Write Now! 2014 voorronde Gent Hannah Cornelus 2e Prijswinnaar

Write Now! 2014 voorronde Gent
Hannah Cornelus
2e Prijswinnaar
Het is niet moeilijk om te doen alsof
“Misschien had hij er gewoon genoeg van”, zei ze, terwijl ze wild in haar koffie roerde en het
blinkende oranje dat bovenin de bokaal dreef niet uit het oog verloor. Ze merkte niet dat de
koffie over de rand van haar kopje klotste. Hij zat aan de andere kant van de keukentafel en
leek gefascineerd door iets onbestemds in de linkerbovenhoek van het raam. Een paar
ogenblikken lang was alleen het tikken van het lepeltje tegen de rand van het kopje te horen,
net niet synchroon met de beweging van de secondewijzer op de keukenklok. Plots staakte
ze het roeren en hij keek haar aan, vragend, zonder iets te zeggen. Zij zat onbeweeglijk,
haar ogen lieten de bokaal niet los, ze moest zijn blik wel voelen, maar weigerde hem te
beantwoorden. Buiten toeterde een auto en alsof dit het teken was waarop hij had gewacht,
stond hij op en liep de kamer uit.
De oude trap protesteerde krakend toen hij naar boven stormde. Bijna miste hij een trede,
maar wist zich nog net te redden en gooide hijgend de slaapkamerdeur open. Allerlei kleren
lagen in het rond, een regenboog van uitgestorte kleuren op het bed waarin ze al lang niet
meer samen sliepen. Hij sloot zijn ogen en dacht aan tikkende lepeltjes en koude koffie, aan
de waarschuwingen van zijn moeder en aan zoenen in het donker van de cinema. Dan
zuchtte hij, vermande zich en reikte naar de oude koffer die bovenop de kast lag. Die was
nog van haar grootvader geweest, de vergeelde stickers waren de enige getuigen van de
vele vergeten verre bestemmingen. Hij vloekte, de koffer lag net te hoog, en de stoel van het
bureau in de kamer stond nog beneden. Zij had hem daar gezet voor het bezoek van
gisteravond. Oude schoolvrienden die hij eigenlijk liever niet terug wilde zien. Maar in de
gezellige schemer van de avond worden gesprekken na een paar glazen wijn al snel even
vaag als de dunne lijn tussen dag en nacht. Het is niet meer moeilijk om te doen alsof. Ook
niet om haar lieve woordjes toe te fluisteren, die zelfs even echt gemeend waren. Na wat
proberen kreeg hij de koffer toch te pakken en wist hem van de kast naar beneden te
trekken. Hij zorgde ervoor dat zijn gerommel tot beneden te horen was, een laatste poging
om duidelijk te maken wat hij van plan was, de donder die het onweer aankondigt.
Zij zat beneden, nog steeds in dezelfde houding, en bedacht dat ze er altijd al van gedroomd
had een minnaar te hebben. Gewoon om te weten hoe het voelt. Gewoon om te weten wat
ze miste. Een grote man met zo’n donkerblauwe jas met twee rijen knoopjes en glimmend
gepoetste schoenen. Ze nam een slok van haar intussen koude koffie en zuchtte diep. Dan
begon ze de gesplitte puntjes in haar haar te zoeken en ze voorzichtjes één voor één te
verwijderen, alsof ze ergens op wachtte, de bus misschien. Iets dat niet kwam. Het wachten
duurt altijd veel te lang hier.
Tandenborstel, tandpasta, scheerschuim, scheermes, zeep en vers ondergoed. Slordig
propte hij wat kleren in de oude koffer. Wat hij meenam maakte toch niet uit. Met de kleren
sloot hij ook zijn woede op, die had hij nu toch niet langer nodig. Plots rinkelde de telefoon.
Het scherpe geluid sneed zijn gedachten in stukken. Zijn moeder waarschijnlijk, om te
vragen of ze morgen kwamen eten. Zij zou nu moeten opnemen, ze had de telefoon binnen
handbereik, maar ze leek zich nooit te houden aan dat soort onuitgesproken afspraken.
