Pedagogisch beleid voorscholen 2013 Pedagogisch beleidskader in de kinderopvang en peuterspeelzalen/voorscholen van Impuls Inleiding Impuls heeft een pedagogisch beleidskader en werkplan ontwikkeld waarin de visie op het pedagogisch handelen in de kinderdagverblijven, buitenschoolse opvang, tussenschoolse opvang, peuterspeelzalen en voorscholen staat beschreven. Het pedagogische beleid wordt verdeeld in: 1. Pedagogisch beleidskader Het pedagogische beleidskader geeft de algemene visie weer van Impuls op opvoeden. Het kader voldoet aan alle wettelijke voorschriften en verordeningen.1 Uitwerking pedagogisch beleidskader Het pedagogische werkplan is een vertaling van het pedagogische beleidskader naar de praktijk. In dit document worden productspecifieke elementen (KDV, BSO, voorscholen) per onderdeel benoemd. 2. Pedagogisch beleidsplan per locatie Elke locatie van Impuls stelt jaarlijks op basis van het pedagogische beleidskader een eigen pedagogisch beleidsplan op. In dit onderdeel is ruimte om aan algemene en specifieke (pedagogische) doelen van een bepaalde locatie te werken. De voorscholen voldoen aan ambitieniveau 2. Hierbij horen de volgende kerntaken: spelen, ontwikkelen, ontmoeten, signaleren en ondersteunen (landelijke VNG-norm). Aan de Amsterdamse peuterspeelzalen met een VVE-programma (voorscholen) zijn vanuit DMO nog twee kerntaken toegevoegd: ouderbetrokkenheid en taalontwikkeling. 1 conform de afspraken van het Convenant Kwaliteit Kinderopvang en conform de Verordening Peuterspeelzaalwerk Amsterdam - stadsdelen 1 Pedagogisch beleid voorscholen 2013 1. Pedagogisch beleidskader Impuls 1.1 Pedagogische missie en doelstelling Pedagogische missie Impuls biedt kinderen een veilige plek waar ze worden gestimuleerd zich te ontwikkelen op verantwoorde wijze. Pedagogische doelstelling Impuls voor de kinderopvang, peuterspeelzalen en voorscholen. Impuls biedt kinderen een veilige en vertrouwde omgeving waarin zij zich optimaal kunnen ontwikkelen in groepsverband. - Kinderen krijgen gelegenheid zich spelenderwijs te ontwikkelen - Ouders kunnen de opvoeding van hun kind combineren met werk of studie (met name in de kinderopvang en buitenschoolse opvang) - Met de VVE-methode in de voorscholen en in sommige kinderdagverblijven worden kinderen gestructureerd en spelenderwijs voorbereid voor groep 1 van het basisonderwijs. Impuls biedt een omgeving waarin: het kind voorop staat elk kind zich welkom en gezien voelt kinderen zich kunnen ontwikkelen een sfeer heerst waarin plezier en spelen kenmerkend zijn kinderen zich veilig voelen en waar ook voldoende uitdaging is omgang met leeftijdgenoten en functioneren in een groep belangrijk zijn kinderen professioneel begeleid worden naar zelfstandigheid en verantwoordelijkheid de fysieke veiligheid en gezonde verzorging optimaal zijn Impuls doet dit met: een goede organisatie en kwaliteit. een verzorgde, veilige en uitdagende omgeving voor kinderen een divers aanbod professionele pedagogische aanpak medezeggenschap en samenwerking met ouders. deskundig en gemotiveerd personeel een goed personeelsbeleid, met aandacht voor de kwalitatieve ontwikkeling en deskundigheidsbevordering van het personeel 1.2 Pedagogische doelen De volgende vier pedagogische doelen staan centraal: 1. Emotionele veiligheid 2. Sociale competentie 3. Persoonlijke competentie 4. Morele competentie 1. Emotionele veiligheid 2 Pedagogisch beleid voorscholen 2013 Om zich te kunnen ontwikkelen, moet het kind zich veilig voelen in een vertrouwde omgeving en daadwerkelijk de ruimte hebben om zich te kunnen en durven te ontplooien. Impuls werkt aan dit opvoedingsdoel door het bieden van een vertrouwde omgeving in een basisgroep, waar het kind met vaste groepsgenootjes en pedagogisch medewerker in een vaste ruimte een vertrouwensrelatie en gehechtheidrelatie aan kan gaan. 2. Sociale competentie Kinderdagverblijven, peuterspeelzalen en voorscholen zijn plaatsen waar sociale competenties van kinderen worden gestimuleerd en ontwikkeld. De kinderen worden opgevangen in een vaste basisgroep en krijgen de gelegenheid - onder begeleiding van gekwalificeerde pedagogisch medewerkers - relaties aan te gaan met (vaste) groepsgenootjes en volwassenen. Zij oefenen en ontwikkelen sociale vaardigheden. Het kind wordt gestimuleerd zich een plaats in de groep te verwerven die recht doet aan zijn of haar persoonlijkheid; het oefent vaardigheden zoals samenwerken, rekening houden met anderen, conflicten voorkomen en oplossen en het ontwikkelen van sociale verantwoordelijkheid. 3. Persoonlijke competentie Bij het stimuleren en ontwikkelen van de persoonlijke competentie van kinderen ligt de nadruk op het ontwikkelen van een positief zelfbeeld, de zelfredzaamheid, zelfstandigheid, zelfvertrouwen en het zelfoplossende vermogen van het kind. Hieraan voegt Impuls het doel pedagogisch-cognitief toe, omdat de gerichte voorbereiding voor de basisschool een onderdeel van het aanbod kan zijn. De voorscholen en een aantal kinderdagverblijven verzorgen een educatief programma voor kinderen (VVE-programma – Voor- en vroegschoolse educatie) met als doel kinderen voor te bereiden op de basisschool en achterstanden in het basisonderwijs te voorkomen. Essentieel is aan te sluiten bij de aanwezige kennis van het kind en zwakke gebieden op een speelse en positieve manier te versterken. 4. Morele competentie Het verblijven in en deel uitmaken van een groep geeft kinderen de gelegenheid normen en waarden die buiten het gezin voorkomen te ervaren en eigen te maken. Door een gemengde samenstelling van de meeste groepen is hiervoor ruimschoots de gelegenheid. De kinderen komen in aanraking met een diversiteit aan normen en waarden. Impuls vindt de volgende waarden belangrijk: respect voor ieder individu en voor ‘anders-zijn’, aandacht voor elkaar, tolerantie samen delen, samenwerken, hulpvaardigheid, recht op individuele en culturele eigenheid. 1.3 Pedagogische middelen Impuls gaat uit van vijf pedagogische middelen om de pedagogische doelen te bereiken. In het pedagogisch werkplan wordt dit onderdeel verder uitgewerkt per pedagogisch doel. Deze vijf middelen zijn even belangrijk, ze staan niet op volgorde. 1. De pedagogische medewerker o De pedagogisch medewerker stimuleert en begeleidt de kinderen in hun ontwikkeling en doet dit door een positieve ervaring aan kinderen te geven. o De pedagogisch medewerker vervult een voorbeeldfunctie 2. De groep o Groepsdynamica. Het deel uitmaken van een groep stimuleert de ontwikkeling van kinderen. Het kind krijgt door het vervullen en oefenen van verschillende rollen in de groep, een beter zelfbeeld en meer zelfvertrouwen. 3. Activiteitenaanbod 3 Pedagogisch beleid voorscholen 2013 o Het aanbieden van activiteiten aan de kinderen is een belangrijk middel waarmee de verschillende opvoedingsdoelen bereikt kunnen worden. o Het aanbod is gevarieerd en stimuleert creativiteit, cognitie, taal, communicatie en motoriek o Het aanbod is afwisselend in drukke en rustige, groeps- en individuele activiteiten en komt tegemoet aan de behoefte en interesse van alle kinderen. 