HC zondag 17 - 5e ronde

PREEK OVER HC ZONDAG 17
Pijnacker-Nootdorp, 5 oktober 2014
Liturgie
Votum/groet
Zingen
Gebed
Tekst
Lezen
Zingen
Lezen
Zingen
Preek
Zingen
Geloofsbelijdenis
Zingen
Dankgebed
Collecte
Slotzang
Zegen
ds. R.T. te Velde
Psalm 21:1, 2, 3
HC zondag 17
Job 19:1-12, 23-29
Psalm 43:3, 5
1 Petrus 1:1-9
Psalm 71:8
Gezang 114:1, 2, 3
Gezang 114:5, 7
Gezang 99:1, 3
Gemeente van onze Heer Jezus Christus,
Vanmiddag wil ik één woord centraal stellen: het woord “hoop”. Het is echt een woord
dat er bij hoort als we het hebben over Pasen, over de opstanding van Jezus. Zonder
Jezus leven we in een hopeloze wereld, want uiteindelijk loopt alles stuk op de dood. Je
kunt proberen er wat van te maken zolang het duurt, maar echte hoop heb je niet.
“Hoop” is blijkbaar niet zo’n gangbaar woord. Deze week is met veel PR de “Bijbel in
Gewone Taal” op de markt gebracht. Eén van de reacties die ik onder ogen kreeg, ging
over dat bekende stukje aan het eind van 1 Korintiërs 13: “Ons resten geloof, hoop en
liefde, deze drie, maar de grootste daarvan is de liefde.” In de nieuwste Bijbel is dat zo
geworden: “Dit is dus waar het om gaat: geloof, vertrouwen en liefde. Dat moet steeds
het belangrijkste in ons leven zijn. Maar het allerbelangrijkste is de liefde.” In de
minimale woordenschat van 3800 woorden waar deze Bijbel op mikt, komt dat woordje
“hoop” dus niet voor. Wel “vertrouwen”. Het ligt dicht bij elkaar. En toch denk ik dat
“hoop” iets extra’s in zich heeft. “Vertrouwen” is een basis om op terug te vallen, een
vangnet rondom de trampoline. “Hoop” gaat over iets nieuws dat er aan komt, het is een
touwladder waaraan je omhoog klimt. Hoop trekt je mee naar voren, want straks gaat
het gebeuren! Hoop, dat is de deur die open gaat, en in de stikdonkere kamer waar je zit
opgesloten valt al een streep licht naar binnen. Wie gaat er zometeen binnenkomen om
je eruit te halen? Dat doet hoop: de deur open, iets om naar uit te zien.
Vanmiddag gaat die deur van de hoop voor ons open als we nadenken over Jezus die is
opgestaan uit de dood. Het thema van de preek is “Hoop doet leven”.
*
We hebben als eerste een stuk uit Job erbij gepakt. Job en hoop, dat ligt nogal een eind
uit elkaar. En het is niet voor niets dat we daar beginnen, bij het droevige verhaal van
Job: als het gaat over de opstanding van Jezus, dan gaat het ook over de dood. Uit de
doden is Hij opgestaan. Dat is de diepe achtergrond voor de hoop van vanmiddag: het
graf, de onderwereld, het dodenrijk.
Daar komen we Job tegen. Een vorige keer hadden we dat heftige hoofdstuk Job 3. Job
vervloekt zijn geboortedag: was ik er maar nooit geweest, was ik maar rechtstreeks in
1
het dodenrijk beland. Zo diep is de wanhoop die Job beheerst. Ook nu, een heel aantal
hoofdstukken verder, is Job daar nog niet overheen. Als de dood toeslaat in je leven, en
je raakt alles kwijt, wat heb je dan nog te hopen? Er blijft niets meer over, de deur gaat
dicht.
Bij Job is dat ook een vraag naar het “recht”. Dat is je misschien opgevallen in het eerste
stukje dat we uit Job 19 lazen. En nog breder is dat het hele kader, de hele opzet van het
boek Job. Wat Job overkomt, dat is geen domme pech, het is niet alleen een vreselijk
lijden dat je geen mens toewenst – dat is het ook. Maar met wat Job meemaakt is hij
inzet van een geding tussen God en satan. Wie heeft het bij het rechte eind: God aan wie
Job altijd heeft vastgehouden, of satan die hem daar vanaf probeert te krijgen? En om
die ultieme testvraag heen komt er dan ook een soort proces, een rechtsgeding tussen
Job en zijn vrienden. De vrienden klagen Job aan: jij hebt vast iets gedaan waardoor je
dit hebt verdiend. Het is je eigen schuld. Met alle hartstocht die in hem is, blijft Job
ontkennen: ik sta in mijn recht! Hoe kan het dat God dit laat gebeuren? In Job 19:6-7
horen we hoe fel Job er in is:
“weet [dan] dat God zich tegen mij gekeerd heeft,
dat hij zijn netten om mij samentrekt.
