Anatomie en karate-bewegen in de onderste extremiteit

Assistent Lerarenopleiding
Karate-do Bond Nederland
najaar 2014
Anatomie en
karate-bewegen
de onderste extremiteit
© Joost Franken en Peter Damen
Anatomie en karate-bewegen
Veilig en verantwoord lesgeven is steeds het uitgangspunt van de verschillende niveau’s KBNlerarenopleiding. Hiertoe is het belangrijk om enigszins op de hoogte te zijn van het menselijk
lichaam. In de dojo assistentenopleiding stond het thema `veiligheid en hygiëne in en rondom de
dojo` centraal. In de assistent lerarenopleiding staat de onderste extremiteit centraal en in de
lerarenopleiding de bovenste extremiteit en wervelkolom.
Op de eerste plaats gaan we uit van de premisse dat de mens meer is dan een “zak gevuld met
botten en organen”. De mens is een socio-psychosomatische eenheid: de mens leert zichzelf kennen
door zijn omgeving en zijn interactie in deze (socio), hij heeft een lichaam (somatisch) en een geest
(psyche). Binnen die eenheid kunnen we op theoretisch vlak ten behoeve van bijvoorbeeld
onderwijsdoeleinden deze eenheid uitelkaar halen en de delen verder onderzoeken maar “at the
end” hebben we het toch steeds over het grote geheel. De som is meer dan de delen geeft dit mooi
weer. We kunnen het menselijk lichaam uit elkaar halen maar eenmaal uit elkaar kunnen we het
niet, zoals bij menig machine wel het geval is, weer in elkaar zetten en het weer laten werken.
Doordat we de mens zien als een socio-psychosomatische eenheid zal een ingrijpen in het ene deel
zondermeer een effect sorteren op de andere delen. Of wij ons dat effect bewust zullen worden is
een geheel andere vraag. Laten we een paar voorbeelden bekijken, voorbeelden die wij in de dojo
tegen kunnen komen:
1. De invloed van onze omgeving op ons gevoel van welzijn in de drie-eenheid sociopsychosomatische eenheid is groot. Is die omgeving onveilig (bijvoorbeeld ten gevolge van
pestgedrag van anderen) dan zullen we dat in onze drie-eenheid ondervinden op het gebied
van de psyche (bijvoorbeeld angst) die op haar beurt voelbaar kan zijn in het lichaam (o.a.
oppervlakkige ademhaling, hartkloppingen, duizeligheid, problemen in aan darmen en/of
blaas). Pesten is een sociale invloed die enorme consequenties kan hebben op de individuele
mens (op zijn of haar socio-psychosomatische eenheid).
2. De invloed van de psyche op de drie/eenheid is eveneens groot. Hoe jonger de mens hoe
soepeler en veerkrachtiger de mentaal-emotionele skills vaak zijn. Johan is 46 jaar en sinds
een aantal jaren is hij een fervent beoefenaar van karate. Hij gaat gemiddeld 2x per week
naar de karateschool maar de laatste tijd begint het slop er in te komen. Hij heeft een maand
geleden gehoord dat er ontslagen gaan vallen en misschien is hij er wel een van. Hoe moet
dat nu, een gezin met studerende kinderen en een hypotheek? Deze avond gaat Johan,
enigszins gestrest, naar de dojo. Hij komt net op het nippertje binnen en de les begint met
een stevige warming-up. Poef, poeh, het is heftig en Johan kan het tempo eigenlijk niet
bijhouden en dan bij een of andere vreemde oefening waarbij hij in de lucht springt voelt hij
bij het neerkomen een harde knap in z’n kuit. Hij kan niet meer staan en de leraar brengt
hem naar de kant. Na een bezoek aan de huisarts weet Johan dat hij een zweepslag heeft
opgelopen. Shit, was hij toch maar niet naar de karate gegaan…
3. De invloed van het somatische (het lichamelijke) op de drie-eenheid is evenals de overige
twee groot te noemen. Renske is 11 jaar en deze ochtend is zij voor het eerst ongesteld
geraakt. Deze ervaring heeft op haar een grotere impact dan verwacht. Zij slaat de
karatelessen deze week maar over. Trouwens, haar broertje, die ook op karate zit, is van zijn
1
fiets gevallen en hij heeft daarmee zijn knie behoorlijk pijn gedaan. Mama belt de leraar en
meldt hen beiden af voor de lessen.
Bovenstaande voorbeelden laten een invloed van het ene aspect op de eenheid zien. Hierbij gaan de
voorbeelden over een negatieve beïnvloeding. Deze beïnvloeding kan echter ook positief van aard
zijn. Denk bijvoorbeeld aan een karateka die mede ten gevolgde van de complimentjes van de leraar
`vleugeltjes` krijgt. Alles lukt, van kata tot en met sparren. Wow, wat is trainen toch heerlijk!
