Running head: RELATIE VROEG SEKSUEEL GEDRAG EN LEIDERSCHAP De Relatie tussen Vroeg Seksueel Gedrag en Leiderschap Met Geslacht als Moderator Marjoleine J.P.M. Terstappen Universiteit Utrecht Juni 2014 Master Thesis Jeugdstudies Faculteit Algemene Sociale Wetenschappen Studentnummer: 3956644 Supervisor: Zeena Harakeh Aantal woorden: 5876 RELATIE VROEG SEKSUEEL GEDRAG EN LEIDERSCHAP 2 Samenvatting Vroeg seksueel gedrag in de adolescentie wordt geassocieerd met negatieve uitkomsten op zowel seksueel vlak als psychosociaal niveau. Wanneer er wordt gekeken naar positieve gevolgen van dit gedrag voor de adolescent, zou dit inzicht kunnen geven in de motivatie van dit gedrag. Leiderschap als uitkomst van vroeg seksueel gedrag stond centraal in het huidige onderzoek. De studie onderzocht zowel cross-sectioneel als longitudinaal de relatie tussen vroeg seksueel gedrag en leiderschap, waarin geslacht werd getoetst als moderator. In totaal deden er 1158 participanten (M = 13.06) mee aan het onderzoek. Uit de cross-sectionele analyse bleken vroeg seksueel actieve adolescenten significant hoger te scoren op leiderschap. Echter, uit de longitudinale analyse bleek vroeg seksueel gedrag geen significante voorspeller van leiderschap. Geslacht was in geen van de analyses een significante moderator. Deze uitkomsten suggereren dat adolescente groepsleiders seksueel verder gevorderd zijn, maar dat leiderschap geen positieve uitkomst is van vroeg seksueel gedrag over tijd. Geopperd wordt dat vroeg seksueel gedrag wel sociale voordelen oplevert, welke wellicht via andere processen verlopen. De resultaten onderstrepen het belang naar meer onderzoek naar positieve peer-contextuele gevolgen, om interventies beter te laten aansluiten op de belevingswereld van de adolescent. Kernwoorden: vroeg seksueel gedrag, leiderschap, geslacht, adolescentie, sociale positie Abstract The early onset of sexual behaviour in adolescence is associated with negative outcomes on both a sexual and a psychosocial level. When one would look at positive outcomes of this behaviour for the adolescent, this could possibly give insight into the motivation of this behaviour. Leadership as an outcome of early sexual behaviour was the point of focus in the current research. This study examined both in a cross-sectional and longitudinal design the relationship between early sexual behaviour and leadership, in which gender was studied as a moderator. In total 1158 participants (M = 13.06) participated in the study. The cross-sectional analysis showed that early sexually active adolescents scored significantly higher on leadership. However, the longitudinal analysis demonstrated that early sexual behaviour was not a significant predictor of leadership. Gender was in none of the analyses a significant moderator. These results suggest that adolescent group leaders are sexually more advanced, but that leadership is no positive outcome of early sexual behaviour over time. It is suggested that early sexual behaviour gives social benefits, which perhaps moves through other processes. The results underline the importance of more research on positive peer-contextual effects, to match interventions to the perceptions of the adolescent. Keywords: early onset sexual behaviour, leadership, gender, adolescence, social position RELATIE VROEG SEKSUEEL GEDRAG EN LEIDERSCHAP 3 Inleiding Vroeg seksueel gedrag in de adolescentie wordt geassocieerd met negatieve uitkomsten op zowel seksueel vlak als psychosociaal niveau (van de Bongardt, Reitz, & Deković, 2012). Adolescenten die vroeg seksueel gedrag vertonen hebben een hogere kans om geconfronteerd te worden met seksuele dwang en het aantal soa’s en tienerzwangerschappen is hoog onder deze groep als gevolg van slecht beschermingsgedrag (Graaf et al., 2012; O'Donnell, O'Donnell, & Stueve, 2001). Daarnaast worden vroeg seksueel actieve adolescenten geassocieerd met het vertonen van probleemgedrag zoals middelengebruik, schooluitval en delinquentie (Armour & Haynie, 2007; Davies & Windle, 2000; Whitbeck, Yoder, Hoyt, & Conger, 1999; Zimmer-Gembeck, Siebenbruner, & Collins, 2004). De teneur van onderzoeken naar de gevolgen van vroeg seksueel gedrag is echter vaak negatief en eenzijdig te noemen, terwijl mogelijk positieve gevolgen voor de adolescent een beter inzicht zouden kunnen geven in de motivatie van vroeg seksueel gedrag. Adolescente vriendengroepen hebben primair heteroseksuele socialisatie tot doel, en om een groep goed te laten functioneren is differentiatie van status binnen een groep - en daarmee een leider essentieel (Dunphy, 1963; Rowel, 1966). De leidende theorie aangaande de hiërarchie binnen adolescente vriendengroepen (Dunphy, 1963) stelt dat een groepsleider, het meest invloedrijke lid van een vriendengroep, wordt gekozen op basis van gevorderde seksuele ervaring ten opzichte van de andere groepsleden (Prinstein, Meade, & Cohen 2003; Xie, Li, Boucher, Hutchins, & Cairns, 2006). Dit kenmerk is volgens deze theorie zelfs zo zwaarwegend dat wanneer er een ander groepslid een hoger niveau van seksuele ervaring bereikt, er een wisseling van groepsleider plaatsvindt (Dunphy, 1963). Vanuit deze invalshoek, welke verder centraal staat in het huidige onderzoek, zou vroeg seksueel gedrag als sociaal belonend kunnen worden gezien door de adolescent. Het onderzoek waar Dunphy’s theorie op stoelt is waardevol, maar inmiddels meer dan een halve eeuw oud. De percepties over normatief seksueel gedrag onder adolescenten, en daarmee haar mogelijk positieve sociale uitkomsten in de peercontext, zijn inmiddels evenwel drastisch veranderd (Crawford & Popp, 2003; Vanwesenbeeck, 2011). Daarnaast is zijn data voornamelijk verzameld op basis van observationeel onderzoek. Door observatie als methode te gebruiken bestaat er een kans dat de vergaarde informatie onderhevig aan foutieve interpretatie, gezien het feit dat een volwassen onderzoeker toegang tot adolescente vriendengroepen wordt ontzegd (Dunphy, 1963). In zijn theorie wordt daarnaast geen onderscheid gemaakt tussen de sociale beloning, in de vorm van leiderschap, voor jongens en meisjes naar aanleiding van seksueel gedrag. Dit is opvallend wegens verschil in sociale waardering van seksueel gedrag op basis van geslacht, waarin seksueel gedrag bij jongens positiever wordt beoordeeld dan bij meisjes (Milhausen & Herold, 2001; Vanwesenbeeck, 2011). De huidige studie is de eerste die, zowel cross-sectioneel als longitudinaal, de relatie tussen vroeg seksueel gedrag en leiderschap onderzoekt met geslacht als moderator. Voor het ontwikkelen van interventies die zich richten op een gezonde seksuele ontwikkeling voor adolescenten en op het RELATIE VROEG SEKSUEEL