Toch spreekt ook Jezus een felicitatie uit bij een belijdenis van het geloof. Het is de belijdenis van Tomas: 'Mijn Heer, mijn God!' zegt hij. Alleen is die gelukwens niet tot Tomas gericht. 'Gelukkig zijn zij die niet zien en toch geloven.´ Dat geldt juist niet van Tomas. Tomas zag wel en daarna geloofde hij pas. Het is net alsof Jezus Tomas een steek onder water geeft, en eigenlijk ook de andere discipelen. Die geloofden ook pas, nadat zij de littekens aan zijn polsen en in zijde hadden gezien. Voor wie geldt de gelukwens van Jezus wel? Voor mensen die niet zien en toch geloven. Voor jongeren als Judith dus en al die anderen die in deze tijd belijdenis van hun geloof afleggen. Zij zien nog niet, dat God hun leven zin zal geven, hen nooit in de steek zal laten, dat het goed zal komen en zij een plek krijgen in zijn koninkrijk. Maar ze geloven het wel. Toch ging en gaat dat niet zomaar. Waarom krijgen wij bijvoorbeeld niet te zien wat die vader te zien kreeg die met zijn bezeten zoon bij Jezus' discipelen kwam. Dan is Jezus er nog niet en zijn leerlingen kunnen de jongen niet genezen. Zodra Jezus er weer is, zegt de vader: 'Als u iets kunt doen, heb dan medelijden met ons en help ons.' 'Of ik iets kan doen?' vraagt Jezus, 'alles is mogelijk voor wie gelooft.' De demon is tegen Jezus niet opgewassen. Onder geschreeuw en hevige stuiptrekkingen verlaat hij de jongen die als dood op de grond blijft liggen. Maar Jezus pakt hem bij de hand en de jongen staat op. Dát is een gelukwens waard. Dat is zichtbaar en tastbaar, zoals die negen voor je laatste tentamen. Zoals dat jij op je verjaardag er weer sterk en gezond uitziet na die ziekte die je hebt gehad. 'Gefeliciteerd, joh!' Natuurlijk. Maar nu die belijdenis ... Het thema van de preek is: Je belijdenis is een gelukwens waard. Een gelukwens. Dat betekent dat die ander jouw geluk bevestigt. U voelt zich gelukkig omdat u 40 jaar getrouwd bent, jij omdat je je eerste kleinkind kreeg, u omdat u weer werk kreeg, jij omdat je propedeuse hebt gehaald. En mocht je er nog aan twijfelen of het wel waar is en of je wel echt gelukkig bent, dan trekken al die gelukwensen en al die 'likes' je wel over de streep. Je hebt echt geluk gehad. Geluk, dat wil zeggen dat je voor een deel niet in de hand had dat je kreeg wat je kreeg. Natuurlijk heb je er hard voor gewerkt, voor die propedeuse. Ook voor je huwelijk trouwens. Er zijn altijd wel van die momenten waarop je relatie onder spanning staat. Dan kost het inspanning om tot ontspanning te komen. Maar er zijn ook factoren die je niet in de hand hebt. Als dat van iets geldt, dan wel van de belijdenis van je geloof. Zoiets kun je niet sturen. Het moet je gegeven worden. Je krijgt dit van de Geest van God. Gelukwens. De vervulling van een wens ligt in de toekomst. Zo kun je je dochter of zoon of kleinzoon of kleindochter die belijdenis doet veel geluk wensen met haar keus. 'Ik hoop', zo zeg je dan eigenlijk, 'dat deze keus jou veel goeds zal brengen.' Dat heeft betrekking op de toekomst en er zit als je eerlijk bent ook iets van onzekerheid in. 'Hopen' is net even iets minder dan 'zeker weten.' Maar erg groot is die onzekerheid niet. Jouw gelukwens aan die ander baseer je op het geluk dat zij of hij al heeft. Zoals bij een verjaardag na een tijd van ziekte: Je bent weer boven Jan. Je liet zien dat je levenskracht bezit. Nu komen er vast nog veel goede jaren. Veel geluk gewenst. Zo is het ook met de gelukwensen bij je belijdenis. Je gelooft. Je hebt laten zien dat je het geloof kunt aanvaarden. Daarom is er alle reden om te hopen, dat je geloof nog meer groeien zal. Omdat je iets hebt, kun je nog veel meer krijgen. Omdat je iets hebt. Maar wat heb je dan als je gelooft? Wat heb je als je ja zegt op een paar belangrijke vragen? Kijk, als je geslaagd bent voor je examen, heb je een diploma. Je kunt het laten zien bij een sollicitatie. Als je genezen bent, heb je je gezondheid weer terug. Die vader van die bezeten jongen kon na de genezing door Jezus vol trots zijn zoon laten zien. Die jongen had zijn gezondheid weer terug. Zelfs Tomas had iets, toen hij op die zondagavond zijn belijdenis aflegde. Hij had zijn ervaring met Jezus. Hij had het zelf gezien, de littekens aan zijn polsen en het litteken in zijn zijde. Hij had ze misschien ook wel gevoeld. Waarom niet? Maar wij, wat hebben wij als wij zeggen dat wij geloven in God? Wat heeft Judith? Judith heeft haar geloof, haar overtuiging dat er een God is die van haar houdt en van wie zij houdt. Heb je daar dan wat aan? Geloof maar. Denk eens aan de politiek. Dankzij de socialistische overtuiging heb je als werknemer de rechten waar je voorouders niet van konden dromen. Dankzij de liberale overtuiging hebben wij vrijheid van meningsuiting, het kiesrecht, het recht op medische zorg, en de kinderen hebben recht op ondwerwijs. Deze beide overtuigingen hebben mensen ertoe geìnspireerd om het zover te laten komen. Ja, mensen: die zijn zichtbaar, hoorbaar en tastbaar. Maar God kun je niet zien. Wij horen hem ook niet en wij kunnen zijn mensgeworden zoon niet betasten. En toch kun je zien, dat hij leeft. Je ziet dat aan Franciscus van Assisi en aan de paus die vandaag zijn naam draagt, aan zijn durf. Wij weten het van Martinus van Tours, naar wie de Martinikerk is genoemd: die ridder die de helft van zijn mantel aan een bedelaar gaf. Dan kon die zichzelf warm houden. Hij, Martinus, had aan de andere helft genoeg om zich ook warm te houden. Je ziet het aan die man die zijn excuus aanbiedt: 'Sorry, ik had dit niet moeten doen' en aan het meisje dat heel belangstellend vraagt hoe het met je gaat. Judith heeft haar geloof. Is dat een geloof dat nooit wankelt? Nee. Het lijkt op het geloof van die vader over wie we het al een paar keer hebben gehad. 'Alles is mogelijk voor wie gelooft', zei Jezus tegen hem. Meteen riep deze vader uit: 'Ik geloof! Kom mijn ongeloof te hulp.' 'Wat is het nou', zou je zeggen, 'geloof of ongeloof?' Bij religie of godsdienst ligt het niet zo simpel. Ik zou zeggen: het is geloof. Maar geloof heeft altijd de schaduwkant van het ongeloof. Zodoende kan het geloof heel groot zijn, maar ook heel klein. 'Zo klein als een mosterdzaad', zegt Jezus. Dat zaad is klein, maar het is er wel. En als geloof kan wankelen, betekent dat niet dat het ook verwijnt. Als u wankelt, verdwijnt u toch ook niet. Hoe groot was het geloof van Tomas? Je moet dan onderscheiden tussen zijn geloof in God en zijn geloof in de opstanding van Jezus. Dat geloof in God had hij altijd al, al was het vast niet altijd even sterk. Maar het geloof in Jezus' opstanding had hij tot en met dat moment waarop Jezus hem verscheen niet. Toen Jezus hem zijn littekens liet zien, had hij het wel. Was dat een sterk geloof of was het maar zo zo? Geeft Jezus hem niet een berisping? Wat denkt u van zijn belijdenis: 'Mijn Heer, mijn God.' Dat heeft vóór dat moment nog niemand tegen Jezus gezegd. Zelfs Petrus niet. 'U bent de messias', zegt Petrus, 'als Jezus zich na een jaar van optreden met zijn discipelen terugtrekt in het uiterste Noorden, buiten de grenzen van Israël. 'U bent de messias, de zoon van de levende God.' Maar als Tomas Jezus aanspreekt als 'Mijn Heer, mijn God', doet hij een grote stap vooruit. Een jood zal in die tijd en ook nu nog niemand anders als mijn God aanspreken dan God alleen. De zoon van de levende God, dat is het bijna. Maar toch niet helemaal. Waar twijfel iemand brengen kan. Dat komt doordat de twijfelaar de zwakke verbindingen ontdekt en vervolgens door sterkere verbindingen vervangt. Dit is een ijzersterke belijdenis. Tomas ziet opeens Godzelf voor zich. Zo hebben de anderen dat nog niet gezien. Dit lijkt mij het bewijs van een groot geloof. Maar Tomas zag natuurlijk wel. Wat zag hij dan? Hij zag littekens aan de polsen van Jezus en toen Jezus zijn kleed optrok, zag hij in zijn zijde een ander litteken. Het doet mij denken aan een gedetineerde, die op zijn lichaam de sporen van marteling draagt, een gedetineerde die zijn gevangenisstraf verdiend heeft, maar dit niet. Als ik dat zou zien, zou ik meteen naar de grond kijken. Wat zegt dit, dat Tomas dit zag? Aan de andere kant ging daar natuurlijk wel een week lang de discussie over tussen de andere discipelen en Tomas. 'Hebben jullie je niet vergist?' Maar dan komt het kantelmoment en hoe! Een groot geloof bij Tomas. En toch zegt Jezus: 'Gelukkig zijn zij die niet zien en toch geloven.' Wat bedoelt hij? Jezus duidt hiermee het hoge niveau aan, waarop het geloof in God moet staan. Wat is je geloof waard, als het steunt op wat je zag met eigen ogen of op wat je voelde toen je genezen was? Als dat de belangrijkste basis is, wat moet je dan als je opnieuw ziek wordt en als die ervaring die je had, dat wat je zag, verdrongen wordt door allerlei ellendige dingen die je daarna nog meemaakte? Geloven is: niet zien en toch zeker weten. Zoals het geloof van Abraham, die alles achterliet en op weg ging naar een plek die hij niet kende. Die zelfs zijn eigen zoon wel wilde opgeven voor God, hoewel God dan tegelijk laat zien dat hij geen kinderoffers wil, alleen dat ene offer dat hij zelf zal brengen. Geloven is: ook als alles je tegenzit er vast van overtuigd zijn dat God het goed zal maken, met jou, met al zijn kinderen, en met de wereld. Natuurlijk, in Jezus werd God zichtbaar, hoorbaar en tastbaar. Maar dat deed God om ons over de drempel te helpen, omdat hij weet wie wij zijn. Je belijdenis is een gelukwens waard. Je hebt iets, je geloof. Daar heb je zelf ook wat aan gedaan. Niemand komt tot geloofsbelijdenis zonder daar zelf iets aan te doen. Maar je hebt vooral geluk. Je hebt iets gekregen van God. Daarom heb je ook iets waar veel inzit en dus ook heel veel uit kan komen. Daarom die wens, een wens voor je toekomst: geluk gewenst met je keus. In de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. Amen
© Copyright 2025 ExpyDoc