Bij anatomie onderzoeken we de bouw van het menselijk lichaam. De uitkomst van deze
onderzoeken vinden we terug in de diverse literatuur en leerboeken. Hierbij moeten we ons goed
realiseren dat er bij de beschrijving van de diverse delen van het lichaam uitgegaan wordt van een
`ideaal type mens` ofwel een mens die in het echt niet bestaat. Deze standaardmens bezit de
volgende kenmerken:
- is mannelijk
- is 25 jaar oud
- is 1.75 meter lang
- weegt 70 kilogram
- heeft een gemiddelde lichaamsbouw
- is gezond
Nagenoeg niemand voldoet aan al deze kenmerken! Ook als het gaat om bewegingsuitslagen in
gewrichten (bijzonder interessant voor ons karateka´s omdat we allemaal graag hoog trappen) is niet
één mens hetzelfde en sterker nog die ene mens is zelf ook niet elke dag hetzelfde. Zo trapt hij de
ene dag heel hoog terwijl hij de andere dag een bepaalde stroefheid bij zijn mawashi geri voelt. Er
zijn dus grote intra- en interindividuele verschillen in anatomie en dientengevolge ook voor de
mogelijkheden in ons karate-bewegen.
Dat laatste kan grote consequenties hebben, met name voor het lesgeven en alles wat daaraan
vasthangt. Dat karate-bewegen kan divers zijn aangezien karate vele gezichten heeft. De
wedstrijdkarateka (kata of kumite) vraagt veel meer van zijn/haar lichaam dan de breedtesporter en
de vrouw die karate ziet als een vorm van zelfverdediging zal haar socio-psychosomatische eenheid
wellicht op een andere manier belasten dan de inmiddels oude Grootmeester van 96 jaar. “Karate for
Life” is voor veel leraren een veel gehoord motto maar dat betekent wel dat je steeds goed voor
ogen moet houden wie je in de dojo voor je hebt staan en met welk doel hij/zij komt. Op een later
moment meer hierover.
Nu gaan we de onderste extremiteit van het menselijk lichaam bekijken. We bekijken een aantal
structuren en de gevolgen die de bouw van de verschillende delen op ons karate-bewegen kan
hebben. Bij elk gewricht of lichamelijke structuur staan alleen die zaken genoemd die voor ons
leraren belangrijk zijn om te weten (een arts of een fysiotherapeut zal uiteraard veel meer moeten
weten en dit stencil is dan ook niet volledig).
2
De onderste extremiteit
3
De Heup (articulatio coxae)
De heup is het meest proximale gewricht van de onderste extremiteit ofwel in gewoon Nederlands
het is het bovenste gewricht van ons been. Het verbindt het bovenbeen met het bekken. Het
heupgewricht is moeilijk te palperen (te bevoelen) vanwege de dikke spierlagen die er omheen
liggen. De kracht van deze spieren en het kapsel met banden dat rondom het gewricht ligt zorgen
voor een grote mate van stabiliteit dat op haar beurt van groot belang is voor stevig staan en
voortbewegen. In het karate bewegen we veel in dit gewricht. Niet alleen bij hoge schoppen wordt
de uiterste bewegingsuitslag opgezocht maar ook bij de verschillende karatestanden is een grote
mate van bewegingsvrijheid in het heupgewricht van belang. Doen er zich beperkingen voor in het
heupgewricht dan kan dat consequenties hebben voor het bewegen in de heup zelf maar ook in de
hoger- en lager gelegen gewrichten (lumbale wervelkolom, bekken, knie of voet).
De zijwaartse beweging in het heupgewricht (abductie)
De bewegingen die in een gewricht gemaakt kunnen worden zijn mede afhankelijk van de bouw van
de botstukken die het gewricht vormen. Het heupgewricht kenmerkt zich door een mooie diepe kom
in het bekken (die nog meer verdiept wordt door een opstaande ring) en de mooie ronde kop van het
bovenbeen. Hierbij moeten we bedenken dat de kop van het bovenbeen onder een bepaalde hoek
staat. Bij de standaardmens is deze hoek 135 graden. Is deze hoek echter scherper dan spreken we
van coxa vara met als gevolg een kleinere bewegingsmogelijkheid naar de zijkant toe (de kop en kom
stoten bij deze beweging eerder tegen elkaar aan). Is deze hoek stomper dan 135 graden dan
spreken we van coxa valga met een grotere zijwaarts bewegingsuitslag tot gevolg. Tevens wordt de
zijwaartse bewegingsuitslag van het bovenbeen beïnvloedt door de grootte van de hals van het
bovenbeen (de hals is de verbinding tussen de kop van het bovenbeen en de grote knobbel op het
dijbeen (trochanter major). Is die hals kort dan zal de bewegingsuitslag kleiner zijn en andersom.
Als je bedenkt dat de fysiologische bewegingsuitslag van een zuivere abductie maximaal 45 graden
per been is dan weet je dus dat hoge zijwaartse schoppen niet tot stand komen door middel van een
zuivere abductiebeweging. We kunnen deze bewegingsuitslag vergroten door het been naar buiten
te draaien (exorotatie). Dit doen we dan ook met het standbeen. Nog hoger zijwaarts trappen wordt
niet veroorzaakt door een zuivere abductie gecombineerd met een exorotatie in het standbeen maar
door een vooroverkanteling van het bekken en een zijwaartse afbuiging van de wervelkolom
4
(lateroflexie). Heb je die flexibiliteit op die plekken niet én je bent in het bezit van een coxa vara dan
heb je pech!