4. Omgeving: inrichting en spelmateriaal o De inrichting van de ruimten waar kinderen verblijven is veilig en uitnodigend. In de ruimtes (binnen en buiten) is voldoende gelegenheid te kiezen. o Het spelmateriaal draagt bij aan het bereiken van de pedagogische doelen. 5. De ouders / oudercomponent o De pedagogisch medewerker zet zich in met de ouders tot goede afspraken en afstemming te komen. Samenwerking, afstemming en vertrouwen tussen de ouders en pedagogisch medewerker zijn hierbij belangrijk. o Overdracht en gesprekken Ouders worden op verschillende momenten geïnformeerd over de wijze waarop hun kind zich ontwikkelt. o In het VVE-programma verwijst de oudercomponent naar het versterken van de relatie tussen ouder en kind. Ouders verwerven inzicht in de ontwikkeling van hun kind en kunnen hun kind beter ondersteunen. o De Triple P-methode is gericht op het versterken van de opvoedvaardigheden van de ouders in de peuterspeelzalen, voorscholen en in enkele kinderdagverblijven. 1.4 Kwaliteit Randvoorwaarden De numerieke randvoorwaarden voor de maximale groepsgrootte (aantal kinderen), maximaal aantal kinderen per pedagogisch medewerker en de fysieke randvoorwaarden (binnen – m2 - en buiten) staan beschreven in - Wet Kinderopvang en Kwaliteitseisen Peuterspeelzalen - ‘Convenant kwaliteit Kinderopvang’ versie 2012 - ‘Convenant Peuterspeelzaal’ versie 2010 - ‘ Modelverordening peuterspeelzalen en kwaliteitseisen voorschoolse educatie’ - per stadsdeel vastgesteld. Personeel - De pedagogisch medewerkers voldoen aan het opleidingsniveau zoals beschreven in de CAO Kinderopvang en Welzijn. - De pedagogische medewerkers die een VVE-programma uitvoeren volgen een speciale scholing die bij de betreffende VVE-methode hoort. - Elk personeelslid is in het bezit van een verklaring van goed gedrag. Meldcode Huiselijk Geweld en Kindermishandeling Meldcode Huiselijk Geweld en Kindermishandeling is bekend en aanwezig Zorgprotocol Het Protocol Zorgkinderen Impuls is bekend en aanwezig 4 Pedagogisch beleid voorscholen 2013 Triple-P Implementatieplan is aanwezig Inspectie De kinderdagverblijven, buitenschoolse opvang, peuterspeelzalen en voorscholen worden geregistreerd en geïnspecteerd door de GGD. De resultaten van deze inspecties kunnen worden ingezien op de site LRK (Landelijk Register Kinderopvang) en op de website van Impuls. De uitkomsten en adviezen van deze inspecties vormen onderdeel van de werk- en verbeterplannen die Impuls jaarlijks vaststelt en uitvoert. Privacyreglement In het kader van de sluitende zorgaanpak in de stadsdelen wordt gehandeld volgens het privacyreglement. Ouders kunnen dit reglement inzien op de locatie en op de website van Impuls. Bij verwijzing naar derden is toestemming nodig van de ouders. Tevredenheidsonderzoek Elke drie jaar wordt er een tevredenheidsonderzoek onder ouders gehouden. Dit onderzoek beslaat de verschillende aspecten van onze dienstverlening. Impuls hecht veel waarde aan het oordeel van de ouders. De resultaten van het onderzoek worden op de locaties en in het managementteam besproken om te komen tot aanbevelingen ter verbetering van de betreffende dienst. De aanbevelingen worden op de betreffende locatie in het locatiewerkplan opgenomen. De voorscholen sturen ook een verslag van het onderzoek naar de stadsdelen, als onderdeel van de subsidieverantwoording. Klachtenreglement Als een ouder een klacht heeft wordt deze eerst besproken met een van de (betrokken) leid(st)ers of leidinggevende. Er kan dan gezamenlijk gezocht worden naar een oplossing. Daarnaast heeft Impuls, op basis van de Wet Klachtenrecht Zorgsector, een eigen klachtenregeling opgesteld. Ouders kunnen dit reglement inzien op de website van Impuls. Ouders kunnen te allen tijde direct de onafhankelijke externe klachtencommissie inschakelen. 1.5 Inspraak van ouders De inspraak van ouders is geregeld in het reglement medezeggenschap, op basis van de Wet Medezeggenschap Cliënten Zorginstellingen. Het gaat om verzwaard adviesrecht. De inspraak van ouders vindt plaats op verschillende niveaus: → per kinderopvanglocatie is er een lokale oudercommissie, die de teamleiding adviseert met betrekking tot de algemene gang van zaken in het centrum. → op organisatieniveau een centrale oudercommissie (COC) voor gebruikers waarin vertegenwoordigers van de lokale oudercommissies zitting hebben (Reglement Centrale Oudercommisie) → voor de voorscholen is er een inspanningsverplichting t.a.v. het oprichten van een oudercommissie. Als er geen oudercommissie is, wordt er 2 x per jaar een bijeenkomst voor ouders georganiseerd om ouders bij het beleid te betrekken. Er is een format ‘commissie van ouders voorschool’. → ouders worden door de medewerkers gestimuleerd zich op te geven voor de oudercommissie. → Impuls heeft een gebruikersraad i.o. (in het kader van de WMO) 5 Pedagogisch beleid voorscholen 2013 Uitwerking pedagogisch beleidskader Het pedagogische beleidsplan per locatie is een uitwerking voor de praktijk van het pedagogisch beleidskader voor de kinderopvang, peuterspeelzalen en voorscholen. Het geeft richtlijnen aan voor het dagelijks handelen op de locaties. Onderdelen inhoud werkplan * De pedagogische doelen worden benoemd: emotionele veiligheid sociale competentie persoonlijke competentie morele competentie * Per pedagogisch doel worden richtlijnen uitgewerkt voor de volgende middelen: de pedagogisch medewerker de omgeving (inrichting en spelmateriaal) de groep het activiteitenaanbod de ouders / oudercomponent 2. Pedagogisch beleidsplan per locatie Per locatie wordt jaarlijks een werkplan gemaakt. Het pedagogische beleid is hier een onderdeel van. De onderdelen zijn deels algemeen en deels locatiespecifiek. Pedagogisch beleidsplan per locatie jaarlijks vaststellen. Pedagogische onderdelen zijn: - Uitvoering kwaliteitsbeleid met data (uitkomst inspectiebezoeken / RI’s,) - Uitvoering oudercomponent - Jaarthema - Evaluatie en bijstelling van het locatiewerkplan en uitvoering pedagogisch werkplan - Locatiebeschrijving 6 Pedagogisch beleid voorscholen 2013 Uitwerking pedagogisch beleidskader voorscholen 2013 Impuls De vier pedagogische doelen worden benoemd: 1. emotionele veiligheid 2. sociale competentie 3. persoonlijke competentie 4. morele competentie Er zijn verschillende manieren om de pedagogische doelen te bereiken. Per pedagogisch doel worden richtlijnen uitgewerkt voor de volgende middelen: de pedagogisch medewerker de omgeving (inrichting en spelmateriaal) de groep het activiteitenaanbod de ouders / oudercomponent 7 Pedagogisch beleid voorscholen 2013 1. Emotionele veiligheid Om zich te kunnen ontwikkelen, moet een kind zich veilig voelen in een vertrouwde omgeving. Een kind heeft ruimte nodig om zich te kunnen en durven ontplooien. Impuls biedt een vaste en vertrouwde omgeving aan in een groep waar het kind met vaste groepsgenootjes en pedagogisch medewerker een vertrouwensrelatie ofwel gehechtheidrelatie aan kan gaan. Dit kan wordt bereikt door: - Het wisselen van groepsgenoten en pedagogisch medewerkers te beperken door te streven naar: o Zoveel mogelijk vaste en bekende invallers inzetten in geval van afwezigheid van de eigen pedagogisch medewerkers - Het bieden van vaste dagindeling - Ruimte om te wennen - De inrichting en het spelmateriaal - het activiteitenaanbod - het contact met en betrekken van ouders, de