Open Access version via Utrecht University Repository

Running head: RELATIE VROEG SEKSUEEL GEDRAG EN LEIDERSCHAP
De Relatie tussen Vroeg Seksueel Gedrag en Leiderschap
Met Geslacht als Moderator
Marjoleine J.P.M. Terstappen
Universiteit Utrecht
Juni 2014
Master Thesis Jeugdstudies
Faculteit Algemene Sociale Wetenschappen
Studentnummer: 3956644
Supervisor: Zeena Harakeh
Aantal woorden: 5876
RELATIE VROEG SEKSUEEL GEDRAG EN LEIDERSCHAP
2
Samenvatting
Vroeg seksueel gedrag in de adolescentie wordt geassocieerd met negatieve uitkomsten op zowel
seksueel vlak als psychosociaal niveau. Wanneer er wordt gekeken naar positieve gevolgen van dit
gedrag voor de adolescent, zou dit inzicht kunnen geven in de motivatie van dit gedrag. Leiderschap
als uitkomst van vroeg seksueel gedrag stond centraal in het huidige onderzoek. De studie onderzocht
zowel cross-sectioneel als longitudinaal de relatie tussen vroeg seksueel gedrag en leiderschap, waarin
geslacht werd getoetst als moderator. In totaal deden er 1158 participanten (M = 13.06) mee aan het
onderzoek. Uit de cross-sectionele analyse bleken vroeg seksueel actieve adolescenten significant
hoger te scoren op leiderschap. Echter, uit de longitudinale analyse bleek vroeg seksueel gedrag geen
significante voorspeller van leiderschap. Geslacht was in geen van de analyses een significante
moderator. Deze uitkomsten suggereren dat adolescente groepsleiders seksueel verder gevorderd zijn,
maar dat leiderschap geen positieve uitkomst is van vroeg seksueel gedrag over tijd. Geopperd wordt
dat vroeg seksueel gedrag wel sociale voordelen oplevert, welke wellicht via andere processen
verlopen. De resultaten onderstrepen het belang naar meer onderzoek naar positieve peer-contextuele
gevolgen, om interventies beter te laten aansluiten op de belevingswereld van de adolescent.
Kernwoorden: vroeg seksueel gedrag, leiderschap, geslacht, adolescentie, sociale positie
Abstract
The early onset of sexual behaviour in adolescence is associated with negative outcomes on both a
sexual and a psychosocial level. When one would look at positive outcomes of this behaviour for the
adolescent, this could possibly give insight into the motivation of this behaviour. Leadership as an
outcome of early sexual behaviour was the point of focus in the current research. This study examined
both in a cross-sectional and longitudinal design the relationship between early sexual behaviour and
leadership, in which gender was studied as a moderator. In total 1158 participants (M = 13.06)
participated in the study. The cross-sectional analysis showed that early sexually active adolescents
scored significantly higher on leadership. However, the longitudinal analysis demonstrated that early
sexual behaviour was not a significant predictor of leadership. Gender was in none of the analyses a
significant moderator. These results suggest that adolescent group leaders are sexually more advanced,
but that leadership is no positive outcome of early sexual behaviour over time. It is suggested that
early sexual behaviour gives social benefits, which perhaps moves through other processes. The
results underline the importance of more research on positive peer-contextual effects, to match
interventions to the perceptions of the adolescent.
Keywords: early onset sexual behaviour, leadership, gender, adolescence, social position
RELATIE VROEG SEKSUEEL GEDRAG EN LEIDERSCHAP
3
Inleiding
Vroeg seksueel gedrag in de adolescentie wordt geassocieerd met negatieve uitkomsten op
zowel seksueel vlak als psychosociaal niveau (van de Bongardt, Reitz, & Deković, 2012).
Adolescenten die vroeg seksueel gedrag vertonen hebben een hogere kans om geconfronteerd te
worden met seksuele dwang en het aantal soa’s en tienerzwangerschappen is hoog onder deze groep
als gevolg van slecht beschermingsgedrag (Graaf et al., 2012; O'Donnell, O'Donnell, & Stueve, 2001).
Daarnaast worden vroeg seksueel actieve adolescenten geassocieerd met het vertonen van
probleemgedrag zoals middelengebruik, schooluitval en delinquentie (Armour & Haynie, 2007;
Davies & Windle, 2000; Whitbeck, Yoder, Hoyt, & Conger, 1999; Zimmer-Gembeck, Siebenbruner,
& Collins, 2004). De teneur van onderzoeken naar de gevolgen van vroeg seksueel gedrag is echter
vaak negatief en eenzijdig te noemen, terwijl mogelijk positieve gevolgen voor de adolescent een beter
inzicht zouden kunnen geven in de motivatie van vroeg seksueel gedrag.
Adolescente vriendengroepen hebben primair heteroseksuele socialisatie tot doel, en om een
groep goed te laten functioneren is differentiatie van status binnen een groep - en daarmee een leider essentieel (Dunphy, 1963; Rowel, 1966). De leidende theorie aangaande de hiërarchie binnen
adolescente vriendengroepen (Dunphy, 1963) stelt dat een groepsleider, het meest invloedrijke lid van
een vriendengroep, wordt gekozen op basis van gevorderde seksuele ervaring ten opzichte van de
andere groepsleden (Prinstein, Meade, & Cohen 2003; Xie, Li, Boucher, Hutchins, & Cairns, 2006).
Dit kenmerk is volgens deze theorie zelfs zo zwaarwegend dat wanneer er een ander groepslid een
hoger niveau van seksuele ervaring bereikt, er een wisseling van groepsleider plaatsvindt (Dunphy,
1963). Vanuit deze invalshoek, welke verder centraal staat in het huidige onderzoek, zou vroeg
seksueel gedrag als sociaal belonend kunnen worden gezien door de adolescent.
Het onderzoek waar Dunphy’s theorie op stoelt is waardevol, maar inmiddels meer dan een
halve eeuw oud. De percepties over normatief seksueel gedrag onder adolescenten, en daarmee haar
mogelijk positieve sociale uitkomsten in de peercontext, zijn inmiddels evenwel drastisch veranderd
(Crawford & Popp, 2003; Vanwesenbeeck, 2011). Daarnaast is zijn data voornamelijk verzameld op
basis van observationeel onderzoek. Door observatie als methode te gebruiken bestaat er een kans dat
de vergaarde informatie onderhevig aan foutieve interpretatie, gezien het feit dat een volwassen
onderzoeker toegang tot adolescente vriendengroepen wordt ontzegd (Dunphy, 1963). In zijn theorie
wordt daarnaast geen onderscheid gemaakt tussen de sociale beloning, in de vorm van leiderschap,
voor jongens en meisjes naar aanleiding van seksueel gedrag. Dit is opvallend wegens verschil in
sociale waardering van seksueel gedrag op basis van geslacht, waarin seksueel gedrag bij jongens
positiever wordt beoordeeld dan bij meisjes (Milhausen & Herold, 2001; Vanwesenbeeck, 2011).
De huidige studie is de eerste die, zowel cross-sectioneel als longitudinaal, de relatie tussen
vroeg seksueel gedrag en leiderschap onderzoekt met geslacht als moderator. Voor het ontwikkelen
van interventies die zich richten op een gezonde seksuele ontwikkeling voor adolescenten en op het
RELATIE VROEG SEKSUEEL GEDRAG EN LEIDERSCHAP
4
verminderen van risico’s die gelinkt zijn aan vroeg seksueel gedrag, is het essentieel om de sociale
peer-contextuele gevolgen van vroeg seksueel gedrag in kaart te brengen. Door beter in te spelen op de
belevingswereld van de adolescent wordt de effectiviteit van deze interventies verhoogd. Daarnaast
geeft kennis over de sociale gevolgen van vroeg seksueel gedrag niet alleen beleidsinstanties, maar
ook opvoeders, leerkrachten en pedagogen een kans om de adolescent beter te begrijpen. Dit biedt
zodoende de mogelijkheid om de adolescent weerbaar te maken, verwachtingen vanuit de adolescent
bij te stellen of de adolescent bij te sturen.