Coxa vara
Coxa valga
Bovenstaande is dus van groot belang voor ons karateleraren. Wij willen namelijk veilig en
verantwoord karate-onderwijs aanbieden. Onze leerlingen dromen vaak van schitterend hoge
traptechnieken en misschien ben jij als leraar wel in staat om die mooie cirkelvormige en zijwaartse
trappen uit te voeren (zo ja, des te gretiger worden onze leerlingen vaak want goed voorbeeld doet
volgen). Echter door bijvoorbeeld een anatomische eigenschap zoals een korte hals van het
bovenbeen én een coxa vara zijn wij gedoemd om ons tevreden te stellen met een zijwaartse trap op
heuphoogte of een meer lineair uitgevoerde ronde trap. Maar ja, dat voldoet niet geheel aan het
mooie plaatje dat jij als leraar wekelijks voordoet… En als jij als leraar denkt dat alles trainbaar is,
zelfs een anatomische gegevenheid, tja dan wordt karate-onderwijs in een keer minder veilig en
verantwoord. Denk hierbij aan de oude generatie karateka´s die nagenoeg allemaal heupproblemen
hebben omdat ze zo verbeten bleven trainen op een hoge mawashi geri en een hoge yoko geri.
Hiermee hebben ze hun heupgewricht om zeep geholpen met de nodige klachten tot gevolg.
De voorwaartse beweging in het heupgewricht (anteflexie)
Het voorwaarts opzwieren van het been wordt in een warming-up of als voorbereiding voor
traptechnieken vaak gedaan. Hierbij is het goed om te weten dat deze beweging geremd wordt door
de hamstring-spiergroep (m. biceps femoris, m. semitendinosus en m. semimembranosus).
Voldoende lengte in deze spiergroep is dus essentieel als je een hoge voorwaartse trap wil maken.
Aangezien de origo van de hamstring-spiergroep aan de zitknobbel (tuber ischiadicum) vasthecht, zal
vaak het voorwaarts opzwieren van het gestrekte been, waarbij er onvoldoende lengte in de
hamstring-spiergroep zit, een achteroverkanteling van het bekken tot gevolg hebben. Esthetisch, met
5
name bij katawedstrijden, is dit niet (?) met als gevolg dat het trainen van voldoende lengte in deze
spiergroep heel belangrijk is voor mensen die op een hoog niveau deelnemen aan dergelijke
wedstrijden.
De bewegingsuitslag van het voorwaarts bewegen van het been met een gebogen knie is overigens
groter omdat dan de rem van de hamstring-spiergroep niet aanwezig is.
De achterwaartse beweging in het heupgewricht (retroflexie)
Het achterwaarts opzwieren wordt bijvoorbeeld als voorbereiding voor een ushiro geri gebruikt maar
ook om een diepere zenkutsu dachi mogelijk te maken. Toch is de fysiologische bewegingsuitslag van
de zuivere retroflexie zeer beperkt. Deze beperking ontstaat deels door de heupbuigers en de m.
rectus femoris maar zeker ook door een enorm sterk kapsel en ligamenten rondom het heupgewricht
die deze beweging sterk afremmen (het kapsel en ligamenten aan de voorzijde van de heup zijn heel
sterk). Door de kleine bewegingsuitslag die dus in dit gewricht mogelijk is zal het lichaam, bij een
achterwaartse beweging van het been, deze beweging elders gaan compenseren en dan met name
door een verdieping van de lordose in de lumbale wervelkolom (de holling in de onderrug wordt
groter gemaakt). De achterwaartse beweging van het been kan ook vergroot worden door het been
in exorotatie te draaien (buitenwaartse draaiing). Hierdoor komt de voet van het desbetreffende
been naar buiten te staan. Dit zien we vaak gebeuren bij een ushiro geri en eveneens zien we een
dergelijke draaiing bij een voor de persoon in kwestie te lange zenkutsu dachi. Beiden zijn technisch
gezien niet juist maar zijn vaak het gevolg van een willen voldoen aan de norm (op examens of
anderszins).
Ushiro geri
6
De knie (articulatio genus)
Voor menigeen is de knie een berucht gewricht. De knie bestaat uit drie botstukken en twee
gewrichten. De drie botstukken zijn bovenbeen (femur), scheenbeen (tibia) en knieschijf (patella) en
de twee gewrichten worden gevormd door bovenbeen en knieschijf (art. patellofemorale) én die van
bovenbeen en scheenbeen (articulatio tibiofemorale).
Bovenbeen en scheenbeen vormen niet een mooie verbinding zoals bijvoorbeeld het heupgewricht.
De katrolvorm van het bovenbeen “rust” op een redelijk vlak scheenbeen. Hierdoor is het
kniegewricht ogenschijnlijk geen stabiel gewricht. Echter om het contactoppervlak tussen bovenbeen
en scheenbeen te vergroten zitten er op de bovenzijde van het scheenbeen (scheenbeenplateau)
twee maanvormige schijven van vezelig kraakbeen, de menisci. Deze schijven zijn enigszins
driehoekig van vorm en sommige delen zijn gefixeerd aan de omgeving: de uiteinden (de hoornen)
zitten met vezels vast op het scheenbeenplateau, de zijkanten deels aan het gewrichtskapsel. Verder
zit de buitenmeniscus (laterale meniscus) vast aan de pees van de M. popliteus en de
binnenmeniscus (mediale meniscus) aan de binnenste knieband en de pees van de M.
semimembranosus.
