bijlage 1 Nota Minimabeleid 2015-2018 (cie)

Bijlage 1: Beleidsplan
Minimabeleid
2015 – 2018
Wassenaar
1
Inhoudsopgave
1. Samenvatting
3
2. Inleiding
4
2.1.
Aanleiding
4
2.2.
Samenhang
4
2.3.
Opbouw
4
3. Elementen, verbanden, uitgangspunten en doelstellingen voor
5
beleidsontwikkeling
3.1.
Elementen
5
3.2.
Verband met andere beleidsterreinen
7
3.3.
Uitgangspunten en doelstellingen
8
4. Vergroten, aanpassen en vernieuwen
10
4.1.
Vergroten van bereik minimaregelingen
10
4.2.
Afstemming en aanpassing aan nieuwe wetgeving
11
4.3.
Nieuwe instrumenten
13
5. Financieel overzicht
15
6. Voorstel
16
2
Beleidsplan voor het Minimabeleid 2015 – 2018
1. Samenvatting
Het samenwerkingsverband Werk & Inkomen voert het minimabeleid uit voor Voorschoten,
Wassenaar en Leidschendam-Voorburg. Lokale en landelijke ontwikkelingen, waaronder extra
rijksmiddelen voor armoedebestrijding, zijn aanleiding om voor 2015-2018 nieuw minimabeleid op te
stellen. Hierbij is gebruik gemaakt van een uitgebreide consultatie tijdens de sociale conferentie en
onderzoek naar de financiële situatie van inwoners met een laaginkomen en het gebruik van de
minimaregelingen.
Het uitgangspunt is dat werk de ultieme vorm is van armoedebestrijding, omdat betaald werk de beste
weg is om uit armoede en sociaal isolement te komen. Beschikbare middelen voor
armoedebestrijding worden optimaal ingezet voor huishoudens die dit het meest nodig hebben,
waarbij regelingen voor kinderen de grootste prioriteit hebben. Participatie aan de samenleving wordt
hierdoor mogelijk gemaakt of vergroot. Een evenwichtige ondersteuning van verschillende
doelgroepen is hierbij van belang. Daarbij houden we in het oog dat door de voorgestelde
maatregelen de armoedeval niet wordt vergroot. Minimabeleid staat daarom niet op zichzelf. Het is
ondersteunend en aanvullend aan andere beleidsplannen zoals in het kader van de 3 D’s.
Het voorstel is akkoord te gaan met bovenstaand uitgangspunt en onderstaande maatregelen.
1. Inzet middelen voor het vergroten van het bereik van de minimaregelingen voor 65- met
nadruk van regelingen voor kinderen;
2. Meer afstemming tussen de minimaregelingen van Voorschoten, Leidschendam-Voorburg en
Wassenaar.
3. Aanpassing bestaande instrumenten aan wetswijzingen per 1 januari 2015.
4. Inzet nieuwe instrumenten voor de meest kwetsbare groep, die aansluiten bij de
daadwerkelijke vraag.
3
2. Inleiding
Het streven is dat mensen zoveel mogelijk werken om in hun eigen levensonderhoud en dat van hun
gezin te voorzien. Voor de meeste mensen is dit vanzelfsprekend; zij kunnen voorzien in hun eigen
levensonderhoud en nemen actief deel aan de maatschappij. Maar…participatie gaat niet altijd
vanzelf. Soms is daarbij ondersteuning nodig. Bijvoorbeeld als iemand – door welke reden dan ook –
(tijdelijk) niet over voldoende inkomsten kan beschikken. In deze situatie zorgt de gemeente voor een
passende ondersteuning.
2.1.
Aanleiding
De uitvoeringsorganisatie Werk & Inkomen voert het minimabeleid uit voor Voorschoten,
Leidschendam-Voorburg en Wassenaar. Er zijn drie redenen om nieuw minimabeleid voor te stellen:

Het kabinet stelt vanaf 2014 extra middelen beschikbaar voor armoedebestrijding.

Vanaf 1 januari 2015 zijn er wijzigingen in de wetgeving voor bijzondere bijstand.

Er is meer afstemming mogelijk tussen de minimaregelingen van de drie gemeenten
Voorschoten, Leidschendam-Voorburg en Wassenaar.
(Bijzondere bijstand is een uitkering voor mensen een inkomen tot 110% van de bijstandsnorm. Onder
voorwaarden kunnen hier voor bepaalde onverwachte of hoge kosten van betaald worden.)
2.2.