oudercomponent 1.1 De pedagogisch medewerker De pedagogisch medewerker biedt kinderen emotionele veiligheid door aandacht en betrokkenheid te tonen bij wat het kind beleeft, ervaart en voelt, het kind te steunen of te troosten wanneer het dat nodig heeft, de signalen van het kind op te merken en daar op te reageren, inspelend op de behoefte van het kind. - begrip en respect voor gevoelens en emoties te tonen - beschikbaar te zijn om te begeleiden, steunen en ondersteunen. Met andere woorden de medewerker is sensitief, responsief en empathisch. In een veilige omgeving voelt het kind zich gewaardeerd en erkend en het krijgt in spel en interacties met anderen de gelegenheid emoties te ervaren, te delen en te verwerken. Vertrouwen in de pedagogisch medewerker en voorspelbaarheid van de reacties zijn hierbij belangrijke elementen. - 1.2 De omgeving Een veilige en vertrouwde omgeving in fysieke zin draagt bij aan emotionele veiligheid. Bij de inrichting van de ruimtes waar kinderen verblijven is aandacht besteed aan: - Indeling van de ruimte Bij de indeling van de ruimte wordt gezorgd dat er voldoende hoeken zijn waar kinderen verschillende activiteiten en spelen kunnen ontwikkelen. Veilig (spel-)materiaal is voor ieder kind zelfstandig bereikbaar. Deze materialen staan op vaste plaatsen en de kinderen kunnen dit zelf kiezen, pakken en mee spelen. In de voorscholen is de inrichting volgens deze methode. Bijv. de Kaleidoscoop-methode waar de huishoek, bouwhoek, atelier e.d. belangrijke hoeken zijn. - Kleurgebruik, licht en akoestiek. Bij de inrichting van de ruimtes wordt rekening gehouden met de effecten die kleur(en), licht en akoestiek hebben op stemming, gedrag en op sfeer. Voldoende licht is belangrijk, bij voorkeur daglicht. - Sfeer Naast alle functionele eisen die gesteld worden aan de inrichting van de ruimtes waar kinderen verblijven, is het vooral van belang dat er een aangename, warme en veilige sfeer is gecreëerd. 8 Pedagogisch beleid voorscholen 2013 Een sfeer waarin kinderen zich thuis en geborgen kunnen voelen en waarin voor ieder kind elementen aanwezig zijn die herkenbaar en van huis uit vertrouwd zijn. 1.3 De groep - - - - De kinderen krijgen in spel en interactie met anderen de gelegenheid emoties te ervaren, te delen en te verwerken. Het gevoel van veiligheid wordt gestimuleerd door: Dagstructuur Elke groep hanteert een vast (dag)programma; dit kan per groep, locatie en werksoort verschillen. Bij sommige educatieve programma’s is een dagstructuur voorgeschreven. Voorspelbaarheid in de dagindeling, maar ook in de wijze waarop er gereageerd wordt op diverse situaties, geeft kinderen houvast en een gevoel van veiligheid. Rituelen Naast een vast dagprogramma geeft ook het hebben en samen ontwikkelen van rituelen een gevoel van veiligheid en vertrouwen. De herkenbare momenten, activiteiten of handelingen die voorspelbaar zijn zullen de kinderen rust, een gevoel van saamhorigheid en een gevoel van vertrouwdheid geven. Voorbeelden zijn: o ’s morgens aan tafel een liedje zingen o het vieren van feesten zoals verjaardagen. Groepsregels In iedere groep zijn een aantal vaste groepsregels die voor iedereen gelden. De kinderen weten waar ze aan toe zijn en leren omgaan met de beperkingen die hen de vrijheid geven omdat deze regels hen tegelijkertijd beschermen. Zo zijn er regels ten aanzien van de omgangsvormen, fysieke veiligheid en hygiëne. Voorbeelden zijn: o niet plagen, slaan of schreeuwen o samen delen, afspraken maken over delen Door het werken met vaste groepen doen de kinderen sociale ervaringen op. De pedagogisch medewerker helpt en begeleidt hen in dit proces. 1.4 Activiteitenaanbod Het samen doen en beleven van activiteiten versterkt het groepsgevoel en daarmee de emotionele veiligheid bij de kinderen. - Het vieren van speciale momenten, zoals verjaardagen of het afscheid van een kind. - Het vieren van feesten als Sinterklaas, Kerstmis, Pasen, Turks Kinderfeest of Suikerfeest. In het kader van dergelijke feesten wordt er geknutseld, gezongen en gespeeld. - Activiteiten waarbij kinderen samen spelen, moeten delen, moeten samenwerken om zo de onderlinge band te versterken of ontwikkelen. - Activiteiten met de pedagogisch medewerker die het saamhorigheidsgevoel ondersteunen zoals kringspelletjes en gezelschapsspelen - Rollenspellen/fantasiespelen waarin ook emoties uitdrukken en reageren op die emoties verbeeld worden. Evenals praten over wat het kind bezig houdt en wat het met het kind doet is van belang, zowel in groepsverband als individueel. 1.5 De ouders/oudercomponent Het betrekken en opbouwen van een goede relatie met de ouders is de basis van het gevoel van veiligheid voor het kind. De pedagogisch medewerker zet zich in deze relatie op te bouwen en te onderhouden: 9 Pedagogisch beleid voorscholen 2013 - - - - 2 Ouders regelmatig informeren over het welbevinden van het kind Belangrijk is dat de pedagogisch medewerker de ouders laat merken dat hun kind gezien wordt, dat het kind een plaats heeft in de groep en in de aandacht van de pedagogisch medewerker. De pedagogisch medewerker geeft informatie aan de ouders bij het ophalen van het kind. Specifieke gegevens, niet alleen “het ging goed, hij heeft fijn gespeeld” o.i.d. De pedagogisch medewerker kan vertellen wat het kind gespeeld heeft en met wie. Ook vertelt de pedagogisch medewerker iets over de indruk die het kind gegeven heeft die dag zoals vrolijk, verdrietig boos, veel ruzie etc. Altijd zal de pedagogisch medewerker iets positiefs melden over het kind. In de voortgangsgesprekken met de ouders ook de emotionele veiligheid/het welbevinden van het kind benoemen. Op ouderavonden en -bijeenkomsten (het belang van) emotionele veiligheid bespreken Daar waar er zorg ontstaat over de ontwikkeling, het gedrag of de gezondheid van het kind, zal de pedagogisch medewerker het initiatief nemen om hierover met ouders in gesprek te gaan. Ook als pedagogisch medewerker de indruk heeft dat het kind zich niet thuis voelt op de opvang of zich niet prettig voelt in de groep, is dit reden om contact te zoeken. De inzet is om samen met de ouders (en bij oudere kinderen ook samen met het kind) te werken aan een gezamenlijke aanpak en oplossing (protocol Zorgkinderen) Positief opvoeden is ook thuis belangrijk. Positief opvoeden / Triple P Onze pedagogisch medewerkers met Positief Opvoeden. Een programma waarbij we ouders die specifieke vragen hebben over het gedrag en de ontwikkeling van hun kind kunnen adviseren. Dat vinden we belangrijk, want een positieve opvoeding helpt kinderen om vaardigheden te ontwikkelen die ze later in hun leven nodig hebben. Het programma Positief Opvoeden heet officieel ‘Triple P’. Dat staat voor Positief Pedagogisch Programma. Triple P is erop gericht de opvoedvaardigheden van ouders te versterken. Onze medewerkers zijn speciaal hierin getraind. Het programma geeft suggesties bij vragen die kunnen spelen bij de opvoeding. Wat is bijvoorbeeld een goede, positieve manier om een kind te wijzen op verkeerd gedrag? Of waarom is het belangrijk om kinderen af en toe een compliment te geven? Onze pedagogisch medewerkers, die Triple P zijn getraind, geven opvoedtips volgens de Triple P methode. Het advies