De menisci hebben een aantal functies:
1. Ze verdelen door verplaatsing het gewrichtssmeer (synovia) over het gewrichtskraakbeen
2. Ze vergroten het contactoppervlak tussen boven- en onderbeen waardoor de krachten beter
verdeeld kunnen worden
3. Ze maken een soort kuil op het anderszins vlakke tibiaplateau met als gevolg een betere
stabiliteit
Tijdens bewegingen in het kniegewricht (voornamelijk flexie, een beetje extensie en lichte
rotatiebewegingen) worden de menisci meeverplaatst. Bij het strekken van de knie worden de
menisci mee naar voren getrokken terwijl ze bij een buiging in het kniegewricht mee naar achteren
getrokken worden. Bij draaibewegingen in de knie wordt de meniscus aan één zijde naar voren
getrokken terwijl de andere meniscus dan naar achteren draait. Met name de rotatiebewegingen in
combinatie met te snelle abrupte bewegingen kunnen desastreus zijn voor deze structuren.
7
Zoals al eerder aangegeven is het kniegewricht door de vorm niet echt een stabiel gewricht. De
ligamenten zijn om die reden ontzettend belangrijk voor het waarborgen van een stabiele positie.
We kennen o.a. de kruisbanden (de ligamenten cruciata), de kniebanden (de ligamenten collateralia)
en het ligament dat loopt van onderzijde knieschijf naar het scheenbeen (ligamentum patellae).
Deze zogenaamde passieve structuren zijn ontzettend belangrijk om het kniegewricht van enige
stabiliteit te voorzien en tegelijkertijd zijn zij enorm kwetsbaar. Deze kwetsbaarheid kun je verkleinen
door zorg te dragen voor een sterk spierstelsel waarbij de kracht in de afzonderlijke spieren
voldoende groot moet zijn en de samenwerking tussen de verschillende spieren (= coördinatie)
optimaal moet zijn.
De kruisbanden liggen voor het grootste deel in
het kniegewricht zelf (alleen de aanhechtingen
liggen er buiten) en danken hun naam aan het
kruislings verloop. De belangrijkste functie van
de kruisbanden is het voorkomen van
verschuivingen van het scheenbeen en
bovenbeen ten opzichte van elkaar. De
kruisbanden staan vrijwel bij elke positie van
het kniegewricht op spanning echter bij een
buitenwaartse draaiing van het onderbeen
t.o.v. het bovenbeen (exorotatie) verliezen de
kruisbanden een deel van deze spanning. Bij
een binnenwaartse draaiing (endorotatie)
echter torderen de kruisbanden om elkaar en
komen daardoor strakker te staan.
Dit laatste is voor ons karateka’s belangrijk als we denken aan basisstanden zoals kiba dachi en shiko
dachi. Kiba dachi is een basisstand waarbij het onderbeen een endorotatie maakt en daarmee komen
de kruisbanden dus strakker te staan terwijl bij shiko dachi het onderbeen een exorotatie maakt en
daarmee minder spanning gezet wordt op de kruisbanden. Strakker staan van deze passieve
structuren zorgt voor een stabielere positie in het gewricht maar tegelijkertijd loop je wel het risico
op schade. Dus ja, de kiba dachi zal zeker stabieler zijn t.o.v. de shiko dachi maar voor het
kniegewricht, zeker als de actieve structuren rondom de knie niet goed samenwerken en/of de
bewegingen te abrupt uitgevoerd worden, ook gevaarlijker. Interessant hierbij is wel dat
bovenstaande precies andersom geldend is voor de kniebanden (dus bij exorotatie van het
onderbeen worden deze meer op spanning gebracht en bij endorotatie zijn ze meer ontspannen). Dit
is een typisch voorbeeld van de ingenieusiteit van het menselijk lichaam.
Een ongelukje dat ook in de dojo kan plaatsvinden is het welbekende “mijn bovenlichaam draaide
maar mijn voet bleef staan”. Dit kan plaatshebben bij het uitvoeren van een mawashi geri waarbij de
standvoet blijft staan maar denk ook eens aan het kata Chinto (Gankaku) waarbij je een soort
pirouetbeweging maakt over het linker standbeen. Als je deze beweging te snel maakt terwijl de
8
vloer bijvoorbeeld heel stroef is dan krijg je een volledige tordatie van de kruisbanden met scheuring
en ernstiger tot gevolg.
De knieschijf zit met ligamenten aan de “katrollen” van het bovenbeen vast. Tevens lopen er
ligamenten van de knieschijf naar het scheenbeen en de menisci. De belangrijkste functie van de
knieschijf is het beschermen van de pees van de m. Quadriceps. Tijdens bewegingen glijdt deze pees
over de centrale groeve aan de binnenzijde van de knieschijf. De knieschijf beweegt schuin naar
buiten en naar boven terwijl het spoor eigenlijk verticaal omhoog loopt. Hierdoor ontstaat er een
instabiliteit naar buiten toe die met name tijdens het laatste gedeelte van de strekking het sterkst is.
Om de knieschijf toch enigszins in het spoor te laten lopen is de m. vastus medialis van belang. Deze
spier trekt de knieschijf naar binnen toe. Het patellofemorale gewricht is zwaar belast, met name de
buitenzijde. Mede om die reden treedt slijtage van de gewrichtsoppervlakten op met als gevolg een
verminderd goed glijden van de knieschijf ten opzichte van het bovenbeen bij het strekken van het
bovenbeen.
