Download alle vergaderstukken in één PDF-bestand.

Gemeenschappelijke Regeling
Agenda voor de vergaderingen van het AB GGD-RR/Platform/PHO-J en
RvBP
Datum: 26 juni 2014
Locatie: Gemeente Maassluis, Koningshoek 93.050, Raadszaal
Tijdstip: 9.30 – 14.00 uur
AB GGD RR
09.30 – 00.00
01.
Opening en vaststelling agenda
12.00- 09.35
02.
Verslag vorige vergadering en mededelingen
09.35 – 09.55
03.
Presentatie Burgemeester Lamers over spoedeisende zorg in de regio
gevraagde beslissing: ter kennisname
09.55 – 10.00
04.
Voorstel voorzitterschap
gevraagde beslissing: Instemmen met voorstel
1 bijlage
10.00 - 10.05
05.
Begroting 2015 inclusief zienswijze raden
Gevraagde beslissing: vaststellen begroting 2015
1 bijlage
10.05 - 10.25
06.
Presentatie over Hersenletselcentrum
gevraagde beslissing: ter kennisname.
1 bijlage
10.25 - 10.30
07.
Rondvraag en sluiting
10.30 - 10.40
1 bijlage
Pauze en binnenkomst Jeugd wethouders
PLATFORM
10.40 – 00.00
08.
Opening en vaststelling agenda
12.00- 10.50
09.
verslag vorige vergadering en mededelingen
10.50 – 11.10
10.
Regionalisering en decentralisaties – presentatie G.J. van der Hout
gevraagde beslissing: ter kennisname
11.10 – 11.15
11. Rondvraag en sluiting
Stukken ter info meegestuurd en dus niet op agenda:
• Presentatie JOGG van 24-04-2014 nazending conform afspraak (onder punt 11.)
1 bijlage
Gemeenschappelijke Regeling
12.00 – 12.20
LUNCH
12.20 – 00.00
12.
Opening en vaststellen agenda
00.00 – 00.00
13.
Mededelingen
•
voortgang vaststellen GR
00.00 – 12.30
14.
Verslagen
a. verslag PHO Jeugdzorg 24 april 2014
b. verslag AB GR Jeugdhulp 22 mei 2014
2 bijlagen
gevraagde beslissing: de verslagen vaststellen
12.30 – 12.45
15.
Gemeenschappelijke regeling Jeugdhulp Rijnmond
a. stand van zaken aanstelling leden AB
gevraagde beslissing: kennisnemen
b. aanwijzing DB, voorzitter en vice-voorzitter
gevraagde beslissing: instemmen met voorstel
bijlage wordt ter vergadering uitgereikt
c. wijziging gemeenschappelijke regeling Jeugdhulp Rijnmond en aanwijzing gemeente
Rotterdam als uitvoerende gemeente en tijdsplanning 2014
3 bijlagen
gevraagde beslissing:
1. instemmen met de voorgestelde wijzigingen in de Gemeenschappelijke Regeling
Jeugdhulp Rijnmond;
2. aanwijzen van de gemeente Rotterdam als uitvoerende gemeente in het kader van
artikel 10 van de regeling;
3. verlenen van opdracht aan de secretaris om in de eerste vergadering na het
zomerreces in het kader van artikel 10 van de regeling een voorstel ter
besluitvorming voor te leggen waaruit blijkt wat de omvang van de inzet is van de
uitvoerende gemeente (dienstverleningsovereenkomst) en hoe de hiermee
gemoeide kosten worden doorberekend aan de gemeenten (de verrekeningssystematiek) voor de vaststelling van hun financiële bijdrage.
4. verlenen aan de secretaris c.q. de directeur Jeugd van cluster MO van Rotterdam
van een voorlopig mandaat om de noodzakelijke besluiten te nemen t.b.v. de
inkoop en subsidiëring als bedoeld in artikel 4, sub a, van de regeling, met
inachtneming van de uitgangspunten van ‘Acht is meer dan duizend’ en het
Regionaal Transitiearrangement;
12.45 – 12.55
16.
Voortgang Regionaal TransitieArrangement
gevraagde beslissing: kennisnemen
12.55 – 13.10
17.
Samenwerking Bureau Jeugdzorg en William Schrikker Groep
in het nieuwe jeugdstelsel
gevraagde beslissing: instemmen met voorstel
1 bijlage
2 bijlagen
Gemeenschappelijke Regeling
13.10 – 13.25
18.
Stand van zaken BJZ ombouw
Toelichting René Meuwissen, directeur BJZ
gevraagde beslissing: kennisnemen
13.25 – 13.35
19.
Meicirculaire
gevraagde beslissing: kennisnemen
1 bijlage
13.35 – 13.45
20.
Budget proeftuin professionalisering
gevraagde beslissing: kennisnemen van professionaliseringsplan en instemmen met
bestemming proeftuinmiddelen
1 bijlage
13.45 – 13.55
21.
Inkoop
gevraagde beslissing: instemmen met het voorgestelde inkooptraject
1 bijlage
13.55 – 14.00
22.
Rondvraag en sluiting
Behorend bij punt 09. Platform 26-06-2014
Gemeenschappelijke Regeling
Verslag: I. van Soest
[email protected]
Staf directie Publieke Gezondheid en Zorg
Cluster Maatschappelijke ontwikkeling
010-4339612
datum: 24 april 2014
concept verslag
Aan: de leden van het PHO Jeugdzorg – Algemeen Bestuur
Gemeenschappelijke regeling GGD Rotterdam-Rijnmond
Naam overleg: PLATFORMOVERLEG van het overleg
Portefeuillehouders Jeugdzorg– Algemeen Bestuur GGD RR
Datum overleg: 24 april 2014
Aanwezige bestuurders
dhr. P. Kromdijk
dhr. W. Borgonjen
dhr. M. van Dijk
dhr. J. Grijzen
dhr. L. Hofstra
dhr. G. de Jong
dhr. W. Kruikemeier
dhr. C. Oosterom
mw. M. Roza
dhr. D. van der Schaaf
dhr. C. Versendaal
dhr. G. van der Wees
Maassluis, voorzitter
Brielle
Lansingerland
Schiedam
Krimpen ad IJssel
Goeree-Overflakkee
Bernisse
Vlaardingen
Hellevoetsluis
Spijkenisse
Barendrecht
Maassluis
dhr. C. Quak
mw. I. van Soest
Jeugd & Onderwijs
dhr. O. de Zwart
directeur
Afwezig
dhr. H. Dokter
Ridderkerk
dhr. N. Groenewegen Westvoorne
GGD Rotterdam-Rijnmond
dhr. V. Roozen
alg. directeur en
secretaris
uitvoerend secretaris
notulist
Genodigden
Dhr. R. Meeuwissen AMHK
Dhr. R. Oudkerk
JOGG
Dhr. A. van Schaveren JOGG
Mw. C. Pieterse
JOGG
Afgemelde bestuurders
dhr. M. Florijn
Rotterdam
mw. A. Hartnagel
Capelle ad IJssel
mw. M. Rombout
Albrandswaard
Platform (PHO jz en AB GGD RR)
07.
Opening en vaststelling agenda
De agenda wordt vastgesteld.
08.
Mededelingen
Dhr. Meeuwissen deelt mee dat het besluit is genomen dat er een zichtbaar aanwezig regionaal
meldpunt AMHK komt samen met een decentrale werkorganisatie. Hierin wordt gebruik gemaakt
van de regionale infrastructuur en netwerken.
De wethouders van Vlaardingen en Spijkenisse hebben met de directeur GGD gesproken, de
uitkomst was dat bestuurlijk commitment aanwezig is. Hierna is gezocht naar een kwartiermaker,
deze is gevonden in de persoon van Shirley Davis.
Het startdocument is opgesteld, de voorlopige planning gemaakt.
Op 8 mei worden deze besproken met de betrokken ambtenaren van alle gemeentes en
uitvoeringsorganisaties om tot een gezamenlijk startpunt te komen. Op 1 januari moet het
regionaal meldpunt er zijn en is de basis gelegd voor achterliggende organisaties, met
gestroomlijnde processen.
Betr. de decentrale uitvoering; onderdeel van de planning is regionaal met bestuurders te
overleggen en in te grijpen vóór eventuele kinken in de kabel.
Verslag vorige vergadering
wordt vastgesteld.
09.
JOGG – presentatie door dhr. Rob Oudkerk, ambassadeur van de stichting Jongeren op
Gezond Gewicht
JOGG is bedoeld om volksgezondheid als maatschappelijk probleem op de kaart te zetten.
Voor vragen kan Bureau JOGG benaderd worden. De presentatie wordt nagestuurd.
10.
Regionale afspraken cliëntondersteuning
Dhr. Versendaal heeft een mail ontvangen dat de afspraken achterhaald zijn, dat er meer lokaal
dan regionaal gedaan moet worden. Bestuurlijk dus lastig.
Er wordt gezocht naar drukopbouw richting MEE om mee te gaan met bestuurlijke
omstandigheden / veranderingen. Niet zomaar één op één overgaan.
Nu gaan we met 6,8% de zoveelste crisisopvang organiseren.
Dhr. Oosterom vindt de 6,8% uitstekend. De 93,2% op lokale manier benaderen. MEE wordt niet
gepasseerd, maar men wil ook verder kijken dan MEE.
Voor mei wordt er uitsluitsel gegeven.
Dhr. Van der Schaaf stemt in met dit pragmatische voorstel. Zij zitten in onderhandeling met
MEE, op 6 mei worden de gesprekken afgerond. Niet het hele bedrag aan MEE besteden, 6,8%
regionaal is prima.
De voorzitter concludeert dat 6,8% inclusief takenpakket regionaal gedragen wordt. Er zit een
niet dringende deadline aan van 1 mei, 1 oktober rond krijgen zodat drie organisaties van MEE
cliëntondersteuning gestroomlijnd kunnen gaan vormgeven en ze weten waar ze aan toe zijn.
Barendrecht gaat lokaal met MEE in gesprek. Niet het totale pakket aan MEE besteden, maar
lokaal contracten aangaan met desbetreffende instellingen.
Lokale vrijheid van invulling over een deel van financiën wordt 1 mei opengebroken met de
kanttekening dat organisaties hun bedrijfsvoering op orde moeten krijgen. Deadlines zijn niet
dwingend maar commitment naar MEE is belangrijk.
We moeten zeker ook kijken naar dubbelingen in de crisisopvang.
Er wordt aan de integratie gewerkt, aldus dhr. De Zwart. Het is goed om volgende keer stil te
staan bij gezamenlijke inkoop (speciale groepen) nu de wmo doorgaat.
Wat willen we wel en niet gezamenlijk.
Hier agenderen; wat speelt er / waar is behoefte aan.
Verslag overleg Platform PHOjz en AB GGD RR d.d 24 april 2014
pag. 2
Dhr. Kromdijk merkt op inzake het Rijk en de wens om tot stroomlijning te komen in regio’s:
gedeelde verantwoording overhevelen naar gemeentes zonder extra eisen voor samenwerking.
11.
Rondvraag en sluiting
-De vergadering wordt gesloten.
ACTIELIJST
Datum
afspraak
24 apr 2014
24 apr 2014
Actie
Actie door:
Presentatie JOGG – door Rob Oudkerk – wordt nagezonden
Agenderen: gezamenlijke inkoop i.v.m. wmo
K. Quak
GGD
Verslag overleg Platform PHOjz en AB GGD RR d.d 24 april 2014
pag. 3
Gemeenschappelijke Regeling
Overleg:
Portefeuillehoudersoverleg jeugdzorg
Datum vergadering: 26 juni 2014
Agendapunt nr.:
14 a
Onderwerp:
Verslag van het PHO jz 24 april 2014
Gevraagde beslissing:
het verslag vaststellen
Verslag:
aanwezig:
dhr. L.J. Gebben
dhr W.A.J. Borgonjen
dhr C.J. Dijkman
dhr C. Oosterom
dhr A. Hofstra
dhr G. de Jong
voorzitter
Brielle
Spijkenisse
Vlaardingen
Krimpen ad IJssel
Goeree-Overflakkee
dhr W. Kruikemeier
mw M. Roza
dhr M. Stam
dhr G. van der Wees
Bernisse
Hellevoetsluis
Schiedam
Maassluis
12.
Opening en vaststelling agenda
De voorzitter opent de vergadering en heet de aanwezigen welkom. De heer De Jonge is afwezig i.v.m.
coalitiebesprekingen. De vice voorzitter, de heer Gebben, neemt zijn rol over.
13.
-
Mededelingen
De heer Dokter en de heer De Jonge zijn afgemeld.
Er wordt een kort rondje gedaan over de stand van zaken rond de collegevormingen in elke gemeente.
De voorzitter meldt dat de jaarrekening 2013 van de stadsregio Rotterdam is goedgekeurd. Bij de
behandeling in het DB waren er geen opmerkingen.
Terugblik op werkveldoriëntatie raadsleden Jeugd met een beperking
De heer Hofstra heeft deze bijeenkomst bezocht. Hij vond de werkveldoriëntatie aardig ingevuld. Hoewel
raadsleden niet op individuele gevallen gaan reageren, zullen zij wel over het structurele geheel vragen
aan hun wethouder stellen. Hij vindt het goed dat deze sessies - ook in de toekomst - georganiseerd
blijven worden.
-
14.
Verslag PHOjz 13 februari 2014
De heer Kruikemeier wordt toegevoegd aan het overzicht van aanwezigen.
Blad 2, punt 21 Rotterdamse Inkooporganisatie, laatste 2 regels: deze worden vervangen door: “De heer
van Dijk is het niet eens met de verdeling op basis van het aantal jeugdigen omdat het budget dat over
komt vanuit het Rijk is gebaseerd op historisch gebruik en niet op het aantal jeugdigen. Toegezegd wordt
dat de verdeling van de kosten voor de inkooporganisatie wordt meegenomen in de evaluatie van de
inkooporganisatie.”
Voor het overige wordt het verslag ongewijzigd vastgesteld.
------------------------------------deel gezamenlijke gemeenten Jeugdhulp Rijnmond----------------------------15.
Proces begroting 2015 AB Gemeenschappelijke Regeling Jeugdhulp Rijnmond
De samenwerkende gemeenten stemmen in met het procesvoorstel.
In de Gemeentewet is geregeld dat Gedeputeerde Staten toezicht houden op gemeenten en
gemeenschappelijke regelingen. De begroting van de GR dient vóór 15 juli 2015 aan GS te zijn
verslag PHOjz 24 april 2014 / Monique Comans / juni 2014
blad 1
Gemeenschappelijke Regeling
toegezonden. Om deze planning te kunnen halen wordt voorgesteld op 22 mei een eerste AB van de GR
Jeugdhulp Rijnmond te plannen, zodat de begroting voorafgaand aan toezending aan de GS ter inzage
kan liggen bij de verschillende gemeenteraden.
Uitgangspunt is een beleidsarme conceptbegroting op te stellen welke aan de door de provincie gestelde
eisen voldoet. Op basis van de meicirculaire 2014 en de beleidskeuzes van de deelnemende gemeenten
zal vervolgens in het najaar een definitieve begroting opgesteld worden welke ook aan de raden zal
worden toegezonden.
Aandachtspunt voor alle portefeuillehouders is heldere communicatie met de gemeenteraad.
Vlaardingen heeft de stukken eerder nodig i.v.m. een raadswerkgroep op 15 mei. Er wordt besloten dat er
naar een pragmatische oplossing zal worden gezocht.
16.
Basisset prestatie-indicatoren
De gezamenlijke gemeenten stemmen in met:
1. voorgestelde basisset prestatie-indicatoren t.b.v. sturing en verantwoording van de regionale inkoop
jeugdhulp;
2. het geschetste ontwikkelperspectief waarin de tijd genomen wordt om de shift van output naar
outcome te maken;
3. de vaststelling van de voorgestelde basisset prestatie-indicatoren als basisset voor de regio en voor
de lokale hulp en zorginzet. Dit houdt in dat de samenwerkende gemeenten deze set in ieder geval
gebruiken voor hun uitvraag.
Coen Veldhuijzen verzorgt een presentatie. De sheets van deze presentatie zijn bij het verslag gevoegd.
De voorzitter zegt dat onze regio voorloopt op de rest van het land. Daarom werd hij door de
staatssecretaris uitgenodigd voor een diner pensant waarbij VWS ideeën ophaalde.
De heer De Zwart zegt dat Arno Visser (rekenkamer) op werkbezoek was in onze regio..
De heer De Jong wil informatie op cliëntniveau. Zijn aandachtspunt zal worden meegenomen.
17.
Vervolg afspraken Regionaal Transitie Arrangement in RTA-vervolgoverleg
De gezamenlijke gemeenten:
1. hebben kennis genomen van de besprekingen in het RTA-vervolgoverleg;
2. delen de urgentie om te komen tot snelle duidelijkheid t.a.v. gemeentelijke acties;
3. besluiten de aanwijzing van een wethouder als deelnemer aan het RTA-vervolgoverleg te koppelen
aan de aanwijzing van een DB Jeugdhulp Rijnmond. Dit zal waarschijnlijk op de extra vergadering van
22 mei aan de orde komen.
Het RTA-vervolgoverleg is gestart in februari en er zijn nu 2 sessies geweest. Doel is om de vervolgagenda zoals in het RTA opgenomen, uit te werken met vertegenwoordigers van alle domeinen van
jeugdhulp.
Er ligt grote druk op het proces, zowel bij gemeenten als bij instellingen. Het gaat om transformatie, krimp
en inkoopafspraken.
Van gemeenten wordt gevraagd om inzicht te geven in hun lokale beleidsplannen en de daarbij
behorende inkoopbudgetten voor (lokale en regionale) zorginkoop voor 2015, voor Jeugd en Opvoedhulp
in april, voor JGGZ en JVB in juni.
18.
Rondvraag en sluiting
De heer Hofstra dankt alle aanwezigen voor de samenwerking van de afgelopen jaren. Hij vindt het een
bijzonder gezelschap.
De heer De Zwart zegt dat er op enig moment iets gezelligs ter afscheid zal worden georganiseerd.
De voorzitter sluit de vergadering.
verslag PHOjz 24 april 2014 / Monique Comans / juni 2014
blad 2
Prestatie-indicatoren
PHOJ 24 april 2014
Proces en uitgangspunten
1.
Aansluiten bij de rol van de gemeente in het nieuwe
jeugdstelsel
2.
Niet het wiel opnieuw uitvinden: kijken naar bestaande
monitoren, data en indicatoren
3.
Verschuiving naar sturen op outcome
4.
Afstemmen van indicatoren binnen de werkgroep SVI van de
samenwerkende gemeenten
5.
Werksessie met samenwerkende gemeenten
6.
Bijeenkomst Barendrecht: reflectie uit wetenschap, landelijke
politiek, andere sectoren
Reflectie in Barendrecht
Mark van Twist: decentralisatie vraagt andere benadering en taal.
Achterstand inlopen
Risicoanalyses
Garanties vragen
Bestemming Kiezen
Al doende ervaring krijgen
Ruimte inbouwen
Jeroen Frissen: maatschappelijke kosten baten analyse. Op zoek
naar een toetsbaar causaal verband tussen inspanningen en
effecten.
Brigitte van der Burg: amendement op Jeugdwet, outcomecriteria
om de kwaliteit van jeugdhulp zichtbaar te maken.
Sturing en verantwoording:
twee rollen
De indicatoren hangen samen met twee verschillende rollen.
1.
De regierol: deze rol is van belang om het maatschappelijk
effect van beleid in beeld te krijgen. De hulp in wijkteams en de
specialistische hulp hebben invloed op de maatschappelijke
situatie. De uitdaging is om die in beeld te krijgen.
2.
De opdrachtgeversrol: deze rol omvat de inkoopfunctie. Het
gaat om toezicht op de rechtmatigheid en juistheid van de
gedeclareerde hulp, en op de producten en prestaties van de
aanbieders.
Driedeling van prestatie-indicatoren: maatschappelijk effect,
resultaten van hulp, output.
Maatschappelijk effect
Zelfredzaamheid ouders en jeugdigen:
•
Jeugdigen groeien op in een gezin
•
Jeugdigen gaan naar school of hebben werk
•
Jeugdigen zijn niet verslaafd
•
Jeugdigen plegen geen strafbare feiten
Uitkomsten van hulp
•
Doelrealisatie
•
Afname/stabilisatie problematiek
•
Cliënttevredenheid
•
Tijdige zorg dichtbij
a.
b.
c.
d.
Reden beëindiging hulp
herhaald beroep op hulp
Zwaarte ingezette jeugdhulp (duur en intensiteit)
“Doorverwijzingen en terug verwijzingen”
Output
•
Productiecijfers
•
Financiële verantwoording
•
Basiskwaliteit is op orde, garanderen kinderrechten mbt o.a.
veiligheid, onderwijs en zorg. Richtlijnen en
basiskwaliteitseisen IGZ zijn randvoorwaardelijk voor leveren
van de zorg.
•
Zorg wordt tijdig geleverd
Beleidsinformatie VWS
Jeugdhulpaanbieders
Gecertificeerde instellingen
BSN (versleuteld)
Geboortejaar
Geslacht
Postcode
Culturele achtergrond
Type jeugdhulp dat is ingezet
Startdatum jeugdhulp
Einddatum jeugdhulp
Verwijzer
Wijze van afsluiten jeugdhulp
Type problematiek
BSN (versleuteld)
Geboortejaar
Geslacht
Postcode
Culturele achtergrond
Type maatregel JB en JR
Startdatum maatregel JB en JR
Einddatum maatregel JB en JR Datum
eerste contact
Datum uitspraak
Reden beëindiging van de maatregel
Wel/geen inzet verkende interventie
Gevraagde beslissingen
• Akkoord gaan met de set van prestatie-indicatoren ten behoeve
van de sturing en verantwoording van de regionale inkoop
jeugdhulp;
• Akkoord gaan met het geschetste ontwikkelingsperspectief
waarin de tijd wordt genomen om de shift van output naar
outcome te maken;
• Akkoord gaan met de vaststelling van deze set als basisset voor
de regio voor de lokale hulp en zorginzet. Dit houdt in dat de
samenwerkende gemeenten deze set in ieder geval gebruiken
voor hun uitvraag.
10
Outcome sturing, een ontwikkeltraject
Transparantie
2014
2015
Aanbieders zien:
gemeente ziet:
Eigen prestatie ten
opzichte van
anonieme benchmark
Geanonimiseerde
uitkomsten
Eigen prestatie ten
opzichte van best
practices
2016-2017
Scores van
individuele
aanbieders
Eigen prestatie ten
opzichte van alle
andere aanbieders
2016-2017
Bron: achmea KvZ 2011
Functie:
10
Spiegelinformatie
voor aanbieders
Voorwaarde voor
contractering
Keuze-informatie
voor verzekerden
10
Gemeenschappelijke Regeling
Overleg:
Portefeuillehoudersoverleg jeugdzorg / AB Jeugdhulp Rijnmond
Datum vergadering: 26 juni 2014
Agendapunt nr.:
14 b
Onderwerp:
e
Verslag van het 1 AB Jeugdhulp Rijnmond / PHO jeugdzorg 22 mei 2014
Gevraagde beslissing:
het verslag vaststellen
Verslag:
aanwezig:
dhr H.M. de Jonge
dhr W.A.J. Borgonjen
dhr M. van Dijk
dhr C.J. Dijkman
dhr L.J. Gebben
mw N. Gouweleeuw
mw A. Hartnagel
dhr G. de Jong
voorzitter, Rotterdam
Brielle
Lansingerland
Spijkenisse
Barendrecht
Schiedam
Capelle ad IJssel
Goeree-Overflakkee
voorzitter
dhr A.G.M. Keijzer
mw T. Keuzenkamp
dhr W. Kruikemeier
dhr E.G. Mulder
dhr C. Oosterom
dhr M. Oosterwijk
dhr J. van der Velde
dhr J. van Wolfswinkel
Maassluis
Ridderkerk
Bernisse
Westvoorne
Vlaardingen
Krimpen ad IJssel
Hellevoetsluis
Albrandswaard
1.
Opening en vaststelling agenda
De voorzitter opent de vergadering en heet de aanwezigen van harte welkom.
Agendapunt 2 en 3 zijn omgedraaid. Voor het overige wordt de agenda ongewijzigd vastgesteld.
3.
Voorstelrondje wethouders en lunch
De wethouders stellen zich voor. In Spijkenisse, Goeree-Overflakkee en Bernisse zijn geen verkiezingen
geweest en zitten er dus dezelfde wethouders. De wethouders uit Rotterdam, Brielle, Barendrecht en
Capelle aan den IJssel zijn herverkozen. In Lansingerland is de nieuwe wethouder volgende week
bekend. De nieuwe wethouders uit Vlaardingen en Ridderkerk zijn in dit gremium geen onbekenden. De
gemeenten Westvoorne, Hellevoetsluis, Maassluis, Schiedam, Krimpen ad IJssel en Albrandswaard
worden vertegenwoordigd door geheel nieuwe gezichten.