GEDRAG EN LEIDERSCHAP 4 verminderen van risico’s die gelinkt zijn aan vroeg seksueel gedrag, is het essentieel om de sociale peer-contextuele gevolgen van vroeg seksueel gedrag in kaart te brengen. Door beter in te spelen op de belevingswereld van de adolescent wordt de effectiviteit van deze interventies verhoogd. Daarnaast geeft kennis over de sociale gevolgen van vroeg seksueel gedrag niet alleen beleidsinstanties, maar ook opvoeders, leerkrachten en pedagogen een kans om de adolescent beter te begrijpen. Dit biedt zodoende de mogelijkheid om de adolescent weerbaar te maken, verwachtingen vanuit de adolescent bij te stellen of de adolescent bij te sturen. De Relatie tussen Vroeg Seksueel Gedrag en Leiderschap Tijdens de adolescentie is de initiatie van seksueel gedrag een primaire ontwikkelingstaak waarin de sociale peercontext een belangrijke rol speelt (van de Bongardt et al., 2012; Whitbeck et al., 1999; Zimmer-Gembeck et al., 2004). Het is aannemelijk dat seksueel gedrag in deze levensfase beter is te verklaren door de motivatie voor sociale beloning binnen de peercontext, dan door een intrinsieke motivatie naar verbintenis en nabijheid vanuit de adolescent (Pellegrini & Bartini, 2001; Prinstein et al., 2003). Dit wordt ondersteund door onderzoek van Muehlenhard en Cook (1988), die door middel van vragenlijsten in kaart brengen dat 62,7 procent van de jongens in hun onderzoek wel eens tegen hun wil in geslachtsgemeenschap heeft gehad. Het verlangen om een betere sociale status te verkrijgen onder leeftijdsgenoten wordt hierbij opgegeven als belangrijkste drijfveer (Muehlenhard & Cook, 1988; zie ook Cornell & Halpern-Felsher, 2006). Ook de longitudinale onderzoeken van O'Donnell en collega’s (2003) en Kinsman en collega’s (1998) onderzochten de motieven voor vroeg seksueel gedrag onder adolescenten. Uit beide onderzoeken blijkt dat ‘respect’ of een betere sociale status een belangrijke motivatie is om seksueel actief te worden (Kinsman, Romer, Furstenberg, & Schwarz, 1998; O'Donnell et al., 2003). Echter, een ‘betere sociale status’ kan verwijzen naar verschillende positieve sociale posities waaronder vriendelijkheid, populariteit, sociale dominantie en leiderschap (Pakaslahti & KeltikangasJärvinen, 2001; Prinstein et al., 2003). Maar hoewel deze vier constructen allemaal positieve sociale posities zijn, zijn ze niet synoniem aan elkaar. Zo wordt uit de literatuur geconstateerd dat groepsleiders worden beschouwd als het populairste en sociaal dominantste lid van een groep, maar niet het vriendelijkste (Dunphy, 1963; Pellegrini & Long, 2003; Prinstein et al., 2003; Xie et al.,2006). Daarnaast zijn populaire adolescenten niet altijd sociaal dominant (Prinstein & Cillessen, 2003; Rodkin, Farmer, Pearl, & Van Acker, 2000) en worden sociaal dominante adolescenten niet per definitie gezien als leiders (Farmer, Estell, Bishop, O'Neal, & Cairns, 2003). Naar aanleiding hiervan wordt geconcludeerd dat positieve sociale posities als uitkomstmaat niet inwisselbaar gebruikt mogen worden. Desalniettemin blijkt populariteit vaak in hoge mate positief gecorreleerd aan leiderschap (Lease, Kennedy, & Axelrod, 2002; Pakaslahti & Keltikangas-Järvinen, 2001; Rodkin et al., 2000). Hoewel er nog geen onderzoek is naar vroeg seksueel gedrag en leiderschap, wordt er in de literatuur wel consistent een positief verband gevonden tussen (vroeg) seksueel gedrag en populariteit. RELATIE VROEG SEKSUEEL GEDRAG EN LEIDERSCHAP 5 Door middel van zelfrapportages en peernominaties vonden Prinstein en collega’s (2003) in hun cross-sectionele onderzoek dat adolescenten die in hogere mate seksueel actief zijn, in vergelijking met leeftijdsgenoten, vaker worden genomineerd als populair. Uit cross-sectioneel onderzoek van Newcomer en collega’s (1983) onder jonge adolescenten (M =13.6) blijkt dat adolescenten die het vaakst worden genomineerd als populair door klasgenoten, vaker seksuele ervaring toegeschreven krijgen en ook vaker daadwerkelijk seksuele ervaring hebben dan de adolescenten met minder peernominaties. Een cross-sectioneel onderzoek onder 381 Nederlandse jonge adolescenten (M = 14.4) duidt tevens een verband tussen seksueel gedrag en populariteit aan; populaire en sociaal dominante adolescenten, zowel jongens als meisjes, zijn meer seksueel actief dan de adolescenten met een lagere sociale status (de Bruyn, Cillessen, & Weisfeld, 2012). Het enige longitudinale onderzoek naar het verband tussen vroeg seksueel gedrag en populariteit komt van Mayeux en collega’s (2008). Zij keken naar het bi-directionele verband tussen seksueel gedrag en populariteit. Mayeux en collega’s (2008) constateren dat seksueel gedrag op vijftienjarige leeftijd bij jongens, maar niet bij meisjes, een significante toename van populariteit op zeventienjarige leeftijd voorspelt. Tegelijkertijd voorspelt populariteit op vijftienjarige leeftijd een significante toename van seksueel gedrag op zeventienjarige leeftijd voor zowel jongens als meisjes (Mayeux, Sandstrom & Cillessen, 2008). De ‘maturity gap’ theorie van Moffitt (1993) zou een verklaring kunnen bieden waarom vroeg seksueel gedrag onder adolescenten wordt gezien als statusverhogend. Deze theorie veronderstelt dat vrijwel alle adolescenten (een vorm van) antisociaal gedrag vertonen als adaptieve reactie op de discrepantie tussen hun biologische en maatschappelijke volwassenheid. Enerzijds zijn adolescenten biologisch volwassen, maar de privileges die gepaard gaan met het volwassen zijn, zoals volledige autonomie, worden hen nog niet toegekend door de maatschappij. Als reactie hierop vertonen adolescenten antisociaal gedrag, waaronder vroeg seksueel gedrag, waarmee ze zich afzetten tegen de maatschappij. Dit wordt door leeftijdsgenoten gezien als volwassen gedrag en fungeert om deze reden als statussymbool (Mayeux et al., 2008; Moffitt, 1993; Piquero & Brezina, 2001; Prinstein et al., 2003; Xie et al., 2006; Zimmer-Gembeck et al., 2004). De Relatie tussen Vroeg Seksueel Gedrag en Leiderschap met Geslacht als Moderator Traditionele heteroseksuele scripts verwijzen naar gedragsverwachting in de huidige samenleving die voor mannen anders is dan voor vrouwen. Van mannen wordt bijvoorbeeld assertiviteit, dominantie en autoritair gedrag verwacht terwijl dit voor vrouwen juist passiviteit, onderdanigheid en emotionaliteit is (Kaeager & Staff, 2009; Vanwesenbeeck, 2011). Op het gebied van seksueel gedrag bestaan er eveneens verschillende scripts voor mannen en vrouwen. Seksueel gedrag dat anders wordt gewaardeerd op basis van geslacht, wordt ook wel aangeduid met de term ‘de heteroseksuele dubbele moraal’ (HDM). De HDM stelt dat jongens sociaal beloond worden voor seksueel