De Relatie tussen Vroeg Seksueel Gedrag en Leiderschap
Tijdens de adolescentie is de initiatie van seksueel gedrag een primaire ontwikkelingstaak
waarin de sociale peercontext een belangrijke rol speelt (van de Bongardt et al., 2012; Whitbeck et al.,
1999; Zimmer-Gembeck et al., 2004). Het is aannemelijk dat seksueel gedrag in deze levensfase beter
is te verklaren door de motivatie voor sociale beloning binnen de peercontext, dan door een intrinsieke
motivatie naar verbintenis en nabijheid vanuit de adolescent (Pellegrini & Bartini, 2001; Prinstein et
al., 2003). Dit wordt ondersteund door onderzoek van Muehlenhard en Cook (1988), die door middel
van vragenlijsten in kaart brengen dat 62,7 procent van de jongens in hun onderzoek wel eens tegen
hun wil in geslachtsgemeenschap heeft gehad. Het verlangen om een betere sociale status te verkrijgen
onder leeftijdsgenoten wordt hierbij opgegeven als belangrijkste drijfveer (Muehlenhard & Cook,
1988; zie ook Cornell & Halpern-Felsher, 2006). Ook de longitudinale onderzoeken van O'Donnell en
collega’s (2003) en Kinsman en collega’s (1998) onderzochten de motieven voor vroeg seksueel
gedrag onder adolescenten. Uit beide onderzoeken blijkt dat ‘respect’ of een betere sociale status een
belangrijke motivatie is om seksueel actief te worden (Kinsman, Romer, Furstenberg, & Schwarz,
1998; O'Donnell et al., 2003).
Echter, een ‘betere sociale status’ kan verwijzen naar verschillende positieve sociale posities
waaronder vriendelijkheid, populariteit, sociale dominantie en leiderschap (Pakaslahti & KeltikangasJärvinen, 2001; Prinstein et al., 2003). Maar hoewel deze vier constructen allemaal positieve sociale
posities zijn, zijn ze niet synoniem aan elkaar. Zo wordt uit de literatuur geconstateerd dat
groepsleiders worden beschouwd als het populairste en sociaal dominantste lid van een groep, maar
niet het vriendelijkste (Dunphy, 1963; Pellegrini & Long, 2003; Prinstein et al., 2003; Xie et al.,2006).
Daarnaast zijn populaire adolescenten niet altijd sociaal dominant (Prinstein & Cillessen, 2003;
Rodkin, Farmer, Pearl, & Van Acker, 2000) en worden sociaal dominante adolescenten niet per
definitie gezien als leiders (Farmer, Estell, Bishop, O'Neal, & Cairns, 2003). Naar aanleiding hiervan
wordt geconcludeerd dat positieve sociale posities als uitkomstmaat niet inwisselbaar gebruikt mogen
worden. Desalniettemin blijkt populariteit vaak in hoge mate positief gecorreleerd aan leiderschap
(Lease, Kennedy, & Axelrod, 2002; Pakaslahti & Keltikangas-Järvinen, 2001; Rodkin et al., 2000).
Hoewel er nog geen onderzoek is naar vroeg seksueel gedrag en leiderschap, wordt er in de literatuur
wel consistent een positief verband gevonden tussen (vroeg) seksueel gedrag en populariteit.
RELATIE VROEG SEKSUEEL GEDRAG EN LEIDERSCHAP
5
Door middel van zelfrapportages en peernominaties vonden Prinstein en collega’s (2003) in
hun cross-sectionele onderzoek dat adolescenten die in hogere mate seksueel actief zijn, in
vergelijking met leeftijdsgenoten, vaker worden genomineerd als populair. Uit cross-sectioneel
onderzoek van Newcomer en collega’s (1983) onder jonge adolescenten (M =13.6) blijkt dat
adolescenten die het vaakst worden genomineerd als populair door klasgenoten, vaker seksuele
ervaring toegeschreven krijgen en ook vaker daadwerkelijk seksuele ervaring hebben dan de
adolescenten met minder peernominaties. Een cross-sectioneel onderzoek onder 381 Nederlandse
jonge adolescenten (M = 14.4) duidt tevens een verband tussen seksueel gedrag en populariteit aan;
populaire en sociaal dominante adolescenten, zowel jongens als meisjes, zijn meer seksueel actief dan
de adolescenten met een lagere sociale status (de Bruyn, Cillessen, & Weisfeld, 2012). Het enige
longitudinale onderzoek naar het verband tussen vroeg seksueel gedrag en populariteit komt van
Mayeux en collega’s (2008). Zij keken naar het bi-directionele verband tussen seksueel gedrag en
populariteit. Mayeux en collega’s (2008) constateren dat seksueel gedrag op vijftienjarige leeftijd bij
jongens, maar niet bij meisjes, een significante toename van populariteit op zeventienjarige leeftijd
voorspelt. Tegelijkertijd voorspelt populariteit op vijftienjarige leeftijd een significante toename van
seksueel gedrag op zeventienjarige leeftijd voor zowel jongens als meisjes (Mayeux, Sandstrom &
Cillessen, 2008).
De ‘maturity gap’ theorie van Moffitt (1993) zou een verklaring kunnen bieden waarom vroeg
seksueel gedrag onder adolescenten wordt gezien als statusverhogend. Deze theorie veronderstelt dat
vrijwel alle adolescenten (een vorm van) antisociaal gedrag vertonen als adaptieve reactie op de
discrepantie tussen hun biologische en maatschappelijke volwassenheid. Enerzijds zijn adolescenten
biologisch volwassen, maar de privileges die gepaard gaan met het volwassen zijn, zoals volledige
autonomie, worden hen nog niet toegekend door de maatschappij. Als reactie hierop vertonen
adolescenten antisociaal gedrag, waaronder vroeg seksueel gedrag, waarmee ze zich afzetten tegen de
maatschappij. Dit wordt door leeftijdsgenoten gezien als volwassen gedrag en fungeert om deze reden
als statussymbool (Mayeux et al., 2008; Moffitt, 1993; Piquero & Brezina, 2001; Prinstein et al., 2003;
Xie et al., 2006; Zimmer-Gembeck et al., 2004).
De Relatie tussen Vroeg Seksueel Gedrag en Leiderschap met Geslacht als Moderator
Traditionele heteroseksuele scripts verwijzen naar gedragsverwachting in de huidige
samenleving die voor mannen anders is dan voor vrouwen. Van mannen wordt bijvoorbeeld
assertiviteit, dominantie en autoritair gedrag verwacht terwijl dit voor vrouwen juist passiviteit,
onderdanigheid en emotionaliteit is (Kaeager & Staff, 2009; Vanwesenbeeck, 2011). Op het gebied
van seksueel gedrag bestaan er eveneens verschillende scripts voor mannen en vrouwen. Seksueel
gedrag dat anders wordt gewaardeerd op basis van geslacht, wordt ook wel aangeduid met de term ‘de
heteroseksuele dubbele moraal’ (HDM). De HDM stelt dat jongens sociaal beloond worden voor
seksueel gedrag, met bijvoorbeeld een hogere sociale status, terwijl meisjes voor hetzelfde gedrag
RELATIE VROEG SEKSUEEL GEDRAG EN LEIDERSCHAP
6
sociale status verliezen (Vanwesenbeeck, 2011). Volgens de literatuur is de HDM in de vroege
adolescentie het sterkst aanwezig, vanwege de absentie van zelfontwikkelde scripts. Juist om deze
reden zou de aanwezigheid van de HDM in deze periode de meeste schade aan kunnen richten. Het
exploreren naar een eigen identiteit en intimiteit staat namelijk centraal in de adolescentie, en zou zich
onder de HDM mogelijk onvoldoende kunnen ontwikkelen (Crawford & Popp, 2003; Vanwesenbeeck,
2011).