9
De enkel (articulatio talo-cruralis)
Het onderbeen bestaat uit twee botten; het scheenbeen (tibia) en het kuitbeen (fibula). Het zijn
beiden lange pijpbeenderen. Het kuitbeen ligt aan de buitenzijde van het onderbeen en het is een
slank bot dat bestaat uit drie te onderscheiden delen: het kopje (caput fibulae), het lichaam (corpus
fibulae) en een onderste uiteinde (malleolus lateralis = “buitenenkel”). Het scheenbeen ligt aan de
binnenzijde van het onderbeen en met name de uiteinden van dit bot zijn fors te noemen. Het
bovenste gedeelte (tibiaplateau) maakt deel uit van het kniegewricht terwijl het onderste gedeelte
door loopt in de malleolus medialis (“binnenenkel”). De malleolus lateralis ligt lager dan de malleolus
medialis.
Het enkelgewricht is opgebouwd uit drie botstukken; het scheenbeen, het kuitbeen en het
sprongbeen (talus). Tussen scheen- en kuitbeen ligt een bindweefselverbinding en tezamen vormen
zij een soort vork waar het bovenste gedeelte van het sprongbeen in valt. Het bovenste deel van het
sprongbeen is aan de voorzijde breder van vorm dan aan de achterzijde. Het sprongbeen ligt verder
goed ingebouwd tussen de beiden enkelknobbels (malleoli).
De bewegingen in het bovenste
spronggewricht zijn buiging en strekking
van de voet (dorsaalflexie en
plantairflexie). Bij plantairflexie (denk aan
een mawashi geri waarbij je met de wreef
trapt) wordt de voet gestrekt en lang
gemaakt. Hierbij is de stabiliteit van het
gewricht gering. Om het gewricht in deze
positie toch stabiel te houden zijn de
ligamenten en vooral de spieren van groot
belang. Bij dorsaalflexie wordt de voet
richting het scheenbeen opgetrokken (denk aan de klassieke uitvoering van een mawashi geri waarbij
je met de bal van de voet trapt). In deze positie schuift het brede deel van het sprongbeen tussen de
vork van scheen- en kuitbeen en vormt zo een zeer stabiele verbinding.
10
Om het bovenste spronggewricht ligt een kapsel dat aangehecht is op de drie botstukken
scheenbeen, kuitbeen en sprongbeen. Het kapsel is ruim en het wordt versterkt door ligamenten aan
de zijkanten, voor sommigen de beruchte enkelbanden. Aan de buitenzijde van de enkel ligt het
zogenaamde ligamentum collaterale laterale en dit bestaat uit drie delen: lig. Talofibulare anterius,
het lig. Talofibulare posterius en het lig. Calcaneofibulare. Aan de binnenzijde ligt het ligamentum
collaterale mediale en deze bestaat eveneens uit drie delen (maar wel verdeeld over twee lagen).
Vanwege de grootste instabiliteit bij plantairflexie lopen de buitenste enkelbanden het grootste
risico op verrekking of scheuren (het zogenaamde inversietrauma).
De botten van de voet
De voet heeft een dubbele functie:
- hij draagt het lichaamsgewicht en verwerkt de tegenkracht vanuit de grond
- hij maakt de afwikkeling mogelijk
Deze functies vereisen tegelijkertijd stevigheid en buigzaamheid. Hiertoe heeft de voet maar liefst 26
botten, 31 gewrichtjes en 20 korte voetspieren. Door de inwerking van allerlei mechanische krachten
op de voet komen voetproblemen en afwijkingen regelmatig voor.
Vanaf de tenen tot aan hiel zijn drie gebieden
aan de voet te onderscheiden:
- de tenen (os metatarsale en de bijbehorende
phalanges)
- de middenvoet bestaande uit vijf kleine
botten (os naviculare, os cuboideum, drie ossa
cuneiformia)
- het achterste deel van de voet met het
sprongbeen (talus) en het hielbeen (calcaneus)
11
Het buitenste deel van de voet heeft vooral een functie bij de schokopvang terwijl het binnenste
gedeelte van de voet vooral een functie heeft bij de voortstuwing. Dit is een van de redenen dat we
als karateka´s bij het sparren (WKF-systeem) vooral op de bal van de voet bewegen zodat we snel
kunnen verplaatsen. Veelvuldig springen tijdens een les kan kwetsuren opleveren aan de dunnere
metatarsalen en phalangen (tenen). Gedoseerd bewegen en een goede opbouw zijn essentieel om
voetklachten te voorkomen.
Bezien vanuit de onderzijde van de voet werkt het lichaamsgewicht in op
voet. Deze kracht wordt verdeeld over de gehele voet en wel over de
hiel, de bal van de voet aan de grote teenzijde en de bal van de voet aan
de kleine teenzijde. Het gewicht wordt verdeeld volgens de sleutel `als 6
kilogram lichaamsgewicht op het bovenste spronggewricht drukt, dan
drukt hiervan 1 kilogram op de bal van de voet aan de kleine teenzijde, 2
kilogram op de bal van de voet aan de grote teenzijde en 3 kilogram op
het hielbeen`.
Opvallend aan de binnenzijde van de voet is de aanwezigheid van een voetboog. Deze voetboog
heeft een belangrijke functie in het verdelen van de krachten over de gehele voet. Als deze voetboog
inzakt dan krijg je een zogenaamde platvoet.