gedrag, met bijvoorbeeld een hogere sociale status, terwijl meisjes voor hetzelfde gedrag RELATIE VROEG SEKSUEEL GEDRAG EN LEIDERSCHAP 6 sociale status verliezen (Vanwesenbeeck, 2011). Volgens de literatuur is de HDM in de vroege adolescentie het sterkst aanwezig, vanwege de absentie van zelfontwikkelde scripts. Juist om deze reden zou de aanwezigheid van de HDM in deze periode de meeste schade aan kunnen richten. Het exploreren naar een eigen identiteit en intimiteit staat namelijk centraal in de adolescentie, en zou zich onder de HDM mogelijk onvoldoende kunnen ontwikkelen (Crawford & Popp, 2003; Vanwesenbeeck, 2011). Recent grootschalig onderzoek van Marks en Fraley (2005) oppert dat de HDM niet opereert in de algehele evaluatie van een persoon, maar slechts in specifieke domeinen (Marks & Fraley, 2005). Zij lieten de 8244 participanten (M = 23) in hun onderzoek fictieve personages, met een fictief aantal bedpartners, beoordelen op vier domeinen; normen/waarden, populariteit, intelligentie en macht/succes. Uit de resultaten blijkt dat er slechts in één domein een zwak doch significant interactieeffect van geslacht is, te weten macht/succes. Macht/succes is geoperationaliseerd als een schaal met vijf items, waaronder ‘Deze persoon zou een goede leider zijn’. Volgens Marks en Fraley (2005) zou de HDM zich met name manifesteren in domeinen die gekoppeld zijn aan stereotype gedrag, zoals macht/succes, en minder in domeinen die hier minder gevoelig voor zijn zoals normen/waarden (Cejka & Eagly, 1999; Lips, 1994; Marks & Fraley, 2005). Kaeager en Staff (2009) deden cross-sectioneel onderzoek onder 1300 jong- en midden adolescenten (M = 15.6). In dit onderzoek konden adolescenten vijf leeftijdsgenoten nomineren als vriend en daarnaast zijn er zelfrapportages over seksueel gedrag afgenomen. Kaeager en Staff (2009) vinden duidelijk een dubbele moraal; hoe hoger het aantal sekspartners van een jongen, des te hoger het aantal vriendschapsnominaties. Voor meisjes blijkt het tegenovergestelde het geval: hoe hoger het aantal sekspartners, des te lager het aantal ontvangen vriendschapsnominaties (Kaeager & Staff, 2009). Longitudinaal onderzoek van Mayeux en collega’s (2008) levert tevens bewijs voor een HDM. Seksueel gedrag op vijftienjarige leeftijd was wel een voorspeller van populariteit bij jongens, maar was geen voorspeller van populariteit bij meisjes (Mayeux et al., 2008). De al eerder besproken cross-sectionele onderzoeken van de Bruyn en collega’s (2012), Newcomer en collega’s (1983) en Prinstein en collega’s (2003) die de relatie tussen (vroeg) seksueel gedrag en populariteit onderzochten, vinden daarentegen geen significant interactieeffect voor geslacht. De Huidige Studie In de huidige cross-sectionele en longitudinale studie staat de relatie tussen vroeg seksueel gedrag en leiderschap centraal, waarin geslacht wordt opgenomen als moderator (zie Figuur 1). Een drietal onderzoeksvragen wordt onderzocht. Allereerst wordt de cross-sectionele relatie tussen vroeg seksueel gedrag en leiderschap bekeken. Voorgaand onderzoek toont aan dat vroeg seksueel gedrag gelinkt is aan de sociale positie populariteit, maar er is weinig bekend over de relatie met leiderschap. In lijn met de literatuur (de Bruyn et al., 2012; Newcomer et al., 1983; Prinstein et al., 2003) en de ‘maturity gap’ theorie (Moffitt, 1993), wordt verwacht dat vroeg seksueel gedrag positief gecorreleerd 7 RELATIE VROEG SEKSUEEL GEDRAG EN LEIDERSCHAP is aan leiderschap. Ten tweede wordt het longitudinale verband tussen vroeg seksueel gedrag en leiderschap onderzocht. In navolging van het longitudinale onderzoek van Mayeux en collega’s (2008), wordt verwacht dat vroeg seksueel gedrag leiderschap over tijd voorspelt. Als derde wordt het modererende effect van geslacht op de relatie tussen vroeg seksueel gedrag en leiderschap onderzocht. De eerder besproken studies konden geen eenduidig antwoord leveren betreffende het modererende effect van geslacht op de relatie tussen (vroeg) seksueel gedrag en de sociale positie. Desalniettemin vinden Marks en Fraley (2005), welke als enige ‘leiderschap’ opnamen in hun onderzoek als onderdeel van het domein macht/succes, wel een significant interactie-effect van geslacht. Op basis hiervan wordt in de huidige studie verwacht dat geslacht de relatie tussen vroeg seksueel gedrag en leiderschap modereert waarbij de relatie voor jongens wordt versterkt, en bij meisjes wordt verzwakt. Figuur 1. De relatie tussen Vroeg Seksueel gedrag en Leiderschap met Geslacht als Moderator Vroeg Seksueel Gedrag + Leiderschap ♀-/♂+ Geslacht Methode Procedure Het huidige onderzoek heeft gebruik gemaakt van de dataset van het SNARE- (Social Network Analysis of Risk behavior in Early adolescence) onderzoek. Deze longitudinale studie richt zich op de sociale ontwikkeling van adolescenten en hun betrokkenheid bij risicogedragingen. Eerste- en tweedeklasscholieren van twee middelbare scholen in Midden en Noord Nederland werden gevraagd mee te doen aan het onderzoek. Middels een email en/of brief werden ouders ingelicht over het project en om toestemming gevraagd. De termijn om deelname te weigeren betrof tien dagen en kon worden voldaan met een email of antwoordkaart. Eenentwintig scholieren hadden, door weigering van hun ouders, niet deelgenomen aan het onderzoek. Redenen zoals geen interesse, dyslexie van de scholier, en de tijdrovende aard van het onderzoek lagen hieraan ten grondslag. Daarnaast was één scholier verhuisd en waren er zeven scholieren gestopt met deelname aan het onderzoek wegens chronische ziekte. De baselinemeting (T0) startte in september 2011, het daaropvolgende meetmoment (T1) vond in oktober 2011 plaats, het tweede meetmoment (T2) in december 2011 en het derde meetmoment (T3) in maart 2012. De huidige studie heeft gebruik gemaakt van T0 tot en met T3. Tijdens de RELATIE VROEG SEKSUEEL GEDRAG EN LEIDERSCHAP 8 vragenlijstafnames waren één leraar en minimaal één medewerker van het onderzoek aanwezig om uitleg te geven over de vragenlijst en om eventuele vragen te beantwoorden. De vragenlijsten werden via het computerprogramma socio™software ingevuld waardoor het vergemakkelijkt werd om sociometrische peernominaties te toetsen. De afname van de vragenlijst duurde ongeveer 45 minuten en werd afgenomen gedurende één lesuur. Participanten In totaal waren er 1158 leerlingen die op alle meetmomenten (T0 t/m T3) hebben deelgenomen in het SNARE-onderzoek. Deze leerlingen waren bij aanvang van de studie (T0) tussen de elf en vijftien jaar oud (M = 13.06 jaar, SE = .71). Het percentage meisjes was 49,8%; het percentage jongens 50,2%. Het percentage hoger opgeleiden (HAVO, HAVO/VWO, VWO) bedroeg 55.8% tegenover 