bestaat uit een of twee korte gesprekjes aangevuld met schriftelijke informatie in de vorm van een Tipsheet. Pedagogisch medewerkers kunnen ouders desgewenst informatie geven over / verwijzen naar GGD Amsterdam / OKC / JGZ, http://www.groeigids.nl/home.html De Groeigids is Triple Pproof. Pedagogisch medewerkers die Triple P (Positief Pedagogisch Programma) getraind zijn kunnen de Tip-sheets gebruiken van Triple P , Positief Pedagogisch Programma, zie http://www.positiefopvoeden.nl . Voor meer advies of ondersteuning worden ouders verwezen naar het OKC – Opvoedspreekuur. Sociale competentie Peuterspeelzalen en voorscholen zijn plaatsen waar sociale competenties van kinderen gestimuleerd en ontwikkeld worden. De kinderen worden opgevangen in een vaste basisgroep en krijgen de gelegenheid daar, onder begeleiding van gekwalificeerde pedagogisch medewerker relaties aan te gaan met (vaste) groepsgenootjes en sociale vaardigheden te oefenen en ontwikkelen. Het stimuleren van de sociale competentie richt zich op het oefenen van vaardigheden en het verwerven van kennis over de sociale omgang met anderen zoals het samen spelen, rekening houden met anderen, conflicten voorkomen en oplossen, het ontwikkelen van sociale verantwoordelijkheid. 10 Pedagogisch beleid voorscholen 2013 Het kind wordt gestimuleerd en begeleid bij het zich een plaats in de groep te verwerven die recht doet aan zijn of haar persoonlijkheid. 2.1 De pedagogisch medewerker De pedagogisch medewerker stimuleert en begeleidt de kinderen in hun ontwikkeling van sociale competenties. Daarbij wordt de aandacht gericht op de positieve ervaringen en gedrag van de kinderen. De pedagogisch medewerker stimuleert kinderen zich sociaal te bekwamen door positieve interacties te belonen en stimuleren en de nadruk te leggen op communicatie over sociaal gedrag en sociale ervaringen. Het stimuleren van vriendschapsrelaties, het leren omgaan met gedrag van andere kinderen in zowel positieve als negatieve zin en het leren omgaan met conflicten tussen kinderen onderling is een belangrijke taak van de pedagogisch medewerker. De pedagogisch medewerker vervult in het stimuleren van de sociale competentie een voorbeeldfunctie. 2.2 De omgeving Met de inrichting van de groepsruimte is rekening gehouden met de mogelijkheid tot kiezen. Kinderen kunnen kiezen voor activiteiten die meer of minder ‘sociaal’ zijn. Er is voldoende afwisseling in het aanbod, zowel in speelhoeken als in speelgoed en materiaal. Er zijn hoeken waar kinderen samen kunnen spelen zoals de huishoek/poppenhoek maar ook hoeken waar ze juist alleen of apart iets kunnen doen zoals een knutselhoek of een bouwhoek. De pedagogisch medewerkers stimuleren de kinderen om regelmatig in de verschillende hoeken te spelen. 2.3 De groep Het deel uitmaken van een groep stimuleert de sociale ontwikkeling van kinderen. Door het vervullen en oefenen van verschillende rollen in de groep krijgt een kind een beter zelfbeeld en meer zelfvertrouwen. Het is belangrijk dat het kind voelt dat het deel uit maakt van de groep, daarmee wordt het gevoel van saamhorigheid gestimuleerd. Dat het kind voelt dat het welkom is en gewaardeerd wordt en dat het deel van de groep uitmaakt. Binnen een positieve sfeer in de groep ontstaat er vaak een gevoel van solidariteit. Kinderen leven mee met de ander, bekommeren zich om elkaar en weten zich binnen de groep geaccepteerd. Daar waar mogelijk wordt in de opbouw van de groep getracht een evenwichtige samenstelling te verkrijgen. Maar ook de samenstelling van het team op de groep is belangrijk; pedagogisch medewerkers met verschillende talenten, competenties, karakter en/of van verschillende culturen, die elkaar aanvullen en aansluiten op wat de groep, de kinderen nodig hebben. 2.4 Activiteitenaanbod Door het aanbieden van sociale activiteiten (gezelschapsspellen, kringspel, rollenspellen en activiteiten waarin de kinderen samenwerken) stimuleert de pedagogisch medewerker de kinderen in hun sociale vaardigheden. Daarnaast is er aandacht voor hulp aan elkaar, praten met elkaar en het aan de orde brengen van (sociale) thema’s in gesprekken en activiteiten. De pedagogisch medewerker zal kinderen stimuleren zelf activiteiten te ontplooien en hen helpen en begeleiden in het samen spelen, afspraken maken over spel en regels en oplossen van problemen/conflicten tijdens het spelen. 11 Pedagogisch beleid voorscholen 2013 Door kinderen de gelegenheid te geven op gezette tijden zich te onttrekken aan sociale activiteiten en gebeurtenissen zal het kind ruimte voelen voor zijn of haar eigen behoeften en zich daardoor sociaal sterker kunnen ontwikkelen. Maak eens een uitzondering voor een kind dat zich altijd aan de regels of opdrachten houdt en laat het zelf eens kiezen of het al dan niet wil meedoen aan een sociale of groepsactiviteit Ervaart een kind veel druk tijdens groepsactiviteiten, gun ook dan het kind de gelegenheid om alleen of in kleinere groepjes activiteiten te doen. Is er een uitzonderlijke situatie voor een kind gaande (problemen thuis, een nieuw broertje of zusje of het kind is nog niet gewend op de groep) laat het dan wat meer ruimte om zich aan sociale of groepsactiviteiten te onttrekken. Kinderen die het moeilijk vinden om alleen te spelen kunnen gestimuleerd worden eens niet aan het groepsgebeuren mee te doen maar eens met één ander kind of een pedagogisch medewerker iets anders te gaan doen. 2.5 De ouders/oudercomponent Ouders worden op verschillende momenten (oudergesprekken, breng- en haalcontacten of soms via schriftjes) geïnformeerd over de wijze waarop hun kind zich sociaal ontwikkelt. Punten die daarbij zeker aan de orde komen zijn: vriendschapsrelaties, rekening houden met anderen, kunnen delen, wachten en afspreken, maar ook in hoeverre het daarbij nog de hulp of ondersteuning van de pedagogisch medewerker nodig heeft en het verloop in zijn/haar sociale ontwikkeling. De pedagogisch medewerker stelt zich in de relatie met de ouders sociaal en positief op door te informeren hoe het is met de ouder, te vragen hoe het thuis gaat (met het betreffende kind maar ook met het gezin) en door open te staan voor opmerkingen en vragen. In de voorscholen wordt gewerkt volgens de oudercomponent die bij de betreffende methode hoort 3. Persoonlijke competentie Bij het stimuleren en ontwikkelen van de persoonlijke competentie van kinderen ligt de nadruk op het ontwikkelen van een positief zelfbeeld, de zelfredzaamheid, zelfstandigheid, zelfvertrouwen en het zelfoplossend vermogen van het kind. 3.1 De pedagogisch medewerker Het stimuleren en ontwikkelen van de persoonlijke competentie gebeurt o.a. door kinderen de gelegenheid tot exploratie te bieden. - Kinderen krijgen de gelegenheid zelf te oefenen en uit te proberen wat, hoe en wanneer ze situaties aangaan en oplossen. - De pedagogisch medewerkers stimuleren, steunen en begeleiden hen hierin actief. - Niet het resultaat maar het proces van ontdekken en ontwikkeling staat voorop. - De kinderen worden serieus genomen, hun vragen worden serieus beantwoord, er wordt naar hen geluisterd en er wordt uitleg gegeven wanneer dat nodig is. - In de verschillende VVE-methodes die in de voorscholen en kinderdagverblijven worden