In de gevechtskunst wordt veelal aangegeven het lichaamsgewicht te verdelen over 9 contactpunten,
te weten:
- hiel
- buitenrand voet
- bal van de voet aan de grote teenzijde
- bal van de voet aan de kleine teenzijde
- gelijkmatig over de vijf tenen
In sommige basisstanden zoals bijvoorbeeld zenkutsu dachi kan het lastig zijn om al deze negen
contactpunten op de grond te houden. Zeker als men te lang gaat staan of als de voetboog afgevlakt
is. Correctie hiervan kan (voet)klachten helpen voorkomen.
12
De spieren rondom de gewrichten van de onderste extremiteit
Zoals aangegeven is het menselijk lichaam zeer ingenieus gebouwd. Daar waar er weinig stabiliteit in
een gewricht zelf aanwezig is zal een sterk kapsel en ligamenten voor de nodige ondersteuning
zorgdragen. Tevens mogen we niet vergeten dat het spiercorset dat om de gewrichten ligt een heel
belangrijke bijdrage aan de stabiliteit van een gewricht kan leveren. Hierbij is de coördinatie (de
onderlinge samenwerking) van zeer groot belang.
Hiernavolgend een lijst van de spieren van de onderste extremiteit, hun aanhechtingsplaatsen (origo
en insertie) en hun werking. Bedenk hierbij wel dat een spier naast een hoofdfunctie vaak ook een
ondersteunende functie kan hebben (het is dus allemaal niet zo zwart-wit). Tevens hoef je deze lijst
niet uit je hoofd te kennen. We zullen in de les een aantal van deze spieren kort bespreken. In een
anatomie-atlas kun je precies bekijken wat het verloop van elke spier is en dientengevolge de functie.
Een handzaam boekje hiervoor is “De atlas van de anatomie, deel bewegingsapparaat”, uitgeverij
Sesam. Een uitgebreider boek is dat van Dr. Lohman, “vorm en beweging”.
De spieren die we iets nader gaan bespreken zijn:
1.
2.
3.
4.
5.
6.
m. psoas major
m. iliacus
m. quadriceps
m. biceps femoris
m. semitendinosus
m. semimembranosus
ad 1 en 2 m. psoas major (grote lendenspier) en m. iliacus
(heupbeenspier). Het oppervlakkige deel van de m. psoas major
ontspringt aan de zijvlakken van de 12de borstwervel en de 1ste
tot en met 4de lendenwervel en van de daartussen gelegen disci
intervertebralis. De m. psoas major maakt in zijn verloop naar
beneden toe contact met de m. iliacus. De m. iliacus ontspringt
aan de binnenzijde van het darmbeen (bekken) en gezamenlijk
verloopt de spier richting trochanter minor (de kleine knobbel
aan de binnenzijde van het bovenbeen). Zijn belangrijkste
functie is het voorwaarts buigen van het bovenbeen.
13
Ad 3 m. quadriceps femoris (vierhoofdige dijspier) bestaat uit vier delen:
* De rechte bundel, m. rectus femoris, loopt over twee gewrichten (heup en knie). De m. rectus
femoris heeft zijn oorsprong aan het bekken (spina iliaca anterior inferior – siai) en aan de bovenrand
van de kom van het heupgewricht.
* De m. vastus intermedius ontspringt aan het voorste buitengedeelte van het bovenbeen.
* De m. vastus medialis ontspringt eveneens aan het voorste binnengedeelte van het bovenbeen.
* De m. vastus lateralis ontspringt aan het buitengedeelte van de trochanter major en
buitengedeelte van het bovenbeen
De vier delen hebben een gemeenschappelijke pees die
aanhecht op de knieschijf. Onder de knieschijf loopt deze
pees door als een ligament dat uiteindelijk aanhecht op het
scheenbeen (op een verhevenheid met de naam tuberositas
tibiae). De belangrijkste functie van de m. quadriceps is
voorwaarts buigen van het bovenbeen n strekking in het
kniegewricht.
Ad 4, 5, 6 de hamstrings bestaande uit m. biceps femoris, m. semitendinosus, m. semimembranosus.
Hun oorsprong is met name de zitknobbel op het bekken (tuber ischiadicum). De m. biceps femoris
verloopt aan de buitenzijde en bestaat zelf uit twee delen, een caput longum en een caput breve.
Beiden hechten aan op het kopje van het kuitbeen en de buitenste dijbeencondyl. De belangrijkste
functie is strekking in het heupgewricht, buiging van de knie en exorotatie van het onderbeen. De m.
semitendinosus verloopt naar de binnenzijde van het scheenbeen (net onder de pees van de m.
gracilis) en zijn belangrijkste functie is strekking in het heupgewricht, buiging van de knie en
endorotatie van het onderbeen. De
m. semimembranosus verloopt naar
de binnenste dijbeencondyl en naar
de binnenzijde van het scheenbeen
(pes anserinus). Zijn belangrijkste
functie is strekking in het
heupgewricht, buiging van de knie
en endorotatie van het onderbeen.
14
I.