44.2% lager opgeleiden (LWOO, VMBO-BG, VMBO-TH). De leerlingen waren afkomstig uit de eerste twee leerjaren van de middelbare school, respectievelijk 48.9% uit leerjaar één en 51.1% uit leerjaar twee. De meerderheid, 83%, was van Nederlandse afkomst, gebaseerd op geboorteland van de adolescent en beide ouders. Meetinstrumenten Seksueel Gedrag (T0 t/m T2) De participanten konden door middel van ‘ja’, ‘nee’ of ‘geen antwoord’ aangeven of ze vóór het eerste meetmoment (T0) of tussen de metingen (T1 en T2) seksuele gemeenschap hadden gehad (Bearman, Moody, & Stovel, 2004; Ivanova, Mills, & Veenstra, 2011). De participanten die deze vraag beantwoordden met ‘geen antwoord’ werden als system missing gedefinieerd. Het huidige onderzoek heeft, in lijn met ander onderzoek, adolescenten die vijftien jaar of jonger waren én seksueel actief, aangehouden als vroeg seksueel actieve adolescenten (de Bruyn et al., 2012; Zimmer-Gembeck et al., 2004). De dichotome ‘early onset seksueel gedrag-variabele’ werd vervolgens aangemaakt, waarin twee groepen werden geïdentificeerd; 0 = niet vroege starters en 1= vroege starters. Leiderschap (T1 / T3) Leiderschap is een continue variabele die aan de hand van peernominaties werd berekend. Leerlingen konden bij de vraag ‘Wie kiezen je klasgenoten om de groep te leiden?’ een onbeperkt aantal klasgenoten kiezen. Ook kon desgewenst ‘niemand’ worden geselecteerd. Vanwege de verschillen in klasgrootte konden de leerlingen uit grotere klassen vaker worden genomineerd dan leerlingen uit minder grote klassen. Het aantal ontvangen peernominaties werd om deze reden op basis van deze klasgrootte gestandaardiseerd. Een positieve score duidt een leerling met veel (toegeschreven) leiderschap aan. Daarnaast werd voor leiderschap op T1 in de longitudinale analyse gecontroleerd voor een juiste interpretatie van de gevonden verbanden. Geslacht (T0) Sekse werd gemeten als een dichotome variabele waarbij meisjes de referentiecategorie vormden. RELATIE VROEG SEKSUEEL GEDRAG EN LEIDERSCHAP 9 Covariaat (T0) Uit eerder onderzoek blijkt dat oudere adolescenten, vaker dan jongere adolescenten, als leider worden gezien (Dunphy, 1963; Xie et al., 2006). Derhalve werd leeftijd (T0) opgenomen als controle variabele. Data-analyse Voor de data-analyse werd gebruikt gemaakt van IBM SPSS Statistics, versie 20. Allereerst werden de participanten verwijderd die niet op alle meetmomenten hadden deelgenomen (N = 186). Het controleren van de dataset op uitbijters leverde geen resultaten op; zodoende werden er geen participanten of antwoorden van participanten verwijderd. Hierna werden er beschrijvende statistieken van de variabelen opgevraagd om een eerste indicatie te krijgen van de variabelen en hun onderlinge verbanden. Vervolgens werden de scores op leiderschap (T1 en T3) door middel van een Paired Samples T-Test met elkaar vergeleken om zodoende de interne consistentie van de variabele leiderschap te bekijken. De correlaties tussen de variabelen early onset seksueel gedrag, leeftijd en leiderschap (T1 en T3) werden hierna opgevraagd en in een tabel vervolgens uitgesplitst naar geslacht. Voor de correlaties tussen early onset seksueel gedrag en de andere drie variabelen - leiderschap, leeftijd en geslacht - werd gebruik gemaakt van de punt-biseriële correlatiecoëfficiënt, welke de correlatie tussen een dichotome en een continue variabele weergeeft (Cernovsky, 2002). Voor de onderlinge correlaties tussen de overige continue variabelen werd er gebruikgemaakt van de Pearson correlatiecoëfficiënt (Field, 2009). De cross-sectionele multivariate lineaire regressie werd uitgevoerd om te bepalen of early onset seksueel gedrag significant gecorreleerd was aan leiderschap. Tevens werd gekeken naar het modererende effect van geslacht en ook werd er gecontroleerd voor leeftijd. Afhankelijk of de interactieterm wel of niet significant was, werden de hoofd- en covariaat resultaten geïnterpreteerd. Vervolgens werd middels een multivariate longitudinale lineaire regressieanalyse de voorspellende waarde van vroeg seksueel gedrag op leiderschap getoetst. In deze analyse werden de hoofdeffecten, covariaten en het interactie-effect getoetst als voorspellers van leiderschap op T3. Afhankelijk of de interactieterm wel of niet significant was, werden de hoofd- en covariaat resultaten geïnterpreteerd. De voorwaarden voor het uitvoeren van de verschillende toetsen, zoals een normaalverdeling van de residuen, lineariteit en homoscedasticiteit, werden vooraf gecontroleerd. Effectmaten .30, .50 en .80 werden respectievelijk beschouwd als zwak, matig en sterk (Field, 2009). Het significantieniveau wat in de huidige studie werd aangehouden is p < .05. 10 RELATIE VROEG SEKSUEEL GEDRAG EN LEIDERSCHAP Resultaten Beschrijvende Statistieken Voor het totaal aantal adolescenten (N = 1158) in het SNARE-onderzoek werden allereerst beschrijvende statistieken voor de variabelen early onset seksueel gedrag en leiderschap opgevraagd. Hieruit bleek dat 8,3% (waarvan 53,7% jongen) van de adolescenten vroeg seksueel gedrag (T0 t/m T2) rapporteert. Dit wijst op een lage betrokkenheid bij vroeg seksueel gedrag. Jongens en meisjes verschilden niet significant op early onset seksueel gedrag, 2 (1, N = 993) = 1.62, p = .202. De ongestandaardiseerde variabele leiderschap (T1 en T3), waarbij een hogere score een hogere mate van leiderschap weergeeft, varieerde tussen de 0 en de 12. De gemiddelde score op leiderschap was 1,0 (SE = 1,67) op T1 en 1,5 (SE = 1,94) op T3, wat als extreem laag kan worden beschouwd. Dit geeft weer dat weinig adolescenten in dit onderzoek door hun klasgenoten worden gezien als leider. Wanneer de variabelen leiderschap op T1 en T3 met elkaar werd vergeleken, bleek deze over tijd zeer stabiel en zonder een significante daling of stijging. In tabel 1 is de mate waarin de variabelen early onset seksueel gedrag, leeftijd en leiderschap met elkaar correleren weergegeven. Deze tabel is uitgesplitst naar geslacht voor een duidelijkere interpretatie van de correlaties. Bij meisjes en jongens was early onset seksueel gedrag significant positief gecorreleerd aan leeftijd (T0). Tevens bleek early onset seksueel gedrag significant positief gecorreleerd aan leiderschap op zowel T1 als T3; vroeg seksueel actieve adolescenten scoren hoger op leiderschap dan niet-vroeg seksueel actieve adolescenten. Voor de correlatie tussen leeftijd (T0) en leiderschap werd er een verschil gevonden tussen jongens en meisjes. Waar voor meisjes leeftijd niet significant gecorreleerd was aan leiderschap op zowel T1 als T3 (p = .346; p = .926), was het verband voor jongens wel significant op beide meetmomenten. Dit houdt in dat oudere