Overdenking 23 maart 2014

De gelijkenis van de onrechtvaardige pachters
Matt. 21 : 33-46
23 maart 2014.
De gelijkenissen die Jezus heeft verteld zou je plaatjes kunnen noemen bij de boodschap van het
Koninkrijk. Mensen houden nu eenmaal van verhalen. Ze roepen een beeld op dat het
gemakkelijk maakt om de boodschap erachter vast te houden. De hoorders van toen konden het
zomaar voor zich zien, omdat Jezus sprak over alledaagse voorvallen en alledaagse mensen: een
boer, een herder, een huisvrouw aan de schoonmaak, een tollenaar, een dief, bruiloftsgasten, een
farizeeër……….
Is het u wel eens opgevallen dat de Heer bijna nooit over zichzelf vertelt? Gelijkenissen gaan
over hoe het in het koninkrijk van God toegaat. Het gaat in die verhalen over vergeving tussen
mensen, over omgaan met je gekregen talenten, over waakzaamheid, over de liefde van God,
over het oordeel, over de unieke waarde van het koninkrijk, over verantwoordelijkheid, over het
gebed, over geloof en ongeloof en soms ook over Gods grote tegenstander, de satan. Maar
nauwelijks over Jezus zelf.
Daarom is het opvallend, dat de gelijkenis van vanmorgen ook over de Heer zelf gaat. Al zou je
eerst denken van niet………..
Ik hoop dat u het zich kunt voorstellen. Matteüs vertelt dat Jezus op het tempelplein zit om de
mensen uitleg te geven over het Koninkrijk van God. Dat lijkt heel rustig en vredig, maar dat is
het niet. Er heerst in Jeruzalem een geweldige spanning. Juist rondom Jezus.
Een paar dagen tevoren is hij op een wonderlijke manier de stad binnengekomen, rijdend op een
ezel en met een hele mensenmassa om zich heen, die zwaaiden met palmtakken en riepen:
'Hosanna voor de Zoon van David. Gezegend hij die komt in de naam van de Heer'. [21:9]
De dag na zijn intocht heeft Jezus grote schoonmaak gehouden in de tempel. Hij heeft de
kooplui met hun offerdieren en hun wisselgeld de tempel uitgeranseld. Hij heeft geschreeuwd:
'weg jullie, jullie hebben van Gods huis een rovershol gemaakt'. Net of hij de baas was! Net of
hij het daar te zeggen had. En dan wandelt hij de volgende dag door de tempel alsof er niets
gebeurd is!
De spanning hangt in de lucht. De evangelist vertelt dat de leden van het Sanhedrin hem op hoge
toon aanspreken: Op grond van welke bevoegdheid doet u die dingen? En wie heeft u die
bevoegdheid gegeven? En precies dan, als het conflict zich toespitst, als het om Jezus’ autoriteit
gaat, vertelt de Heer dit verhaal.
Er was eens een landheer die een wijngaard aanlegde en hem omheinde. Hij groef er een kuil
voor de wijnpers en bouwde een uitkijktoren. Toen verpachtte hij hem aan wijnbouwers en ging
op reis.[21:33]
Jezus hoeft alleen maar die éne zin te zeggen of de mensen weten al waar het over gaat. Het gaat
over hen zelf, over het volk Israël. Het is als het ware een gelijkenis in een gelijkenis. De profeet
Jesaja had eens een prachtig lied gemaakt over de wijngaard van zijn geliefde. [Jes.5:1-7]. En in
het liedboek van Israël stond daarover een psalm. [Psalm 80]. Israël is een wijngaard, door God
zèlf geplant. De HEER heeft aan die wijngaard heel wat zorg besteed. Hij had er veel van
verwacht. Maar beide liederen eindigen in een klacht. In de psalm klaagt het volk over het
verval van de wijngaard onder het oordeel van God.
En in het lied van Jesaja klaagt de HEER zelf over de slechte opbrengst en de wrange druiven.
Zo mooi is de geschiedenis van Israël blijkbaar niet. Wat gaat Jezus daar over zeggen?
Het verhaal van Jezus lijkt op dat van Jesaja. De HEER, de God van Israël heeft de zorg voor die
wijngaard toevertrouwd aan de leiders van het volk. Zij zijn verantwoordelijk voor het welzijn
van de mensen, voor het goed functioneren van het bestuur, voor de rechtspraak, de eredienst. Zij
moeten het volk bij God houden en bij zijn dienst.
Jezus vergelijkt hen met pachters die het beheer van de wijngaard kregen op zich genomen
hebben. De landheer is en blijft de eigenaar, de pachtsom en een deel van de oogst is voor hem.