2.
-
Mededelingen
lancering website jeugdhulprijnmond.nl
Deze website wordt voor burgers, voor instellingen en voor gemeenten. Er wordt gewerkt met een
algemeen deel en een deel met inlog. Alle bestuurlijke stukken (bv ook de lokale beleidsplannen) kunnen
hier met elkaar gedeeld worden en zijn zo snel toegankelijk, daarnaast kan ook verwezen worden naar de
individuele gemeentelijke sites.
De heer De Zwart geeft een korte toelichting op het Jeugdbeschermingsplein. Medio april is het JB-plein
uitgebreid met de NWN. Hiermee is de start gegeven voor de verdere uitrol van het JB-plein over de
gehele regio. Een feestelijk moment om dit te vieren zal op een later moment nog worden ingepland.
Op 28 mei verschijnt de meicirculaire met daarin het definitieve macrobudget jeugdhulp en de verdeling
daarvan.
De heer Gebben heeft zich de afgelopen tijd beziggehouden met het meedenken over hoe vorm en
inhoud te geven aan outcome sturing. Hij verzoekt in een volgende vergadering het punt indicatoren te
agenderen.
De heer De Jong zal de vergadering wat eerder verlaten.
-
verslag PHOjz 22 mei 2014 / Monique Comans / juni 2014
blad 1
Gemeenschappelijke Regeling
4.
Presentatie Onno de Zwart, directeur Jeugd, gemeente Rotterdam
De voorzitter zegt dat de GR Jeugdhulp Rijnmond de grootste jeugdhulpregio van Nederland is en de
langste traditie van intergemeentelijke samenwerking op het gebied van jeugdzorg heeft. Tot 2015 betrof
de samenwerking ondermeer de jeugd- en opvoedhulp in het verband van de stadsregio Rotterdam.
De heer De Zwart geeft een presentatie over de stand van zaken samenwerkende gemeenten.
Alle gemeenten worden verantwoordelijk voor het jeugdstelsel per 2015 en ondanks dat wat de
samenwerkende gemeenten samen doen, wordt elke individuele gemeente zelf verantwoordelijk. Wat
hebben we tot nu toe gezamenlijk besloten en bereikt. Wat houdt het Regionaal TransitieArrangement in
en wat betekent dat voor de komende jaren.
De sheets van zijn presentatie worden bij dit verslag gevoegd.
Mevrouw Gouweleeuw vraagt waarom er is gekozen voor het handhaven van de financieringssystematiek
met het risico dat systemen de inhoud dicteren. De voorzitter antwoordt dat tijdsdruk en de wens voor een
zachte landing leidde tot deze keuze; nu pas op de plaats, eerst de inhoud en ervaring opdoen en daarna
de rest.
De heer Wolfswinkel vraagt zich af hoe financiering is geregeld wanneer de zorgaanbieders minder
cliënten krijgen als gevolg van effectieve lokale teams. De voorzitter antwoordt dat er wordt gewerkt met
vlaktax en afrekening op basis van pxq. Instellingen worden afgerekend op hun werkelijke productie.
Mevrouw Hartnagel vraagt naar de integrale wijkteams in Rotterdam. De heer De Zwart licht toe dat het
nieuwe college heeft besloten tot versnelde vorming van integrale wijkteams, dus van 0-100 i.p.v. alleen
voor jeugd. Dit heeft gevolgen voor de Rotterdamse opdracht aan het CJG Rijnmond.
5.
Procedure start Gemeenschappelijke Regeling
De voorzitter licht het agendapunt kort toe. De raden van alle gemeenten hebben ingestemd met de
Gemeenschappelijke Regeling Jeugdhulp Rijnmond. Op dit moment heeft definitieve besluitvorming in de
colleges plaatsgevonden of zal op korte termijn plaatsvinden. Dit betekent dat er formeel een DB en een
voorzitter moeten worden aangewezen. Bij het vaststellen van de GR is afgesproken dat het DB vijf leden
zal kennen, namelijk één vertegenwoordiger van elke subregio en Rotterdam.
De voorzitter stelt voor dit op de volgende vergadering op 26 juni te regelen. De subregio’s hebben zo de
tijd dit intern met elkaar af te stemmen. Zij worden verzocht de naam van hun kandidaat DB-lid vóór 6 juni
aan te leveren
De voorzitter stelt zich kandidaat voor voorzitter DB en ook de heer Gebben kandideert zich voor het DB.
6.
Begroting Gemeenschappelijke Regeling
Het AB Jeugdhulp Rijnmond stemt in met de conceptbegroting 2015 en de voorgestelde verdere
procedure.
De heer De Zwart geeft toelichting bij dit agendapunt.
Om te voldoen aan de eisen die de provincie als toezichthouder stelt aan de (meerjaren)begroting 2015 –
2018 dient er vóór 1 augustus 2014 een vastgestelde begroting ingediend te worden bij de provincie ZuidHolland.
Tegelijkertijd zijn er diverse onzekerheden waarmee gemeenten te maken hebben en waarover pas
duidelijkheid zal zijn met de bekendmaking van de meicirculaire 2014.
In dit spanningsveld is gekozen voor een begroting 2015 waarbij zoveel mogelijk recht wordt gedaan aan
de situatie per 1 januari 2015 op basis van de voorliggende beschikbare informatie.
Zowel de conceptbegroting als de definitieve begroting zullen aan de raden worden verzonden en de
raden zullen de kans krijgen hierop een zienswijze te geven.
Binnen de begroting is een aantal voorbehouden opgenomen ten aanzien van de beschikbaarheid van
middelen. Concreet betekent dit dat er nooit meer toegezegd zal worden dan er vanuit het Rijk
gedecentraliseerd wordt.
Daarnaast zijn in deze begroting geen beleidskeuzes opgenomen. De beleidskeuzes worden verwerkt in
de definitieve begroting die in oktober door het AB zal worden vastgesteld en vervolgens aan de
gemeenteraden wordt verzonden.
De heer Dijkman zegt dat er in het proces naar de totstandkoming van de GR toe kritische geluiden uit de
raden zijn geweest. Hij vraagt het voorgenomen proces om te komen tot een definitieve begroting weer te
geven in een notitie waarmee hij zijn raad op de hoogte kan brengen. Daarnaast wil hij inzicht wanneer
verslag PHOjz 22 mei 2014 / Monique Comans / juni 2014
blad 2
Gemeenschappelijke Regeling
bekend zal zijn of gemaakte voorbehouden van toepassing blijken te zijn of niet.
De voorzitter antwoordt dat de oprichting van de GR goed is gegaan, maar inderdaad niet vanzelf. Het is
belangrijk idereen weer op goed informatieniveau te krijgen. Daarom lijkt het een goed idee om de
behoefte te peilen voor informatiebijeenkomsten voor gemeenteraden en een aanbod te doen vanuit de
samenwerkende gemeenten. Daarnaast doet hij het voorstel dat iedere wethouder een brief aan zijn raad
richt met daarin uitleg over de precieze positie van de raad op dit gebied. Hij biedt aan daarvoor
tekstsuggesties centraal aan te leveren.
De heer Wolfswinkel zegt dat de raad in Albrandswaard een motie heeft aangenomen omtrent een
auditcommissie. Hij vraagt of we als GR gezamenlijk willen nadenken over het formaliseren van het
meenemen van de raden.
De voorzitter zegt dat we onszelf en elkaar helpen door centrale ondersteuning te geven die een
wethouder zelf kan gebruiken in communicatie met zijn/haar raad. Voor Albrandswaard wordt dit op lokaal
niveau uitgewerkt, aangezien in overige gemeenten deze wens niet is geuit.
Volgens mevrouw Gouweleeuw zullen er volgend jaar andere regels gelden op het gebied van sturing. De
heer De Zwart zegt dat we dat mee zullen nemen in de bijeenkomst voor de raden.
De heer Keijzer verwacht een brief van de GR dat de GR de begroting heeft vastgesteld.
De heer De Jong vraagt of de in de begroting opgenomen kosten inclusief de uitvoeringskosten zijn. Dit is
niet het geval. De bedragen zoals omschreven in bijlage 1 van de begroting GR zijn middelen die
gereserveerd worden voor de uitvoering van regionale zorgtaken. In bijlage 2 van de begroting zijn de
uitvoeringskosten voor de organisatie opgenomen. In de GR is geregeld dat de grondslag voor de
gemeentelijke bijdrage gebaseerd wordt op het aantal kinderen tot 18 jaar dat op 1 januari voorafgaande
aan het begrotingsjaar conform de statistieken van het CBS in een gemeente wonen.
De heer Mulder meldt dat er een gat in de bijdrage wordt geconstateerd wanneer het gezag over een
jeugdige bij een jeugdhulpinstelling ligt i.p.v. bij de ouders. Westvoorne heeft hiermee te maken omdat zij
een vestiging van Horizon binnen de gemeentegrenzen heeft. In eerste instantie moet de meicirculaire
worden afgewacht of dit wordt gerepareerd.
Mevrouw Den Outer geeft de volgende toelichting: In het historisch verdeelmodel hebben de
onderzoekers rekening gehouden met het feit dat er (een concentratie van) zorginstelling(en) kan zijn
binnen gemeentegrenzen. Daarbij registreren niet alle zorgorganisaties altijd op een zorgvuldige wijze de
gemeente van herkomst van deze kinderen. Daarom is gebruik gemaakt van andere bronnen om de
zorgkosten van deze instellingen om te slaan naar het woonplaatsbeginsel van de jeugdwet. De
beschikbare middelen vanuit het Rijk in de meicirculaire zijn dus zo goed mogelijk en zorgvuldig mogelijk
omgeslagen naar de kosten zoals die vanaf 1-1-2015 van toepassing zijn per gemeente. Omdat er een
totaal ander financieel leidend principe van toepassing wordt vanaf 1-1-2015 (het woonplaatsbeginsel) is
het niet mogelijk om 100% aansluiting te krijgen, maar de "vervuiling" in cijfers is teruggebracht tot een
aanvaardbaar minimum.
Naar aanleiding van een opmerking van de heer Dijkman zegt de heer De Zwart dat er gesprekken
gaande zijn over het verschil tussen de Vektis-cijfers en de productiecijfers die door de zorgaanbieders
worden geleverd. Er gaan geluiden op om de extra 60 miljoen uit het Zorgakkoord te gebruiken om dit te
compenseren.
Dhr. de Jong verlaat de vergadering.
7.
Proeftuinen
Het AB Jeugdhulp Rijnmond heeft kennisgenomen van het evaluatierapport en de opbrengsten zoals
omschreven in de agendapost en toegelicht in de presentaties.
De heer De Graaff geeft een korte inleiding over het proces.
De heer Butte presenteert de resultaten uit het onderzoek en gaat met name in op de geleerde lessen.
Naar aanleiding van les 1 (Het vergt tijd en gerichte training aan ‘de nieuwe professional’ om een
werkelijke omslag te maken in een andere manier van werken. Er moet meer geïnvesteerd worden in het
trainen en coachen van professionals om hen de competenties te leren die nodig zijn in de nieuwe rol.
Hierbij moet rekening worden gehouden met verschillen in professie, organisatiecultuur, ervaring e.d. van
verschillende organisaties. Teams moeten meer de eigen scholingsbehoefte gaan formuleren en
organiseren. Opleiden en trainen van professionals bij de transformatie is bij uitstek een regionale
aangelegenheid in nauwe samenwerking met instellingen en opleidingsinstituten) meldt de heer De Zwart
dat het professionaliseringsplan regiobreed zal worden opgepakt, dit punt komt terug op het PHO van
verslag PHOjz 22 mei 2014 / Monique Comans / juni 2014
blad 3
Gemeenschappelijke Regeling
26 juni.
De heer Kadijk geeft een korte toelichting op de stand van zaken proeftuin NWN.
8.
Rondvraag en sluiting
Er wordt geen gebruik gemaakt van de rondvraag. De voorzitter bedankt de aanwezigen en sluit de
vergadering.
verslag PHOjz 22 mei 2014 / Monique Comans / juni 2014
blad 4
Voortgang regionaal programma
decentralisatie Jeugdhulp
samenwerking
Jeugdhulp Rijnmond
Regio: 16 gemeenten, 4 subregio’s
– Capelle, Lansingerland, Krimpen
– Barendrecht, Albrandswaard, Ridderkerk
– Maassluis, Vlaardingen, Schiedam
– Spijkenisse & Bernisse, Brielle, Hellevoetsluis,
Westvoorne, Goeree Overflakkee
– & Rotterdam
Implementatieplan
Mei 2013: plan van aanpak voor de
implementatie van jeugdhulp bij de
samenwerkende gemeenten
Acht is meer dan duizend
Functioneel Ontwerp
wijknetwerk
afschalen
wijkteam
en CDT
lokale
voorzieningen
opschalen
regionale
voorzieningen
drang en
dwang
Voortgang implementatie I
Gezamenlijk in de afgelopen periode:
- RTA (31 oktober 2013)
- Instelling Gemeenschappelijke Regeling voor
inkoop specialistische zorg (en Jeugd GGZ)
met vlaktax en opdracht aan Rotterdam
- Proeftuinen
Voortgang implementatie II
- Aanpak Jeugdbescherming en
Jeugdreclassering en CIT
- JB plein uitrol
- Instelling regionaal AMHK
- Prestatie indicatoren
Werkgroepen
Besluitvorming wordt voorbereid in regionale
werkgroepen
Overzicht in kerngroep jeugdhulp en
programmacoördinatie
Landelijk traject
• Rijnmond 1 van 42 jeugdhulpregio’s
• Afspraken in regioverband voor Regionaal
Transitie Arrangement voor zachte landing
verplicht (oktober 2013)
Regionaal Transitiearrangement
•
•
•
•
Garanderen continuïteit van de zorg
Zorgdragen infrastructuur zorg per 2015
Beperken Frictiekosten
Afstemming met huidige financiers en
zorgaanbieders
RTA afspraken (2015/2016)
• Afspraken met zorgaanbieders in verschillende
domeinen
-J-GGZ
-Jeugd en Opvoedhulp
-Licht verstandelijk Beperkten
• Meerjarig om frictiekosten te beperken
• Sectoren leggen zich vast op opvangen
bezuinigingen (variabel) en transformatie binnen
de sector en sectoroverstijgend
RTA gevolgen
•
•
•
•
Verplichting zorginkoop huidige aanbieders
Voorlopig geen nieuwe aanbieders
Bestaande financieringssystemen blijven
Forse transformatietaak voor bestaande
aanbieders
RTA gevolgen
Actiepunten
• Formuleren zorgportfolio met gemeenten,
afstemming met zorgaanbieders.
• Formuleren evaluatie criteria voor sturing.
• Maandelijkse afstemming met
vertegenwoordigers jeugdhulpaanbieders over
voortgang
Regionale agenda
• RTA vervolgoverleg met zorgaanbieders
• thema’s:
– Transformatie en monitor, innovatie van
jeugdhulp (wijkteamvulling/afbouw zware
zorg/domeinoverstijgende jeugdhulp)
– Beperken frictiekosten
– Verlenging RTA, opstellen criteria
Werkgroep actiepunten I
Juridische zaken:
• uitrol GR, taken en verantwoordelijkheden
• Afstemming verordeningen en privacy
JB/JR, AMHK
• opzetten gecertificeerde instellling
• inrichten regionaal AMHK
• JB plein
Werkgroep actiepunten II
Zorgvernieuwing, zorgcontinuïteit en
overgangsmaatregelen:
• afstemmen toeleiding naar specialistische zorg en
invulling van CD teams
• verdeling schaarste
• borging ervaringen proeftuinen, bv gezamenlijk
professionaliseringskader.
Werkgroep actiepunten III
Regionale inkooptafels vanuit Rotterdam:
vaststellen budgetten en afstemmen regionale
inkoop
Sturing, verantwoording en Informatiebeheer:
• Indicatoren set operationaliseren
• evaluatie criteria RTA
Kerngroep: voorbereiding PHO/AB
Lancering website
Informatie op
www.jeugdhulprijnmond.nl
– Bestuurlijke info
– Info voor zorgaanbieders
Vragen?
Gemeenschappelijke Regeling
Overleg:
AB Jeugdhulp Rijnmond / Portefeuillehoudersoverleg Jeugdzorg
Datum vergadering: 26 juni 2014
Agendapunt nr.:
15 c
Onderwerp:
Wijziging gemeenschappelijke regeling Jeugdhulp Rijnmond en aanwijzing gemeente Rotterdam als
uitvoerende gemeente en tijdsplanning 2014
Gevraagde beslissing:
1. In te stemmen met de voorgestelde wijzigingen in de Gemeenschappelijke Regeling Jeugdhulp Rijnmond;
2. De gemeente Rotterdam aan te wijzen als uitvoerende gemeente in het kader van artikel 10 van de
regeling;
3. Opdracht aan de secretaris om in de eerste vergadering na het zomerreces in het kader van artikel 10 van
de regeling een voorstel ter besluitvorming voor te leggen waaruit blijkt wat de omvang van de inzet is van
de uitvoerende gemeente (dienstverleningsovereenkomst) en hoe de hiermee gemoeide kosten worden
doorberekend aan de gemeenten (de verrekeningssystematiek) voor de vaststelling van hun financiële
bijdrage.
4. De secretaris c.q. de directeur Jeugd van cluster MO van Rotterdam een voorlopig mandaat te verlenen om
de noodzakelijke besluiten te nemen ten behoeve van de inkoop en subsidiëring als bedoeld in artikel 4,
sub a, van de regeling, met inachtneming van de uitgangspunten van ‘Acht is meer dan duizend’ en het
Regionaal Transitiearrangement;
Financiële/personele consequenties:
n.v.t.
Verdere procedure:
Het besluit tot wijziging van de regeling wordt voor instemming voorgelegd aan de colleges van de
deelnemende gemeenten.
Toelichting:
Wijziging Gemeenschappelijke Regeling
Conform de wens van alle gemeenten is nu ook de organisatie van het AMHK als taak in de regeling
opgenomen.
Voorts is op verzoek van de Rotterdamse ombudsman letterlijk de tekst van artikel 45 van de huidige regeling
van de stadsregio opgenomen met betrekking tot extern klachtrecht. Overigens heeft tot op heden de
Ombudsman nog nooit een klacht in dat kader ontvangen. Van belang hierbij is wel op te merken dat dit alleen
aanbieders van jeugdzorg betreft en niet ouders en jeugdigen. Dat zou wellicht anders kunnen worden nu ook
de organisatie van het AHMK als taak is opgenomen.
Ten slotte is met het oog op de verplichtingen in de Archiefwet 1995 een en ander aangepast, waarbij nu een
duidelijk onderscheid wordt gemaakt tussen enerzijds beheertaken (die bij de secretaris worden belegd) en
toezichtstaken (die komen te liggen bij de archivaris van Rotterdams als uitvoerende gemeente).
GR Jeugdhulp en uitvoeringsorganisatie/ Jonathan Houtman / 5 juni 2014
blad 1
Gemeenschappelijke Regeling
Inkooporganisatie
Om de beschikbaarheid van specialistische hulp in 2015 te kunnen garanderen is het noodzakelijk in de
komende maanden stappen te zetten in de richting van inkoop en subsidiering van de aanbieders van
jeugdhulp.
In het PHO van 24 februari 2014 is besloten de gemeente Rotterdam aan te wijzen als uitvoerende gemeente
voor de GR Jeugdhulp Rijnmond en de wijze waarop Rotterdam deze taken uit zal gaan voeren. Dit wordt nu
bevestigd door een besluit van het AB. Deze afspraak behelst daarnaast een afspraak over de tarifering van de
inkooporganisatie voor 2015 en een toezegging van de gemeente Rotterdam dat de kosten welke hieraan
verbonden zijn voor 2014 vanuit de reeds beschikbaar gestelde middelen uit het Programma Decentralisatie
Jeugdzorg van de Samenwerkende Gemeenten Rijnmond worden gefinancierd of voor rekening van de
gemeente Rotterdam komen. Om deze afspraken nader uit te werken zal nog een
dienstverleningsovereenkomst worden opgesteld welke ter vaststelling wordt voorgelegd aan het AB GR
Jeugdhulp Rijnmond. Een en ander is een uitwerking van een hierover nog te nemen besluit van het AB in het
kader van artikel 10 van de regeling.
Binnen deze dienstverleningsovereenkomst zal een mandaat verleend worden aan de directeur Jeugd van het
cluster MO van Rotterdam om besluiten te nemen ten behoeve van de inkoop en subsidiëring van
specialistische jeugdhulp. Vooruitlopend op deze overeenkomst is het noodzakelijk een voorlopig mandaat te
verlenen, zodat de zorgcontinuïteit per 1 januari niet in gevaar komt en alle noodzakelijke stappen gezet kunnen
worden. Vanzelfsprekend zijn al deze stappen onder voorbehoud van het budgetrecht van de raad en de
vaststelling van de definitieve begroting van de GR Jeugdhulp Rijnmond.
Meerjarenuitvoeringsplan
Conform artikel 23 van de GR Jeugdhulp Rijnmond dient het algemeen bestuur éénmaal per vier jaar een
meerjarenuitvoeringsplan vast te stellen. Uitgangspunt voor dit uitvoeringsplan zijn de lokale beleidsplannen
welke iedere vier jaar worden vastgesteld in de gemeenteraden. Na vaststelling van de beleidsplannen voor 1
november van dit jaar zal op basis van deze beleidsplannen een meerjarenuitvoeringsplan worden opgesteld
welke in 2015 aan het algemeen bestuur zal worden voorgelegd.
Hangende besluitvorming over dit meerjarenuitvoeringsplan wordt voorgesteld de regionale afspraken, zoals
verwoord in ‘Acht is meer dan duizend’ en het Regionale Transitiearrangement als uitgangspunt te hanteren
voor de inkoop in 2015.
Bijlagen:
1. gewijzigde Gemeenschappelijke Regeling
2. archiefparagraaf
GR Jeugdhulp en uitvoeringsorganisatie/ Jonathan Houtman / 5 juni 2014
blad 2
CONCEPT versie 131213
Gemeenteblad 2013
Gemeenschappelijke Regeling Jeugdhulp Rijnmond
Gemeenteblad 2013
Nummer …
pagina 1
CONCEPT versie 131213
INHOUDSOPGAVE
HOOFDSTUK I Algemene Bepalingen
- Begripsbepalingen
- Het openbaar lichaam
artikel 1
artikel 2
HOOFDSTUK II Doelstelling en taken
- Doelstelling
- Taken
artikel 3
artikel 4
HOOFDSTUK III Het algemeen bestuur
- Samenstelling
- Werkwijze
- Bevoegdheden
- Inlichtingen en verantwoording
artikelen 5 en 6
artikelen 7, 8 en 9
artikel 10
artikelen 11 en 12
HOOFDSTUK IV Het dagelijks bestuur
- Samenstelling
- Werkwijze
- Bevoegdheden
- Inlichtingen en verantwoording
artikel 13
artikel 14
artikelen 15 en 16
artikel 17
HOOFDSTUK V De voorzitter
- De voorzitter
artikelen 18, 19 en 20
HOOFDSTUK VII Ondersteuning bestuur
- De secretaris
artikel 21 en 22
HOOFDSTUK VII Extern klachtrecht
- Ombudsman
artikel 23
HOOFDSTUK VIII Commissies
- Commissies
artikel 24
HOOFDSTUK IX Financiële bepalingen
- Begroting van het lichaam
- Rekening van het lichaam
artikel 25
artikel 26
HOOFDSTUK X Geschillen
- Geschillen
artikel 27
Verwijderd: 2
Verwijderd: VIII
Verwijderd: 3
Verwijderd: 4
Verwijderd: I
Verwijderd: 5
HOOFDSTUK XI Toetreding, uittreding, wijziging en opheffing
- Toetreding
artikel 28
- Uittreding
artikel 29
- Wijziging
artikel 30
- Opheffing
artikel 31
Verwijderd: 6
Verwijderd: 7
Verwijderd: 28
Verwijderd: 29
HOOFDSTUK XII Overgangs- en slotbepalingen
- Overgangsbepaling
artikel 32
- Inwerkingtreding
artikel 33
- Slotbepalingen
artikelen 34 en 35
Verwijderd: 0
Verwijderd: 1
Verwijderd: 2
Verwijderd: 3
Gemeenteblad 2013
Nummer …
pagina 2
CONCEPT versie 131213
HOOFDSTUK I
ALGEMENE BEPALINGEN
Begripsbepalingen
Artikel 1
In deze gemeenschappelijke regeling wordt verstaan onder:
a.)
‘de regeling’: de Gemeenschappelijke regeling Jeugdhulp Rijnmond;
b.)
‘het lichaam’: het openbaar lichaam bedoeld in artikel 2;
c.)
‘de gemeente’: een aan deze regeling deelnemende gemeente;
d.)
‘subregio’: cluster van twee of meer gemeenten;
e.)
‘colleges’: de colleges van burgemeester en wethouders van de
gemeenten;
f.)