gehanteerd maakt deze benadering onderdeel uit van de werkwijze. Er wordt gewerkt vanuit respect voor de autonomie van het kind, ieder kind is anders, temperament, interesse, talent en geaardheid. De pedagogisch medewerker speelt hierop in en stimuleert het kind positief. Daarom zal de pedagogisch medewerker de kinderen 12 Pedagogisch beleid voorscholen 2013 regelmatig spel, speelgoed en activiteiten aanbieden die hen stimuleren zich verder te ontwikkelen. In de voorscholen en peuterspeelzalen wordt gekeken naar het niveau van alle kinderen en worden activiteiten aangeboden die aansluiten bij dit niveau. De pedagogisch medewerker stimuleert de kinderen verschillende rollen en/of posities in de groep in te nemen en te oefenen. Naarmate het kind ouder wordt zal de behoefte en aandacht zich veelal verleggen van een meer afhankelijke positie met veel ondersteuning, hulp en begeleiding naar een toenemende mate van onafhankelijkheid en zelfstandigheid. De pedagogisch medewerkers steunen, stimuleren en begeleiden het kind hierbij. Er is aandacht voor gevoelens en gedrag door kinderen te prijzen/belonen of alternatieven aan te bieden en hen te helpen en stimuleren de gevoelens te herkennen, begrijpen en op duidelijke wijze kenbaar te maken. Er is aandacht voor het ontwikkelen van trots en gevoel van eigenwaarde door de kinderen eigen keuzen te laten maken, prijzen van inzet, positief spel, positief gedrag en successen De kinderen worden gestimuleerd om door te zetten, grenzen te verleggen, zichzelf te overwinnen maar daarnaast is het voor kinderen ook belangrijk te leren omgaan met teleurstelling en tegenvallers. Als een kind iets (nog) niet kan dan wordt op iedere stap enthousiast en stimulerend gereageerd en zijn bemoedigende opmerkingen als “goed geprobeerd!” of “volgende keer lukt het vast beter!” een voorbeeld van de wijze waarop pedagogisch medewerker de kinderen hierin positief stimuleert. 3.2 De omgeving De inrichting van de ruimten waar kinderen verblijven is zowel veilig als uitnodigend. In de ruimten is voldoende gelegenheid te kiezen uit spelmateriaal en mogelijkheden, om zich terug te trekken, samen of individueel te spelen etc. - Het aanbod van spelmateriaal is voldoende uitdagend, nodigt uit tot verkennen en ontdekken, in de veilige setting van de groep en het toezicht van de pedagogisch medewerkers. Het spelmateriaal sluit aan op de behoefte, leeftijd en niveau van de kinderen. Veel van het spelmateriaal staat in kasten op kindhoogte, kinderen kunnen dit zelfstandig pakken. - De inrichting van de binnenruimtes en het aanbod van spelmateriaal en activiteiten is zodanig dat er gelegenheid de verschillende ontwikkelingsgebieden te oefenen en ontwikkelen. In de binnenruimtes is keuzemogelijkheid en diversiteit in materialen en activiteiten. - De inrichting van de buitenruimte is meer gericht op de grove motoriek van de kinderen en geeft hen volop de gelegenheid deze te oefenen en te ontwikkelen. Daarbij kunnen kinderen in de buitenruimte hun energie meer kwijt. Er moet genoeg ruimte zijn om te rennen en te fietsen, te klimmen en klauteren. Er kan ook rustig gespeeld worden in de zandbak of met verwondering gekeken worden naar het spinnetje aan een tak. 3.3 De groep Het deel uitmaken van een groep stimuleert de persoonlijke competentie van kinderen. Het kind krijgt de gelegenheid zichzelf te ontplooien en te ontdekken door het kunnen vervullen en oefenen van verschillende rollen/posities in de groep. Hierdoor krijgt het een beter zelfbeeld en door positieve ervaringen meer zelfvertrouwen. De kinderen kunnen in een beschermde omgeving, met ondersteuning van de pedagogisch medewerkers, oefenen in het voorkomen maar ook het aangaan en oplossen van conflicten 13 Pedagogisch beleid voorscholen 2013 Het is belangrijk dat het kind voelt dat het een deel uit maakt van een groep, daarom wordt een gevoel van saamhorigheid gestimuleerd, dat het kind voelt dat het welkom is en het gewaardeerd wordt. Binnen een positieve sfeer in de groep ontstaat er vaak een gevoel van solidariteit. Kinderen leven mee met de ander, bekommeren zich om elkaar en weten zich binnen de groep geaccepteerd. Binnen de veilige setting van de groep kan het kind oefenen en ontdekken: - wat het prettig vindt; - waar het voorkeuren of antipathieën voor heeft (zowel in personen als in activiteiten en smaak); - leert het voor zichzelf opkomen en grenzen te ontdekken en aan te geven; - leert het respect te ontwikkelen en ontvangen voor zowel de eigen gevoelens en keuzen als die van anderen. 3.4 Activiteitenaanbod In het activiteitenaanbod zit voldoende variatie wat betreft de ontwikkelingsfacetten en behoeften van de kinderen. Op de voorscholen wordt een van de erkende VVE-methodes aangeboden. Dit kan inhouden dat er een programma wordt aangeboden, zoals bij Piramide, of de VVE-methode is geïntegreerd in de activiteiten. De variatie van de activiteiten is op verschillende gebieden zichtbaar: Drukke en rustige activiteiten Groeps- en individuele activiteiten Activiteiten voor de grove en fijne motoriek, Fantasie en cognitieve activiteiten Binnen- en buitenactiviteiten Taalgerichte activiteiten Creatieve activiteiten 3.5 De ouders/oudercomponent In de contacten met de ouders geeft de pedagogisch medewerker aandacht aan de persoonlijke competentie. Hierin wordt het kind gestimuleerd een actieve rol te spelen (door bijvoorbeeld het kind te betrekken bij de overdracht aan de ouder of het zelf aan de ouder te laten vertellen wat het die dag beleeft heeft). Samenwerking, afstemming en vooral vertrouwen tussen de ouders en pedagogisch medewerkers zijn hierbij van groot belang. Daarnaast is het van belang dat de pedagogisch medewerkers zich op een genuanceerde, positieve wijze uitlaten over het kind, ze zullen regelmatig positieve anekdotes aan de ouder melden en kunnen in oudergesprekken verslag doen over de ontwikkeling van het kind. Wanneer de pedagogisch medewerkers zich zorgen maken over de ontwikkeling van het kind kunnen zij ook positieve kanten van het kind benoemen, zowel in de ontwikkeling van het kind als in zijn of haar persoonlijkheid (Protocol Zorgkinderen). In de voorscholen wordt gewerkt volgens de oudercomponent die bij de betreffende methode hoort 4. Morele competentie Het verblijven in en deel uitmaken van een groep geeft de gelegenheid kennis te maken met waarden en normen die buiten het gezin voorkomen en deze te ervaren en eigen te maken. Door de gemengde samenstelling van de meeste groepen is hiervoor de gelegenheid. 