Samenhang
Minimabeleid staat niet op zichzelf. Het is ondersteunend en aanvullend aan andere beleidsterreinen
zoals het arbeidsre-integratiebeleid, jeugdbeleid, integratiebeleid en Wmo-beleid. Er moet vooral een
goede samenhang zijn met het re-integratiebeleid, omdat betaald werk de beste weg is om uit
armoede en sociaal isolement te komen. Een belangrijk deel van de huishoudens met een minimum
inkomen heeft (nog) geen uitzicht op arbeid. Voor hen is participatie en inkomensondersteunende
regelingen van wezenlijk belang. Deze context wordt in het achterhoofd gehouden bij de beleidsopties
en waar nodig worden verbanden gelegd en wordt verwezen naar andere beleidsplannen,
bijvoorbeeld in het kader van de 3 D’s.
2.3.
Opbouw
In dit beleidsplan wordt eerst het kader geschetst voor het minimabeleid, inclusief doelstellingen.
Vervolgens worden maatregelen voorgesteld: vergroten bereik minimaregelingen; meer afstemming
tussen gemeenten en aanpassing aan nieuwe wetgeving en een voorstel voor de inzet van nieuwe
instrumenten. Daarna worden de financiële consequenties toegelicht. Tot slot een samenvatting en
voorstel.
4
3. Elementen, verbanden, uitgangspunten en doelstellingen voor
beleidsontwikkeling
Dit hoofdstuk bevat de elementen die gebruikt zijn voor de ontwikkeling van het beleidsplan voor
aangepast en nieuw minimabeleid en de relatie met andere beleidsterreinen.
3.1 Elementen
Kamerbrief
In haar brief van 3 juli 2013 vraagt staatssecretaris Klijnsma aan gemeenten “dat de extra middelen
voor de bestrijding van armoede en schulden worden ingezet, met specifieke aandacht daarbij voor
kinderen”. In dit beleidsplan wordt dit verzoek meegenomen.
Bestaande regelingen minimabeleid
In dit beleidsplan gaat het alleen om regelingen die aangepast moeten worden en om nieuwe
regelingen. Bestaande regelingen die geen aanpassing of afstemming behoeven en blijven bestaan,
worden niet afzonderlijk vermeld. Voor een overzicht van de bestaande regelingen, zie bijlage 2.
Coalitieakkoord
In het Coalitieakkoord 2014-2018 is het volgende afgesproken:
“Mensen die minder dan 110% van de voor hen geldende bijstandsnorm verdienen, komen in
aanmerking voor een sociaal vangnet op het terrein van specifieke voorzieningen, zodat
bijvoorbeeld kinderen gebruik kunnen (blijven) maken van culturele, maatschappelijke en
sportieve voorzieningen.”
Sociale conferentie
In de zomer 2014 is een sociale conferentie gehouden. Een bijeenkomst waarin vrijwel alle bij de
doelgroep betrokken partijen hebben meegedaan.
Onderstaand een korte schets van de resultaten van de conferentie.
a. Wat gaat goed?
Over het algemeen gesproken is men tevreden over de huidige regelingen. Wel wordt er door een
brede meerderheid op aangedrongen dat de regelingen van Voorschoten en Wassenaar gelijk
worden aan de regelingen van Leidschendam-Voorburg.
b. Wat kan beter?
Een verbeterpunt is om de computerregeling te vervangen door tablets waardoor er meerdere
kinderen in een gezin gebruik van kunnen maken. Andere verbeteringen liggen vooral op het
communicatieve vlak. Meer voorlichting, met regelmaat een stukje in de lokale krant over een
regeling. Meer contact met de consulent en minder rigide toepassing van de regels waren
opmerkingen die tijdens de conferentie meerdere malen zijn genoemd.
5
c.
Ideeën voor vernieuwing
Er zijn een aantal opties voor vernieuwing genoemd zoals korting op het openbaar vervoer;
Ondersteuning voor 18- die gaan studeren maar nog geen aanspraak kunnen maken op
studiefinanciering en of OV-kaart; computerregeling ook voor ouderen; ondersteuning door maatjes
uit de eigen doelgroepen en ruil en reparatieprojecten.
Onderzoeken
In 2013 is er al een beleidsnotitie geschreven, bedoeld om de minimaregelingen tussen de drie
gemeenten op elkaar af te stemmen. Toen heeft Wassenaar besloten om eerst onderzoek te doen
naar de doelgroep (omvang, leeftijd, gezinssamenstelling, soort inkomen, inkomenspositie, gebruik
regelingen). Over de uitkomsten van de onderzoeken (de Minima effectrapportage (MER) door het
Nibud en de Armoedemonitor de KWIZ) is eerder apart gerapporteerd (zie raadsbrieven van 4 maart
2014). Op basis van deze onderzoeksgegevens kunnen er nu gericht voorstellen worden gedaan voor
nieuw minimabeleid. In onderstaande tabel zijn enkele kengetallen uit de onderzoeken opgenomen.