jongens, maar niet meisjes, hoger scoren op leiderschap dan jongere jongens. Voor leiderschap op T1 en T3 werd tevens een positief significant verband gevonden. Dit geldt voor zowel jongens als meisjes en betekent dat een hoge mate van leiderschap op T1 gelinkt is aan een hoge mate van leiderschap op T3. Tabel 1 Samenvatting Interne Correlaties voor Early Onset Seksueel Gedrag, Leeftijd en Leiderschap (T1 en T3) Uitgesplitst naar Geslacht Variabele 1. Early Onset Seksueel Gedrag 2. Leeftijd T0 1 a (referentie = niet-vroeg) 2 3 4 - .20** .21** .15** .16** - .04 .01 3. Leiderschap T1 .17** .12* - 4. Leiderschap T3 .17** .12* .63** .39** Noot. a Punt-biseriële correlatiecoëfficiënt omdat early onset seksueel gedrag een dichotome variabele is. De interne correlaties voor meisjes zijn weergegeven met de kleur roze, voor jongens zijn de interne correlaties aangeduid met de kleur blauw. N jongen = 515. N meisje = 455. * p < .05. ** p < .01. - 11 RELATIE VROEG SEKSUEEL GEDRAG EN LEIDERSCHAP Multivariate Cross-sectionele Lineaire Regressieanalyse Door middel van een multivariate cross-sectionele lineaire regressieanalyse werden allereerst de covariaat (leeftijd op T1), de hoofdeffecten ( geslacht op T0 en early onset seksueel gedrag op T0 t/m T2) en het interactie-effect (early onset seksueel gedrag * geslacht) getoetst als voorspeller van leiderschap op T1. Het interactie-effect bleek echter niet significant, β = -.02, p = .679. Uit de resultaten van het tweede model met alleen de covariaat en hoofdeffecten, geïllustreerd in tabel 2, is af te lezen dat de covariaat leeftijd niet significant gerelateerd is aan leiderschap op T1, p = .099. Daarentegen zijn de hoofdeffecten early onset seksueel gedrag en geslacht wel significant gelinkt aan leiderschap op T1. Early onset seksueel gedrag heeft een positief verband met leiderschap. Hieruit kan het volgende worden gedestilleerd; vroeg seksueel actieve adolescenten scoren hoger op leiderschap (T1) dan niet-vroeg seksueel actieve adolescenten. Tevens is er een sprake van een positief significant verband tussen geslacht en leiderschap, wat inhoudt dat jongens hoger op leiderschap scoren dan meisjes. Echter, beide gevonden effecten kunnen worden bestempeld als een zwak effect (Field, 2009). Verder verklaart dit model 5 % van de variantie binnen leiderschap. Tabel 2 Multivariate Cross-sectionele Lineaire Regressieanalyse met Early Onset Seksueel Gedrag en Geslacht als Voorspellers van Leiderschap (T1) Gecontroleerd voor de Covariaat Leeftijd β Voorspeller B SE Early Onset Seksueel Gedrag (referentie = niet-vroeg) .65 .11 .18*** Geslacht (referentie = meisjes) .14 .06 .07* Leeftijd T0 .07 .04 .05 Noot. N = 982. R² .05. * p < .05. *** p < .001. Multivariate Longitudinale Lineaire Regressieanalyse Tabel 3 bevat de resultaten van de multivariate longitudinale lineaire regressieanalyse. Als eerst werd een model met de covariaten (leeftijd op T0 en leiderschap op T1), de hoofdeffecten ( geslacht op T0 en early onset seksueel gedrag op T0 t/m T2) en het interactie-effect (early onset seksueel gedrag * geslacht) getoetst. Het interactie-effect bleek niet significant, β = .05, p = .183. Dit betekent dat geslacht geen modererende rol speelt op de relatie tussen early onset seksueel gedrag en leiderschap. Vervolgens zijn alleen de hoofdeffecten en de covariaten geïnterpreteerd en weergegeven in de onderstaande tabel. 12 RELATIE VROEG SEKSUEEL GEDRAG EN LEIDERSCHAP Tabel 3 Multivariate Longitudinale Lineaire Regressieanalyse met Early Onset Seksueel Gedrag en Geslacht als Voorspellers van Leiderschap (T3), Gecontroleerd voor de Covariaten Leeftijd en Leiderschap (T1) Voorspeller B SE β Early Onset Seksueel Gedrag (referentie = niet-vroeg) .18 .10 .05 Geslacht T0 (referentie = meisjes) .19 .05 .10*** Leeftijd T0 .03 .04 .02 Leiderschap T1 .52 .03 .52*** Noot. N = 970. R² = .30. *** p < .001. Early onset seksueel gedrag is, in tegenstelling tot de cross-sectionele analyse, niet langer een significant hoofdeffect van de uitkomstvariabele leiderschap (T3), p = .581. Geslacht blijft echter een positief significant hoofdeffect, al is het een zwak effect (Field, 2009). Meisjes vormen de referentiecategorie en daarom kan hieruit worden opgemaakt dat jongens hoger schoren op leiderschap dan meisjes. De covariaat leeftijd blijkt geen significante voorspeller van leiderschap (T3), p = .170. Leiderschap op T1 blijkt de sterkste voorspeller van leiderschap op T3, met een groot effect (Field, 2009). Het totale longitudinale model, zoals te zien in tabel 3, verklaart 30,4% van de variantie binnen leiderschap op T3. Discussie Het doel van de huidige studie is om de relatie tussen vroeg seksueel gedrag en leiderschap te bekijken, waarin geslacht wordt getoetst als moderator. Resultaten van de cross-sectionele analyse suggereren dat vroeg seksueel gedrag gelinkt is aan een hogere mate van leiderschap. De longitudinale analyse wijst uit dat vroeg seksueel gedrag over tijd geen voorspeller is van leiderschap. Daarnaast blijkt uit de resultaten dat er geen sprake is van een heteroseksuele dubbele moraal, omdat er geen significant interactie-effect wordt gevonden voor geslacht in beide analyses. De Relatie tussen Vroeg seksueel gedrag en Leiderschap Uit de cross-sectionele analyse van de huidige studie blijkt dat vroeg seksueel significant positief is gerelateerd aan leiderschap. Deze bevinding is in lijn met ander cross-sectioneel onderzoek waarin de relatie tussen (vroeg) seksueel gedrag en populariteit wordt bekeken (de Bruyn et al., 2012; Newcomer et al., 1983; Prinstein et al., 2013). De gevonden relatie kan verklaard worden aan de hand van Moffitt’s ‘maturity gap’ theorie. Deze theorie stelt dat seksueel gedrag door adolescenten wordt gezien als volwassen gedrag en het om deze reden fungeert als statussymbool. Echter, voor het verklaren van de richting van het verband is het van belang om naar de longitudinale analyse te kijken. Tegen de verwachting in, vindt de longitudinale analyse geen bekrachtiging dat vroeg seksueel gedrag een voorspeller is van leiderschap. Dit komt niet overeen met de longitudinale studie van Mayeux en RELATIE VROEG SEKSUEEL GEDRAG EN LEIDERSCHAP 13 collega’s (2008). Zij vonden wel een longitudinaal significant verband tussen seksueel gedrag en populariteit. Een mogelijke verklaring voor deze tegenstrijdige bevinding uit de longitudinale analyse kan wellicht worden toegeschreven aan het controleren voor leiderschap op een eerder meetmoment. Uit de resultaten blijkt dat leiderschap over tijd zeer stabiel is, en dat leiderschap op T1 en T3 in hoge mate gecorreleerd zijn. In de huidige studie werd gecontroleerd voor leiderschap op T1 tijdens de longitudinale