mate waarin een hypothese verklarend i s voor de waargenomen kustontwikkeling (OUTPUT) en de r e l e v a n t i e die een bepaalde hypothese heeft voor
de huidige en toekomstige kustontwikkeling
(RELEVANTIE).
B i j de konklusies die u i t d i t hoofdstuk volgen staan twee vragen c e n t r a a l :
- welke hypothesen kunnen ons helpen b i j het begrijpen en voorspellen van de
grootschalige kustontwikkeling ?
- welke hypothesen dienen nader of beter onderzocht te worden om deze r o l te
kunnen spelen ?
HOOFDSTUK 5 VERVOLGONDERZOEK KUSTGENESE
In het l a a t s t e hoofdstuk wordt eerst samengevat welke gedachten er i n deze
fase van het projekt bestaan ten aanzien van de v e r s c h i l l e n d e aspekten die van
belang z i j n voor de grootschalige kustontwikkeling. H i e r u i t b l i j k t welke
onderzoeksvragen nog beantwoord moeten worden, hetgeen de leidraad i s voor de
onderzoeksprojekten
van de komende jaren.
LIJST VAN FIGUREN
1
De 10- en 1 0 0 - j a r i g gemiddelde verandering van de huidige Hollandse kust
2
Geomorfologische
3
K u s t l i j n r e k o n s t r u k t i e 0, 800, 1300 en 1980 AD (Ligtendag en Borger, 1987)
4
K u s t l i j n r e k o n s t r u k t i e 5000, 4550, 4000, 3500 en 3000 BP (Beets et a l , 1987)
5
Rekonstruktie kustontwikkeling i n dwarsprofiel (Van Straaten, 1965)
6
Mediane k o r r e l v e r d e l i n g i n p r o f i e l Scheveningen t o t Voorburg
kaart van de Hollandse kust (Wiersma en Van Alphen, 1987)
(Van Straaten, 1965)
7a
Kustuitbouw
i n Nederland
7b
Kustuitbouw i n A u s t r a l i a
8
Ontwikkeling van de k u s t l i j n i n de periode van 5000 BP t o t heden
9
Ontwikkeling van v i e r k a r a k t e r i s t i e k e k u s t l i j n p o s i t i e s langs de Hollandse
kust
10a
Kustuitbouw a f g e l e i d u i t waarnemingen en u i t het v e r s c h i l i n k u s t r i c h t i n g
periode -3850 t o t -3300 AD of 5000 t o t 4500 BP
10b
Kustuitbouw a f g e l e i d u i t waarnemingen en u i t het v e r s c h i l i n k u s t r i c h t i n g
periode -2700 t o t -2000 AD of 4000 t o t 3500 BP
10c
Kustuitbouw a f g e l e i d u i t waarnemingen en u i t het v e r s c h i l i n k u s t r i c h t i n g
periode 1300 t o t 1980 AD
11
Z e e s p i e g e l s t i j g i n g en g o l f k l i m a a t i n het Holoceen
1.
1.1
INLEIDING
Inleiding
De Nederlandse kuststrook wordt gevormd door een gesloten duinsektie van Hoek
van Holland tot Den Helder geflankeerd door een waddenkust i n het noorden en
door een deels verdedigde en afgesloten d e l t a i n het zuiden. Het beheer van
deze kuststrook v e r e i s t i n z i c h t i n het gedrag van de kust i n de komende decenn i a . H i e r b i j moet tevens d u i d e l i j k z i j n wat de gevolgen z i j n voor de kustontw i k k e l i n g van menselijke ingrepen en van w i j z i g i n g e n i n de n a t u u r l i j k e omstandigheden, zoals s t i j g i n g van de zeespiegel of w i j z i g i n g van het g o l f k l i m a a t .
Deze aspekten komen naar voren i n de doelstelling van het projekt Kustgenese:
"Het voor de Nederlandse kustzone v a s t s t e l l e n van de grootschalige kustvormende processen en met name van de sedimenthuishouding d i e bepalend i s voor de
huidige en de toekomstige l i g g i n g van de k u s t l i j n , teneinde een gefundeerd
kustbeheer mogelijk te maken."
Middels het projekt Kustgenese wordt beoogd het v e r r i c h t e en nog te v e r r i c h t e n
grootschalige kustonderzoek vanuit de v e r s c h i l l e n d e d i s c i p l i n e s i n Nederland
te integreren en te stimuleren. Konkreet wordt van het projekt Kustgenese v e r wacht dat i n 1990 een eerste v o o r s p e l l i n g van de toekomstige kustontwikkeling
wordt gemaakt. Om deze l a a t s t e d o e l s t e l l i n g te r e a l i s e r e n worden voorlopig de
volgende stappen onderscheiden:
Fase I (1987)
Vorming en toetsing van hypothesen aangaande kustvorming en kustontwikkeling van de gesloten Hollandse
kust;
Fase I I (1988 en 1989) Verwerven en analyseren aanvullende kennis en eerste
opzet van een i n t e g r a a l , grootschalige v o o r s p e l l i n g s model voor de Hollandse kust; tevens analyse wadden en
d e l t a kust;
Fase I I I (1990)
I n t e g r a t i e verworven kennis met het voorspellingsmod e l , v e r i f i k a t i e en oplevering.
-2-
Ten behoeve van Fase I i s een veelheid aan informatie bijeengebracht door de
deelnemers i n het Projekt Kustgenese en -voorzover n i e t reeds gepubliceerdgerangschikt i n v i j f deelrapporten. Het Hoofdrapport geeft een overzicht van
de informatie en b e s c h r i j f t i n gekondenseerde vorm de vorming en toetsing van
de hypothesen.
De rapportage over 1987 bestaat derhalve u i t :
HOOFDRAPPORT
Vorming en toetsing van hypothesen
DEELRAPPORT 1
Input gegevens
DEELRAPPORT 2
Overzicht van bijdragen u i t de taakgroepen
DEELRAPPORT 3
L i t e r a t u u r s t u d i e s grootschalige processen
DEELRAPPORT 4
Samenvatting diverse processtudies
a) Morfologisch-sedimentologisch onderzoek i n het i n t e r g e t i j d e
gebied (Egmond) (RUU)
b) Sedimentdwarstransport langs de Hollandse k u s t l i j n vanaf het
begin van de grote kustuitbouw (TUD)
c) Invloed van zeespiegelniveau en korreleigenschappen op het
dwarstransport (WL)
d) P a l e o g e t i j r e k o n s t r u k t i e s (WL, RGD)
e) De invloed van zeegaten op de kust (TUD)
DEELRAPPORT 5
Analyse van de r o l van langstransport b i j de ontwikkeling van
de Hollandse kust
Het voorliggende Hoofdrapport i s samengesteld door i r . M.J.F.Stive op basis
van de vele bijdragen u i t de Taakgroepen en u i t aanvullend overleg met diverse
deelnemers aan het Projekt.
1.2
Werkwijze
De werkzaamheden i n het Projekt Kustgenese worden gestuurd door een Stuurgroep
en uitgevoerd i n de Taakgroepen 100, 1000 en 5000. De benaming van de Taakgroepen r e f e r e e r t aan de afgelopen t i j d s p e r i o d e die de v e r s c h i l l e n d e Taakgroepen bestuderen. Het bestuderen van de kustvorming van Nederland op deze ver-
-3-
s c h i l l e n d e t i j d s c h a l e n gebeurt t r a d i t i o n e e l vanuit v e r s c h i l l e n d e d i s c i p l i n e s ,
ingegeven door de beschikbare technieken enerzijds en de informatie anderzijds
Deze v e r s c h i l l e n d e d i s c i p l i n e s worden i n de Taakgroepen van het Projekt Kustgenese b i j elkaar gebracht, waarbij gen van de d i s c i p l i n e s i n elke Taakgroep
min of meer c e n t r a a l staat. Een globaal beeld van deze centrale d i s c i p l i n e s en
de bijdragende i n s t e l l i n g e n i s a l s v o l g t :
Taakgroep 100: Geomorfologie en hydrodynamika
(Rijkswaterstaat, Dienst Getijdewateren, D i r e k t i e Noordzee, D i r e k t i e NoordHolland en D i r e k t i e Zuid-Holland; R i j k s Geologische Dienst, A f d e l i n g Mariene
Geologie; R i j k s u n i v e r s i t e i t Utrecht, A f d e l i n g Fysische Geografie; Technische
U n i v e r s i t e i t D e l f t , A f d e l i n g Waterbouwkunde; Waterloopkundig
Laboratorium,
Sektor Havens, Kusten en Offshore)
Taakgroep 1000: H i s t o r i s c h e geografie en geologie
( R i j k s w a t e r s t a a t , Dienst Getijdewateren, D i r e k t i e Noordzee, D i r e k t i e F r i e s l a n d
R i j k s Geologische Dienst; U n i v e r s i t e i t van Amsterdam, A f d e l i n g H i s t o r i s c h e
Geografie).
Taakgroep 5000: Geologie
( R i j k s w a t e r s t a a t , Dienst Getijdewateren, D i r e k t i e Noordzee; R i j k s Geologische
Dienst, A f d e l i n g Ondiepe Ondergrond, A f d e l i n g Wetenschappelijk Laboratorium,
A f d e l i n g Mariene Geologie; V r i j e U n i v e r s i t e i t , I n s t i t u u t voor Aardwetenschappen ).
In de werkzaamheden van de Taakgroepen kan onderscheid gemaakt worden i n (a)
het verzamelen van waarnemingsgegevens van kustvorming en externe invloeden,
(b) het veldonderzoek en (c) het proces- en modelleringsonderzoek. In de Taakgroep 100 z i j n deze a k t i v i t e i t e n i n aparte Werkgroepen ondergebracht
(KI0, V0
en PM).
Een overzicht van de deelnemers aan de v e r s c h i l l e n d e groepen i n het Projekt
Kustgenese
i s gegeven B i j l a g e 1. Op ad-hoc basis dragen daarnaast vele anderen
nog b e l a n g r i j k b i j aan voorbereidende en uitvoerende werkzaamheden en studies.
-4-
1.3
Fase 1: Vorming en toetsing hypothesen
De eerste fase van het projekt Kustgenese i s gericht op de vorming en toetsing
van hypothesen aangaande de vorming en ontwikkeling van de Hollandse kust. Om
d i t te r e a l i s e r e n i s het volgende nagestreefd:
- het b i j elkaar brengen en integreren van de kennis binnen Nederland over de
grootschalige kustontwikkeling;
- het op basis van deze kennis vormen van hypothesen over de grootschalige
kustontwikkeling, die van belang z i j n voor een v o o r s p e l l i n g van deze ontwikkeling;
- het toetsen van deze hypothesen om de sterke en zwakke kanten aan te kunnen
geven die van belang z i j n b i j het gebruik van de hypothesen voor de voorspelling.
Om t o t de vorming van hypothesen te komen i s de informatie die volgt u i t de
beantwoording van de volgende vragen e s s e n t i e e l :
- welke kustontwikkelingen z i j n i n het verleden opgetreden ?
- onder welke omstandigheden vonden die ontwikkelingen plaats en/of welke omstandigheden i n i t i e e r d e n deze ontwikkelingen ?
- welke processen geven een v e r k l a r i n g voor de ontwikkelingen ?
Ten behoeve van de toetsing van de hypothesen z i j n de volgende eiementen
onderscheiden. Een hypothese v e r k l a a r t een of meer s p e c i f i e k e aspekten van een
waargenomen kustontwikkeling en onderscheidt d a a r b i j een beginvoorwaarde (de
k u s t l i g g i n g ) , randvoorwaarden (meteorologische en hydraulische k o n d i t i e s ) en
een kustvormend systeem (fysische processen).
1.4
Samenvatting en konklusies
In de loop van het projekt Kustgenese z i j n er v e r s c h i l l e n d e hypothesen naar
voren gekomen, die gericht z i j n op een v e r k l a r i n g van een of meer s p e c i f i e k e
aspekten van een waargenomen kustontwikkeling of op faktoren en processen die
de grootschalige kustontwikkeling kunnen bepalen of belnvloeden. Een overzicht
van a l l e gevonden en gegenereerde hypothesen i s gegeven i n Deelrapport 3. Ten
behoeve van d i t Hoofdrapport heeft er een v o o r s e l e k t i e plaatsgevonden. H i e r b i j
z i j n de hypothesen op hun essentie ( i n casu het onderkende systeem of fysische
proces) en n i e t op s p e c i f i e k e uitwerkingen (de verbanden tussen waarnemingen
en veronderstelde initie'rende invloeden) beschouwd. D i t heeft geresulteerd i n
-5-
acht hypothesen, die i n d i t Hoofdrapport z i j n beschreven en zo uniform mogel i j k t o e g e l i c h t . H i e r b i j i s - i n navolging van het i n het projekt gevolgde proces van hypothesevorming- vastgehouden aan een i n d e l i n g volgens de v e r s c h i l lende taakgroepen.
B i j het onderbouwen, beoordelen en t o e l i c h t e n van de hypothesen (Hoofdstuk 3)
i s voorzover mogelijk de ISO benadering gehanteerd om de s p e c i f i e k e aspekten
te onderscheiden, i n de volgorde:
- Waargenomen kustontwikkeling (OUTPUT);
- Het proces van kustontwikkeling (SYSTEEM);
- U i t g a n g s s i t u a t i e en externe invloeden (INPUT).
Er i s r e l a t i e f groot belang gehecht aan het onderkennen van deze d r i e aspekten
i n een hypothese omdat b i j het ontbreken hiervan een vergelijkende beoordeling
van de hypothesen m o e i l i j k of onmogelijk wordt.
In tweede i n s t a n t i e z i j n de hypothesen onderling vergeleken (Hoofdstuk 4),
zodat konklusies konden worden getrokken over welke hypothesen op d i t moment
van belang worden geacht voor de g r o o t s c h a l i g e kustontwikkeling i n de toekomst.
De aspekten die h i e r een r o l spelen z i j n de zekerheden en onzekerheden
met
betrekking tot de processen van kustvorming en -ontwikkeling (SYSTEEM), de
benodigde randvoorwaarden
en externe invloeden (INPUT) om het proces te kunnen
l a t e n plaatsvinden, de mate waarin een hypothese verklarend i s voor de waargenomen kustontwikkeling (OUTPUT) en de r e l e v a n t i e die een bepaalde
hypothese
heeft voor de huidige en toekomstige kustontwikkeling (RELEVANTIE).
De k o n f r o n t a t i e van de hypothesen i s gedaan vanuit v i e r invalshoeken, waarvan
de verwachting i s dat deze voldoende, bekende eiementen bevatten om de hypothesen op genoemde aspekten te v e r g e l i j k e n ,
t.w.:
(1) langstransport versus dwarstransport gezien de kustontwikkeling over de
l a a t s t e 5000 jaar;
(2) de Subboreale kustuitbouw en Oude Duinvorming;
(3) de vorming van de Jonge Duinen;
(4) gedrag van zeegaten.
Naar aanleiding van deze v e r g e l i j k i n g i s de score van de hypothesen op de v i e r
aspekten - r e l e v a n t i e , input, systeem en output- onderzocht. B i j het trekken
van konklusies h i e r u i t z i j n twee vragen c e n t r a a l gesteld:
-6-
- welke hypothesen kunnen ons helpen b i j het begrijpen en voorspellen van de
grootschalige kustontwikkeling ?
- welke hypothesen dienen nader of beter onderzocht te worden om deze r o l te
kunnen spelen ?
Gerelateerd aan de l a a t s t e vraag moet gekonkludeerd worden dat i n d i t stadium
s l e c h t s van een beperkt aantal hypothesen gesteld kan worden dat onze kennis
(van INPUT en SYSTEEM) voldoende i s om hun p o t e n t i e l e r o l voor de v o o r s p e l l i n g
van de kustontwikkeling te kunnen v a s t s t e l l e n .
Met betrekking t o t het SYSTEEM ( s t e l s e l van fysische processen) i s - i n volgorde van p r i o r i t e i t - opbouw of aanvulling van kennis nodig van:
- de dwarsuitwisseling tussen inner s h e l f , shoreface en nearshore;
- de dwarsuitwisseling tussen nearshore en duinen b i j z e e s p i e g e l f l u k t u a t i e s ;
- de kustvormende processen b i j substantiele v a r i a t i e van de g e t i j s l a g .
Met betrekking t o t de INPUT (de i n i t i e r e n d e k o n d i t i e s ) i s - i n volgorde van
p r i o r i t e i t - opbouw of aanvulling van kennis nodig van:
- de klimatologische c.q. hydrodynamische
v a r i a t i e s die t i j d e n s (1) de periode
van strandwalvorming i n het Subboreaal, (2) de periode van Jonge Duinvorming
en (3) de l a a t s t e eeuw, de dwarsuitwisseling tussen inner s h e l f , shoreface
en nearshore beinvloed hebben;
- de mogelijke z e e s p i e g e l f l u k t u a t i e s d i e t i j d e n s de periode van Jonge Duinvorming de dwarsuitwisseling tussen nearshore en duinen beinvloed hebben;
- de mogelijke v a r i a t i e van de g e t i j s l a g d i e t i j d e n s de periode van strandwalvorming i n het Subboreaal de kustvormende processen beinvloed heeft.
Voor de v o o r s p e l l i n g van de kustontwikkeling z i j n we vooral geinteresseerd i n
een goede b e s c h r i j v i n g van het SYSTEEM (het samenstel van fysische processen)
dat de kustontwikkeling bepaalt. Voor de nadere beoordeling van de hypothesen
met betrekking t o t de vraag welke hypothesen -op grond van onze huidige kennisons kunnen helpen b i j deze v o o r s p e l l i n g i s belang gehecht aan de aspekten:
- RELEVANTIE van het systeem voor de v o o r s p e l l i n g van de toekomstige kustontwikkeling;
- ALGEMEEENHEID van het systeem voor de v o o r s p e l l i n g van de toekomstige kustontwikkeling.
U i t een kombinatie van de aspekten r e l e v a n t i e en algemeenheid van het systeem
volgt dat vooral het dwars-uitwisselingssysteem
("diabathic exchange") beter
begrepen moet worden; dat i s op d i t moment het meest gespecificeerde systeem
dat a l s uitgangsmodel gekozen kan worden om de h i s t o r i s c h e en de toekomstige
kustontwikkeling te verklaren. Een te verwachten en reeds geuit punt van k r i t i e k h i e r b i j i s dat het u i t w i s s e l l i n g s s y s t e e m tussen inner shelf en nearshore
zo algemeen (weinig gespecificeerd) i s ( " a l l e processen z i t t e n e r i n " ) dat
hiermee l o g i s c h e r w i j s de kustontwikkeling kan worden v e r k l a a r d . Het i s inderdaad zo dat d i t model ruimte laat voor meer processen dan gewoonlijk door de
kustingenieur worden beschouwd. Toch i s het nieuwe, centrale element i n d i t
model de u i t w i s s e l i n g i n dwarsrichting op een grote t i j d - en
ruimteschaal,
waarvan b l i j k t dat d i t b e l a n g r i j k moet z i j n voor de grootschalige
kustontwik-
k e l i n g . Ook i n de i n t e m a t i o n a l e l i t e r a t u u r worden deze geluiden nog mondjesmaat maar d u i d e l i j k geuit; w i j moeten d a a r b i j a a n s l u i t e n .
Tenslotte z i j n i n Hoofdstuk 5 de gedachten geordend die er i n deze fase van
het projekt bestaan ten aanzien van de v e r s c h i l l e n d e aspekten die van belang
z i j n voor de grootschalige kustontwikkeling. H i e r u i t volgen de onderzoeksvragen die nog beantwooord moeten worden. Deze vragen vormen de l e i d r a a d voor de
formulering van de onderzoeksprojekten
van de komende jaren.
-8-
2
WAARGENOMEN KUSTONTWIKKELING
2.1
Inleiding
In d i t hoofdstuk worden de waargenomen ontwikkeling en vorming van de kust
beschreven, waarbij onderscheid wordt gemaakt naar de t i j d s p e r i o d e n beschouwd
door de d r i e Taakgroepen. Naast het geven van een beknopt overzicht i s het
voornaamste doel te wijzen op de effekten waarvoor de hypothesen een v e r k l a r i n g moeten vinden.
In het projekt Kustgenese r i c h t e n we ons vooral op de grootschalige kustvormende en kustontwikkelende
processen. In f l u k t u a t i e s en i n door menselijk
han-
delen geinduceerde ontwikkelingen op een t i j d s c h a a l k l e i n e r dan decennia en
een ruimteschaal k l e i n e r dan 100 m. ( z i e schets) z i j n we minder of gelnteresseerd, dan i n de ontwikkeling op een grotere t i j d - en ruimteschaal.
kustligging
(schaal
hm)
door menselijk ingrijpen geinduceerde kleinschalige
ontwikkeling
tijd
Schets 1
(schaal
decennia)
"Autonome"en geinduceerde k l e i n s c h a l i g e k u s t l i j n o n t w i k k e l i n g
Deze l a a t s t e wordt wel aangeduid met de term "autonome" ontwikkeling, maar het
autonome karakter - i n de z i n van door de natuur a l l e e n bepaald- wordt zeker
tegenwoordig verstoord door menselijke ingrepen met grootschalige konsequent i e s ( a f s l u i t i n g Zuiderzee, Deltawerken, C02-geinduceerde z e e s p i e g e l s t i j g i n g ) .
Voor een kort overzicht van de b e l a n g r i j k e , waargenomen kustontwikkelingen i s
een t i j d s t a b e l gemaakt ( z i e volgende b l a d z i j d e ) . Zowel de kalenderjaarduiding
a l s de C14-jaarduiding
i s aangegeven (de C14-tijdschaal i s n i e t l i n e a i r ; met
toenemende ouderdom w i j k t de C14-tijdschaal sterker af van de h i s t o r i s c h e
t i j d s c h a a l ) . In de navolgende paragrafen wordt op de waargenomen ontwikkelin-
-9-
gen nader ingegaan.
B i j de b e s c h r i j v i n g van de ontwikkelingen op de geologi-
sche schaal z i j n de tijdsaanduidingen zoveel mogelijk i n termen van C14 jaren,
herkenbaar aan de s c h r i j f w i j z e " j a a r t a l BP". Meer recente tijdsaanduidingen
z i j n zoveel mogelijk i n kalenderjaren, herkenbaar aan de duiding " j a a r t a l AD".
GEOLOGISCHE
OUDERDOM
TIJDSINDELING
ZEE-
WAARNEMINGEN KUSTONTWIKKELING
SPIEGEL
CIA
kalender (m)
Laat-Weichselien
10 000
Praeboreaal
9 000
8700 BP Zee dringt op door Nauw van Calais
8300 BP Verbinding tussen noordelijke en
z u i d e l i j k e Noordzee komt t o t stand
Boreaal
8 OOO
25
7800 BP K u s t l i j n gemiddeld 25 km ten westen
van de huidige
7 000 5500
BC
15
Periode van gemiddeld kustachteruitgang
waarin Calaisafzettingen I en I I ;
Hollandse kust ontwikkelt t o t open
wadden kust
Atlanticum
6 OOO
5 OOO
3850
-
k.5 5000 BP Begin van s l u i t i n g van Hollandse kust,
BC
Subboreaal
4 OOO
van kustuitbouw en Oude Duinvorming;
k u s t l i j n gemiddeld 8 km o o s t e l i j k van
huidige; Oude Rijnmond wordt a k t i e f
3.0
—
Calaisafzettingen I I I en IV
3200 BP S l u i t i n g Zeegat van Bergen
3 000
1.7
1100
BC
2 OOO
AD
1.0
Subatlan-
ca. 500 AD Doorbraken i n Zeeland
ca.1100 AD Doorbraken Kop van Noord-Holland
1000-1180 AD Jonge Duinvorming (fase 1)
1180-1330 AD Jonge Duinvorming (fase 2)
1330-1600 AD Jonge Duinvorming (fase 3)
ticum
1 OOO
"-1987
Periode waarin de kustvooruitgang stopt
en de achteruitgang weer begint;
Duinkerke afzettingen O-III;
Oude Rijnmond gaat op nonaktief
AP-
T i j d s t a b e l met k a r a k t e r i s t i e k e aspekten voor de Hollandse kust (de geologische
t i j d s c h a l e n z i j n naar Zagwijn, 1986).