Voorschoten
L-V
Wassenaar
Aantal en aandeel minimahuishoudens tot 110%
516 = 4,8%
3247 = 9,2%
530 = 4,7%
Aantal en aandeel langdurige minima (> 3 jaar)
322 = 62,4%
1782 = 54,9%
378 / 71,3%
Aantal en aandeel kinderen in
235 = 4,3%
1709 = 12,4%
235 = 4,3%
100 = 19,4%
628 = 19,3%
125 = 23,6%
30%
36%1
38%
Huishoudsituaties die per maand het meest
€ 101
€ 133
€ 143
overhouden met een inkomen tot 110% en 120%
€ 152
€ 142
€ 147
Huishoudsituaties die per maand het minst
-€ 336
-€ 275
-€ 310
overhouden met een inkomen tot 110% en 120%
-€ 389
-€ 392
-€ 367
Armoedemonitor 2012
minimahuishoudens 0-18 jaar
Aantal en aandeel 65+ met een minimum
inkomen tot 110%
Gebruik voor minimaregelingen tot 110%
Minimaeffectrapportage (MER) 2013
(alleenstaande 65+)2
(echtpaar met kinderen 14 en 16 jaar)
Uit de onderzoeken komen de volgende conclusies naar voren:

De verhouding van het aantal minimahuishoudens ten opzichte van de rest van de
huishoudens binnen de gemeente. In Leidschendam-Voorburg is het percentage
minimahuishoudens ongeveer gelijk aan het landelijk gemiddelde, voor Voorschoten en
Wassenaar is het percentage lager;

Het bereik van de minimaregelingen verschilt per regeling. Kwijtscheldingen van
(gemeentelijke) belasting en heffingen hebben een hoog bereik maar het gebruik van de
bijstandsregelingen kan beter, een aanzienlijk deel van de minima die in aanmerking komen
voor bepaalde minimaregelingen maakt hier nog geen gebruik van.
1
2
Gemiddeld gebruik exclusief ooievaarspas.
Berekening van het Nibud na aftrek alle gebruikelijke kosten inclusief maatschappelijke participatie.
6

In alle drie de gemeenten hebben bepaalde doelgroepen maandelijks tekorten. Dit komt voor
in alle type. huishoudens <65, en het meest in gezinnen met grotere kinderen. Deze gezinnen
zullen in de praktijk eerst de absoluut noodzakelijke kosten (basispakket) betalen en vooral
besparen op kosten voor sociale, maatschappelijke en culturele participatie (het restpakket).
Sociale uitsluiting voor deze doelgroepen is daarmee reëel.

Bij alle type huishoudens < 65 jaar met een hoger inkomen dan 110% van de bijstandsnorm
kan er sprake zijn van een armoedeval.
Toename huishoudens met een minimum inkomen
Als gevolg van de economische crisis is er door de gestegen werkloosheid een toename van
huishoudens met een minimum inkomen. Hierdoor is een groter beroep op minimaregelingen
denkbaar.
3.2 Verband met andere beleidsterreinen
Verband met andere beleidsnota’s
Het minimabeleid raakt aan veel beleidsterreinen binnen het sociale domein. Het is daarom belangrijk
dat er een nadrukkelijke verbinding is met deze beleidsterreinen om ervoor te zorgen dat wij zo
efficiënt en effectief mogelijk armoede bestrijden. Het gaat hierbij om beleidsterreinen zoals het
arbeidsre-integratiebeleid, jeugdbeleid, integratiebeleid en de beleidsnota’s 3D. Er moet vooral een
goede samenhang zijn met het re-integratiebeleid, omdat betaald werk de beste weg is om uit
armoede en sociaal isolement te komen. Met maatregelen vanuit het minimabeleid wordt daar een
bijdrage aangegeven.
De integraliteit zit hem er ook in dat minimabeleid aanvullend is op:
-
re-integratiebeleid: de nota Participatiewet noemt o.a. de contourennota als basis. Door
voor te stellen om het participatiebudget alleen in te zetten voor degenen met
arbeidspotentieel, doen wij geen aanbod vanuit het participatiebudget aan
uitkeringsgerechtigden op trede 1 en 2. Vormen van participatie kunnen worden
gevonden in bijvoorbeeld de Ooievaarspas, minimaregelingen, de tegenprestatie en het
welzijnswerk/buurtcentra.
-
en het bredere sociaal beleid: minimabeleid is primair gericht op sociale activering en
maatschappelijke participatie van minima. Minimabeleid moet de financiële drempel voor
minima om sociaal, maatschappelijk, cultureel en sportief te participeren wegnemen. Dit
voorkomt sociaal isolement en bevordert het welzijn en de zelfredzaamheid van minima.
Minimabeleid draagt zo bij aan de bredere sociale doelstelling van de 3d’s om mensen te
activeren en zelfredzaamheid te bevorderen.