analyse. Hierdoor verviel het significante verband tussen vroeg seksueel gedrag en leiderschap. Echter, ook Mayeux en collega’s (2008) controleerden voor populariteit op een eerder meetmoment. Daarnaast blijkt uit verschillende studies dat populariteit, evenals leiderschap, zeer stabiel is over tijd (Mayeux et al., 2008; Pakaslahti & Keltikangas-Järvinen, 2001). Deze verklaring biedt dus alleen uitleg waarom het verband niet wordt gevonden in de huidige studie. Een tweede mogelijke theoretische verklaring, welke tevens het verschil tussen de significante cross-sectionele relatie en de niet-significante relatie in de longitudinale analyse verklaart, ligt wellicht in de richting van het verband. De ‘strategic pluralism’ theorie van Gangestad and Simpson’s (2000) poneert bewijs dat het verband over tijd moet worden gezocht in de tegenovergestelde richting. Deze theorie stelt namelijk dat adolescenten die bevoordeeld zijn met sociale kenmerken die hen succesvol maken bij leeftijdsgenoten, zoals een positieve sociale status, meer mogelijkheden hebben om zich eerder op seksueel vlak te bewegen. Leiderschap en populariteit lijken bijvoorbeeld gerelateerd te zijn aan goede sociale en emotionele vaardigheden (Farmer et al., 2003; Pakaslahti & KeltikangasJärvinen, 2001). Deze vaardigheden vergroten de kans op een intieme relatie, wat vervolgens de kans op het opdoen van seksuele ervaring vergroot. Verschillende longitudinale onderzoeken vinden bewijs dat populariteit over tijd seksueel gedrag voorspelt (Mayeux et al., 2008; Prinstein, Choukas-Bradley, Helms, Brechwald, & Rancourt, 2011). Vanuit dit perspectief zou de richting van het verband tussen vroeg seksueel gedrag en leiderschap dus beter vanaf de andere kant moeten worden bekeken. Dit biedt mogelijk een verklaring waarom er cross-sectioneel wel een significant verband wordt gevonden in de huidige studie, en longitudinaal niet. De huidige studie had als doel om naar positieve uitkomsten, in de vorm van leiderschap, van vroeg seksueel gedrag te kijken omdat hierin mogelijk een motivatie ligt voor dit gedrag. Gezien het feit dat leiderschap geen significante uitkomst is van vroeg seksueel gedrag over tijd, zou vervolgonderzoek zich kunnen richten op andere vormen van positieve sociale posities. Daarnaast geven de resultaten van het huidige onderzoek, in combinatie met de besproken literatuur, reden om te denken dat het effect van vroeg seksueel gedrag niet op alle positieve sociale posities hetzelfde is. Het is echter nog onduidelijk hoe deze zich tot elkaar verhouden. Vervolgonderzoek zou zich kunnen richten op de gevolgen van vroeg seksueel gedrag op verschillende positieve sociale posities, en deze vervolgens met elkaar vergelijken. Hierdoor worden mogelijk positieve gevolgen van vroeg seksueel gedrag in kaart gebracht, waardoor de dynamiek binnen de sociale peercontext in het grotere geheel inzichtelijker wordt gemaakt. Daarnaast is het voor vervolgonderzoek aan te raden om te controleren RELATIE VROEG SEKSUEEL GEDRAG EN LEIDERSCHAP 14 voor de positieve sociale positie op een eerder meetmoment voor een juiste interpretatie van de voorspellende waarde van vroeg seksueel gedrag. De Relatie tussen Vroeg Seksueel Gedrag en Leiderschap met Geslacht als Moderator De huidige studie toont aan dat geslacht geen significante moderator is op de relatie tussen vroeg seksueel gedrag en leiderschap. Deze bevinding is in lijn met cross-sectioneel onderzoek van de Bruyn en collega’s (2012), Newcomer en collega’s (1983), Prinstein en collega’s (2003). Het is echter tegenstrijdig met het cross-sectionele onderzoek van Kaeager en Staff, (2000) en Marks en Fraley (2005), en het longitudinale onderzoek van Mayeux en collega’s (2008). Een verklaring dat geslacht in de huidige studie geen significante moderator is, terwijl dit wel werd verwacht op basis van de HDM-theorie en het onderzoek van Marks en Fraley (2005), zou kunnen liggen in het feit dat seksueel gedrag in de literatuur op verschillende wijze wordt geoperationaliseerd. Het seksuele gedrag waarop de maatschappij mannen en vrouwen anders zou beoordelen wordt bijvoorbeeld geoperationaliseerd als ‘gemakkelijk zijn’ op een eerste date (Bradshaw, Kahn, & Saville, 2010; Reid, Elliott, & Webber, 2011), de mate van seksuele ervaring (de Bruyn et al., 2012; Mayeux et al., 2008; Newcomer et al., 1983) het geven van orale seks (Prinstein et al., 2013) en het aantal bedpartners (Kaeager & Staff, 2000; Marks & Fraley, 2005). In de huidige studie wordt gekeken of vroeg seksueel gedrag anders wordt gevalideerd. Echter, ook Kinsman en collega’s (1998), O'Donnell en collega’s (2003) en Sprecher en collega’s (1987) gebruikten deze operationalisatie en vinden wel een duidelijk verschil tussen waardering op basis van geslacht (Kinsman et al., 1998; O'Donnell et al., 2003; Sprecher, McKinney, & Orbuch, 1987). De huidige studie is echter de enige die zich richt op leiderschap, terwijl de andere onderzoeken, met uitzondering van Marks en Fraley (2005), zich richtten andere sociale posities. Op basis van het huidige onderzoek wordt geconcludeerd dat hoewel de theorie wijst op een verschil in acceptatie van verschillende seksuele gedragingen tussen jongens en meisjes, dit niet tot uiting komt op de sociale positie leiderschap. Verondersteld wordt dat de HDM in de vroege adolescentie de meeste schade kan aanrichten, omdat jonge adolescenten nog geen scripts hebben ontwikkeld voor normatief seksueel gedrag voor mannen en vrouwen (Vanwesenbeeck, 2011). Echter, verschillende onderzoeken, inclusief de huidige, vindt geen bewijs voor een HDM. Mogelijk is het beoordelen van personen op basis van hun seksuele gedragingen heden ten dage meer geëgaliseerd dan dat de literatuur soms doet voorkomen, zoals ook Marks en Fraley (2005) en Crawford en Popp (2003) opperen. Vervolgonderzoek zou er daarom baadt bij kunnen hebben om geslacht als moderator te toetsen op de relatie tussen een breed scala aan vroeg seksuele gedragingen en verschillende sociale posities onder jonge adolescenten. Hiermee wordt inzichtelijk gemaakt bij welke seksuele gedragingen en óf er sprake is van een HDM onder hedendaagse jonge adolescenten. RELATIE VROEG SEKSUEEL GEDRAG EN LEIDERSCHAP 15 Sterke punten en Limitaties De huidige studie heeft een aantal sterke punten. In de eerste plaats kijkt de huidige studie voor het eerst sinds vijf decennia zowel cross-sectioneel als longitudinaal naar de relatie tussen vroeg seksueel gedrag en leiderschap. Veel hedendaagse literatuur grijpt terug naar het onderzoek van Dunphy uit 1963, terwijl opvattingen rondom - en daarmee mogelijk sociale uitkomsten van - (vroeg) seksueel gedrag een verandering hebben