Maar de pachters verdienen hun geld met wat er dan nog overblijft en dat is blijkbaar zoveel dat
zij graag de baas willen spelen.
Je zou hen kunnen vergelijken met mensen die jarenlang in een bestuur zitten of heel lang een
functie bekleden in een college of in de regering. Voor zulke mensen is het gevaar groot, dat ze
op den duur denken dat zij het voor 't zeggen hebben, in plaats van dienstbaar te zijn. Dat hoeft
niet, maar die kans is er wel. Macht en gezag smaken altijd naar meer.
Zo is het ook in deze gelijkenis. Als de heer zijn aandeel in de oogst opeist en een aantal
knechten stuurt om de vruchten in ontvangst te nemen dan ranselen ze er één af, doden een
tweede en stenigen een derde. Een volgende groep vergaat het niet veel beter.
De wijnbouwers voelen zich niet langer pachters die een wijngaard gehuurd hebben, nee, zij
beschouwen zich als eigenaars, die niets meer met de landheer te maken hebben.
Kortom: de heer kan naar zijn wijn fluiten! En dat niet alleen, hij lijkt zelfs zijn wijngaard kwijt
te zijn.
En met dit verhaal zegt Jezus in beeldspraak tegen die leiders van het volk, die hogepriesters en
oudsten: zo is het ook met jullie. Jullie zijn de werkers in Gods wijngaard. Maar jullie zijn geen
dienaren van de HEER. Jullie doen alsof je het zelf over dat volk te zeggen hebt. Jullie leggen
het zware lasten op, jullie maken het de mensen moeilijk om te geloven, jullie maken er allerlei
wetten en regels bij die God nooit bedoeld had. Kortom: jullie zorgen ervoor dat de God van
Israël niet tot zijn eer komt en tot zijn recht. En als de HEER Johannes de Doper stuurt om jullie
te waarschuwen, dan willen jullie niet in hem geloven. [21:24-25]
Jezus vraagt eigenlijk precies hetzelfde als zij aan hem vroegen. Weten jullie nog wel waar je
gezag vandaan komt; beseffen jullie nog wie jullie die bevoegdheid gegeven over het volk van
God? Met andere woorden: van wie is dat volk nu eigenlijk, van de HEER of is het jullie
eigendom?
Misschien hebt u de neiging om te zeggen: het is maar goed dat Jezus, deze mensen aanspreekt
op hun verantwoordelijkheid. Ze hebben er niet veel van terecht gebracht.
Maar het gaat in de bijbel ook altijd om ons, om u en jou en om mij.
Als Jezus vandaag bij ons zo'n verhaal zou vertellen wat zou hij er dan mee bedoelen? Misschien
dit: Mensen, jonge en oude mensen, hebben van God veel ontvangen, de een wat meer dan de
ander, maar we hebben toch allemaal een stuk verant-woordelijkheid gekregen.
En in het lied van Jesaja klaagt de HEER zelf over de slechte opbrengst en de wrange druiven.
Zo mooi is de geschiedenis van Israël blijkbaar niet. Wat gaat Jezus daar over zeggen?
Het verhaal van Jezus lijkt op dat van Jesaja. De HEER, de God van Israël heeft de zorg voor die
wijngaard toevertrouwd aan de leiders van het volk. Zij zijn verantwoordelijk voor het welzijn
van de mensen, voor het goed functioneren van het bestuur, voor de rechtspraak, de eredienst. Zij
moeten het volk bij God houden en bij zijn dienst.
Jezus vergelijkt hen met pachters die het beheer van de wijngaard kregen op zich genomen
hebben. De landheer is en blijft de eigenaar, de pachtsom en een deel van de oogst is voor hem.
Maar de pachters verdienen hun geld met wat er dan nog overblijft en dat is blijkbaar zoveel dat
zij graag de baas willen spelen.
Je zou hen kunnen vergelijken met mensen die jarenlang in een bestuur zitten of heel lang een
functie bekleden in een college of in de regering. Voor zulke mensen is het gevaar groot, dat ze
op den duur denken dat zij het voor 't zeggen hebben, in plaats van dienstbaar te zijn. Dat hoeft
niet, maar die kans is er wel. Macht en gezag smaken altijd naar meer.
Zo is het ook in deze gelijkenis. Als de heer zijn aandeel in de oogst opeist en een aantal
knechten stuur om de vruchten in ontvangst te nemen dan ranselen ze er één af, doden een
tweede en stenigen een derde. Een volgende groep vergaat het niet veel beter.