7
-
In de 3-D-aanpak wordt het principe 'één gezin, één plan, één regisseur' toegepast. In het
zoeken naar 'de vraag achter de vraag', dus naar de 'werkelijke behoefte' zal niet alleen
gekeken worden naar de domeinen zorg en welzijn, maar ook naar arbeid, inkomen,
eventuele schulden en participatie om maatwerk te kunnen leveren;
-
Wmo-beleidsplan in relatie tot de Armoedeval: Vanwege het wegvallen van de Wet
tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg) en Compensatie eigen risico
(Cer) is in het Wmo-beleidsplan (onderdeel 3-D’s) een gericht voorstel opgenomen om de
armoedeval bij een zeer kwetsbare groep tegen te gaan. In dit voorstel wordt de
collectieve ziektekostenverzekering voor minima uitgebreid en beschikbaar gesteld voor
een inkomen tot 125% (dit is nu 110%). Daarnaast wordt voorgesteld om vanuit de Wmo
bij een stapeling van kosten die verbandhouden met een ziekte of een handicap een
forfaitaire bijdrage mogelijk te maken voor huishoudens tot 150% van de bijstandsnorm.
3.3
Uitgangspunten en doelstellingen
Werk boven uitkering
Werk gaat voor een uitkering. Wie kan werken, moet werken. In principe geldt dit voor iedereen die
jonger is dan 65 jaar en een uitkering heeft. Werk is en blijft de belangrijkste weg om uit armoede te
komen. Er is dan ook een verband tussen participatiebevordering en zelfredzaamheid enerzijds en
armoedebeleid anderzijds. Terugkeer naar de arbeidsmarkt is dan ook het ultieme doel. En voor
kinderen is het volgen van een opleiding en behalen van diploma’s belangrijke voorwaarden om te
voorkomen dat zij straks geen werk vinden. Daarom is er speciale aandacht voor de bestrijding van
armoede onder kinderen. Kinderen moeten zich goed kunnen ontwikkelen en worden zo nodig
ondersteund zodat zij daartoe de mogelijkheden hebben.
Afstemming
Door de minimaregelingen meer af te stemmen worden inwoners in de 3 gemeenten op de zelfde
wijze behandeld. Uit de sociale conferentie en gesprekken met de Klankbordgroep is duidelijk naar
voren dat dit gewenst is. In 2013 is er al een beleidsnotitie geschreven, bedoeld om de
minimaregelingen tussen de drie gemeenten op elkaar af te stemmen. Destijds is besloten is om eerst
onderzoek te doen. Deze onderzoeken liggen er nu en in voorliggend stuk zijn voorstellen
opgenomen voor verdere afstemming die daarop gebaseerd zijn.
De MER laat zien dat er bij een inkomen boven 110% er een val ontstaat in het inkomen. Maar het
rapport geeft ook aan dat gemeentelijk minimabeleid niet de grootste invloed heeft op de armoedeval
in vergelijking met andere inkomensondersteunende maatregelen (zorgtoeslag, huurtoeslag).
Regelingen als de zorg en huurtoeslag zijn substantiële, maandelijkse bedragen, die zonder
bestedingsvoorwaarden worden uitgekeerd. Dit zijn inkomensafhankelijke maatregelen die
substantieel van invloed zijn op de armoedeval.
8
Bij minimabeleid gaat het om specifieke vergoedingen voor nauwkeurig omschreven doelen die de
participatie bevorderen. De gemeente verstrekt deze vergoedingen niet om aan inkomensbeleid te
doen, maar om te zorgen dat deze doelgroep daaraan kan meedoen.
Ten dele is de armoedeval inherent aan minimabeleid: als je minima ondersteuning geeft, betekent
dat tegelijkertijd dat zodra iemand minima-af is, deze ondersteuning niet meer ontvangt. Daar staat
tegenover dat de nieuwe maatregelen vooral zijn gericht op kinderen. Ten aanzien van het
ondersteunen van kinderen is een armoedeval niet relevant: de armoedeval betreft de prikkels voor
een volwassene om te gaan werken, maar doelstelling van het gemeentelijk beleid is dat de sociale,
maatschappelijke en culturele participatie van kinderen daar nooit onder mag lijden.
Doelstellingen
Het uitgangspunt is dat werk de ultieme vorm is van armoedebestrijding. Beschikbare middelen voor
armoedebestrijding worden optimaal ingezet voor huishoudens die dit het meest nodig hebben.
Participatie aan de samenleving wordt hierdoor mogelijk gemaakt of vergroot. Een evenwichtige
ondersteuning van verschillende doelgroepen is hierbij van belang. De voorgestelde maatregelen
(prioriteit bij kinderen) mogen maar beperkt invloed hebben op de armoedeval.