14 Pedagogisch beleid voorscholen 2013 De kinderen komen in aanraking met normen en waarden uit verschillende uit culturele en religieuze achtergronden. Pedagogisch medewerker en kinderen onderling dragen normen en waarden op elkaar over. Waarden die bij Impuls belangrijk zijn: Respect voor elkaar, mensen in hun waarde laten en de ruimte geven zichzelf te zijn mits zij daarbij anderen geen pijn doen, geen schade aan iemand toebrengen of iemand in gevaar brengen. Respect voor onze omgeving, het materiaal, de ruimtes waarin wordt verbleven maar ook de natuur en alles wat leeft. Positieve, vriendelijke en open manier van omgaan met elkaar Aandacht voor elkaar, naar elkaar luisteren, belangstelling tonen en betrokkenheid Tolerantie Hulpvaardigheid Verantwoordelijkheidsgevoel Samenwerken Samen delen 4.1 De pedagogisch medewerker De pedagogisch medewerker speelt een belangrijke rol in het overdragen van waarden en normen en het proces bij kinderen zich deze eigen te maken. Door het geven van het goede voorbeeld in houding en gedrag, omgang met anderen, taalgebruik en uiterlijke verzorging zullen de kinderen zich al een groot deel van de waarden en normen die we in onze kinderopvang nastreven eigen maken, herkennen en overnemen. Zo vinden we het bij Impuls belangrijk dat de pedagogisch medewerker zich voorstelt aan nieuwe ouders, een hand geeft als de situatie daarom vraagt maar ook: niet schreeuwen of grove taal gebruiken. Zo nu en dan zal de pedagogisch medewerker situaties tegenkomen waarin zij met een andere opvatting hierover zal moeten omgaan. Voorop in dergelijke situaties staat respect voor deze andere opvatting en is het belangrijk dat zij daarover in gesprek gaan om te komen tot wederzijds begrip en indien mogelijk een compromis. Dit geldt zowel in de contacten met de peuters, ouders en collega’s. Gedurende het opgroeien maken de kinderen zich de gebruikelijke waarden en normen eigen. Communiceren is een belangrijke vorm waarmee waarden en normen overgedragen worden en de pedagogisch medewerker neemt hierin een actieve houding aan. Praten en uitleggen waarom we iets van een kind verwachten maakt dat de peuter eerder gedrag overneemt dan wanneer we dit niet doen. Daarnaast is het hebben van een open en positieve houding belangrijk. Dit doe je door: - niet te dwingen maar te stimuleren, - het goede voorbeeld te geven, - het tonen van respect en Stimuleren doet de pedagogisch medewerker door : - aanmoedigen van een kind, - het geven van complimenten - het geven/bieden van hulp. 15 Pedagogisch beleid voorscholen 2013 4.2 De omgeving In de peuterspeelzaal en voorschool wordt ook bij de inrichting en het onderhouden daarvan rekening gehouden met de waarden en normen waar we voor staan. Allereerst zorgen we met z’n allen (de pedagogisch medewerker en de kinderen) voor onze omgeving, wat betekent dat we zuinig zijn op de spullen. Als iets kapot gaat zal de pedagogisch medewerker zorgen dat het gerepareerd of vervangen wordt. In de keuze van spelmateriaal zorgen we dat er voldoende variatie is waarin alle kinderen zich kunnen herkennen. 4.3 De groep In een groep is het mogelijk te oefenen in het leren omgaan met verschillen, met besef van ‘goed en kwaad’, met effecten van eigen gedrag op anderen. Peuters leren dat het samen spelen, vriendelijk zijn en hulpvaardig zijn een positief effect op de ander heeft maar meestal ook een positief effect op jezelf heeft. Zo geeft de reactie van de ander op jouw positieve gedrag (een ‘dank je wel’ of ‘jij bent mijn vriend’) het kind een goed gevoel. Bij kinderen wordt actief geprobeerd te voorkomen dat vooroordelen ontstaan. Naarmate de kinderen ouder worden zullen zij zich steeds meer bewust worden van (onderlinge) verschillen. Geleidelijk zal dan ook steeds meer aandacht gegeven worden aan deze verschillen door zowel de kinderen als de pedagogisch medewerker. Dit hoeft niet voortdurend of heel nadrukkelijk te gebeuren maar de pedagogisch medewerker heeft hier wel oog voor en zal inspringen op situaties die daarom vragen. In de peutergroepen zal het zich vaak nog beperken tot een simpele uitleg waarom een jongetje ook met poppen kan spelen of een meisje later bouwvakker wil worden. Groepsregels In iedere groep zijn een aantal vaste groepsregels die voor iedereen gelden. Dit verhoogt het gevoel van veiligheid, de kinderen weten waar ze aan toe zijn en leren omgaan met de beperkingen die hen de vrijheid geven zich te ontwikkelen omdat deze regels hen tegelijkertijd beschermen. Een aantal regels die in de groepen gehanteerd worden zijn: Praten en niet slaan Samen spelen en niet afpakken Aardig zijn voor elkaar en niet plagen/pesten We sluiten een ander niet uit Afspraak is afspraak We zijn zuinig op onze spullen en die van anderen 16 Pedagogisch beleid voorscholen 2013 4.4 De ouders In de omgang met de ouders werken we vanuit dezelfde waarden en normen als welke we hanteren in het werk met de kinderen. Van de ouders wordt verwacht dat zij deze waarden en normen respecteren en zich houden aan de afspraken omtrent de omgang met elkaar zoals deze o.a. in de huisregels beschreven staan. Wanneer een ouder het niet eens is met waarden en normen die in de peuterspeelzaal of voorschool worden gehanteerd dan zal de pedagogisch medewerker hierover met de ouder in gesprek gaan om te komen tot een mogelijke oplossing of compromis. Het hebben van respect voor de opvatting van de ander staat hierbij voorop. 17 Pedagogisch beleid voorscholen 2013 Bijlage Aanvulling Kwaliteit in de VVE Uitwerking pedagogische doelen in het KVVE- traject Op de peuterleeftijd maken kinderen een stormachtige ontwikkeling door: de sociaal-emotionele, persoonlijk, taalontwikkeling, de ontwikkeling van de creativiteit, de zintuigen en de motoriek en de cognitieve ontwikkeling. Een voorschool een belangrijke aanvulling op de stimulering van de ontwikkeling thuis. Kinderen moeten kunnen opgroeien tot zelfstandige en zelfredzame volwassenen en in de leeftijd van 0 tot 4 jaar wordt daarvoor de basis gelegd door gericht te werken aan 4 pedagogische doelen. De medewerkers van Impuls werken hieraan zoals beschreven in dit Impuls Pedagogisch Beleid Voorscholen. Hierbij zijn de emotionele veiligheid, persoonlijke en sociale competentie en overdracht van waarden en normen de belangrijkste doelen. Deze doelen zijn ook de basis voor de VVE-methodes. Op veel verschillende manieren wordt aan deze doelen gewerkt. Kwaliteit in de vve is onlosmakelijk verbonden met de kwaliteit van de professional op de groep. De gemeente Amsterdam investeert daarom in de nascholing van de pedagogische medewerkers. Samen met betrokkenen partners heeft de gemeente een nascholingsprogramma ontwikkeld. Belangrijke elementen in alle trainingen zijn opbrengstgericht werken, de doorlopende educatieve en pedagogische leerlijn en het werken met de SLO- doelen. Hieronder wordt beschreven op welke onderdelen de pedagogisch medewerker in het nascholingstraject van KVVE wordt (na)geschoold om de ontwikkeling van het kind maximaal te stimuleren. Hierbij wordt uitgegaan uit van 8 pedagogische 2 onderdelen, onderverdeeld in observeerbare aandachtsgebieden . 