‘bovenlokale taken’: gemeentelijke taken in het kader van de
Jeugdwet waarvan de deelnemende colleges hebben vastgesteld dat
deze in gezamenlijkheid worden uitgevoerd;
g)
‘de uitvoerende gemeente’: de door het algemeen bestuur
aangewezen gemeente die in opdracht van en namens het algemeen
of dagelijks bestuur belast is met de uitvoering van bovenlokale
taken.
Het openbaar lichaam
Artikel 2
1.
Er is een rechtspersoonlijkheid bezittend openbaar lichaam genaamd
Openbaar Lichaam Jeugdhulp Rijnmond. Het is gevestigd te
Rotterdam.
2.
Het rechtsgebied van het lichaam omvat het grondgebied van de
gemeenten Albrandswaard, Barendrecht, Bernisse, Brielle, Capelle
aan den IJssel, Goeree-Overflakkee, Hellevoetsluis, Krimpen aan den
IJssel, Lansingerland, Maassluis, Ridderkerk, Rotterdam, Schiedam,
Spijkenisse, Vlaardingen en Westvoorne. Met dien verstande dat met
ingang van 1 januari 2015 de gemeenten Bernisse en Spijkenisse
samengaan in de gemeente Nissewaard.
HOOFDSTUK II
DOELSTELLING EN TAKEN
Doelstelling
Artikel 3
Het lichaam heeft tot doel te zorgen voor een kwalitatief goede en efficiënte
uitvoering van bovenlokale taken, met inachtneming van de bepalingen in de
Jeugdwet.
Taken
Artikel 4
In het kader van de doelstelling heeft het lichaam de volgende taken:
Gemeenteblad 2013
Nummer …
pagina 3
a.
b.
CONCEPT versie 131213
het uitvoeren van de bovenlokale taken door middel van:
- het contracteren en/of subsidiëren van aanbieders van jeugdhulp en
uitvoerders jeugdreclassering en jeugdbeschermingsmaatregelen in
het kader van de Jeugdwet; de jeugdhulp omvat de uitvoering van
gesloten jeugdhulp, crisiszorg, pleegzorg, residentiële, intramurale
zorg en/of specialistische zorg voor jeugdigen; de taken worden
uitgevoerd met inachtneming van de afspraken die hierover op
bovenregionaal of landelijk niveau zijn of worden gemaakt;
- het organiseren van een advies- en meldpunt huiselijk geweld en
kindermishandeling.
het bevorderen van gezamenlijk overleg van de gemeenten inzake
de uitvoering van de jeugdhulptaken, welke ingevolge de Jeugdwet
aan de gemeenten zijn opgedragen.
HOOFDSTUK III
HET ALGEMEEN BESTUUR
Samenstelling
Artikel 5
1.
Elk deelnemend college wijst uit zijn midden één lid en één
plaatsvervangend lid aan voor het algemeen bestuur.
2.
Het algemeen bestuur wijst uit zijn midden het dagelijks bestuur aan.
Artikel 6
1.
De leden van het algemeen bestuur worden aangewezen voor de
duur van de zittingsperiode van het college. Bij de aanvang van elke
zittingsperiode vindt de aanwijzing plaats in een van de eerste
vergaderingen van de nieuwe benoemde colleges.
2.
De leden van het algemeen bestuur treden af op de dag waarop de
nieuw gekozen leden van het algemeen bestuur in functie treden.
3.
De leden van het algemeen bestuur treden af op het moment van
verlies van het wethouderschap of van het voorzitterschap van het
college.
4.
Het lid dat ter vervulling van een buiten de gewone tijd van aftreden
opengevallen plaats tot lid van het algemeen bestuur is aangewezen,
treedt af op het tijdstip waarop degene in wiens plaats hij is benoemd,
zou hebben moeten aftreden.
5.
De leden van het algemeen bestuur kunnen te allen tijde ontslag
nemen. Van dit ontslag stellen zij de voorzitter van het algemeen
bestuur, alsmede de voorzitter van het college dat hen heeft
aangewezen, schriftelijk op de hoogte. Onverminderd het bepaalde in
artikel 13, tweede lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen,
behouden leden van het algemeen bestuur, die ontslag hebben
genomen, hun lidmaatschap totdat onherroepelijk in hun opvolging is
voorzien.
Werkwijze
Gemeenteblad 2013
Nummer …
pagina 4
Met opmaak: Inspringing:
Verkeerd-om: 0,01 cm
CONCEPT versie 131213
Artikel 7
Het algemeen bestuur vergadert ten minste twee maal per jaar en voorts zo
dikwijls als de voorzitter of het dagelijks bestuur dit nodig oordeelt, dan wel
ten minste drie leden van het algemeen bestuur dit, onder opgaaf van
redenen, schriftelijk verzoeken. In het laatste geval vindt de vergadering
plaats binnen twee weken.
Artikel 8
1.
Het algemeen bestuur vergadert in het openbaar. De deuren worden
gesloten wanneer een vijfde van de aanwezige leden daarom
verzoekt of de voorzitter het nodig oordeelt. Het algemeen bestuur
beslist vervolgens of met gesloten deuren wordt vergaderd.
2.
Bij het nemen van besluiten door het algemeen bestuur wordt te allen
tijde gestreefd naar consensus. Indien het op hoofdelijke stemming
aankomt, brengen de leden voor de gemeente die zij
vertegenwoordigen ieder één stem uit, met uitzondering van de leden
die een gemeente vertegenwoordigen waarbij het aantal inwoners
van onder de 18 jaar meer is dan 10.000. Zij brengen voor elk
volgend 10.000-tal, of gedeelte daarvan, één stem meer uit tot een
maximum van dertien stemmen per gemeente.
3.
Voor de toepassing van het tweede lid gelden de bevolkingscijfers
van de gemeenten per 1 januari van het voorgaande jaar. Voor de
vaststelling van de aantallen inwoners worden de door het Centraal
Bureau voor de Statistiek openbaar gemaakte bevolkingscijfers
aangehouden.
4.
In een besloten vergadering van het algemeen bestuur kan niet
beraadslaagd worden noch een besluit worden genomen over:
de vaststelling en wijziging van de begroting;
de vaststelling van de rekening;
het toetreden tot, het uittreden uit of het wijzigen of opheffen van de
regeling;
het oprichten van of deelnemen in stichtingen, maatschappen,
vennootschappen en coöperatieve en andere verenigingen dan wel
het ontbinden daarvan of het beëindigen van de deelname daaraan;
benoeming en ontslag van leden van het dagelijks bestuur.
a.)
b.)
c.)
d.)
e.)
5.
In een besloten vergadering van het algemeen bestuur kan geen
besluit worden genomen over het doen van een uitgave voordat de
begroting of begrotingswijziging, waarbij deze uitgave is geraamd, is
goedgekeurd.
Artikel 9
1.
Het algemeen bestuur stelt voor zijn vergaderingen een reglement
van orde vast.
2.
Dit reglement, alsmede een wijziging hiervan, wordt ter kennisneming
aan de gemeenten toegezonden.
Bevoegdheden
Gemeenteblad 2013
Nummer …
pagina 5
CONCEPT versie 131213
Artikel 10
1.
Het algemeen bestuur wijst de uitvoerende gemeente aan, besluit
over de omvang van de inzet door de uitvoerende gemeente en de
wijze waarop de hiermee gemoeide kosten worden doorberekend aan
de gemeenten (de verrekeningssystematiek) voor de vaststelling van
hun financiële bijdrage.
2.
Het algemeen bestuur besluit met unanimiteit van stemmen over de
verrekeningssystematiek voor de vaststelling van de financiële
bijdragen.
3.
Het algemeen bestuur neemt een apart besluit met unanimiteit van
stemmen over de omvang van de inzet door de uitvoerende
gemeente (inclusief de inzet van de secretaris). Op basis hiervan
wordt een overeenkomst met de uitvoerende gemeente aangegaan
en worden bijbehorende mandaten en machtigingen verleend. Bij dit
besluit heeft het lid dat namens de uitvoerende gemeente in het
bestuur zit geen stemrecht.
4.
Verder behoren alle andere bevoegdheden in het kader van deze
regeling, die niet aan een ander orgaan zijn opgedragen, aan het
algemeen bestuur.
Inlichtingen en verantwoording
Artikel 11
1.
Een lid van het algemeen bestuur geeft aan de raad van de
gemeente op de in die gemeente gebruikelijke wijze alle inlichtingen
die door de raad, of een of meer leden daarvan, worden verlangd. Op
gelijke wijze dient het lid aan het college van de desbetreffende
gemeente inlichtingen te verschaffen.
2.
Een lid van het algemeen bestuur kan door de raad van de gemeente
op de in die gemeente gebruikelijke wijze ter verantwoording worden
geroepen voor de wijze waarop het lid de gemeente in dat bestuur
heeft vertegenwoordigd.
Artikel 12
1.
Het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter geven
aan de raden en de colleges van de gemeenten ongevraagd alle
informatie die voor een juiste beoordeling van het door het bestuur
gevoerde en te voeren beleid nodig is.
2.
Het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter
verstrekken aan de raden en de colleges van de gemeenten alle
inlichtingen die door één of meer leden van die raden of colleges
worden verlangd.
3.
Het reglement van orde van het algemeen bestuur regelt de wijze
waarop uitvoering wordt gegeven aan het in de twee vorige leden
bepaalde.
HOOFDSTUK IV
Gemeenteblad 2013
Nummer …
pagina 6
CONCEPT versie 131213
HET DAGELIJKS BESTUUR
Samenstelling
Artikel 13
1.
Het dagelijks bestuur bestaat uit de voorzitter van het algemeen
bestuur en maximaal vier leden, door en uit het algemeen bestuur
aangewezen, met dien verstande dat het lid van het algemeen
bestuur dat door het college van de gemeente Rotterdam is
aangewezen in ieder geval deel uitmaakt van het dagelijks bestuur en
dat het dagelijks bestuur voor het overige een afspiegeling vormt van
de verschillende subregio’s in het rechtsgebied van het openbaar
lichaam.
2.
De leden van het dagelijks bestuur worden aangewezen in de eerste
vergadering van het algemeen bestuur.
3.
Met inachtneming van het bepaalde in artikel 6, vierde lid, vindt het
aanwijzen van leden van het dagelijks bestuur ter vervulling van
plaatsen, die door ontslag, overlijden of anderszins openvallen, plaats
uiterlijk één maand na dat openvallen.
4.
De leden van het dagelijks bestuur treden af op de dag van aftreden
van de leden van het algemeen bestuur.
Werkwijze
Artikel 14
1.
Het dagelijks bestuur vergadert ten minste vier maal per jaar en
voorts zo dikwijls als de voorzitter dit nodig oordeelt, of ten minste
één lid van het dagelijks bestuur zulks schriftelijk onder opgave van
de te behandelen onderwerpen verzoekt. In het laatste geval vindt de
vergadering plaats binnen twee weken.
2.
Het dagelijks bestuur stelt een reglement van orde voor zijn
vergaderingen vast. Dit reglement, alsmede een wijziging hiervan,
wordt aan het algemeen bestuur ter kennisneming overgelegd.
Bevoegdheden
Artikel 15
Het dagelijks bestuur is belast met:
a.
een voortdurend toezicht op al wat het lichaam aangaat;
b.
het voorbereiden van al hetgeen aan het algemeen bestuur ter
overweging en beslissing zal worden voorgelegd;
c.
het uitvoeren van de besluiten van het algemeen bestuur;
d.
het voorstaan van de belangen van het lichaam bij andere
overheden, instellingen of personen, waarmee contact voor het
lichaam van belang is;
e.
het beheer van inkomsten en uitgaven van het lichaam;
f.
de zorg, voor zover deze niet aan anderen toekomt, voor de controle
op het geldelijk beheer en de boekhouding;
g.
het nemen van alle conservatoire maatregelen zowel in als buiten
rechte en het doen van alles wat nodig is ter voorkoming van
verjaring en verlies van recht of bezit.
Gemeenteblad 2013
Nummer …
pagina 7
h.
i.
CONCEPT versie 131213
de zorg voor de archiefbescheiden van de organen van het openbaar
lichaam, overeenkomstig de in het kader van artikel 40 van de
Archiefwet 1995 geldende regeling (Archiefverordening) van de
uitvoerende gemeente;
de zorg voor de archiefbescheiden die worden gevormd krachtens de
aan het bestuur van de regeling gedelegeerde taken.
Met opmaak: Lettertype: 11 pt
Met opmaak: Inspringing:
Verkeerd-om: 1,27 cm, Genummerd
+ Niveau: 1 +
Nummeringopmaakprofiel: a, b, c, …
+ Beginnen bij: 8 + Uitlijning: Links +
Uitgelijnd op: 0,63 cm + Tab na:
1,27 cm + Inspringen op: 1,27 cm
Met opmaak: Lettertype: 11 pt
Artikel 16
1.
Het dagelijks bestuur oefent, voor zover het algemeen bestuur
daartoe besluit en naar door dat bestuur te stellen regels, de aan het
algemeen bestuur wettelijk toegekende of krachtens de regeling hem
toevallende bevoegdheden uit, met uitzondering van:
a.
het vaststellen en wijzigen van de begroting;
b.
het vaststellen van de rekening;
c.
het toetreden tot, het uittreden uit of het wijzigen van de
gemeenschappelijke regeling overeenkomstig hoofdstuk XI van deze
regeling;
d.
het oprichten van of deelnemen in stichtingen, maatschappen,
vennootschappen en coöperatieve en andere verenigingen dan wel
het ontbinden daarvan of het beëindigen van de deelname daaraan.
2.
Van besluiten van het algemeen bestuur als bedoeld in het eerste lid
doet het dagelijks bestuur onverwijld mededeling aan de gemeenten.
Inlichtingen en verantwoording
Artikel 17
1.
De leden van het dagelijks bestuur zijn, tezamen en ieder
afzonderlijk, aan het algemeen bestuur verantwoording verschuldigd
voor het door hen gevoerde bestuur.
2.
Zij geven gevraagd en ongevraagd aan het algemeen bestuur alle
inlichtingen, die voor een juiste beoordeling van het door het dagelijks
bestuur te voeren en gevoerde bestuur nodig zijn, tenzij het
algemeen belang zich daartegen verzet.
3.
Zij geven, tezamen dan wel afzonderlijk, aan het algemeen bestuur,
wanneer dit bestuur of een of meer leden daarvan hierom verzoekt,
alle gevraagde inlichtingen, tenzij het algemeen belang zich
daartegen verzet.
4.
Het reglement van orde voor het algemeen bestuur regelt de wijze
waarop uitvoering wordt gegeven aan het in de leden een, twee en
drie bepaalde.
HOOFDSTUK V
DE VOORZITTER
Artikel 18
1.
Door en uit het algemeen bestuur wordt een voorzitter aangewezen.
2.
De voorzitter van het algemeen bestuur is tevens voorzitter van het
dagelijks bestuur.
Gemeenteblad 2013
Nummer …
pagina 8
Met opmaak: Lettertype: 11 pt
Met opmaak: Lettertype: 11 pt
Met opmaak: Lettertype: 11 pt
Met opmaak: Lettertype: 11 pt
3.
CONCEPT versie 131213
Het algemeen bestuur beslist omtrent schorsing en ontslag van de
voorzitter.
Bevoegdheden
Artikel 19
1.
De voorzitter is belast met het bevorderen van een goede behartiging
van de zaken van het gemeenschappelijk openbaar lichaam.
2.
De voorzitter is belast met de leiding van de vergaderingen van het
algemeen en van het dagelijks bestuur.
3.
Hij tekent alle stukken die van het algemeen of van het dagelijks
bestuur uitgaan.
4.
Voorts is hij, naast het leiden van de vergaderingen van het
algemeen en het dagelijks bestuur, belast met:
het terstond ter tafel brengen van alle tot het algemeen en/of het
dagelijks bestuur gerichte brieven en andere stukken in de
vergadering van het orgaan tot welks bevoegdheid het nemen van
een beslissing omtrent de daarin behandelde zaak behoort;
het daadwerkelijk doen uitvoeren van de besluiten van het dagelijks
bestuur;
het zo nodig instellen van een onderzoek, voordat bepaalde zaken ter
overweging en beslissing worden voorgelegd aan het algemeen en/of
het dagelijks bestuur.
a.
b.
c.
Artikel 20
1.
De voorzitter vertegenwoordigt het lichaam in en buiten rechte.
2.
Indien de voorzitter behoort tot het bestuur van een gemeente die
partij is in een rechtsgeding waarbij het lichaam is betrokken, wordt
het lichaam door een ander, door het dagelijks bestuur aan te wijzen
lid van dit bestuur, vertegenwoordigd.
HOOFDSTUK VI
AMBTELIJKE ONDERSTEUNING
De secretaris
Artikel 21
1.
Het algemeen bestuur beslist op voordracht van het dagelijks bestuur
en na afstemming met de uitvoerende gemeente omtrent de
benoeming, de schorsing en het ontslag van de secretaris. Het
dagelijks bestuur oefent de overige bevoegdheden uit ten aanzien
van de secretaris. De secretaris is tevens werkzaam bij de
uitvoerende gemeente. De secretaris treft met instemming van het
dagelijks bestuur een regeling voor zijn vervanging bij zijn
verhindering of ontstentenis.
2.
De secretaris is secretaris van het algemeen en het dagelijks bestuur.
Hij is in de vergaderingen van het algemeen bestuur en van het
dagelijks bestuur aanwezig, tenzij het algemeen of het dagelijks
bestuur anders beslist.
Gemeenteblad 2013
Nummer …
pagina 9
CONCEPT versie 131213
3.
De stukken die van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur
uitgaan, worden door de secretaris mede ondertekend.
4.
De secretaris wordt in zijn taakuitoefening ondersteund door
ambtenaren van de uitvoerende gemeente.
6.
Ten behoeve van de voorbereiding van de vergaderingen van het
algemeen en dagelijks bestuur en eventueel ingestelde commissies,
vindt onder leiding van de secretaris een ambtelijk overleg plaats
waaraan wordt deelgenomen vanuit alle gemeenten. Een gemeente
kan besluiten dat zij zich hiervoor laat vertegenwoordigen door een
ambtenaar van een andere gemeente binnen een subregio.
Artikel 22
1.
Voor de bewaring van de op grond van artikel 12, eerste lid en artikel
13 van de Archiefwet 1995 over te brengen archiefbescheiden van de
in deze regeling genoemde bestuursorganen is aangewezen de
archiefbewaarplaats van de uitvoerende gemeente.
Verwijderd: Het dagelijks bestuur is
zorgdrager in het kader van de
Archiefwet 1995. ¶
In opdracht van het dagelijks
bestuur is de secretaris belast met de
zorg voor en het toezicht op de
bewaring en het beheer van de
archiefbescheiden. ¶
De bepalingen van de in het kader van
de Archiefwet 1995 door de raad van
de uitvoerende gemeente
vastgestelde verordening zijn van
overeenkomstige toepassing.¶
¶
5.
Met opmaak: Lettertype: 11 pt
Met opmaak: Inspringing: Links: 0
cm, Verkeerd-om: 1,25 cm
Met opmaak: Lettertype: 11 pt
2.
De archivaris van de uitvoerende gemeente is belast met het toezicht
op het beheer van de archiefbescheiden, voor zover deze niet zijn
overgebracht naar de archiefbewaarplaats. De secretaris is belast
met het beheer van de archiefbescheiden, voor zover deze niet zijn
overgebracht naar de archiefbewaarplaats.
Met opmaak: Inspringing: Links: 0
cm, Verkeerd-om: 1,24 cm
Met opmaak: Lettertype: 11 pt
Met opmaak: Lettertype: 11 pt
HOOFDSTUK VII
EXTERN KLACHTRECHT
Artikel 23
De ombudsman van de gemeente Rotterdam is bevoegd tot behandeling van
verzoekschriften als bedoeld in artikel 9:18, eerste lid, van de Algemene wet
bestuursrecht.
Verwijderd: ¶
HOOFDSTUK VIII
COMMISSIES
Artikel 24
1.
Het algemeen bestuur kan commissies van advies aan het algemeen
bestuur instellen ten behoeve van de in artikel 4 genoemde taken.
2.
Een lid van het dagelijks bestuur fungeert als voorzitter van de
commissie.
3.
De secretaris fungeert als secretaris van de commissie.
4.
De leden van commissies van advies die geen burgemeester of
wethouder zijn, kunnen een vergoeding voor het bijwonen van
vergaderingen van de commissie ontvangen.
Gemeenteblad 2013
Nummer …
pagina 10
Verwijderd: 2
CONCEPT versie 131213
HOOFDSTUK IX
Verwijderd: VIII
FINANCIELE BEPALINGEN
Begroting van het lichaam
Artikel 25
1.
Het algemeen bestuur stelt één keer per vier jaar ten behoeve van de
uitvoering van de taken als bedoeld in artikel 4, sub a, een
meerjarenbegroting en -uitvoeringsplan vast, waarbij het eerste jaar
samenvalt met het jaar dat volgt het op het jaar waarin de
gemeenteverkiezingen worden gehouden.
Voor dit besluit is ten minste een tweederde meerderheid van het
aantal uit te brengen stemmen vereist. Bij deze begroting wordt
dezelfde procedure gevolgd als bij de jaarlijkse in te dienen
ontwerpbegrotingen. Uit de meerjarenbegroting blijkt welke
systematiek ten grondslag ligt aan de jaarlijkse doorberekening van
de kosten die verband houden met de inkoop van jeugdhulp per
gemeente.
2.
Het dagelijks bestuur stelt elk jaar een ontwerpbegroting en een
toelichting van baten en lasten op voor het volgende kalenderjaar. De
begroting is zodanig ingericht dat daaruit blijkt welke kosten verband
houden met de uitvoering van de bovenlokale taken en de
ondersteuning vanuit de uitvoerende gemeente en welk deel daarvan
vervolgens aan elke gemeente wordt doorberekend.
3.
Het dagelijks bestuur zendt de ontwerpbegroting acht weken voordat
deze aan het algemeen bestuur ter vaststelling wordt aangeboden,
doch uiterlijk vóór 1 mei, toe aan de raden van de gemeenten.
4.
Indien het dagelijks bestuur een groei in het benodigd budget voorziet
ten gevolge van veranderd beleid, dan wordt dit door het dagelijks
bestuur in een separaat voorstel toegelicht.
5.
Het dagelijks bestuur legt dit separaat voorstel acht weken voordat
deze aan het algemeen bestuur ter vaststelling wordt aangeboden,
voor aan de gemeenteraden.
6.
Voor de groei in het budget als bedoeld in het vierde lid is een
unaniem besluit nodig van het algemeen bestuur.
7.
Het algemeen bestuur stelt de begroting vast in het jaar
voorafgaande aan het jaar waarvoor zij dient.
8.
Het dagelijks bestuur zendt de begroting en de begrotingswijzigingen
binnen twee weken na vaststelling, doch in ieder geval vóór 15 juli,
aan gedeputeerde staten.
9.
Het dagelijks bestuur zendt begrotingswijzigingen acht weken voordat
deze aan het algemeen bestuur ter vaststelling worden aangeboden,
toe aan de raden van de gemeenten.
Gemeenteblad 2013
Nummer …
pagina 11
Verwijderd: 3
CONCEPT versie 131213
Rekening van het lichaam
Artikel 26
1.
Het dagelijks bestuur stelt elk jaar de rekening met een bijbehorend
verslag van het voorgaande jaar op, waarbij per gemeente inzichtelijk
wordt gemaakt welke jeugdhulp is geleverd en wat daarvan de kosten
waren.
2..
Het algemeen bestuur stelt de rekening vast in het jaar volgend op
het jaar waarop de rekening betrekking heeft.
3..
Het dagelijks bestuur zendt de rekening binnen twee weken na de
vaststelling, doch in ieder geval vóór 15 juli, aan de raden van de
deelnemende gemeenten en aan gedeputeerde staten.
HOOFDSTUK X
Verwijderd: 4
Verwijderd: I
GESCHILLEN
Artikel 27
In geval van geschillen als bedoeld in artikel 28 van de Wet
gemeenschappelijke regelingen, zullen partijen trachten deze in eerste
instantie op te lossen met behulp van mediation.
Verwijderd: 5
HOOFDSTUK XI
TOETREDING, UITTREDING, WIJZIGING EN OPHEFFING
Toetreding
Artikel 28
1.
Het algemeen bestuur regelt de gevolgen van toetreding.
Verwijderd: 6
2.
Aan toetreding kunnen door het algemeen bestuur bepaalde
voorwaarden worden verbonden.
3.
Alle colleges van de gemeenten dienen in te stemmen met een
besluit tot toetreding en de eventuele voorwaarden die hieraan
worden verbonden.
4.
Onverminderd het bepaalde in artikel 30, derde lid, gaat toetreding in
op de eerste dag van de maand volgend op de dag waarop alle
colleges van de gemeenten hebben ingestemd met het besluit tot
toetreding, tenzij het algemeen bestuur met instemming van de
gemeenten anders bepaalt.