-10-
2.2
2.2.1
Kustontwikkeling i n de afgelopen eeuwen
De ontwikkeling van de
duinvoet
Gezien op een lengteschaal van 10 kilometer i s de Hollandse k u s t l i j n van Hoek
van Holland tot Den Helder de afgelopen eeuwen konkaaf van vorm. De autonome
ontwikkeling van deze k u s t l i j n op een t i j d s c h a a l van vele dekaden i s er e'en
van kustvooruitgang
i n het middendeel (van Scheveningen tot Bergen) en van
kustachteruitgang aan de randen. De z u i d e l i j k e rand wordt gevormd door de
sinds 1870 met havenhoofden beschermde Rijnmonding, waarvan het gedrag n i e t
meer autonoom i s maar door menselijke invloed wordt bepaald. De n o o r d e l i j k e
rand bestaat u i t het Zeegat van Texel, dat een belangrijke g e t i j - i n l a a t i s
voor de Waddenzee en een geprononceerde d e l t a aan de zeewaartse z i j d e heeft.
Hier i s door de zeeweringswerken te Den Helder de ontwikkeling nog maar ged e e l t e l i j k a l s autonoom te beschouwen.
Sinds 1843 z i j n j a a r l i j k s de p o s i t i e van de duinvoet, de hoogwaterlijn en de
l a a g w a t e r l i j n g e r e g i s t r e e r d . Door de r e l a t i e f hoge
bemonsteringsfrequentie
z i j n i n deze metingen processen op vele t i j d s c h a l e n zichtbaar. Voor Kustgenese
interessante t i j d s c h a l e n z i j n groter dan c i r c a 10 jaar zodat een v e r g e l i j k i n g
van de 1 0 - j a r i g lopend gemiddelde p o s i t i e van de duinvoet
(Figuur l a , bijdrage
Taakgroep 100 door Van Vessem) en de over 100 jaar gemiddelde trend i n deze
p o s i t i e (Figuur l b naar Edelman en Eggink, 1962)
relevant i s . Het b l i j k t dat
er weliswaar v a r i a t i e s optreden op de t i j d s c h a a l van 10 j a a r , maar dat er
gesproken kan worden van een gemiddelde trend. Volgens Kohsiek (1986) i s het
globale beeld voor de gemiddelde l a a g w a t e r l i j n over de periode 1885-1985 a l s
v o l g t . Tussen Den Helder en Callantsoog treedt een achteruitgang op van
1,5
m/jaar, tussen Bergen en Scheveningen een vooruitgang van 0,4 m/jaar en
tussen
Scheveningen en Ter Heijde weer een achteruitgang van 0,5 m/jaar. Naar de
duinvoetpositie bezien i s er i n t e g r a a l evenveel v e r l i e s a l s winst aan landoppervlakte langs de Hollandse
kust.
Echter, u i t de gegevens van kustvooruitgang
en -achteruitgang kunnen n i e t zonder
meer konklusies getrokken worden over de sedimentbalans i n gebieden die z i c h i n
dwarsrichting u i t s t r e k k e n van de duinen tot en met de onderzeese oever. U i t een
eerste analyse van de Jarkus profielbestanden (Kohsiek, 1986)
b l i j k t bijvoorbeeld
dat i n t e g r a a l langs de Hollandse kust de nearshore aktieve wig ( t o t 5 a 7 m.
-11-
3
diepte) globaal 2 miljoen m
zand per jaar v e r l i e s t (waarvan naar schatting
3
3
een 1/2 miljoen m /jaar aan duinvorming) en 1 miljoen m
zand per jaar wint.
Verder wordt u i t deze eerste analyse de v o o r z i c h t i g e konklusie getrokken dat
de onderzeese oever (dieper dan 5 - 7 m.) van de gehele Nederlandse kust door
3
v e r s t e i l i n g globaal 2 miljoen m
2.2.2
per jaar v e r l i e s t .
Specifieke ontwikkelingen langs de kust
Geomorfologie
Op de geomorfologische kaart (Figuur 2, u i t Wiersma en Van Alphen, 1987) z i j n
langs grote delen van de kust naast de vele k l e i n e r e strukturen banken te herkennen, die z i c h vele t i e n t a l l e n kilometers zeewaarts u i t s t r e k k e n . De r e l a t i e
tussen deze "shorefaceconnected ridges" en de kustontwikkeling i s nog n i e t
duidelijk.
Vanuit het vakgebied van de fysische geografie wordt vastgesteld (bijdrage
hypothesevorming Kroon, deelrapport 2) dat er r e l a t i e s z i j n tussen bedvormen
en sedimentsamenstelling enerzijds en hydrodynamische k o n d i t i e s anderzijds die
stroken met bovengenoemde geomorfologische kennis van de Nederlandse onderzeese oever. H i e r u i t wordt gekonkludeerd dat er nu op dieper water (> 15 m)
een noordwaarts afnemend sedimenttransport zou optreden en dat er daarnaast
een sterke u i t w i s s e l i n g i n dwarsrichting zou z i j n tussen het strand en de
duinen met de onderzeese oever tot orde 12 m waterdiepte.
Zandgolven_in_de_kustlijngositie
V e r s c h i l l e n d e vormen en typen van zandgolven i n de k u s t l i j n p o s i t i e z i j n beschreven en bestudeerd. De lopende, z i c h uitdempende zandgolven op b i j v o o r beeld V l i e l a n d z i j n beschreven en verklaard door Bakker (1968) a l s g e i n i t i e e r d
door de verheling van een zandplaat u i t het zeegat en voortgeplant door voornamelijk golfgedreven langstransport.
Zandgolven langs de Zeeuwse kust z i j n beschreven door Maranus en Verhagen
(1987).
Menselijke ingrepen
De invloed van menselijke ingrepen op de n a t u u r l i j k e kustontwikkeling van de
l a a t s t e paar honderd jaar i s beschreven door onder andere Edelman en Eggink
-12-
(1962). Een b e l a n g r i j k voorbeeld i s de v e r s t o r i n g van de ontwikkeling door de
aanleg i n 1870 van havendammen van IJmuiden. A l s gevolg hiervan schreed de
k u s t l i j n l o k a a l 200 m naar voren en s t a b i l i s e e r d e z i c h na ongeveer 30 jaar. Na
de verlenging van de havendammen i n 1966 heeft z i c h een s o o r t g e l i j k e ontwikkel i n g ingezet.
Getijgeulen
Enkele verbanden tussen kusterosie en het gedrag van g e t i j g e u l e n z i j n o.a.
gelegd door Bakker en Joustra (1970) en Bakker et a l . (1984). In de eerstgenoemde studie wordt ten aanzien van de strandhoofden op V l i e l a n d gekonkludeerd
dat
deze e f f e k t i e f z i j n i n de b e s t r i j d i n g van erosie door de g e t i j g e u l l i g g i n g .
In de laatstgenoemde studie wordt de preventieve werking van paalschermen
tegen erosie door g e t i j g e u l e n onderzocht. Een konklusie was dat de schaal
waarop g e t i j g e u l e n a k t i e f z i j n zo groot i s dat het effekt van paalschermen
beperkt i s .
E s t u a r i a en_buitendelta^s
De kusterosie aan de beide begrenzingen van de schone, i n het midden sedimenterende kust wordt i n het algemeen gerelateerd aan de sediment-attraktie van
de e s t u a r i a aldaar.
Over de typerende n a t u u r l i j k e ontwikkeling van de g e t i j i n l a t e n wordt door
Schoorl (1973) geschreven "... dat een g e t i j g a t i n de kop van Noord-Holland
t i j d e n s z i j n o n t p l o o i i n g en maximale werking een steeds z u i d e l i j k e r bedding
u i t s c h u u r t ; t i j d e n s het verzandingsproces en de s l u i t i n g van het gat verplaatst
de kustopening z i c h noordwaarts en wordt vervolgens dichtgeknepen." De t i j d schaal van d i t proces wordt bepaald door de aanzandingssnelheid van het estuarium.
De buitendelta's van de Waddeneilanden (Razende B o l , Westergronden, Zeegat van
het
V l i e ) worden i n hun autonome ontwikkeling r e l a t i e f weinig gestoord door
menselijke ingrepen. U i t lopend onderzoek kan mogelijk de invloed van de
afsluitdijk
(1932) naar voren komen. Anders l i g t d i t voor de Zeeuwse buiten-
d e l t a ' s , die met name door de gehele g e d e e l t e l i j k e a f s l u i t i n g e n a a n z i e n l i j k e
veranderingen ondergaan.
-13-
2.3
2.3.1
De periode van de vorming van de Jonge Duinen
De k u s t l i j n rond 1000
AD
In de Middeleeuwen begint langs de Hollandse kust een b e l a n g r i j k e periode van
nieuwe duinvorming
(Jonge Duinen). Zagwijn (1984) p l a a t s t de eerste vorming
van de Jonge Duinen i n de periode 1000 AD - 1200 AD. Of d i t ook i s samengegaan
met een verandering van het gedrag van de k u s t l i j n i s n i e t goed bekend. Onze
geologische kennis van het k u s t l i j n g e d r a g i n de voorafgaande eeuwen i s beperkt.
Tot vlak voor onze j a a r t e l l i n g moet de kust i n het deel n o o r d e l i j k van IJmuiden
nog z i j n voortgeschreden
( v e r g e l i j k huidige en voor 3000 BP
gerekonstrueerde
k u s t l i j n i n Figuur 4); voor het deel ten zuiden hiervan i s d i t onbekend vanaf
c i r c a 3000 BP omdat de k u s t l i j n daar vanaf dat moment w e s t e l i j k van onze huidige
k u s t l i j n heeft gelegen zodat geologische r e k o n s t r u k t i e n i e t goed mogelijk i s .
Op grond van h i s t o r i s c h e gegevens i s door Ligtendag en Borger (1987) een r e k o n s t r u k t i e gemaakt (Figuur 3) van de k u s t l i j n l i g g i n g i n 0, 800 en 1300
AD.
H i e r u i t zou b l i j k e n dat reeds i n het begin van onze j a a r t e l l i n g de l i g g i n g van
het c e n t r a l e deel van de Hollandse kust een s t a b i e l e i s . Met uitzondering van
de kustboog ten noorden van Bergen (niet weergegeven i n Figuur 3 ) , z i j n ook de
overige veranderingen i n de gehele periode van 0 tot heden, t.w. de terugs c h r i j d i n g e n aan de randen, gering. De kustboog ten noorden van Bergen ondergaat i n de periode van 800 tot 1300 b e l a n g r i j k e veranderingen, waarbij de
w e s t e l i j k e k u s t l i j n p o s i t i e orde 10 km t e r u g s c h r i j d t ( z i e Schoorl, 1973). U i t
de k u s t l i j n r e k o n s t r u k t i e b l i j k t n i e t dat de w a a r s c h i j n l i j k grote hoeveelheid
sediment die hierdoor beschikbaar komt gebruikt wordt (eventueel t i j d e l i j k )
voor kustuitbouw van de Hollandse kust. Veel van het sediment i s waarschijnl i j k door "wash-overs" op het land gezet (Jelgersma, pers. med.).
Met een uitzondering voor het gedrag van de kustboog n o o r d e l i j k van Bergen
moet h i e r melding gemaakt worden van d i s c r e p a n t i e tussen het door de
(Beets en Jelgersma, pers. med.)
RGD
vermoede gedrag van de Hollandse k u s t l i j n van
0 tot 1300 en de bovengenoemde h i s t o r i s c h e r e k o n s t r u k t i e . Op grond van de
geologische k u s t l i j n r e k o n s t r u k t i e voor 3000 BP meent de RGD dat er vele andere
l i g g i n g e n voor 0 AD mogelijk en w a a r s c h i j n l i j k ( e r ) z i j n ; i n ieder geval vermoedt de RGD een grotere dynamiek. Hiernaast kan vermeld worden dat K l i j n
(1981) over de herkomst van het Jonge Duin zand erosie van de Oude Duinen, dus
kustachteruitgang aanneemt. Wiersma (1987, z i e deelrapport 3) daarentegen
-14-
neemt i n d i t verband j u i s t een vooruitgaande l i g g i n g van de LW-lijn aan a l s
gevolg van zeespiegel f l u k t u a t i e s .
Vooralsnog moet i n het huidige kader van Kustgenese de k u s t l i j n l i g g i n g i n het
begin van onze j a a r t e l l i n g tot aan het begin van de Jonge Duinvorming a l s
onzeker worden beschouwd.
Volgens Roep (1984) i s de zandafvoer v i a de Oude Rijnmonding enkele eeuwen BC
gestopt. De bijbehorende d e l t a z a l z i j n gaan eroderen, maar of z i c h i n noordel i j k e en z u i d e l i j k e r i c h t i n g kustuitbouw heeft gemanifesteerd i s onbekend. In
de k u s t l i j n r e k o n s t r u k t i e i s rond 800 AD nog een restant zichtbaar van de Oude
R i j n d e l t a , maar deze i s i n morfologische z i n opgeruimd rond 1300 AD. Dit past
overigens i n de konstateringen dat aan het einde van de l i e eeuw de Oude R i j n
tak
d i c h t s l i b d e en werd afgesneden van de zee door de Jonge Duinvorming i n de
12e eeuw (Jelgersma et a l ,
1970).
Over de d e l t a van de Maas bestaat minder zekerheid; de kaarten van Zagwijn
geven de d e l t a i n de l a t e Middeleeuwen ongewijzigd weer ten opzichte van de
s i t u a t i e i n de Romeinse t i j d .
Voor de periode vanaf 1300 AD worden de h i s t o r i s c h e gegevens a l s meer betrouwbaar geaccepteerd. H i e r b i j mag er vanuit gegaan worden dat sinds deze t i j d de
ontwikkeling van de schone Hollandse kust i n h o o f d l i j n e n gekarakteriseerd wordt
door erosie ten noorden van Bergen en ten zuiden van Noordwijk. Het kustgebied
tussen Castricum en Zandvoort i s min of meer s t a b i e l , althans tussen 1600 en
1750 AD (Ligtendag, 1987).
2.3.2
De Jonge Duinen i n dwarsprofiel
In de periode van de vorming van de Jonge Duinen kunnen globaal drie fasen
onderscheiden worden (Zagwijn, 1984):
Fase I van 1000 - 1180 AD waarin duinen gevormd worden, die sterk mobiel z i j n
i n de z i n dat er een landwaartse opeenvolging van duinenrijen ontstaat door
overstuiving.
Fase I I van 1180 - 1330 AD waarin over de brede lage jonge duingordel vlakke
zones van duinvlakten ontstaan.
Fase I I I van 1330 - 1600 AD waarin - w a a r s c h i j n l i j k gestimuleerd door geschikte
v e g e t a t i e - een aantal hoge duinen wordt gevormd met een paraboolachtig p r o f i e l ,
sterk l i j k e n d op het huidige d u i n p r o f i e l .
-15-
Voorafgaande aan Fase I , aan het einde van de periode van de vorming van de
Oude Duinen, wordt vermoed dat het k u s t p r o f i e l i n dwarsrichting a a n z i e n l i j k
flauwer i s dan tegenwoordig
(Van Straaten, 1965, en Zagwijn, 1986). De aanname
i s dat b i j v o o r b e e l d de onderwaterhelling tot aan de 5 meter d i e p t e l i j n van de
orde 1:200
i s geweest ten opzichte van 1:100
tegenwoordig
langs de Hollandse
kust.
2.3.3
De Jonge Duinformaties langs de kust
De vorming van de Jonge Duinen i s een proces dat langs de gehele
Nederlandse
kust p l a a t s v i n d t . De beginfase voor de w e s t e l i j k e kust wordt geschat (Zagwijn,
1984) op 1000 - 1200 AD waarbij de i n i t i e l e vorming v o o r a l gevoed wordt door
m a t e r i a a l van de onderzeese k u s t h e l l i n g . Voor de F r i e s e eilanden vindt De Jong
(1984) 1200 - 1400 AD a l s beginfase waarbij het echter voor d i t gebied n i e t
d u i d e l i j k i s of voeding vanuit de onderwateroever
2.4
Doorbraken i n Zeeland en
heeft plaatsgevonden.
Noord-Holland
De paleogeografische r e k o n s t r u k t i e door Zagwijn (1986) voor Zeeland laat
globaal
het volgende beeld z i e n . Zeeland i s sinds 3700 BP aan de z e e z i j d e
beschermd door een brede duinstrook, landwaarts waarvan z i c h u i t g e s t r e k t e
veengebieden kunnen vormen. De enige onderbreking wordt gevormd door de loop
van de Schelde, die dan nog de huidige Oosterscheldeloop v o l g t . Ondanks de
z e e s p i e g e l s t i j g i n g en de i n het algemeen voor de Nederlandse kust toenemende
getijdewerking b l i j f t het beeld van Zeeland s t a b i e l gedurende zo'n 2000 j a a r .
Vanaf de Romeinse t i j d (Leenders, 1986) begint de ontwatering en de ontginning
door de mens van de inmiddels ontstane hoogveengebieden. Op dat moment i s het
Schelde estuarium verbonden met het Maas estuarium. Na de Romeinse omstreeks
500 AD wordt de k u s t l i j n van Zeeland op vele plaatsen doorbroken en ontstaat
het estuariene karakter van Zeeland.
Nog tot na de Romeinse t i j d wordt het noordwesten van Nederland, ruwweg tussen
Bergen en het V l i e gekenmerkt door een geprononceerde kustboog, die s l e c h t s op
gen plek, t e r hoogte van het huidige Texel, een g e t i j i n l e t kent. In de Middeleeuwen tussen c i r c a 800 en 1300 AD treedt een b e l a n g r i j k e t e r u g s c h r i j d i n g van
de kust van c i r c a 10 km op i n d i t gebied. Naast de z e e s p i e g e l s t i j g i n g worden
als
oorzaken gezien zowel stormvloeden (t.w. i n 1170 en 1196 AD volgens De
-16-
Mulder, 1984) a l s ontginning van de veengebieden. Met betrekking tot d i t l a a t ste proces c i t e e r t Schoorl (p.39, 1973) Edelman (1974): " P r i n c i p a l i c k die Sint
Olofsche en de Luijnkercksche conversen, die op Wieringen ende Tessel ende op
' t land tussen beijden woonden, want die veel slooten ende diepe vaarten
om-
trent die eilanden ghemaeckt hadden .... waardoor die Noortsee z i j n inganch
ende cracht heeft ghecreghen". Doorbraken l a t e n zien dat de geulen v e e l a l het
bestaande patroon van s l o t e n en vaarten volgden. Aan de doorbraak van de kustboog en de v e r n i e t i g i n g van de veengebieden wordt i n ieder geval bijgedragen
door het patroon van s l o t e n en vaarten, de i n k l i n k i n g van de ontwaterde venen
en de o x i d a t i e van het veen.
2.5
2.5.1
De periode van de vorming van de Oude Duinen
De k u s t l i j n van 5000 - 3000 BP
Gedurende de r e l a t i e f sterke z e e s p i e g e l s t i j g i n g aan het begin van het Holoceen
werd de z u i d e l i j k e Noordzee gevormd waarbij de toenmalige w e s t e l i j k e en noord e l i j k e kustvlakte overstroomde. H i e r b i j was -voorzover bekend- voornamelijk
sprake van t r a n s g r e s s i e . Het kustgedeelte vanaf Zeeland tot het Gat van Bergen
ontwikkelde zich tot een open waddenkust. Echter, i n de periode 5000 - 3000 BP
vormde z i c h aldaar een min of meer gesloten kust, die z i c h ondanks de zeespieg e l s t i j g i n g i n zeewaartse r i c h t i n g u i t b r e i d d e . Er vond regressie p l a a t s .
J u i s t het f e i t dat er een regressie van de zee plaatsvond i n de periode van
5000 - 3000 BP heeft het mogelijk gemaakt een v r i j nauwgezette geologische
rekonstruktie te maken van de k u s t l i g g i n g i n deze periode. Van Straaten (1961)
publiceerde gegevens hieromtrent a l s eerste. De meest recente gegevens z i j n
verzameld i n het RGD-Rapport Kustgenese 1 (Beets et a l , 1987). Omstreeks 3000
BP bevindt de k u s t l i j n ten zuiden van Zandvoort z i c h reeds w e s t e l i j k van de
huidige; h i e r i s de geologische rekonstruktie a l onzeker en wordt hierna prakt i s c h onmogelijk. H i e r b i j i s een b e l a n g r i j k vraagpunt wat de hoofdbeweging
(voor- of achteruitgang) van deze k u s t s e k t i e geweest i s . Ten noorden van Zandvoort l i g t de k u s t l i j n dan nog o o s t e l i j k van de huidige en u i t geologische
gegevens v a l t op te maken dat nog tot enkele eeuwen BC kustvooruitgang i s
opgetreden. Op d i t moment moet gekonkludeerd worden dat vanuit de geologie het
k u s t l i j n g e d r a g van zeg 3000 BP tot 1000 BP slecht bekend i s .
-17-
De k u s t u i t b r e i d i n g van 5000 tot 3000 BP deed z i c h voor i n een 6 t o t 10 km
brede zone. Het komplex bestaat u i t een l a t e r a l e a f w i s s e l i n g van strandwallen
bedekt door duinen, en tussenliggende strandvlakten. De strandwallen manifesteren z i c h a l s min of evenwijdige ruggen (Figuur 4 ) .
Een belangrijke onderbreking van het komplex wordt gevormd door de typerende
d e l t a van de Oude R i j n , waarvan bekend i s dat deze z i c h eerst b i j de aanvang
van het Subboreaal a k t i e f begint u i t te bouwen en vanaf 4500 BP de enige
b e l a n g r i j k e Rijnafvoer wordt. Dat de bijdrage aan de kustvooruitgang van deze
Rijnmonding slechts marginaal, l o k a a l en t i j d e l i j k i s , b l i j k t n i e t alleeen u i t
de vorm van de d e l t a , maar ook u i t de volgende gegevens.
De huidige sedimentaanvoer door de R i j n i s 400.000 m3/jaar, d i t i s althans de
hoeveelheid zandig materiaal die j a a r l i j k s stroomafwaarts Lobith wordt gebaggerd om deze op diepte te houden. Nu i s over deze sedimentaanvoer v66r de
Romeinse t i j d weinig bekend, maar het i s n i e t w a a r s c h i j n l i j k dat deze groter
i s geweest dan tegenwoordig. Enerzijds b l i j k t d i t namelijk n i e t u i t de morfol o g i e van de geulen en de samenstelling van de sedimenten, anderzijds bereikt
de vegetatie i n Europa rond 5000 BP een maximum zodat een minimum aan erosie
w a a r s c h i j n l i j k i s (Beets et a l , 1987). Verder moet een deel van de sedimentl a s t gebruikt z i j n om de benedenloop van de r i v i e r te v u l l e n over een lengte
van t i e n t a l l e n t o t honderden kilometers t e r kompensatie van de effekten van
z e e s p i e g e l s t i j g i n g . B i j afname van de snelheid van deze l a a t s t e b l i j k e n decenn i a tot eeuwen nodig om een nieuw evenwicht te vinden. In de periode 0 t o t
1000 AD stopt de zandafvoer van de R i j n v i a de Oude Rijnmonding, mede ten
gevolge van het ontsaan van het Zeeuwse en Zuid-Hollandse estuarium.