1. De pedagogisch medewerker biedt kinderen respect en ondersteuning, structuur en veiligheid, uitdaging. - Zij zorgt voor een ontspannen klimaat doordat zij een goede relatie heeft met de kinderen; zorgt voor een goede relatie tussen de kinderen onderling; intervenieert bij kinderen die niet betrokken zijn; geeft kinderen die speciale aandacht nodig hebben extra zorg en ondersteuning; spreekt kinderen positief aan en accepteert dat kinderen fouten maken - De medewerker biedt de kinderen veiligheid doordat zij elke dag het dagritme met de kinderen doorneemt; het dagritme consequent hanteert; routines en rituelen inbouwt; leert kinderen regels en laat hen daarmee oefenen; stelt duidelijke en functionele gedrags- en omgangsregels en grenzen; gaat na of de gedrags- en omgangsregels begrepen worden; maakt de sfeer in de groep en de omgang met elkaar zo nodig bespreekbaar; treedt corrigerend op bij pestgedrag of wanneer om kinderen wordt gelachen en maakt kinderen duidelijk wat het effect van hun gedrag is op anderen - De leidster toont in gedrag en taalgebruik respect voor de kinderen doordat zij kinderen laat uitspreken; het zelfvertrouwen van het kind ondersteunt; luistert naar wat kinderen te zeggen hebben, rekening houdt met (culturele) verschillen en eigenaardigheden; vormt zelf voorbeeld/rolmodel van respectvolle benadering - De leidster geeft expliciet blijk van hoge verwachtingen van de kinderen door expliciet positieve verwachtingen uit te spreken naar een kind of meerdere kinderen en de verwachtingen concreet te benoemen. Zij bevestigt expliciet als een kind of een groepje kinderen verwachtingen waarmaken. - de leidster heeft de leeromgeving uitdagend en betekenisvol ingericht, gericht op optimale ontwikkeling van de kinderen; de ruimte is ingericht met materialen die de ontluikende/beginnende geletterdheid en gecijferdheid uitlokken (letterhoek/-muur, themawoorden op ooghoogte, namen kinderen, boeken en schrijfmateriaal passend bij het thema); zij heeft verschillende hoeken ingericht (huishoek, bouwhoek, atelier, taalhoek, rekenhoek, boekenhoek, water/zandtafel, ontdekhoek); ze biedt kinderen activiteiten met diverse spelvormen aan: bewegingsspel, constructiespel, rollenspel en regelspel; ze biedt kinderen gevarieerde materialen aan: speelmaterialen, ontwikkelingsmaterialen, speelleermaterialen, materialen behorende bij programma’s en zelfcorrigerende materialen; de leidster herschikt regelmatig de inrichting van het lokaal en de hoeken en brengt nieuwe activiteiten en materialen in Het buitenterrein is zo ingericht dat kinderen kunnen ontdekken, verschillende activiteiten kunnen ondernemen en worden uitgedaagd. 2. De pedagogisch medewerker benut de beschikbare tijd effectief - De leidster bewaakt de begintijd doordat de inloop en of aanwezigheid van ouders is gebonden aan regels en tijd en heeft een omschreven doel; de aanwezigheid van ouders heeft een meerwaarde bij de start of tijdens de spelinloop en de activiteiten starten op tijd - de leidster besteedt de geplande speelleertijd daadwerkelijk aan het doel van de activiteit door de pedagogisch medewerker doordat zij de kinderen niet laat wachten; zich niet afleiden door irrelevante zaken of gebeurtenissen; zelf tijd en doel van de activiteiten bewaakt en kinderen stimuleert door te werken - de leidster richt de tijd doelmatig in. De verplichte activiteiten en de activiteiten waaruit kinderen mogen kiezen zijn betekenisvol; de planning van les/activiteit is afgestemd op de doelen; zij wisselt instructie- en begeleidingstijd 2 Deze werkwijze is ontwikkeld in het Kijkwijzer KVVE-traject 18 Pedagogisch beleid voorscholen 2013 evenwichtig af; er is een evenwichtige tijdsverdeling tussen kringactiviteiten en overige activiteiten; ze zorgt ervoor dat kinderen weten welke taak/opdracht ze moeten uitvoeren; zorgt voor relevante opdrachten als kinderen minder tijd nodig hebben dan gepland en intervenieert in hoeken tijdens spel 3. De pedagogisch medewerker zorgt ervoor dat alle kinderen optimaal aan het werk zijn. - de leidster zorgt voor een ordelijk verloop van de activiteit; heeft overwicht op de groep; treedt tijdig en passend op bij ordeverstoringen en houdt overzicht over de groep - de leidster heeft de materialen ordelijk en toegankelijk georganiseerd in het lokaal; materialen zijn afgestemd op het niveau en de ontwikkeling van de kinderen en zij hanteert een organisatie die het mogelijk maakt aandacht te schenken aan individuele kinderen of groepjes kinderen - de leidster benut de volledige omgangstijd met kinderen zodat alle kinderen optimaal aan het werk/ spelen zijn. Gedurende de dag heeft ze veel individuele gesprekjes met de kinderen; ze voegt woorden toe aan de handelingen / benoemt (spontane) gebeurtenissen die zij met de kinderen verricht; ze speelt mee met de kinderen en intervenieert om het spel te verrijken, te verdiepen of op een hoger niveau te tillen; ze observeert de acties van kinderen en benut deze voor vervolgactiviteiten/ spel ; ze zorgt voor uitlokkende spelsituaties en leest interactief voor in kleine groepjes of individuele kinderen 4. De pedagogisch medewerker past bij (instructie)lesje/activiteiten activerende directe instructie toe: inhoudelijke helderheid en structuur, feedback, activering - de leidster maakt duidelijk hoe het (instructie)lesje/activiteit aansluit aan bij voorgaande activiteiten; de organisatievorm (kleine/ grote kring of individueel) is afgestemd op het doel van de les; ze zoekt naar voorbeelden, benoemt concrete activiteiten, die aansluiten bij het nieuwe haalt relevante voorkennis op en verwoordt ze kort en duidelijk betrekt kinderen erbij om de aansluiting met voorgaande ervaringen te laten beleven - de leidster verduidelijkt de doelen van (instructie)lesje/activiteit al spelend, werkend, verwoordend worden de doelen in taal van de kinderen benoemd gedurende de les. Ze maakt de betekenis van de les/activiteit vanaf het begin duidelijk - de leidster hanteert een duidelijke opbouw van les/activiteit en geeft duidelijk aan hoe de les/activiteit is opgebouwd (eerst gaan we dit doen, daarna gaan we dat doen); ze maakt (verbaal en visueel) aan kinderen duidelijk volgens welke stappen de activiteit gaat verlopen. - de leidster geeft duidelijke uitleg van de leerinhouden, de activiteiten en/of de opdrachten en het gebruik van de materialen op de volgende manier. Ze legt uit in opeenvolgende stapjes; maakt bij de uitleg gebruik van aanschouwelijk en ondersteunend materiaal en betrekt de omgeving erbij; doet de activiteit of opdracht voor of vraagt de kinderen een activiteit uit te voeren vat van tijd tot tijd de leerinhoud samen en maakt duidelijk welke materialen en (didactische) hulpmiddelen gebruikt kunnen worden - de leidster stimuleert de actieve betrokkenheid van kinderen bij activiteiten door aan te sluiten bij de belevingswereld van kinderen; ze weet de nieuwsgierigheid van kinderen vast te houden; stelt vragen die kinderen uitdagen, geeft opdrachten die kinderen uitdagen; wacht na het stellen van vragen voldoende lang om kinderen te laten nadenken en gaat (ook) in op non-verbale signalen van kinderen - de leidster hanteert bij de uitleg werkvormen die kinderen activeren. Ze maakt gebruik van gesprekjes in tweetallen, rollenspel, concrete voordoen, coöperatieve werkvormen; hanteert in beperkte mate activiteiten in de grote kring; maakt gebruik van aanschouwelijke materialen (visualiseert), wisselt af in motorische en auditieve materialen/ werkvormen; zorgt dat kinderen onder begeleiding kunnen oefenen en maakt functioneel gebruik van ICT/ digibord - de leidster geeft feedback aan kinderen en gaat na of de doelen van instructie)lesje/activiteit bereikt zijn. Ze hanteert verschillende manieren om te achterhalen of kinderen het begrepen hebben; laat enkele of sommige kinderen vertellen wat ze geleerd hebben; vat samen wat kinderen hebben geleerd; legt de link tussen het geleerde en de concrete werkelijkheid ‘kun je nu’; laat kinderen vertellen wat