Landelijke Klachtencommissie Onderwijs SAMENVATTING 106210 - Klacht over tussentijdse invoering lesmethode en over klachtbehandeling; PO Een ouder klaagt erover dat de school lopende het schooljaar een nieuwe lesmethode heeft ingevoerd die negatieve gevolgen voor haar dochter heeft. Daarnaast klaagt zij dat de adjunct-directeur en de voorzitter van het College van Bestuur haar klachten niet zorgvuldig hebben behandeld. Leerlingen zullen korte of langere tijd moeten wennen aan een wijziging van een onderwijsmethode. Het maakt daarbij niet veel uit of de methode nu aan het begin van een schooljaar wordt ingevoerd of lopende het schooljaar. Zeker in kleutergroepen, waar leerlingen het gehele jaar instromen, is niet een duidelijke scheidslijn te trekken wanneer een nieuwe methode het meest soepel kan worden ingevoerd. De keuze van de lesmethode behoort tot de vrije beleidsvrijheid van een school. Een klacht hierover is in beginsel alleen gegrond als de beslissing over de lesmethode kennelijk onredelijk is of als aan de procedure die heeft geleid tot de wijziging ernstige gebreken kleven. Daar is in deze klacht niet van gebleken. De klacht is ongegrond. Vast staat dat klaagster in het gesprek met de adjunct-directeur al snel heeft gemeld haar kinderen van school te zullen halen als de school haar beleid niet wijzigde. Het is begrijpelijk dat verweerder de kritiek op het schoolbeleid en het van school halen van de kinderen heeft gevoeld als een dreigement en drukmiddel. De Commissie ziet geen reden waarom verweerder dat gevoel niet zou mogen uiten tegen klaagster. Dat hij dat op een onzorgvuldige manier heeft gedaan, is niet gebleken. Het is verder niet gebleken dat verweerders in de behandeling van de klacht klaagster niet serieus hebben genomen. De klacht is ongegrond. ADVIES inzake de klacht van: mevrouw A te Almelo, ouder van B, leerling van C te Almelo, klaagster tegen - de heer H, adjunct-directeur van C, verweerder - mevrouw D, voorzitter van het College van Bestuur van E, bevoegd gezag van C, verweerster gemachtigde: mevrouw mr. F 1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE Bij klaagschrift met bijlagen van 7 april 2014, aangevuld op 20 mei 2014, heeft klaagster op grond van de geldende klachtenregeling een klacht tegen verweerders ingediend met de volgende inhoud: Klaagster klaagt over het abrupt invoeren van een nieuwe onderwijsmethode bij de kleuters, inhoudende dat de dag wordt aangevangen met de kring, welke methode negatieve effecten heeft op de emotionele en sociale ontwikkeling van klaagsters dochter B. 106210 /uitspraak d.d. 24 juni 2014 Pagina 1 van 4 Landelijke Klachtencommissie Onderwijs Klaagster klaagt er tevens over dat de adjunct-directeur van de school zich onprofessioneel heeft gedragen en haar zijn kantoor heeft uitgewerkt zonder haar klacht te behandelen over het invoeren van de nieuwe onderwijsmethode. Ten slotte klaagt klaagster over de klachtafhandeling door het bevoegd gezag van de school, in de persoon van mevrouw G, bestuurder ad interim. Laatstgenoemde heeft de klachten niet serieus genomen, niet behandeld en klaagster tijdens het gesprek met haar ernstig beledigd. Een en ander zoals nader toegelicht in het klaagschrift. Na overleg met partijen welke vorm van conflictoplossing (formele klachtbehandeling of mediation) zich het meest leent voor de klacht, is de klacht ter behandeling voorgelegd aan de Commissie. De Commissie heeft verweerder op 16 april 2014 verzocht uiterlijk 20 mei 2014 het verweerschrift in te dienen. Verweerders hebben op 16 mei 2014 een verweerschrift met bijlagen ingediend. Alle stukken zijn over en weer in afschrift aan partijen gestuurd. De mondelinge behandeling van de klacht vond plaats op 28 mei 2014 te Utrecht. Klaagster was in persoon ter zitting aanwezig. Verweerder was in persoon ter zitting aanwezig en werd bijgestaan door de gemachtigde. Verweerster was als aangekondigd niet ter zitting verschenen en werd vertegenwoordigd door de gemachtigde. Onder handhaving van hun standpunten hebben partijen een nadere toelichting gegeven. Ter zitting bleek dat aan het door verweerder ingediende verweerschrift enkele pagina’s ontbraken. Deze zijn ter zitting vermenigvuldigd en alsnog overgelegd. Hetgeen in de stukken en op de zitting naar voren is gebracht is, voor zover relevant, zakelijk in dit advies weergegeven. 