Ik schreeuw: “Onrecht!” – maar krijg geen antwoord.
Ik roep om hulp – maar vind geen recht.”
Dit vindt Job het ergste: dat er aan hem geen recht wordt gedaan. Dat het leven zich
tegen hem keert, dat is één ding. Maar dat God nu wel zijn tegenstander lijkt, dat kan
Job niet rijmen. Dat botst toch met Gods rechtvaardigheid? Job zet alles op alles om het
duidelijk te krijgen: hij wil zijn recht halen bij God. Dat is de enige basis waarop je kunt
leven, dat het in orde is bij God.
Opeens klinkt er in het sombere verhaal van Job iets van hoop: “Ik weet: mijn redder
leeft, en hij zal ten slotte hier op aarde ingrijpen.” In al zijn ellende kan Job het niet
opgeven, en hij klampt zich hier aan vast: er komt een moment dat God de zaak komt
rechtzetten. Want het woord dat hier als “redder” is vertaald, dat kennen we uit de
oudere bijbelvertaling als het woord “losser”: Ik weet dat mijn Losser leeft. Die losser, of
redder, is een figuur uit de wetten die God aan Israël had voorgeschreven. Als je door
armoede en pech alles kwijtraakte, dan moest een familielid het voor je opnemen, en je
weer in je rechten herstellen. Dan kreeg je je stukje grond terug: letterlijk je
bestaansrecht. Dat is waar Job zich hier aan optrekt, en eigenlijk doet hij via dat woord
‘losser’ een klemmend beroep op God: HEER, zoals u het aan ons hebt opgedragen, zo
zult u het toch zelf ook doen? Een arme stakker die alles kwijt is, weer in zijn recht
zetten? Als straks de Redder komt, en Job brengt er het leven vanaf, dan is dat omdat er
recht gedaan moet worden.
Ik leg zoveel nadruk op dat woord “recht”, omdat de Catechismus het ook gebruikt bij de
opstanding van Jezus. Christus is opgestaan “om ons te doen delen in de gerechtigheid,
die Hij door zijn dood voor ons had verworven”. Als Jezus sterft, dan is het omdat er
recht gedaan moet worden. Alles wat wij misdeden, moet Hij weer goedmaken en
rechtzetten bij God. En omgekeerd, als Jezus op de derde dag uit het graf komt, dan
wordt Hij in zijn recht gezet. Het kan én het mag niet meer, dat Jezus dood zou blijven.
Die bittere vijand, de dood, heeft op Hem geen recht meer. En ook niet op ons, als we bij
Jezus horen. Onze zonde en onze schuld is er tussenuit gehaald, de doodstraf is
ongedaan gemaakt.
Dat is de hoop van Pasen: de hoop op Jezus die het recht voor ons herstelt. Van die hoop
moet Job het hebben, als hij uitroept: “Ik weet: mijn redder leeft”. Van diezelfde hoop
mogen wij leven. En dan is het niet een ijdele hoop, die maar wat in de lucht hangt. Het
is gegronde hoop, zo stevig als wat. Want deze hoop is gebaseerd op het recht van God,
het recht dat Jezus voor ons verdient, om uit de dood gered te worden en te mogen
leven voor Gods ogen. Hoop doet leven: dat is een vaste grond om op te staan, want
Jezus geeft ons er recht op.
2
*
Hoop is bij ons maar een vreemd ding. Soms is het heel zwak: “Ik hoop dat morgen de
zon schijnt” – maar je hebt op het Journaal al gezien dat ’t een regendag wordt. Soms
hoop je tegen beter weten in: “Ik hoop dat ik weer beter wordt” – maar de laatste
onderzoeken in het ziekenhuis laten iets heel anders zien. “Hopelijk doe ik het morgen
beter” – je wilt van je driftbuien af, maar hoe krijg je dat voor elkaar? We noemen het
hoop, maar meer dan een zwak verlangen is het niet, of haast een illusie, een zeepbel.