Misschien was het dit keer wel bedoeld als een laatste provocatie, een test om te zien of hij
nog energie genoeg bezat om zich druk te maken. Een soort peiling naar zijn overgebleven
moed en doorzettingsvermogen. Maar te laat was het nu toch. Zijn negeren betekende het
einde van de strijd, een wapenstilstand zonder duidelijke overwinnaar. Hij had altijd gedacht
dat hij niet degene zou zijn die opgaf. Of was dit niet opgeven?
Als ze lang genoeg naar de bokaal bleef kijken, leek het wel alsof het visje weer rondzwom
als vanouds. Het plotse gerinkel van de telefoon deed het water trillen maar zij reageerde
niet, het was alsof ze verwachtte dat het geluid het visje op een magische manier weer tot
leven zou wekken. Ze wist dat hij zich op dit moment wel weer druk zou maken omdat ze niet
opnam, zo ging het elke keer. Ze wachtte op boze voetstappen en slaande deuren, op het
moment dat hij net op het laatste nippertje de hoorn zou weten te bereiken en er wonderwel
in zou slagen zijn boosheid te verbergen voor de persoon aan de ander kant van de lijn. De
telefoon hield op met rinkelen. Waarom was het rinkelen zo kort deze keer? Ze verdrong de
gedachte en ruimde de kopjes af. Op het aanrecht stond de afwas van een week, maar ze
was behendig in het stapelen ondertussen, het leek wel een spel om toch maar niet de
eerste te zijn die een toren glazen liet omvallen.
Duwend probeerde hij de koffer dicht te krijgen, die oude slotjes werkten niet goed mee
probeerden ze hem toch nog van zijn besluit af te brengen? Het lukte hem niet. In zijn
gedachten ging alles veel vlotter, hij zou vertrekken in alle rust, de auto zou hij zelfs laten
staan, zo wreed was hij niet. Ze zou pas een paar uren later merken dat hij er niet meer was.
Nu vreesde hij elk ogenblik haar voetstappen te horen, het gekraak van haar enkels als ze
naar boven liep. Eén slotje was al dicht, het andere weigerde koppig. Dan moest het maar
zo. Hij liep naar beneden, stil, de oude trap fluisterde alleen maar nu. Wat een geluk dat hij
zijn jas vandaag aan de kapstok gehangen had, en niet gewoon over de gewillige rug van
een keukenstoel. Daarover had ze dan toch niet moeten klagen. In het voorbijgaan wierp hij
nog een laatste blik in de keuken. Daar zat ze, met haar rug naar hem toe, gevangen in het
vierkantje licht dat de zon door het raam naar binnen wierp. Haar handen lagen voor haar op
tafel, ze leek iets onzichtbaars vast te houden. Haar blonde haar gaf licht, misschien ademde
ze niet eens. Er was niets gebeurd en er zou ook niets gebeuren, zelfs de keukenklok stond
even stil. Dan verdween de zon, een wolk had zich van haar meester gemaakt. Het moment
was ongemerkt uit zijn handen geglipt. Er ging een rilling door haar rug, alsof ze het voelde.
Dit was het, dacht hij, draaide zich om en ging weg. De achterdeur liet hij op een kier.
Even dacht ze dat hij achter haar stond, dat als ze zich nu omdraaide, hij daar zou staan met
zijn jas over zijn arm en een koffer in zijn hand, dat hij zou zeggen ‘Dit was het’ en zou
weggaan. Er ging een rilling door haar rug en ze schudde de gedachte van zich af. Wat was
ze moe, van hem, van alles. Van planten water geven, van vissen voederen en afwassen.
Van doen alsof. Hier blijven zitten was het beste nu. Zitten en wachten tot het donker wordt.
Zitten en wachten. Niet meer denken. Buiten toeterde een auto en alsof dit het teken was
waarop hij had gewacht, liep de man op het huis af. De steentjes knarsten onder zijn voeten
en de fluitende vogels leken wel euforische trompetters die zijn komst aankondigden. Hij
duwde de achterdeur open die vreemd genoeg op een kier stond. Binnen veegde hij zijn
glimmend gepoetste schoenen aan de deurmat die hem vrolijk welkom heette. Hij maakte de
knopen van zijn donkerblauwe jas los, die hij daarna achteloos op de zetel gooide. Zijn sjaal
was van precies hetzelfde oranje als het vissenlijkje dat bovenin de bokaal dreef.