In het globale k u s t l i j n p a t r o o n van de Nederlandse westkust v a l l e n naast de
Oude Rijnmonding nog twee eiementen op. In de eerste plaats i s er de geprononceerde kustboog aan de noordelijke begrenzing van het Zeegat van Bergen, waarvan aangenomen kan worden dat de k u s t l i j n daarvan z i c h minstens 10 km meer
zeewaarts bevond dan van het kustgedeelte tussen R i j s w i j k en Bergen. In de
tweede plaats wijzen de krommingen van de p a l e o k u s t l i j n e n t e r hoogte van Den
Haag ( z i e ook de paleogeografische kaarten van Zagwijn, 1986) op de aanwezigheid van een r i v i e r d e l t a . D i t i s v66r 5000 BP de gekombineerde monding van de
Maas en de R i j n z i c h uitstrekkend van het H a r i n g v l i e t tot Hoek van Holland;
zoals vermeld v e r l a a t de R i j n deze monding maar komt rond 500 AD weer met de
Maasmonding samen.
-18-
Met betrekking tot de r o l van de kustboog ten noorden van Bergen ( i n deze
periode hooguit nog te beschouwen a l s o v e r b l i j f s e l van de Texelspur, een
pleistocene rug) i s de mening (Jelgersma, 1985) dat deze voornamelijk de s e d i mentbron i s geweest die het estuarium van het Gat van Bergen heeft gevuld.
Verder wordt vermoed (Beets, pers. med.)
dat deze kustboog ook sediment aan de
Waddenzee heeft geleverd, maar het i s v r i j zeker dat de kustboog voor de kustontwikkeling van Bergen tot R i j s w i j k geen r o l van betekenis heeft gespeeld
anders dan dat z i j n geprononceerde l i g g i n g noordwaartse k u s t d r i f t v o o r b i j
Alkmaar onmogelijk heeft gemaakt, c.q. bescherming bood tegen
zuidwaartse
k u s t d r i f t ten zuiden van Alkmaar.
Met betrekking tot de r o l van de bovengenoemde gekombineerde Maas/Rijndelta
l i j k t het althans op grond van het k u s t l i j n g e d r a g mogelijk dat deze a l s s e d i mentbron heeft bijgedragen aan de kustvooruitgang i n het gebied ten noorden
van R i j s w i j k .
Dit grootschalige patroon van een scheiding tussen kustdriftsystemen (of
langstransportsystemen) t e r plaatse van het Zeegat van Bergen wordt min of
meer bevestigd door de ook nu nog aanwezige mineralogische samenstelling van
de strand- en
duinzanden.
H i e r u i t kan a f g e l e i d worden dat er een scheiding bestaat tussen de sedimentafkomst n o o r d e l i j k en z u i d e l i j k van Bergen. De n o o r d e l i j k e sedimentprovincie
bestaat voornamelijk u i t zanden van pleistocene oorsprong, t e r w i j l de zuidel i j k e bestaat u i t Rijnzanden die deels i n het P l e i s t o c e e n en deels i n het
Holoceen z i j n afgezet (Eisma, 1968). De Rijnzanden vormen dus een b e l a n g r i j k e
bron voor de vorming van de Oude Duinen en strandwallen, waarbij b l i j k t dat de
pleistocene a f z e t t i n g e n b e l a n g r i j k e r z i j n dan de holocene a f z e t t i n g e n (Eisma,
1968; Roep, 1984).
2*5.2
De strandwallen en Oude Duinen i n dwarsprofiel
Met betrekking tot de h e l l i n g van het dwarsprofiel b i j de aanvang van de kustuitbouw aan het einde van het Atlanticum ( c i r c a 5000 BP) worden we nog steeds
gekonfronteerd met de suggesties van Van Straaten (1965). H i j geeft globaal
een h e l l i n g aan t o t 10 meter waterdiepte van 1:500. Gedurende de c i r c a 2500
hierop volgende jaren van kustuitbouw laat h i j de k u s t h e l l i n g v e r s t e i l e n tot
1:200. D i t zou dan ongeveer de k u s t h e l l i n g geweest moeten z i j n b i j de aanvang
van of t i j d e n s de periode waarin de strandwallen, p l a a t s e l i j k en/of l a t e r
bedekt door de Oude Duinen, z i j n gevormd.
-19-
Figuur 5 i l l u s t r e e r t de uitbouw van de strandwallen i n de periode 5000 - 2000
BP zoals Van Straaten (1965) deze suggereert. De eerste strandwallen b l i j v e n
de zeer flauwe pleistocene ondergrond bedekken, hetgeen moet volgen u i t het
basisveen dat i n de overgang naar de holocene a f z e t t i n g e n i s gevonden. De
l a t e r e strandwallen worden hieroverheen dakpansgewijs uitgebouwd. Beschouwing
van de sedimentbalans
i n dwarsrichting b i j de uitbouw volgens Figuur 5 geeft
aan dat i n het begin van de periode van kustuitbouw
er l a t e r a l e materiaaltoe-
voer moet z i j n geweest; l a t e r -zeg van 4000 t o t 3000 BP- i s deze suggestie
n i e t aanwezig, maar kan wel u i t Figuur 4 b l i j k e n .
Het lopende onderzoek van Van de Valk s t e l t op een b e l a n g r i j k punt de door Van
Straaten gesuggereerde opbouw ter d i s k u s s i e . De aanwijzingen z i j n dat de veronderstelde overstepping van de eerste strandwallen o n w a a r s c h i j n l i j k i s .
Eerder l i j k t het erop dat de dakpansgewijze opbouw z i c h tot aan de pleistocene
ondergrond doorzet. D i t i s b e l a n g r i j k omdat d i t de v e r o n d e r s t e l l i n g van de
o o r s p r o n k e l i j k e k u s t h e l l i n g van 1:500
orde 1:300
op losse schroeven zet. Steilheden van
worden dan w a a r s c h i j n l i j k e r .
U i t de boringen i n het p r o f i e l van Scheveningen tot Voorburg (Figuur 6) geanal y s e e r d door Van Straaten wordt gaande i n v e r t i k a l e r i c h t i n g van een diepte van
10 m naar NAP een vergroving van de sedimentsamenstelling
gevonden van globaal
80 naar 220 micrometer. Gebaseerd op een inmiddels aanvechtbare pollenanalyse
van Zagwijn (1965) nam Van Straaten aan dat de opeenvolging
van de k o r r e l v e r d e -
l i n g e n t i j d l i j n e n waren. Het wordt nu reeeler gevonden de l a a t s t e te beschouwen
a l s facieszones die door de t i j d snijden (Beets, pers. med.); de dakpansgewijze
opbouw die hiermee korrespondeert
i s tevens weergegeven i n Figuur 6.
Ook deze nieuwe i n t e r p r e t a t i e i s i n overeenstemming met het patroon dat - v o l gens de bijdrage aan de hypothese-diskussie door Kroon (deelrapport 2)- b i j
d i s s i p a t i e v e kusten a l s die van Nederland
doorgaans wordt aangetroffen: aan
het oppervlak r e l a t i e f grove zanden i n de strandzone, op globaal 5 m waterdiepte overgaande i n f i j n e r e zanden i n k l u s i e f enige s l i b a f z e t t i n g e n en op grotere diepte (zeg de grenswaterdiepte waarop de golven nog a k t i e f z i j n ) weer
een vergroving.
-20-
HYPOTHESEN KUSTVORMING EN KUSTONTWIKKELING
3
3.1
Inleiding
In de loop van het projekt Kustgenese z i j n er v e r s c h i l l e n d e hypothesen naar
voren gekomen, die gericht z i j n op een v e r k l a r i n g van een of meer s p e c i f i e k e
aspekten van een waargenomen kustontwikkeling of op faktoren en processen die
de grootschalige kustontwikkeling kunnen bepalen of benvloeden. Een overzicht
van a l l e gevonden en gegenereerde hypothesen i s gegeven i n deelrapport 3.
Ten behoeve van d i t Hoofdrapport heeft er een v o o r s e l e k t i e plaatsgevonden, die
beknopt i s beschreven i n paragraaf 3.2. H i e r b i j z i j n de hypothesen op hun essent i e ( i n casu het onderkende systeem of fysische proces) en niet op s p e c i f i e k e
uitwerkingen (verbanden tussen waarnemingen en veronderstelde initie"rende i n vloeden) beschouwd. D i t heeft geresulteerd i n acht hypothesen, die i n d i t hoofdstuk nader z i j n geformuleerd en zo uniform mogelijk t o e g e l i c h t . H i e r b i j i s - i n
navolging van het i n het projekt gevolgde proces van hypothesevorming- vastgehouden aan een i n d e l i n g volgens de v e r s c h i l l e n d e taakgroepen.
De voornaamste doelen van d i t hoofdstuk z i j n :
- het op onderling v e r g e l i j k b a r e wijze b e l i c h t e n van de s p e c i f i e k e aspekten van
de hypothesen;
- het onderbouwen van de hypothesen middels de l i t e r a t u u r i n het algemeen en
middels de l i t e r a t u u r - en q u a n t i f i c e r i n g s - s t u d i e s die ten behoeve van het
Kustgenese projekt z i j n uitgevoerd of daartoe gebruikt kunnen worden;
- het t o e l i c h t e n van sterke en zwakke punten van de hypothesen.
B i j het onderbouwen, beoordelen en t o e l i c h t e n van de hypothesen wordt voorzover
mogelijk de ISO benadering gehanteerd om de s p e c i f i e k e aspekten te onderscheiden, i n de volgorde:
- Waargenomen kustontwikkeling (OUTPUT);
- Het proces van kustontwikkeling (SYSTEEM);
- U i t g a n g s s i t u a t i e en externe invloeden (INPUT).
Er wordt r e l a t i e f groot belang gehecht aan het onderkennen van deze d r i e aspekten
i n een hypothese omdat b i j het ontbreken hiervan de l a t e r e beoordeling van
een hypothese (Hoofdstuk 4) m o e i l i j k of onmogelijk wordt.
-21-
Met betrekking t o t de plaatsaanduidingen i s er vooral behoefte aan deflnltles
van de v e r s c h i l l e n d e zones i n de r i c h t i n g loodrecht op de kust. Aangezien de
v e r s c h i l l e n d e d i s c i p l i n e s niet bepaald eenduidig z i j n i n de d e f i n i t i e s , i s
h i e r gekozen voor een d e f i n i e r i n g die vanuit deze studie p r a k t i s c h wordt
geacht ( z i e schets). D i t betekent een v r i j grove i n d e l i n g , d i e het d i c h t s t
l i g t b i j de E n g e l s t a l i g e geomorfologische l i t e r a t u u r .
dunes
(duinen)
Schets 2
3.2
MHW
^ nearshore
(brekerbodcm)
5-7 m
^
15-25 m
, inner
shoreface
(onderzeese
oever)
shelf
(zeebodem)
Aanduiding van kustzones i n dwarsrichting.
Voorselektie hypothesen
Ten behoeve van de formulering en t o e t s i n g van de hypothesen i n d i t rapport
heeft een v o o r s e l e k t i e plaatsgevonden, zodat de h i e r gepresenteerde
hypothesen
qua karakter en onderscheiden aspekten v e r g e l i j k b a a r z i j n .
Hiertoe z i j n de kustvormende systemen ( s t e l s e l s van processen) grofweg ingedeeld i n dwarstransport en langstransport. Verder z i j n de externe, aansturende
randvoorwaarden
gegroepeerd i n :
- zeespiegelniveau;
- g e t i j klimaat;
- g o l f - en windklimaat;
- menselijke invloeden.
Voor ieder van de d r i e t i j d s c h a l e n door de Taakgroepen beschouwd z i j n de opges t e l d e hypothesen zodanig geherformuleerd dat z i j kunnen worden beschreven
middels een kombinatie van bovengenoemde kustvormende systemen en externe
randvoorwaarden.
Alvorens d i t nader toe te l i c h t e n , wordt nog het volgende
opgemerkt ten aanzien van de r o l van de s t i j g i n g van de zeespiegel.
-22-
Een centraal element i n het proces van kustvorming en kustontwikkeling wordt
gevormd door de r e l a t i e v e z e e s p i e g e l s t i j g i n g , die bestaat u i t v e r s c h i l l e n d e
komponenten, waaronder de g l a c i o - e u s t a t i s c h e s t i j g i n g en de s t i j g i n g door
tektonische bodemdaling (Deelrapport 3). Zeker i n het Vroeg-Holoceen i s deze
z e e s p i e g e l s t i j g i n g d u i d e l i j k verantwoordelijk voor kustachteruitgang door
transgressie van de zee over de door het Pleistoceen bepaalde topografie. Ook
heden ten dage kan de z e e s p i e g e l s t i j g i n g nog verantwoordelijk worden gehouden
voor een aandeel i n de kustachteruitgang. D i t l i g t echter zo voor de hand dat
een e x p l i c i e t e hypothese i n deze z i n achterwege i s gelaten. De gestelde hypothesen z i j n j u i s t bedoeld om een v e r k l a r i n g te geven van a f w i j k i n g van het
patroon van uniforme t r a n s g r e s s i e . Verder z i j n er door d i f f e r e n t i e l e tektoniek
w e l l i c h t langs de Nederlandse kust enige v e r s c h i l l e n i n r e l a t i e v e zeespiegelbeweging opgetreden. In het huidige stadium i s het echter r e e e l deze v e r s c h i l len buiten beschouwing te l a t e n en wordt verder s l e c h t s gesproken van - g e l i j k
veronderstelde- z e e s p i e g e l s t i j g i n g voor de t o t a l e Nederlandse kust.
Op de t i j d s c h a a l van 7500 jaar kunnen v a r i a t i e s i n a l l e randvoorwaarden, afgez i e n van menselijke invloeden, van belang z i j n geweest voor de kustontwikkel i n g . Zowel langs- a l s dwarstransport l i j k e n een r o l te kunnen hebben gespeeld.
De v o o r s e l e k t i e l e v e r t dan a l s hypothesen:
- Hypothese 5000-1: dwarstransport beinvloed door veranderingen i n zeespiegelniveau en g o l f - en windklimaat;
- Hypothese 5000-2: langstransport door met name g o l f k l i m a a t ;
- Hypothese 5000-3: langs- en dwarstransport spelen een r o l b i j de overgang van
een open naar een gesloten kust a l s de g e t i j s l a g afneemt.
Op de t i j d s c h a a l van 1000 jaar wordt de verandering van de g e t i j s l a g n i e t van
belang geacht. Dwars- en langstransporten kunnen beiden een r o l gespeeld hebben
onder diverse randvoorwaarden:
- Hypothese 1000-1: dwarstransport beinvloed door veranderingen i n g o l f - en
windklimaat ( a l s gevolg van bv. klimatologische veranderingen);
- Hypothese 1000-2: dwarstransport beinvloed door veranderingen i n de s t i j g i n g
van het zeespiegel;
- Hypothese 1000-3: menselijke invloeden van overwegend belang.
-23-
Op de t i j d s c h a a l van 150 jaar spelen veranderingen i n het zeespiegelniveau en
menselijke ingrepen geen overwegende r o l . De g e t i j a m p l i t u d e i s i n deze periode
weliswaar aan veranderingen onderhevig; maar de invloed ervan op het zandtransport i s echter nog n i e t bekend. V a r i a t i e s i n de kustontwikkeling z i j n dus
h o o f d z a k e l i j k terug te voeren op v a r i a t i e s i n wind- en g o l f k l i m a a t . Dit heeft
zowel invloed op langs- a l s dwarstransport. Dat langstransport op deze t i j d schaal een r o l speelt i s algemeen geaccepteerd; een hypothese die enkel dwarstransport b e s c h r i j f t i s dan ook n i e t geformuleerd. Wel een hypothese waarin de
kombinatie van langs- en dwarstransport wordt aangenomen en een waarin a l l e e n
langstransport wordt beschreven.
Op deze wijze i s een set hypothesen verkregen die op een v e r g e l i j k b a r e wijze
gepresenteerd kunnen worden.
3.3
3.3.1
Hypothese 100-1: 2DH-uitwisseling nearshore-inner shelf
Formulering
tontwi
H22E£222222_lS22
e
in
!sk .-'- § (OUTPUT) :
Gezien op een lengteschaal van 10 kilometer i s de Hollandse kust van Hoek van
Holland tot Den Helder de afgelopen eeuwen konkaaf van vorm. De autonome ontw i k k e l i n g van deze kust op een t i j d s c h a a l van vele dekaden i s er een van k u s t vooruitgang i n het middendeel
(van Scheveningen
t o t Bergen) en van kustachter-
uitgang aan de randen. De z u i d e l i j k e rand wordt gevormd door de sinds 1870
met
havenhoofden beschermde Rijnmonding, waarvan het gedrag n i e t meer autonoom i s
maar door menselijke invloed wordt bepaald. De n o o r d e l i j k e rand bestaat u i t
het Zeegat van Texel, dat een b e l a n g r i j k e g e t i j - i n l a a t i s voor de Waddenzee en
een geprononceerde d e l t a aan de zeewaartse z i j d e heeft.
Op v e r s c h i l l e n d e t i j d s c h a l e n i s er v i a de onderzeese oever (shoreface) een
kustwaartse en een zeewaartse u i t w i s s e l i n g (diabathic exchange) van
sediment
tussen de nearshore (strand en brandingszone) en de inner s h e l f . Hiernaast
kennen zowel de nearshore a l s de lower shoreface c.q. inner shelf l a n g s t r a n sport processen waardoor er sprake kan z i j n van i n het h o r i z o n t a l e vlak tweedimensionale u i t w i s s e l i n g van sediment.
-24-
B i j afwezigheid van z e e s p i e g e l s t i j g i n g en van hydrodynamische en
geomorfolo-
gische v a r i a t i e s i n l a n g s r i c h t i n g z a l er een zeker dynamisch evenwicht kunnen
ontstaan. De aanwezige v a r i a t i e s echter verstoren het evenwicht zodat netto
v e r s c h i l l e n ontstaan tussen transportstromen dwars op de kust.
Hi^S^^Sssituatie_en
externe_invloeden_(INPUT):
Vanaf 1843 i s de gemiddelde l i g g i n g van de k u s t l i j n v r i j nauwkeurig bekend.
Het p r o f i e l van de gehele kust daarentegen i s slechts bekend sinds 1964,
ter-
w i j l de f e i t e l i j k e kennis van de geomorfologie van inner shelf en shoreface
nog k o r t e r bekend i s . D i t betekent dat ten aanzien van de
geomorfologische
u i t g a n g s s i t u a t i e s l e c h t s veronderstellingen kunnen worden gedaan.
De recente waarnemingen l e r e n dat op de onderzeese oever langs de
Nederlandse
kust i n langs- en dwarsrichting v a r i a t i e s z i j n te vinden van zowel de hydrodynamische a l s van de geomorfologische
3.3.2
omstandigheden.
Toelichting
Sinds 1843 z i j n j a a r l i j k s de p o s i t i e van de duinvoet, de hoogwaterlijn en de
l a a g w a t e r l i j n g e r e g i s t r e e r d . Een v e r g e l i j k i n g van het h i e r u i t g e d e s t i l l e e r d e
k u s t l i j n g e d r a g gemiddeld over r e s p e k t i e v e l i j k 10 en 100 jaar geeft aan dat er
weliswaar v a r i a t i e s optreden op de t i j d s c h a a l van 10 jaar, maar dat het grootschalige autonome beeld een konstante trend vertoont. Volgens Kohsiek (1986)
i s het globale beeld voor de gemiddelde l a a g w a t e r l i j n over de periode
1885-
1985 a l s v o l g t . Tussen Den Helder en Callantsoog treedt een achteruitgang op
van 1,5 m/jaar, tussen Bergen en Scheveningen een vooruitgang van 0,4 m/jaar
en tussen Scheveningen en Ter Heijde weer een achteruitgang van 0,5 m/jaar.
Naar de d u i n v o e t p o s i t i e bezien i s er i n t e g r a a l evenveel v e r l i e s a l s winst aan
landoppervlakte langs de Hollandse kust.
Echter, u i t de gegevens van kustvooruitgang en -achteruitgang kunnen niet zonder
meer konklusies getrokken worden over de sedimentbalans
i n gebieden die z i c h i n
dwarsrichting u i t s t r e k k e n van de duinen t o t en met de onderzeese oever. U i t een
eerste analyse van de Jarkus profielbestanden (Kohsiek, 1986) b l i j k t b i j v o o r beeld dat i n t e g r a a l langs de Hollandse kust de nearshore aktieve wig (tot 5 a
3
7 m diepte) globaal 2 miljoen m
3
zand per jaar v e r l i e s t (waarvan naar schat3
t i n g een 1/2 miljoen m /jaar aan duinvorming) en 1 miljoen m
zand per jaar
wint. Verder wordt u i t deze eerste analyse de v o o r z i c h t i g e konklusie getrokken
dat de onderzeese oever (dieper dan 5 S 7 m) van de gehele Nederlandse kust
3
door v e r s t e i l i n g globaal 2 miljoen m
per jaar v e r l i e s t .
Met betrekking tot het proces van kustontwikkeling wordt het volgende
systeem
verondersteld.
Geintegreerd langs de Hollandse kust i s de t o t a l e hoeveelheid sediment
aanwezig
i n duinen, nearshore, shoreface en inner shelf en rekening houdend met v e r l i e s
of winst aan de n o o r d e l i j k e en z u i d e l i j k e begrenzingen van d i t gebied konstant
i n de t i j d . Het gedrag van de randen i s v r i j w e l onafhankelijk van de processen
langs de konkave kust en wordt door menselijk handelen en/of autonoom bepaald.
In dwarsrichting i s het kustsysteem p r a k t i s c h gesproken gesloten waarbij de
aktieve zone z i c h tot en met de shelf u i t s t r e k t (15 - 30 m waterdiepte). In
dwarsrichting gezien worden twee t i j d s c h a l e n onderscheiden b i j het proces van
sediment-uitwisseling: t.w. een snel responsie proces gekoppeld aan stormkond i t i e s (met overwegend golfgeinduceerde effekten) en langzaam responsie proces
gekoppeld aan jaargemiddelde k o n d i t i e s (met een kombinatie van g o l f - , wind- en
getij-geinduceerde e f f e k t e n ) . In het algemeen i s de opvatting dat het s n e l l e ,
maar weinig frequente storm proces sediment naar de inner shelf voert, en dat
het langzame, hoog frequente gemiddelde
( d a g e l i j k s e ) proces sediment naar de
nearshore voert. Door de aanwezigheid van z e e s p i e g e l s t i j g i n g en van hydrodynamische en geomorfologische v a r i a t i e s i n l a n g s r i c h t i n g wordt een p o t e n t i e e l
dynamisch evenwicht verstoord, zodat netto v e r s c h i l l e n ontstaan tussen transportstromen dwars op de kust.
De langstransport v a r i a t i e s kunnen onderscheiden worden i n v a r i a t i e s i n de
nearshore zone die vooral door g o l f - a a n d r i j v i n g worden gedomineerd en v a r i a t i e s i n de shoreface zone die vooral door getijde-werking worden
gedomineerd.
Onze geomorfologische kennis (Wiersma en Van Alphen, 1987) van de onderzeese
oever en de zeebodem voor de Hollandse kust i s gebaseerd op recente waarnemingen. Het ontbreken van een beeld i n de t i j d i s een handicap, maar op grond
van deze kennis b l i j k t d u i d e l i j k dat i n l a n g s r i c h t i n g de onderzeese oever en
de zeebodem een v a r i a t i e aan sedimentformaties vertoont. D i t maakt aannemelijk
dat de ontwikkeling van de kust voorzover z i j beinvloed wordt door de "diabat h i c exchange" i n l a n g s r i c h t i n g v e r s c h i l l e n z a l vertonen.
