KANT OVER LIEGEN ‘Kant lijkt de kracht van zijn eigen ideeën te onderschatten. Waarheid en eerlijkheid hoeven niet afhankelijk gemaakt te worden van degene die de vragen stelt. Voor Kant is dé centrale ethische vraag hoe mensen in verschillende contexten, de kwaliteiten waarheid/eerlijkheid trouw kunnen blijven?’ Procee, H. (2004). Immanuel Kant en het volle leven. Budel: uitgeverij Damon Vanuit bovenstaande citaat wil ik dieper ingaan op de deontologische ethiek en dan specifiek, de categorische imperatief van Kant. Het debat rond algemene geldigheid van ethische principes is actueel. In dat debat kan Kant’s ethiek worden beschouwd als een uiterste positie. Met Kant in de hand kunnen argumenten tegen ethisch relativisme worden aangevoerd. Onder ethisch relativisme wordt verstaan, dat de waarheid afhankelijk wordt gemaakt van de context. Wel nu daar staat Kant’s ethiek diametraal tegenover. Procee (2004) verwijst in zijn tekst ‘Kant over Liegen’ naar de systematische vervolging en uitroeiing van joden door de nazi’s en hun bondgenoten voor en tijdens 1942 en 1945 in Europa. Concreet pakt Procee, de situatie dat een onderduikadres, de volgende vraag van de nazi’s moet beantwoorden: “Wonen hier Joden?” Welk antwoord, geeft het onderduikadres als ze redeneert volgens de categorische imperatief dat een mens niet mag liegen? Rob Riemen (2010, p59) omschrijft in zijn boek Terugkeer van het Fascisme, dat de partij van Geert Wilders een moderne variant ervan is en dat onze maatschappij er trekken van begint te vertonen. De reden waarom ik me in de ethiek van Kant interesseer is, dat zij zich geheel à priori (voorafgaand aan de ervaring) afspeelt. Dit onderwerp, de deontologie onder de zware omstandigheid van de Tweede Wereld Oorlog is interessant omdat Bauman (2007) het type Europese genocide dat zich in Duitsland rondom de jaren veertig van de vorige eeuw voltrok, karakteriseert als “het resultaat van een moderne en ideologische maatschappijvisie.” En zowel hij als Hannah Arendt (2005) stellen dat deze ideologische insteek een typisch verschijnsel is van de Moderniteit. De ideologie van Nazi Duitsland bouwde voort op de behoefte de natuur te controleren, en deze te manipuleren. Hitler doodde niet om land te veroveren, hij doodde met als doel een perfecte wereldorde te creëren.” Waar is de ethiek gebleven in de jaren 40 van de vorige eeuw in Duitsland en omliggende Europese landen? Zowel de Nazi’s als Kant zetten in op de rationaliteit. Zij doen dit echter heel verschillend. De Nazi’s zijn via de bureaucratie en de morele indifferentiatie tot een enorme misdaad gekomen. Binnen een organisatie brengt vormen de interne regels de morele context. En in een bureaucratisch georganiseerde organisatie wordt het opvolgen van regels en opdrachten, gezien als ‘goed’. Dat leidde in Nazi Duitsland ertoe dat het extreem naleven van de regels belangrijker werd dan de morele gedachte achter de regel. De rationaliteit waar Kant zich op beroept voor zijn moraliteit, is gehuisvest in de menselijke rede. En hoe hij tot een ethisch oordeel komt, wordt in dit essay duidelijk. Ethiek is van alle mensen, maar met name is het van mensen die in Page 1 of 6 de uitvoering van hun beroep een speciale vertrouwens- of zorgrelatie hebben naar anderen toe. En dit mag heel breed worden geïnterpreteerd. Want met elkaar samenwerken, communiceren en of met elkaar zaken doen, alle vormen van onderling contact brengt al de vraag naar ethiek of ethisch handelen met zich mee. De filosofische vraag Mag je liegen? wordt beantwoord vanuit de deontologische ethiek van Kant. Deontologie is de morele theorie die handelingen als goed of fout beoordeelt om geheel andere redenen dan de consequenties van de handeling. De ethiek van Kant komt uit bij de individuele (zelf)plicht, de rationaliteit en goede wil. De menselijke wil is een feilbare wil, in de zin dat de mens een imperfect rationeel wezen is. De mens is onderhevig aan passies