Recent grootschalig onderzoek van Marks en Fraley (2005) oppert dat de HDM niet opereert
in de algehele evaluatie van een persoon, maar slechts in specifieke domeinen (Marks & Fraley, 2005).
Zij lieten de 8244 participanten (M = 23) in hun onderzoek fictieve personages, met een fictief aantal
bedpartners, beoordelen op vier domeinen; normen/waarden, populariteit, intelligentie en
macht/succes. Uit de resultaten blijkt dat er slechts in één domein een zwak doch significant interactieeffect van geslacht is, te weten macht/succes. Macht/succes is geoperationaliseerd als een schaal met
vijf items, waaronder ‘Deze persoon zou een goede leider zijn’. Volgens Marks en Fraley (2005) zou
de HDM zich met name manifesteren in domeinen die gekoppeld zijn aan stereotype gedrag, zoals
macht/succes, en minder in domeinen die hier minder gevoelig voor zijn zoals normen/waarden (Cejka
& Eagly, 1999; Lips, 1994; Marks & Fraley, 2005). Kaeager en Staff (2009) deden cross-sectioneel
onderzoek onder 1300 jong- en midden adolescenten (M = 15.6). In dit onderzoek konden
adolescenten vijf leeftijdsgenoten nomineren als vriend en daarnaast zijn er zelfrapportages over
seksueel gedrag afgenomen. Kaeager en Staff (2009) vinden duidelijk een dubbele moraal; hoe hoger
het aantal sekspartners van een jongen, des te hoger het aantal vriendschapsnominaties. Voor meisjes
blijkt het tegenovergestelde het geval: hoe hoger het aantal sekspartners, des te lager het aantal
ontvangen vriendschapsnominaties (Kaeager & Staff, 2009). Longitudinaal onderzoek van Mayeux en
collega’s (2008) levert tevens bewijs voor een HDM. Seksueel gedrag op vijftienjarige leeftijd was
wel een voorspeller van populariteit bij jongens, maar was geen voorspeller van populariteit bij
meisjes (Mayeux et al., 2008). De al eerder besproken cross-sectionele onderzoeken van de Bruyn en
collega’s (2012), Newcomer en collega’s (1983) en Prinstein en collega’s (2003) die de relatie tussen
(vroeg) seksueel gedrag en populariteit onderzochten, vinden daarentegen geen significant interactieeffect voor geslacht.
De Huidige Studie
In de huidige cross-sectionele en longitudinale studie staat de relatie tussen vroeg seksueel
gedrag en leiderschap centraal, waarin geslacht wordt opgenomen als moderator (zie Figuur 1). Een
drietal onderzoeksvragen wordt onderzocht. Allereerst wordt de cross-sectionele relatie tussen vroeg
seksueel gedrag en leiderschap bekeken. Voorgaand onderzoek toont aan dat vroeg seksueel gedrag
gelinkt is aan de sociale positie populariteit, maar er is weinig bekend over de relatie met leiderschap.
In lijn met de literatuur (de Bruyn et al., 2012; Newcomer et al., 1983; Prinstein et al., 2003) en de
‘maturity gap’ theorie (Moffitt, 1993), wordt verwacht dat vroeg seksueel gedrag positief gecorreleerd
7
RELATIE VROEG SEKSUEEL GEDRAG EN LEIDERSCHAP
is aan leiderschap. Ten tweede wordt het longitudinale verband tussen vroeg seksueel gedrag en
leiderschap onderzocht. In navolging van het longitudinale onderzoek van Mayeux en collega’s
(2008), wordt verwacht dat vroeg seksueel gedrag leiderschap over tijd voorspelt. Als derde wordt het
modererende effect van geslacht op de relatie tussen vroeg seksueel gedrag en leiderschap onderzocht.
De eerder besproken studies konden geen eenduidig antwoord leveren betreffende het modererende
effect van geslacht op de relatie tussen (vroeg) seksueel gedrag en de sociale positie. Desalniettemin
vinden Marks en Fraley (2005), welke als enige ‘leiderschap’ opnamen in hun onderzoek als onderdeel
van het domein macht/succes, wel een significant interactie-effect van geslacht. Op basis hiervan
wordt in de huidige studie verwacht dat geslacht de relatie tussen vroeg seksueel gedrag en leiderschap
modereert waarbij de relatie voor jongens wordt versterkt, en bij meisjes wordt verzwakt.
Figuur 1. De relatie tussen Vroeg Seksueel gedrag en Leiderschap met Geslacht als Moderator
Vroeg Seksueel
Gedrag
+
Leiderschap
♀-/♂+
Geslacht
Methode
Procedure
Het huidige onderzoek heeft gebruik gemaakt van de dataset van het SNARE- (Social Network
Analysis of Risk behavior in Early adolescence) onderzoek. Deze longitudinale studie richt zich op de
sociale ontwikkeling van adolescenten en hun betrokkenheid bij risicogedragingen. Eerste- en
tweedeklasscholieren van twee middelbare scholen in Midden en Noord Nederland werden gevraagd
mee te doen aan het onderzoek. Middels een email en/of brief werden ouders ingelicht over het project
en om toestemming gevraagd. De termijn om deelname te weigeren betrof tien dagen en kon worden
voldaan met een email of antwoordkaart. Eenentwintig scholieren hadden, door weigering van hun
ouders, niet deelgenomen aan het onderzoek. Redenen zoals geen interesse, dyslexie van de scholier,
en de tijdrovende aard van het onderzoek lagen hieraan ten grondslag. Daarnaast was één scholier
verhuisd en waren er zeven scholieren gestopt met deelname aan het onderzoek wegens chronische
ziekte.
De baselinemeting (T0) startte in september 2011, het daaropvolgende meetmoment (T1) vond
in oktober 2011 plaats, het tweede meetmoment (T2) in december 2011 en het derde meetmoment
(T3) in maart 2012. De huidige studie heeft gebruik gemaakt van T0 tot en met T3. Tijdens de
RELATIE VROEG SEKSUEEL GEDRAG EN LEIDERSCHAP
8
vragenlijstafnames waren één leraar en minimaal één medewerker van het onderzoek aanwezig om
uitleg te geven over de vragenlijst en om eventuele vragen te beantwoorden. De vragenlijsten werden
via het computerprogramma socio™software ingevuld waardoor het vergemakkelijkt werd om
sociometrische peernominaties te toetsen. De afname van de vragenlijst duurde ongeveer 45 minuten
en werd afgenomen gedurende één lesuur.
Participanten
In totaal waren er 1158 leerlingen die op alle meetmomenten (T0 t/m T3) hebben
deelgenomen in het SNARE-onderzoek. Deze leerlingen waren bij aanvang van de studie (T0) tussen
de elf en vijftien jaar oud (M = 13.06 jaar, SE = .71). Het percentage meisjes was 49,8%; het
percentage jongens 50,2%. Het percentage hoger opgeleiden (HAVO, HAVO/VWO, VWO) bedroeg
55.8% tegenover 44.2% lager opgeleiden (LWOO, VMBO-BG, VMBO-TH). De leerlingen waren
afkomstig uit de eerste twee leerjaren van de middelbare school, respectievelijk 48.9% uit leerjaar één
en 51.1% uit leerjaar twee. De meerderheid, 83%, was van Nederlandse afkomst, gebaseerd op
geboorteland van de adolescent en beide ouders.