-26-
3.4
3.4.1
Hypothese 100-2: Langstransport In nearshore zone
Formulering
ton
w
H22E§2225.22_!£22 t ikkeling (OUTPUT):
Gezien op een lengteschaal van 10 kilometer i s de Hollandse kust van Hoek van
Holland tot Den Helder de afgelopen eeuwen konkaaf van vorm. De autonome ontw i k k e l i n g van deze kust op een t i j d s c h a a l van vele dekaden i s er een van kustvooruitgang i n het middendeel (van Scheveningen tot Bergen) en van kustachteruitgang aan de randen. De z u i d e l i j k e rand wordt gevormd door de sinds 1870
met
havenhoofden beschermde Rijnmonding, waarvan het gedrag n i e t meer autonoom i s
maar door menselijke invloed wordt bepaald. De noordelijke rand bestaat u i t
het Zeegat van Texel, dat een belangrijke g e t i j - i n l a a t i s voor de Waddenzee en
een geprononceerde
d e l t a aan de zeewaartse z i j d e heeft.
2£E_EE2£££_X2D_^25£22!:Wi^£ii2S {SYSTEEM}:
In dwarsrichting bestaat een zo goed a l s gesloten kustsysteem waarbij de aktieve
zone z i c h tot de nearshore beperkt (5 - 7 m waterdiepte). Het z i j n primair de
gradienten i n l a n g s r i c h t i n g van de g o l f - en secundair die van de getijde-gedreven sedimenttransporten die verantwoordelijk z i j n voor een voor- of a c h t e r u i t gang van de kust. Hiernaast dient rekening te worden gehouden met v e r l i e s of
winst van sediment aan de noord- en zuidrand.
vl
de
yi£S22S22iE22Ei2_22_2^H2E22_i2 22 2 (INPUT):
Vanaf 1843 i s de gemiddelde l i g g i n g van de k u s t l i j n v r i j nauwkeurig bekend. Het
k u s t p r o f i e l daarentegen i s slechts bekend sinds 1964, zodat de o p s t e l l i n g van
een sedimentbalans voor de kustzone over de l a a t s t e eeuwen gebaseerd moet z i j n
op de k u s t l i g g i n g en veronderstellingen over het k u s t p r o f i e l .
Voor de sedimentbalans i s het verder van belang het v e r l i e s aan de noord- en
zuidrand te kennen. Een v e r l i e s aan beide randen i s w a a r s c h i j n l i j k ; de grootte
hiervan en het verloop i n de t i j d z i j n binnen r e d e l i j k e marges te schatten.
-27-
3.4.2
Toelichting
Aan de b e s c h r i j v i n g van de k u s t l i j n o n t w i k k e l i n g van de Hollandse kust a l s
gegeven b i j de voorgaande hypothese kan h i e r a l s relevant nog het volgende
worden toegevoegd.
De konkave kustboog tussen Den Helder en Ter Heyde vertoont i n de h i e r beschouwde periode (zeg vanaf c i r c a 1850 AD) a l s autonoom gedrag de typerende
neiging tot strekken bekend van vele kustbogen i n v e r g e l i j k b a r e
omstandigheden.
Vooral aan de n o o r d e l i j k e begrenzing van het gebied gevormd door het Zeegat van
Texel wordt sediment onttrokken door de zandhonger van de Waddenzee (een gevolg
van de r e l a t i e v e z e e s p i e g e l s t i j g i n g ) en de opslag i n de b u i t e n d e l t a .
Met betrekking tot het proces van kustontwikkeling wordt het volgende systeem
verondersteld.
Geintegreerd langs de Hollandse kust i s de t o t a l e hoeveelheid sediment aanwezig
i n duinen en nearshore en rekening houdend met v e r l i e s of winst aan de noord- en
zuidrand b i j benadering konstant i n de t i j d . Het gedrag van de randen i s v r i j w e l
onafhankelijk van de processen langs de konkave kust en wordt door menselijk
handelen en/of autonoom bepaald.
In dwarsrichting i s het kustsysteem zo goed a l s gesloten waarbij de aktieve zone
z i c h tot de nearshore beperkt ( t o t c i r c a 7 m waterdiepte); hiernaast wordt imp l i c i e t verondersteld dat het sediment i n de kustzone b i j z e e s p i e g e l s t i j g i n g i n
deze kustzone besloten b l i j f t .
In l a n g s r i c h t i n g z i j n het de gradienten van primair de g o l f - en secundair de
getijde-gedreven sediment transporten die verantwoordelijk z i j n voor een herverd e l i n g . Deze herverdeling i s b i j een golfklimaat zonder d u i d e l i j k e r i c h t i n g s d o minantie ten opzichte van de kustnormaal verantwoordelijk voor een kontinue
afname van de kromming.
Een eerste quasi-kwantitatieve uitwerking van d i t langstransport koncept voor de
Hollandse kust i s gegeven door Edelman en Eggink (1962). Overigens hebben z i j
tevens de kustzone van het Marsdiep tot het Bornediep (dus Texel tot en met
T e r s c h e l l i n g ) b i j hun beschouwingen
betrokken. Z i j konkluderen u i t hun bereke-
ningen voor een geidealiseerde konkave, r e s p e k t i e v e l i j k konvexe kust dat -zowel
-28-
voor g o l f r i c h t i n g e n u i t het westen als u i t het noordwesten- de Hollandse kust
moet aanzanden en de Waddenkust moet eroderen.
Meest recent z i j n de uitwerkingen van Bakker en Smit (1987). Z i j simuleren op
geschematiseerde
wijze het k u s t l i j n g e d r a g over de l a a t s t e eeuw tamelijk goed
met de g e n i i j n t h e o r i e toegepast op een o o r s p r o n k e l i j k parabolische kustvorm,
3
waarbij aan de z u i d e l i j k e rand 225.000 m /jaar en aan de n o o r d e l i j k e rand
3
700.000 m /jaar wordt onttrokken. De gevonden waarde van de ijkparameter, de
zogenaamde kustkonstante, heeft een r e a l i s t i s c h e waarde. A l s b e g i n t i j d s t i p van
de ongestoorde paraboolkustvorm wordt c i r c a 540 AD gevonden.
Aan de i n p u t z i j d e l i j k t b i j deze hypothese vooral van belang hoe groot het s e d i mentverlies i s aan de randen. Zoals gezegd, een v e r l i e s aan beide randen i s
w a a r s c h i j n l i j k , waarvan de grootte en het verloop i n de t i j d z i j n te schatten.
3.5
3.5.1
Hypothese 1000-1: U i t w i s s e l i n g nearshore-inner shelf
Formulering
H§§E£22°222_kyst^ntwiJtkeling (OUTPUT):
Na de periode van algemene kustuitbouw en Oude Duinvorming langs de Hollandse
kust i n het Subboreaal treedt i n het z u i d e l i j k e deel sinds c i r c a 3000 BP en i n
het n o o r d e l i j k e deel sinds c i r c a 2000 BP weer g e l e i d e l i j k a c h t e r u i t s c h r i j d i n g
op zonder wezenlijke aantasting van de gevormde gordel van Oude Duinen. Voorzover bekend z i j n er geen opvallende hydrodynamische of morfologische w i j z i gingen tot na de Romeinse t i j d . Dan treedt een opmerkelijke periode i n van
enerzijds a a n z i e n l i j k e , p l a a t s e l i j k e kusterosie ( i n k l u s i e f v e r s t e i l i n g van de
onderzeese oever) en anderzijds de vorming van r e l a t i e f hoge Jonge Duinen.
ontw
5£E_£E2££:i_Z£2_!S25i i
kkeliri
s (SYSTEEM):
Omstreeks 1000 AD i s er een verandering opgetreden i n de sediment u i t w i s s e l i n g
tussen inner shelf en nearshore. De sedimenttoevoer
nig vergroot dat er een zandoverschot
naar de nearshore i s zoda-
i s ontstaan, waaruit de Jonge Duinen
z i c h hebben kunnen vormen. Het sedimentaanbod wordt vooral gevonden i n het
proces van v e r s t e i l i n g en verdieping van de onderzeese oever, waarbij lokale
kusterosie wordt gesuggereerd
a l s extra bron voor sediment.
U i t g a n g s s i t u a t i e en externe invloeden (INPUT):
De verhoogde u i t w i s s e l i n g van sediment tussen vooroever en kust wordt toegeschreven aan k l i m a a t s w i j z i g i n g . B i j een zandoverschot i n de strandzone zorgt
het
windgedreven transport voor duinvorming. Opgemerkt kan nog worden dat er
mogelijk sprake was (Wiersma en Van Alphen, 1987) van a a n z i e n l i j k e sedimentruggen op de onderzeese oever (shoreface connected r i d g e s ) .
3.5.2
Toelichting
Tijdens de periode van kustuitbouw i n de eerste h e l f t van het Subboreaal - a l s
verderop geschetst b i j "de 5000 hypothesen"- z i j n de Oude Duinen gevormd. De
ontwikkeling van deze Oude Duinen, d i e z i c h kenmerken door r e l a t i e v e laagheid
(< 10 m), duurde i n ieder geval t o t enkele eeuwen voor het begin van onze
j a a r t e l l i n g . Vermoed wordt (Zagwijn, 1986) dat de k u s t l i j n toen v e e l a l op
enige afstand l a g ten westen van de tegenwoordige k u s t l i j n . In het algemeen
zal
vanaf 2000 BP een algemeen patroon van r e l a t i e f bescheiden k u s t a c h t e r u i t -
gang z i j n opgetreden i n het gebied tussen R i j s w i j k en Bergen.
Een bijzondere ontwikkeling trad nu eerst i n na de Romeinse t i j d met a l s kenmerken l o k a a l a a n z i e n l i j k e k u s t e r o s i e , verdieping van de onderzeese oever en
de vorming van de zogenaamde Jonge Duinen. Deze l a a t s t e worden i n fasen gevormd ( z i e 2.3.2).
Ten aanzien van de processen van kustontwikkeling d i e g e l e i d hebben t o t enerz i j d s Oude Duinvorming en anderzijds Jonge Duinvorming bestaat b i j de onderhavige hypothese geen e s s e n t i e e l v e r s c h i l . I n beide gevallen wordt het volgende
proces verantwoordelijk geacht.
Als
gevolg van verander(en)de meteorologische en/of hydrodynamische omstandig-
heden i s er een - i n de t i j d gezien v e r s t e r k t e - u i t w i s s e l i n g van sediment van
de inner shelf of shoreface naar de nearshore. D i t zandoverschot i n de nearshore wordt door e o l i s c h e invloed aan de duinen toegevoegd, d i e z i c h b i j afwez i g h e i d van vegetatie u i t b r e i d e n danwel b i j geschikte vegetatie ophogen.
B e l a n g r i j k i s dat voorafgaand aan of t i j d e n s de v e r s c h i l l e n d e fasen van de
Jonge Duinvorming de meteorologische en/of hydrodynamische omstandigheden z i c h
a a n z i e n l i j k moeten hebben gewijzigd om een a a n l e i d i n g te vinden voor een v e r snelde toevoer van sediment naar het strand en om de ook nu nog aanwezige,
v e e l s t e i l e r e onderzeese h e l l i n g van de shoreface te kunnen verklaren.
-30-
Elementen u i t bovenstaande procesbeschrijving van de Jonge Duinvorming worden
min of meer gevonden i n Jelgersma et a l (1970), Roep (1984), Zagwijn (1986) en
deelrapport 3.
Aanwijzingen voor klimatologische f l u k t u a t i e s z i j n onderzocht door K l i j n
(1981). Z i j n studie geeft aan dat de Jonge Duinvorming vooral i s opgetreden
t i j d e n s overgangen tussen klimatologische extremen, samenvallend met perioden
van versnelde z e e s p i e g e l s t i j g i n g . De i m p l i c i e t e gedachte zou dan moeten z i j n
dat door het t i j d e l i j k wegvallen van extreme stormkondities het trage responsieproces van sedimenttoevoer over de shoreface door golfwerking de overhand
k r i j g t . De door de z e e s p i e g e l s t i j g i n g versterkte transgressie bevordert het
proces van het landinwaarts verstuiven van het zandoverschot aan het strand.
3.6
3.6.1
Hypothese 1000-2: F l u k t u a t i e s zeespiegel
Formulering
Waargeinomen._kustontw^kkelinj>
(OUTPUT):
Na de periode van algemene kustuitbouw en Oude Duinvorming langs de Hollandse
kust i n het Subboreaal treedt i n het z u i d e l i j k e deel sinds c i r c a 3000 BP en i n
het noordelijke deel sinds c i r c a 2000 BP weer g e l e i d e l i j k a c h t e r u i t s c h r l j d i n g
op zonder wezenlijke aantasting van de gevormde gordel van de oude strandwallen. Voorzover bekend z i j n er geen opvallende hydrodynamische
of morfologische
w i j z i g i n g e n tot na de Romeinse t i j d . Dan treedt een opmerkelijke periode i n
van enerzijds a a n z i e n l i j k e , p l a a t s e l i j k e kusterosie ( i n k l u s i e f v e r s t e i l i n g van
de onderzeese oever) en anderzijds de vorming van r e l a t i e f hoge Jonge Duinen.
s
32E_EE2E2 ._X22_k22£ontwikkeling (SYSTEEM):
F l u k t u a t i e s i n de over vele dekaden gemiddelde zeespiegelstand dan wel i n de
snelheid van de z e e s p i e g e l s t i j g i n g beinvloeden het gedrag van de grens zeeland, met name voor wat b e t r e f t de duinvorming i n de kustzone.
Zowel een versnelde z e e s p i e g e l s t i j g i n g a l s een daling van de zeespiegelstand
worden i n verband gebracht met duinvorming. B i j een daling van de zeespiegelstand ontstaat een r e l a t i e f flauwe s t r a n d h e l l i n g die een bron voor duinvorming
biedt v i a wind-gedreven sedimenttransport. B i j een versnelde z e e s p i e g e l s t i j ging tast duinafslag de duinvegetatie aan en v i a overstuiving treedt secundaire duinvorming op.
-31-
Uitgangssituatie_en_externe invloeden_(INPUT):
Uit
een rekonstruktie van het klimaat over de periode c i r c a 800 AD tot heden
worden aanwijzingen gevonden voor v a r i a t i e van de snelheid van z e e s p i e g e l s t i j ging en, z i j het minder d u i d e l i j k , aanwijzingen voor v a r i a t i e s i n de zeespiegelstand.
3.6.2
Toelichting
Aan de b e s c h r i j v i n g van de vorming van de Jonge Duinen na de Romeinse t i j d
(overigens niet a l l e e n i n het kustgedeelte van R i j s w i j k tot Bergen maar ook
z u i d e l i j k en n o o r d e l i j k hiervan) a l s gegeven b i j de voorgaande hypothese (par.
3.4.2) kan h i e r a l s relevant nog het volgende worden opgemerkt. Het proces van
duinvorming i n de periode na 1000 AD ging gepaard met een opmerkelijke verdieping van de onderzeese oever. A l s gevolg hiervan v e r s t e i l d e volgens bv. Van
JJ.
Straaten (1961) de k u s t h e l l i n g van orde 1:200 tot de huidige van orde 1:100.
Het proces van met name duinvorming wordt verklaard u i t ofwel een versnelde
z e e s p i e g e l s t i j g i n g danwel een d a l i n g van de zeespiegelstand. B i j een daling
van de zeespiegelstand ontstaat behalve een strandvlakte een r e l a t i e f flauw
p r o f i e l , die beiden een bron van zand voor duinvorming bieden (deelrapport 3 ) .
B i j een versnelde z e e s p i e g e l s t i j g i n g tast duinafslag de duinvegetatie aan en
via
overstuiving treedt secundaire duinvorming op (bv. K l i j n , 1981). B i j deze
tweede suggestie voor het procesverloop kan de k r i t i s c h e kanttekening geplaatst
worden dat er dan ook sprake i s van zandverlies. De eerste suggestie wordt
vanuit de proceskant gezien meer w a a r s c h i j n l i j k geacht.
Afgezien van de vraag hoe het proces van duinvorming precies i s verlopen, i s
de beantwoording van de volgende vraag van fundamenteel belang. Z i j n de veronderstelde f l u k t u a t i e s van de zeespiegel r e l a t i e f zo lang geweest dat het veronderstelde proces het gedrag van de onderzeese oever kon benvloeden? U i t een
rekonstruktie van het klimaat over de periode c i r c a 800 AD tot heden worden
inderdaad aanwijzingen gevonden voor langschalige ( c i r c a 200 jaar) v a r i a t i e s .
Ook i s het aannemelijk dat deze verantwoordelijk z i j n voor v a r i a t i e s i n de
snelheid van z e e s p i e g e l s t i j g i n g ( K l i j n , 1981), maar of d i t ook geldt voor var i a t i e s i n de zeespiegelstand b l i j f t nog een vraag.
-32-
3.7
3.7.1
Hypothese 1000-3: Menselijke invloed
Formulering
k
k
e
1
UT
^SSES£S°5£2_^22E22£5fi . . . i2§_l2 £UT):
Rond het begin van onze j a a r t e l l i n g bevinden z i c h i n Zeeland en de Kop
Noord-Holland
van
u i t g e s t r e k t e hoogveengebieden d i r e k t achter een v r i j gesloten
kust met Oude Duinen. In de periode 500 - 1200 AD verandert het gesloten karakter r e l a t i e f s n e l i n een open karakter door vergroting en u i t b r e i d i n g van
de zeegaten, waarbij de hoogveengebieden a a n z i e n l i j k worden aangetast. De
van Noord-Holland
Kop
s c h r i j d t ver terug en i n Zeeland ontstaan natte kleigebieden.
De Hollandse kust daarentegen vertoont vanaf het begin van onze j a a r t e l l i n g een
opvallend s t a b i e l gedrag.
twi
i
92£_E£2222_Y22_^22£22 ^2± 2£_l
SYSTEEM
)
:
Via een r e l a t i e f gering aantal zeegaten heeft de Noordzee toegang gehad tot de
gebieden achter de duinen. Het geulensysteem inlands was beperkt van omvang en
oppervlak. Echter door ontginning van de hogere veengronden i n de vroege Middeleeuwen moeten e s t u a r i a van omvang z i j n ontstaan. D i t heeft g e l e i d tot een
vergroting van het kombergend oppervlak en daarmee tot vergroting en u i t b r e i ding van de zeegaten. Vanaf de dertiende eeuw i s de duinstrook van de Hollandse
kust bewust door de mens gereguleerd.
I
Hi£S22S22i£22li2_22_25£2E22_i2Yi222'22_i NPyT):
Volgens de paleogeografische rekonstruktie van Zagwijn (1986) hadden de veengebieden i n Zeeland en de Kop van Noord-Holland
z i c h rond het begin van onze
j a a r t e l l i n g ontwikkeld tot u i t g e s t r e k t e hoogveengebieden d i r e k t achter de Oude
Duinen. Ontginning van deze gebieden i n de eeuwen daarna i s w a a r s c h i j n l i j k .
3.7.2
Toelichting
De paleogeografische rekonstruktie door Zagwijn (1986) laat z i e n dat
Zeeland
sinds 3700 BP aan de zeezijde beschermd wordt door een brede duinstrook, landwaarts waarvan z i c h u i t g e s t r e k t e veengebieden kunnen vormen. De enige onderbreking wordt gevormd door de loop van de Schelde, die dan nog de huidige
terscheldeloop v o l g t . Ondanks de z e e s p i e g e l s t i j g i n g b l i j f t het beeld van
land s t a b i e l gedurende zo'n 2000 jaar.
OosZee-
-33-
Tot i n de Romeinse t i j d bestaat tussen Bergen en het V l i e een geprononceerde
kustboog, die s l e c h t s op een plek een g e t i j i n l e t kent. In de vroege Middeleeuwen zeg van 1000 - 1300 AD treedt een b e l a n g r i j k e kustachteruitgang op van
c i r c a 10 km op i n d i t gebied.
Het veronderstelde proces achter deze doorbraken wordt gedacht voornamelijk
door menselijk handelen te z i j n ingezet. In en na de Romeinse t i j d en i n de
vroege Middeleeuwen bevordert de mens de ontwatering van de inmiddels hoogveengebieden door de aanleg van ontwateringsgeulen. De afgraving, i n k l i n k i n g
en o x i d a t i e van het veen verlagen het maaiveld a a n z i e n l i j k waardoor de zee op
zeker moment makkelijk moet hebben kunnen doordringen, geholpen door het geulenpatroon.
In Zeeland wordt bovendien het Schelde estuarium verbonden met het Maas estuarium. Mede a l s gevolg hiervan wordt de k u s t l i j n van Zeeland op vele plaatsen
doorbroken en ontstaat het estuariene karakter van Zeeland ( z i e o.a.
Leenders,
1986).
In Noord-Holland wordt een hogere stormvloedfrequentie a l s mede-oorzaak gezien.
De Mulder (1984) noemt de stormvloeden van 1170 en 1196 AD, die l i j k e n te v a l len
i n de periode van een vermoed verhoogd stormklimaat (Lamb, 1980, en K l i j n ,
1981).
De h i s t o r i s c h e aanwijzingen ( l i t Borger c s . ) l i j k e n v r i j d u i d e l i j k i n de
r i c h t i n g te wljzen van het belang van het menselijk handelen b i j de
beschreven
doorbraken. Nog d u i d e l i j k e r geldt d i t ten aanzien van de regulerende maatregelen
die door de mens z i j n genomen b i j het beheer van de Hollandse kust (deel-
rapport 3). H i e r u i t kan gekonkludeerd worden dat door menselijk handelen het
autonome kustgedrag vanaf de Middeleeuwen zeker i n de marge i s b i j g e s t e l d . In
de l a a t s t e eeuw z i j n door de mens meer ingrijpende handelingen v e r r i c h t die
een meer dan marginale invloed hebben.
3.8
3.8.1
Hypothese 5000-1: U i t w i s s e l i n g nearshore-inner shelf
Formulering
Gedurende de r e l a t i e f sterke z e e s p i e g e l s t i j g i n g aan het begin van het
Holoceen
werd de z u i d e l i j k e Noordzee gevormd waarbij de w e s t e l i j k e en n o o r d e l i j k e kustv l a k t e overstroomde.
H i e r b i j was -voorzover bekend- voornamelijk sprake van
-34-
t r a n s g r e s s i e . Het kustgedeelte tussen de Oude Maasmonding en het Gat van Bergen
ontwikkelde z i c h tot een open waddenkust. Echter, i n de periode 5000 - 3000 BP
vormde z i c h aldaar een min of meer gesloten kust, die z i c h ondanks de zeespieg e l s t i jging i n zeewaartse r i c h t i n g u i t b r e i d d e . Er vond regressie p l a a t s .
De basisgedachte achter het systeem i s dat de uitwisselingsprocessen tussen
zeebodem en nearshore het sediment i n een aktieve zone doen b l i j v e n die gekoppeld i s aan de gemiddelde w a t e r l i j n . Dit i m p l i c e e r t dat b i j een stijgende zees p i e g e l op de shoreface het kustwaarts gerichte transport van sediment van de
inner shelf naar de kustzone overheerst. Dit proces heeft een trage responsie,
waarvan de t i j d s c h a a l de orde heeft van de t i j d s c h a a l van de Midden- Holocene
z e e s p i e g e l s t i j g i n g . Eerst a l s de z e e s p i e g e l s t i j g i n g voldoende vertraagd i s ,
l e i d t d i t tot s u b s t a n t i e l e suppletie van de kustzone en v e r s t e i l i n g van de
h e l l i n g van de upper shoreface. Door een r e l a t i e f grote sedimentaanvoer kunnen
b a r r i e r e eilanden en/of duinen gevormd worden.