hartstochten en neigingen, waardoor het volgens Kant, nodig is om verplichtende regels op te leggen. Mijn stelling voor dit essay is: Liegen mag niet. Dit leidt misschien tot een tegenintuïtief ethisch oordeel. Om dit oordeel te onderbouwen zal eerst worden ingegaan op relevante aspecten van de ethiek van Kant. Daarna wordt de ethiek van Kant toegepast op het verbod te liegen. De ethiek van Kant kent drie principes die de morele waarde verklaren. Het eerste principe is “Een handeling moet worden gedaan uit verplichting om morele waarde te hebben.” Het tweede principe is “Een handeling zijn morele waarde komt door de maxime van waaruit deze handeling wordt verricht, in plaats van haar succes in de realisering van een bepaalde doelstelling.” En het derde principe is “De verplichting is de noodzaak van een handeling, uitgevoerd door respect voor de wet.” In hetgeen volgt zal ik eerst ingaan op wat Kant precies verstaat onder plicht, wil en de rede. Dit zijn de drie concepten waarmee hij zijn ethiek heeft opgebouwd. Kant vooronderstelt daarbij de vrije wil. Maar eerst zal worden aangegeven hoe tot een categorische imperatief kan worden gekomen. De hoogste morele wet is de categorische imperatief. Kant stelt dat alle categorische imperatieven ondersteund worden door het principe van universaliseerbaarheid: ‘ik dien altijd zodanig te handelen dat ik tegelijkertijd kan willen dat mijn maxime een universele wet kan worden.’ De categorisch imperatief voegt inhoudelijk niets toe aan een maxime. Om een categorisch imperatief te zijn, moet een morele (universele) regel consistent en zonder tegenspraak kunnen worden gedacht. Tegengesteld aan de categorisch imperatief is de hypothetische imperatief. De vorm van een hypothetische imperatief is: ‘Als ik doel X wil bereiken, dan moet ik de middelen Y verkrijgen’. Dit ‘moeten’ is geen moreel moeten. Veel menselijk gedrag wordt geleid door de hypothetische imperatief. Het eerste concept dat fundamenteel is voor de opbouw van een ethisch oordeel bij Kant, is het concept van de plicht. Kant benadrukt dat de plicht moet worden uitgevoerd omwille van de plicht zelf. Voor Kant is de plicht de realisering van de goede wil. De morele waarde van een handeling is exclusief afhankelijk van de morele (introspectieve) acceptatie van het principe van verplichting van waaruit wordt Page 2 of 6 gehandeld. De plicht is de noodzaak van de handeling omwille van de achting voor de morele wet. Achting voor de wet is de zogenoemde zuivere achting. En dit houdt verband met de autonome wil. Een handeling omwille van de plicht behoort de invloed van de neiging af te zonderen, waardoor er voor de wil niets anders overblijft dat hem zou kunnen bepalen dan objectief de morele wet en subjectief de zuivere achting voor deze praktische wet’ Mertens (1997). Het tweede concept is die van de wil. De goede wil is het fundament van de ethiek van Kant. De wil is goed om haar willen zelf. De goede wil moet hoger geschat worden dan: intelligent zijn, gevat zijn, een goed beoordelingsvermogen hebben en alle andere talenten van de geest zoals moedig zijn, vastberadenheid en volharding. Deze kwaliteiten kunnen naast goed namelijk ook schadelijk worden wanneer de wil - die zich bedient van deze natuurlijke intelligente gaven – niet goed is. De goede wil is de wil, die is beroofd van alle impulsen. De goede wil beoogt de universele morele wils-handeling zoals de morele wet: ‘ik zou nooit op zo’n manier handelen dat ik niet kan wensen dat mijn maxime niet tevens een algemene wet is’. De heteronome wil staat tegenover Kant´s autonome wil. En omvat iedere beïnvloeding of controle op de wil - of dat nu van binnenuit de persoon komt of van buitenaf via de omstandigheden. De wil wordt a) objectief bepaald door de morele verplichting en b) de wil bepaald zelf subjectief haar autonome/zuivere achting voor de wet. Het derde concept is de menselijke rede. De rede onderwerpt de mens aan rationele