Meetinstrumenten
Seksueel Gedrag (T0 t/m T2) De participanten konden door middel van ‘ja’, ‘nee’ of ‘geen
antwoord’ aangeven of ze vóór het eerste meetmoment (T0) of tussen de metingen (T1 en T2) seksuele
gemeenschap hadden gehad (Bearman, Moody, & Stovel, 2004; Ivanova, Mills, & Veenstra, 2011).
De participanten die deze vraag beantwoordden met ‘geen antwoord’ werden als system missing
gedefinieerd. Het huidige onderzoek heeft, in lijn met ander onderzoek, adolescenten die vijftien jaar
of jonger waren én seksueel actief, aangehouden als vroeg seksueel actieve adolescenten (de Bruyn et
al., 2012; Zimmer-Gembeck et al., 2004). De dichotome ‘early onset seksueel gedrag-variabele’ werd
vervolgens aangemaakt, waarin twee groepen werden geïdentificeerd; 0 = niet vroege starters en 1=
vroege starters.
Leiderschap (T1 / T3) Leiderschap is een continue variabele die aan de hand van
peernominaties werd berekend. Leerlingen konden bij de vraag ‘Wie kiezen je klasgenoten om de
groep te leiden?’ een onbeperkt aantal klasgenoten kiezen. Ook kon desgewenst ‘niemand’ worden
geselecteerd. Vanwege de verschillen in klasgrootte konden de leerlingen uit grotere klassen vaker
worden genomineerd dan leerlingen uit minder grote klassen. Het aantal ontvangen peernominaties
werd om deze reden op basis van deze klasgrootte gestandaardiseerd. Een positieve score duidt een
leerling met veel (toegeschreven) leiderschap aan. Daarnaast werd voor leiderschap op T1 in de
longitudinale analyse gecontroleerd voor een juiste interpretatie van de gevonden verbanden.
Geslacht (T0) Sekse werd gemeten als een dichotome variabele waarbij meisjes de
referentiecategorie vormden.
RELATIE VROEG SEKSUEEL GEDRAG EN LEIDERSCHAP
9
Covariaat (T0) Uit eerder onderzoek blijkt dat oudere adolescenten, vaker dan jongere
adolescenten, als leider worden gezien (Dunphy, 1963; Xie et al., 2006). Derhalve werd leeftijd (T0)
opgenomen als controle variabele.
Data-analyse
Voor de data-analyse werd gebruikt gemaakt van IBM SPSS Statistics, versie 20. Allereerst
werden de participanten verwijderd die niet op alle meetmomenten hadden deelgenomen (N = 186).
Het controleren van de dataset op uitbijters leverde geen resultaten op; zodoende werden er geen
participanten of antwoorden van participanten verwijderd. Hierna werden er beschrijvende statistieken
van de variabelen opgevraagd om een eerste indicatie te krijgen van de variabelen en hun onderlinge
verbanden. Vervolgens werden de scores op leiderschap (T1 en T3) door middel van een Paired
Samples T-Test met elkaar vergeleken om zodoende de interne consistentie van de variabele
leiderschap te bekijken. De correlaties tussen de variabelen early onset seksueel gedrag, leeftijd en
leiderschap (T1 en T3) werden hierna opgevraagd en in een tabel vervolgens uitgesplitst naar geslacht.
Voor de correlaties tussen early onset seksueel gedrag en de andere drie variabelen - leiderschap,
leeftijd en geslacht - werd gebruik gemaakt van de punt-biseriële correlatiecoëfficiënt, welke de
correlatie tussen een dichotome en een continue variabele weergeeft (Cernovsky, 2002). Voor de
onderlinge correlaties tussen de overige continue variabelen werd er gebruikgemaakt van de Pearson
correlatiecoëfficiënt (Field, 2009).
De cross-sectionele multivariate lineaire regressie werd uitgevoerd om te bepalen of early
onset seksueel gedrag significant gecorreleerd was aan leiderschap. Tevens werd gekeken naar het
modererende effect van geslacht en ook werd er gecontroleerd voor leeftijd. Afhankelijk of de
interactieterm wel of niet significant was, werden de hoofd- en covariaat resultaten geïnterpreteerd.
Vervolgens werd middels een multivariate longitudinale lineaire regressieanalyse de voorspellende
waarde van vroeg seksueel gedrag op leiderschap getoetst. In deze analyse werden de hoofdeffecten,
covariaten en het interactie-effect getoetst als voorspellers van leiderschap op T3. Afhankelijk of de
interactieterm wel of niet significant was, werden de hoofd- en covariaat resultaten geïnterpreteerd.
De voorwaarden voor het uitvoeren van de verschillende toetsen, zoals een normaalverdeling
van de residuen, lineariteit en homoscedasticiteit, werden vooraf gecontroleerd. Effectmaten .30, .50
en .80 werden respectievelijk beschouwd als zwak, matig en sterk (Field, 2009). Het
significantieniveau wat in de huidige studie werd aangehouden is p < .05.
10
RELATIE VROEG SEKSUEEL GEDRAG EN LEIDERSCHAP
Resultaten
Beschrijvende Statistieken
Voor het totaal aantal adolescenten (N = 1158) in het SNARE-onderzoek werden allereerst
beschrijvende statistieken voor de variabelen early onset seksueel gedrag en leiderschap opgevraagd.
Hieruit bleek dat 8,3% (waarvan 53,7% jongen) van de adolescenten vroeg seksueel gedrag (T0 t/m
T2) rapporteert. Dit wijst op een lage betrokkenheid bij vroeg seksueel gedrag. Jongens en meisjes
verschilden niet significant op early onset seksueel gedrag, 2 (1, N = 993) = 1.62, p = .202. De
ongestandaardiseerde variabele leiderschap (T1 en T3), waarbij een hogere score een hogere mate van
leiderschap weergeeft, varieerde tussen de 0 en de 12. De gemiddelde score op leiderschap was 1,0
(SE = 1,67) op T1 en 1,5 (SE = 1,94) op T3, wat als extreem laag kan worden beschouwd. Dit geeft
weer dat weinig adolescenten in dit onderzoek door hun klasgenoten worden gezien als leider.
Wanneer de variabelen leiderschap op T1 en T3 met elkaar werd vergeleken, bleek deze over tijd zeer
stabiel en zonder een significante daling of stijging.
In tabel 1 is de mate waarin de variabelen early onset seksueel gedrag, leeftijd en leiderschap
met elkaar correleren weergegeven. Deze tabel is uitgesplitst naar geslacht voor een duidelijkere
interpretatie van de correlaties. Bij meisjes en jongens was early onset seksueel gedrag significant
positief gecorreleerd aan leeftijd (T0). Tevens bleek early onset seksueel gedrag significant positief
gecorreleerd aan leiderschap op zowel T1 als T3; vroeg seksueel actieve adolescenten scoren hoger op
leiderschap dan niet-vroeg seksueel actieve adolescenten. Voor de correlatie tussen leeftijd (T0) en
leiderschap werd er een verschil gevonden tussen jongens en meisjes. Waar voor meisjes leeftijd niet
significant gecorreleerd was aan leiderschap op zowel T1 als T3 (p = .346; p = .926), was het verband
voor jongens wel significant op beide meetmomenten. Dit houdt in dat oudere jongens, maar niet
meisjes, hoger scoren op leiderschap dan jongere jongens. Voor leiderschap op T1 en T3 werd tevens
een positief significant verband gevonden. Dit geldt voor zowel jongens als meisjes en betekent dat
een hoge mate van leiderschap op T1 gelinkt is aan een hoge mate van leiderschap op T3.