1
de
yi£S22S22i£222i2_22_2H2£22_i2Z 22 2 (INPUT)
:
De r e l a t i e f flauwe h e l l i n g van de shoreface omstreeks 5000 BP maakt de shoreface tot een p o t e n t i l e sedimentbron voor de
kustuitbouw.
Van c i r c a 10000 - 5000 BP i s er sprake geweest van een r e l a t i e f sterke zees p i e g e l s t i jging van gemiddeld 50 cm/eeuw. Omstreeks 6000 BP begint z i c h een
trendbreuk af te tekenen, waarbij na 5000 BP de z e e s p i e g e l s t i j g i n g orde 10
cm/eeuw i s gaan bedragen.
3.8.2
Toelichting
De opvallende uitbouw van de kust die plaatsvond i n de periode van 5000 tot 3000
BP ten oosten van de huidige Hollandse k u s t l i j n heeft het mogelijk gemaakt een
v r i j nauwgezette geologische rekonstruktie te maken van de kustopbouw i n deze
periode. Van Straaten (1961) publiceerde gegevens hieromtrent a l s eerste. De
meest recente gegevens z i j n verzameld
i n het RGD-Rapport Kustgenese 1 (Beets et
a l , 1987).
De k u s t u i t b r e i d i n g deed z i c h voor i n een 6 tot 10 km brede zone. Het komplex
bestaat u i t een l a t e r a l e a f w i s s e l i n g van strandwallen, bedekt door lage duinen
en strandvlakten. De strandwallen manifesteren z i c h a l s min of meer evenwij-
-35-
dige ruggen. Deze globaal genomen p a r a l l e l e opeenvolging i s op z i c h beschouwd
i n overeenstemming
met de onderhavige hypothese.
Een belangrijke onderbreking van het complex wordt gevormd door de typerende
d e l t a uitbouw van de Oude R i j n , waarvan bekend i s dat deze eerst b i j de aanvang van het Subboreaal a k t i e f wordt a l s riviermonding.
In het noorden wordt het complex begrensd door de kustboog van Bergen tot het
V l i e en i n het zuiden bevindt z i c h de monding van de Maas.
Opmerkelijk i s (nu de formulering van Zagwijn ,1986, min of meer navolgend)
"dat b i j de voortdurende, tamelijk konstante s t i j g i n g van de zeespiegel (orde
10 cm/eeuw) en voortdurende s t i j g i n g van de stormhoogten de a l eerder gevormde
strandwallen n i e t werden doorbroken en opgeruimd, maar dat er j u i s t een keurige
opeenvolging i s ontstaan van strandafzettingen, waarvan de bovenzijde zeewaarts
steeds hoger i s komen te l i g g e n . De verdere ontwikkeling van deze Oude Duinen,
die z i c h bleven kenmerken door r e l a t i e v e laagheid (< 10 m), duurde tot enkele
eeuwen voor het begin van onze j a a r t e l l i n g . De k u s t l i j n l a g toen v e e l a l op enige
afstand ten westen van de tegenwoordige k u s t l i j n . "
De oorspronkelijke suggesties van Van Straaten (1961, 1965) over de
dakpansge-
w i j z e opbouw ( i n zeewaartse r i c h t i n g ) van de strandwallen staan n i e t p r i n c i p i e e l
t e r d i s k u s s i e . Wel i s r e c e n t e l i j k een b e l a n g r i j k aspekt ter d i s k u s s i e gesteld
(Kustgenese n o t i t i e 2 Van de Valk, 1987), t.w. de door Van Straaten veronderstelde overstepping van banken op de shoreface (een soort "shoreface connected
r i d g e s " ) . De aanwijzingen z i j n dat overstepping van de eerste strandwallen
o n w a a r s c h i j n l i j k i s . Eerder l i j k t het erop dat de dakpansgewijze opbouw z i c h
tot aan de pleistocene ondergrond doorzet (Figuur 6). D i t i s b e l a n g r i j k omdat
d i t de v e r o n d e r s t e l l i n g van de oorspronkelijke k u s t h e l l i n g van 1:500 op losse
^
schroeven z e t . Steilheden van orde 1:300 worden dan w a a r s c h i j n l i j k e r .
Betreffende het proces achter de sedimentaanvoer nodig voor de opbouw van d i t
strandwallenkomplex b l i j k t reeds u i t de verandering van de i n z i c h t e n van Van
Straaten (1965 vs 1961) dat er meerdere i n t e r p r e t a t i e s mogelijk z i j n . Oorspronk e l i jk volgde h i j de eerste gedachten van Nederlandse geologen dat de strandwallen gevormd werden middels s p i t s v i a overheersend noordwaarts gerichte transporten. In 1965 verdedigde h i j de gedachte dat naast langstransport ook dwarstransport een b e l a n g r i j k e bijdrage moest hebben geleverd aan de kustuitbouw. De
verdediging was gebaseerd op de overweging a l s gedaan b i j deze hypothese over
het v e r g e l i j k b a a r worden van de t i j d s c h a a l van het proces van sedimenttoevoer
van de inner shelf met die van de z e e s p i e g e l s t i j g i n g .
-36-
Ook l a t e r e bijdragen u i t de geologie (Jelgersma et a l , 1985) erkennen het transport loodrecht op de kust a l s een belangrijke bijdrage aan de kustuitbouw.
Numerieke s i m u l a t i e van het van 5000 - 3000 BP optredende
dwarstranportproces
i s gedaan door Smit (1987). D i t i s bereikt v i a een u i t b r e i d i n g van de m e e r l i j nen theorie voor kustprofielberekeningen door v e r s c h i l l e n d e t i j d s c h a l e n te
introduceren voor de r e l a x a t i e s n e l h e i d waarmee bepaalde p r o f i e l d i e p t e n streven
naar een evenwichtshelling. Deze r e s u l t a t e n bevestigen de gedachte dat de aanname van een v e r s c h i l l e n d e responsie snelheid van shoreface en inshore, een
kustontwikkeling a l s verondersteld mogelijk maakt.
B i j de onderhavige hypothese i s aan de i n p u t z i j d e vooral b e l a n g r i j k een flauwe
h e l l i n g van de shoreface i n de u i t g a n g s s i t u a t i e en de verandering van snelheid
van de z e e s p i e g e l s t i j g i n g , zowel voor GZN a l s GHW.
Zoals boven aangegeven staat de flauwe h e l l i n g van de shoreface die Van Straaten
(1965) vermeldt (aan het eind van het Atlanticum 1:450 a l s gemiddelde h e l l i n g
van 0 tot 10 meter waterdiepte) ter d i s k u s s i e . Een h e l l i n g van zeg orde 1:300 a
1:200
l i j k t w a a r s c h i j n l i j k e r ( v g l de huidige van c i r c a 1:100 voor de Hollandse
kust).
Over het f e i t dat de z e e s p i e g e l s t i j g i n g voor GZN tegen het einde van het
Atlanticum afneemt bestaat geen t w i j f e l , wel over het moment waarop de grootste
afname precies i s opgetreden ( v g l . Jelgersma,
1979 en Van de Plassche, 1982).
B i j nadere beschouwing moet voorlopig aangenomen worden dat de afname van de
z e e s p i e g e l s t i j g i n g niet zozeer wordt gekarakteriseerd door g e l e i d e l i j k h e i d maar
eerder door een a f w i s s e l i n g van perioden met v e r s c h i l l e n d e stijgsnelheden.
Zonder nadere studie v a l t u i t de huidige gegevens n i e t te verklaren, waarom
j u i s t rond 5000 BP de kust p l o t s e l i n g gaat uitbouwen.
Beets (1987) maakt de volgende k r i t i s c h e kanttekening. Indien het beschreven
proces vooral g e i n i t i e e r d i s door de verandering van z e e s p i e g e l s t i j g i n g s s n e l heid en de Nederlandse kust tot de normale kusten behoort, dan moet verwacht
worden dat uitbouwende kusten veel voorkomen. De w e r k e l i j k h e i d i s -volgens
Beets- anders: de hoofdtrend van holocene kusten i s t e r u g s c h r i j d i n g .
Toch z i j n er meerdere voorbeelden bekend van uitbouwende kusten (deelrapport 3
en Jelgersma, pers. med.) vooral waar -zoals vermoedelijk ook geldt voor de
Hollandse kust- er voldoende sediment voorhanden i s op de shoreface, c.q.
inner s h e l f . Een voorbeeld hiervan (Harvey en Bowman, 1987) i s het kustgedrag
van de Gulf St.Vincent, A u s t r a l i e , een ondiepe randzee. Daar b l i j k t dat er ook
-37-
opmerkelijke perioden van regressie z i j n opgetreden, maar wel op momenten die
geologisch gezien i n de buurt maar n i e t erg dicht l i g g e n b i j de momenten dat
dit
ook voor de Hollandse kust optrad (Figuur 8).
3.9
Hypothese 5000-2: Langstransport i n nearshore zone
3.9.1
Formulering
USc
H£5E§£225?£2_^ ontwikkeling_^0UTPUT) :
Gedurende de r e l a t i e f sterke z e e s p i e g e l s t i j g i n g aan het begin van het Holoceen
werd de z u i d e l i j k e Noordzee gevormd waarbij de w e s t e l i j k e en n o o r d e l i j k e kustv l a k t e van Nederland overstroomde. H i e r b i j was -voorzover bekend- voornamelijk
sprake van t r a n s g r e s s i e . Het kustgedeelte tussen de Oude Maasmonding en het Gat
van Bergen ontwikkelde z i c h tot een open waddenkust. Echter, i n de periode 5000
- 3000 BP vormde z i c h aldaar een min of meer gesloten kust, die z i c h ondanks de
z e e s p i e g e l s t i j g i n g i n zeewaartse
r i c h t i n g u i t b r e i d d e . Er vond r e g r e s s i e p l a a t s .
Het h i e r veronderstelde systeem s t e l t dat geintegreerd langs de Nederlandse
kust
de t o t a l e hoeveelheid sediment aanwezig i n duinen, b a r r i e r e eilanden en strandv l a k t e n (de d i r e k t e kustzone) b i j benadering konstant i s i n de t i j d (meer s p e c i f i e k zeg i n periode 5000 t o t 3000 BP voor de k u s t s e k t i e van Maas/ Rijnmonding
tot
aan Gat van Bergen). In dwarsrichting i s het kustsysteem zo goed a l s geslo-
ten waarbij de aktieve wig z i c h tot de nearshore beperkt (5 a 7 m waterdiepte);
hiernaast wordt i m p l i c i e t verondersteld dat het sediment i n de nearshore wig b i j
z e e s p i e g e l s t i j g i n g i n deze wig besloten b l i j f t . In l a n g s r i c h t i n g z i j n primair de
g o l f - en secundair de getijde-gedreven sediment transporten verantwoordelijk
voor eventuele h e r v e r d e l i n g .
t:i
e
yi£§22§£2i£22 - en_externe invloeden (INPUT):
Uit
de r e k o n s t r u k t i e van het patroon van kustvooruitgang van 5000 - 3000 BP
kan volgen dat de z u i d e l i j k e begrenzing van het beschouwde gebied gevormd
wordt door een aanvankelijk ver zeewaarts gelegen d e l t a van de oude Maas. Deze *
d e l t a i s p o t e n t i e e l een sedimentbron,
die a l s zodanig i s gaan funktioneren op
het moment dat de snelheid van z e e s p i e g e l s t i j g i n g afneemt en/of de r i v i e r a f voer z i c h v e r l e g t naar de Oude Rijnmonding.
-38-
3.9.2
Toelichting
Aan de b e s c h r i j v i n g van de kustuitbouw i n het kustgedeelte van R i j s w i j k tot
Bergen a l s gegeven b i j de voorgaande hypothese (par. 3.7.2) kan h i e r a l s r e l e vant nog het volgende worden toegevoegd.
Het patroon van k u s t u i t b r e i d i n g geeft aan dat i n het z u i d e l i j k e deel van het
beschouwde gebied meer sediment beschikbaar i s voor de kustopbouw door de aanwezigheid van een of meerdere sedimentbronnen. Binnen het kader van deze hypothese zou dat kunnen z i j n een ver zeewaarts gelegen d e l t a i n de buurt van de
oorspronkelijk gekombineerde Maas/Rijnmonding.
B i j de noordelijke begrenzing
l i j k t eerder een sedimentput te bestaan gevormd door het zeegat van Bergen/
Alkmaar.
Ook i s b i j de voorgaande hypothese reeds aangegeven dat betreffende het proces
achter de sedimentaanvoer nodig voor de kustuitbouw er meerdere i n t e r p r e t a t i e s
mogelijk z i j n . De eerste gedachten van Nederlandse geologen waren lang dat de
zeewaartse u i t b r e i d i n g van l a t e r a l e strandwallen het gevolg waren van elkaar
opvolgende s p i t s v i a overheersend noordwaarts gerichte transporten. Hoewel Van
Straaten l a t e r (1965) langstransport niet meer a l s enige verantwoordelijk achtte
voor de kustuitbouw, bleef h i j het erkennen a l s een belangrijke bijdrage. Ook de
meer recente bijdragen u i t de geologie (Jelgersma et a l , 1985) ruimen een plaats
i n voor langstransport bijdragen komend vanuit het zuiden. Ten aanzien van de
l i g g i n g van de sedimentbron i n het Zuiden i s de oorspronkelijke gedachte van
herkomst u i t de omgeving van Calais op grond van sedimentsamenstelling v e r l a t e n ,
,w en wordt nu aangenomen dat de bron n i e t ver z u i d e l i j k van R i j s w i j k kan hebben
gelegen. De krommingen van de p a l e o k u s t l i j n e n t e r hoogte van Den Haag ( z i e ook
de paleogeografische kaarten van Zagwijn, 1986) wijzen op de aanwezigheid van
een r i v i e r d e l t a . Dit i s v66r 5000 BP de gekombineerde monding van de Maas/Rijn
z i c h uitstrekkend van het H a r i n g v l i e t tot Hoek van Holland; zoals vermeld verlaat de R i j n deze monding maar komt rond 500 AD weer met de Maasmonding samen.
Een aanname h i e r b i j i s dat deze z u i d e l i j k e delta z i c h gedurende lange t i j d heeft
kunnen opbouwen tot een v r i j zeewaarts gelegen d e l t a .
Over de preciese wijze waarop het langstransportproces z i j n bijdrage levert i s
de l i t e r a t u u r n i e t unaniem. De onderhavige hypothese i s hierover tamelijk ondubb e l z i n n i g : verondersteld wordt dat voornamelijk golfgedreven langstransport i n
de nearshore sediment langs de kust v e r p l a a t s t .
-39-
Bestudering van de ontwikkeling i n de t i j d van de l a t e r a l e a f w i s s e l i n g van
strandwallen en vlakten laat d u i d e l i j k ruimte voor de opvattingen besloten i n
deze hypothese. Enkele eenvoudige berekeningen met de £Snlijntheorie l a t e n zien
dat het veronderstellen van een s u b s t a n t i l e sedimentbron
aan de z u i d e l i j k e
begrenzing en van de Oude R i j n d e l t a a l s normale r i v i e r b r o n een hindcast van de
k u s t l i j n l i g g i n g kan geven. Echter, de grootte van het transport b l i j k t zodanig
groot te moeten z i j n dat hier niet zonder meer een v e r k l a r i n g voor i s te vinden.
3.10
Hypothese 5000-3: Getijde-amplitude bepaalde kust
3.10.1
Formulering
e
H22E§222!I!.2 kustontwikkeling (OUTPUT):
Gedurende de r e l a t i e f sterke z e e s p i e g e l s t i j g i n g aan het begin van het Holoceen
werd de z u i d e l i j k e Noordzee gevormd waarbij de w e s t e l i j k e en n o o r d e l i j k e kustv l a k t e overstroomde.
H i e r b i j was -voorzover bekend- voornamelijk sprake van
t r a n s g r e s s i e . Het kustgedeelte tussen de Oude Maasmonding en het Gat van Bergen
ontwikkelde z i c h tot een open waddenkust. Echter, i n de periode 5000 - 3000 BP
vormde z i c h aldaar een min of meer gesloten kust, die z i c h bovendien -ondanks de
z e e s p i e g e l s t i j g i n g - i n zeewaartse r i c h t i n g u i t b r e i d d e . Er vond regressie p l a a t s .
E
:
52£_£E2£25_Y22_!S222222!fi}SlS£ii2S_(§I§I ™2
Het gedrag en de ontwikkeling van de kust worden bepaald door de g e t i j d e amplitude en eventuele veranderingen daarin.
Onder micro-getijde invloed ( g e t i j s l a g < 2m) kunnen langgerekte b a r r i e r eilanden
gevormd worden, resulterend i n een kust met weinig zeegaten en w e l l i c h t i n een
gesloten kust. Onder meso-getijde invloed ( g e t i j s l a g 2 - 4m) ontstaan k o r t e ,
knotsvormige eilanden en veel zeegaten. Onder macro-getijde invloed ( g e t i j s l a g
> 4 m) komen geen eilanden meer voor, maar a l l e e n u i t g e s t r e k t e wadden ( v g l . de
s i t u a t i e i n de Duitse Bocht).
De v e r o n d e r s t e l l i n g i s nu dat omstreeks 6000 BP de g e t i j amplitude r e l a t i e f
groot i s geweest, waardoor een open waddenkust kon ontstaan met vele zeegaten.
Rond 5000 BP z i j n de zeegaten opgevuld a l s gevolg van een afname van de g e t i j
amplitude. De u i t g e s t r e k t e onderwaterdelta's die b i j de zeegaten hebben behoord
z i j n aan de kustuitbouw ten goede gekomen.
-40-
Er wordt verondersteld dat de getijamplitude langs de Nederlandse
kust rond
5000 BP a a n z i e n l i j k i s v e r k l e i n d .
3.10.2
Toelichting
Aan de b e s c h r i j v i n g van de kustuitbouw i n het kustgedeelte van R i j s w i j k tot
Bergen a l s gegeven b i j de voorgaande hypothesen (par. 3.8.2
en 3.9.2) kan h i e r
a l s relevant nog het volgende worden toegevoegd.
In de periode van globaal 7000 t o t 5000 BP s c h r i j d t a l s gevolg van de sterke
z e e s p i e g e l s t i j g i n g de Nederlandse westkust ver terug. Er treden v e r s c h i l l e n d e
transgressiefasen op a l s gevolg van z e e s p i e g e l f l u k t u a t i e s dan wel a l s gevolg
van perioden met verhoogde r i v i e r a f v o e r en stormvloedfrequentie. Het karakter
van de kust i s die van een open waddenkust met vele zeegaten. In de
paleogeo-
grafische rekonstruktie geeft Zagwijn (1986) v i j f zeegaten aan i n het gebied
van R i j s w i j k tot Bergen. Beets et a l (1987) komen tot een rekonstruktie met
zeven of acht
zeegaten.
Het betreffende kustgedeelte i s i n de periode 5000 tot 3000 BP overgegaan van
een open kust met v e e l zeegaten naar een gesloten kust met hoegenaamd geen
zeegaten.
Het centrale aspekt i n deze hypothese i s dat de oorzaak van de r e l a t i e f p l o t s e l i n g e overgang van een open, terugschrijdende naar een gesloten, v o o r t s c h r i j dende kust toegekend wordt aan een s i g n i f i k a n t e v e r k l e i n i n g van de getijde
amplitude. In deelrapport 3 worden tamelijk overtuigende k l a s s i f i k a t i e s van de
morfologie van kusten beschreven, gebaseerd op de geldende getijde exkursie. Het
huidige gedrag van de Noordzeekust van Zeeland tot Jutland past r e d e l i j k i n het
beeld van de gegeven k l a s s i f i k a t i e . In de Duitse Bocht heerst een macrogetijde
regiem resulterend i n een open waddenkust. Gaande naar het noorden en het westen
wordt het g e t i j v e r s c h i l k l e i n e r resulterend i n meer langgerekte eilanden en
k l e i n e r e zeegaten. De gesloten Nederlandse westkust i s i n overeenstemming met
het microgetijde regiem. B i j de i n Zeeland weer toenemende g e t i j amplitude past
het d e l t a karakter aldaar. Verder z u i d e l i j k klopt het beeld n i e t meer, hetgeen
wordt geweten aan menselijke ingrepen (Jelgersma, 1985) en, i n d i t verband, aan
het erosieve karakter van de kust b i j Cap G r i z Nez (Leenders, 1986).
Op grond van de huidige r e d e l i j k e overeenstemming mag gekonkludeerd
worden dat
de g e t i j amplitude v a r i a t i e ook tegen het einde van het Atlanticum de
l o g i e heeft beinvloed.
kustmorfo-
-41-
Wat nu verklaard dient te worden i s welke oorzaken er z i j n aan te geven voor
een v e r k l e i n i n g van een v66r 5000 BP r e l a t i e f grote g e t i j d e amplitude.
Berekeningen van het g e t i j v e r s c h i l onder zekere veronderstellingen ten aanzien
van Noordzee geometrie en randvoorwaarden aan de outer shelf (Franken, 1987)
wijzen eerder op een onveranderd microgetijde regiem, met k l e i n e r e g e t i j d e
amplituden dan tegenwoordig. Een kanttekening h i e r b i j i s dat de aangenomen
geometrie gebaseerd i s op de huidige Noordzee topografie; de geometrie van de
Texel Spur, waarvan rond 7000 BP nog r e l i k t e n moeten bestaan, kan o n j u i s t z i j n
ingeschat.
Ook ten aanzien van de randvoorwaarden die het g e t i j bepalen z i j n er onzekerheden ( z i e n o t i t i e G e r r i t s e n ,1987). De v a r i a t i e s i n de stand, de banen en de
r e l a t i e v e dichtheden van de planeten anders dan de zon, aarde en maan kunnen
tot v a r i a t i e s i n de getijdekomponenten aanleiding hebben gegeven. Lamb (1980,
p.215 en p.221) haalt B o l l i n g e r (1964, 1968) aan en komt op grond hiervan tot
maxima i n de g e t i j amplitude rond 5500, 3900, 2200 en 500 BP en minima rond
4800, 3200 en 1400 BP. Het eerste maximum en minimum i n deze reeksen s l u i t e n
r e d e l i j k aan b i j de bovenstaande v e r o n d e r s t e l l i n g e n . De grootte van deze e f fekten i s echter m o e i l i j k te bepalen.
Welke de oorzaak ook z i j , i n ieder geval l i j k t tamelijk zeker dat de zeegaten
z i c h rond 5000 BP z i j n gaan s l u i t e n ( z i e voetnoot)*. Vanaf dat moment stonden
de onderwaterdelta's - d i e b i j de zeegaten behoorden- n i e t meer onder invloed
van de i n en uittredende getijdestromen. Het i s r e d e l i j k e r w i j s aan te nemen
dat deze delta's net a l s tegenwoordig a a n z i e n l i j k e sedimenthoeveelheden hebben
bevat. D i t i s w a a r s c h i j n l i j k spoedig door golfwerking naar de kust gevoerd. Een
d e r g e l i j k proces doet z i c h ook tegenwoordig voor i n de zogenaamde Voordelta na
de a f s l u i t i n g i n het begin van de jaren zeventig van de Grevelingentak i n Zeeland ( S t i v e , 1986).
* Recent i s door Beets ( n o t i t i e Oktober, 1987) het idee geopperd dat i n r e l a t i e
tot de afname van de z e e s p i e g e l s t i j g i n g , de s l u i t i n g van de zeegaten vooral
g e i n i t i e e r d i s door lokale a f z e t t i n g e n langs de hoofdgeulen die hiermee een
v e r k l e i n i n g van de achterliggende kombergende volumina veroorzaakten.