Het voorstel is akkoord te gaan met bovenstaand uitgangspunt en onderstaande maatregelen. De
uitwerking van de maatregelen wordt in het volgende hoofdstuk nader toegelicht.
1. Inzet middelen voor het vergroten van het bereik van de minimaregelingen voor 65- met
nadruk van regelingen voor kinderen;
2. Meer afstemming tussen de minimaregelingen van Voorschoten, Wassenaar en
Leidschendam-Voorburg;
3. Aanpassing bestaande instrumenten aan wetswijzingen per 1 januari 2015;
4. Inzet nieuwe instrumenten voor de meest kwetsbare groep, die aansluiten bij de
daadwerkelijke vraag;
In het volgende hoofdstuk worden de maatregelen nader toegelicht. Bij elk onderdeel worden de
financiële consequenties in beeld gebracht.
9
4. Vergroten, aanpassen en vernieuwen
4.1. Vergroten bereik minimaregelingen
Uit de Armoedemonitor blijkt dat in de 3 gemeenten van sommige minimaregelingen onvoldoende
gebruik wordt gemaakt. Tijdens de Sociale conferentie, gesprekken met de Klankbordgroep en
andere maatschappelijke organisaties is steeds aangegeven dat de huidige minimaregelingen op zich
goede regelingen zijn, maar dat voor het bereik van de doelgroep andere, vaak meer persoonlijke
inzet nodig is.
Het gemiddelde bereik* van de minimaregelingen in de drie gemeenten is als volgt:
Voorschoten
30%
Leidschendam-Voorburg
36%**
Wassenaar
38%
*Op basis van tabel 2.11.2 uit de armoedemonitor
**Ex gebruik Ooievaarspas. Dit is niet goed te vergelijken omdat deze regeling tot 130% van bijstandsnorm is .
Ambitie bereik
Uit onderzoek blijkt dat landelijk gezien het niet-gebruik rond de 70% ligt.3 Het bereik van ,
Voorschoten, Leidschendam-Voorburg en Wassenaar ligt hier ook bij in de buurt. Aangezien als
gevolg van een set van factoren het gemiddelde bereik landelijk rond de 30% ligt, zal het een
inspanning vergen dit tegen de lijn in naar een structureel hoger niveau te tillen. Een verhoging van
het bereik van 15% wordt daarom gezien als een goed en reëel ambitie niveau.
Dit is een substantiële vergroting van het bereik. De prioriteit ligt op verhogen van het bereik van
maatregelen voor kinderen. Een exacte voorspelling van een toename van het als gevolg van extra
inspanningen niet gegeven kan worden. We zullen dit nauwkeurig gaan monitoren.
Financiële consequenties groter bereik
Het gemiddelde bereik van de minimaregelingen in Wassenaar was in 2012 38%. Wij zullen ons
vooral richten op de huishoudens met de grootste tekorten waarbij de prioriteit bij het bereik van
schoolgaande kinderen ligt. Bij een evenredige stijging uitgaven betekent de vergroting van het bereik
met 15% € 44.954 aan extra uitgaven. Deze kosten zijn opgenomen in het voorstel van de besteding
van de extra structurele middelen voor armoedebestrijding.
3 Niet-gebruik inkomensondersteunende maatregelen, Eindrapport, SEO economisch onderzoek, Amsterdam,
juni 2011, p19
10
Inzet incidentele middelen 2014
In totaal is er voor minimabeleid voor de drie gemeenten in 2014 incidenteel € 391.861 extra
beschikbaar.
Extra 2014
L-V
VS
Wass
Totaal
Aandeel in middelen
van de drie
gemeenten
278.261
71,0%
55.600
14,2%
58.000
14,8%
391.861
100%
Waar besteden we het incidentele extra geld voor minimabeleid in 2014 aan?
Voorgesteld wordt dat de incidentele middelen 2014 over een periode van vier jaar in te zetten voor
acties om het bereik van de regelingen te vergroten. Hiervoor gebruiken we de bekende
communicatiekanalen (nieuwsbrieven, folder, gemeente website, gemeenterubriek).
Maar we gaan ook actief op zoek naar de doelgroep rechtstreek en door intensief samen te werken
met intermediairs. We maken inzichtelijk waar we onze doelgroep kunnen vinden en hoe we hen
kunnen bereiken. We brengen het netwerk in kaart: zowel intern (gemeentelijke afdelingen,
medewerkers) als extern (intermediairs). Hiervoor organiseren we presentaties en
voorlichtingsbijeenkomsten. We schakelen intermediairs zo gericht mogelijk in om bepaalde
doelgroepen te bereiken, bijvoorbeeld:
1. Via scholen kunnen de regelingen voor ouders met schoolgaande kinderen direct onder de
aandacht gebracht worden bij de doelgroep
2. Via sportverenigingen kan de doelgroep direct geïnformeerd worden over de
participatieregelingen voor deelname aan culturele- en sport activiteiten.
