Uit het leven van een Joodse dominee In de oude Drentse vestingstad Coevorden woonde omstreeks het jaar 1840 het Joodse gezin Kropveld. In dat jaar kwam er in dat huis een grote verandering. Het zevende kind werd namelijk geboren, maar … toen dit jongetje nog maar drie weken oud was, stierf de vader. Eliëzer heette de pasgeborene. Hij heeft dus zijn vader nooit gekend. Het was voor de moeder een grote zorg om helemaal alleen het grote gezin te onderhouden. Toch stuurde ze haar kinderen naar school, wat in die tijd helemaal niet vanzelfsprekend was, want er was nog geen leerplicht. Godsdienstig opgevoed Bovendien werd de kleine Eliëzer ook nog naar de Joodse school gestuurd voor het onderwijs in de Joodse godsdienst. Als Eliëzer op school de Naam van de Heere Jezus moest lezen, sloeg hij die uit vijandschap over. Bij een buurman snuffelde hij weleens in oude schrijvers, maar daar had hij niet veel interesse in. Ook las hij daar weleens in een Nieuw Testament. Toen Eliëzer dertien jaar was, hoefde hij niet langer naar die Joodse godsdienstschool. Wij zouden zeggen: hij deed belijdenis. Wie heeft gelijk? Als jonge knaap ging hij keukengerei verkopen. Hij trok met potten en pannen langs de deur, tot zelfs over de Duitse grens. In Emlenkamp ging hij een andere Jood in zijn winkel helpen. Daar woonde ook een godvrezende smid, met wie hij veel sprak over de godsdienst. Altijd weer draaide het gesprek uit op de Messías. Die was volgens Kropveld nog niet gekomen. Maar de smid bewees hem uit de Schrift dat de Christus al gekomen was. Tegenover roomsen en gereformeerden verdedigde Eliëzer Kropveld het oude Joodse geloof. Toen hij zo’n twintig jaar oud was, kocht hij voor zichzelf een Nieuw Testament. Een godvrezende boer vroeg hem of hij wel goed Joods kon blijven. Deze eenvoudige man kon hem ook vertellen wat de Heere aan zijn ziel gedaan had. Het was vanaf die tijd gedaan met de zielenrust van Kropveld. Ds. Moolhuizen was de gereformeerde predikant in dat Duitse plaatsje. Onze Eliëzer kwam vaak op bezoek in de pastorie, waar hij drie godvrezende mensen aantrof, want niet alleen van de predikant, maar ook van diens vrouw en hun dienstbode Gezina kon gezegd worden dat zij de Heere liefhadden. Op zondagavond werd er gezelschap gehouden bij de dominee aan huis, dat hij ook trouw ging bezoeken. Zielenstrijd Hoewel hij er liefderijk en gastvrij ontvangen werd, brak er voor Kropveld toch een bange tijd aan. De rust was hem opgezegd. Meer en meer werd hij overtuigd van zijn zonden en ging hij wanhopen aan zijn eigen vroomheid. Eens vroeg hij aan een naaister of zij ook al bekeerd was. Toen kreeg hij het norse antwoord dat ze dat niet aan een Jood wilde vertellen. Als hij er met Joden over sprak, kreeg hij veel vijandschap en tegenwerking te verduren. Heel vaak kwam het gesprek dan op Jesaja 53. Er was een oude Jood, die Kropveld ervan kon overtuigen dat dit hoofdstuk niet sloeg op de Messías, maar op het Joodse volk. Hij geloofde die vriendelijke oude man en wilde zelfs zijn Nieuwe Testament verbranden en weer als Jood gaan leven. Tegenover de vrouw van zijn baas verklaarde hij: Ik ben Jood en blijf Jood en zal als een Jood sterven. Gelukkig bemerkte ds. Moolhuizen zijn strijd. Hij wees hem op het verschrikkelijke van zijn voornemen. Gezegend onderwijs Ds. Moolhuizen gaf hem catechetisch onderwijs uit het vragenboekje van ds. Hellenbroek. Dit onderwijs werd door de Heere gezegend, maar wekte tevens de bittere vijandschap van de Joden. Zijn baas wilde hem niet meer in huis hebben. Zijn familie