-42-
4
4.1
VERGELIJKENDE ANALYSE HYPOTHESEN
Inleiding
In d i t hoofdstuk worden de hypothesen onderling vergeleken, zodat konklusies
kunnen worden getrokken over welke hypothesen op d i t moment van belang worden
geacht voor de grootschalige kustontwikkeling i n de toekomst. De aspekten die
h i e r b i j een r o l spelen z i j n de zekerheden en onzekerheden met betrekking tot
de processen van kustvorming en -ontwikkeling (SYSTEEM), de benodigde
randvoor-
waarden en externe invloeden (INPUT) om het proces te kunnen laten p l a a t s v i n den, de mate waarin een hypothese verklarend i s voor de waargenomen kustontwikk e l i n g (OUTPUT) en de r e l e v a n t i e die een bepaalde hypothese heeft voor de r e cente en toekomstige kustontwikkeling (RELEVANTIE). Opgemerkt wordt dat h i e r
-om redenen van omvang- zo min mogelijk i s verwezen naar de achterliggende l i teratuur; d i t i s zoveel mogelijk gedaan i n het voorgaande hoofdstuk en voor meer
v o l l e d i g h e i d kan worden verwezen naar de l i t e r a t u u r s t u d i e s (deelrapport 3).
De k o n f r o n t a t i e van de hypothesen i s gedaan vanuit v i e r invalshoeken, waarvan
de verwachting i s dat deze voldoende, bekende eiementen bevatten om de hypothesen op genoemde aspekten te v e r g e l i j k e n ,
t.w.:
(1)
langstransport versus dwarstransport gezien de kustontwikkeling over de
l a a t s t e 5000 jaar;
(2)
de Subboreale kustuitbouw en Oude Duinvorming;
(3)
de vorming van de Jonge Duinen;
(4)
gedrag van zeegaten.
Naar aanleiding van deze v e r g e l i j k i n g i s de score van de hypothesen op de v i e r
aspekten - r e l e v a n t i e , input, systeem en output- onderzocht. H i e r u i t worden
enkele relevante konklusies getrokken.
*»2
Ontwikkeling Hollandse kust:langs- of dwarstransport?
En van de meest wezenlijke vragen die steeds weer i n de diskussie over de
Nederlandse kustontwikkeling naar voren komt i s : wordt de grootschalige kustontwikkeling i n hoofdzaak bepaald door langstransport i n een r e l a t i e f smalle
nearshore zone of door dwarstransport v i a een u i t w i s s e l i n g tussen de zeebodem
en de kustzone over de onderzeese oever? Deze vraag wordt steeds d u i d e l i j k e r
gesteld naarmate naar grotere t i j d - en ruimteschalen gekeken wordt.
-43-
Het proces van langstransport, zoals d i t de grootschalige kustontwikkeling
zou
kunnen bepalen, wordt globaal a l s volgt gedacht. Sterke, primair golfgedreven
stromingen i n een smalle kustzone met
een aktieve wig tot globaal 5 a 7 m wa-
terdiepte veroorzaken sedimenttransporten
langs de kust. De k a r a k t e r i s t i e k e
r i c h t i n g van het g o l f k l i m a a t ten opzichte van de kustnormaal bepaalt de t r a n s p o r t r i c h t i n g ; zo ontstaan door v a r i a t i e van de l i g g i n g van de k u s t l i j n gradienten i n langstransport en daaruit r e s u l t e r e n k u s t l i j n v e r a n d e r i n g e n . Een
algemeen beeld dat h i e r u i t volgt i s dat konkave kusten (zoals de
Hollandse
kust van Scheveningen tot Bergen) aanzanden en konvexe kusten (zoals de Waddenkust van Marsdiep tot Bornediep) eroderen.
De huidige kennis van d i t mechanisme i n termen van f y s i s c h e processen i s r e l a t i e f groot, t e r w i j l de betrouwbaarheid en r e l e v a n t i e vooral bewezen i s voor i n
t i j d en ruimte r e l a t i e f k l e i n s c h a l i g e s i t u a t i e s .
De r o l van het proces van dwarstransport
b i j grootschalige kustontwikkeling
wordt globaal a l s volgt gedacht (het navolgende i s voor een b e l a n g r i j k deel
gebaseerd op ideeen a l s beschreven door bijvoorbeeld Wright et a l , 1984,
aan-
gevuld met r e s u l t a t e n u i t de d i s k u s s i e s binnen het Kustgenese p r o j e k t ) .
Binnen de bovengenoemde aktieve wig i s er een s n e l l e u i t w i s s e l i n g van sediment
i n dwarsrichting zonder b e l a n g r i j k e netto e f f e k t e n . Nader beschouwd echter
s t r e k t de f e i t e l i j k aktieve wig z i c h veel verder zeewaarts u i t ; deze a k t i v i t e i t i s m o e i l i j k e r te konstateren. Op v e r s c h i l l e n d e t i j d s c h a l e n ( z i e schets)
i s er i n deze wig v i a de onderzeese kustoever
(shoreface) een kustwaartse en
een zeewaartse u i t w i s s e l i n g (diabathic exchange) van sediment tussen de nearshore (het gebied dat z i c h globaal u i t s t r e k t van het strand tot aan de grens
van de brandingszone t i j d e n s extreme k o n d i t i e s ) en de inner s h e l f . In het
algemeen i s de opvatting dat het s n e l l e , maar weinig frequente storm proces
sediment naar de inner shelf voert, en dat het langzame, hoog frequente,
ge-
middelde ( d a g e l i j k s e ) proces sediment naar de nearshore voert.
Door de aanwezigheid van z e e s p i e g e l s t i j g i n g en van hydrodynamische en geomorfologische v a r i a t i e s i n l a n g s r i c h t i n g wordt een p o t e n t i e e l dynamisch evenwicht
verstoord, zodat netto v e r s c h i l l e n ontstaan tussen transportstromen
de kust.
dwars op
*
-44-
dunes
MHW
(duinen)
Schets 3
nearshore
5-7
(brekerbodem)
m
shoreface
(onderzeese
15-25m
inner
oever)
shelf
(zeebodem)
U i t w i s s e l i n g v i a onderzeese oever; t i j d s c h a a l en frequentie van
voorkomen van dwarsprocessen
De v a r i a t i e s i n l a n g s r i c h t i n g kunnen onderscheiden worden i n v a r i a t i e s i n de
nearshore zone die vooral door g o l f - a a n d r i j v i n g wordt gedomineerd en v a r i a t i e s
i n de shoreface zone die vooral door getijde-werking wordt gedomineerd. De
door golfgedreven
langstransport i n de nearshore zone veroorzaakte
kustlig-
g i n g s v a r i a t i e s kennen een k l e i n e t i j d - en ruimteschaal; verwacht wordt dat
voor de grootschalige sedimentbalans het nearshore langstransport a l l e e n een
r o l speelt b i j het bepalen van de grootte bronnen c.q. putten aan de z i j d e l i n g s e randen van een beschouwd kontr61e-gebied.
De huidige kennis van d i t mechanisme i n termen van fysische processen i s r e l a t i e f k l e i n ; veel van de l i t e r a t u u r over d i t mechanisme i s k w a l i t a t i e f . Het
mechanisme l i j k t vooral relevant voor i n t i j d en ruimte r e l a t i e f grootschalige
situaties.
Om de vraag "Is het langs- of i s het dwarstransport?"
beter te kunnen beant-
woorden i s op de ontwikkeling van de Hollandse kust van 5000 BP tot heden de
i n Deelrapport
5 beschreven analyse techniek toegepast. H i e r b i j r i c h t e n we
ons
op een lengteschaal van orde 10 km en een t i j d s c h a a l van orde 500 jaar. Een
overzicht van de kustontwikkeling over de gehele periode i s gegeven i n de
Figuren 8 en 9.
De basis van de analyse techniek i s dat v i a bekende formuleringen voor golfgedreven langstransport de waargenomen kustlijnveranderingen worden onderscheiden i n een deel dat verklaard wordt door langstransport en een deel dat daar
-45-
n i e t u i t wordt verklaard. D i t l a a t s t e deel duidt dan v e e l a l op dwarstransport.
Voor de b e s c h r i j v i n g van het langstransport wordt uitgegaan van een geschat
g o l f k l i m a a t dat a l s basis dient voor berekeningen met een aantal veel toegepaste sedimenttransport
formuleringen, waarbij de waargenomen kromming van de
kust de gradienten van het langstransport bepaalt. Binnen zekere marges kan zo
aangegeven worden welk deel van de k u s t l i j n v e r a n d e r i n g e n te verklaren i s u i t
langstransport.
Voor de beoordeling bestuderen we nu de volgende r e s u l t a t e n ( z i e deelrapport 5
voor achtergronden en verdere
(1)
resultaten):
De v e r g e l i j k i n g tussen waargenomen en door langstransport verklaarde
k u s t l i j n o n t w i k k e l i n g over een a a n t a l representatieve perioden, t.w. voor
de periode 5000-4500 BP (-3850 t o t -3300 AD) i n Figuur 10a, voor de p e r i ode 4000-3500 BP (-2700 t o t -2000 AD) i n Figuur 10b en voor de periode
1300-1980 AD i n Figuur 10c. Ter t o e l i c h t i n g z i j vermeld dat deze figuren
aangeven welk deel van de kustontwikkeling door langstransport i n de
nearshore zone verklaard kan worden, waarbij mogelijke onzekerheden i n de
randvoorwaarden en met name i n de transport formuleringen verwerkt
zijn
i n de bandbreedte.
(2)
De v e r g e l i j k i n g tussen waargenomen, geschatte volumina aan Oude Duinen en
Jonge Duinen en het deel dat door langstransport over de randen van het
kontrole-gebied kan worden verklaard ( z i e onderstaande t a b e l l e n ) :
Volumen Oude Duinen
waargenomen
toevoer door langstransport
( t r a j e k t Goeree-Den Helder)
( t r a j e k t Scheveningen-IJmuiden)
ca. 9.10
9
3
m
0,8 ±0,1.10
9
3
m
( i n de periode 5000-3000 BP)
Volume Jonge Duinen
waargenomen
toevoer door langstransport
( t r a j e k t Goeree-Den Helder
( t r a j e k t Scheveningen-IJmuiden)
ca. 2.10
9
3
m
0,3 ±0,1.10
9
3
m
( i n de periode 1000-1600 AD)
-46-
Ad (1):
Het b l i j k t dat delen van de k u s t l i j n o n t w i k k e l i n g door langstransport verklaard
kunnen worden, maar dat
- i n de periode van de grote kustuitbouw, vooral van 4000 tot 3500 BP, een
b e l a n g r i j k deel h i e r n i e t u i t verklaard kan worden;
- i n de periode 1300 AD tot heden de waargenomen, r e l a t i e f
geringe veranderin-
gen binnen de marges van de langstransport bijdrage v a l l e n , op een manier
die
aangeeft dat de bereikbare nauwkeurigheid minder i s dan gewenst.
Opgemerkt z i j dat de discrepantie tussen de waarnemingen en de verklaarde veranderingen rond de Oude R i j n d e l t a tussen 5000 en 2000 BP ten dele het gevolg
kunnen z i j n van het a k t i e f b l i j v e n van de d e l t a ; hiermee i s namelijk geen
rekening gehouden zodat de langstransport effekten slechts aanleiding geven
tot afvlakken van de d e l t a .
Ad (2):
De v e r g e l i j k i n g tussen de waargenomen en door langstransport verklaarde volumina aan Oude en Jonge Duinen toont aan dat er een orde grootte v e r s c h i l
bestaat tussen de waarnemenigen en berekeningen; d i t geeft aan dat het langstransportmechanisme
v o l s t r e k t onvoldoende i s a l s v e r k l a r i n g voor de zandhoe-
veelheden die i n de duinen z i j n
Hoewel de bovenbeschreven
geborgen.
analyse techniek enkele simplificerende veronder-
s t e l l i n g e n doet met betrekking tot het langstransportmechanisme kan gesteld
worden dat de r o l van d i t mechanisme n i e t s i g n i f i k a n t b e l a n g r i j k e r kan z i j n
dan gevonden. Wel moet vermeld worden dat Bakker en Smit (1987) voor de p e r i o de van de l a a t s t e eeuw v i a het langstransportmechanisme een r e d e l i j k e hindcast
van het k u s t l i j n v e r l o o p hebben kunnen maken, maar hun r e s u l t a t e n s l u i t e n een
bijdrage van het dwarstransport n i e t u i t . Later (Smit en Bakker, 1987) i s
gebleken dat een v e r g e l i j k b a r e hindcast voor de gerekonstrueerde k u s t l i j n
van
1600 AD minder bevredigende r e s u l t a t e n leverde. De konklusie die h i e r dan ook
getrokken wordt i s dat op de t i j d - en ruimteschaal waarin we i n Kustgenese
geinteresseerd z i j n naast langs- vooral dwarstransport een r o l van betekenis
speelt.
4.3
De Subboreale kustuitbouw en de Oude Duinvorming
Een periode waar vanuit het geologisch onderzoek r e l a t i e f
veel over bekend i s
en die van groot belang l i j k t voor ons begrip van de genese van de Nederlandse
-47-
of
i n ieder geval de Hollandse kust i s die van kustuitbouw en Oude Duinvorming
i n het Subboreaal. V66r deze t i j d , i n het Vroeg-Holoceen,
werd b i j een sterk
stijgende zeespiegel de z u i d e l i j k e Noordzee gevormd middels
voortdurende
transgressie van de zee. Opvallend i s echter dat rond 5000 BP de aanvankelijk
open waddenkust tussen R i j s w i j k en Bergen z i c h s l u i t en begint aan een periode
van kustvooruitgang die voortduurt tot rond het begin van onze j a a r t e l l i n g .
H i e r b i j i s de p o s i t i e van de k u s t l i j n langs de Hollandse kust van globaal 8 km
ten
oosten van de huidige k u s t l i j n naar p l a a t s e l i j k 2 km ten westen hiervan
verschoven.
De diverse mogelijke v e r k l a r i n g e n hiervoor z i j n i n het voorgaande hoofdstuk
besproken; deze z u l l e n h i e r onderling vergeleken en beoordeeld worden. A l l e r eerst wordt op grond van de voorgaande paragraaf echter v a s t g e s t e l d dat er
zowel sprake i s van langstransport a l s dwarstransport processen, waarbij de
l a a t s t e een onmiskenbare r o l spelen i n de perioden van b e l a n g r i j k e kustvooruitgang. De d i s k u s s i e h i e r r i c h t z i c h verder op de INPUT (d.w.z de uitgangss i t u a t i e , de randvoorwaarden en de overige externe invloeden) die nodig i s om
middels het SYSTEEM (langs- en dwarstransportproces) de waargenomen veranderingen (OUTPUT) te v e r k l a r e n .
Als
v e r k l a r i n g van de kustuitbouw wordt h i e r dus i n wezen de u i t e i n d e l i j k e
konklusie van Van Straaten (1965) gevolgd, dat er sprake i s van b e l a n g r i j k e
uitbouw door e n e r z i j d s
(1)
dwarstransport waarbij de zeebodem of de shoreface a l s sedimentbron
dient,
en anderzijds
(2)
langstransport waarbij er grenzend aan het k u s t t r a j e k t een bron van s e d i ment moet z i j n .
Overigens moet opgemerkt worden dat Van Straaten het begrip langstransport
w e l l i c h t u i t g e b r e i d e r z i e t dan h i e r bedoeld; gedoeld wordt op het l a n g s t r a n sport op de onderzeese oever of shoreface welke h i e r i m p l i c i e t geschaard wordt
onder het proces van dwarstransport. Verder kunnen we op grond van de bovenstaande bevindingen m o e i l i j k uitspraken doen over gen verhoudingsgetal tussen
de beide bijdragen, omdat er v a r i a t i e i n de t i j d wordt gekonstateerd, maar
zeker i s dat i n de periode van 4000 t o t 3500 BP de grootste kustvooruitgang
optreedt die voornamelijk u i t dwarstransport verklaard moet worden.
Eerst beschouwen we de INPUT nodig voor het langstransport a l s proces dat b i j draagt tot de kustuitbouw. Het c e n t r a l e element i s h i e r de aanwezigheid van en
-48-
X
het moment van funktioneren van een sediment bron. A l l e aanwijzingen gaan i n de
r i c h t i n g van een bron i n het zuiden, t e r w i j l aan de noordelijke rand van het
beschouwde gebied eerder een sedimentput moet l i g g e n . Dat het Zeegat van Bergen
als
put heeft gewerkt i s zeer w a a r s c h i j n l i j k gezien de s n e l l e d i c h t s l i b b i n g van
het Zeegat. Op grond van de gevonden sedimentsamenstelling i s het niet waars c h i j n l i j k dat de sediment bron ver z u i d e l i j k kan hebben gelegen. Het l i j k t
w a a r s c h i j n l i j k dat de veronderstelde bron gevormd wordt door een vroege delta
van de R i j n verbonden met die van de Maas. De grootste onzekerheid bestaat
over de vraag waarom deze sedimentbron a l s zodanig i s gaan funktioneren. Een
v e r k l a r i n g kan z i j n dat de R i j n i n deze t i j d z i j n afvoer heeft verlegd naar de
zogenaamde Oude R i j n monding. Het proces van afbraak van de onderwaterdelta dat
hierna i n gang gezet wordt i s v e r g e l i j k b a a r met dat welk momenteel optreedt i n
de zogenaamde Voordelta.
^
Beschouwen we t e n s l o t t e de INPUT nodig voor het dwarstransportmechanisme.
Als
u i t g a n g s s i t u a t i e i s nodig dat de onderzeese kustoever flauw moet z i j n geweest
ten
opzichte van die rond de Romeinse t i j d . Over de suggestie van Van Straaten
(1965) bestaat t w i j f e l ; z i j n schatting van orde 1:500
Aannemelijker i s een schatting van 1:300
i s waarschijnlijk onjuist.
veranderend naar 1:200
i n de Romeinse
tijd.
Het centrale element nu i s welke aanwijzingen er z i j n dat de randvoorwaarden
waaronder d i t dwarstransportproces funktioneert z i c h gewijzigd hebben. Er staan
h i e r b i j d r i e suggesties tot onze beschikking, t.w.
(1)
de z e e s p i e g e l s t i j g i n g i s b e l a n g r i j k afgenomen;
(2)
de g o l f a k t i v i t e i t i s b e l a n g r i j k toegenomen;
(3)
de getijdewerking Is omgeslagen van een macro/meso- naar een
micro-regiem.
Ad (1):
Over de afname van de z e e s p i e g e l s t i j g i n g aan het einde van het Atlanticum
bestaat weinig t w i j f e l . De theorie moet nu z i j n dat het trage -primair door
golfwerking geinduceerde- responsieproces dat verantwoordelijk i s voor het
kustwaartse sedimenttransport door de aanvankelijk s n e l l e s t i j g i n g veel van
het sediment op de shoreface en inner shelf moet a c h t e r l a t e n . Mogelijk i s
h i e r b i j dat de zee over grote delen transgredeerde die aanvankelijk nog door
basisveen werden afgedekt, waardoor de toelevering van sediment door golfwerking werd vertraagd. De b e l a n g r i j k e vraag i s nu of de t i j d s c h a a l van het proces zodanig k r i t i s c h l i g t ten opzichte van die van de z e e s p i e g e l s t i j g i n g dat
hiermee r e l a t i e f p l o t s e l i n g e kustuitbouw g e i n i t i e e r d wordt. In d i t verband i s
-49-
het opvallend dat ook b i j een v e r g e l i j k b a r e s i t u a t i e -wat de geometrie van de
kustzee b e t r e f t - i n A u s t r a l ! (Gulf St.Vincent, Harvey en Bowman, 1987) op de
geologische t i j d s c h a a l b e l a n g r i j k e sedimenttoevoer
vanuit zee i s gekonsta-
teerd. Er z i j n ook voorbeelden aan de oostkust van de VS die d i t beeld v e r t o nen (Jelgersma, pers. med.;
z i e ook deelrapport 3 ) .
Ad (2):
Over de toename van de g o l f a k t i v i t e i t kan ook weinig t w i j f e l bestaan z e l f s
¥-
onder de v e r o n d e r s t e l l i n g dat het windklimaat z i c h n i e t heeft gewijzigd, omdat
a l s gevolg van de z e e s p i e g e l s t i j g i n g de Noordzee zowel i n oost-west-breedte
a l s i n diepte i s toegenomen. Een s c h a t t i n g van een r e p r e s e n t a t i e f g o l f k l i m a a t
(t.w. dat a l s gevolg van een windsnelheid van 10 m/s
zonder duurbeperking) i s
gegeven i n Figuur 11; geschat i s het verloop van de golfhoogte, golfperiode en
de asymmetrie van de bodemorbitaalsnelheid op 5m waterdiepte middels het derde
oneven moment. Deze l a a t s t e parameter i s een maat voor het kustwaartse door
golven geinduceerde
sedimenttransport ( S t i v e , 1986). H i e r u i t b l i j k t dat er
vooral ook een sterke gradient i n het verloop van deze l a a t s t e parameter z i t .
D i t betekent naast de verandering van de t i j d s c h a a l waarop het kustwaartse
transport kan werken door de afname van de z e e s p i e g e l s t i j g i n g ook een belangr i j k e toename van de k a p a c i t e i t . Beide effekten versterken elkaar dus.
Ad ( 3 ) :
Over een s i g n i f i k a n t e verandering van de g e t i j v a r i a t i e van de orde 4 meter
naar de orde 1 meter b i j de aanvang van het Subboreaal bestaan meer t w i j f e l s .
Getijberekeningen op grond van de p a l e o k u s t l i j n e n wijzen er eerder op dat er
langs de beschouwde kuststrook een g e l e i d e l i j k e groei i n de getij-amplituden
i s nog binnen de grenzen van het micro-regiem dat we tegenwoordig
Echter, de berekeningen
kennen.
z i j n gebaseerd op vooronderstellingen ten aanzien van
geometrie van de Noordzee en van randvoorwaarden. Enige ruimte om d i t beter
u i t te zoeken l i j k t w e n s e l i j k ; ook kan nader geologisch onderzoek naar de
g e t i j v a r i a t i e s l i c h t op de zaak werpen.
4.4
De vorming van de Jonge Duinen
Aangenomen wordt dat het proces van de vorming van de strandwallen en de Oude
Duinen, hetwelk de vooruitgang van de Hollandse kust vanaf het begin van het
Subboreaal heeft veroorzaakt, i n ieder geval duurde tot enkele eeuwen voor het
-50-
begin van onze j a a r t e l l i n g . De k u s t l i j n van de Hollandse kust lag op dat moment
p l a a t s e l i j k tot enkele kilometers w e s t e l i j k van de huidige; ten noorden van
Bergen lag de k u s t l i j n verder w e s t e l i j k (orde 10 km). Vanaf dat moment i s er
p l a a t s e l i j k weer een -aanvankelijk bescheiden- kustachteruitgang opgetreden.
Vanaf c i r c a 1000 AD z i j n er belangrijke veranderingen opgetreden. De geprononceerde kustboog ten noorden van Bergen schreed b e l a n g r i j k terug over orde 10
km i n een periode van hooguit enkele eeuwen. En er trad een periode i n van
nieuwe duinvorming (Jonge Duinen). H i e r b i j worden d r i e fasen onderscheiden.
Een eerste fase (1000 - 1180 AD) van mobiele, elkaar overstuivende duinen, een
tweede fase (1180 - 1330 AD) waarin duinvlakten worden afgezet en een derde
fase (1330 - 1600 AD) waarin hoge, paraboolduinen worden gevormd.