Aanhechtingen van de spieren rondom het heupgewricht
Aanhechtend op de wervels Th12-L5
m. psoas major en minor
Aanhechtend op het heiligbeen:
m. piriformis
m. gluteus maximus
Aanhechtend op het bekken:
m. rectus femoris
m. sartorius
m. tensor faciae latae
m. gluteus maximus, medius, minimus
m. semitendinosus
m. semimembranosus
m. biceps femoris caput longum
m. adductor magnus, longus, brevis
m. pectineus
m. m. gracilis
m. obturatorius internus en externus
mm. gemelli
m. quadratus femoris
Aanhechtend op het staartbeen:
m. gluteus maximus
Aanhechtend op het bovenbeen:
m. gluteus medius en minimus
m. gluteus maximus (diepe vezels)
m. adductor magnus, longus, brevis
m. pectineus
m. psoas major
mm. gemelli superior en inferior
m. quadratus femoris
Aanhechtend op de knieschijf:
m. quadriceps
15
Aanhechtend op het scheenbeen:
m. semitendinosus
m. semimembarnosus
m. gracilis
m. sartorius
m. tensor fasciae latae
m. gluteus maximus (oppervlakkige vezels)
m. rectus femoris
Aanhechtend op het kuitbeen
m. biceps femoris
II.
De bewegingen in het heupgewricht en de bijbehorende spieren
Anteflexie
m. psoas major
m. iliacus
m. rectus femoris
m. tensor fasciae latae
m. gluteus minimus en de ventrale vezels van de m. gluteus medius
m. sartorius
m. adductor longus en brevis
m. pectineus
m. gracilis
Retroflexie
m. gluteus maximus
m. biceps femoris caput longum
m. semimembranosus
m. semitendinosus
m. gluteus medius (dorsale deel)
m. adductor magnus ( dorsale deel)
Abductie
m. gluteus medius
m. gluteus minimus
m. tensor fasciae latae en het oppervlakkige deel van de m. gluteus maximus
m. piriformis
m. obturatorius internus en externus
mm. gemelli
m. sartorius
16
Adductie
m. adductor magnus
m. adductor longus
m. adductor brevis
m. pectineus
m. gracilis
m. psoas major
m. iliacus
m. biceps femoris caput longum
m. gluteus maximus (diepe deel)
Endorotatie
m. gluteus medius
m. gluteus minimus
m. tensor fasciae latae
Exorotatie
m. piriformis
mm. obturatorii internus en externus
mm. gemelli
m. quadratus femoris
m. gluteus maximus
m. adductor magnus
m. adductor longus
m. adductor brevis
m. pectineus
m. gracilis
17
III.
Aanhechtingen van de spieren rondom het kniegewricht
Aanhechtend op het heiligbeen:
m. gluteus maximus (oppervlakkige vezels)
Aanhechtend op het bekken:
m. semitendinosus
m. semimembranosus
m. biceps femoris caput longum
m. gracilis
m. sartorius
m. tensor fasciae latae
m. rectus femoris
Aanhechtend op het bovenbeen:
m. vastus medialis
m. vastus lateralis
m. vastus intermedius
m. biceps femoris caput breve
m. popliteus
Aanhechtend op het scheenbeen:
m. quadriceps
m. semimembranosus
m. semitendinosus
m. gracilis
m. popliteus
m. sartorius
m. tensor fasciae latae
m. gluteus maximus (oppervlakkige vezels)
Aanhechtend op het kuitbeen:
m. biceps femoris caput longum en breve
Aanhechtend op de knieschijf:
m. vastus intermedius
m. vastus medialis en lateralis
m. rectus femoris
Aanhechtend op het hielbeen:
m. gastrocnemius
18
IV.
De bewegingen in het kniegewricht en de bijbehorende spieren
Extensie
m. quadriceps
m. tensor fasciae latae
Flexie
m. semitendinosus
m. semimembranosus
m. biceps femoris
m. sartorius
m. gracilis
m. popliteus
m. gastrocnemius caput mediale
m. gastrocnemius caput laterale
Endorotatie
m. sartorius
m. semitendinosus
m. semimembranosus
m. gracilis
m. popliteus
Exorotatie
m. tensor fasciae latae
m. gluteus maximus (oppervlakkige deel)
m. biceps femoris
V.
Aanhechtingen van de spieren rondom het enkelgewricht
Aanhechtend op het bovenbeen:
m. gastrocnemius
Aanhechtend op het kuitbeen:
m. extensor hallucis longus
m. extensor digitorum longus
m. peroneus tertius
m. peroneus longus
m. peroneus brevis
Aanhechtend op het scheenbeen:
m. tibialis anterior
m. extensor digitorum longus
m. tibialis posterior
m. soleus
19
Aanhechtend op het hielbeen:
m. triceps surae
m. extensor digitorum brevis
m. extensor hallucis brevis
m. quadratus plantae
m. flexor digitorum brevis
m. abductor hallucis
m. abductor digiti minimi
Aanhechtend op de voetwortelbeentjes:
Alle lange en korte voetspieren behalve de m. triceps surae
VI.