Verwijderd: 28
Uittreding
Artikel 29
Verwijderd: 7
Gemeenteblad 2013
Nummer …
pagina 12
1.
CONCEPT versie 131213
Te allen tijde kan een gemeente besluiten uit deze regeling te treden.
Uittreding dient te geschieden bij besluit van het college. De uittreding
treedt in werking aan het eind van het kalenderjaar dat volgt op het
jaar waarin het uittredingsbesluit ter kennis is gebracht van het
algemeen bestuur of eventueel op een later tijdstip indien een geschil
over de uittreding aan de orde is.
2.
Het algemeen bestuur stelt regels vast met betrekking tot de
berekeningswijze van de aan een uittredende gemeente toe te
rekenen kosten bij uittreding en de wijze waarop deze door de
uittredende gemeente worden betaald. Deze toe te rekenen kosten
dienen te worden vastgesteld op basis van een advies van een
externe accountant en bevatten in ieder geval de volgende
elementen:
- eventueel nog te verrekenen bedragen, uitgaande van de
bestaande systematiek voor berekening van financiële bijdrage per
gemeente;
- kosten van de uitvoerende gemeente die redelijkerwijs zijn toe te
rekenen aan de uittreding;
- kosten in verband met mogelijk doorlopende verplichtingen ten
aanzien van aanbieders van jeugdhulp tot levering aan de uittredende
gemeente;
- overige frictiekosten die redelijkerwijs zijn toe te rekenen aan de
uittreding.
3.
Het algemeen bestuur stelt in overleg met de uittredende gemeente
en in overeenstemming met de regels genoemd in het tweede lid van
dit artikel, ten minste zes maanden voor het tijdstip van uittreding een
regeling op met betrekking tot de gevolgen van de uittreding. Daarbij
kan overeen gekomen worden dat de uittredende gemeente bepaalde
verplichtingen ten opzichte van derden overneemt, ten einde de
kosten van uittreding als bedoeld in het tweede lid te beperken.
Indien geen overeenstemming kan worden bereikt, wordt een geschil
als bedoeld in artikel 28 van de Wet gemeenschappelijke regelingen,
geacht te bestaan.
Wijziging
Artikel 30
1.
Een voorstel aan de gemeenten tot wijziging van deze regeling kan
worden gedaan door het algemeen bestuur of door ten minste drie
gemeenten.
2.
Alle colleges van de gemeenten dienen in te stemmen met een
besluit tot wijziging van deze regeling.
3.
De wijziging van de regeling treedt niet eerder in werking dan nadat
deze door de gemeenten bekend is gemaakt op de in iedere
gemeente gebruikelijke wijze.
Verwijderd: 28
Opheffing
Artikel 31
1.
De regeling kan worden opgeheven bij daartoe strekkende besluiten
van alle gemeenten.
Gemeenteblad 2013
Nummer …
pagina 13
Verwijderd: 29
CONCEPT versie 131213
2.
Het algemeen bestuur stelt, de raden van de gemeenten gehoord,
een liquidatieplan vast en regelt de vereffening van het vermogen.
3.
De organen van het lichaam blijven, zo nodig, na het tijdstip van de
beëindiging in functie totdat de liquidatie is beëindigd.
HOOFDSTUK XII
OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN
Overgangsbepaling
Artikel 32
Indien en voor zover dit noodzakelijk is met het oog op de invoering van de
Jeugdwet en de uitvoering van de bovenlokale taken, heeft het algemeen
bestuur de bevoegdheid om namens de gemeenten hiervoor voorbereidende
besluiten te nemen.
Verwijderd: 0
Inwerkingtreding
Artikel 33
1.
Deze regeling wordt getroffen voor onbepaalde tijd en treedt in
werking op 1 mei 2014.
2.
Verwijderd: 1
Het college van de uitvoerende gemeente zorgt voor verzending van
de regeling aan gedeputeerde staten.
Slotbepalingen
Artikel 34
Twee jaar na de inwerkingtreding van deze regeling, wordt de uitvoering
hiervan door het algemeen bestuur geëvalueerd en worden op basis hiervan
zo nodig wijzigingen doorgevoerd. Het algemeen bestuur bepaalt welke
punten in het bijzonder bij de evaluatie zullen worden betrokken. In ieder
geval zal die evaluatie betrekking hebben op de ervaringen met de
verrekeningssystematiek en de vereisten die in de regeling zijn opgenomen
voor bestuurlijke besluitvorming.
Verwijderd: 2
Artikel 35
De regeling wordt aangehaald als: Gemeenschappelijke Regeling Jeugdhulp
Rijnmond.
Verwijderd: 3
Gemeenteblad 2013
Nummer …
pagina 14
CONCEPT versie 131213
Memorie van Toelichting bij de Gemeenschappelijke regeling
Jeugdhulp Rijnmond
Algemene toelichting
De Gemeenschappelijke regeling Jeugdhulp Rijnmond, hierna te noemen: de
regeling, regelt de samenwerking tussen de gemeenten Albrandswaard,
Barendrecht, Bernisse, Brielle, Capelle aan den IJssel, Goeree-Overflakkee,
Hellevoetsluis, Krimpen aan den IJssel, Lansingerland, Maassluis,
Ridderkerk, Rotterdam, Schiedam, Spijkenisse, Vlaardingen en Westvoorne
inzake de uitvoering van een aantal collegetaken waarvoor de gemeenten
verantwoordelijk zijn in het kader van de Jeugdwet.
Met ingang van 1 januari 2015 gaan de gemeenten Spijkenisse en Bernisse
samen in de gemeente Nissewaard.
De regeling is congruent met twee andere regelingen, te weten de
Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond (uitvoering van de taken in het kader
van de Wet veiligheidsregio’s) en GGD Rotterdam-Rijnmond (uitvoering van
de taken in het kader van de Wet publieke gezondheid). In vergelijking met
Stadsregio Rotterdam, die voorheen onder meer verantwoordelijk was voor
de taken in het kader van de Wet op de jeugdzorg, is het werkgebied van
onderhavige regeling uitgebreid met de gemeente Goeree-Overflakkee.
In artikel 2.6 van de Jeugdwet is een aantal verantwoordelijkheden van het
college aangegeven. Zo is het college er verantwoordelijk voor dat ‘er een
kwalitatief en kwantitatief toereikend aanbod is’ om aan een aantal nader in
de Jeugdwet genoemde taken te voldoen.
Voorts is in artikel 2.8, eerste lid, Jeugdwet geregeld dat colleges met elkaar
samenwerken, indien dat voor een doeltreffende en doelmatige uitvoering
van de Jeugdwet aangewezen is.
Onderhavige regeling is een uitwerking van deze bepaling. Dat komt tot
uiting in de doelstelling, zoals verwoord in artikel 3 van de regeling: ‘zorgen
voor een kwalitatief goede en efficiënte uitvoering van bovenlokale taken,
met inachtneming van de bepalingen in de Jeugdwet’.
De keuze voor een publiekrechtelijke vorm van samenwerking via de
vorming van een openbaar lichaam in het kader van een
gemeenschappelijke regeling, heeft te maken met het feit dat het hier om de
uitvoering van taken gaat waarmee een groot publiek belang is gemoeid.
Omdat met de uitvoering van deze taken veel geld is gemoeid, is er bewust
gekozen voor een openbaar lichaam met rechtspersoonlijkheid, met de
mogelijkheid om op eigen naam rechtshandelingen te verrichten en een
afscheiden vermogen te creëren. Tegelijkertijd is het streven om onnodige
bestuurlijke drukte te vermijden en de uitvoerende taken zo veel mogelijk uit
te besteden. Hierin is voorzien door de bevoegdheid van het algemeen
bestuur om een uitvoerende gemeente aan te wijzen, die tevens zorg draagt
voor invulling van de secretarisfunctie en de daarmee samenhangende
ambtelijke ondersteuning.
Bestuurlijke drukte wordt dan in de praktijk beperkt door de vergaderingen
van het algemeen te bestuur in de pas te laten lopen met de vergaderingen
van het algemeen bestuur van GGD Rotterdam-Rijnmond, gelet op het feit
dat het grotendeels om dezelfde personen gaat. Dit in aansluiting op de
huidige praktijk, waarin de portefeuillehouders jeugdzorg dit al doen als
adviescommissie (met tevens deelname vanuit Goeree-Overflakkee) ten
behoeve van de Stadsregio Rotterdam.
Gemeenteblad 2013
Nummer …
pagina 15
CONCEPT versie 131213
De uitgangspunten voor de samenwerking zijn verwoord in een plan van
aanpak voor de implementatie van jeugdhulp in de regio RotterdamRijnmond dat in medio 2012 is vastgesteld en de naam ‘Acht is meer dan
duizend’ heeft gekregen. Deze titel verwijst naar een oud Nederlands
spreekwoord waarmee wordt aangegeven dat een zorgvuldige behartiging
van zaken belangrijker is dan het hebben van veel geld.
Dit plan van aanpak is gefundeerd op het Programmaplan decentralisatie
jeugdzorg 2012-1015, dat in februari 2012 door de samenwerkende
gemeenten is vastgesteld.
Regionale taken zijn volgens ‘Acht is meer dan duizend’ aangewezen voor
bepaalde vormen van exclusieve individuele jeugdhulp en bij
jeugdbescherming en jeugdreclassering. Over de uitwerking hiervan in de
regeling: zie hierna de toelichting bij artikel 4.
Deze regeling kent veel gelijkenis met de regeling van GGD RotterdamRijnmond. Het belangrijkste verschil is dat bij de GGD Rotterdam-Rijnmond
in de regeling is vastgesteld dat de gemeente Rotterdam in het kader van de
Wet publieke gezondheid alle ‘basistaken’ standaard uitvoert (met
uitzondering van de taken op het gebied van de jeugdgezondheidszorg).
Daar ligt echter geen overeenkomst aan ten grondslag: de gemeente
Rotterdam draagt voor de uitvoering van die taken volledig het bedrijfsrisico,
het openbaar lichaam is daarvoor als rechtspersoon juridisch gezien niet
aansprakelijk.
Bij de onderhavig regeling is echter een andere keuze gemaakt. Daarbij blijft,
net als voorheen het geval was bij de uitbesteding van de jeugdzorgtaken
door de Stadsregio Rotterdam, het bestuur van de regeling wel
eindverantwoordelijk voor de uitvoering van taken. Wat betekent dat over de
uitvoering van die taken een overeenkomst dient te worden afgesloten
tussen het openbaar lichaam en de uitvoerende gemeente, waarbij het
bestuur van het openbaar lichaam via het verlenen van
mandaten/volmachten ervoor zorgt dat de uitvoerende gemeente voor de
uitvoering van de taken ook de benodigde bevoegdheden krijgt. Aldus is
sprake van een vorm van inbesteding, waardoor de door de uitvoerende
gemeente geleverde prestaties vrijgesteld zijn van een eventuele verplichting
om aan te besteden. Of voor alle prestaties dan ook geen BTW-heffing aan
de orde is, staat nog te bezien.
Deze regeling is sober opgezet. Nadrukkelijk is er voor gekozen om in de
tekst niet datgene te regelen waarin de Wet gemeenschappelijke regelingen
al voorziet. In de hiernavolgende toelichting zijn verwijzingen naar die wet
wel opgenomen. Nadere regelgeving kan worden opgenomen in
reglementen van orde, om qua werkwijze en procedures zo flexibel mogelijk
te kunnen opereren.
Artikelsgewijze toelichting
Artikel 1 en artikel 2 naamgeving, begripsbepalingen
Met de naam Openbaar Lichaam Jeugdhulp Rijnmond, wordt iets afgeweken
van de benamingen van de GGD en de Veiligheidsregio, waarbij de
aanduiding ‘Rotterdam-Rijnmond’ is.
Gemeenteblad 2013
Nummer …
pagina 16
CONCEPT versie 131213
Zoals hierboven al aangegeven, is de relatie met Rotterdam als uitvoerende
gemeente iets anders dan bij de GGD. Bij de GGD is al in de regeling
vastgelegd dat de gemeente Rotterdam uitvoerende gemeente is, terwijl in
de onderhavige regeling hiervoor een besluit van het algemeen bestuur
nodig is, zoals blijkt het de artikel 1, sub g.
Artikel 3 doelstelling
Zoals hierboven al aangegeven, sluit de doelstelling aan bij hetgeen in artikel
2.8, eerste lid, van de Jeugdwet is verwoord: ’doeltreffende en doelmatige
uitvoering van de Jeugdwet’ vertaalt zich in een streven naar een kwalitatief
goede en efficiënte uitvoering van bovenlokale taken.
Artikel 4 taken
Deze taken zijn bovenlokaal, dat wil zeggen aanvullend en in aansluiting op
het lokale aanbod, en hebben betrekking op de inkoop voor de uitvoering
van jeugdbeschermingsmaatregelen, jeugdreclasssering en jeugdhulp. Om
deze taken voldoende te omlijnen, is met name de uitvoering van jeugdhulp
nader omschreven. Deze omvat de uitvoering van gesloten jeugdhulp,
crisiszorg, pleegzorg, residentiële, intramurale zorg en/of specialistische zorg
voor jeugdigen.
Omdat deze taken deels ook bovenregionaal of landelijk worden geregeld,
wordt voorts nog aangeven dat ter zake geldende bovenregionale of
landelijke afspraken in acht worden genomen.
Voorts is de organisatie van een advies- en meldpunt huiselijk geweld en
kindermishandeling (AHMK) eveneens als taak opgenomen. Door de
invoering van de Jeugdwet dienen de functies van de advies- en meldpunten
kindermishandeling en van de steunpunten huiselijk geweld te worden
samengevoegd. Via deze bepaling voldoen nu alle 16 deelnemende
gemeenten aan de verplichting om dit zo te regelen.
Daarnaast is nog als taak opgenomen het bevorderen van gezamenlijk
overleg van de gemeenten inzake de uitvoering van de jeugdhulptaken,
welke ingevolge de Jeugdwet aan de gemeenten zijn opgedragen. Dit is
conform de gegroeide praktijk van de wethouders Jeugd van de
deelnemende gemeenten in het zogenaamde portefeuillehoudersoverleg van
de Stadsregio Rotterdam. Hierbij wel de kanttekening dat met invoering van
de Jeugdwet elke gemeente voortaan een eigen verantwoordelijkheid heeft
voor de beleidsvorming in het kader van de Jeugdwet, waar deze voorheen
in het kader van de Wet op de jeugdzorg bij de Stadsregio Rotterdam lag.
Niettemin blijft behoefte aan afstemming, zoals ook bij de GGD waar dit
wordt aangeduid als een ‘platformfunctie’.
Artikel 5 het algemeen bestuur
Artikel 13, eerste lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen (Wgr)
bepaalt dat het algemeen bestuur van een openbaar lichaam, ingesteld bij
een regeling die is getroffen of mede is getroffen door gemeenteraden,
bestaat uit leden, die per deelnemende gemeente door de raad uit zijn
midden, de voorzitter inbegrepen, en uit de wethouders worden
aangewezen. Dit artikel is ook van toepassing als de regeling uitsluitend
wordt getroffen door colleges van burgemeester en wethouders (art. 13,
zesde lid, Wgr). Echter met dien verstande dat in dat geval men artikel 13,
eerste lid tot en met vijfde lid, zo moet lezen dat waar ‘gemeenteraad’ staat
‘college van burgemeester en wethouders’ moet worden gelezen. Aangezien
in onderhavige regeling uitsluitend collegebevoegdheden betreft, heeft dit tot
gevolg dat de leden van het algemeen bestuur door en vanuit de colleges
worden aangewezen.
Gemeenteblad 2013
Nummer …
pagina 17
Verwijderd: ¶
CONCEPT versie 131213
Artikelen 7, 8, 9 werkwijze van het algemeen bestuur
In artikel 8 is expliciet opgenomen dat bij het nemen van besluiten wordt
gestreefd naar consensus. Dit sluit aan bij de ervaringen van bestuurders tot
dusver bij de GGD en het portefeuillehoudersoverleg Jeugdzorg, waarbij het
nog nooit op stemmen aan is gekomen. De bepaling is opgenomen om
enigszins tegenwicht te bieden aan een aantal bepalingen in de regeling die
erop neer komen dat elke gemeente een vetorecht heeft als over bepaalde
onderwerpen besloten moet worden. Dit vetorecht dient derhalve gezien te
worden als een uiterst middel.
Mocht het toch op een eventuele stemming uitdraaien, dan wordt uitgegaan
van een bepaalde stemverhouding naar rato van het aantal jeugdigen in een
gemeente
Uitgaande van peildatum 1-1-2013, zou dit leiden tot de volgende
verhoudingen (zie tabel op volgende pagina):
Inwoners 0-18
jarigen
Stemmen (1 per
10.000)
Albrandswaard
2755
1
Barendrecht
11894
2
Gemeente
Bernisse
2361
1
Brielle
3132
1
Capelle ad IJssel
13443
2
Goeree-Overflakkee
10409
2
Hellevoetsluis
7789
1
Krimpen ad IJssel
6303
1
Lansingerland
15000
2
Maassluis
6332
1
Ridderkerk
8218
1
Rotterdam
120838
13
Schiedam
15175
2
Spijkenisse
14063
2
Vlaardingen
13505
2
Westvoorne
2589
Totaal
253806
1
35
Dit betekent dat van 0 tot 10.000 jeugdigen een gemeente 1 stem heeft, van
10.000 tot 20.000 een gemeente 2 stemmen heeft, van 20.000 tot 30.000
een gemeente 3 stemmen heeft, etc.
Verder is voor de werkwijze van het algemeen bestuur van belang art. 22,
eerste lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen, waarin diverse
bepalingen in de Gemeentewet die betrekking hebben op de werkwijze van
de raad (lees in dit geval: college) van overeenkomstige toepassing zijn
verklaard. Zo regelt artikel 30 Gemeentewet dat voor het tot stand komen
van een beslissing bij stemming de volstrekte meerderheid vereist is van hen
die een stem hebben uitgebracht. Voor bepaalde besluiten kan daarvan
worden afgeweken, in welk geval dit in de regeling dient te worden
vastgelegd. Dat is gebeurd in artikel 8, eerste, tweede en derde lid en in
artikel 23, eerste en zesde lid.
Gemeenteblad 2013
Nummer …
pagina 18
CONCEPT versie 131213
Artikel 10 bevoegdheden van het algemeen bestuur
Alle bevoegdheden komen toe aan het algemeen bestuur, tenzij deze
expliciet aan een ander orgaan (lees: het dagelijks bestuur of de uitvoerende
gemeente) zijn opgedragen.
Voor een aantal expliciet genoemde besluiten van het algemeen bestuur is
bepaald dat deze unaniem genomen dienen te worden, gelet op het grote
belang hiervan voor elke afzonderlijke gemeente.
Deze besluiten betreffen de omvang van de inzet van de uitvoerende
gemeente en de verrekeningssystematiek die bepaalt hoe hoog de kosten
per gemeente zijn die worden doorberekend in verband met de uitvoering
van de taken van het openbaar lichaam.
Om een ‘dubbele pet’ te voorkomen bij het besluit over de inzet van de
uitvoerende gemeente, is bepaald dat de vertegenwoordiger van de
uitvoerende gemeente in dat geval geen stemrecht heeft.
Artikelen 11 en 12 inlichtingen en verantwoording
Artikel 11 heeft betrekking op het geven van inlichtingen (aan college en
raad) en het afleggen van verantwoording (aan de raad) door een lid van het
algemeen bestuur, voor zover het zijn of haar gemeente betreft. Dit is een
uitvloeisel van de verplichting genoemd in artikel 16 Wet
gemeenschappelijke regelingen. De wijze waarop de inlichtingen dienen te
worden verstrekt of de verantwoording dient te worden afgelegd, kan per
gemeente verschillen.
Artikel 12 gaat vervolgens over het verschaffen van inlichtingen door het
algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter aan de raden en
colleges van de deelnemende gemeenten. Ongevraagd als dat voor een
juiste beoordeling van het te voeren of gevoerde beleid nodig is. Daarnaast
ook als dit door één of meer leden van de raden of colleges wordt verlangd.
Artikel 13 samenstelling dagelijks bestuur
Gelet op de belangen van de gemeente Rotterdam als grote (en
uitvoerende) gemeente is, is geregeld dat de gemeente Rotterdam in ieder
geval vertegenwoordigd is in het dagelijks bestuur.
Daarnaast zouden de volgende vier subregio’s met elk één lid
vertegenwoordigd kunnen worden:
- Subregio met Albrandswaard, Barendrecht, Ridderkerk
- subregio met Bernisse, Brielle, Goeree-Overflakkee, HellevoetsluitSpijkenisse, Westvoorne
- subregio met Capelle aan den IJssel, Krimpen aan den IJssel,
Lansingerland
- subregio met Maassluis,Schiedam, Vlaardingen.
Artikel 14 werkwijze van het dagelijks bestuur
In artikel 14 is een aantal bepalingen met betrekking tot de vergaderingen
van het dagelijks bestuur opgenomen. Aangezien het dagelijks bestuur van
het openbaar lichaam belast is met bevoegdheden die aan het college van
burgemeester en wethouders toekomen, zijn ook voor het college relevante
artikelen uit de Gemeentewet in dit verband van toepassing (volgt uit artikel
33, eerste lid Wgr). Hierbij moet met name worden gedacht aan artikel 56
(vergaderquorum: ten minste de helft van de zittende bestuursleden dient
aanwezig te zijn voor beraadslaging/besluitvorming), artikel 58 (van
toepassing verklaring van artikel 28, eerste tot en met derde lid, artikel 29 en
artikel 30 Gemeentewet: bepalingen m.b.t. stemming en besluitvorming) en
artikel 59 (staking van stemming) van de Gemeentewet.
Gemeenteblad 2013
Nummer …
pagina 19
CONCEPT versie 131213
Het derde lid bepaalt dat het dagelijks bestuur voor zijn vergadering een
reglement van orde vaststelt dat aan het algemeen bestuur ter kennisneming
wordt overgelegd. In dit reglement kan het dagelijks bestuur nadere
bepalingen opnemen ten aanzien van zijn vergaderingen. Hierbij moet
gedacht worden aan bepalingen omtrent de openbaarheid van de
vergaderingen en de mogelijkheid personen, al dan niet op uitnodiging, de
vergadering te laten bijwonen en hen hierin een adviserende stem te geven.
Artikel 19 voorzitter
In artikel 19, tweede lid, is bepaald dat de voorzitter alle stukken tekent die
van het algemeen of dagelijks bestuur uitgaan. Daarnaast dient ook altijd de
secretaris mede te ondertekenen, zoals is vastgelegd in artikel 21, derde lid.
Artikel 20 voorzitter, vertegenwoordiging
Hoewel het eerste lid van artikel 20 bepaalt dat de voorzitter het lichaam in
en buiten rechte vertegenwoordigt, kan hij de vertegenwoordiging ook
opdragen aan een gemachtigde die hij in overleg met het dagelijks bestuur
aanwijst. Op deze (schriftelijke) volmachtverlening zijn de daartoe
strekkende bepalingen uit de Algemene wet bestuursrecht van toepassing
(afdeling 10.1.1).
Het tweede lid ziet op de situatie dat de voorzitter behoort tot het bestuur van
een gemeente die partij is in een rechtsgeding waarbij het lichaam is
betrokken. Het dagelijks bestuur wijst in dit geval een ander lid uit zijn
midden aan om het lichaam te vertegenwoordigen. Deze bepaling vindt
overigens ook onverkort toepassing indien de plaatsvervangend voorzitter
behoort tot het bestuur van een gemeente die partij is in een rechtsgeding
waarbij het lichaam is betrokken. Ook in dat geval wijst het dagelijks bestuur
uit zijn midden een ander lid als plaatsvervangend voorzitter aan.
Artikel 21 en 22 secretaris
De secretaris wordt op voordracht van het dagelijks bestuur benoemd,
geschorst en ontslagen door het algemeen bestuur. Hij is werkzaam bij de
uitvoerende gemeente en kan met instemming van het dagelijks bestuur een
regeling treffen voor vervanging bij afwezigheid.
Als secretaris woont hij alle bestuursvergaderingen bij, tenzij het bestuur
anders beslist.
Hierbij moet men bijvoorbeeld denken aan beraadslagingen waarbij het
persoonlijk functioneren van de secretaris aan de orde komt.
Het is echter niet mogelijk om als algemeen of dagelijks bestuur besluiten te
nemen in afwezigheid van de secretaris.
Onder leiding van de secretaris of diens vervanger vindt ambtelijk overleg
plaats waarbij alle deelnemende gemeenten vertegenwoordigd zijn, ten
einde de bestuursvergaderingen voor te bereiden.