De wijnbouwers voelen zich niet langer pachters die een wijngaard gehuurd hebben, nee, zij
beschouwen zich als eigenaars, die niets meer met de landheer te maken hebben.
Kortom: de heer kan naar zijn wijn fluiten! En dat niet alleen, hij lijkt zelfs zijn wijngaard kwijt
te zijn.
En met dit verhaal zegt Jezus in beeldspraak tegen die leiders van het volk, die hogepriesters en
oudsten: zo is het ook met jullie. Jullie zijn de werkers in Gods wijngaard. Maar jullie zijn geen
dienaren van de HEER. Jullie doen alsof je het zelf over dat volk te zeggen hebt. Jullie leggen
het zware lasten op, jullie maken het de mensen moeilijk om te geloven, jullie maken er allerlei
wetten en regels bij die God nooit bedoeld had. Kortom: jullie zorgen ervoor dat de God van
Israël niet tot zijn eer komt en tot zijn recht. En als de HEER Johannes de Doper stuurt om jullie
te waarschuwen, dan willen jullie niet in hem geloven. [21:24-25]
Jezus vraagt eigenlijk precies hetzelfde als zij aan hem vroegen. Weten jullie nog wel waar je
gezag vandaan komt; beseffen jullie nog wie jullie die bevoegdheid gegeven over het volk van
God? Met andere woorden: van wie is dat volk nu eigenlijk, van de HEER of is het jullie
eigendom?
Misschien hebt u de neiging om te zeggen: het is maar goed dat Jezus, deze mensen aanspreekt
op hun verantwoordelijkheid. Ze hebben er niet veel van terecht gebracht.
Maar het gaat in de bijbel ook altijd om ons, om u en jou en om mij.
Als Jezus vandaag bij ons zo'n verhaal zou vertellen wat zou hij er dan mee bedoelen? Misschien
dit: Mensen, jonge en oude mensen, hebben van God veel ontvangen, de een wat meer dan de
ander, maar we hebben toch allemaal een stuk verant-woordelijkheid gekregen.
Verantwoordelijkheid voor wat wij doen met de gaven die God u en jou en mij gaf: ons lichaam,
ons verstand, tijd, bezit, gezondheid, vriendschap, ouders, kinderen, studie, een bijzonder talent,
het huis waarin en de aarde waarop wij wonen.......
Wat doet u met die gaven? En jij? Heeft God er iets aan? Als Hij zegt: mag ik eens wat
vruchten plukken van je levensboom -- als Hij zegt: Ik heb je zoveel gegeven, wat heb je voor
Mij gedaan? -- wat zeggen wij dan? Van wie is alles wat u bezit, van u of van God? Wiens
eigendom ben je nu eigenlijk, van God of van jezelf?
De dichter Muus Jacobse heeft de reactie van de wijnbouwers zo weergegeven:
Het land dat wij bewonen / hoort ons alleen.
Wie om de pachtsom komen / zenden wij heen.
God week te lang geleden / uit ons bestaan
God is in eeuwigheden / op reis gegaan. [Liedb vd Kerken 61:1].
Dat is een vraag voor u en mij: Hoe toepasselijk is deze reactie op ons?
We gaan terug naar het verhaal. De heer stuurt knechten om zijn vruchten in ontvangst te
nemen. Hij wil niet alleen de vruchten van zijn wijngaard zien, hij wil hem ook niet verliezen.
Wellicht heeft hij ook nog wel het beste voor met die pachters zèlf. Je zou toch zeggen dat hij
wel èrg veel geduld met hen heeft. Hij geeft hen zelfs twee keer een herkansing. Daarom stuurt
de landheer tenslotte zijn zoon. Hij denkt: 'voor mijn zoon zullen ze wel ontzag hebben'. Maar de
geweldspiraal van de gelijkenis gaat nog verder omhoog: …”kom op, laten we hem doden en zo
zijn erfenis opstrijken”, en ze grepen hem vast, gooiden hem de wijngaard uit en doodden hem.!
Er valt een stilte. U kunt zich voorstellen dat de hoorders hun adem hebben ingehouden. Jezus
kijkt rond en vraagt om een reactie: wat zal de heer met die wijnbouwers doen? Hij vraagt om
een passend slot. De hoorders mogen zelf de gelijkenis afmaken. En dan komt het er vol
verontwaardiging uit: De onmensen! Ombrengen moet hij hen. De wijngaard moet gegeven
worden aan hen die de vruchten wel afdragen.
Wie geven dat antwoord? Dat zijn volgens Matteüs juist die hogepriesters en oudsten die aan het
begin van het gesprek gevraagd hebben: op grond van welke bevoegdheid doet u die dingen?