Hier r i c h t e n we ons op de diskussie welke processen en randvoorwaarden verantwoordelijk z i j n voor deze opmerkelijke Jonge Duinvorming. U i t de hypothese
formulering z i j n er twee verklaringen gesuggereerd, die echter vanuit de proc e s i n d e l i n g dwarstransport versus langstransport a l l e b e i geschaard kunnen
worden i n de eerste kategorie. Er ontbreekt een d u i d e l i j k e langstransporthypothese; d i t i s zeer w a a r s c h i j n l i j k terecht, want we weten u i t de diskussie
van de tweede paragraaf van d i t hoofdstuk dat er geen aanwijzingen z i j n dat
langstransport een s i g n i f i k a n t e r o l heeft gespeeld i n de k u s t l i j n o n t w i k k e l i n g
ten t i j d e van de Jonge Duinvorming.
De v e r k l a r i n g van de nieuwe duinvorming wordt h i e r wat het proces b e t r e f t dus
->,
voornamelijk gezocht i n dwarstransport waarbij de zeebodem, de shoreface, het
strand of a f s l a g van reeds bestaande duinen a l s sedimentbron dient. De verdere
diskussie r i c h t z i c h derhalve op de INPUT (d.w.z de u i t g a n g s s i t u a t i e , de randvoorwaarden en de overige externe invloeden) die nodig i s om middels het SYSTEEM
(dwarstransportproces) de waargenomen duinvorming (OUTPUT) te verklaren.
Beschouwen we de INPUT nodig voor het dwarstransportmechanisme.
Als uitgangs-
s i t u a t i e i s nodig dat de onderzeese kustoever flauwer moet z i j n geweest dan de
tegenwoordige. Hierover bestaat f e i t e l i j k geen zekerheid, maar een schatting
van orde 1:200
i n Romeinse t i j d ten opzichte van 1:100
tegenwoordig l i j k t ac-
ceptabel. Voorlopig negeren we i n d i t verband de suggestie dat verhoogde s e d i mentafvoer door de r i v i e r e n de vooroever extra heeft gevoed; vermoedelijk gaat
het om r e l a t i e f geringe hoeveelheden.
-51-
Het centrale element nu i s welke aanwijzingen er z i j n dat de randvoorwaarden
waaronder het dwarstransportproces funktioneert z i c h gewijzigd hebben. Er
staan h i e r b i j d r i e suggesties tot onze beschikking, t.w.
(1)
algemeen klimatologische v a r i a t i e s die onder andere het stroom- en g o l f klimaat hebben beinvloed;
(2)
g o l f k l i m a a t v a r i a t i e s door de verdwijning van de geprononceerde
ten
(3)
kustboog
noorden van Bergen;
f l u k t u a t i e s i n de snelheid van z e e s p i e g e l s t i j g i n g dan wel i n het nivo van
de zeespiegel z e l f .
Ad ( 1 ) :
Over de klimatologische v a r i a t i e s i n de periode 800 AD tot heden l i j k t inmiddels enige zekerheid te bestaan. Opvallend z i j n het voorkomen van een warme
periode met een temperatuurmaximum rond 1250 AD en een koude periode met een
minimum rond 1650 AD. Ten t i j d e van deze extremen worden perioden met verhoogde
s t o r m a k t i v i t e i t vermoed. In de overgangsperioden naar deze extremen i s de storma k t i v i t e i t vermoedelijk gering geweest z i j n , zodat de processen die verantwoord e l i j k worden geacht voor kustwaartse sedimentbeweging
de overhand kregen. D i t
l i j k t samen te v a l l e n met de bovenaangegeven perioden van Jonge Duinvorming.
Ad (2):
De kustboog n o o r d e l i j k van Bergen i s i n een r e l a t i e f korte periode ergens tegen
het einde van het t i j d v a k van 800 - 1300 AD sterk teruggeschreden, waardoor met
name n o o r d e l i j k e en noordwestelijke g o l f r i c h t i n g e n meer van invloed moeten z i j n
geweest op de Hollandse kust. D i t l i j k t hooguit aan te s l u i t e n b i j het eerste
item.
Ad ( 3 ) :
Over het bestaan van f l u k t u a t i e s i n de snelheid van de z e e s p i e g e l s t i j g i n g of i n
het nivo van de zeespiegel z e l f bestaat nog weinig zekerheid. De klimatologische
f l u k t u a t i e s l a t e n zeker ruimte voor deze mogelijkheden maar de k w a n t i f i c e r i n g i n
termen van z e e s p i e g e l s t i j g i n g of -nivo i s m o e i l i j k te maken. Overigens z i j n de
suggesties over het mechanisme n i e t eenduidig.
Ook h i e r dient erop gewezen te worden dat het opvallend i s dat ook b i j een
v e r g e l i j k b a r e s i t u a t i e -wat de geometrie van de kustzee b e t r e f t - i n Australie*
(Gulf St.Vincent, Harvey en Bowman, 1987) perioden met b e l a n g r i j k e sedimenttoevoer vanuit zee z i j n gekonstateerd.
-52-
4.5
Zeegaten en buitendelta's
De huidige, i n d i t verslag gevolgde diskussie over de genese van de Nederlandse kust r i c h t z i c h bewust op die van de Hollandse kust. Dit i s gedaan
omdat onze kennis over d i t kustdeel r e l a t i e f groot i s . Een uitzondering wordt
w e l l i c h t gevormd door de hypothese over de doorbraken i n Zeeland en NoordHolland, maar h i e r b i j i s geen diskussie gevoerd over fysische processen die
van belang kunnen z i j n voor de autonome kustontwikkeling l o k a a l of op een
grotere ruimteschaal.
Alvorens op d i t l a a t s t e i n te gaan i s het zaak nog een oordeel te geven over de
doorbraakhypothese. De h i s t o r i s c h e gegevens wijzen d u i d e l i j k i n de r i c h t i n g van
een belangrijke antropogene bijdrage aan de ontwatering, i n k l i n k i n g en ontginning van de hoogveengebieden i n zowel Zeeland a l s de kop van Noord-Holland. Toch
i s het opvallend dat de doorbraken i n r e l a t i e f korte t i j d optreden en van
zo'n
grote omvang z i j n . De suggesties dat ook een hogere stormfrequentie z i j n b i j drage heeft gehad worden dan ook tamelijk r e e e l geacht. Of deze hypothese verder
nog enige r e l e v a n t i e b e z i t voor het voorspellen van de kustontwikkeling vanaf
heden v a l t te b e t w i j f e l e n .
B e l a n g r i j k e r i n d i t verband kan de eerst aangehaalde d i s k u s s i e z i j n . De kern
hiervan kan w e l l i c h t beschreven worden vanuit de opvattingen van Van Veen
(1937). Op grote r u i m t e l i j k e schaal gezien maakt onze w e s t e l i j k e kust deel u i t
van een primaire kust die i s "opgehangen" aan de punten Cap Blanc Nez en de
buitendelta van Texel. Op de r u i m t e l i j k e schaal van Nederland daarenboven i s
er een secundaire kustboog tussen de Zeeuwse onderwaterdelta
en de onderwater-
d e l t a van het Zeegat van Texel. Eerste orde effekten met betrekking tot de
gemiddelde p o s i t i e van de Hollandse kust worden bepaald door de ophangpunten.
Meer of minder konkaaf worden van de kustboog door het karakter van het g o l f en g e t i j - k l i m a a t worden beschouwd a l s tweede orde effekten. Ook met
tot
betrekking
het gedrag van de Noordzeekust van de Waddeneilanden kan deze kustboogthe-
o r i e -met konkave bogen tussen de r e s p e k t i e v e l i j k e buitendelta's- gehanteerd
worden.
Hier wordt nu verder n i e t ingegaan op de r e l e v a n t i e en betrouwbaarheid van
bovenstaande hypothese, maar hiermee i s w e l l i c h t aangegeven dat de invloed van
zeegaten en hun buitendelta's op de grootschalige kustontwikkeling i n ieder
geval aandacht verdient. Dit des te meer vanuit de wetenschap dat de Zeeuwse
onderwaterdelta
a l s gevolg van de Deltawerken a a n z i e n l i j k aan het veranderen i s .
-53-
4.6 Konklusies
B i j de konklusies die u i t d i t hoofdstuk moeten volgen staan twee vragen centraal:
- welke hypothesen kunnen ons helpen b i j het begrijpen en voorspellen van de
grootschalige kustontwikkeling ?
- welke hypothesen dienen nader of beter onderzocht te worden om deze r o l te
kunnen spelen ?
Alvorens deze vragen te beantwoorden volgt eerst een overzicht van de hypothesen met een korte omschrijving.
HYPOTHESE 100-1: 2DH-UITWISSELING NEARSHORE-INNER SHELF
Op v e r s c h i l l e n d e t i j d s c h a l e n i s er v i a de onderwateroever (shoreface) een
kustwaartse en een zeewaartse u i t w i s s e l i n g (diabathic exchange) van sediment
tussen de nearshore en de inner s h e l f . Hiernaast bestaan er i n de nearshore
zone en op de lower shoreface langstransport processen waardoor de u i t w i s s e l i n g i n het h o r i z o n t a a l vlak twee-dimensionaal wordt.
HYPOTHESE 100-2: LANGSTRANSPORT IN NEARSHORE ZONE
In dwarsrichting bestaat een zo goed a l s gesloten kustsysteem waarbij de
aktieve wig z i c h tot de nearshore beperkt (5 - 7 m waterdiepte). Het z i j n
primair de gradienten i n l a n g s r i c h t i n g van de golfgedreven k u s t d r i f t ( " l i t t o r a l
d r i f t " ) die verantwoordelijk z i j n voor een kustvoor- of een kustachteruitgang.
Hiernaast dient rekening te worden gehouden met v e r l i e s of winst van sediment
aan de noord- en zuidrand.
HYPOTHESE 1000-1: UITWISSELING NEARSHORE-INNER SHELF
Omstreeks 1000 AD i s er een verandering opgetreden i n de sediment u i t w i s s e l i n g tussen inner shelf en nearshore zone. De sedimenttoevoer naar het strand
en de brandingszone i s zodanig vergroot dat er een zandoverschot i s ontstaan,
waaruit de Jonge Duinen z i c h hebben kunnen vormen.
HYPOTHESE 1000-2: FLUKTUATIES ZEESPIEGEL(STIJGING)
F l u k t u a t i e s i n de over vele dekaden gemiddelde zeespiegelstand dan wel i n de
snelheid van de z e e s p i e g e l s t i j g i n g beTnvloeden het gedrag van de grens zee-land,
met name voor wat b e t r e f t de duinvorming i n de kustzone.
-54-
HYPOTHESE 1000-3: MENSELIJKE INVLOED
Het ontstaan van het estuarium van Zeeland en de doorbraak van de
kustboog
ter hoogte van Texel i s veroorzaakt of i n g e l e i d door menselijke i n v l o e d , t.w.
de ontginning van hoogveengebieden. Vanaf de 13e eeuw i s de Hollandse duinstrook b i j voortduring gereguleerd.
HYPOTHESE 5000-1: UITWISSELING NEARSHORE-INNER SHELF
Met het s t i j g e n van de zeespiegel i s er sprake van een toelevering van sediment van dieper water naar de kustzone volgens een r e l a t i e f traag responsie
proces ( t i j d s c h a a l i s t i j d s c h a a l z e e s p i e g e l s t i j g i n g ) . Als de s t i j g i n g van de
zeespiegel afneemt kunnen door een r e l a t i e f grote sedimentaanvoer barrie're
eilanden en/of duinen gevormd worden.
HYPOTHESE 5000-2: LANGSTRANSPORT IN NEARSHORE ZONE
De t o t a l e hoeveelheid sediment aanwezig i n duinen en b a r r i e r e eilanden i n
de d i r e k t e kustzone i s p r a k t i s c h gesproken konstant. Door middel van transport
processen i n l a n g s r i c h t i n g kan herverdeling van sedimenten plaatsvinden: b i j voorbeeld de sterke kustvooruitgang ten t i j d e van de afnemende z e e s p i e g e l s t i j ging rond 5000 BP i s een gevolg van het funktioneren van de r e l a t i e f ver zeewaarts gelegen d e l t a van een oude Maasmonding a l s
sedimentbron.
HYPOTHESE 5000-3: GETIJDE-AMPLITUDE BEPAALDE KUST
Het gedrag en de ontwikkeling van de kust worden bepaald door de g e t i j a m p l i tude (micro, meso of macro getijregiem) en eventuele veranderingen daarin.
In de voorgaande paragrafen z i j n bovenstaande hypothesen vergeleken vanuit
v i e r invalshoeken. Naar a a n l e i d i n g van deze v e r g e l i j k i n g wordt nu de score van
de hypothesen op een aantal aspekten - a l s kennis van input en systeem, v e r k l a rend voor output en r e l e v a n t i e voor v o o r s p e l l i n g - i n beeld gebracht. Dit i s
gedaan middels t a b e l l e n waarin de score v i a symbolen wordt weergegeven. Opgemerkt wordt dat de s c o r e t a b e l l e n weliswaar snel een overzicht geven maar voor
de overwegingen die ten grondslag liggen aan de simpele scoringstekens moet de
l e z e r toch verwezen worden naar de i n d i t rapport gevoerde d i s k u s s i e s .
Eerst wordt de score op de ISO-aspekten beschouwd, zodat d u i d e l i j k wordt welke
hypothesen nog onvoldoende bekend of onderbouwd z i j n om hun p o t e n t i e l e r o l voor
de v o o r s p e l l i n g van de kustontwikkeling te kunnen v a s t s t e l l e n . Dit i s het antwoord op de tweede bovengestelde
vraag.
-55-
HYPOTHESE 100-1
(2DH-uitwisseling)
HYPOTHESE 100-2
(langstransport)
HYPOTHESE 1000-1
(dwarstransport)
HYPOTHESE 1000-2
(zeesp.fluktuaties)
HYPOTHESE 1000-3
(menselijke invloed)
HYPOTHESE 5000-1
(dwarstransport)
HYPOTHESE 5000-2
(langstransport)
HYPOTHESE 5000-3
( g e t i j dominantie)
kennis
van
INPUT
kennis
van
SYSTEEM
verklarend
voor
OUTPUT
o
o
+
+
+
o
0
o
+
-
0
+
+
+
+
-
o
o
o
+
o
-
o
+
Score betekenis van de symbolen:
kennis van INPUT:
+ goed ,
o matig , - onvoldoende
kennis van SYSTEEM :
+ goed ,
o matig , - onvoldoende
verklarend voor OUTPUT: + v o l l e d i g , o deels
Op grond van deze score moet gekonkludeerd worden dat i n d i t stadium s l e c h t s
van een beperkt a a n t a l hypothesen gesteld kan worden dat onze kennis (van
INPUT en SYSTEEM) voldoende i s om hun p o t e n t i e l e r o l voor de v o o r s p e l l i n g van
de kustontwikkeling te kunnen v a s t s t e l l e n . Als de hypothesen die de u i t w i s s e l i n g tussen inner shelf en nearshore (de " d i a b a t h i c exchange") c e n t r a a l s t e l len, worden samengenomen, dan b l i j k t de benodigde u i t b r e i d i n g van onze kennis
toch nog een o v e r z i c h t e l i j k beeld op te leveren.
Met betrekking t o t het SYSTEEM ( s t e l s e l van f y s i s c h e processen) i s - i n v o l g orde van p r i o r i t e i t - opbouw of a a n v u l l i n g van kennis nodig van:
- de dwarsuitwisseling tussen inner s h e l f , shoreface en nearshore;
- de dwarsuitwisseling tussen nearshore en duinen b i j z e e s p i e g e l f l u k t u a t i e s ;
- de kustvormende processen b i j substantie'le v a r i a t i e van de g e t i j s l a g .
Met betrekking tot de INPUT (de i n i t i e r e n d e k o n d i t i e s ) i s - i n volgorde van
p r i o r i t e i t - opbouw of a a n v u l l i n g van kennis nodig van:
-56-
- de klimatologische c.q. hydrodynamische
v a r i a t i e s die tijdens (1) de periode
van subboreale strandwalvorming, (2) de periode van Jonge Duinvorming en (3)
de l a a t s t e eeuw, de dwarsuitwisseling tussen inner s h e l f , shoreface en
nearshore beinvloed hebben;
- de mogelijke z e e s p i e g e l f l u k t u a t i e s die tijdens de periode van Jonge Duinvorming de dwarsuitwisseling tussen nearshore en duinen beinvloed hebben;
- de mogelijke v a r i a t i e van de g e t i j s l a g die tijdens de periode van Oude Duinvorming de kustvormende processen benvloed heeft.
Voor de v o o r s p e l l i n g van de kustontwikkeling z i j n we vooral geinteresseerd i n
•Y- een goede b e s c h r i j v i n g van het SYSTEEM (het samenstel van fysische processen)
dat de kustontwikkeling bepaalt. Voor de nadere beoordeling van de hypothesen
met betrekking tot de vraag welke hypothesen -op grond van onze huidige kenn i s - ons kunnen helpen b i j deze v o o r s p e l l i n g i s gestreefd naar ( z i e tabel voor
resultaat):
- een c l u s t e r i n g van de hypothesen op grond van het achterliggende systeem;
- het aangeven van de mate van RELEVANTIE van het systeem voor de v o o r s p e l l i n g
van de toekomstige kustontwikkeling;
- het aangeven van de mate van ALGEMEEENHEID van het systeem voor de voorspell i n g van de toekomstige kustontwikkeling.
-57-
HYPOTHESE
SYSTEEM
dwarsuitwisseling
langstransport
RELEVANTIE
voor
voorspelling
ALGEMEENHEID
van
systeem
HYPOTHESE 100-1
(2DH-uitwisseling)
HYPOTHESE 1000-1
(dwarstransport)
HYPOTHESE 1000-2
(zeesp.fluktuaties)
HYPOTHESE 1000-3
(menselijke invloed)
HYPOTHESE 5000-1
(dwarstransport)
HYPOTHESE 5000-3
( g e t i j dominantie)
+
+
+
o
+
o
+
o
+
o
+
o
HYPOTHESE 100-2
(langstransport)
HYPOTHESE 1000-3
(menselijke invloed)
HYPOTHESE 5000-2
(langstransport)
o
0
+
o
-
-
Score betekenis van de symbolen op het aspekt RELEVANTIE
+ hoog,
o matig,
- onvoldoende.
Score betekenis van de symbolen op het aspekt ALGEMEENHEID:
+ omvat a l l e deelsystemen
o omvat b e l a n g r i j k deelsysteem
- omvat deelsysteem
Op basis van deze r e s u l t a t e n kan nu een (niet het) antwoord gevonden worden op
de eerste vraag gesteld aan het begin van deze paragraaf. U i t een kombinatie
van de aspekten r e l e v a n t i e en algemeenheid van het systeem volgt dat vooral
het dwars-uitwisselingssysteem ("de diabathic exchange") beter begrepen moet
worden; dat i s op d i t moment het meest gespecificeerde systeem dat a l s u i t gangsmodel gekozen kan worden om de h i s t o r i s c h e en de toekomstige kustontwikk e l i n g te verklaren resp. i n te kunnen schatten. Een te verwachten en reeds
geuit punt van k r i t i e k h i e r b i j i s dat het 2DH-uitwissellingssysteem tussen
inner shelf en nearshore zo algemeen (weinig gespecificeerd) i s ("alle proces-
-58-
sen z i t t e n e r i n " ) dat hiermee l o g i s c h e r w i j s de kustontwikkeling kan worden
voorspeld. Het i s inderdaad
zo dat d i t model ruimte laat voor meer processen
dan gewoonlijk door de kustingenieur worden beschouwd. Toch i s het nieuwe,
centrale element i n d i t model de u i t w i s s e l i n g i n dwarsrichting op een grote
t i j d - en ruimteschaal, waarvan b l i j k t dat d i t b e l a n g r i j k moet z i j n voor de
grootschalige kustontwikkeling.
-59-
5
5.1
VERVOLGONDERZOEK KUSTGENESE
Inleiding
In de diskussie over het vervolg van het onderzoeksprogramma voor
Kustgenese
staan de kennisleemten ten aanzien van het grootschalige kustgedrag c e n t r a a l .
Het b e l a n g r i j k s t e doel van het vervolgonderzoek i s namelijk het v e r k r i j g e n van
i n z i c h t i n en begrip van de i n t i j d en/of i n ruimte grootschalige processen en
fenomenen d i e de "autonome" kustontwikkeling bepalen.
Alvorens de onderzoekvragen
te formuleren z a l eerst worden aangegeven welke
gedachten over het grootschalige kustgedrag, de processen en de fenomenen
gevormd z i j n middels de i n d i t Hoofdrapport beschreven hypothese-vorming
en
-toetsing.
5.2
G r o o t s c h a l i g kustgedrag, processen en fenomenen
D e f i n i t i e _ y a n g r o o t s c h a l i g e gedrag
Onder het grootschalige kustgedrag wordt verstaan de veranderingen i n de bodemligging van de kust en de hieraan gerelateerde sedimenthuishouding en de
veranderingen i n de proces-aansturende hydraulische en k l i m a t o l o g i s c h e randk o n d i t i e s op een t i j d s c h a a l van 10 jaar en een ruimteschaal van 10 km. Onder
het begrip kust i n deze wordt verstaan zowel duinen, strand en brandingszone
als
shoreface en Inner s h e l f .
Het_karakter_yan_het huidige_grootschalige_gedrag
De gedachte d i e i n eerste i n s t a n t i e volgt u i t analyse van het gedrag van de DV,
HWL en LWL i s dat gedurende de l a a t s t e 100 jaar het grootschalige kustgedrag i n
de t i j d r e l a t i e f s t a b i e l i s . De r u i m t e l i j k e v a r i a t i e s langs de Hollandse kust
daarentegen groot.
Het globale beeld dat verkregen wordt u i t het gedrag van de genoemde k u s t l i j nen i s dat de Hollandse kust aan de randen t e r u g s c h r i j d t en i n het midden
v o o r t s c h r i j d t volgens een i n de t i j d zeer konstante ontwikkeling. Grotere en
k l e i n e r e Ingrepen en maatregelen l i j k e n deze ontwikkeling n i e t echt te v e r s t o ren.
Vragen d i e h i e r b i j echter nog beantwoord moeten worden z i j n :
-60-
- of d i t i n de t i j d kontinue gedrag ook representatief i s voor de kust volgens
de h i e r gehanteerde d e f i n i t i e (dus i n k l u s i e f shoreface etc) ?
- a l s d i t l a a t s t e ook het geval i s , wat z i j n dan de kansen dat d i t kontinue
gedrag binnen onze t i j d s h o r i z o n kan veranderen ?
Vastgesteld moet worden dat het aspekt van de r u i m t e l i j k e v a r i a t i e s i n de d i s kussie (door een achterstand i n de beschikbaarheid van de gegevens) tot nog
toe minder naar voren i s gekomen. Als nu het kontinue gedrag i n de t i j d van de
kust waar i s , dan i s er een b e l a n g r i j k uitgangspunt voor het vervolgonderzoek,
dat a l s volgt omschreven kan worden. De v a r i a t i e s i n de ontwikkeling van de
gesloten Hollandse kust worden n i e t i n de eerste plaats bepaald door v a r i a t i e s
van de processen en fenomenen i n de toekomst maar door v a r i a t i e s hiervan i n de
ruimte. Om deze redenen wordt aanbevolen i n het onderzoeksprogramma van de
komende jaren sterker dan voorheen de nadruk te leggen op onderzoek naar de i n
de ruimte grootschalige v a r i a t i e s van de kustvormende fenomenen (hydraulische
en k l i m a t o l o g i s c h e k o n d i t i e s ) en van de morfologische k o n d i t l e s .