ondergaan (Crawford & Popp, 2003; Vanwesenbeeck, 2011). Ten tweede is een het longitudinale ontwerpt van het huidige onderzoek, naast een cross-sectionele analyse, een sterk punt. Deze methode geeft namelijk de mogelijkheid om een relatie en de richting tussen twee variabelen over tijd vast te stellen. Ten derde is een sterk punt van de huidige studie dat deze gebruik maakt van peernominaties voor leiderschap, waardoor er een mogelijk realistischer en meer valide beeld van een groepsleider kan ontstaan dan wanneer er gebruik wordt gemaakt van zelfrapportages. Dit komt voort uit het feit dat een sociale positie zoals leiderschap, per definitie, een toegeschreven eigenschap is. Een mogelijke limitatie van het huidige onderzoek is dat voor seksueel gedrag gebruik is gemaakt van zelfrapportages. Het gevaar schuilt in de sociaal wenselijke antwoorden die mogelijk zijn gegeven in verband met de taboesfeer waarin seks op jonge leeftijd zich nog vaak beweegt (Prinstein et al., 2003; Mayeux et al., 2008). Volgens de literatuur zouden jongens over-rapporteren en meisjes onder-rapporten (Siegel, Aten, & Roghmann, 1998). In het huidige onderzoek is 8,3% van de adolescenten een vroege starter. Dit ligt iets boven de 4% jonge starters in het landelijke onderzoek van De Graaf en collega’s. Echter, hun steekproef bestaat louter uit dertienjarigen adolescenten. Dit geeft reden om aan te nemen dat de cijfers uit het huidige onderzoek betrouwbaar zijn. Zelfrapportages zijn daarnaast de meest gangbare manier om seksueel gedrag te bevragen, en in grote onderzoeken wordt hier vrijwel altijd gebruik van gemaakt (Prinstein et al., 2003; Mayeux et al., 2008). Een tweede limitatie is dat de steekproef bestaat uit eerste- en tweedejaars middelbare scholieren met een leeftijd range van elf tot vijftien jaar. Dit heeft als consequentie dat het niet is uit te sluiten dat adolescenten die in dit onderzoek in de niet-vroege starters-categorie vallen op een later tijdstip, wanneer zij seksueel actief worden, alsnog vroege starters kunnen zijn volgens de criteria gehanteerd in de huidige studie, namelijk vijftien jaar of jonger (de Bruyn et al., 2012; Zimmer-Gembeck et al., 2004). Conclusie en Implicatie Met oog op het feit dat vroeg seksueel gedrag grote nadelige gevolgen geeft op zowel psychosociaal vlak als seksueel niveau (van de Bongardt et al., 2012), is het van belang inzicht te verkrijgen in de motivatie van dit gedrag. Leeftijdsgenoten en de sociale peercontext nemen in de adolescentie een steeds prominentere rol in, en spelen een proximale factor bij de initiatie van seksueel gedrag (Arnett & Hughes, 2012; van de Bongardt et al., 2012). Sociale beloning, in de vorm van bijvoorbeeld een betere sociale positie, zou om deze reden een motivatie kunnen zijn voor de adolescent om dit gedrag te vertonen. De huidige studie laat zien dat vroeg seksueel gedrag geen RELATIE VROEG SEKSUEEL GEDRAG EN LEIDERSCHAP 16 voorspeller is van leiderschap over tijd. Echter, de cross-sectionele analyse van het huidige onderzoek laat zien dat adolescente groepsleiders vaker vroeg seksueel gedrag vertonen dan niet-leiders. Hieruit kan mogelijk gedestilleerd worden dat vroeg seksueel gedrag wel sociale voordelen oplevert, maar dat dit wellicht via andere processen verloopt of via andere sociale posities gaat, zoals populariteit. Welke processen dit zijn, eventuele mediators, is een interessante vraag voor toekomstig onderzoek. Naast eventuele processen zou toekomstig onderzoek, zoals eerder benoemd, zich moeten richten op een breed scala aan positieve peer-contextuele gevolgen, waaronder verschillende positieve sociale posities. Daarnaast is het mogelijk dat vroeg seksueel gedrag niet per se iets positiefs oplevert, zoals een betere sociale status, maar zou de absentie van negatieve gevolgen, zoals uitsluiting door leeftijdsgenoten, ook een motivatie kunnen zijn. Dit is tevens een invalshoek waar nog weinig over bekend is. Met de resultaten van het huidige onderzoek wordt voornamelijk duidelijk dat er eigenlijk nog te weinig bekend is over de positieve sociale gevolgen van seksueel gedrag voor de adolescent. Dit onderstreept de noodzaak naar meer onderzoek zodat interventies, gericht op een gezonde seksuele ontwikkeling, beter kunnen aansluiten op de belevingswereld van de adolescent. RELATIE VROEG SEKSUEEL GEDRAG EN LEIDERSCHAP 17 Literatuurlijst Arnett, J. J., & Hughes, M. (2012). Adolescence and emerging adulthood: A cultural approach. London, UK: Pearson. Armour, S., & Haynie, D. L. (2007). Adolescent sexual debut and later delinquency. Journal of Youth and Adolescence, 36, 141-152. doi:10.1007/s10964-006-9128-4 Bearman, P. S., Moody, J., & Stovel, K. (2004). Chains of Affection: The Structure of Adolescent Romantic and Sexual Networks1. American Journal of Sociology, 110, 44-91. doi:10.1086/386272 van de Bongardt, D., Reitz, E., & Deković, M. (2012). Vroeg seksueel debuut in Nederland: Een longitudinale studie naar de rol van individuele kenmerken, opvoeding en leeftijdgenoten. Kind & Adolescent, 33, 194-205. Verkregen van: http://dspace.library.uu.nl/handle/1874/276012 Bradshaw, C., Kahn, A. S., & Saville, B. K. (2010). To hook up or date: Which gender benefits?. Sex Roles, 62, 661-669. doi:10.1007/s11199-010-9765-7 de Bruyn, E. H., Cillessen, A. H., & Weisfeld, G. E. (2012). Dominance-popularity status, behavior, and the emergence of sexual activity in young adolescents. Evolutionary Psychology: An International Journal of Evolutionary Approaches to Psychology and Behavior, 10, 296-319. Verkregen van: http://www.epjournal.net/wp-content/uploads/EP10296319.pdf Cejka, M. A., & Eagly, A. H. (1999). Gender-stereotypic images of occupations correspond to the sex segregation of employment. Personality and Social Psychology Bulletin, 25, 413-423. doi:10.1177/0146167299025004002 Cernovsky, Z. Z. (2002). A frequent misunderstanding associated with point biserial and phi coefficients. Psychological Reports, 90, 65-66. doi:10.2466/pr0.2002.90.1.65 Cornell, J. L., & Halpern-Felsher, B. L. (2006). Adolescents tell us why teens have oral sex. Journal of Adolescent Health, 38, 299-301. doi:10.1016/j.jadohealth.2005.04.015 Crawford, M., & Popp, D. (2003). Sexual double standards: A review and methodological critique of two decades of research. Journal of Sex Research, 40, 13-26. doi:10.1080/00224490309552163 RELATIE VROEG SEKSUEEL GEDRAG EN LEIDERSCHAP 18 Dunphy, D. C. (1963). The social structure of urban adolescent peer groups. Sociometry, 26, 230-246. doi:10.2307/2785909 Farmer, T. W., Estell, D. B., Bishop, J. L., O'Neal, K. K., & Cairns, B. D. (2003). Rejected bullies or popular leaders? The social relations of aggressive subtypes