Deze voorlichting dient op een leuke positieve manier plaats te vinden die aansluit bij de doelgroep.
Denk bijvoorbeeld aan het organiseren van bijeenkomsten voor doelgroepen en intermediairs, het
samenstellen van informatiepakketten voor scholen, het opzetten van projecten in de uitvoering in
samenwerking met maatschappelijke organisaties, de inzet van social media (facebook) etc.
Belangrijk is ook dat de communicatie zodanig is dat eventuele schaamte en taboes worden
weggenomen. Dat dit mogelijk is bewijst de ooievaarspas, die erg populair is en absoluut geen
negatief imago heeft. Het bereik van deze regeling is met bijna 80% onder de minimadoelgroep in
Leidschendam-Voorburg dan ook significant hoger dan van andere minimaregelingen.
Voor een dergelijke opzet zijn middelen nodig voor een aanjager van dergelijke acties die tevens een
netwerker is met genoemde intermediairs. Maar ook voor bijeenkomsten, presentaties en het
organiseren van noodzakelijke ‘aankleding’. Dit is vergelijkbaar met de succesvol gebleken
Coördinator Preventieve Schuldhulpverlening, waarmee ook de verbinding gezocht zal worden.
11
Voor dit communicatietraject wordt een actieplan ontwikkeld. De Flitsbalie, die in 2014 ingezet is om
de minimaregelingen toegankelijker te maken, wordt hier in meegenomen.
Voor de communicatie wordt een actieplan ontwikkeld. De Flitsbalie, die in 2014 ingezet is om de
minimaregelingen toegankelijker te maken, wordt hier in meegenomen.
4.2.
Afstemming en aanpassing aan nieuwe wetgeving
Bij afstemming laten wij ons leiden door de resultaten van de onderzoeken en de inzet om de
inwoners in de 3 gemeenten zoveel als mogelijk gelijk te behandelen. Daarbij kan er prioriteit
gegeven worden aan maatregelen voor een doelgroep voor wie dit het meest nodig is. Uit de
onderzoeken blijkt dat alle huishoudtypes < 65 maar vooral gezinnen met oudere kinderen
(structureel maandelijks tekort 389) grote moeite hebben om rond te komen. Huishoudens van 65+
kunnen, gebruikmakend van de huidig minimaregelen wel rondkomen. De inzet is om, binnen de
financiële kaders, de minimaregelingen op de onderdelen gelijk te trekken met de gemeente die
gunstigste regelingen heeft voor huishoudtypes met de meeste tekorten op de maandelijkse
begroting. Maatregelen voor kinderen hebben de prioriteit.
Wassenaar heeft op grond hiervan de regeling voor schoolgaande kinderen en de
Langdurigheidstoeslag (LTD) die voor afstemming in aanmerking komt. De LTD wordt per 1 januari
2015 vervangen door de Individuele Inkomenstoeslag. De individuele inkomenstoeslag is net als de
LTD een geldbedrag dat onder bepaalde voorwaarden één keer per 12 maanden kan worden
toegekend.
Volgens het Nibud heeft de regeling een gunstig effect op de bestedingsruimte van 65- huishoudens
die langdurig van een laag inkomen moeten rondkomen. Voor deze huishoudens wordt het steeds
lastiger om geld te reserveren voor noodzakelijke grote aankopen, waarvoor anders mogelijk een
beroep op bijzondere bijstand wordt gedaan. Deze regeling komt ten goede van huishoudens die
volgens het onderzoek van het Nibud de grootste tekorten hebben op hun maandelijkse begroting.
Aanpassing van deze regeling heeft geen invloed op de armoedeval. Een langere referteperiode kan
het aanvaarden van werk ongunstig beïnvloeden.
Afstemming
1.
.
2
Regelingen gezinnen met schoolgaande kinderen
Regeling school- cultuur- sportkosten VO invoeren als bijzondere bijstand
op basis van groepskenmerken en daarmee het beleid af te stemmen met
L-V.
Huishoudens met een langdurig laag inkomen
De huidige Langdurigheidstoeslag (LDT) wordt wettelijk vervangen door
een individuele inkomenstoeslag. Deze regeling heeft een groot bereik.) *
Kosten afstemming
8.322
De individuele inkomenstoeslag is een geldbedrag dat onder bepaalde
voorwaarden één keer per 12 maanden kan worden toegekend .
12
Op dit moment is de referteperiode om in aanmerking te komen voor een LTD
5 jaar. Door de referteperiode te wijzigen van 5 naar 3 jaar = gelijk aan
Voorschoten (L-V heeft deze optie ook opgenomen in het beleidsplan) komen
er 23 meer huishoudens voor deze regeling in aanmerking. Dit brengt
meerkosten met zich mee.
