Toetsvragen (bij aanvulling Ademhaling insecten)

Toetsvragen (bij aanvulling Ademhaling insecten)
1A
Een wesp zit op een houten hek. De spieren van zijn achterlijf trekken samen.
Ademt de wesp in of uit? Leg je antwoord uit.
1B
Een zweefvlieg zit op een bloem. De spieren van zijn achterlijf ontspannen zich.
Ademt de zweefvlieg in of uit? Leg je antwoord uit.
2A
Ook in het water leven insecten, zoals waterwantsen.
Zij komen regelmatig naar de oppervlakte om zuurstof te halen.
Welk deel van hun lichaam moet daarbij boven water komen?
Noteer het juist antwoord. Leg je keuze uit.
de kop / het borststuk / het achterlijf / het hele lichaam
2B
In de zomer komt er wel eens een wesp op je limonade af. Soms valt zo’n wesp in je
drinken. Als je de wesp na enige tijd uit het drinken redt, gaat hij vaak toch dood.
Leg uit hoe dat komt.
3A
Schrijf de juiste schuingedrukte woorden op.
Het water stroomt in de kieuwholte van de vis.
a Koolstofdioxide / Zuurstof gaat in het bloed.
b Het water verlaat de vis via het kieuwdeksel / de kieuwplaatjes.
3B
Kies het juiste woord.
Het water stroomt in de kieuwholte van de vis.
a Het water stroomt langs het kieuwdeksel / de kieuwplaatjes.
b Koolstofdioxide / Zuurstof verlaat het bloed.
4A
Insectenlarven die in het water leven hebben vaak uitsteeksels aan hun achterlijf. Via
deze trachee-kieuwen komt zuurstof in het tracheestelsel.
Leg uit waarom bij deze dieren de stigmata met vettige haartjes zijn afgesloten.
e
Nectar 4 editie, 2/3 HV
© Noordhoff Uitgevers
4B
Insectenlarven die in het water leven hebben vaak uitsteeksels aan hun achterlijf. Via
deze trachee-kieuwen komt zuurstof in het tracheestelsel.
Wat is het verschil in zuurstofopname tussen deze kieuwen en de kieuwen van vissen
e
Nectar 4 editie, 2/3 HV
© Noordhoff Uitgevers