2. DE FEITEN B, de jongste dochter van klaagster zat in schooljaar 2013-2014 in groep 1/2. In het begin van het schooljaar begon de schooldag in de kleutergroepen met een inloop van een half uur. De school heeft na een eerdere inventarisatie van lesmethoden op 29 januari 2014 besloten twee nieuwe lesmethoden in te voeren. Dat is de ouders op 21 februari 2014 meegedeeld. Per 3 maart 2014 is de school met de nieuwe lesmethoden gestart, met als gevolg dat de inloop is verdwenen en de kleuters om 8.30 uur starten in de kring. Klaagster heeft op 3 maart 2014 kort na de aanvang van de les bij de adjunct-directeur haar beklag gedaan over de uitwerking van de nieuwe lesmethoden. Na afloop van dit gesprek heeft zij schriftelijk een klacht bij de voorzitter van het College van Bestuur ingediend. Op 12 maart 2014 hebben klaagster en verweerster een gesprek gehad. Tijdens dit gesprek heeft verweerster met klaagster afgesproken dat verweerder met klaagster contact zou opnemen om een en ander uit te spreken. Klaagster heeft op 24 maart 2014 per e-mail aan verweerster een weergave van het gesprek gestuurd, waarin zij onder andere meldde dat verweerder nog geen contact met haar had opgenomen. 3. OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE Ten aanzien van het tijdens het schooljaar invoeren van een andere onderwijsmethode overweegt de Commissie het volgende. Uiteraard zullen leerlingen korte of langere tijd moeten wennen aan een wijziging van onderwijsmethode. Naar het oordeel van de Commissie maakt het daarbij niet veel uit of de methode 106210 /uitspraak d.d. 24 juni 2014 Pagina 2 van 4 Landelijke Klachtencommissie Onderwijs nu aan het begin van een schooljaar wordt ingevoerd of lopende het schooljaar. Daarbij zij opgemerkt dat zeker in kleutergroepen, waar leerlingen het gehele jaar instromen, niet een duidelijke scheidslijn is te trekken wanneer een nieuwe methode het meest soepel kan worden ingevoerd. Daar waar het gaat om de inhoudelijke wijziging van de lesmethoden merkt de Commissie op dat dit volgens vaste jurisprudentie van de Commissie tot de vrije beleidsvrijheid behoort van een school. De Commissie acht een klacht hierover in beginsel alleen gegrond als de beslissing over lesmethode kennelijk onredelijk is of als aan de procedure die heeft geleid tot de wijziging ernstige gebreken kleven. De Commissie stelt dienaangaande vast dat de school in een werkgroep de voor- en nadelen van de diverse bestaande en alternatieve lesmethoden heeft afgewogen en vervolgens een beslissing heeft genomen. Niet gebleken is dat deze keuze kennelijk onredelijk is. De school heeft de MR en de ouders over de nieuwe methoden geïnformeerd. Daarmee komt de Commissie tot het oordeel dat aan de invoeringsprocedure geen ernstige procedurele gebreken kleven en de beslissing over de invoering ook anderszins niet kennelijk onredelijk is. De klacht is op dit onderdeel ongegrond. De Commissie stelt vast dat de gesprekken die klaagster en verweerder tot 3 maart 2014 hebben gevoerd, in goede sfeer zijn verlopen. Het gesprek op 3 maart 2014 was echter geen prettig gesprek. Vast staat dat klaagster al snel in het gesprek heeft gemeld haar kinderen van school te zullen halen als de school haar beleid niet wijzigde. De Commissie