8.190
16.512
Aan te passen t.b.v. nieuwe wetgeving:
Wetswijzigingen per 1 januari 2015
Op dit moment staat de WWB categoriale bijzondere bijstand toe voor:
-
Pensioengerechtigden;
-
Chronisch zieken en gehandicapten;
-
Huishoudens met schoolgaande kinderen, voor de kosten van maatschappelijke participatie;
-
Collectieve aanvullende zorgkosten verzekering.
Vanaf 1 januari 2015 vervalt de mogelijkheid om categoriale bijzondere bijstand te verstrekken.
Uitzondering hierop is de aanvullende zorgverzekering
In plaats daarvan mag de gemeente wel aan groepen mensen bijzondere bijstand verlenen op basis
van groepskenmerken. Men moet aantonen dat men over de bepaalde groepskenmerken beschikken
en aantonen dat ze de kosten ook echt zijn gemaakt.
Tegelijkertijd hebben we ook vertrouwen in onze burgers, dus gaan we niet onnodig en onder alle
omstandigheden om bewijsstukken vragen. Maar wel zorgen dat de regelingen ook terecht komen op
de plek waarvoor dit bedoeld is, dus regelingen voor kinderen ook daadwerkelijk bij kinderen.
Het Nibud heeft in de begroting per huishoudtype steeds rekening gehouden dat men gebruik maakt
van alle van toepassing zijnde minimaregelingen en adviseert de gemeente om de regelingen te
behouden.
Onderstaand de regelingen die voor omvorming naar nieuwe wetgeving in aanmerking komen.
De omvorming brengt geen extra kosten met zich mee
Om te vormen naar nieuwe wetgeving
1.
2.
3.
Chronisch zieken en gehandicapten
De regeling voor zieken en gehandicapten behouden en omvormen tot een maatwerkvoorziening voor
chronisch zieken en gehandicapten op basis van groepskenmerken i.v.m. het afschaffen van de categoriale
bijzondere bijstand per 1 januari 2015.
Personen met de pensioengerechtigde leeftijd
De regelingen voor personen met de pensioengerechtigde leeftijd omvormen tot een
maatwerkvoorziening voor deze groep op basis van groepskenmerken i.v.m. het afschaffen van de
categoriale bijzondere bijstand per 1 januari 2015.
Maatschappelijke participatie algemeen
Regeling maatschappelijke participatie omvormen naar individuele bijzondere bijstand o.b.v.
groepskenmerken.
13
4.3. Nieuwe instrumenten
Naar aanleiding van het geschetste kader in hoofdstuk 3, worden de volgende nieuwe regelingen
voorgesteld.
Nieuwe regelingen
Kosten nieuw
beleid
Regelingen gezinnen met schoolgaande kinderen
1.
Tabletregeling nieuw invoeren als onderdeel van de schoolkostenregeling.
Voorstel is om náást de PC regeling een aparte tabletregeling in te voeren
waarmee elk schoolgaand kind op het VO in een minimagezin kan tablet
aanschaffen.
2.
St. Leergeld: St. Leergeld is een landelijke stichting met lokale
aftakkingen. Stichting Leidschendam-Voorburg is bereid is om hun
“werkterrein” uit te breiden naar Voorschoten en Wassenaar.
2.960
p.m.
http://www.leergeld.nl/locaties/leidschendam
St. Leergeld heeft als doel om kinderen uit minimahuishoudens zoveel als
mogelijk te laten deelnemen aan sociale activiteiten en verstrekt alleen in
e
natura zoals een (2 hand) fiets, computer, contributie sportclub..
Voorwaarde is er geen voorliggende voorziening zoals bijzonder bestand
mogelijk is. St. Leergeld heeft hiermee ook een functie als vangnet.
St. Leergeld L-V draait op subsidie van de gemeente L-V en diverse giften.
De stichting doet ook aan crowdfunding.
Voorgesteld wordt om ook een dergelijk vangnet voor kinderen in
Wassenaar mogelijk te maken. We gaan daarvoor in overleg met lokale
partijen van Wassenaar om te bezien of er ook hier een vergelijkbare
activiteit ontwikkeld kan worden.
Andere maatregelen die als idee zijn geopperd tijdens de sociale conferentie hebben we wel
onderzocht zoals bv. kledingvouchers voor kinderen, korting op openbaar vervoer. Deze maatregelen
bleken te kostbaar en of hoge uitvoeringskosten met zich mee te brengen ten opzichte van het
beschikbare budget.