zelfwetgeving. Dit dient consistent te zijn met de morele autonomie. Als blijkt dat de verplichting niet bereidwillig is voorondersteld, dan nog vereist het gebruik van onze menselijke rationaliteit dat we de verplichting vooronderstellen. Voor Kant is morele autonomie van belang. Onder morele autonomie verstaat Kant: door via de eigen rede, aan zichzelf regels op te leggen, onderwerpt de persoon zich moreel aan de verplichting. De rede is het leidende principe. Als de rede de wil volledig bepaalt, dan betreft het een morele verplichting. De te beargumenteren vraag die in dit essay ter tafel ligt is, kan men er genoegen mee nemen een verbod op liegen tot universele wet te verheffen? Waarschijnlijk ziet iedereen direct, dat je kunt wíllen liegen, maar dat dit niet tot een allesomvattende universele wet kan leiden. Het alternatief van niet liegen is de eerlijkheid, oprechtheid en vertrouwen. Wanneer liegen tot norm verheven wordt, raken deze sociale waarden in het geding. Dat kan alsvolgt gaan. Stel dat liegen de norm is, en dat de ander is zich bewust van het feit dat liegen mogelijk is. Als de ander desondanks te goedgelovig is geweest en vertrouwd heeft, dan is de kans aanwezig dat er met gelijke munt terugbetaald gaat worden. Hetzij naar de dader in kwestie, maar het kan even goed een willekeurige derde zijn. Het eigen belang komt nadrukkelijker voorop te staan. Dit kan een vruchtbare voedingsbodem worden voor conflicten. Liegen als norm brengt ook met zich mee dat er helemaal geen beloftes meer kunnen bestaan. Het wordt een vergeefse poging om erop te vertrouwen dat de ander eerlijk is. Ongeacht de sociale gemeenschapsvorm, familie of organisatie: geloof je de geveinsde pretentie Page 3 of 6 niet. Het menselijk belang zelf raakt onder deze onzekerheid in het geding. Er is fundamentele onduidelijkheid of je het risico kunt nemen de ander te vertrouwen. Dit geldt sterker, wanneer er grote(re) belangen op het spel staan. Het kan zijn dat de ander te vertrouwen is, maar het kan evengoed anders zijn. Onder de norm van liegen, helt het nadeel van de twijfel over naar wantrouwen. Met als (mogelijk) gevolg is dat mensen zich niet zomaar afhankelijk opstellen van de daden en prestaties van anderen. Dit wordt in de praktijk van de overgang van het eigendomsrecht via webwinkels en internetbankieren duidelijk. Bij getwijfeld van oprechtheid ontstaat een onveilige basis en zoeken mensen naar zekerheid. Risico’s zullen daarbij zoveel mogelijk worden afgedekt. Het gevolg van liegen zal zijn dat mensen uitgaan van de (ongewenste) zekerheid die ze wel hebben. De weliswaar negatieve kennis van de principiële onbetrouwbaarheid van de ander. En al heel snel zal men omwille van de zekerheid en het zelfbehoud, zijn heil gaat zoeken in ons juridische bestel. Zo zijn bijvoorbeeld consequenties denkbaar dat afspraken die in de situatie van vertrouwen impliciet blijven, onder de norm van liegen contractueel moeten worden vastgelegd. In het verlengde van alles op schrift te moeten stellen ligt nog een tweede aandachtspunt. Niet alleen zal schriftelijk overeengekomen moeten worden wat nu wordt afgesproken, ook zullen allerlei denkbare toekomstige scenario’s, zowel voorzien als benoemd en contractueel geregeld moeten worden. Van Hume weten we inmiddels, wat de toekomst brengt, we weten het niet. De mens is een eindig wezen en derhalve beperkt. De maxime, dat liegen een geaccepteerde norm zou zijn, vernietigt zichzelf zodra het een universele wet wordt. Het werkt niet. De morele verplichting zit objectief in de wet. Dit is de wet die verbiedt te liegen. Dit is een categorische imperatief, want deze wet is universaliseerbaar. Zojuist is beargumenteerd dat een toestaan van liegen Het is al vaker genoemd, Kant legt de moraliteit à priori aan de werkelijkheid op, leidt tot inconsistenties. Vertrouwen is noodzakelijk voor onze sociale omgang. Via dit vertrouwen ben je bereid je afhankelijk op te stellen van anderen