acht het begrijpelijk dat verweerder die koppeling tussen de kritiek op het schoolbeleid en het van school halen van de kinderen heeft gevoeld als een dreigement en drukmiddel. De Commissie ziet geen reden waarom verweerder dat gevoel niet zou mogen uiten tegen klaagster. Dat hij dat op een onzorgvuldige manier heeft gedaan, is de Commissie daarbij niet gebleken. De Commissie kan zich verder voorstellen dat door het verloop van het gesprek het voor beide partijen niet meer mogelijk was op dat moment een gesprek te voeren over de inhoud van het ongenoegen van klaagster. In een dergelijk geval is het veelal verstandig het gesprek te beëindigen en voor te stellen dit op een ander moment voort te zetten of, zoals in dit geval is gebeurd, klaagster te verwijzen naar het schoolbestuur om daar haar klacht neer te leggen. Dat verweerder, aldus klaagster, haar zijn kantoor heeft uitgewerkt is de Commissie niet gebleken. De klacht is op dit onderdeel ongegrond. Naar aanleiding van de klacht die klaagster had ingediend bij het bevoegd gezag, heeft verweerster gesproken met klaagster. De beschrijvingen van partijen van de start van het gesprek verschillen. Hoewel de Commissie door deze tegengestelde visies niet kan achterhalen hoe de start daadwerkelijk is geweest, is duidelijk dat partijen het erover eens zijn dat het overleg daarna goed is verlopen. Er is gesproken over mogelijke oplossingen voor de door klaagster ervaren problemen en verweerster en klaagster hebben aan het eind van het gesprek afspraken gemaakt. De Commissie ziet op grond hiervan geen grond te oordelen dat verweerster klaagsters klacht niet serieus heeft behandeld. De klacht is ook op dit onderdeel ongegrond. De Commissie wenst in dit kader nog wel apart stil te staan bij de door verweerster gedane toezegging dat zij verweerder zou vragen nog contact met klaagster op te nemen. Verweerster heeft gevolg gegeven aan die afspraak. Verweerder heeft echter geen contact met klaagster opgenomen. In eerste instantie wegens omstandigheden als het plotseling overlijden van een ouder, het inwerken van de interim directeur en ziekte van verweerder, naderhand vanwege de handelwijze van klaagster en haar echtgenoot jegens verweerder en de school. De Commissie heeft er begrip voor dat verweerder in eerste instantie wegens prioriteitstelling en ziekte het gesprek met klaagster niet is aangegaan. De Commissie kan ook begrijpen dat verweerder naar aanleiding van de manier waarop klaagster haar ongenoegen over het schoolbeleid publiek uitte, het gesprek met klaagster niet meer heeft willen 106210 /uitspraak d.d. 24 juni 2014 Pagina 3 van 4 Landelijke Klachtencommissie Onderwijs voeren. Verweerder heeft dit ook gemeld aan verweerster. Het was zorgvuldig geweest als verweerder of verweerster het standpunt van verweerder ook had teruggekoppeld aan klaagster. De Commissie acht gezien alle gestelde feiten en omstandigheden op zich en in hun samenhang bezien deze klacht echter van onvoldoende gewicht om op dit punt tot een gegrondverklaring te komen. Dezelfde feiten en omstandigheden maken dat de Commissie geen aanleiding ziet een aanbeveling te doen over het alsnog organiseren van een gesprek tussen klaagster en verweerder. 4. OORDEEL VAN DE COMMISSIE De Commissie komt op grond van bovenstaande overwegingen tot het oordeel dat de klacht ongegrond is. 5. AANBEVELINGEN VAN DE COMMISSIE De Commissie ziet geen reden voor het doen van een aanbeveling aan het bevoegd gezag. Aldus gedaan te Utrecht op 24 juni 2014 door mr. dr. L.P.M. Klijn, voorzitter, drs. W.D. Hajonides van der Meulen en drs. L.F.P. Niessen, leden, in aanwezigheid van drs. J. van Velzen, secretaris. mr. dr. L.P.M. Klijn voorzitter 106210 /uitspraak d.d. 24 juni 2014 Pagina 4 van 4 drs. J. van Velzen secretaris
© Copyright 2024 ExpyDoc