Tabel 1
Samenvatting Interne Correlaties voor Early Onset Seksueel Gedrag, Leeftijd en Leiderschap (T1 en T3)
Uitgesplitst naar Geslacht
Variabele
1. Early Onset Seksueel Gedrag
2. Leeftijd T0
1
a
(referentie = niet-vroeg)
2
3
4
-
.20**
.21**
.15**
.16**
-
.04
.01
3. Leiderschap T1
.17**
.12*
-
4. Leiderschap T3
.17**
.12*
.63**
.39**
Noot. a Punt-biseriële correlatiecoëfficiënt omdat early onset seksueel gedrag een dichotome variabele is. De
interne correlaties voor meisjes zijn weergegeven met de kleur roze, voor jongens zijn de interne correlaties
aangeduid met de kleur blauw. N jongen = 515. N meisje = 455.
* p < .05. ** p < .01.
-
11
RELATIE VROEG SEKSUEEL GEDRAG EN LEIDERSCHAP
Multivariate Cross-sectionele Lineaire Regressieanalyse
Door middel van een multivariate cross-sectionele lineaire regressieanalyse werden allereerst
de covariaat (leeftijd op T1), de hoofdeffecten ( geslacht op T0 en early onset seksueel gedrag op T0
t/m T2) en het interactie-effect (early onset seksueel gedrag * geslacht) getoetst als voorspeller van
leiderschap op T1. Het interactie-effect bleek echter niet significant, β = -.02, p = .679. Uit de
resultaten van het tweede model met alleen de covariaat en hoofdeffecten, geïllustreerd in tabel 2, is af
te lezen dat de covariaat leeftijd niet significant gerelateerd is aan leiderschap op T1, p = .099.
Daarentegen zijn de hoofdeffecten early onset seksueel gedrag en geslacht wel significant gelinkt aan
leiderschap op T1. Early onset seksueel gedrag heeft een positief verband met leiderschap. Hieruit kan
het volgende worden gedestilleerd; vroeg seksueel actieve adolescenten scoren hoger op leiderschap
(T1) dan niet-vroeg seksueel actieve adolescenten. Tevens is er een sprake van een positief significant
verband tussen geslacht en leiderschap, wat inhoudt dat jongens hoger op leiderschap scoren dan
meisjes. Echter, beide gevonden effecten kunnen worden bestempeld als een zwak effect (Field, 2009).
Verder verklaart dit model 5 % van de variantie binnen leiderschap.
Tabel 2
Multivariate Cross-sectionele Lineaire Regressieanalyse met Early Onset Seksueel Gedrag en Geslacht als
Voorspellers van Leiderschap (T1) Gecontroleerd voor de Covariaat Leeftijd
β
Voorspeller
B
SE
Early Onset Seksueel Gedrag (referentie = niet-vroeg)
.65
.11
.18***
Geslacht (referentie = meisjes)
.14
.06
.07*
Leeftijd T0
.07
.04
.05
Noot. N = 982. R² .05.
* p < .05. *** p < .001.
Multivariate Longitudinale Lineaire Regressieanalyse
Tabel 3 bevat de resultaten van de multivariate longitudinale lineaire regressieanalyse. Als
eerst werd een model met de covariaten (leeftijd op T0 en leiderschap op T1), de hoofdeffecten (
geslacht op T0 en early onset seksueel gedrag op T0 t/m T2) en het interactie-effect (early onset
seksueel gedrag * geslacht) getoetst. Het interactie-effect bleek niet significant, β = .05, p = .183. Dit
betekent dat geslacht geen modererende rol speelt op de relatie tussen early onset seksueel gedrag en
leiderschap. Vervolgens zijn alleen de hoofdeffecten en de covariaten geïnterpreteerd en weergegeven
in de onderstaande tabel.
12
RELATIE VROEG SEKSUEEL GEDRAG EN LEIDERSCHAP
Tabel 3
Multivariate Longitudinale Lineaire Regressieanalyse met Early Onset Seksueel Gedrag en Geslacht als
Voorspellers van Leiderschap (T3), Gecontroleerd voor de Covariaten Leeftijd en Leiderschap (T1)
Voorspeller
B
SE
β
Early Onset Seksueel Gedrag (referentie = niet-vroeg)
.18
.10
.05
Geslacht T0 (referentie = meisjes)
.19
.05
.10***
Leeftijd T0
.03
.04
.02
Leiderschap T1
.52
.03
.52***
Noot. N = 970. R² = .30.
*** p < .001.
Early onset seksueel gedrag is, in tegenstelling tot de cross-sectionele analyse, niet langer een
significant hoofdeffect van de uitkomstvariabele leiderschap (T3), p = .581. Geslacht blijft echter een
positief significant hoofdeffect, al is het een zwak effect (Field, 2009). Meisjes vormen de
referentiecategorie en daarom kan hieruit worden opgemaakt dat jongens hoger schoren op leiderschap
dan meisjes. De covariaat leeftijd blijkt geen significante voorspeller van leiderschap (T3), p = .170.
Leiderschap op T1 blijkt de sterkste voorspeller van leiderschap op T3, met een groot effect (Field,
2009). Het totale longitudinale model, zoals te zien in tabel 3, verklaart 30,4% van de variantie binnen
leiderschap op T3.
Discussie
Het doel van de huidige studie is om de relatie tussen vroeg seksueel gedrag en leiderschap te
bekijken, waarin geslacht wordt getoetst als moderator. Resultaten van de cross-sectionele analyse
suggereren dat vroeg seksueel gedrag gelinkt is aan een hogere mate van leiderschap. De longitudinale
analyse wijst uit dat vroeg seksueel gedrag over tijd geen voorspeller is van leiderschap. Daarnaast
blijkt uit de resultaten dat er geen sprake is van een heteroseksuele dubbele moraal, omdat er geen
significant interactie-effect wordt gevonden voor geslacht in beide analyses.
De Relatie tussen Vroeg seksueel gedrag en Leiderschap
Uit de cross-sectionele analyse van de huidige studie blijkt dat vroeg seksueel significant
positief is gerelateerd aan leiderschap. Deze bevinding is in lijn met ander cross-sectioneel onderzoek
waarin de relatie tussen (vroeg) seksueel gedrag en populariteit wordt bekeken (de Bruyn et al., 2012;
Newcomer et al., 1983; Prinstein et al., 2013). De gevonden relatie kan verklaard worden aan de hand
van Moffitt’s ‘maturity gap’ theorie. Deze theorie stelt dat seksueel gedrag door adolescenten wordt
gezien als volwassen gedrag en het om deze reden fungeert als statussymbool. Echter, voor het
verklaren van de richting van het verband is het van belang om naar de longitudinale analyse te kijken.
Tegen de verwachting in, vindt de longitudinale analyse geen bekrachtiging dat vroeg seksueel gedrag
een voorspeller is van leiderschap. Dit komt niet overeen met de longitudinale studie van Mayeux en
RELATIE VROEG SEKSUEEL GEDRAG EN LEIDERSCHAP
13
collega’s (2008). Zij vonden wel een longitudinaal significant verband tussen seksueel gedrag en
populariteit.
Een mogelijke verklaring voor deze tegenstrijdige bevinding uit de longitudinale analyse kan
wellicht worden toegeschreven aan het controleren voor leiderschap op een eerder meetmoment. Uit
de resultaten blijkt dat leiderschap over tijd zeer stabiel is, en dat leiderschap op T1 en T3 in hoge
mate gecorreleerd zijn. In de huidige studie werd gecontroleerd voor leiderschap op T1 tijdens de
longitudinale analyse. Hierdoor verviel het significante verband tussen vroeg seksueel gedrag en
leiderschap. Echter, ook Mayeux en collega’s (2008) controleerden voor populariteit op een eerder
meetmoment. Daarnaast blijkt uit verschillende studies dat populariteit, evenals leiderschap, zeer
stabiel is over tijd (Mayeux et al., 2008; Pakaslahti & Keltikangas-Järvinen, 2001). Deze verklaring
biedt dus alleen uitleg waarom het verband niet wordt gevonden in de huidige studie.