Gemeenteblad 2013
Nummer …
pagina 20
CONCEPT versie 131213
In artikel 22 is ook nog een taak opgenomen voor de secretaris wat betreft
het archiefbeheer in het kader van de Archiefwet 1995. Toezicht hierop wordt
uitgeoefend door de archivaris van de uitvoerende gemeente. Hierbij is
tevens artikel 15 van belang, waarin is geregeld dat het dagelijks bestuur
belast is met de zorg voor archiefbescheiden in het kader van genoemde wet
binnen het kader van een door het algemeen bestuur vast te stellen
Archiefverordening. Waarbij het voor de hand ligt dat de Archiefverordening
van de uitvoerende gemeente wordt gevolgd, gelet op het feit dat het
toezicht op het beheer wordt uitgevoerd door de archivaris van de
uitvoerende gemeente.
Artikel 23 Extern klachtrecht
Via deze bepaling wordt geregeld dat personen bij de Rotterdamse
ombudsman terecht kunnen als zij klachten hebben over de gedragingen van
medewerkers bij de taakuitoefening in het kader van deze regeling. Dat is
verder weer ingekaderd door de toepasselijke bepalingen in de Algemene
wet bestuursrecht.
Met opmaak: Niet onderstrepen
Artikel 24 commissies
Artikel 24 betreft de instelling van (‘lichte’) adviescommissies, zoals bedoeld
in artikel 24 Wet gemeenschappelijke regelingen.
Verwijderd: 2
Met opmaak: Niet onderstrepen
Verwijderd: 2
Genoemd artikel 24 regelt aanvullend nog het volgende.
De instelling van vaste commissies van advies aan het dagelijks bestuur of
aan de voorzitter en de regeling van haar samenstelling en bevoegdheden
geschieden door het algemeen bestuur op voorstel van het dagelijks bestuur
onderscheidenlijk van de voorzitter.
Andere commissies van advies aan het dagelijks bestuur of aan de voorzitter
worden door het dagelijks bestuur onderscheidenlijk door de voorzitter
ingesteld.
Indien op enig moment instelling van (‘zware’) bestuurscommissies
(taakcommissies), zoals bedoeld in artikel 25 Wet gemeenschappelijke
regelingen wenselijk is, zal de onderhavige gemeenschappelijke regeling
aangepast dienen te worden. Het eerste lid van genoemd artikel 25 bepaalt
namelijk dat het algemeen bestuur van het openbaar lichaam commissies
kan instellen met het oog op de behartiging van bepaalde belangen indien de
regeling in deze mogelijkheid voorziet.
Artikel 25 begroting van het lichaam
De begroting geeft elk jaar inzicht in de geplande uitvoering voor het
begrotingsjaar (het uitvoeringsplan), waarbij bovendien om de vier jaar een
meerjarenbegroting wordt vastgesteld. De meerjarencyclus voor de
begroting loopt in de pas met de vierjarencyclus van de
gemeenteraadsverkiezingen: het meerjarenplan vangt aan in het jaar dat
volgt op het jaar waarin de verkiezingen worden gehouden.
Voor het besluit over de meerjarenbegroting is een tweederde meerderheid
vereist.
Gemeenteblad 2013
Nummer …
pagina 21
Verwijderd: 3
CONCEPT versie 131213
Tweede lid en achtste lid: Het dagelijks bestuur zendt de ontwerp begroting
alsmede begrotingswijzigingen acht weken voordat zij ter vaststelling worden
aangeboden aan het algemeen bestuur, toe aan de raden van de
deelnemende gemeenten. De raden kunnen bij het dagelijks bestuur hun
zienswijzen over de ontwerp begroting dan wel de begrotingswijziging(en)
naar voren brengen (artikel 35, derde lid, Wet gemeenschappelijke
regelingen). In artikel 25 van de onderhavige regeling is een termijn van 8
weken genoemd omdat de termijn van 6 weken zoals genoemd in artikel 35,
derde lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen meestal te kort is om
de begroting(swijziging(en)) in de raad te behandelen.
Verwijderd: 3
Derde tot en met vijfde lid: in aanvulling op de mogelijkheden die de Wet
gemeenschappelijke regelingen geeft, is opgenomen dat een extra groei in
het budget ten gevolge van veranderd beleid een unaniem besluit behoeft
van het algemeen bestuur. Het gaat hierbij om groei als gevolg van
endogene, door de regeling zelf te beïnvloeden, oorzaken. Een groei als
gevolg van exogeen bepaalde volumewijzigingen, zoals de stijging van het
aantal jeugdigen, wordt buiten beschouwing gelaten. Ook hierbij geldt dat de
gemeenteraden ten minste acht weken van tevoren het voorstel
toegezonden dienen te krijgen.
Artikel 26 mediation
Artikel 28 Wet gemeenschappelijke regelingen geeft gedeputeerde staten de
bevoegdheid om te beslissen in geschillen over de toepassing, in de ruimste
zin van het woord, van de regeling. Dit kunnen zijn geschillen tussen
deelnemende gemeenten of tussen algemeen bestuur en een of meer
deelnemende gemeenten.
Gedeputeerde staten kunnen in dat geval het desbetreffende bestuur
opdragen een besluit te nemen met inachtneming van het door
gedeputeerde staten bepaalde en binnen een door gedeputeerde staten te
stellen termijn. Indien het besluit niet binnen de termijn wordt genomen,
nemen gedeputeerde staten zelf het besluit.
Verwijderd: 5
Artikel 27 komt neer op een inspanningsverplichting van partijen om eerst te
proberen er via mediation zelf uit te komen. Partijen dienen zich dan van te
voren te onderwerpen aan de voorwaarden voor mediation. De gedachte
achter mediation is dat partijen beter gebaat zijn bij een oplossing die zij
gezamenlijk (onder begeleiding) hebben bereikt, dan bij een oplossing die
‘van bovenaf’ is opgelegd.
Levert mediation niets op, of wensen partijen hier niet aan mee te werken,
dan beslissen dus gedeputeerde staten zoals hiervoor beschreven.
Dit is ook zo vastgelegd in de regeling van GGD Rotterdam-Rijnmond.
Verwijderd: 5
Artikelen 28 t/m 31 toetreding, uittreding, wijziging en opheffing
Voor uittreding geldt een opzegtermijn van één kalenderjaar, volgend op het
uittredingsbesluit van het college van de deelnemende gemeente.
Gelet op de risico’s die gemeenten lopen met de gezamenlijke uitvoering van
bovenlokale taken, kan het algemeen bestuur regels vaststellen met
betrekking tot de berekeningswijze van de aan een uittredende gemeente
toe te rekenen kosten bij uittreding en de wijze waarop deze door de
uittredende gemeente worden bepaald.
In artikel 28, tweede lid, is dit nog nader uitgewerkt.
In overeenstemming hiermee stelt het algemeen bestuur in overleg met de
uittredende gemeente ten minste zes maanden voor uittreding een regeling
op met betrekking tot de gevolgen van de uittreding.
Verwijderd: 6
Gemeenteblad 2013
Nummer …
pagina 22
Verwijderd: 29
Verwijderd: 7
CONCEPT versie 131213
Lukt dit niet in overleg, dan is sprake van geschil als bedoeld in artikel 28
van de Wet gemeenschappelijke regelingen.
Artikel 30, derde lid, regelt dat een wijziging van de regeling pas intreedt
nadat deze is bekend gemaakt. Dit sluit aan bij artikel 3:40 Algemene wet
bestuursrecht (Awb), dat bepaalt dat een besluit niet in werking treedt
voordat het is bekendgemaakt. Volgens artikel 3:42 Awb kan dat via een van
overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad,
dan wel op een andere geschikte wijze. In de praktijk is het aan te bevelen
dat het openbaar lichaam het initiatief neemt om te zorgen voor
bekendmaking door alle gemeenten in het werkgebied van het openbaar
lichaam.
Verwijderd: 28
Artikel 31, tweede en derde lid, gaat over de liquidatie en de vereffening van
het vermogen van het openbaar lichaam na opheffing. De organen van het
lichaam, te weten de voorzitter, het algemeen bestuur en het dagelijks
bestuur, blijven voor zover dit voor de liquidatie nodig is nog in functie.
Verwijderd: 29
Artikel 31 overgangsbepaling
Deze regeling anticipeert op de inwerkingtreding van de Jeugdwet met
ingang van 1 januari 2015. Te verwachten valt dat al in 2014, dus nog voor
de inwerkingtreding, besluiten zullen moeten worden genomen over de
uitvoering van bovenlokale taken, in navolging van het besluit dat reeds door
alle gemeenten genomen is over het Transitie Arrangement.
Artikel 32 biedt dan de mogelijkheid om het algemeen bestuur hierover te
laten besluiten.
Verwijderd: 0
Artikelen 33 en 34 inwerkingtreding, evaluatie
De regeling is aangegaan voor onbepaalde tijd. Dit is in lijn is met de
besluitvorming over het Transitie Arrangement waaruit een duidelijk
bestuurlijk commitment blijkt voor langdurige samenwerking. Tegelijkertijd is
het zo dat de ervaringen met de uitvoering van de regeling twee jaar na
invoering geëvalueerd zullen worden en nog tot wijzigingen aanleiding
kunnen geven. Dit is nader vastgelegd in artikel 34. De evaluatie heeft in
ieder geval betrekking op de ervaringen met de verrekeningssystematiek en
de vereisten die in de regeling zijn opgenomen voor bestuurlijke
besluitvorming.
De regeling treedt in werking op 1 mei 2014, waarbij rekening is gehouden
met de tijd die nodig is om na de gemeenteraadsverkiezingen in maart
nieuwe colleges te vormen.
Ingevolge artikel 26, eerste lid van de Wet gemeenschappelijke regelingen is
het college van de uitvoerende gemeente aangewezen om de regeling, als
deze eenmaal is vastgesteld, toe te zenden aan gedeputeerde staten.
Verwijderd: 1
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van
De secretaris,
De voorzitter,
Gemeenteblad 2013
Nummer …
pagina 23
Verwijderd: 0
Verwijderd: 2
Verwijderd: 3
CONCEPT versie 131213
Dit gemeenteblad is uitgegeven op ..
Gemeenteblad 2013
Nummer …
pagina 24
bijlage 2 bij agp 15 C
AB Jeugdhulp Rijnmond 26 juni 2014
Gemeenschappelijke Regelingen
Artikel 40 van de Archiefwet schrijft voor dat een regeling een voorziening in behoort te
houden omtrent de zorg voor de archiefbescheiden, zoveel mogelijk in lijn met de wet.
Concreet betekent dit dat er een Archiefverordening en een Besluit Informatiebeheer en/of
een kwaliteitsmanagementsysteem door het algemeen en dagelijks bestuur wordt vastgesteld
en een archiefbewaarplaats wordt aangewezen voor de te bewaren archieven van de GR.
De te bewaren semi-statische dossiers moeten worden ondergebracht in een archiefruimte
die voldoet aan de eisen uit de Archiefregeling. Voor de opslag van op termijn te vernietigen
dossiers geldt dat deze dienen te worden bewaard in een ruimte die afdoende bescherming
biedt tegen brand, wateroverlast en ongeoorloofde toegang. Als er sprake is van een volledig
digitaal archief moet het DMS voldoen aan de eisen die de Archiefregeling stelt aan een
digitaal archief.
Model archiefparagraaf bij delegatie:
Artikel 1
a. Het dagelijks bestuur is belast met de zorg voor de archiefbescheiden van de
organen van het openbaar lichaam, overeenkomstig een door het algemeen bestuur,
met inachtneming van artikel 40 van de Archiefwet 1995 vast te stellen regeling
(Archiefverordening), die aan gedeputeerde staten moet worden medegedeeld.
b. Het dagelijks bestuur is tevens belast met de zorg voor de archiefbescheiden die
worden gevormd krachtens de aan de GR gedelegeerde taken.
Artikel 2
a. Voor de bewaring van de op grond van artikel 12, eerste lid en artikel 13 van de
Archiefwet 1995 over te brengen archiefbescheiden van de in deze regeling
genoemde bestuursorganen is aangewezen de archiefbewaarplaats van de
uitvoerende gemeente.
b. De archivaris is belast met het toezicht op het beheer van de archiefbescheiden, voor
zover deze niet zijn overgebracht naar de archiefbewaarplaats. De secretaris is
belast met het beheer van de archiefbescheiden, voor zover deze niet zijn
overgebracht naar de archiefbewaarplaats.
Voorbeeld opgave kosten uit Dienstverleningsovereenkomst beheer en dienstverlening door
het Stadsarchief Rotterdam:
1. Voor het beheer van de archieven en collecties en de beschikbaarstelling daarvan
aan onderzoekers is … een vergoeding verschuldigd per strekkende meter materiaal
van € 75,60 per jaar.
2. Voor het beheer van digitale documenten wordt de vergoeding nader vastgesteld.
3. De wettelijke inspectie van de informatiehuishouding wordt in een cyclus van drie jaar
gehouden en bestaat uit een monitor (20 inspectie-uren) en een maatwerkinspectie
(80 inspectie-uren). … is hiervoor een jaarlijkse vergoeding van € 2433,verschuldigd.
4. Met uitzondering van verpakkings- en verzendkosten zijn de uitleningen van
archiefbescheiden aan … kosteloos voor zover die beperkt blijven tot minder dan 10
uitleningen per jaar. Een uitlening omvat maximaal 10 dossiers per keer. Boven het
maximumaantal is … een vergoeding van € 29,70 per uitlening verschuldigd.
5. Overige door het Stadsarchief te verlenen diensten zoals het verstrekken van
kopieën, conservering en restauratie worden per afzonderlijke opdracht tegen de bij
de gemeente Rotterdam vastgestelde tarieven uitgevoerd.
6. De tarieven genoemd in lid 1 tot en met 5 van dit artikel zijn conform het prijspeil
2013. Deze tarieven kunnen jaarlijks door het gemeentebestuur van Rotterdam
worden bijgesteld met het gemeentelijke prijsindexcijfer.
Gemeenschappelijke Regeling
Overleg:
AB Jeugdhulp Rijnmond / Portefeuillehoudersoverleg jeugdzorg
Datum vergadering: 26 juni 2014
Agendapunt nr.:
16
Onderwerp:
Voortgang Regionaal Transitiearrangement
Gevraagde beslissing:
Kennisnemen
Financiële/personele consequenties:
n.v.t.
Samenvatting:
Door de samenwerkende gemeenten Jeugdhulp Rijnmond is in overleg met de zorgaanbieders een
transitiearrangement opgesteld waarin de zachte landing van de jeugdhulp bij gemeenten is beschreven. Dit
RTA is eind oktober 2013 vastgesteld en toegestuurd aan het rijk.
Aan dit RTA zijn enkele ontwikkelpunten verbonden (de werkagenda), die in de werkgroepen van de
samenwerkende gemeenten worden uitgewerkt. Het gaat hierbij ondermeer om de ombouw van BJZ,
communicatiestrategie vanwege de transitie, personele invulling van wijk- en Consultatie en Diagnoseteams,
stand van zaken t.a.v. gegevensoverdracht over zorgcontinuïteit, inkoop van zorg, kwaliteit en sturing en het
overleg met zorgaanbieders in RTA-verband.
In deze agendapost wordt de voortgang geschetst.
Toelichting:
Bij de totstandkoming van het regionaal transitiearrangement (RTA) is ook een werkagenda opgesteld met
vervolgacties die in regionaal verband worden uitgevoerd. In deze agendapost wordt de voortgang op een
aantal van deze onderwerpen geschetst.
Inbedding medewerkers Bureau Jeugdzorg
Door de transitie Jeugdhulp verdwijnt een deel van de taken van Bureau Jeugdzorg Rotterdam. BJZ-R
ontwikkelt zich tot Gecertificeerde instelling. In het RTA is afgesproken dat gemeenten zoveel mogelijk
boventallig personeel van BJZ gaan opnemen in de lokale teams. De gemeenten hebben inmiddels
toezeggingen gedaan dat medewerkers een plek krijgen in de lokale teams. Er wordt een regionale
inventarisatie gemaakt over de stand van zaken.
Stand van zaken eenmalige gegevensoverdracht
In het kader van de decentralisatie van de taken per 1-1-2015 is landelijk afgesproken dat er twee momenten
zijn dat er een (eenmalige) gegevensoverdracht plaats vindt van zorgorganisaties naar gemeenten. Het eerste
moment van een overdracht is in het najaar van 2014 (september). Het tweede moment van een overdracht is
in januari 2015. Het eenmalig overdragen van cliëntgegevens is met behulp van een zogenaamde Privacy
Impact Assessment (PIA) getoetst aan de privacyregelgeving. Een belangrijke bevinding van deze PIA is dat er
geen complete dossiers en/of medisch-diagnostische gegevens mogen worden verstrekt. Dit geldt ook voor de
exacte inhoud, de omvang en de kosten van de jeugdzorg die per cliënt wordt geleverd. Daarom wordt slechts
een beperkt aantal gegevens aan gemeenten verstrekt. Daarnaast blijkt uit de PIA dat de eenmalige overdracht
Voortgang regionaal transitiearrangement/ Marc Verkerk / 5 juni 2014
blad 1
Gemeenschappelijke Regeling
niet voor andere doeleinden mag worden gebruikt dan voor jeugdigen voor wie een reëel probleem dreigt te
ontstaan als zij niet tijdig bekend zijn bij gemeenten.
De eenmalige gegevensoverdracht is in ieder geval nodig voor de onderstaande drie groepen jeugdigen:
• Jeugdigen voor wie zorg wordt ingekocht via een persoonsgebonden budget (pgb);
• Jeugdigen die op een wachtlijst voor jeugdhulp staan;
• Jeugdigen die op 31 december 2014 nog een aanvraag voor jeugdhulp hebben lopen.
Rotterdam gesteund door andere steden heeft op landelijk niveau aandacht gevraagd voor de beperkte groep
waarvoor de gegevensoverdracht geldt. Hierover en over de precieze overdracht van gegevens van
bovenstaande doelgroepen vindt nog overleg plaats. Zoals nu naar uitziet steunt het Rijk een voorstel om
gemeenten dan zelf aan zorgaanbieders de gegevens van jeugdigen in zorg en met een maatregel te laten
vragen bijv. via de bestekken. Zodra hierover meer duidelijk is worden de regiogemeenten geïnformeerd.
Gemeenten dienen een contactpersoon aan te wijzen die de gegevens kan ontvangen. De voorwaarden
hiervoor zijn vergelijkbaar als de functionaris die binnen gemeenten aangewezen is voor het beheer van
identiteitsdocumenten.
Het is nuttig om de gegevensoverdracht vanuit instellingen regionaal te organiseren. Instellingen en gemeenten
kunnen dan voor de hele regio dezelfde afspraken maken.
Communicatie
Vanuit het Rijk zal er communicatie opgestart worden naar burgers over de komende veranderingen in de zorg.
Naar verwachting vangt deze communicatie na de zomer aan. Het is van groot belang om in regionaal verband
de communicatie richting burgers af te stemmen. Duidelijkheid bieden aan burgers kan langs twee lijnen: de
burgers dienen goed geïnformeerd te worden en de zorgaanbieders. Als zorgaanbieders de vragen van cliënten
goed kunnen beantwoorden, dan voorkomen we veel onrust en absorbeert het zorgveld veel vragen die anders
bij gemeenten terecht zouden komen. Richting het AB zal na de zomer een notitie gezonden worden met een
voorstel voor een communicatiestrategie op hoofdlijnen. De werkgroep ZOM zal deze strategie voorbereiden
met communicatieadviseurs per regio.
Overleg zorgaanbieders over transformatie (vulling lokale teams) en krimp
In het Regionaal Transitiearrangement zijn afspraken gemaakt over de inkoop van zorg bij de huidige
aanbieders, de budgetten en bezuinigingen, de continuïteit van zorg, het opvangen van de frictiekosten en de
vernieuwing van het zorgportfolio. In februari is het RTA-vervolg overleg gestart. Doel van dit regionale overleg
is om vanuit één regiepunt met alle partijen aan tafel te zitten en de RTA-afspraken in te vullen en te monitoren.
Op dit niveau moet het overzicht ontstaan van de zestien gemeentelijke beleids- en inkoopplannen (waarin
zowel de lokale als regionale inkoop is opgenomen) en de transformatie en bezuinigingen binnen de
zorgdomeinen.
In het overleg van mei is met aanbieders van de drie domeinen (J&O, VB, Jeugdggz) gesproken over de krimp
en transformatie. Voor J&O is een scenario ontwikkeld dat voorziet in vulling van de lokale teams door sluiting
van zwaardere zorgplekken. Voor de Jeugd GGZ en VB vinden nog besprekingen plaats. Wel is er bereidheid
om de krimp op te vangen en de lokale teams aan te vullen met hun expertise.
Van gemeenten wordt gevraagd om zo snel mogelijk aan te geven hoe hun wensen er uit zien t.a.v vulling van
lokale teams en CD-teams. Dit is nodig om de voorbereiding op inkoop en ombouw van zorg zo snel mogelijk
op te pakken. In de regionale werkgroep wordt deze informatie verzameld, zodat de zorgaanbieders zich
kunnen richten op de gezamenlijke wensen van gemeenten.
Op het PHO zal mondeling terugkoppeling plaats vinden van het overleg van 25 juni.
Van de nieuwe bestuurders wordt gevraagd een afvaardiging voor dit overleg op bestuurlijk niveau te leveren
(wethouder Jeugd van een regiogemeente en wethouder Jeugd Rotterdam). Het bestuurlijk overleg met de
instellingen vindt plaats in dit najaar.
Voortgang regionaal transitiearrangement/ Marc Verkerk / 5 juni 2014
blad 2
Gemeenschappelijke Regeling
Overleg:
AB Jeugdhulp Rijnmond / Portefeuillehoudersoverleg Jeugdzorg
Datum vergadering: 26 juni 2014
Agendapunt nr.:
17
Onderwerp:
Samenwerking Bureau Jeugdzorg en William Schrikker Groep in het nieuwe jeugdstelsel
Gevraagde beslissing:
Herbevestigen van het reeds genomen besluit ten aanzien van de wijze van samenwerking tussen WSG en BJZ
Samenvatting & toelichting:
Met de nieuwe Jeugdwet worden gemeenten (bestuurlijk en financieel) verantwoordelijk voor de uitvoering van
Jeugdbeschermings- en Jeugdreclasseringsmaatregelen (hierna: JB en JR).
Deze maatregelen mogen met ingang van de nieuwe wet alleen nog maar worden uitgevoerd door hiertoe
1
gecertificeerde instellingen (hierna: GI) om de zo kwaliteit te kunnen waarborgen. De inkoop van JB en JR is
opgenomen in de Gemeenschappelijke Regeling Jeugdhulp Rijnmond en wordt regionaal uitgevoerd.
De staatssecretaris stelt in de nadere Memorie van Antwoord dat gemeenten moeten voorzien in een
toereikend aanbod. Dit betekent niet dat gemeenten met alle gecertificeerde instellingen een contract zouden
moeten afsluiten. Het kunnen meerdere gecertificeerde instellingen zijn, of bijvoorbeeld één gecertificeerde
instelling die voor de uitvoering van bepaalde specialistische zaken een andere gecertificeerde instelling
mandateert.
In de regio Rijnmond is besloten (PHO juni 2013) het scenario waarbij zo veel mogelijk taken bij één
Gecertificeerde Instelling worden belegd uit te werken. Argumenten hiervoor zijn o.a.:
•
•
•
•
•
1 GI is een uitwerking van ontschotting (zo veel mogelijk integratie van en helderheid
over verantwoordelijkheden) en is waarschijnlijk goedkoper door schaalvoordelen;
Door één GI worden veel kennis en expertise gebundeld in één organisatie. Medewerkers uit verschillende
‘oude’ organisaties kunnen zo veel van elkaar leren en het biedt gelegenheid tot eventueel opzetten van
een sterk regionaal expertisecentrum waarin kennis van de vakgebieden, maar ook van de lokale situatie,
centraal staan;
Een van de eisen aan de nieuwe GI is ‘gebiedsgericht werken’ en een goede aansluiting op het voorveld.
Dit is eenvoudiger en duidelijker te realiseren met 1 GI voor de regio;
1 GI werkt efficiënter door centrale aansturing (ook in capaciteitsbeheer) en draagt bij aan een slanke
organisatie;
De toezicht- en regiefunctie van de samenwerkende gemeenten worden krachtiger bij meer
organisatorische eenvoud.
Concreet betekent het besluit van het PHO in juni 2013 dat BJZ en WSG een intensieve samenwerking zouden
aangaan waarin slechts één partij verantwoordelijk is voor de kwaliteit van uitvoering en daarop aanspreekbaar
is. De samenwerkende gemeenten hebben voor de uitwerking hiervan door uitvoerend partijen een aantal
1
Een instelling krijgt een certificaat indien deze voldoet aan een door het Ministerie van Veiligheid en Justitie, in samenwerking met het veld
en gemeenten, opgesteld normenkader. De toetsing ten behoeve van certificering gebeurt door een onafhankelijke partij: het
Keurmerkinstituut.