vervloekte hem; hij werd er zelfs geslagen. Gelukkig was er een weduwe die hem in huis nam, zodat hij toch nog een dak boven het hoofd had. Kort daarop verhuisde hij naar Schoonebeek, een dorp vlak bij zijn geboorteplaats. Daar kwam hij onder de prediking tot ruimte en toen hij tweeëntwintig jaar was, deed hij belijdenis en werd op de biddag gedoopt. Bijna verleid Vooraf had hij echter aan zijn familie geschreven over zijn plannen. Wat gebeurde er? Een van hen schreef hem, dat hij vijfhonderd gulden kreeg als hij zich niet liet dopen. Dat was in die tijd een aanzienlijke som geld en het bracht Kropveld toch wel in de verleiding. Hij kon toch wel God dienen zonder gedoopt te zijn, zo fluisterde de vorst der duisternis hem in. Maar hij werd uit die strik gered toen met kracht en overtuiging in zijn hart de woorden klonken: ‘Uw geld zij met u ten verderve.’ Weer in de handel In Stadskanaal kwam hij in dienst bij een boekhandelaar. Zijn werk werd nu het verkopen van goede boeken bij de mensen aan huis. Daarmee ging hij de wijde omtrek af. Zodoende kwam hij ook met veel mensen in aanraking. Met velen van hen werd hij bevriend. In die tijd heeft hij wel zevenduizend goede boeken verkocht in de steden en dorpen van Groningen, Drenthe en Overijssel, ja, ook over de grens in de graafschap Bentheim. Daar waren in die tijd vele gereformeerde gemeenten, Oudgereformeerde gemeenten genoemd, die toen classicaal verbonden waren aan de kerk in Nederland. Er werd in het Nederlands gepreekt tot na de Tweede Wereldoorlog en er werden Nederlandse dominees beroepen. Opgeleid tot predikant Kropveld verkocht niet alleen boeken, maar las er zelf ook veel in. Zo is hem het lezen van de Redelijke Godsdienst van Wilhelmus à Brakel tot grote zegen geweest. Meer en meer werd de weg gebaand tot het predikambt. Aan de Theologische School te Kampen werd hij opgeleid en op dertigjarige leeftijd kwam hij in zijn eerste gemeente, in het Duitse dorp Veldhausen, vlak bij de Nederlandse grens. Ook trouwde hij met Geesje Kuipers. Op verscheidene plaatsen preekte hij en menigmaal waren er ook Joden in de kerk. Van mijn familie is mij bekend dat toen hij eens preekte, er een tiental Joden achter in de kerk stond. Zij wilden niet gaan zitten, om geen gemeenschap te tonen met de christenen. Kropveld sprak ze vriendelijk en indringend aan met de woorden: ‘Mijn broederen, die mijn maagschap zijt naar het vlees’, maar hun gezichten bleven strak en onbewogen. Een bijzondere ontmoeting Op een avond had Kropveld gepreekt in een dorp in het noorden van Overijssel. Toen de kerk uit was, werd hij op straat nagescholden door een Jodin. Omdat de dominee er niet op reageerde, werd deze vrouw hoe langer hoe bozer en gooide hem zelfs met straatvuil. Ze ging voor hem staan en spuwde hem in het gezicht. Werd ds. Kropveld nu niet vreselijk boos? Nee, het enige wat hij zei was: ‘Vrouw, dat heb ik ook met Jezus gedaan.’ De vrouw gaf geen antwoord en ging weg. Vijftien jaar later preekte Kropveld weer ergens en na de dienst kwam er een vrouw naar hem toe, die hem vroeg: ‘Dominee, kent u me nog?’ De dominee wist het niet. Toen zei die vrouw dat zij hem destijds gescholden en bespuwd had, maar het zachtmoedige antwoord van ds. Kropveld had de Heere gebruikt om haar tot bekering te brengen. Een lange diensttijd Na 38 jaar legde Kropveld zijn ambt neer en ging hij met emeritaat. Hij heeft nog acht jaar geleefd en is toen in de leeftijd van tachtig jaar gestorven. Barnold Tubant (StandVastig maart 1994, p. 17-19)
© Copyright 2024 ExpyDoc