14
5. Financieel overzicht:
Huidige middelen voor minimaregelingen
Structureel
L-V
VS
Wass
TOTAAL
1.940.839
307.133
357.600
2.555.572
Hieruit wordt naast bijzondere bijstandsmaatregelen o.a. ook de gemeentelijke bijdrage voor de
collectieve ziektekostenverzekering betaald.
Extra middelen armoedebestrijding
Het kabinet stelt extra middelen beschikbaar voor armoedebestrijding. In 2014 is dit landelijk 80 mln,
vanaf 2015 structureel 100 mln. Het grootste deel van deze bedragen gaat naar gemeenten. Voor
Voorschoten, Leidschendam-Voorburg en Wassenaar gaat het om de volgende bedragen:
L-V
VS
Wass
TOTAAL
Extra 2014
Extra 2015
Extra 2016
Extra 2017
Structureel vanaf 2018
278.261
342.000
336.000
333.000
327.000
55.600
71.000
70.000
69.000
68.000
58.000
74.373
73.000
72.000
71.000
391.861
487.373
490.000
474.000
466.000
Deze financiële paragraaf bevat 2 financiële voorstellen:
a. Inzet van de incidentele middelen voor armoedebestrijding 2014;
b. Inzet van de structurele middelen voor armoedebestrijding met ingang van 2015;
a. Inzet incidentele middelen 2014
In totaal is er voor Armoedebestrijding in 2014 voor de drie gemeenten incidenteel € 391.861 extra
beschikbaar. Het voorstel is om deze incidentele middelen in te zetten om het niet-gebruik tegen te
gaan door gerichte communicatieactiviteiten in de periode 2015 – 2018.
Er wordt voor gekozen om de incidentele middelen 2014 voor 4 jaar in de periode 2015 - 2018,
telkens voor 1/4 (voor Wassenaar is dat € 58.000: 4 = 14.500 per jaar) in te zetten voor
communicatieactiviteiten t.b.v. armoedebestrijding. In de begroting van Wassenaar is dit opgenomen
onder bijzondere bijstand. Hiertoe wordt aan het eind van elk kalenderjaar bij het vaststellen van de
jaarrekening aan de Raad voorgesteld het resterende budget van deze (incidentele) middelen over te
hevelen naar het volgende jaar.
b. Extra middelen armoedebestrijding
Voor de inzet van de structurele extra middelen voor armoedebestrijding stellen we volgende
prioritering voor:
1. Het vergroten van het bereik van de minimaregelingen;
2. Waar nodig afstemming van de regelingen tussen de 3 gemeenten;
3. Inzet van nieuwe instrumenten, waarbij de prioriteit van regelingen voor kinderen.
15
De structurele middelen die het Rijk vanaf 2015 beschikbaar stelt lopen ligt af. Bij het opstellen van de
begroting zijn we uitgegaan van het bedrag wat het rijk vanaf 2018 beschikbaar stelt. Hiermee kunnen
we enige fluctuering van uitgaven opvangen en ook zo nodig bijstellen.
Op grond van de gekozen prioritering worden de extra middelen van Wassenaar als volgt ingezet:
1.
Meerkosten hoger bereik bestaande bijz. bijstandsregelingen
2.
Afstemming t.b.v. ind. Inkomstenstoeslag en schoolkosten.
3.
Nieuw beleid
4.
Uitvoeringskosten
€
€
€
€
€
€
€
€
71.000
44.954
26.046
16.512
9.534
2.960
6.574
6.574
0
=========
6. Voorstel
Het uitgangspunt is dat werk de ultieme vorm is van armoedebestrijding, omdat betaald werk de beste
weg is om uit armoede en sociaal isolement te komen. Beschikbare middelen voor
armoedebestrijding worden optimaal ingezet voor huishoudens die dit het meest nodig hebben,
waarbij regelingen voor kinderen de grootste prioriteit hebben. Participatie aan de samenleving wordt
hierdoor mogelijk gemaakt of vergroot. Inwoners in de 3 gemeenten worden zoveel als mogelijk gelijk
behandeld. Een evenwichtige ondersteuning van verschillende doelgroepen is hierbij van belang.
Minimabeleid staat daarom niet op zich zelf. Het is ondersteunend en aanvullend aan andere
beleidsplannen zoals in het kader van de 3 D’s.
Het voorstel is akkoord te gaan met bovenstaand uitgangspunt en daarop gebaseerde maatregelen.
1. Inzet middelen voor het vergroten van het bereik van de minimaregelingen voor 65- met
nadruk van regelingen voor kinderen;
2. Meer afstemming tussen de minimaregelingen van Voorschoten, Wassenaar en
Leidschendam-Voorburg;
3. Aanpassing bestaande instrumenten aan wetswijzingen per 1 januari 2015;
4. Inzet nieuwe instrumenten voor de meest kwetsbare groep, die aansluiten bij de
daadwerkelijke vraag.
16