Samenwerking BJZ en WSG in nieuwe stelsel / Lisanne van Eck, Jonathan Houtman / 12 juni 2014
blad 1
Gemeenschappelijke Regeling
2
randvoorwaarden meegegeven, waaronder het borgen van expertise voor bijzondere doelgroepen, zoals
inzake de doelgroep (licht) verstandelijk beperkten die op dit moment voornamelijk wordt bediend door de
William Schrikker Groep (hierna: WSG). Belangrijke andere speler is Bureau Jeugdzorg (hierna: BJZ), de
grootste uitvoerder van JB- en JR- maatregelen in de regio.
Na het PHO van juni 2013 hebben diverse gesprekken plaatsgevonden tussen samenwerkende gemeenten,
BJZ en WSG op zowel ambtelijk als bestuurlijk niveau om de uitwerking verder vorm te geven. BJZ en WSG
hebben in het najaar 2013 gezamenlijk een voorstel gedaan, dat uitvoerig is besproken in twee bijeenkomsten
tussen bestuurders van beide organisaties en een afvaardiging van bestuurders uit de regio. Alle partijen
hadden vertrouwen in de uitvoerbaarheid én het voorstel kwam voldoende tegemoet aan de wensen en eisen
die alle partijen op tafel hadden gelegd. Het voorstel is dan ook geaccordeerd door het PHO in december 2012.
Inhoud voorstel
• De gemeenten subsidiëren één Gecertificeerde Instelling (hierna: GI), namelijk rechtsopvolger huidig
BJZ, en deze GI verrekent de personele kosten van de medewerker en van de inzet van de
gedragswetenschappers WSG;
• De gebiedsmanager BJZ bepaalt wie welke casus gaat doen binnen het team waarbinnen altijd een
medewerker WSG met kennis (L)VB zit;
• (De rechtsopvolger van) BJZ wordt aanspreekpunt voor álle door het gebiedsteam uitgevoerde
maatregelen, dus ook voor de kwaliteit van uitvoering door de WSG-medewerkers;
• De inspectie zal zich richten op de gebiedsteams en uiteindelijk is de bestuurder van BJZ
verantwoordelijk voor de uitvoering van de maatregelen in de gebiedsgebonden teams;
• Het inhoudelijke beleid en de kernbeslissingen van alle casussen in een gebied wordt in het
gebiedsteam besproken en bepaald onder leiding van de gebiedsmanager BJZ. Bij kernbeslissingen
(L)VB sluit de gedragswetenschapper WSG aan. De eindverantwoordelijkheid komt te liggen bij BJZ,
waarbij de WSG een zwaarwegende adviesrol heeft bij (L)VB casussen;
• De functionele aansturing gebeurt door de gebiedsmanager van BJZ en de hiërarchische door de WSG.
De gebiedsmanager van BJZ kan wel een zwaarwegend advies geven aan de WSG bij de beoordeling
van het inhoudelijk functioneren van de WSG medewerker;
• De partijen werken volgens een geïntegreerd werkproces, met door BJZ en WSG gedeelde
uitgangspunten.
Met betrekking tot de doelgroep van het Leger des Heils Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (hierna: LdH)
is geconcludeerd dat dit in veel gevallen specifiek de ‘niet honkvaste’ doelgroep betreft. Deze niet-honkvaste
doelgroep is niet gebaat bij een sterk gebiedsgerichte aanpak, omdat deze gezinnen vaak verhuizen zou hun
dossier namelijk erg vaak overgedragen moeten worden. Deze doelgroep wordt dan ook vanaf 2015 bediend
door het LdH. Reden hiervoor is de infrastructuur die het LdH biedt om deze gezinnen goed te blijven volgen,
ook als zij verhuizen naar de andere kant van het land.
Tijdens het PHO van 13 februari 2014 is dan ook akkoord gegeven op het maken van een onderscheid tussen
de honkvaste doelgroep (BJZ/WSG) en niet-honkvaste doelgroep (LdH/SGJ).
2
Deze randvoorwaarden zijn o.a.:
o Uitgangspunt is zoveel mogelijk integratie van en helderheid over verantwoordelijkheden
o Meer organisatorische eenvoud
o Zoveel mogelijk werken in gebiedsteams
o Goede aansluiting op het voorveld
o Efficiënte, kostenbesparende structuur
o Borging deskundigheid (l)vb-expertise
Samenwerking BJZ en WSG in nieuwe stelsel / Lisanne van Eck, Jonathan Houtman / 12 juni 2014
blad 2
Gemeenschappelijke Regeling
Tijdens het proces (vormgeven JB en JR in het nieuwe jeugdstelsel) werd duidelijk dat het LdH en de Stichting
3
Gereformeerd Jeugdwelzijn (hierna: SGJ) een vergaande samenwerking nastreven per 2015. Gelet hierop
zullen LdH en SGJ als één organisatie worden beschouwd. Bovendien betreft de SGJ-doelgroep zeer geringe
aantallen. Het uitgangspunt blijft dat alle honkvaste doelgroepen bij de ene gecertificeerde instelling terecht
moeten kunnen.
Aantal JB- en JR-maatregelen per organisatie in 2012 (regio Rotterdam-Rijnmond)
Organisatie
JB-maatregelen
JR-maatregelen
Bureau Jeugdzorg
3.088
930
William Schrikker Groep (1-1-2013)
819
251
Leger des Heils
251
5
Stichting Gereformeerd Jeugdwelzijn
59
nvt
N.B. Aantal maatregelen ≠ aantal personen (één persoon kan meerdere maatregelen hebben gehad)
Na definitieve besluitvorming in het PHO van afgelopen februari was er nog een aantal punten inzake de
samenwerking BJZ/WSG dat nog nader uitgewerkt dienden te worden. Het betrof voornamelijk de werkwijze
omtrent het nemen van kernbeslissingen (en meer in het bijzonder de rol van de WSG-gedragsdeskundige
hierbinnen) en exacte afbakening van verantwoordelijkheden en de verdeling van FTE’s.
Op 21 mei jl. heeft over deze nadere uitwerking een gesprek plaatsgevonden tussen Onno de Zwart (gemeente
Rotterdam / samenwerkende gemeenten), Erik Heydelberg (bestuurder WSG) en René Meuwissen (bestuurder
BJZ). Uit dit gesprek kan geconcludeerd worden dat BJZ en WSG onoverkomelijke verschillen hebben in hun
standpunten waardoor de uitwerking van de eerder voorgestelde samenwerking niet tot stand is gekomen. Uit
dit gesprek is wel de als bijlage opgenomen notitie met vijf mogelijke scenario’s voortgekomen. Deze notitie is in
afstemming met BJZ en WSG tot stand gekomen. Nadere toelichting op de in deze notitie beschreven
scenario’s vindt in de agendapost plaats.
In het bestuurlijk overleg van 10 juni jl. is het gesprek gevoerd met WSG en BJZ over de ontstane situatie en de
notitie met de vijf scenario’s. In dit overleg zijn de standpunten van de verschillende partijen voor het voetlicht
gebracht. De voorzitter heeft de WSG nogmaals verzocht te overwegen mee te doen in de ontwikkeling van het
tweede scenario, omdat dit scenario de beste mogelijkheden biedt voor transformatie enerzijds en een “zachte
landing” anderzijds. Afgesproken is dat de WSG dit zal doen en voorafgaand aan de vergadering van 26 juni
uitsluitsel zal geven over haar positie.
Toelichting op de vijf mogelijke scenario’s
Deze scenario’s betreffen mogelijke scenario’s waarbij de meest voor de hand liggende mogelijkheden zijn
bekeken. Onderstaand een korte toelichting op ieder van deze scenario’s aan de hand van de eerder
geformuleerde randvoorwaarden:
1) Borging deskundigheid (l)vb-expertise.
2) Meer organisatorische eenvoud;
3) Goede aansluiting op het voorveld;
4) Zoveel mogelijk werken in gebiedsteams;
5) Uitgangspunt is zoveel mogelijk integratie van en helderheid over verantwoordelijkheden;
6) Efficiënte, kostenbesparende structuur;
3
Voor de uitvoering van JB- én JR- maatregelen bestaan op dit moment een aantal organisaties: BJZ, WSG en LdH. SGJ is een aanbieder
van alleen JB-maatregelen.
Samenwerking BJZ en WSG in nieuwe stelsel / Lisanne van Eck, Jonathan Houtman / 12 juni 2014
blad 3
Gemeenschappelijke Regeling
1) Voorstel WSG: BJZ en WSG nemen ieder hun eigen kernbeslissingen
In dit scenario zitten jeugdbeschermers en jeugdreclasseerders van zowel BJZ als WSG samen in
gebiedsteams, maar is geen sprake van ontschotting op de werkvloer: uitvoerders nemen kernbeslissingen
onder verantwoordelijkheid van hun moederorganisatie en overleg vindt plaats binnen het team van de
moederorganisatie en niet integraal tussen de organisaties.
Conclusie
Dit voorstel scoort alleen ten aanzien van de borging van deskundigheid positief, maar er vindt geen
uitwisseling tussen de organisaties plaats, omdat de kernbeslissingen niet in gezamenlijke overleggen worden
genomen. Het onderling van elkaar leren is dan ook laag in dit scenario.
Daarnaast geldt dat de organisatorische eenvoud welke wordt nagestreefd niet wordt bereikt en daarmee ook
niet de gewenste integratie. De verantwoordelijkheden op casusniveau zijn in dit scenario weliswaar helder,
maar de gemeenten behouden een extra verantwoordingslijn naar de WSG en niet de gewenste lijn naar 1 GI.
2) Voorstel BJZ: BJZ neemt ook kernbeslissingen als het WSG-zaken betreft
Dit scenario is identiek aan het scenario waar het PHO op 13 februari jl. mee heeft ingestemd en wordt
uitgebreid beschreven in het tekstvak op pagina 3.
Conclusie
Er is sprake van ontschotting op de werkvloer (BJZ-werkers en WSG-werkers werken nauw samen en leren
hierin van elkaar) en verantwoordelijkheden zijn helder en eenduidig belegd. In dit scenario wordt dan ook per
1 januari 2015 aan de verschillende randvoorwaarden die door de gemeenten zijn gesteld voldaan en er is
sprake van borging van de specifieke kennis van WSG door middel van inbreng van expertise uit de eigen
organisatie.
3) Doorgaan met huidige werkwijze met twee afzonderlijke GI's
In dit scenario verandert er (naast decentralisatie van verantwoordelijkheden naar gemeenten) niets ten
opzichte van de manier waarop de uitvoering van JB en JR op dit moment is georganiseerd: wel een transitie,
maar geen transformatie.
Conclusie
Dit scenario is voor zowel BJZ als WSG niet wenselijk. Ook voor de samenwerkende gemeenten is dit een
onwenselijk scenario: de opdracht voor 1 GI is o.a. gestoeld op de dringende wens tot ontschotting en sterk
gebiedsgericht werken, met name voor de grote (honkvaste) groep die BJZ en WSG bedienen. In dit scenario
wordt hieraan onvoldoende tegemoet gekomen en dit geldt ook voor de overige randvoorwaarden.
4) Zo snel mogelijk afbouw WSG en overdracht taken aan de rechtsopvolger van BJZ
Dit scenario houdt in dat de WSG in deze regio in 2015 alleen nog maar de maatregelen uitvoert zoals in het
kader van zorgcontinuïteit wettelijk is verplicht. Er wordt voor 2015 alleen voor deze groepen cliënten een
subsidierelatie aangegaan tussen de samenwerkende gemeenten in de regio Rijnmond en de WSG. Alle
nieuwe casussen voor de honkvaste doelgroep, dus ook waar het (l)vb-problematiek betreft, zullen uitgevoerd
worden door BJZ-medewerkers.
Conclusie
De specifieke deskundigheid zoals de WSG die heeft voor de (l)vb-doelgroep is op dit moment niet in dezelfde
mate aanwezig bij de BJZ-medewerkers en de vraag is of hier in korte tijd aan kan worden voldaan. Een
mogelijkheid zou kunnen zijn de medewerkers van WSG over te laten gaan naar (de rechtsopvolger van) BJZ,
maar voor dit moment biedt dit onvoldoende zekerheid.
Samenwerking BJZ en WSG in nieuwe stelsel / Lisanne van Eck, Jonathan Houtman / 12 juni 2014
blad 4
Gemeenschappelijke Regeling
Hoewel in dit scenario voldaan wordt aan een groot aantal van de randvoorwaarden is dit voor geen van de
betrokken partijen een wenselijk scenario, omdat de mogelijkheid bestaat dat de specifieke (l)vb-expertise
verloren zou kunnen gaan.
5) Geleidelijke afbouw WSG conform Regionaal TransitieArrangement
Ten slotte kan een scenario worden geschetst dat een geleidelijke afbouw van de inzet van de WSG in deze
regio behelst. In 2015 en 2016 blijven WSG en BJZ afzonderlijk verantwoordelijk voor de eigen
kernbeslissingen en kwaliteit van uitvoering van de maatregelen. De samenwerkende gemeenten subsidiëren
gedurende deze periode direct de rechtsopvolger van BJZ en direct WSG.
In deze jaren zorgt de rechtsopvolger van BJZ voor een opbouw van deskundigheid met betrekking tot de (l)vbdoelgroep bij de eigen medewerkers, met eventuele overname van medewerkers van WSG door (de
rechtsopvolger van) BJZ. Vanaf 2017 zal voor de uitvoering van JB- en JR-maatregelen voor de brede
honkvaste doelgroep alleen een subsidierelatie worden aangegaan met de rechtsopvolger van BJZ.
Conclusie
Grootste nadeel van dit scenario is enerzijds het feit dat de werkelijke transformatie pas na afloop van de eerste
twee jaar tot stand kan komen, omdat tot die tijd in een niet optimale situatie wordt gewerkt. Wel is het zo dat na
afloop van deze twee jaar de verwachting is dat er voldaan kan worden aan de door de gemeenten gestelde
randvoorwaarden.
Conclusie
Met de scenario’s 1 en 3 wordt niet (voldoende) tegemoet gekomen aan de door de samenwerkende
gemeenten geformuleerde doelstellingen en randvoorwaarden. Bij scenario 4 bestaan twijfels over een
verantwoorde overdracht gezien de tijdsdruk. Scenario 5 is geen wenselijk scenario, omdat dit een vertraging
betekent in de transformatie naar een nieuw stelsel.
Scenario 2 beschrijft de afspraken zoals die eerder door het PHO en in gesprekken met BJZ en WSG zijn
gemaakt. Dit scenario sluit het beste aan bij de wensen van de samenwerkende gemeenten. Juist vanwege het
feit dat enerzijds een “zachte landing” wordt bewerkstelligd en anderzijds wel de transformatie per 1 januari
2015 ter hand wordt genomen. WSG maakt hierin echter, zoals eerder toegelicht, een terugtrekkende beweging
die voor de gemeenten niet verklaarbaar is.
Mede in het licht van de conclusie dat scenario 2 het meest wenselijk is en dat zowel BJZ als WSG hier in een
eerder stadium mee hebben ingestemd heeft de voorzitter de WSG verzocht nogmaals te overwegen mee te
doen in de ontwikkeling van het tweede scenario. Afgesproken is dat de WSG dit zal doen en voorafgaand aan
de vergadering van 26 juni uitsluitsel zal geven over haar positie.
Bijlage:
notitie d.d. 6 juni 2014 scenario’s samenwerking BJZ / WSG
Samenwerking BJZ en WSG in nieuwe stelsel / Lisanne van Eck, Jonathan Houtman / 12 juni 2014
blad 5
bijlage bij agp 17
AB Jeugdhulp Rijnmond 26 juni 2014
Aan
:
Algemeen Bestuur Gemeenschappelijke
Regeling Jeugdhulp Rijnmond
Kopie aan
:
dhr. Meuwissen en dhr. Heydelberg
Datum
:
6 juni 2014
Betreft
:
BJZ en WSG in het nieuwe Jeugdstelsel
regio Rotterdam Rijnmond
Aanleiding
De samenwerkende gemeenten Rijnmond hebben besloten één Gecertificeerde Instelling te willen
subsidiëren waar de eindverantwoordelijkheid voor de kwaliteit van uitvoering van Jeugdbeschermingsen Jeugdreclasseringsmaatregelen (hierna: JB en JR) voor de honkvaste doelgroep ligt. Dit betreft de
doelgroep van het huidige Bureau Jeugdzorg (hierna: BJZ) en William Schrikker Groep (hierna: WSG).
Hierover hebben eind 2013 verscheidene gesprekken plaatsgevonden tussen bestuurders van de
samenwerkende gemeenten en o.a. BJZ en WSG. Laatstgenoemde partijen hebben op basis van door
de samenwerkende gemeenten gegeven randvoorwaarden een voorstel gemaakt voor nauwe
samenwerking in gebiedsteams in het nieuwe jeugdstelsel. Een voorstel waarvan alle betrokken
partijen vertrouwen hadden in de uitvoerbaarheid én dat voldoende tegemoet leek te komen aan de
wensen en eisen die alle partijen op tafel hadden gelegd. De belangrijkste punten uit dit voorstel (zie
bijlage 1 voor het gehele voorstel) zijn als volgt:
• De gemeenten subsidiëren één Gecertificeerde Instelling (hierna: GI), namelijk rechtsopvolger
huidige BJZ (hierna: BJZ), en deze GI verrekent de personele kosten van de medewerker en
van de inzet van de gedragswetenschappers WSG
• WSG en BJZ maken onderling afspraken over de tariefstructuur; de gecontracteerde instelling
voor drang- en dwangmaatregelen (BJZ) is de cont(r)actpersoon voor de samenwerkende
gemeenten (huidige stadsregio)
• De eindverantwoordelijkheid komt te liggen bij BJZ, waarbij de WSG een zwaarwegende
adviesrol heeft bij (L)VB casussen
• De gebiedsmanager BJZ bepaalt wie welke casus gaat doen binnen het team waarbinnen altijd
een medewerker WSG met kennis (L)VB zit
• De inspectie zal zich richten op de gebiedsteams en uiteindelijk is de bestuurder van BJZ
verantwoordelijk voor de uitvoering van de maatregelen in de gebiedsgebonden teams
• Het inhoudelijke beleid en de kernbeslissingen van alle casussen in een gebied wordt in het
gebiedsteam besproken en bepaald onder leiding van de gebiedsmanager BJZ (bij
kernbeslissingen (L)VB sluit de gedragswetenschapper WSG aan)
• De functionele aansturing gebeurt door de gebiedsmanager van BJZ en de hiërarchische door
de WSG. De gebiedsmanager geeft een zwaarwegend advies aan de WSG bij de beoordeling
van het inhoudelijk functioneren van de WSG medewerker
• De partijen werken volgens een geïntegreerd werkproces, met door BJZ en WSG gedeelde
uitgangspunten
Een aantal punten, zoals de werkwijze omtrent het nemen van kernbeslissingen (en meer in het
bijzonder de rol van de WSG-gedragsdeskundige hierbinnen), exacte afbakening van
verantwoordelijkheden en de verdeling van FTE’s, verdiende nadere uitwerking door BJZ en WSG. Op
21 mei jl. heeft hierover een gesprek plaatsgevonden tussen Onno de Zwart (gemeente
Rotterdam/samenwerkende gemeenten), Erik Heydelberg (bestuurder WSG) en René Meuwissen
(bestuurder BJZ). Uit dit gesprek kan geconcludeerd worden dat BJZ en WSG onoverkomelijke
verschillen hebben in hun standpunten waardoor de uitwerking van de eerder voorgestelde
samenwerking niet tot stand lijkt te kunnen komen.
Scenario’s
BJZ en WSG hebben ieder een voorstel gemaakt waaruit deze standpunten blijken. Op basis daarvan
is een aantal scenario’s mogelijk. Bij de totstandkoming van deze scenario’s is rekening gehouden met
de mogelijkheden welke de jeugdwet biedt ten aanzien van de uitvoering van
jeugdbeschermingsmaatregelen en van de jeugdreclasseringsmaatregelen, zoals ondermeer geregeld
1
in artikel 2.4 lid 3 .
1. Voorstel WSG: BJZ en WSG nemen ieder hun eigen kernbeslissingen
WSG wil graag meegaan in de ontwikkelingen in de regio Rijnmond en ook deelnemen aan de
gebiedsgerichte inrichting. Tegelijkertijd wil zij zorgen dat de specialistische inbreng geborgd is die
voortkomt uit hun kennis voor de specifieke doelgroep kinderen en ouders met een beperking, ca 1 op
de 3 gezinnen in het kader van dwang & drang. WSG ziet zichzelf als “franchise-concept”: WSG wil
haar werkzaamheden in samenwerking met anderen uitvoeren, maar vasthouden aan een eigen
casusbespreking en eigen verantwoordelijkheid over kernbeslissingen, ook om verantwoordelijkheid te
kunnen afleggen aan de Inspectie Jeugdzorg. WSG stelt voor deze werkwijze halverwege 2016 (of
eerder indien wenselijk) te evalueren (zie bijlagen 2 en 3 voor het gehele voorstel). Afhankelijk van de
uitkomsten van een dergelijke evaluatie is WSG bereid tot eventueel verdergaande integratie.
In dit scenario zitten jeugdbeschermers en jeugdreclasseerders van zowel BJZ als WSG samen in
gebiedsteam en blijven specialismes gehandhaafd. De uitvoerders nemen kernbeslissingen onder
verantwoordelijkheid van de eigen moederorganisatie. Gevolg is dat de nagestreefde ontschotting op
de werkvloer niet tot stand komt (onvoldoende inhoudelijke kennisoverdracht).
Dit voorstel is niet aanvaardbaar voor BJZ, gezien het feit dat BJZ op deze manier niet voldoende kan
sturen op inhoud en kwaliteit, maar wel eindverantwoordelijk wordt gehouden (door de samenwerkende
gemeenten en mogelijk ook door Inspectie JeugdZorg). Daarnaast is het punt van ontschotting op de
werkvloer één van de belangrijkste randvoorwaarden die de samenwerkende gemeenten hebben
gesteld en komt de inhoudelijke synergie niet tot stand als gevolg van het scheiden van ondermeer de
kernbeslissingen.
2. Voorstel BJZ: BJZ neemt ook kernbeslissingen als het WSG-zaken betreft
Bureau Jeugdzorg wil, als partij die volgens het voorstel van de samenwerkende gemeenten hét
aanspreekpunt voor de uitvoering van jeugdbeschermings- en jeugdreclasseringsmaatregelen zou
worden, deze verantwoordelijkheid goed kunnen nemen. BJZ wordt in het voorstel dat zij doen
aanspreekpunt voor álle door het gebiedsteam uitgevoerde maatregelen, dus ook voor de kwaliteit van
uitvoering door de WSG-medewerkers. Dit betekent dat BJZ ook verantwoordelijk wil zijn voor
kernbeslissingen betreffende een maatregel die wordt uitgevoerd door deze WSG-medewerker waarbij
altijd een gedragswetenschapper van de WSG wordt betrokken die een zwaarwegend advies geeft (zie
bijlage 4 voor het gehele voorstel).
Dit scenario sluit aan bij de eerder uitgesproken wens van de samenwerkende gemeenten: er is sprake
van ontschotting op de werkvloer (BJZ-werkers en WSG-werkers werken nauw samen en leren hierin
van elkaar) en verantwoordelijkheden zijn helder en eenduidig belegd. Ook voor BJZ is dit scenario
uitvoerbaar en wenselijk. Voor WSG is dit geen optie gelet op de borging van inhoudelijke specialisatie
en de eigen verantwoordelijkheid t.o.v. de inspectie.
1
Artikel 2.4 lid 3 verplicht het college om rekening te houden met specifieke doelgroepen bij de uitvoering van jeugdbeschermingsmaatregelen en jeugdreclasseringsmaatregelen.
“Het college draagt er zorg voor dat bij de uitvoering van de jeugdbeschermingsmaatregelen en van de jeugdreclasseringsmaatregelen redelijkerwijs rekening wordt gehouden met:
a. behoeften en persoonskenmerken van de jeugdige en zijn ouders, en
b. de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de jeugdige en zijn ouders. Gemeenten dienen daartoe gecertificeerde instellingen te contracteren (art 2.4 lid 3).
Uit de Nadere Memorie van Antwoord blijkt het volgende antwoord van de staatssecretaris: “Het voorgestelde artikel 2.4, tweede lid, onderdeel a, bepaalt dat de gemeente een toereikend aanbod moet hebben. Dit kunnen
één of meerdere gecertificeerde instellingen zijn, of één gecertificeerde instelling die voor de uitvoering van bepaalde specialistische zaken een andere gecertificeerde instelling mandateert. Het wetsvoorstel verbiedt dit niet.
Artikel 1:254, lid 5, BW brengt geenszins met zich dat de gemeenten met alle gecertificeerde instellingen een contract zouden moeten afsluiten. Ook hier zou een mandateringsconstructie een uitkomst kunnen bieden”.
Concluderend kan worden gesteld dat de constructie in de regio Rotterdam-Rijnmond, namelijk 1 GI, volgens de wet mogelijk is.