De bewegingen in het enkelgewricht en de bijbehorende spieren
Dorsaalflexie
m. tibialis anterior
m. extensor hallucis longus
m. extensor digitorum longus
m. peroneus tertius
Plantairflexie
m. peroneus longus
m. peroneus brevis
m. triceps surae
m. flexor hallucis longus
m. tibialis posterior
m. flexor digitorum longus
Inversie (gecombineerde beweging van plantairflexie, adductie en supinatie)
m. extensor hallucis longus
m. tibialis anterior
m. tibialis posterior
m. flexor digitorum longus
m. flexor hallucis longus
m. triceps surae
Eversie (gecombineerde beweging van dorsaalflexie, abductie en pronatie)
m. peroneus longus en brevis
m. peroneus tertius
m. extensor digitorum longus
20
Bewegen in ketens
Karatebewegingen kun je ook zien als een ketting die je in beweging zet. In een ketting zitten
verschillende schakels en soms kan één of meerdere van die schakels verzwakt zijn of niet voldoende
ruimte krijgen om soepel te kunnen bewegen. Als je de spieren en het kapsel en ligamenten rondom
de gewrichten ziet als een jas dan spreekt het voor zich dat deze jas niet te strak mag zitten. Dit zou
immers de bewegingsvrijheid enorm kunnen inperken. Tegelijkertijd mogen er in de jas geen gaten
zitten (spieren die onvoldoende kracht kunnen opbrengen). Kortom het gaat dus steeds om een
balans; balans tussen voor en achter, binnenzijde en buitenzijde. Heeft een karateka last van te
strakke hamstrings dan zal hij o.a. geen mooie uitgestrekte mae geri kunnen maken. Heeft hij
daarentegen last van te strakke heupbuigers dan zal dit zijn zenkutsu dachi niet ten goede komen.
Zwakke abductoren zorgen ervoor dat we het bekken niet rechtop kunnen houden als we
bijvoorbeeld gaan trappen. Als het bekken aan één kant naar beneden kiept dan is een goede
traptechniek nagenoeg onmogelijk. Krachtige abductoren zijn dus noodzakelijk. Tegelijkertijd dient er
een balans te zijn met de adductoren die aan de binnenzijde van het bovenbeen/lies liggen.
Het bewegen in ketens begint met het bewust zijn van de verschillende verbindingen. Door de
schakels met elkaar te verbinden verkrijg je een sterke lichaamshouding met goede uitgebalanceerde
bewegingen. De ketens beginnen bij de voeten en net als de schakels van een ketting werk je naar
boven toe om tot een goede verbinding te komen.
Het bewegen in ketens is tot in diepte uitgewerkt in het
schitterende boek “Anatomy trains” van Thomas W. Myers.
21
De warming-up anders bekeken – de warming-up als een kompas
Wij zijn gewend om op een bepaalde manier een warming-up te geven. De oudere garde leraren
hebben nog geleerd dat er een circulatie warming-up is aangevuld met stretch en lichte
krachtoefeningen. De oefeningen dienen aan te sluiten bij het thema van de les zodat de warming-up
niet een apart deel van een les is maar er onderdeel van uitmaakt. Met het themagericht lesgeven
zien we steeds meer dat de warming-up bestaat uit bepaalde spelvormen zodat de mens in z’n
totaliteit beweegt. Als het spel te maken heeft met het thema van de les, uitstekend!
In al deze gevallen (ouderwets of moderner) gaan we voorbij aan de ware essentie van een warmingup. De warming-up zou eigenlijk een reis naar binnen moeten zijn. Bij deze reis checken we hoe het
met ons lijf gesteld is. Aandacht naar binnen dus. Deze aandacht naar binnen verlies je al snel bij een
leuk spel of bij een warming-up op muziek. Externe factoren zorgen ervoor dat onze aandacht van
binnen naar buiten verlegd wordt.
Probeer ‘ns een warming-up te doen waarbij je bijvoorbeeld rustig en langzaam oefeningen doet met
aandacht naar binnen toe. Deze oefeningen kun je halen uit de Qigong (5 tibetanen, hachi dan kin/ba
duan jin, meridiaanstrekkingen etc.). Je kunt ook een kata op een rustige manier uitvoeren alhoewel
dat niet voor iedereen weggelegd is. Sommige mensen zijn namelijk zo gewend om kata voluit uit te
voeren dat ze al heel snel in een te hoog tempo met hun kata bezig zijn.
Deze manier van warming-up is misschien niet gericht op fun maar het brengt je wel naar aandachtig
bewegen toe én tegelijkertijd kom je achter jouw zwakke schakel op dat moment. Die zwakke schakel
op dat ene moment is belangrijk om te weten. Hier kun je dan namelijk gericht aandacht aan gaan
schenken in de rest van je training.
Bij een warming-up mogen we ook niet uit het oog verliezen aan welke doelgroep we lesgeven.
Topsporters zullen een andere warming-up doen dan een breedtesporter die gemiddeld 2x per week
naar de dojo komt. De duur van de warming-up maar zeker ook de oefeningen dienen aan de
doelgroep aangepast te worden. Een warming-up dient niet een training op zich te zijn maar meer als
een soort kompas; hoe is het vandaag met mijn lichaam?
22
Bibliografie
Anatomie in vivo – Dos Winkel
Anatomie van de beweging – Blandine Calais-Germain
Anatomy trains – Thomas w. Myers
Bewegingsleer deel II de onderste extremiteit – Kapandji
Vorm en beweging – Lohman
Sesam atlas van de anatomie, deel bewegingsapparaat
Vragen en/of opmerkingen
Peter Damen: [email protected]
Joost Franken: [email protected]
23