Een tweede mogelijke theoretische verklaring, welke tevens het verschil tussen de significante
cross-sectionele relatie en de niet-significante relatie in de longitudinale analyse verklaart, ligt wellicht
in de richting van het verband. De ‘strategic pluralism’ theorie van Gangestad and Simpson’s (2000)
poneert bewijs dat het verband over tijd moet worden gezocht in de tegenovergestelde richting. Deze
theorie stelt namelijk dat adolescenten die bevoordeeld zijn met sociale kenmerken die hen succesvol
maken bij leeftijdsgenoten, zoals een positieve sociale status, meer mogelijkheden hebben om zich
eerder op seksueel vlak te bewegen. Leiderschap en populariteit lijken bijvoorbeeld gerelateerd te zijn
aan goede sociale en emotionele vaardigheden (Farmer et al., 2003; Pakaslahti & KeltikangasJärvinen, 2001). Deze vaardigheden vergroten de kans op een intieme relatie, wat vervolgens de kans
op het opdoen van seksuele ervaring vergroot. Verschillende longitudinale onderzoeken vinden bewijs
dat populariteit over tijd seksueel gedrag voorspelt (Mayeux et al., 2008; Prinstein, Choukas-Bradley,
Helms, Brechwald, & Rancourt, 2011). Vanuit dit perspectief zou de richting van het verband tussen
vroeg seksueel gedrag en leiderschap dus beter vanaf de andere kant moeten worden bekeken. Dit
biedt mogelijk een verklaring waarom er cross-sectioneel wel een significant verband wordt gevonden
in de huidige studie, en longitudinaal niet.
De huidige studie had als doel om naar positieve uitkomsten, in de vorm van leiderschap, van
vroeg seksueel gedrag te kijken omdat hierin mogelijk een motivatie ligt voor dit gedrag. Gezien het
feit dat leiderschap geen significante uitkomst is van vroeg seksueel gedrag over tijd, zou
vervolgonderzoek zich kunnen richten op andere vormen van positieve sociale posities. Daarnaast
geven de resultaten van het huidige onderzoek, in combinatie met de besproken literatuur, reden om te
denken dat het effect van vroeg seksueel gedrag niet op alle positieve sociale posities hetzelfde is. Het
is echter nog onduidelijk hoe deze zich tot elkaar verhouden. Vervolgonderzoek zou zich kunnen
richten op de gevolgen van vroeg seksueel gedrag op verschillende positieve sociale posities, en deze
vervolgens met elkaar vergelijken. Hierdoor worden mogelijk positieve gevolgen van vroeg seksueel
gedrag in kaart gebracht, waardoor de dynamiek binnen de sociale peercontext in het grotere geheel
inzichtelijker wordt gemaakt. Daarnaast is het voor vervolgonderzoek aan te raden om te controleren
RELATIE VROEG SEKSUEEL GEDRAG EN LEIDERSCHAP
14
voor de positieve sociale positie op een eerder meetmoment voor een juiste interpretatie van de
voorspellende waarde van vroeg seksueel gedrag.
De Relatie tussen Vroeg Seksueel Gedrag en Leiderschap met Geslacht als Moderator
De huidige studie toont aan dat geslacht geen significante moderator is op de relatie tussen
vroeg seksueel gedrag en leiderschap. Deze bevinding is in lijn met cross-sectioneel onderzoek van de
Bruyn en collega’s (2012), Newcomer en collega’s (1983), Prinstein en collega’s (2003). Het is echter
tegenstrijdig met het cross-sectionele onderzoek van Kaeager en Staff, (2000) en Marks en Fraley
(2005), en het longitudinale onderzoek van Mayeux en collega’s (2008).
Een verklaring dat geslacht in de huidige studie geen significante moderator is, terwijl dit wel
werd verwacht op basis van de HDM-theorie en het onderzoek van Marks en Fraley (2005), zou
kunnen liggen in het feit dat seksueel gedrag in de literatuur op verschillende wijze wordt
geoperationaliseerd. Het seksuele gedrag waarop de maatschappij mannen en vrouwen anders zou
beoordelen wordt bijvoorbeeld geoperationaliseerd als ‘gemakkelijk zijn’ op een eerste date
(Bradshaw, Kahn, & Saville, 2010; Reid, Elliott, & Webber, 2011), de mate van seksuele ervaring (de
Bruyn et al., 2012; Mayeux et al., 2008; Newcomer et al., 1983) het geven van orale seks (Prinstein et
al., 2013) en het aantal bedpartners (Kaeager & Staff, 2000; Marks & Fraley, 2005). In de huidige
studie wordt gekeken of vroeg seksueel gedrag anders wordt gevalideerd. Echter, ook Kinsman en
collega’s (1998), O'Donnell en collega’s (2003) en Sprecher en collega’s (1987) gebruikten deze
operationalisatie en vinden wel een duidelijk verschil tussen waardering op basis van geslacht
(Kinsman et al., 1998; O'Donnell et al., 2003; Sprecher, McKinney, & Orbuch, 1987). De huidige
studie is echter de enige die zich richt op leiderschap, terwijl de andere onderzoeken, met uitzondering
van Marks en Fraley (2005), zich richtten andere sociale posities. Op basis van het huidige onderzoek
wordt geconcludeerd dat hoewel de theorie wijst op een verschil in acceptatie van verschillende
seksuele gedragingen tussen jongens en meisjes, dit niet tot uiting komt op de sociale positie
leiderschap.
Verondersteld wordt dat de HDM in de vroege adolescentie de meeste schade kan aanrichten,
omdat jonge adolescenten nog geen scripts hebben ontwikkeld voor normatief seksueel gedrag voor
mannen en vrouwen (Vanwesenbeeck, 2011). Echter, verschillende onderzoeken, inclusief de huidige,
vindt geen bewijs voor een HDM. Mogelijk is het beoordelen van personen op basis van hun seksuele
gedragingen heden ten dage meer geëgaliseerd dan dat de literatuur soms doet voorkomen, zoals ook
Marks en Fraley (2005) en Crawford en Popp (2003) opperen. Vervolgonderzoek zou er daarom baadt
bij kunnen hebben om geslacht als moderator te toetsen op de relatie tussen een breed scala aan vroeg
seksuele gedragingen en verschillende sociale posities onder jonge adolescenten. Hiermee wordt
inzichtelijk gemaakt bij welke seksuele gedragingen en óf er sprake is van een HDM onder
hedendaagse jonge adolescenten.
RELATIE VROEG SEKSUEEL GEDRAG EN LEIDERSCHAP
15
Sterke punten en Limitaties
De huidige studie heeft een aantal sterke punten. In de eerste plaats kijkt de huidige studie
voor het eerst sinds vijf decennia zowel cross-sectioneel als longitudinaal naar de relatie tussen vroeg
seksueel gedrag en leiderschap. Veel hedendaagse literatuur grijpt terug naar het onderzoek van
Dunphy uit 1963, terwijl opvattingen rondom - en daarmee mogelijk sociale uitkomsten van - (vroeg)
seksueel gedrag een verandering hebben ondergaan (Crawford & Popp, 2003; Vanwesenbeeck, 2011).