Evaluatie
Een afspraak kan zijn gedurende 2015 en 2016 te werken volgens scenario 2. Hierbij zal aandacht uit
moeten gaan naar de uitwerking van hoe de benodigde inhoudelijke kennisoverdracht inzake (l)vbproblematiek plaats zal vinden. Halverwege 2016 kan deze werkwijze worden geëvalueerd en een
besluit worden genomen over continuering.
3. Doorgaan met huidige werkwijze met twee afzonderlijke GI's
In dit scenario verandert er (naast decentralisatie van verantwoordelijkheden naar gemeenten) niets ten
opzichte van de manier waarop de uitvoering van JB en JR op dit moment is georganiseerd: wel een
transitie, maar geen transformatie.
Dit scenario is voor zowel BJZ als WSG niet wenselijk. Ook voor de samenwerkende gemeenten is dit
een onwenselijk scenario: de opdracht voor 1 GI is o.a. gestoeld op de dringende wens tot ontschotting
en sterk gebiedsgericht werken, met name voor de grote (honkvaste) groep die BJZ en WSG bedienen.
In dit scenario wordt hieraan onvoldoende tegemoet gekomen.
4. Zo snel mogelijk afbouw WSG en overdracht taken aan de rechtsopvolger van BJZ
Dit scenario houdt in dat de WSG in deze regio in 2015 alleen nog maar de maatregelen uitvoert zoals
in het kader van zorgcontinuïteit wettelijk is verplicht. Er wordt voor 2015 alleen voor deze groepen
cliënten een subsidierelatie aangegaan tussen de samenwerkende gemeenten Rotterdam-Rijnond en
de WSG. Alle nieuwe casussen voor de honkvaste doelgroep, dus ook waar het (l)vb-problematiek
betreft, zullen uitgevoerd worden door BJZ-medewerkers.
De specifieke deskundigheid zoals de WSG die heeft voor de (l)vb-doelgroep is op dit moment niet in
dezelfde mate aanwezig bij de BJZ-medewerkers. In de nieuwe Jeugdwet is het volgende opgenomen:
“Het college draagt er zorg voor dat bij de uitvoering van de jeugdbeschermingsmaatregelen en van de
jeugdreclasseringsmaatregelen redelijkerwijs rekening wordt gehouden met:
a. behoeften en persoonskenmerken van de jeugdige en zijn ouders, en
b. de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de jeugdige en
zijn ouders. Gemeenten dienen daartoe gecertificeerde instellingen te contracteren (art 2.4 lid 3).
De vraag is of hieraan in dit scenario door de samenwerkende gemeenten (op een verantwoorde wijze)
kan worden voldaan. Een mogelijkheid zou kunnen zijn de medewerkers van WSG over te laten gaan
naar (de rechtsopvolger van) BJZ.
5. Geleidelijke afbouw WSG
Ten slotte kan een scenario worden geschetst dat een geleidelijke afbouw van de inzet van de WSG in
deze regio behelst. In 2015 en 2016 zullen WSG en BJZ samen in gebiedsteams werken, maar blijven
de afzonderlijke organisaties verantwoordelijk voor de eigen kernbeslissingen en kwaliteit van
uitvoering van de maatregelen. De samenwerkende gemeenten subsidiëren gedurende deze periode
direct de rechtsopvolger van BJZ en direct WSG. Uitgangspunt hierbij is dat de gemeenten de
afspraken uit het Regionale Tansitiearrangement ten aanzien van continuïteit en beperking van
frictiekosten ook op de uitvoering van maatregelen JB/JR van toepassing verklaren.
In deze jaren zorgt de rechtsopvolger van BJZ voor een opbouw van deskundigheid met betrekking tot
de (l)vb-doelgroep bij de eigen medewerkers, met eventuele overname van medewerkers van WSG
door (de rechtsopvolger van) BJZ. Vanaf 2017 zal voor de uitvoering van JB- en JR-maatregelen voor
de brede honkvaste doelgroep alleen een subsidierelatie worden aangegaan met de rechtsopvolger
van BJZ. De verwachting is dat dan op een verantwoorde wijze aan het genoemde art 2.4 lid 3 van de
Jeugdwet kan worden voldaan.
Vervolgproces
Op verzoek van dhr. Meuwissen en dhr. Heydelberg kunnen de standpunten van resp. BJZ en WSG
worden toegelicht aan de wethouders in de bestuurlijke werkgroep d.d. 10 juni a.s.
De scenario’s inclusief een advies zullen vervolgens ter besluitvorming worden voorgelegd aan het
PHO van 26 juni a.s. De stukken voor het PHO dienen op 12 juni gereed te zijn en zullen tevens aan de
bestuurders van BJZ en WSG worden toegestuurd.
Bijlage 1. Gezamenlijke uitgangspunten Bureau jeugdzorg Rotterdam en de William Schrikker
Groep d.d. 12 november 2013
12/11/2013
Inleiding
De verantwoordelijkheid voor een positief opvoed- en opgroeiklimaat, preventie, vroeg-signalering en
gespecialiseerde zorg wordt per 1 januari 2015 bij 42 zorgregio’s gelegd, één van de regio’s is Rotterdam
Rijnmond. Voor dwang en drang gaan zorgregio’s werken met één of meer gecertificeerde instellingen, in
de regio Rotterdam Rijnmond is door de politiek verantwoordelijke wethouders de sterke voorkeur
uitgesproken voor één gecertificeerde instelling.
In periode tot 2015 zijn er verschillende instellingen die jeugdbeschermingsmaatregelen (Onder
Toezichtstelling en Voogdij) uitvoeren in de regio Rotterdam Rijnmond, te weten BJZ Rotterdam, de
WSG, en drie kleine instellingen (SGJ, Nidos en het Leger des Heils). Om te zorgen voor zorgcontinuïteit
en behoud van het specialisme na 2015 willen BJZ Rotterdam en de WSG gezamenlijk optrekken naar de
regio en ons aanbod gezamenlijk aanbieden.
Wij sluiten nauw aan bij het beleid van de regio, participeren daar waar nodig is en onze werkwijze is op
elkaar afgestemd en eenduidig.
In deze notitie wordt kort uiteengezet wat onze visie is, onze gezamenlijk uitgangspunten van de
werkwijze, uitsplitsing van de doelgroep en de daarbij behorende organisatie structuur.
Belangrijk uitgangspunt daarbij is dat de regio Rotterdam Rijnmond bij ons terecht kan voor de uitvoering
van alle drang en dwang maatregelen voor die kinderen en gezinnen waar dat bij nodig is. Tevens willen
wij daar waar nodig adviseren over de doelgroep waarbij de veiligheid van kinderen in het geding, is ter
voorkoming van erger.
Visie
BJZ Stadsregio Rotterdam Rijnmond en de WSG willen alle gezinnen met kinderen (inclusief kinderen
en/of ouders met een beperking (verstandelijk en lichamelijk)) beschermen en ze ondersteunen om zo
veel mogelijk vanuit eigen kracht volwaardig deel te nemen aan het maatschappelijk en sociaal leven.
Uitgangspunten uitvoering van drang en dwang
BJZ SRR en de WSG hechten er aan dat de werkwijze van de verschillende uitvoerders gebaseerd is
op dezelfde uitgangspunten. Wij hanteren de volgende uitgangspunten:
• De kerntaak van de gecertificeerde organisatie is het organiseren van bescherming voor
kinderen van wie de veiligheid en ontwikkeling wordt bedreigd. Het gaat hierbij zowel om
dwang (de maatregelen van kinderbescherming en de jeugdreclasseringmaatregelen), als om
drang. Onder drang wordt verstaan de ongevraagde bemoeienis met een gezin nog voor er
sprake is van een justitiële maatregel. Het uitoefenen van drang is er op gericht te voorkomen
dat de inzet van een dwangmaatregel nodig is.
• De uitvoering van drang- en dwanghulpverlening moet aansluiten bij de ontwikkeling van de
wijknetwerken (c.q. de lokaal gekozen werkvorm) zoals die in Rotterdam en regiogemeenten
plaatsvindt. Dit betekent dat de uitvoering van deze drang- en dwanghulpverlening in de wijken
plaatsvindt, gebruik makend van de voorzieningen in de wijk en zoveel mogelijk in samenwerking
met netwerkpartners van het wijknetwerk en het wijkteam.
• Er wordt door de drang- en dwangorganisatie gewerkt met gebiedsgebonden teams die een
directe verbinding hebben met de wijken en wijkteams in het betreffende gebied. Er is binnen de
drang- en dwangorganisatie sprake van multidisciplinaire teams waarin drang- en dwang
alsmede jeugdreclassering wordt uitgevoerd. Er wordt gestreefd naar één primair proces
zonder schotten. In dit primaire proces zijn ‘één gezin, één plan, een regisseur’ belangrijke
uitgangspunten.
•
•
•
De werkwijze is gebaseerd op een combinatie van de uitgangspunten van de Delta-methode,
methode voogdij, methoden jeugdreclassering en schoolverzuim, en Eigen Kracht of sociale
netwerk strategieën.
Belangrijke samenwerkingspartners zijn de Raad voor de Kinderbescherming,
burgerorganisaties en zorgaanbieders in de Jeugd- en AWBZ zorg en de Jeugd GGZ.
We organiseren een permanente ontwikkeling van de werkwijze door middel van de reflectieve
praktijk, we hebben gecertificeerde professionals die continu worden bijgeschoold.
Verschillende doelgroepen voor drang en dwang
Sinds de invoering van de vorige Wet op de Jeugdzorg, waarin de uitvoering van maatregelhulp werd
ondergebracht bij de Provinciale Bureaus Jeugdzorg, werkt de William Schrikker Groep onder hun
mandaat voor deze specifieke doelgroep cliënten. De opsomming van doelgroepen van de WSG :is in
bijlage 1 opgenomen. Op die manier heeft de landelijke overheid gezorgd voor borging en behoud van
specialistische expertise waar het de lvb-doelgroep betreft. In de regio Rotterdam Rijnmond heeft de
WSG de afgelopen jaren onder mandaat van BJZ gewerkt. Een groot deel van de drang- en
dwangmaatregelen wordt momenteel uitgevoerd door BJZ (80%) en een kleiner, maar substantieel deel
(20%) door de WSG.
Organisatiestructuur drang en dwang vanaf 2015
BJZ en de WSG dragen er zorg voor dat elk kind in de regio dat begeleiding nodig heeft van een
gecertificeerde instelling die dwang/drang trajecten kan uitvoeren, vanaf 2015 zonder lasnaad wordt
opgepakt. Dit betekent dat BJZ en de WSG gezamenlijk gaan zorgen voor een goede organisatie van
de uitvoering en sluiten hiertoe een samenwerkingsconvenant. Hierbij willen we recht doen aan het
principe van de uitvoering in een gebiedsgebonden team enerzijds en de borging van de kwaliteit van
een doelgroepgerichte benadering anderzijds.
- De gebiedsgebonden teams moeten in staat zijn alle drang- en dwangzaken in een gebied
alsmede de uitvoering van jeugdreclasseringszaken conform de visie uit te voeren, dus in
aansluiting op de wijknetwerken en de wijkteams.
- Er wordt gewerkt met één voordeur voor bovengenoemde zaken per gebied. In het
gebiedsteam wordt onder verantwoordelijkheid van de gebiedsmanager bepaald welke
medewerker de casus gaat uitvoeren. Daarbij wordt de specialistische kennis van de
individuele medewerkers (waaronder kennis van de LVB problematiek) optimaal benut.
- In elk gebiedsteam zit minimaal één vaste uitvoerend medewerker met specialistische kennis
van de LVB problematiek. Deze medewerker maakt actief deel uit van het gebiedsteam.
- De medewerker gebiedsteam met specialistisch kennis van LVB is in dienst van de WSG. De
WSG is verantwoordelijk voor de hiërarchische aansturing van de medewerker.
- De gebiedsmanager van de gecertificeerde instelling stuurt alle uitvoerend medewerkers uit het
gebiedsteam aan, inclusief de WSG medewerkers. De gebiedsmanager heeft een beslissende
stem bij de beoordeling van het inhoudelijk functioneren van de WSG medewerker.
- Alle casussen worden in het gebiedsteam uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van de
gebiedsmanager.
- Het inhoudelijk beleid en de kernbeslissingen van alle casussen in een gebied wordt in het
gebiedsteam besproken en bepaald.
- Alle kernbeslissingen worden multidisciplinair, dus samen met een gedragdeskundige,
genomen. Kernbeslissingen van casussen die belegd zijn bij de WSG medewerker in het
gebiedsteam worden altijd samen met een gedragwetenschapper met kennis van de specifieke
LVB problematiek genomen onder eindverantwoordelijkheid van de gebiedsmanager.
- Dit betekent dat in het geval van een incident of calamiteit de IJZ zich dient te richten op het
gebiedsteam waar het incident of calamiteit heeft plaatsgevonden.
De bestuurder van de gecertificeerde instelling is de uiteindelijk verantwoordelijke voor de
uitvoering van de maatregelen in het gebiedsgebonden team.
- Op verzoek van het gebiedsteam levert de WSG kennis en adviezen over LVB problematiek.
-
De gecertificeerde instelling faciliteert de WSG medewerker voor de uitvoering van het werk in
de gebiedsteams, met uitzondering van de specifieke (bij)scholing voor LVB problematiek.
De WSG is verantwoordelijk voor de (bij)scholing van de WSG medewerker ten aanzien van
de kennis en kunde van de LVB problematiek.
De gemeenten contracteren en financieren de gecertificeerde instelling voor uitvoering van drang en
dwang zaken inclusief LVB casussen. Deze gecontracteerde gecertificeerde instelling verrekent de
personele kosten van de medewerker LVB met de WSG.
Bijlage 2. Voorstel WSG d.d. 14 mei 2014
Memo: Grenzen voor een verantwoorde overgang - bijdrage
WSG in Rotterdam 2014 - 2015
Datum: 14 mei 2014
Van:
Erik Heijdelberg
Kinderen en ouders met een beperking en met opvoed- en
opgroeiproblematiek krijgen de dwang- en/of drangondersteuning die zij nodig hebben. Ook in
Rotterdam hebben kinderen en ouders recht op specialistische zorg van de werkers van de William
Schrikker Groep nu en in de toekomst!
Uitgangspunt
Wij sluiten volledig aan bij de wijkgerichte aanpak van de gemeente Rotterdam en de wensen vanuit
het jeugdbeschermingsplein en Veiligheidshuis om de transitie van de jeugdzorg succesvol te laten
verlopen. Hiervoor zetten we maximaal in op samenwerking en wederzijds kennisuitwisseling.
Functionele aansturing vanuit de nieuwe gecertificeerde instelling is geen probleem. Om de kwaliteit
van ons werk te kunnen borgen en ook na 1 januari 2015 een veilige situatie voor kinderen en ouders
met een beperking te kunnen bieden, stellen we een aantal grenzen ten dienste van een
verantwoordde overgang. Zie ons uitgebreide voorstel in de Bijlage..
1. De gemeente erkent dat de WSG een doelgroep bedient waarvoor specialistische kennis en
kunde nodig is, zoals zij dat ook doet met de doelgroep van het Leger des Heils. We bedienen
alleen onze doelgroep zoals aangegeven in eerdere memo’s. Afgelopen jaren bleek dat circa
een op de drie gezinnen die vanuit het gedwongen kader geholpen wordt, tot onze doelgroep
behoort.
2. De William Schrikker Groep is als gecertificeerde instelling zelf verantwoordelijk voor de
kwaliteit van onze mensen, de casuistiekbesprekingen en de inhoudelijke besluiten die wij
nemen
3. Dat betekent eigen kernbeslissingen door onze werkers en eigen managers die kennis en
kunde van de doelgroep hebben.
4. Aan de inzet en betrokkenheid van de WSG in het Veiligheidshuis en uitwerking van het
Adolescentenstrafrecht wordt niet getornd
5. De WSG blijft onverminderd inzetten op het bedienen van de doelgroep die besproken wordt op
het Jeugdbeschermingsplein om bij te dragen aan de doelstelling van minder onder
toezichtstelling en dwang en meer drang. Onze inzet zal door uitbreiding van het plein in heel
Rotterdam en de Regio vergroot worden.
6. Gemeente en BJZ zorgen dat de WSG in 2015 'proportioneel krimpt', maximaal de in het RTA
afgesproken bezuiniging van 4 procent in 2015. Dit betekent dat in 2015 de middelen van de
WSG beschikbaar zijn voor uitvoering van het overgangsjaar 2015.
7. Onze inzet is het minimaliseren van de frictiekosten. Daarvoor is een zachte overgang naar
nieuwe modaliteiten nodig en een faire verdeling van baten en lasten van de transitie tussen
BJZ en de WSG in 2015.
Bijlage 3. Voorstel WSG d.d. 6 mei 2014
MEMO
SAMENWERKING WSG ROTTERDAM – RIJNMOND
6 mei 2014
1. Ons doel en inzet
Kinderen en ouders met een beperking en met opvoed- en opgroeiproblematiek krijgen de dwang- en/of
drangondersteuning die zij nodig hebben. De WSG heeft met het bieden hiervan meer dan 70 jaar
ervaring en is met haar medewerkers geworteld in kennis en diensten voor mensen met een
beperking. Door voortdurende scholing en methodiekontwikkeling is die kennis beschikbaar als een
vanzelfsprekend en laagdrempelig specialisme. Van oudsher aan de keukentafel van de cliënt.
In 2014 en 2015 blijven we dit doen, verantwoordelijk zijn en blijven voor de kwaliteit van ons werk
vanuit onze expertise en eigen inhoudelijke kernbeslissingen, waarbij we ruimhartig meewerken in de
gebiedsteams en bereid zijn expertise te delen op terreinen waarin onze zorg die van de andere
gecertificeerde instellingen overlapt of ondersteunt.
We zullen nog scherper worden op de grenzen van onze doelgroep en evalueren eind 2015 of de
werkwijze goed verloopt en onze hulp aan onze doelgroep (kennis en expertise, doorlooptijden)
voldoende geborgd blijft in het Nieuw Rotterdamse Jeugdstelsel.
Een nulmeting voor 1 september 2014 geeft een beschrijving van onze doelgroep en kennis in het
Rotterdamse, de resultaten van Doorontwikkeling Delta en onze huidige inzet en samenwerking van
jeugdreclassering en jeugdbescherming binnen het Jeugdbeschermingsplein en het Veiligheidshuis .
Tevens wordt de brede keten ten behoeve van onze doelgroep in beeld gebracht, die immers het veld
van de gehandicaptenzorg beslaat en veel minder die van de jeugdzorg.
2. Waar staan we?
Voor Rotterdam dragen wij zorg voor 514 kinderen met een jeugdbeschermingsmaatregel, 171
kinderen/ jongeren met een jeugdreclasseringsmaatregel en 64 kinderen die begeleiding krijgen in een
specialistisch pleeggezin. In het Jeugdbeschermingsplein en Veiligheidshuis laten we zien dat we
strategisch en operationeel goed kunnen samenwerken met behoud van eigen expertise. En dat met
Doorontwikkeling van de Delta maatschappelijke winst is geboekt.
De WSG heeft in het afgelopen jaar meegedraaid in het Jeugdbeschermingsplein als
onderdeel van de aanpak van drang. Zodra een melding van de Raad voor de
Kinderbescherming binnenkomt, wordt gekeken of de hulp aan het gezin direct kan starten.
Voor 63 kinderen uit 35 gezinnen heeft de WSG in 2013 casusregie gevoerd. Deze aanpak
van drang heeft geleid tot 24 minder onder toezicht stellingen. Gezien de doelgroep die
aangemeld wordt, constateren we dat er vaak een beroep wordt gedaan op de
deskundigheid van onze gezinsvoogden.
Jeugdreclassering van de WSG is actief in het Veiligheidshuis Rotterdam, waar we op alle
dagen van de week aanwezig zijn en participeren in diverse overleggen (oa.
Overlastgevende jongeren, ZSM tafel). We oriënteren ons sterk op het
adolescentenstrafrecht (tussen 16 en 23 jaar) en in samenwerking met de drie
Reclasseringsorganisaties en BJZ willen we daarvoor een sluitend aanbod realiseren om
ook na 1 januari 2015 jeugdreclassering maatregelen voor de doelgroep jeugdigen en
jongvolwassenen met een beperking te kunnen uitvoeren.
Dankzij het Vliegwiel 1 project Door Ontwikkeling Delta (DOD) is de effectiviteit van de
uitvoering van de OTS bij kinderen en ouders met een beperking vergroot. De duur van de
OTS is met 1 jaar verminderd en het aantal uithuisplaatsingen is afgenomen. Kern van het
project is het verrijken van de huidige Deltamethode voor gezinsvoogden met effectieve
elementen van Signs of Safety.
Op 28 januari 2014 sturen de WSG en BJZ aan het portefeuillehouderoverleg een
gezamenlijke memo over de samenwerking BJZ en WSG. Hierin wordt behoud van
expertise nadrukkelijk genoemd. De intercollegiale en multidisciplinaire bespreking van
casuïstiek vindt in eerste instantie plaats in de basisteams. Een basisteam bestaat in de
huidige situatie uit ongeveer 46 medewerkers (34 fte). Gelet op de formatie WSG, houdt dit in
dat in elk gebiedsgebonden team ten minste één apart ‘WSG basisteam’ gevormd zou
kunnen worden.
3. Onze uitgangspunten
1. Ruimhartig samenwerken in gebiedsteams
Wij verdelen onze mensen in de 20 gebiedsteams dat betekent ongeveer 2 tot 4 uitvoerend werkers (JB
en JR). Daarop dient opgemerkt worden dat er nog geen concrete afspraken zijn gemaakt over de
uitvoering van het adolescentenstrafrecht samen met BJZ en de drie RO's.
Onze uitvoerend werkers bedienen alleen onze doelgroep zoals verwoord in een eerdere notitie aan de
gemeente en sluiten volledig aan bij de wensen van de gemeenten zoals de jeugdbeschermingstafel en
inzet Veiligheidshuis.
2. Eigen casuïstiekbesprekingen en kernbeslissingen
Wij houden onze eigen casuïstiekbesprekingen (CB) onder voorzitterschap van onze managers en zijn
bereid een vorm van gezamenlijk leren hierbij aan te laten sluiten, denk aan uitwisseling over en weer
met een gedragswetenschapper van Bjz.
Wij hechten erg aan dit overleg. In de CB worden alle zaken interdisciplinair besproken en elke
kernbeslissing voorbereid in een team. Door het interdisciplinaire karakter voorkom je tunnelvisie. Het
afgelopen jaar hebben wij veel geïnvesteerd in ons risicomanagement en het CB. Wij willen dat in 2014
en 2015 borgen. De CB bespreking kan gebiedsoverstijgend zijn. Een CB bestaat uit 5 uitvoerend
werkers en voorgezeten door onze eigen managers. Wij weten en ervaren dagelijks dat de kracht van
het specialisme wordt versterkt door dit voortdurend voeden in deze CB’s.
4. Kennisoverdracht
Gedragswetenschappers WSG sluiten aan bij de pool van BJZ en zullen gevraagd en ongevraagd
adviseren op inhoudelijke items die over de doelgroep kinderen en ouders met een beperking gaan. Dit
wil de gemeente ook graag.
Brief 6 december 2013 Hugo de Jonge aan de gemeenteraad: “ De WSG blijft een landelijke
gecertificeerde instelling met haar eigen landelijke expertisecentrum. Op verzoek van het
gebiedsteam levert de WSG advies over LVB-problematiek op casusniveau. Tevens biedt de
WSG op verzoek scholing/deskundigheidsbevordering aan de Gl”
5. Evaluatie en toekomst
Wij willen deze intensieve vorm van samenwerking voor 2014 en 2015 uitvoeren en in het najaar 2015
evalueren. Daarvoor willen we met gemeente en andere gecertificeerde instellingen samen een
evaluatieopdracht geven aan een klein team van externe academische en praktijk onderzoekers. Op
basis van de uitkomsten daarvan kunnen we bezien of de expertise ten dienste van onze doelgroep
voldoende behouden blijft en hoe verdere samenwerking vorm te geven. Ons doel is steeds met de
juiste kennis bijdragen aan de kansen en mogelijkheden van ouders en kinderen met een beperking.
Wij zullen op basis van de evaluatie afspraken maken over brede aanwezigheid en toegang tot kennis
over de doelgroep voor alle werkers in de jeugdbescherming. Wij voorzien voor onze mensen een
dubbele taak: als consulent en drager van specialistische kennis ten dienste van de gehele
jeugdbescherming in Rotterdam; als begeleider en ondersteuner van die ouders en kinderen met een
beperking die gebaat zijn bij begeleiding door gespecialiseerde jeugdbeschermers. Die taken willen wij
volledig uitvoeren binnen de in Rotterdam in te stellen integrale gebiedsteams voor jeugdbescherming
drang en dwang.