of rural African American early adolescents. Developmental Psychology, 39, 992. doi:10.1037/0012-1649.39.6.992 Field, A. P. (2009). Discovering statistics using SPSS. London, UK: SAGE Publications. Gangestad, S. W., & Simpson, J. A. (2000). The evolution of human mating: Trade-offs and strategic pluralism. Behavioral and Brain Sciences, 23, 573-587. doi:10.1017/S0140525X0000337X Graaf, H. de, Meijer, S., Poelman, J. & Vanwesenbeeck, I. (2005). Seks onder je 25e. Seksuele gezondheid van jongeren in Nederland anno 2005. Delft, Nederland: Eburon. Ivanova, K., Mills, M., & Veenstra, R. (2011). The initiation of dating in adolescence: The effect of parental divorce. The TRAILS study. Journal of Research on Adolescence, 21, 769-775. doi:10.1111/j.1532-7795.2010.00734.x James, J., Ellis, B. J., Schlomer, G. L., & Garber, J. (2012). Sex-specific pathways to early puberty, sexual debut, and sexual risk taking: Tests of an integrated evolutionary–developmental model. Developmental Psychology, 48, 687. doi:10.1037/a0026427 Kaeager, D. A., & Staff, J. (2009). The sexual double standard and adolescent peer acceptance. Social Psychology Quarterly, 72, 143-164. doi:10.1177/019027250907200205 Kinsman, S. B., Romer, D., Furstenberg, F. F., & Schwarz, D. F. (1998). Early sexual initiation: The role of peer norms. Pediatrics, 102, 1185-1192. doi:10.1016/1054-139X(96)81181-5 Lease, A. M., Kennedy, C. A., & Axelrod, J. L. (2002). Children's social constructions of popularity. Social Development, 11, 87-109. doi:10.1111/1467-9507.00188 Lips, H. (1994). Female powerlessness: A case of “cultural preparedness”? In L. Radtke & H. Stam (Eds.), Power/gender - Social relations in theory and practice (pp. 89–107). London, UK: Sage. Marks, M. J., & Fraley, R. C. (2005). The sexual double standard: Fact or fiction?. Sex Roles, 52, 175186. doi:10.1007/s11199-005-1293-5 RELATIE VROEG SEKSUEEL GEDRAG EN LEIDERSCHAP 19 Mayeux, L., Sandstrom, M. J., & Cillessen, A. H. (2008). Is being popular a risky proposition?. Journal of Research on Adolescence, 18, 49-74. doi:10.1111/j.1532-7795.2008.00550.x Moffitt, T. E. (1993). Adolescence-limited and life-course-persistent antisocial behavior: A developmental taxonomy. Psychological Review, 100, 674-701. doi:10.1037/0033295X.100.4.674 Muehlenhard, C. L., & Cook, S. W. (1988). Men's self‐reports of unwanted sexual activity. Journal of Sex Research, 24, 58-72. doi:10.108/00224498809551398 Newcomer, S. F., Udry, J. R., & Cameron, F. (1983). Adolescent sexual behavior and popularity. Adolescence, 18, 515-522. Verkregen van: http://psycnet.apa.org/psycinfo/1984-06462-001 O'Donnell, L., Myint‐U, A., O'Donnell, C. R., & Stueve, A. (2003). Long‐term influence of sexual norms and attitudes on timing of sexual initiation among urban minority youth. Journal of School Health, 73, 68-75. doi:10.1111/j.1746-1561.2003.tb03575.x O'Donnell, L., O'Donnell, C. R., & Stueve, A. (2001). Early sexual initiation and subsequent sexrelated risks among urban minority youth: The reach for health study. Family Planning Perspectives, 33, 268-275. doi:10.2307/3030194 Pakaslahti, L., & Keltikangas-Järvinen, L. (2001). Peer-attributed prosocial behavior among aggressive/preferred, aggressive/non-preferred, non-aggressive/preferred and nonaggressive/non-preferred adolescents. Personality and Individual Differences, 30, 903-916. doi:10.1016/S0191-8869(00)00082-9 Pellegrini, A. D., & Bartini, M. (2001). Dominance in early adolescent boys: Affiliative and aggressive dimensions and possible functions. Merrill-Palmer Quarterly, 47, 142-163. doi:10.1353/mpq.2001.0004 Pellegrini, A. D., & Long, J. D. (2003). A sexual selection theory longitudinal analysis of sexual segregation and integration in early adolescence. Journal of Experimental Child Psychology, 85, 257-278. doi:10.1016/S0022-0965(03)00060-2 Piquero, A. R., & Brezina, T. (2001). Testing Moffitt's Account of Adolescence-Limited Delinquency. Criminology, 39, 353-370. doi:10.1177/0022427804266559 Prinstein, M.J., Choukas-Bradley, S., Helms, S., Brechwald, W., & Rancourt, D. (2011). High RELATIE VROEG SEKSUEEL GEDRAG EN LEIDERSCHAP 20 Peer Popularity Longitudinally Predicts Adolescent Health Risk Behavior, or Does It?: An Examination of Linear and Quadratic Associations. Journal of Pediatric Psychology, 36, 980-990. doi:10.1093/jpepsy/jsr053 Prinstein, M.J., & Cillessen, A.H. (2003). Forms and functions of adolescent peer aggression associated with high levels of peer status. Merrill-Palmer Quarterly, 49, 310-342. doi:10.1353/mpq.2003.0015 Prinstein, M. J., Meade, C. S., & Cohen, G. L. (2003). Adolescent oral sex, peer popularity, and perceptions of best friends' sexual behavior. Journal of Pediatric Psychology, 28, 243-249. doi:10.1093/jpepsy/jsg012 Reid, J. A., Elliott, S., & Webber, G. R. (2011). Casual Hookups to Formal Dates Refining the Boundaries of the Sexual Double Standard. Gender & Society, 25, 545-568. doi:10.1177/0891243211418642 Rodkin, P. C., Farmer, T. W., Pearl, R., & Van Acker, R. (2000). Heterogeneity of popular boys: Antisocial and prosocial configurations. Developmental Psychology, 36, 14-24. doi:10.1037//OOI2-1649.36.1.14 Rowell, T. E. (1966). Hierarchy in the organization of a captive baboon group. Animal Behaviour, 14, 430-443. doi:10.1016/S0003-3472(66)80042-8 Savin-Williams, R. C. (1980). Dominance hierarchies in groups of middle to late adolescent males. Journal of Youth and Adolescence, 9, 75-85. doi:10.1007/BF0208838 Sprecher, S., McKinney, K., & Orbuch, T. L. (1987). Has the double standard disappeared?: An experimental test. Social Psychology Quarterly, 50, 24-31. doi:10.2307/2786887 Vanwesenbeeck, W. M. A. (2011). Diverse verlangens: Seksuele ontwikkeling onder moderne dubbele moraal. Tijdschrift voor Seksuologie, 35, 232-239. Verkregen van: http://www.rutgerswpf.nl/sites/default/files/Vanwesenbeeck%202011%20TVS%20354%20Oratie.pdf Whitbeck, L. B., Yoder, K. A., Hoyt, D. R., & Conger, R. D. (1999). Early adolescent sexual activity: A developmental study. Journal of Marriage and the Family, 61, 934-946. doi:10.2307/354014 RELATIE VROEG SEKSUEEL GEDRAG EN LEIDERSCHAP 21 Xie, H., Li, Y., Boucher, S. M., Hutchins, B. C., & Cairns, B. D. (2006). What makes a girl (or a boy) popular (or unpopular)? African American children's perceptions and developmental differences. Developmental Psychology, 42, 599-612. doi:10.1037/0012-1649.42.4.599 Zimmer-Gembeck, M. J., Siebenbruner, J., & Collins, W. A. (2004). A prospective study of intraindividual and peer influences on adolescents' heterosexual romantic and sexual behavior. Archives of Sexual Behavior, 33, 381-394. doi:10.1023/B:ASEB.0000028891.16654.2c
© Copyright 2024 ExpyDoc