We kwamen vandaag de doodsnood tegen van Job. Maar er is ook de levensnood van
veel christenen: zal het ooit beter worden met mij? En dan bedoel ik niet de
omstandigheden van buiten die je wanhopig kunnen maken. Maar dan gaat het over hoe
je van binnenuit leeft. Door Jezus mag je een nieuw leven beginnen – maar wat komt
daar van terecht? Je merkt soms zo weinig van de tintelende vreugde over Gods genade.
Je zet zo weinig stappen vooruit op de weg van een heilig leven. Je blijft maar hangen in
je oude patronen: je luiheid, je verslaving, dat je aan zoveel mensen een hekel hebt. Je
voelt je schuldig over alles wat bij het oude blijft, en dat schuldgevoel verlamt je nog
eens extra. Zo kom je nooit vooruit!
De Catechismus legt het geheim bloot van de hoop die we vanmiddag opzoeken. Hoop
doet leven – door zijn kracht! Het komt niet van ons, maar het komt van Jezus. Wat Hij
doet door met de zonde en de dood af te rekenen, dat is zo geweldig, daarmee komen de
krachten los van een nieuw leven. Petrus maakt het persoonlijk aan het begin van zijn
brief (1 Petrus 1:3): God heeft ons opnieuw geboren doen worden door de opstanding
van Jezus Christus uit de dood, waardoor wij leven in hoop. Het is echt een ingrijpend
nieuw begin: je bent niet meer de oude, als je gelooft in Jezus. Je wordt niet maar wat
opgelapt, dat zou lood om oud ijzer zijn. Je begint een nieuw bestaan: opnieuw geboren.
Dat zit werkelijk in de opstanding van Jezus. En daardoor doortrekt hoop ons leven. Even
verderop zegt Petrus: “U ziet de redding tegemoet” (vers 5) en “omdat u het einddoel
van uw geloof bereikt: uw redding” (vers 9). Ik denk dat je dat letterlijk moet nemen: je
redding tegemoet. Dat hoort bij hoop: je richt je op iets wat naar je toe komt, van de
andere kant, uit de toekomst. Zo komt de redding naar je toe, en die redding trekt je aan
zodat je al die kant op gaat leven. De andere kant op, waar Jezus is.
Jezus is opgestaan aan de andere kant van het graf. Ook aan de andere kant van zonde
en schuld en mislukking. Die hebben afgedaan, die kunnen bij het oud vuil. Aan de
andere kant heb je rechtvaardigheid en liefde en leven. Dat is de kant waar Jezus ons
brengt, nu al, door zijn kracht. In de christelijke hoop voel je die kracht trekken, en je
gaat erin mee. Je leeft niet meer bij de oude dingen van hier beneden. Je leeft met Jezus
al aan de andere kant, en daar ga je steeds meer naartoe.
Je redding tegemoet, daar heeft Petrus in het origineel nog iets bij gezet: “door geloof”.
Wel belang om dat er bij te nemen, als we de christelijke hoop te pakken proberen te
krijgen. “Door geloof” zijn we met Jezus al aan de andere kant, want door geloof zitten
we aan Hem vast. Geloof geeft je deel aan een werkelijkheid die er écht is, net zo echt
als Jezus uit het graf is opgestaan. Maar het is een werkelijkheid die je niet altijd met het
blote oog ziet. “Hoop doet leven” – als je dat betrekt op je leven hier en nu, houdt dan
die gerichtheid er in: je moet het hebben van de andere kant. Blijf niet hangen bij het
hier en nu, wat er terechtkomt van je christelijke levensstijl en wat er zo vaak niet van
terechtkomt. Daar zit de kracht niet in, dat kan je alleen maar verlammen als je je er op
blijft blindstaren. Maar laat je meetrekken door de hoop, je redding tegemoet, in je
geloof vast aan Christus.
Ik moet even denken aan een beeld dat ik als kind prachtig vond om mee te maken. We
stonden wel eens te kijken bij een zweefvliegveld. Vliegtuigjes zonder motor de lucht in –
hoe krijg je dat voor elkaar? Aan de ene kant van het vliegveld stond een vrachtauto met
een sterke lier erop gemonteerd. Aan de andere kant van de startbaan het vliegtuigje. Er
tussenin: een sterke kabel van wel een paar honderd meter lang. En dan gaat de motor
3
van de lier op de vrachtauto draaien. Meter voor meter rolt de kabel op, het vliegtuigje
wordt naar voren getrokken, en op een gegeven moment raakt ‘ie los van de grond. Nog
steeds moet de lier hem verder trekken, tot het zweefvliegtuig op hoogte is. Dan kun je
de kabel losgooien, want dan draagt de lucht je verder. Zo zie ik het geloof: de kabel die
draait op de lier van Gods liefde en Gods kracht, de lier van het nieuwe leven van Jezus.