Bijlage 4. Voorstel BJZ: samenwerking WSG/ GI Rijnmond in de gebiedsteams d.d. 15 mei 2014
15 mei 2014, BJZ Stadsregio Rotterdam Rijnmond
Uitgangspunten
De gemeenten regio Rijnmond contracteren en financieren één gecertificeerde instelling (GI
Rijnmond) voor uitvoering van drang en dwang zaken inclusief LVB casussen.
Er is geen sprake van overname van de WSG (medewerkers) door de GI Rijnmond maar van
intensieve samenwerking tussen GI Rijnmond en de WSG.
Het nemen van kernbeslissingen gebeurt door professionals met kennis van de specifieke
doelgroep. Behoud van expertise ten aanzien van de huidige WSG doelgroep is hiervoor noodzakelijk.
1. De organisatie
De gebiedsteams zijn het hart van de nieuwe organisatie. Een gebiedsteam bestaat uit
gemiddeld 15 fte uitvoerend professionals. Voor deze zelfstandige HBO professional is het basisteam
een belangrijke werkvorm. Een basisteam heeft de verantwoordelijkheid voor de casuïstiek in een
bepaalde wijk/postcodegebied in het gebied. In elk basisteam is brede kennis en ervaring aanwezig.
Het is niet nodig dat elke professional specialist is op elk terrein. Samen heeft het basisteam de
noodzakelijke kennis. De professional weet welke besluiten hij zelfstandig kan nemen, wat hij moet
bespreken met het basisteam en wanneer overleg met de gedragwetenschapper nodig is. Een
basisteam bestaat uit 5 á 6 medewerkers.
Enkele ervaren en deskundige professionals krijgen vrijstelling van uren om voor de collega’s in
het gebiedsteam seniortaken uit te voeren, waaronder het voorzitten van het basisteam. Het betreffen
géén coördinerende of organiserende taken, er komt geen tussenlaag tussen de gebiedsmanager en
professional.
De gedragswetenschapper biedt vraaggericht ondersteuning aan de professional, waaronder
ook de verplichte consultering en advisering zoals geformuleerd in het normenkader en in de nieuwe
jeugdwet. De professional heeft de verantwoordelijkheid hiervoor het initiatief te nemen. Het advies van
de gedragdeskundige is niet vrijblijvend, maar leidend voor de koers die de professional gaat volgen.
De gedragswetenschapper is echter niet verantwoordelijk voor de uitvoering van het advies. Die
verantwoordelijkheid ligt bij de professional.
2. Borging kwaliteit en expertise
Alle drang/ dwang zaken waarbij de casusregie belegd is bij de gecertificeerde instelling
worden uitgevoerd door de gebiedsgebonden teams. De gebiedsgebonden teams voeren de
casusregie uit in aansluiting op de wijknetwerken en de wijkteams.
Het inhoudelijk beleid en de kernbeslissingen van alle casussen in een gebied wordt in het
gebiedsteam besproken en bepaald. In elk gebiedsteam zit minimaal twee vaste uitvoerend
medewerkers van de WSG (afhankelijk van de huidige productie WSG in de gebieden). Deze
medewerkers met specialistische kennis van (oa) de LVB problematiek maken actief deel uit van een
basisteam samen met collega’s van de GI Rijnmond. De WSG medewerkers zitten altijd met twee
medewerkers in een basisteam. De WSG medewerker neemt deel aan een (bovenregionale)
intervisiegroep van de WSG .
In het gebiedsteam wordt onder verantwoordelijkheid van de gebiedsmanager bepaald welke
medewerker de casus gaat uitvoeren. Uitgangspunt is dat casussen die onder de huidige WSG
doelgroep vallen worden belegd bij de WSG medewerker(s).
Alle kernbeslissingen worden multidisciplinair, dus samen met een gedragdeskundige, in de
basisteams genomen. Kernbeslissingen van casussen die belegd zijn bij de WSG medewerker worden
altijd samen met een gedragwetenschapper van de WSG genomen. Deze gedragswetenschapper sluit
daarvoor aan bij het basisteamoverleg van het gebiedsteam.
3. Verantwoordelijkheden
WSG
De medewerker gebiedsteam met specialistisch kennis van LVB is in dienst van de WSG. De
WSG is verantwoordelijk voor de hiërarchische aansturing van de medewerker. De WSG is
verantwoordelijk voor de (bij)scholing van de WSG medewerker ten aanzien van de specifieke kennis
en kunde en het bieden van intervisie. De WSG heeft altijd een niet- vrijblijvende en zwaarwegende
adviesrol wanneer het kernbeslissingen van de WSG doelgroepen betreffen.
GI Rijnmond
De gebiedsmanager van de gecertificeerde instelling stuurt alle uitvoerend medewerkers uit het
gebiedsteam aan, inclusief de WSG medewerkers. De gebiedsmanager en de WSG manager
beoordelen in gezamenlijkheid het inhoudelijk functioneren van de WSG medewerker.
Alle casussen worden in het gebiedsteam uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van de
gebiedsmanager. De bestuurder van de gecertificeerde instelling is de uiteindelijk verantwoordelijke
voor de uitvoering van de maatregelen in het gebiedsgebonden team. Dit betekent dat in het geval van
een incident of calamiteit de IJZ zich dient te richten op het gebiedsteam waar het incident of calamiteit
heeft plaatsgevonden.
Elke drie maanden wordt de samenwerking tussen de organisaties op management niveau
geëvalueerd. In gezamenlijkheid worden korte escalatie lijnen ontwikkeld.
Gemeenschappelijke Regeling
Overleg:
AB Jeugdhulp Rijnmond / Portefeuillehoudersoverleg jeugdzorg
Datum vergadering: 26 juni 2014
Agendapunt nr.:
19
Onderwerp:
Meicirculaire
Gevraagde beslissing:
Kennisnemen
Financiële/personele consequenties:
n.v.t.
Toelichting:
Zoals bekend is de meicirculaire voor het gemeentefonds verschenen m.b.t. de verdeling van de middelen voor
jeugdhulp. In dit memo wordt kort op een rij gezet wat de belangrijkste bijstellingen zijn en ingegaan op de
uitvoeringskosten. Daarna wordt ingegaan op de verschuivingen voor Rotterdam en de regio.
De belangrijkste bijstellingen macro
Als bijlage is bijgevoegd het document van SCP en Cebeon waarin de bijstelling wordt toegelicht. Op bladzijde
2 worden de belangrijkste verhogingen voor het macrobudget genoemd:
•
De JGGZ: 138,4 miljoen
•
De AWBZ: 169,3 miljoen
•
Begrotingsgefinancierd: 26,7 miljoen
Dit leidt tot een verhoging van het macrobudget van in totaal 334,4 miljoen of wel 9,5% tot een budget van
3868,4 miljoen.
Bij dit macrobudget zijn de volgende mutaties van belang.
•
In dit bedrag is een uitname van 45,7 miljoen verwerkt bij de Jeugdzorgplus. Een mutatie van 25 miljoen
(frictiekosten) en 12 miljoen (verevening kapitaallasten), dus in totaal 37 miljoen was verwacht. VNG
zoekt dit nog nader uit
•
In dit budget is 20 van de 60 miljoen (eenmalig) uit het begrotingsakkoord verwerkt en is er kennelijk nog
40 miljoen beschikbaar. VWS denkt daarbij overigens vooral aan het verstrekken van budgetgaranties
aan landelijk werkende instellingen.
Meicirculaire / Jan Smid / 5 juni 2014
blad 1
Gemeenschappelijke Regeling
De uitvoeringskosten
Het document is niet transparant welk niveau van uitvoeringskosten nu verwerkt is in de meicirculaire, maar uit
de stukken van het bestuurlijk overleg van 15 mei jl. is te lezen dat de volgende bedragen zijn opgenomen in
het macrobudget:
Uitvoeringskosten
CIZ
Zorgkantoren
Zorgverzekeraars
Provincies/stadsregio’s
(buiten doeluitkering)
Bestuursafspraken
Totaal
2015
2,4
8,0
20,4
0
2016
2,4
8,0
26,4
2,7
2017 en verder
2,4
8,0
33,4
2,7
16,0
46,8
26,0
65,5
26,0
72,5
De enige post waarover nog discussie loopt is die van de zorgkantoren. De VNG meent dat deze zou moeten
oplopen tot 20 miljoen terwijl VWS van mening is dat het 8 miljoen structureel is. Bij de invoeringskosten was
sprake van een aparte verdeelsleutel, de uitvoeringskosten worden volgens de algemene verdeelsleutel mee
verdeeld met het macrobudget.
Het beeld is als volgt:
Gemeenten
Budget 2015
Rotterdam
153.032.042
9,6
4.181.309
3,5
Albrandswaard
Barendrecht
Mei -circl % verschil Dec
10.244.878
0,0
Bernisse
1.575.377
17,2
Brielle
-.285.307
-3,2
Capelle aan den IJssel
17.633.503
-4,0
Goeree-Overflakkee
9.434.038
29,7
Hellevoetsluis
9.787.747
8,8
Krimpen aan den IJssel
7.444.111
4,9
Lansingerland
8.645.690
14,2
Maassluis
6.838.312
13,5
Ridderkerk
6.608.044
-1,4
Schiedam
16.868.905
13,2
Spijkenisse
20.721.530
16,4
Vlaardingen
16.401.503
17,3
Westvoorne
3.078.958
-5,0
294.781.254
9,3
Totaal Regio
Meicirculaire / Jan Smid / 5 juni 2014
blad 2
Gemeenschappelijke Regeling
Vervolgafspraken vanuit BO van 15 mei
In het bestuurlijk overleg van 15 mei is afgesproken dat over een aantal mutaties nog een toets zal plaatsvinden
door de Algemene Rekenkamer omdat deze mutaties last minute zijn gebeurd en nog niet zijn gecontroleerd.
Het gaat om de volgende lijst mutaties:
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
MTFC, KB-wetgeving en huisverboden (+3 mln)
CORV-bijdrage, GCOS/LIJ, toezicht IVenJ (-1.2 mln)
Asielzoekerskinderen (waar nog geen bedrag voor is vastgesteld)
Invoering NHC kapitaallasten voor gesloten jeugdzorg (-12 mln)
Waardering overloop DBC’s (-5 mln)
Overgangsregeling kapitaallasten J-GGZ (-0.3 mln)
Overgangsregeling kapitaallasten J-AWBZ (-48 mln)
MCG-kinderen (-13 mln)
Intensieve kindzorg (-34 mln)
Onjuiste toedeling prestatiecode aan Wlz (+27 mln)
Respijtzorg (+8 mln)
Procesvoorstel
Met betrekking tot de vervolgstappen kunnen twee aanvullende sporen worden onderscheiden. Het ene spoor is
er op gericht om meer duidelijkheid te krijgen op een aantal punten. Bij het tweede spoor wordt verder
uitgewerkt wat de huidige stand van zaken betekent voor inkoop in 2015.
Het eerste spoor houdt in dat navraag is gedaan bij in eerste instantie de VNG die deze vragen vervolgens
heeft doorgespeeld aan VWS:
a.
Is de uitname JZ+ niet te hoog?
b.
Kan VWS transparant maken hoe de uitvoeringskosten zijn verwerkt in het macrobudget?
Het tweede spoor houdt in dat een definitieve begroting zal worden opgesteld voor de besteding van de
153 miljoen. Op basis van het begrotingsbeeld wordt gekeken of de afspraken uit het RTA kunnen worden
nagekomen en of ook alle bijkomende kosten zijn gedekt. Ten opzichte van de decembercirculaire ontvangen
gemeenten landelijk 9,5% meer budget. Dat is een forse aanpassing van het percentage maar hierin zitten wel
extra taken in verdisconteerd die vanuit AWBZ overgeheveld worden en die in december 2013 nog niet
meegenomen waren. Het Rijk heeft een budgetgarantie afgegeven voor alle gemeenten in NL van 95%. Door
de nieuwste berekeningen zakten zo'n 70 gemeenten door het ijs; zij zijn gecompenseerd tot 95% door bij alle
gemeenten een 0,5% budget af te romen.
Regio:
Als regio ontvangen we 9,3% meer budget. Er is een aantal gemeenten die fors bij kunnen plussen
(bijvoorbeeld Goeree-Overflakkee, Spijkenisse) en een aantal gemeenten die "nadeel"gemeente zijn ten
opzichte van de decembercirculaire. Dit zijn de gemeenten Brielle, Capelle aan den IJssel, Ridderkerk en
Westvoorne.
Historisch verdeelmodel:
j-GGZ
Per gemeente zijn eerst de werkelijke historische kosten per zorgvorm bepaald. Toen zijn de historische kosten
per zorgvorm afgestemd op het macrobudget dat hiervoor in 2015 per zorgvorm is vastgesteld. Voor de j-GGZ
is het niet mogelijk gebleken om gebruik te maken van de cijfers van 2012. Daarom zijn de cijfers van 2011
gebruikt bij de totstandkoming van de budgetten voor dit domein. In 2011 was er sprake van een
overfinanciering van 11%. Dat is een overfinanciering op macroniveau; hoe dit uitwerkt op instellingsniveau
zullen we moeten onderzoeken. De budgetten voor gemeenten zijn op basis van gedeclareerde zorg van
instellingen en vrijgevestigde zorgaanbieders vastgesteld. Daarbij is de opbrengstverrekening op cliëntniveau
niet meegenomen.
Meicirculaire / Jan Smid / 5 juni 2014
blad 3
Gemeenschappelijke Regeling
AWBZ
In de AWBZ is gebruik gemaakt van indicaties in combinatie van zorgkosten. Door de indicaties als basis te
nemen en deze te combineren met de zorgkosten is het mogelijk om beter in de buurt van het
woonplaatsbeginsel te komen. Er is gebruik gemaakt van de gegevens van 2012.
J&O
Wat betreft J&O heeft CBS op basis van het algoritme van het geoperationaliseerde woonplaatsbeginsel
onderzocht wat de effecten zijn van het woonplaatsbeginsel. Gebleken is dat 25% van de kinderen een ander
adres (= woonplaatsbeginsel) heeft en 75% op het "gewone" adres van de ouders staat. Dat betekent dat het
belangrijk is dat we onze J&O aanbieders hierover informeren en afspraken maken over de toepassing van het
woonplaatsbeginsel.
Meicirculaire / Jan Smid / 5 juni 2014
blad 4
Gemeenschappelijke Regeling
Overleg:
AB Jeugdhulp Rijnmond / Portefeuillehoudersoverleg Jeugdzorg
Datum vergadering: 26 juni 2014
Agendapunt nr.:
20
Onderwerp:
Proeftuin Professionalisering
Gevraagde beslissing:
Kennisnemen van professionaliseringsplan en instemmen met bestemming proeftuinmiddelen
Financiële/personele consequenties:
Instemmen met herbestemming van door de Stadsregio Rotterdam ter beschikking gesteld proeftuinbudget ter
hoogte van € 400.000,=.
Samenvatting:
In de evaluatie van de proeftuinen is geconstateerd dat er behoefte is regionale professionalisering. Duidelijk
werd dat er behoefte is aan ontwikkeling van gedeeld taalgebruik en dat er behoefte is aan scholing in zake een
veranderende attitude van professionals.
Door regionale zorgaanbieders is een plan opgesteld om als zorgaanbieders gezamenlijk professionalisering
vorm te geven. Aan de bestuurders wordt voorgesteld om een eenmalige startsubsidie ter beschikking te stellen
om dit plan uit te werken.
Het voorstel voorziet in maatwerk op lokaal niveau en zal ook nieuwe aanbieders opnemen in de organisatie.
De verantwoordelijkheid voor opleiding en scholing zal na de startfase tot de financiele verantwoordelijkheid van
zorginstellingen blijven worden gerekend.
Toelichting:
Aanleiding
Een aantal jeugdhulporganisaties heeft onder voorzitterschap van het CJG Rijnmond een opleidingsplan voor
de jeugd- en gezinscoaches in de wijkteams Jeugd en Gezin opgesteld. Dit plan heeft de instemming gekregen
van de jeugdhulpaanbieders en wordt nu uitgewerkt.
Leerhuis
Onderdeel van het plan is het voorstel voor de inrichting van een Leerhuis. Dit is een samenwerkingsverband
van organisaties die in het jeugddomein werkzaam zijn en die zelf een (bij)scholingsaanbod voor professionals
bieden. Door dit samenwerkingsverband kan men gezamenlijk inspelen op scholingsvragen van professionals
en kwaliteitseisen van opdrachtgevers. Vanuit de gemeente Rotterdam is positief gereageerd op dit voorstel
voor een leerhuis waarbij de opmerking is gemaakt dat het goed zou zijn als de expertise zo breed mogelijk in
het leerhuis is vertegenwoordigd (b.v. ook met betrekking tot verstandelijk beperkte jongeren en veiligheid) en
het leerhuis ook een regionale functie heeft.
Professionalisering / Michiel Eldering / 6 juni 2014
blad 1
Gemeenschappelijke Regeling
Proeftuin 2014
Het leerhuis zou regionaal vorm kunnen worden gegeven omdat de meeste organisaties ook regionaal werken.
Alle organisaties in het jeugddomein uit de regio met een scholingsaanbod kunnen aan het leerhuis deelnemen.
Het voorstel is om het leerhuis met een regionale functie nog voor dit jaar aan te merken als proeftuin. De nog
beschikbare middelen kunnen dan worden ingezet voor een basismodule als introductieprogramma voor
professionals in de wijkteams (korte termijn) en nader onderzoek nog dit jaar naar het invoeren van het leerhuis
dit jaar en daarna (langere termijn).
Het CJG Rijnmond is gevraagd om met jeugdhulpaanbieders een voorstel te maken voor een nadere uitwerking
van het leerhuis en een globale begroting op te stellen voor stappen daarin:
o opstellen van een basismodule introductieprogramma professionals in stadsregionale gemeenten en
eventuele extra modules voor aanpassing wensen afzonderlijke gemeenten zodat dat v.a. september
uitgevoerd kan worden:
o uitwerking van de onderdelen in het introductieprogramma inclusief indicatoren (eindtermen);
o accreditatie van de programma onderdelen;
o planning van de onderdelen van het introductieprogramma;
o een businesscase ´Leerhuis stadsregionale gemeenten
o harmoniseren beschikbare werkwijzen, procedures, protocollen (kortom: de toe te passen middelen en
technieken) in het licht van de ambities van de opdrachtgevers (stadregio gemeenten) en digitaal
toegankelijk maken voor professionals.
Professionalisering / Michiel Eldering / 6 juni 2014
blad 2
Gemeenschappelijke Regeling
Overleg:
AB Jeugdhulp Rijnmond / Portefeuillehoudersoverleg Jeugdzorg
Datum vergadering: 26 juni 2014
Agendapunt nr.:
21
Onderwerp:
Inkoop GR Jeugdhulp Rijnmond
Gevraagde beslissing:
instemmen met het voorgestelde inkooptraject in het kader van de decentralisatie Jeugdzorg
Financiële/personele consequenties:
zie agendapost meicirculaire (agendapunt 19)
Verdere procedure:
Publicatie van bestekken, verder zie bij planning
Samenvatting:
In de afgelopen maanden is door de inkooporganisatie van de gemeente Rotterdam gewerkt aan het opstellen
van subsidievoorwaarden en bestekken voor onderdelen van Jeugdhulp die vallen onder de
gemeenschappelijke inkoop. Door middel van regionale inkooptafels is vijf keer intensief met regioambtenaren
het traject doorlopen en is besloten over de gemeenschappelijke inkoopstrategie.
Belangrijk kader voor de vormgeving van de inkoop is het Regionaal Transitie Arrangement (RTA) dat op
31 oktober 2013 tussen regio en aanbieders van jeugdhulp is gesloten. Daarin is afgesproken dat de
aanbieders de bezuinigingen opvangen én eventuele frictiekosten. Daar tegenover staat de belofte van de regio
om de jeugdhulp af te nemen bij de bestaande aanbieders en het verstrekken van een omzetgarantie voor
zover de middelen daar toereikend voor zijn.
Het RTA geldt voor 2015 en 2016 en kan eventueel met een jaar worden verlengd. Door het verschaffen van
meerjarige financiële duidelijkheid is met dit RTA bewerkstelligd dat de wettelijk vereiste zorgcontinuïteit is
geborgd en dat de frictiekosten worden beperkt.
Voor de korte termijn is gekozen de veranderingen minimaal te houden zodat maximaal aandacht kan worden
gegeven aan de zorgcontinuïteit en het voorbereiden van een zorgvuldige uitvoering. Daarnaast betekent de
introductie van de wijkteams op zich al een majeure wijziging van de werkwijze. In de huidige bestekken is dan
ook te zien dat de huidige productstructuur ongewijzigd is overgenomen, bij de JGGZ is dat overigens ook
landelijk zo afgesproken.
Overigens is in de bestekken ruimte gehouden voor innovatie, aanbieders die dat willen kunnen initiatieven
melden bij de gemeente binnen de inkoop 2015-16.
Voor de wijze van de inkoop heeft het kader van het RTA uiteraard gevolgen. De aanbesteding zal enkelvoudig
onderhands zijn: bestaande aanbieders wordt gevraagd om een offerte in te dienen binnen de voorwaarden
geschetst in de bestekken. De bestekken gaan vergezeld van een budgetbrief per aanbieder waarin het
maximaal te offreren bedrag is genoemd.
Conform de inkoopstrategie is bij de inkoop van jeugdhulp gekozen voor een methode van enkelvoudige
onderhandse gunning. Deze procedure is juridisch houdbaar binnen de Europese, landelijke en gemeentelijke
aanbestedingsrechtelijke kaders.
inkoop GR Jeugdhulp Rijnmond / Jan Smid / juni 2014
blad 1
Gemeenschappelijke Regeling
Toelichting:
Bezuinigingen
De decentralisatie van de jeugdzorg gaat gepaard met een bezuiniging van in totaal 7,4% in 2015 oplopend tot
ruim 15,5% in 2017. Bij de bepaling van de budgetten maakt het kabinet onderscheid tussen drie domeinen,
waarbij naar de herkomst van de middelen wordt gekeken: de middelen die overkomen vanuit respectievelijk de
AWBZ, de ZvW en de rijksbegroting. Het rijk heeft bij de bezuinigingen dat onderscheid ook gehanteerd: bij de
middelen uit de ZvW zijn de bezuinigingen verzacht, bij de AWBZ zijn er juist stevige aanvullende bezuinigingen
ingeboekt.
Bij de vormgeving van het RTA is dan ook onderscheid gemaakt naar die drie domeinen waarbij de
budgetgaranties zijn afgestemd op het te bezuinigen bedrag waarbij de bezuinigingsbedragen in 2015 en 2016
zijn verhoogd met respectievelijk 1 en 2 procentpunt zodat er ruimte is om risico’s op te vangen en/of innovatie
te stimuleren.
Hieronder is weergegeven wat de kortingspercentages per domein zijn conform het RTA in 2015 en 2016: het
bedrag dat resteert na korting wordt als budget 2015/16 gegarandeerd mits er voldoende middelen zijn.
Domein
AWBZ
ZvW
Jeugd- en opvoedingshulp
2015
14,5%
3,3%
5%
2016
20,5%
6,7%
12%
De budgetgarantie uit het RTA is afgegeven onder het voorbehoud van voldoende middelen zoals beschikbaar
gesteld door het Rijk. Het lukt met de beschikbare middelen niet om te voldoen aan de gestelde budgetgarantie
uit het RTA. Bij de JGGZ kan dat nog niet worden bepaald omdat het beeld m.b.t. de zorgproductie 2012 nog
niet helder is vanwege een nog niet afgeronde uitvraag al daar.
Tarieven inkoop
In het domein Jeugd met een beperking is sprake van een forse bezuiniging: in 2015 is er al sprake van een
korting van 14,5%. Daarom is besloten een korting door te voeren van 10 procentpunt op de tarieven.
Aangezien de zorgkantoren momenteel gemiddeld op 95% van de NZA tarieven inkopen, komt dat neer op het
NZA-tarief x 0,95 x 0,90.
Planning
De planning van de inkoop ziet er als volgt uit:
Vaststelling in AB:
Verzending naar Raad/Publicatie
Vragenronde:
Beantwoording:
Indiening offertes uiterlijk:
Beoordeling offertes:
Eventuele gesprekken over open vragen in offertes:
Evaluatie, opstellen gunningsbrieven:
Voornemen tot gunning:
Alcatel termijn:
Definitieve gunning, ondertekening:
26/6
26/6
1/7 – 16/7
17/7 – 25/7
31/7
1/8 – 29/8
25/8 – 26/9
29/9 – 24/10
28/10
28/10 – 17/11
17/11 – 30/11
Omdat met het bestek JGGZ later begonnen kon worden, zal dit 2 a 3 weken later worden gepubliceerd, die tijd
zal in de maanden daarna worden ingelopen zodat uiterlijk eind november er ondertekend kan worden.
Bijlage:
n.v.t.
inkoop GR Jeugdhulp Rijnmond / Jan Smid / juni 2014
blad 2