goed ging, wat niet goed ging en wat ze de volgende keer anders gaan doen 5. De pedagogisch medewerker bevordert de ontwikkeling van aanpakgedrag (strategieën voor denken en leren) bij kinderen - De leidster stimuleert reflectie door kinderen te laten vertellen hoe ze iets willen gaan doen en ze praat tijdens de uitvoering daarvan met de kinderen over wat ze aan het doen zijn; ze stelt vragen die kinderen uitnodigen (ook met elkaar) over hun werk te praten; er is een voortdurende interactie tussen de leerkracht/leidster en de kinderen. de leerkracht/leidster stimuleert interactie tussen de kinderen onderling -De leidster leert kinderen oplossingen te vinden doordat ze kinderen ruimte geeft om zelf oplossingen te vinden; open vragen stelt die kinderen aanzetten tot nadenken; ze stelt kinderen denkvragen om oplossingen te vinden (wie, wat, hoe) en geeft aanwijzingen om problemen op te lossen. De pedagogisch medewerker laat kinderen denken, handelen en verwoorden; laat zien hoe problemen kunnen worden opgelost (demonstreert aanpakgedrag door middel van hardop denken of voordoen) 19 Pedagogisch beleid voorscholen 2013 -de leidster leert kinderen strategieën voor denken en leren doordat zij kinderen oplossingsmethodieken leert; rolwisseling toepast, waarbij ook het kind optreedt als deskundige; problematiseert door het kind ‘op het verkeerde been’ te zetten; ze leert kinderen het gebruik van verschillende ordeningsmiddelen aan laat kinderen de handigste oplossingsstrategie bepalen 6. De pedagogisch medewerker volgt de vorderingen en de ontwikkeling van de kinderen systematisch - de leidster voert een inzichtelijke en overdraagbare groepsadministratie; ze heeft in haar groepsadministratie een jaarplanning van de leerinhouden/thema’s en een overzicht van het gerealiseerde aanbod van dat moment opgenomen; ze heeft gegevens over de klassen/groepsorganisatie, de vorderingen van de kinderen en de zorg en begeleiding van kinderen toegankelijk en overdraagbaar opgenomen in de groepsadministratie -de leidster observeert regelmatig en neemt waar mogelijk - toetsen af. Er worden (onder de juiste condities) methodeonafhankelijke toetsen afgenomen voor taal, rekenen en sociaal emotionele ontwikkeling; ze maakt gebruik van gestandaardiseerde observatielijsten (waardoor het oordeel leidster-onafhankelijk is). De gestandaardiseerde observatielijsten worden afgenomen onder de afgesproken condities - de leidster analyseert de gegevens over de vorderingen van kinderen. Ze heeft kindprofielen en groepsprofielen gemaakt en signaleert op basis van de gegevens - stagnaties in de ontwikkeling/vorderingen van kinderen vroegtijdig en adequaat voert diagnostische gesprekjes met gesignaleerde kinderen om meer inzicht te krijgen in mogelijke oorzaken van stagnaties in hun ontwikkeling; ze bespreekt haar bevindingen met relevante betrokkenen (collega’s, ouders, externe begeleider) en trekt aantoonbaar conclusies op basis van haar analyse; ze kan verwachtingen onderbouwen aan de hand van observatieen/of toetsgegevens en werkt met een actueel en betekenisvol groepsplan - de leidster administreert de evaluatie van het resultaat/effect van de vervolgacties. Ze beoordeelt het resultaat van de aangepaste activiteiten en plant zo nodig vervolgacties en ze beoordeelt het resultaat van de extra hulp en begeleiding door anderen en plant zo nodig vervolgacties 7. De pedagogisch medewerker stemt gedrag en activiteiten af op verschillen in ontwikkeling tussen kinderen (maatwerk) -Het aanbod van activiteiten is afgestemd op de verschillen tussen de kinderen. De variatie in materialen is uitnodigend en gevarieerd zodat kinderen echte keuze hebben. De variatie in materialen en activiteiten houdt rekening met verschillen in belangstelling van kinderen. De variatie in materialen en activiteiten houdt rekening met verschillen in leerstijlen van kinderen - bij het spelen en het werken met ontwikkelingsmateriaal stemt de leidster de activiteiten af op relevante verschillen tussen kinderen. Ze heeft activiteiten gepland waaruit een kind, een groepje kinderen of de hele groep mag kiezen; ze geeft bepaalde kinderen gerichte opdrachten geeft bepaalde kinderen gerichte begeleiding en de opdrachten zijn uitdagend en stimuleren kinderen tot ontwikkeling en leren - bij instructielesjes stemt de leidster de instructie en verwerking af op relevante verschillen tussen kinderen. Ze zet kinderen die de instructie niet nodig hebben (alvast) aan het werk en geeft aanvullende instructie aan groepjes of individuele kinderen. Ze richt zich niet alleen op de middenmoot en maakt tussen kinderen verschil in de omvang van opdrachten. De pedagogisch medewerker geeft niet alle kinderen dezelfde tijd voor de opdracht en laat sommige kinderen gebruik maken van hulpmaterialen. De instructie en verwerking sluit aan op kennis over hoe het kind leert - de leidster past haar taalgebruik aan de behoeften van het kind aan. Ze gebruikt taal die voldoet aan de regels van de standaard taal; gebruikt taal die overeenstemt met het ontwikkelingsniveau van de groep; spreekt individuele kinderen aan op het juiste niveau maar zodanig dat het taalontwikkeling stimuleert; is niet alleen zelf aan het woord maar laat kinderen spreken; brengt taaluitwisseling op gang (interactie die taalverwerving bevordert); lokt kinderen uit zelf veel te praten en zorgt ervoor dat de kinderen veel taal horen, ook moeilijke woorden 8. De pedagogisch medewerker stimuleert de zelfstandigheid en de zelfredzaamheid van kinderen - de leidster hanteert een organisatievorm waarin kinderen zelfstandig kunnen leren en ontwikkelen. Ze werkt bijv. met een planbord (pictogrammen en namen) en geeft kinderen de ruimte zelf de duur, aard en frequentie van hun activiteiten te bepalen - de leidster maakt samenwerken expliciet mogelijk door kinderen de gelegenheid te geven samen te spelen of samen opdrachten uit te voeren; kinderen te laten kiezen tussen alleen werken of samenwerken; kinderen te stimuleren zelf een plannetje te maken voor het uitvoeren van de activiteit en regels/routines te herhalen die afgesproken zijn als kinderen klaar zijn of hulp nodig hebben - de leidster stelt zich coachend op en helpt op aanvraag. Ze laat kinderen zelf op onderzoek uitgaan; geeft kinderen de ruimte stagnaties in het spel en werk zelfstandig op te lossen; geeft kinderen eigen verantwoordelijkheid die aansluit bij hun fase van ontwikkeling. Ze sluit aan bij de manier van leren van het kind en geeft kinderen de ruimte stagnaties in het samen spelen en samenwerken (ruzies, misverstanden) zelfstandig op te lossen. De pedagogisch medewerker intervenieert actief om spel, werk en samenwerking te verrijken en te verdiepen; reageert adequaat op expliciete hulpvragen van kinderen, in overeenstemming met uiteenlopende niveaus van zelfstandigheid en geeft kinderen de gelegenheid van hun fouten te leren 20 Pedagogisch beleid voorscholen 2013 - de leidster geeft kinderen feedback op de getoonde zelfstandigheid door feedback te geven op de door het kind gekozen aanpak van spel en werk; feedback op de door het kind gevraagde mate van ondersteuning van de leidster/leerkracht en op de samenwerking van kinderen 21
© Copyright 2024 ExpyDoc