[vs23]. Zonder het goed te beseffen spreken zij daarmee een oordeel over zichzelf uit. Zij zijn geestelijk gesproken - zelf die onmensen. En Jezus bevestigt dat. Hij voorzegt dat het koninkrijk
van God hen ontnomen zal worden. Dat koninkrijk zal gegeven worden aan allen die wel
geluisterd hebben, de hoeren en de tollenaars voorop.[vs31-32]
Die ergernis van de leidslieden gold niet alleen de mensen van de zelfkant van de samenleving,
maar vooral voor Jezus zelf. Hij is door hen afgekeurd als hoeksteen van het koninkrijk.
Hij is de hoeksteen waarover je kunt struikelen of die mensen kan verpletteren. Moeilijke en
dreigende woorden. Dat kan dus blijkbaar ook, dat Jezus een struikelblok voor mensen is!
Het is geen wonder dat aan het eind van dit bijbelgedeelte staat, dat de schriftgeleerden en
opperpriesters Jezus op datzelfde moment wel hadden willen grijpen. Zo kwaad waren ze. Ze
begrepen dat Jezus hen bedoelde, ze waren geïrriteerd en gekwetst.
Maar ze begrepen ook iets niet. Beter gezegd: zij wilden niet aanvaarden dat Jezus hen door
middel van dit verhaal wilde waarschuwen. Ze erkenden niet het gezag waarmee hij hen opriep
om hun macht en hun eer aan God te geven.
Jezus vertelde niet zomaar verhalen. Het moet duidelijk geweest zijn dat hij door de woorden uit
de gelijkenis heeft aangegeven dat hij met die zoon Zichzelf bedoelde. Dat Hijzelf die zoon is,
die rekenschap komt vragen. En dat het met hem ook slecht afloopt; dat hij de dood tegemoet
gaat omdat mensen hem niet willen erkennen als de messias, de wettige erfgenaam van de
wijngaard.
Een paar dagen later, in de nacht van het verraad, staat Jezus voor zijn rechters. En dan blijkt dat
de boodschap van de gelijkenis is geland. Dan zegt de hogepriester: ‘Ik bezweer u bij de levende
God, zeg ons of u de messias bent, de Zoon van God’. [26:63].
Maar het is geen echte vraag. Hij leidt alleen tot een doodvonnis, tot de vervulling van de
gelijkenis: zij grepen hem vast, gooiden hem de wijngaard uit en doodden hem.
Tot slot nog dit:
De wijngaard uit het verhaal bleef het wettig eigendom van de heer. En Israël bleef het volk van
God al mochten later alle volken delen in het heil. Dus wordt dit heil ook ons heidenen op deze
lijdenszondag aangeboden. Met de vraag om geloof in de Zoon van God. En met die andere
vraag van de Heer: jullie zijn toch mijn wijngaard? Mag ik dan vragen om de oogst?
Amen.
Preek gehouden op zondag 23 maart 2014 in de Diaconessenkerk te Arnhem.
Auteur: Drs. J.G.E. Brand, Hoogeveen.
Orde van dienst voor zondag 23 maart 2014 in de Diaconessenkerk te Arnhem.
Voorbereiding
Ontmoeting - Welkom en mededelingen O.V.D. - Stilte; de kaarsen worden aangestoken
Bemoediging - Drempelgebed - Psalm van de zondag: Zingen Lied 25a : 1 en 2
Groet - Gebed om ontferming over de nood van de wereld,gevolgd door Kyrie 2 (Taizé)
Zingen Ps. 66 : 7
Dienst van het Woord
Gebed bij de opening van de Schrift - Kindermoment en vertrek naar de nevendienst.
1e Schriftlezing Jes. 5 : 1 – 7 - Zingen Lied 80 : 4 en 6
2e Schriftlezing Matt. 21 : 33 – 46 - Zingen Acclamatie 1 : U komt de lof toe.
Uitleg en verkondiging
Zingen Lied 653 : 1, 5 en 7
Dienst van gaven en gebeden
Toelichting van de diaconie en Inzameling van de gaven
Zingen Lied 995 : 1 en 2
Dankgebed, voorbeden, (geen gezongen acclamatie) stil gebed, Onze Vader.
Slotzang Lied 869 1, 6 en 7
Wegzending en zegen, door allen beantwoord met gesproken ‘AMEN’.
Toelichting: De 3e zondag in de veertigdagentijd heet vanouds Oculi mei , mijn ogen.
Ontleend aan Psalm 25 : 15 Ik houd mijn oog gericht op de HEER, hij bevrijdt mijn voeten
uit het net.