Processen
De op d i t moment b e l a n g r i j k s t e lacune i n onze proceskennis van de grootschalige
v.
kustontwikkeling i s de zogenoemde 2DH-uitwisseling van sediment tussen duinen,
nearshore, shoreface en inner s h e l f . De v e r s c h i l l e n d e processen die h i e r een
r o l spelen moeten g e i d e n t i f i c e e r d en qua belang afgewogen worden. Met
2DH-uit-
w i s s e l i n g wordt bedoeld het grootschalige patroon i n twee horizontale dimensies
van netto sedimenttransportstromen tussen duinen, brandingszone,
onderzeese
oever en inner s h e l f , waarbij deze transportstromen a l s volgt worden gedacht
plaats te vinden.
Het idee i s dat de u i t w i s s e l i n g i n dwarsrichting (de "diabathic exchange")
bepaald wordt door de primaire i n t e r a k t i e tussen de heersende hydraulische
omstandigheden (golven, stromingen), het k u s t p r o f i e l en de
sedimenteigenschap-
pen op d i t p r o f i e l . Met primair wordt bedoeld dat er een direkte koppeling
tussen de v e r s c h i l l e n d e zones bestaat v i a de h y d r a u l i k a . Deze i n t e r a k t i e tussen hydraulische omstandigheden, k u s t p r o f i e l en sediment v a r i e e r t langs de
kust door externe v a r i a t i e s i n hydraulische en sedimentkondities en door het
bestaan van langssystemen met een sekundaire i n t e r a k t i e , t.w. een i n de g o l f gedomineerde nearshore zone en gen i n de getijgedomineerde shoreface zone. Met
sekundair wordt bedoeld dat deze langssystemen n i e t direkt gekoppeld z i j n v i a
-61-
de h y d r a u l l k a , maar i n d i r e k t en vaak op langere termijn b i j w i j z i g i n g e n van de
grootschalige geometrie. De verdere gedachte bestaat dat er r e l a t i e f meer
bekend i s over de processen i n l a n g s r i c h t i n g (de "parabathic exchange") dan
van de processen i n d w a r s r i c h t i n g .
Fenomenen of externe k o n d i t i e s
De i n het verleden opgetreden en mogelijk toekomstige veranderingen i n de randvoorwaarden en randkondities moeten onderzocht worden; d i t b e t r e f t de h y d r a u l i sche en klimatologische k o n d i t i e s , die de fysische processen aansturen. Voorzover nu bekend gaat het h i e r b i j om het windklimaat, het g o l f k l i m a a t , het zeespiegelnivo en het g e t i j d e k l i m a a t .
5.3
Onderzoeksvragen
Gebaseerd op de bovenbeschreven
gedachten ten aanzien van het kustgedrag kunnen
de onderzoeksvragen worden geformuleerd die een l e i d r a a d moeten z i j n voor de te
formuleren onderzoeksprojekten van 1988 en verder. Het l i j k t relevant de onderzoeksvragen i n te delen volgens het ISO koncept, en wel i n de volgorde 0 S I
gezien het belang dat gehecht wordt aan de r u i m t e l i j k grootschalige v a r i a t i e s
van de processen (de "S") en randkondities (de "I") die eerst v i a de kusttoestand i n kaart gebracht moeten worden (de "0"). Deze volgorde geeft tevens min
of meer een p r i o r i t e i t s v o l g o r d e aan.
De_0
1.
vraag:
B e s c h r i j f de huidige en zo mogelijk de verleden kusttoestand i n termen van
sedimentbalans, sedimenthuishouding, transportstromen van sediment, morfologische eigenschappen en morfologische ontwikkeling. Betrek h i e r b i j nu ook
de Waddeneilanden en de z u i d e l i j k e d e l t a .
De S vragen:
2.
Onderzoek de samenhang tussen de r u i m t e l i j k e v a r i a t i e van het gedrag (vooruitgang/achteruitgang, verdieping/verondieping) van de Hollandse kust en de
r u i m t e l i j k e v a r i a t i e van de morfologie, sediment- samenstelling, mineralog i e , geochemie en geologie van onderwateroever, strand en duinen.
-62-
3.
Onderzoek de samenhang tussen de r u i m t e l i j k e v a r i a t i e van het gedrag (vooruitgang/achteruitgang, verdieping/verondieping) van de Hollandse kust en de
r u i m t e l i j k e v a r i a t i e van de hydraulische en meteorologische
4.
kondities.
Integreer de huidige en de te vergaren kennis van het grootschalige kustgedrag om een konceptueel, evenwichtig model ter v o o r s p e l l i n g van d i t gedrag
op te s t e l l e n .
De I vragen:
5.
Onderzoek de i n het verleden mogelijk opgetreden veranderingen
i n klimatolo-
gische en hydraulische k o n d i t i e s , die een v e r k l a r i n g kunnen geven voor nu
markant gevonden ontwikkelingen a l s de kustvooruitgang van 5000 tot 3000 BP,
de Jonge Duinvorming rond 1000 BP en het parabool gedrag van de l a a t s t e
eeuw.
6.
Voorspel de ontwikkeling van de klimatologische en hydraulische k o n d i t i e s ,
die a l s externe fenomenen de ontwikkeling van de Nederlandse kust belnvloeden.
LITERATUUR
BAKKER, W.T.
(1968)
A mathematical theory about sandwaves and i t s a p p l i c a t i o n on the Dutch wadden
i s l e of V l i e l a n d
Shore and Beach
BAKKER, W.T. & D.S. JOUSTRA (1970)
The h i s t o r y of the Dutch coast i n the l a s t century
Proc. of the 12th Coastal Eng. Conf., pp 709-727
BAKKER, W.T., C.H. HULSBERGEN, P. ROELSE, C. DE SMIT, & J.N. SVASEK (1984)
Permeable groynes: experiments and p r a c t i c e i n the Netherlands
Proc. of the 19th Coastal Eng. Conf., pp 2026-2041
BAKKER, W.T. & E.S.P. SMIT (1987)
Waarheden omtrent kustgedrag
R i j k s w a t e r s t a a t , Dienst Getijdewateren, N o t i t i e GWA0-87.004 (Aug. 1986,
k o r r e k t i e s Febr. *87 en Juni '87)
BEETS, D.J., W.E. WESTERHOFF, W. de GANS, A.P. PRUISSERS & L. van der VALK
(1987 i n prep.)
Holocene c o a s t a l p l a i n sedimentation i n the western Netherlands
Proc. Symp. Coastal Lowlands, May 25-27 1987
BEETS, D.J., et a l (1987)
Rapport Kustgenese I
R i j k s Geologische Dienst, Haarlem
BORGER, G.J. (1975)
De Veenhoop
P r o e f s c h r i f t , U n i v e r s i t e i t van Amsterdam, 242 p.
EDELMAN, T. (1974)
Bijdrage t o t de h i s t o r i s c h e geografie van de Nederlandse kuststrook.
Rijkswaterstaat DWW s e r i e nr. 14
LITERATUUR (vervolg)
EDELMAN, T. en EGGINK, D.N.
(1962)
Some c h a r a c t e r i s t i c s of the Dutch coast
Proc. of the 8th Coast. Eng. Conf., pp 756-764
EISMA, D. (1968)
Composition, o r i g i n and d i s t r i b u t i o n of Dutch coastal sands between Hoek van
Holland and the Island of V l i e l a n d
Neth. J . Sea Res., V.4, pp 123-267
FRANKEN, A.F. (1987)
Reconstructie van het paleo-getijklimaat i n de Noordzee
Waterloopkundig Lab., Rapport X-0029-00.
GERRITSEN, H. (1987, i n prep.)
N o t i t i e over paleo-getijde-komponenten
HARVEY, N. & G.M. Bowman (1987)
Coastal management i m p l i c a t i o n of a Holocene sediment budget: Le Fevre
Peninsula, South A u s t r a l i a
J . Shoreline Management, V.3, pp 77-93
JELGERSMA, S. (1979)
Sea-level changes i n the North Sea basin
In: OELE, E., R.T.E. SCHUTTENHELM & A.J. WTGGERS (eds.) The Quaternary histo:
of the North Sea, Acta Univ. Ups., Symp. Univ. Ups., Ann. Quing. C e l . 2, pp
233-248
JELGERSMA, S. (1985)
Een geologische k i j k op de kust
C o l l . Kustontwikkeling, verleden, heden en toekomst
Waterloopkundig Lab. Marknesse, pp 5.1-5.7
JELGERSMA, S., J . DE JONG, W.H. ZAGWIJN & J.F. VAN REGTEREN ALTENA (1970)
The c o a s t a l dunes of the western Netherlands; geology, vegetational h i s t o r y
and archeology
Med. Geol. S t i c h t i n g NS XXI, pp 93-197
LITERATUUR (vervolg)
JONG, J.D. de (1984)
Age and vegetation of the coastal dunes i n the F r i s i a n Islands, the Netherlands
Geologie en Mijnbouw, 1984, pp 269-275
KLIJN, J.A. (1981)
Nederlandse kustduinen. Geomorfologie en bodems
PUDOC, Wageningen, 188 p.
KOHSIEK, L. (1986)
Kustontwikkeling Nederland; Verleden, heden, toekomst
R i j k s w a t e r s t a a t , Dienst Getijdewateren, nota GWAO-86.372, 20 p.
LAMB, H.H. (1980)
C l i m a t i c f l u c t u a t i o n s i n h i s t o r i c a l times and t h e i r connection with
transgressions of the sea, stormfloods and other c o a s t a l changes
In: VERHULST, A. & M.K.E. GOTTSCHALK (eds.) Transgressies en
occupatiegeschiedenis i n de kustgebieden van Nederland en B e l g i e , Belg. Centr.
Land. Gesch., Publ. no. 66, pp 251-290
LEENDERS, K.A.H.W. (1986)
2000 jaar kustontwikkeling van Cap Gris Nez tot Hoek van Holland
R i j k s w a t e r s t a a t , D i r e k t i e Noordzee, Rapport N-86.19, 44 p.
LIGTENDAG, W.A. (1987)
Van I J z e r tot Jade; een r e c o n s t r u c t i e van de z u i d e l i j k e Noordzeekust i n de
jaren 1600 en 1750 (concept)
H i s t . Geogr. Sem., Univ. v. Amsterdam, 56 p.
LIGTENDAG, W.A. & G.J. B0RGER (1987, i n prep.)
MARANUS, J.W. & H.J. VERHAGEN (1987)
Zandgolven en kustverdediging i n Zeeland
Polytechnisch t i j d s c h r i f t , 42: 2: 34-38.
LITERATUUR (vervolg)
MULDER, E.F.J, de (1984)
Geologische geschiedenis van de Hondsbossche zeewering
Grondboor en hamer, pp 15-31
PLASSCHE, 0. van de (1982)
Sea-level change and w a t e r - l e v e l movements i n the Netherlands during the
Holocene
Med. R i j k s Geol. Dienst, V.36-1, 93 p.
ROEP, Th.B. (1984)
Progradation, erosion and changing c o a s t a l gradient i n the c o a s t a l b a r r i e r
deposits of the Western Netherlands
Geologie en Mijnbouw, V.63, pp 249-258
SCHOORL, H. (1973)
Zeshonderd jaar water en land
Wolters-Noordhoff, Groningen
SMIT, E.S.P. (1987)
Sedimentdwarstransport
grote kustuitbouw
langs de Hollandse k u s t l i j n vanaf het begin van de
Afstudeerverslag Techn. Univ. D e l f t , C i v . Techn., Afd. Waterbouwk.
SMIT, E.S.P. & W.T. BAKKER (1987)
Commentaar b i j de gereconstrueerde k u s t l i j n van ca. 1600 AD
R i j k s w a t e r s t a a t , Dienst Getijdewateren, N o t i t i e GWA0-87.348
STIVE, M.J.F. (1986)
A model f o r cross-shore sediment transport
Proc. of the 20th Coastal Eng. Conf., pp 1550-1564
STRAATEN, L.M.J.U. van (1961)
D i r e c t i o n a l e f f e c t s of winds, waves and currents
Geologie en Mijnbouw, V.23
LITERATUUR (vervolg)
STRAATEN, L.M.J.U. van (1965)
Coastal b a r r i e r deposits i n south and north Holland, i n p a r t i c u l a r i n the
areas around Scheveningen and IJmuiden
Med. R i j k s Geol. S t i c h t . N.S., V.17, pp 41-75
VEEN, J . van (1937)
Korte b e s c h r i j v i n g der uitkomsten van onderzoekingen i n de Hoofden en langs de
Nederlandse kust
T i j d s c h r . Kon. Ned. Aardrijkskundig Gen., 2e reeks, deel 54, pp 155-195
WTERSMA, J . (1987)
Jonge duinvorming door z e e s p i e g e l f l u c t u a t i e s
R i j k s w a t e r s t a a t , Memo n r . NZ-N-87
WIERSMA, J . & J.S.L.J, van ALPHEN (1987, i n press)
The morphology of the Dutch shoreface between Hook of Holland and Den Helder
In: BOER, P.L. de, A. van GELDER & S.D. NIO (eds.) Tide-influenced sedimentary
environment and f a c i e s ; R e i d e l , Dordrecht
WRIGHT, L.D. & A.D. SHORT (1984)
Morphodynamic v a r i a b i l i t y of surf zones and beaches: a synthesis
Mar. Geol., V.56, pp 93-118
ZAGWIJN, W.H.
(1965)
P o l l e n - a n a l y t i c c o r r e l a t i o n s i n the c o a s t a l b a r r i e r deposits near The Hague
(the
Netherlands)
Med. R i j k s Geol. St. N.S., V.71, pp 83-88
ZAGWIJN, W.H.
(1984)
The formation of the Younger Dunes on the west coast of the Netherlands
(AD 1000-1600)
Geologie en Mijnbouw, V.63, pp 259-268
ZAGWIJN, W.H.
(1986)
Nederland i n het Holoceen
RIjksgeologische Dienst, Haarlem, 46 p.
Leden Kustgenese
(met deze l i j s t i s geen v o l l e d i g h e i d nagestreefd; naast de genoemde personen
i s nog door andere kollega's b e l a n g r i j k werk v e r r i c h t )
1)
Rijkswaterstaat Dienst Getijdewateren
i r . W.T. Bakker
i r . C.J. Borst
i r . D. D i l l i n g h
i r . F. H a l l i e
dhr. D. Knoester
drs. L.H.M. Kohsiek
i r . A.J. Kuik
i r . C.J. Louisse
i r . J . v. Malde
mw. T. N i j l a n d
drs. P. van Vessem
2)
Rijkswaterstaat D i r e k t i e Noordzee
drs. J.S.L.J, van Alphen
dr. J . Wiersma
3)
Rijkswaterstaat D i r e k t i e F r i e s l a n d
dhr. D.T. Reitsma
4)
Rijkswaterstaat D i r e k t i e Noord-Holland
dhr. M. de Boer
dhr. L.A.H. Overmars
i r . H.D. Rakhorst
5)
Rijkswaterstaat D i r e k t i e Zeeland
dr. J.H. van de Berg
6)
Rijkswaterstaat D i r e k t i e Zuid-Holland
dhr. R. Nolten
7)
Rijkswaterstaat Meetkundige Dienst
drs. M.A. Damoiseaux
i r . P. Noomen
8)
R i j k s Geologische Dienst
dr. D.J. Beets
drs. P. Cleveringa
dr. W. de Gans
mw. dr. S. Jelgersma
dhr. J . de Jong
i r . C. Laban
mw. drs. G. Niessen
dr. R.T.E. Schuttenhelm
dhr. B. Sliggers
drs. W.E. Westerhoff
9)
R i j k s u n i v e r s i t e i t Utrecht
dr. P.G.E.F. Augustinus
dr. R.J. Boersma
drs. A. Kroon
drs. J . v.d. Meene
prof. dr. S.D. Nio
drs. Sha L i Ping
dhr. A. Stolk
prof. dr. J.H.J. Terwindt
Technische U n i v e r s i t e i t Delft
prof, d r . i r . E.W. B i j k e r
i r . J . van der Graaff
10)
Leden Kustgenese (vervolg)
11)
U n i v e r s i t e i t van Amsterdam
prof.dr. G.J. Borger
drs. W. Ligtendag
12)
Vrije Universiteit
dr. 0. v.d. Plassche
drs. Th. B. Roep
drs. L. v.d. Valk
13) Waterloopkundig
14)
Persoonlijk
Laboratorium
i r . M.J.F. Stive
i r . C. de Valk
dr. i r . P. V e l l i n g a
i r . H. Wensink
d r . i r . H.G. Wind
i r . T.J. Zitman
dhr. K.A.H.W. Leenders
dhr. H. Schoorl
Fig.
l a De 10-jaar gemiddelde k u s t l i j n verandering langs de Hollandse kust
(van Vessem,1987)
Fig.
lb De 100-jaar gemiddelde k u s t l i j n verandering langs de Hollandse kust
(Edelman en Eggink, 1962)
DE 10 EN 1 0 0 - J A R I G E VERANDERING VAN
HUIDIGE
HOLLANDSE
DE
KUST
WATERLOOPKUNDIG
LABORATORIUM
H
317
FIG. 1
G E O M O R F I S C H E K A A R T VAN DE
KUST ( W I E R S M A
HOLLANDSE
EN VAN A L P H E N ,
WATERLOOPKUNDIG
1987)
LABORATORIUM
H 317
FIG.
2
KUSTLUNRECONSTRUCTIE
1980 ( L I G T E N D A G
EN
WATERLOOPKUNDIG
0, 8 0 0 , 1300
BORGER,
EN
1987)
LABORATORIUM
H 317
FIG.
3
KUSTL'JN RECONSTRUCT IES 5 0 0 0 , 4 5 0 0 , 4 0 0 0 ,
3 5 0 0 , E N 3 0 0 0 B P ( B E E T S ET AL.,1987)
WATERLOOPKUNDIG
LABORATORIUM
H
317
FIG.
4
9
r
JLJ'.-}'. .f. •'./'.•}•./wBP
-Ji
y
—
<
•—< ^
•
Fig. 26. Reconstruction of coastal evolution.
1. Sea level circa 10 m below N.A.P.; Time circa 4750 B.C.; Lake stage.
2. Sea level circa 8 m below N.A.P.; Time circa 4200 B.C.; Lagoon stage.
3. Sea level circa 6 m below N.A.P.; Time circa 3400 B.C.; Tidal flats stage.
4. Sea level circa 4.8 m below N.A.P.; Time circa 2800 B.C.; Completion of innermost barrier ridge.
5. Sea level circa 4.3 m below N.A.P.; Time circa 2500 B.C.; Formation of wide depression between barrier ridges.
6. Sea level circa 3.8 m below N.A.P.; Time circa 2200 B.C.; Completion of second major barrier ridge.
7. Sea level circa 2.2 m below N . A . P . ; Time circa 850 B.C.; Maximum of coastal advance.
8. Sea level approximately at N.A.P.;
Present situation.
Vertical dimensions of diagrams: 29 m; Horizontal dimensions: 14 km.
E x p l a n a t i o n of s y m b o l s :
Punclation (basal deposits): Pleistocene.
Vertical slriations: Tidal flat drpostis.
(upper parts of formation): Dune
Oblique
„
: Channel deposits,
and beach deposits formed above
Cross
„
: Lagoon clays,
mean sea level.
Horizontal .,
: Lake clays.
Black: Peat.
White, with stratification: Open aea deposits.
RECONSTRUCTIE KUSTONTWIKKELING IN
DWARSPROFIEL (VAN S T R A A T E N , 1965)
WATERLOOPKUNDIG
LABORATORIUM
H 317
FIG. 5
kusthellingen
v o l g e n s Van
meer waarschijnlijke
Straaten
kusthellingen
M E D I A N E K O R R E L V E R D E L I N G IN
S C H E V E N I N G E N TOT VOORBURG
(VAN S T R A A T E N , 1965)
WATERLOOPKUNDIG
(1965)
volgens B e e t s (pers. med.)
PROFIEL
LABORATORIUM
H 317
FIG.
6
-3850
-3300
-2700
•
traject
-2000
-1400
tijd (jaren A D )
Scheveningen- Umuiden
KUSTUITBOUW
IN N E D E R L A N D
WATERLOOPKUNDIG
LABORATORIUM
H 317
FIG. 7a
KUSTUITBOUW
IN
WATERLOOPKUNDIG
AUSTRALIE
LABORATORIUM
H
317
FIG. 7 b
ONTWIKKELING
VAN DE K U S T L U N
IN
DE
PERIODE
VAN - 3 8 5 0 A D ( 5 0 0 0 BP) TOT H E D E N
WATERLOOPKUNDIG
LABORATORIUM
H
317
FIG.
8
10UMUIDEN
ALKMAAR
SCHEVENINGEN
HAARLEM
E
in
XJ
c
o
>
o
>• t i j d ( j a r e n )
ONTWIKKELING VAN VIER
KARAKTERISTIEKE
KUSTLUN POSITIES L A N G S DE H O L L A N D S E
WATERLOOPKUNDIG
LABORATORIUM
KUST
H 317
FIG. 9
waargenomen verandering:
door langstransport:
periode -3858 tot -3388
(zonne-jaren AD)
0.800E*04
dwars
[ml
0 600E«04
0.400E*04-»
0.200E'04
O.OOOE'OO
. 200E»04 -|
O.OOOE'OO
1
— r
0.150E«05
0.300E*05
1
0.4S0E«05
r
0.600E*05
0.750E»05
langs [nl
datum: 11-18-1987
langs
0 km i s ca. Scheveningen
langs 45 km i s ca. IJmuiden
langs 65 km i s ca. Egmond
K U S T U I T B O U W A F G E L E I D UIT W A A R N E M I N G E N E N
UIT
H E T V E R S C H I L IN KUSTRICHTING
WATERLOOPKUNDIG L A B O R A T O R I U M
H 317
[FIG. 10 A
periode -2788 t o t -2888
(zonne-jaren AD)
waargenomen verandering:
door langstransport:
^77777,-
0.800E*04-
dwars
[nl
0.6U0E'04-
0.400E«04-
0.200E«04-
0.000E*00-
-.200E*04O.OOOE'OO
0.150E»05
0.300E»05
0.450E«05
0.600E»05
0.750E»05
langs [ml
datum: 11-18-1987
langs
0 km i s ca. Scheveningen
langs 45 km i s ca. IJmuiden
langs 65 km i s ca. Egmond
KUSTUITBOUW
A F G E L E I D UIT W A A R N E M I N G E N EN
UIT HET V E R S C H I L IN KUSTRICHTING
WATERLOOPKUNDIG
LABORATORIUM
H 317
FIG. 10 B
periode 1388 t o t 1988
(zonne-jaren AD)
waargenomen verandering:
door langstransport: W///////,
0.800E*04-f
dwars
[Ml
O.oOOE'04
0.400E«04
0.200E*04
0.000E*00
200E«04-
T
O.OOOE'OO
0.1S0E«05
1
0.300E«05
r
1
0.450E«05
0.f>00E»05
0.750E«05
langs [ml
datum: 11-18-1987
langs
0 km i s ca. Scheveningen
langs 45 km i s ca. IJmuiden
langs 65 km i s ca. Egmond
KUSTUITBOUW
A F G E L E I D UIT W A A R N E M I N G E N EN
UIT HET VERSCHIL IN KUSTRICHTING
WATERLOOPKUNDIG
LABORATORIUM
H 317
FIG. 10 C
8000
10000
NAP
6000
4000
C
2000
1
4
- jaren
BP
z
j£
T6
10
T
5
T
01
(S)
4
15
(m)
I
H
(m)
s
3
t
2
20
1
JO
0
25
z scheef h e i d s p a r a m e t e r
T
H
z
0.02
0
(golfasymmetrie)
= golfperiode
s
= significante
= niveau
van
golfhoogte
de
zeespiegel
ZEESPIEGELSTUGING
IN HET
(overgenomen
uit
Zagwijn,
1986)
EN GOLFKLIMAAT
HOLOCEEN
WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM
H 317
FIG. 11