Op eigen kracht kom je de lucht niet in. Maar door geloof wordt je gelanceerd, en tegelijk
komt de hoop erbij. Die hoop geeft je vleugels. Zo ga je zweven op de wind, gedragen
door de kracht van Christus.
Over die christelijke hoop hebben we het vandaag. Niet de zwakke hoop van “Nou ja,
misschien wordt het wel beter, al geloof ik het zelf haast niet”. Maar de sterke hoop die
vleugels geeft, een hoop die levend is door het Woord van Jezus, en die omgezet wordt
in een leven dat al een beetje aan de andere kant is, bij de Heer die opstond uit de dood.
*
Hoop trekt je mee naar het einde. En daar, aan het einde, gaat je hoop in vervulling.
Soms zeggen wij: “Het bezit van de zaak, is ’t einde van ’t vermaak”. Iets waar je zo
lang naar hebt uitgezien, kan per saldo wel eens tegenvallen, of je raakt er aan gewend,
en dan is de lol er af. Daar hoeven we bij de hoop van Pasen niet bang voor te zijn. Het
zal niet tegenvallen, straks.
Even terug naar Job. We zagen hem zitten in zijn ellende, bitter klagend over het onrecht
dat hem werd aangedaan. We zagen hoe de deur van de hoop op een kier ging. En we
luisteren nog eens goed naar hoe Job zijn hoop uitspreekt: “Ik weet: mijn redder leeft,
en hij zal ten slotte hier op aarde ingrijpen.” Ten slotte zal Hij verschijnen, de Heer die
redding brengt. Naar dat “ten slotte” worden we toegetrokken. Dat maakt de christelijke
hoop ook zo realistisch: het gaat over iets dat echt zal gebeuren. De grote verlossing
staat ons nog te wachten. En dat gaat heel reëel over ons met ons lichaam, met alles wat
bij ons hoort. Zoals Job zegt: “Hoezeer mijn huid ook is geschonden, toch zal ik in dit
lichaam God aanschouwen.” Bij de opstanding van Jezus mogen we dat voor onszelf net
zo zeggen: in dit lichaam zal ik God aanschouwen. Zonde, schuld, en dood gaan bij het
oud vuil. Maar ik, als mens met mijn lichaam, word niet afgedankt: ik krijg een nieuw
bestaan, met alles er op en er aan. Daarom is het zo belangrijk dat Jezus werkelijk, met
een echt en nieuw lichaam is opgestaan uit het graf. Daar hangt mijn eigen opstanding
aan, straks als ik mijn nieuwe lichaam krijg om in dit lichaam God te aanschouwen.
Bij Job is de horizon nog beperkt: hij verwacht binnen het bestek van zijn eigen leven
een verlossend ingrijpen van God. Het evangelie van Jezus spant de horizon nog veel
wijder: de horizon van deze aarde en van dit sterfelijk bestaan gaat wijken, en er komt
een geheel nieuwe wereld in beeld. Opstanding uit de dood is niet een stukje
terugspoelen en dan nog een keer. Het is niet alsof een lijk gereanimeerd wordt, om dan
straks toch weer in het graf te eindigen. Opstanding uit de dood is een nieuwe schepping,
het begin van een nieuwe wereld. Dat begin is Jezus. In Hem en door Hem komt het
echt: het nieuwe leven dat boven de macht van de dood is uitgetild. De hoop die we
mogen hebben is de kier van de deur die opengaat, en straks gaan we door die deur
binnen in de nieuwe wereld van God. Hoop doet leven – letterlijk gaat dat gebeuren als
het leven van Jezus met volle kracht over ons oude bestaan heen gaat. Dat is de erfenis
waar Petrus het in zijn brief over heeft. De erfenis, dat is wat God nog voor ons heeft
klaarliggen. De belofte die nog open staat, het tegoed waar we naartoe leven. Straks
mogen we die volledig in ontvangst nemen. Wij zullen opstaan en met Hem meegaan,
straks als Jezus terugkomt, en dan zullen we daar staan in de heerlijkheid, met Hem voor
altijd in Gods nabijheid. Net zo zeker als het Pasen is geweest. Hoop doet leven.
Amen
4