Ten tweede is een het longitudinale ontwerpt van het huidige onderzoek, naast een cross-sectionele
analyse, een sterk punt. Deze methode geeft namelijk de mogelijkheid om een relatie en de richting
tussen twee variabelen over tijd vast te stellen. Ten derde is een sterk punt van de huidige studie dat
deze gebruik maakt van peernominaties voor leiderschap, waardoor er een mogelijk realistischer en
meer valide beeld van een groepsleider kan ontstaan dan wanneer er gebruik wordt gemaakt van
zelfrapportages. Dit komt voort uit het feit dat een sociale positie zoals leiderschap, per definitie, een
toegeschreven eigenschap is.
Een mogelijke limitatie van het huidige onderzoek is dat voor seksueel gedrag gebruik is
gemaakt van zelfrapportages. Het gevaar schuilt in de sociaal wenselijke antwoorden die mogelijk zijn
gegeven in verband met de taboesfeer waarin seks op jonge leeftijd zich nog vaak beweegt (Prinstein
et al., 2003; Mayeux et al., 2008). Volgens de literatuur zouden jongens over-rapporteren en meisjes
onder-rapporten (Siegel, Aten, & Roghmann, 1998). In het huidige onderzoek is 8,3% van de
adolescenten een vroege starter. Dit ligt iets boven de 4% jonge starters in het landelijke onderzoek
van De Graaf en collega’s. Echter, hun steekproef bestaat louter uit dertienjarigen adolescenten. Dit
geeft reden om aan te nemen dat de cijfers uit het huidige onderzoek betrouwbaar zijn. Zelfrapportages
zijn daarnaast de meest gangbare manier om seksueel gedrag te bevragen, en in grote onderzoeken
wordt hier vrijwel altijd gebruik van gemaakt (Prinstein et al., 2003; Mayeux et al., 2008). Een tweede
limitatie is dat de steekproef bestaat uit eerste- en tweedejaars middelbare scholieren met een leeftijd
range van elf tot vijftien jaar. Dit heeft als consequentie dat het niet is uit te sluiten dat adolescenten
die in dit onderzoek in de niet-vroege starters-categorie vallen op een later tijdstip, wanneer zij
seksueel actief worden, alsnog vroege starters kunnen zijn volgens de criteria gehanteerd in de huidige
studie, namelijk vijftien jaar of jonger (de Bruyn et al., 2012; Zimmer-Gembeck et al., 2004).
Conclusie en Implicatie
Met oog op het feit dat vroeg seksueel gedrag grote nadelige gevolgen geeft op zowel
psychosociaal vlak als seksueel niveau (van de Bongardt et al., 2012), is het van belang inzicht te
verkrijgen in de motivatie van dit gedrag. Leeftijdsgenoten en de sociale peercontext nemen in de
adolescentie een steeds prominentere rol in, en spelen een proximale factor bij de initiatie van seksueel
gedrag (Arnett & Hughes, 2012; van de Bongardt et al., 2012). Sociale beloning, in de vorm van
bijvoorbeeld een betere sociale positie, zou om deze reden een motivatie kunnen zijn voor de
adolescent om dit gedrag te vertonen. De huidige studie laat zien dat vroeg seksueel gedrag geen
RELATIE VROEG SEKSUEEL GEDRAG EN LEIDERSCHAP
16
voorspeller is van leiderschap over tijd. Echter, de cross-sectionele analyse van het huidige onderzoek
laat zien dat adolescente groepsleiders vaker vroeg seksueel gedrag vertonen dan niet-leiders. Hieruit
kan mogelijk gedestilleerd worden dat vroeg seksueel gedrag wel sociale voordelen oplevert, maar dat
dit wellicht via andere processen verloopt of via andere sociale posities gaat, zoals populariteit. Welke
processen dit zijn, eventuele mediators, is een interessante vraag voor toekomstig onderzoek. Naast
eventuele processen zou toekomstig onderzoek, zoals eerder benoemd, zich moeten richten op een
breed scala aan positieve peer-contextuele gevolgen, waaronder verschillende positieve sociale
posities. Daarnaast is het mogelijk dat vroeg seksueel gedrag niet per se iets positiefs oplevert, zoals
een betere sociale status, maar zou de absentie van negatieve gevolgen, zoals uitsluiting door
leeftijdsgenoten, ook een motivatie kunnen zijn. Dit is tevens een invalshoek waar nog weinig over
bekend is. Met de resultaten van het huidige onderzoek wordt voornamelijk duidelijk dat er eigenlijk
nog te weinig bekend is over de positieve sociale gevolgen van seksueel gedrag voor de adolescent.
Dit onderstreept de noodzaak naar meer onderzoek zodat interventies, gericht op een gezonde seksuele
ontwikkeling, beter kunnen aansluiten op de belevingswereld van de adolescent.
RELATIE VROEG SEKSUEEL GEDRAG EN LEIDERSCHAP
17
Literatuurlijst
Arnett, J. J., & Hughes, M. (2012). Adolescence and emerging adulthood: A cultural approach.
London, UK: Pearson.
Armour, S., & Haynie, D. L. (2007). Adolescent sexual debut and later delinquency. Journal of Youth
and Adolescence, 36, 141-152. doi:10.1007/s10964-006-9128-4
Bearman, P. S., Moody, J., & Stovel, K. (2004). Chains of Affection: The Structure of Adolescent
Romantic and Sexual Networks1. American Journal of Sociology, 110, 44-91.
doi:10.1086/386272
van de Bongardt, D., Reitz, E., & Deković, M. (2012). Vroeg seksueel debuut in Nederland: Een
longitudinale studie naar de rol van individuele kenmerken, opvoeding en leeftijdgenoten.
Kind & Adolescent, 33, 194-205. Verkregen van:
http://dspace.library.uu.nl/handle/1874/276012
Bradshaw, C., Kahn, A. S., & Saville, B. K. (2010). To hook up or date: Which gender benefits?. Sex
Roles, 62, 661-669. doi:10.1007/s11199-010-9765-7
de Bruyn, E. H., Cillessen, A. H., & Weisfeld, G. E. (2012). Dominance-popularity status, behavior,
and the emergence of sexual activity in young adolescents. Evolutionary Psychology: An
International Journal of Evolutionary Approaches to Psychology and Behavior, 10, 296-319.
Verkregen van: http://www.epjournal.net/wp-content/uploads/EP10296319.pdf
Cejka, M. A., & Eagly, A. H. (1999). Gender-stereotypic images of occupations correspond to the sex
segregation of employment. Personality and Social Psychology Bulletin, 25, 413-423.
doi:10.1177/0146167299025004002
Cernovsky, Z. Z. (2002). A frequent misunderstanding associated with point biserial and phi
coefficients. Psychological Reports, 90, 65-66. doi:10.2466/pr0.2002.90.1.65
Cornell, J. L., & Halpern-Felsher, B. L. (2006). Adolescents tell us why teens have oral sex. Journal of
Adolescent Health, 38, 299-301. doi:10.1016/j.jadohealth.2005.04.015
Crawford, M., & Popp, D. (2003). Sexual double standards: A review and methodological critique of
two decades of research. Journal of Sex Research, 40, 13-26.
doi:10.1080/00224490309552163
RELATIE VROEG SEKSUEEL GEDRAG EN LEIDERSCHAP
18
Dunphy, D. C. (1963). The social structure of urban adolescent peer groups. Sociometry, 26, 230-246.
doi:10.2307/2785909
Farmer, T. W., Estell, D. B., Bishop, J. L., O'Neal, K. K., & Cairns, B. D. (2003). Rejected bullies or
popular leaders? The social relations of aggressive subtypes of rural African American early
adolescents. Developmental Psychology, 39, 992. doi:10.1037/0012-1649.39.6.992
Field, A. P. (2009). Discovering statistics using SPSS. London, UK: SAGE Publications.