en de ander te geloven, die speelruimte is nodig voor een soepele sociale omgang. Nu duidelijk is dat het verbod op liegen een universele wet kan zijn, wordt er toegekomen aan het subjectieve aspect van Kant´s ethische oordeel. Het subjectieve oordeel betreft de vraag wat ga ik in de hoedanigheid als onderduikadresverschaffer, antwoorden op de vraag: Zijn hier Joden? Ik ben verplicht te antwoorden dat er Joden bij me inwonen. Omdat ik de verplicht heb om naar het verbod op liegen te leven, en omdat ik er zelf achtersta niet te liegen. Ik wil me aan dit morele principe vasthouden, en dat doe ik door er naar te leven. Ik ben het aan mezelf verplicht te willen de waarheid spreken. Daarmee voldoe ik vanuit mezelf aan de morele verplichting om de verplichting zelf. En precies daaruit blijkt mijn morele autonomie. Door te kiezen voor de plicht te voldoen aan de morele wet, ten aanzien van het niet liegen, ben is een mens moreel goed. Page 4 of 6 Ter uitbreiding van het bovenstaande kan er nog gewezen worden op de pluralistische deontologie. Het Kantiaanse ethische eindoordeel stemt onder de omstandigheden van Duitsland WO II tot een ethisch oordeel dat mogelijk genuanceerd kan worden. De filosofie van W.D. Ross zou dan een mogelijkheid kunnen zijn. Ross heeft in zijn deontologie twee aspecten verdisconteerd die de grenzen van de ethiek van Kant oprekken. Er ontstaat dan enerzijds ruimte om waarde toe te kennen aan de omstandigheden waarbinnen de ethische keuze gemaakt dient te worden. Daarnaast wordt het mogelijk om aan de hand van verschillende maatstaven een ethisch oordeel te vellen. Samenvattend betekent bovenstaande, dat de uitgangstekst van Henk Procee bijzonder is omdat hij de vraag of je mag liegen plaatst in een beladen situatie. De situatie die hij daarvoor heeft gekozen is die van onderduikende joden in Duitsland tijdens WO II. De vraag wordt door Nazi’s aan het onderduikadres gesteld. Vervolgens wordt de ethiek van Kant door Procee geïntroduceerd om tot een ethisch oordeel te komen. Precies dit is een zeer bijzondere keuze, omdat de ethiek van Kant ethische oordelen à priori aan de werkelijkheid oplegt. Daarmee is de context als beïnvloedingsfactor in het ethische oordeel direct van tafel. Een ethiek op basis van Kant, weegt de omstandigheden immers niet mee. Het antwoord op de vraag ‘Mag ik liegen’ is snel gegeven. Mijn stelling is: Liegen mag niet. Kant stelt dat je via de deontologische ethiek tot een bepaalde morele verplichting moet komen: de categorische imperatief. De redenering of je kunt willen dat jouw morele houding tot universele wet kan worden, is in dit essay een bewijs uit het ongerijmde geworden. En daarin is duidelijk geworden dat liegen geen zinvolle norm kan zijn voor een effectieve menselijke sociale omgang. Dat betekent dat er geconcludeerd kan worden dat het verbod op liegen een categorische imperatief is. Naast het oordeel of er sprake is van een categorische imperatief, is er nog het subjectieve element. Dit betreft het autonome zelf dat zich de wet stelt door je aan de plicht te onderwerpen niet te liegen. Deze gekozen onderwerping aan de zelfopgelegde plicht, is vanuit de intrinsieke overtuiging dat het goed is om niet te liegen, en daar ook naar te leven. Page 5 of 6 LITERATUURLIJST Arendt, H. 2005. Totalitarisme. Amsterdam: Boom Bauman, Z. 2007. Modernity and the holocaust Cambridge: Polity Press Beauchamp, (2001). Introduction to ethics. Oxford: University Press Mertens, Th. 1997 Immanuel Kant, Funderingen voor de metafysica van de zeden. Budel: Damon Procee, H. (2004). Immanuel Kant, en het volle leven. Leuven: Damon Riemen, R. 2010. De terugkeer van het Fascisme. Amsterdam: Atlas Veenbaas, J. & Visser, W. (2006). Immanuel Kant, Kritiek van de praktische rede. Amsterdam: Boom Internet http://www.tilburguniversity.edu/research/institutes-and-research-groups/ticc/researchprograms/lcc/, d.d. 3 oktober 2012 Page 6 of 6
© Copyright 2024 ExpyDoc