Gangestad, S. W., & Simpson, J. A. (2000). The evolution of human mating: Trade-offs and strategic
pluralism. Behavioral and Brain Sciences, 23, 573-587. doi:10.1017/S0140525X0000337X
Graaf, H. de, Meijer, S., Poelman, J. & Vanwesenbeeck, I. (2005). Seks onder je 25e. Seksuele
gezondheid van jongeren in Nederland anno 2005. Delft, Nederland: Eburon.
Ivanova, K., Mills, M., & Veenstra, R. (2011). The initiation of dating in adolescence: The effect of
parental divorce. The TRAILS study. Journal of Research on Adolescence, 21, 769-775.
doi:10.1111/j.1532-7795.2010.00734.x
James, J., Ellis, B. J., Schlomer, G. L., & Garber, J. (2012). Sex-specific pathways to early puberty,
sexual debut, and sexual risk taking: Tests of an integrated evolutionary–developmental
model. Developmental Psychology, 48, 687. doi:10.1037/a0026427
Kaeager, D. A., & Staff, J. (2009). The sexual double standard and adolescent peer acceptance. Social
Psychology Quarterly, 72, 143-164. doi:10.1177/019027250907200205
Kinsman, S. B., Romer, D., Furstenberg, F. F., & Schwarz, D. F. (1998). Early sexual initiation: The
role of peer norms. Pediatrics, 102, 1185-1192. doi:10.1016/1054-139X(96)81181-5
Lease, A. M., Kennedy, C. A., & Axelrod, J. L. (2002). Children's social constructions of popularity.
Social Development, 11, 87-109. doi:10.1111/1467-9507.00188
Lips, H. (1994). Female powerlessness: A case of “cultural preparedness”? In L. Radtke & H. Stam
(Eds.), Power/gender - Social relations in theory and practice (pp. 89–107). London, UK:
Sage.
Marks, M. J., & Fraley, R. C. (2005). The sexual double standard: Fact or fiction?. Sex Roles, 52, 175186. doi:10.1007/s11199-005-1293-5
RELATIE VROEG SEKSUEEL GEDRAG EN LEIDERSCHAP
19
Mayeux, L., Sandstrom, M. J., & Cillessen, A. H. (2008). Is being popular a risky proposition?.
Journal of Research on Adolescence, 18, 49-74. doi:10.1111/j.1532-7795.2008.00550.x
Moffitt, T. E. (1993). Adolescence-limited and life-course-persistent antisocial behavior: A
developmental taxonomy. Psychological Review, 100, 674-701. doi:10.1037/0033295X.100.4.674
Muehlenhard, C. L., & Cook, S. W. (1988). Men's self‐reports of unwanted sexual activity. Journal of
Sex Research, 24, 58-72. doi:10.108/00224498809551398
Newcomer, S. F., Udry, J. R., & Cameron, F. (1983). Adolescent sexual behavior and popularity.
Adolescence, 18, 515-522. Verkregen van: http://psycnet.apa.org/psycinfo/1984-06462-001
O'Donnell, L., Myint‐U, A., O'Donnell, C. R., & Stueve, A. (2003). Long‐term influence of sexual
norms and attitudes on timing of sexual initiation among urban minority youth. Journal of
School Health, 73, 68-75. doi:10.1111/j.1746-1561.2003.tb03575.x
O'Donnell, L., O'Donnell, C. R., & Stueve, A. (2001). Early sexual initiation and subsequent sexrelated risks among urban minority youth: The reach for health study. Family Planning
Perspectives, 33, 268-275. doi:10.2307/3030194
Pakaslahti, L., & Keltikangas-Järvinen, L. (2001). Peer-attributed prosocial behavior among
aggressive/preferred, aggressive/non-preferred, non-aggressive/preferred and nonaggressive/non-preferred adolescents. Personality and Individual Differences, 30, 903-916.
doi:10.1016/S0191-8869(00)00082-9
Pellegrini, A. D., & Bartini, M. (2001). Dominance in early adolescent boys: Affiliative and
aggressive dimensions and possible functions. Merrill-Palmer Quarterly, 47, 142-163.
doi:10.1353/mpq.2001.0004
Pellegrini, A. D., & Long, J. D. (2003). A sexual selection theory longitudinal analysis of sexual
segregation and integration in early adolescence. Journal of Experimental Child Psychology,
85, 257-278. doi:10.1016/S0022-0965(03)00060-2
Piquero, A. R., & Brezina, T. (2001). Testing Moffitt's Account of Adolescence-Limited Delinquency.
Criminology, 39, 353-370. doi:10.1177/0022427804266559
Prinstein, M.J., Choukas-Bradley, S., Helms, S., Brechwald, W., & Rancourt, D. (2011). High
RELATIE VROEG SEKSUEEL GEDRAG EN LEIDERSCHAP
20
Peer Popularity Longitudinally Predicts Adolescent Health Risk Behavior, or Does It?: An
Examination of Linear and Quadratic Associations. Journal of Pediatric Psychology, 36,
980-990. doi:10.1093/jpepsy/jsr053
Prinstein, M.J., & Cillessen, A.H. (2003). Forms and functions of adolescent peer aggression
associated with high levels of peer status. Merrill-Palmer Quarterly, 49, 310-342.
doi:10.1353/mpq.2003.0015
Prinstein, M. J., Meade, C. S., & Cohen, G. L. (2003). Adolescent oral sex, peer popularity, and
perceptions of best friends' sexual behavior. Journal of Pediatric Psychology, 28, 243-249.
doi:10.1093/jpepsy/jsg012
Reid, J. A., Elliott, S., & Webber, G. R. (2011). Casual Hookups to Formal Dates Refining the
Boundaries of the Sexual Double Standard. Gender & Society, 25, 545-568.
doi:10.1177/0891243211418642
Rodkin, P. C., Farmer, T. W., Pearl, R., & Van Acker, R. (2000). Heterogeneity of popular boys:
Antisocial and prosocial configurations. Developmental Psychology, 36, 14-24.
doi:10.1037//OOI2-1649.36.1.14
Rowell, T. E. (1966). Hierarchy in the organization of a captive baboon group. Animal Behaviour, 14,
430-443. doi:10.1016/S0003-3472(66)80042-8
Savin-Williams, R. C. (1980). Dominance hierarchies in groups of middle to late adolescent males.
Journal of Youth and Adolescence, 9, 75-85. doi:10.1007/BF0208838
Sprecher, S., McKinney, K., & Orbuch, T. L. (1987). Has the double standard disappeared?: An
experimental test. Social Psychology Quarterly, 50, 24-31. doi:10.2307/2786887
Vanwesenbeeck, W. M. A. (2011). Diverse verlangens: Seksuele ontwikkeling onder moderne dubbele
moraal. Tijdschrift voor Seksuologie, 35, 232-239. Verkregen van:
http://www.rutgerswpf.nl/sites/default/files/Vanwesenbeeck%202011%20TVS%20354%20Oratie.pdf
Whitbeck, L. B., Yoder, K. A., Hoyt, D. R., & Conger, R. D. (1999). Early adolescent sexual activity:
A developmental study. Journal of Marriage and the Family, 61, 934-946.
doi:10.2307/354014
RELATIE VROEG SEKSUEEL GEDRAG EN LEIDERSCHAP
21
Xie, H., Li, Y., Boucher, S. M., Hutchins, B. C., & Cairns, B. D. (2006). What makes a girl (or a boy)
popular (or unpopular)? African American children's perceptions and developmental
differences. Developmental Psychology, 42, 599-612. doi:10.1037/0012-1649.42.4.599
Zimmer-Gembeck, M. J., Siebenbruner, J., & Collins, W. A. (2004). A prospective study of
intraindividual and peer influences on adolescents' heterosexual romantic and sexual behavior.
Archives of Sexual Behavior, 33, 381-394. doi:10.1023/B:ASEB.0000028891.16654.2c