Rooilijn Jg. 45 / Nr. 6 / 2012 Dorpsvoorzieningen in tijden van krimp P. 410 Rooilijn Jg. 45 / Nr. 6 / 2012 Lotte Vermeij P. 411 Lotte Vermeij Door de demografische krimp laait het voorzieningendebat weer op. Gemeenten in krimpregio’s maken plannen voor het combineren van voorzieningen op centrale locaties. Een deel van de bewoners ziet het verdwijnen van hun schaarse dorpsvoorzieningen als schakel in een neerwaartse spiraal en verzet zich tegen sluiting. Hoe is het eigenlijk gesteld met het aanbod van dorpsvoorzieningen in krimpregio’s? En hoe ontwikkelt dit aanbod zich? Dorpsvoorzieningen in tijden van krimp Het verdwijnen van voorzieningen uit de kleine dorpen was vijftig jaar geleden aanleiding tot grote zorgen over de leefbaarheid op het platteland. Terwijl verenigingen, winkels en scholen moesten sluiten, nam het voorzieningenaanbod in grote dorpen en steden alleen maar toe. Prof. dr. J.A.A. van Doorn sprak van een ‘tragiek’ die gelegen was in “het onvermogen van met name de kleinste dorpen om tegemoet te komen aan vele van de door verstedelijking gewekte behoeften van de bevolking” (Van Doorn, 1961, p. 15). Hoewel de eerste forensen zich als lichtpuntje aandienden, leken de ‘kleine dorpen tot verdwijnen gedoemd’. Tot ver in de jaren zeventig ging de rijksoverheid uit van een zorgwekkende situatie en probeerde zij het ‘verzorgingsniveau’ in de kleine dorpen op peil te houden, onder andere met een subsidieregeling voor de laatst overgebleven levensmiddelenwinkels. Hoewel de verschraling van het voorzieningenniveau niet tegen te houden bleek, vielen de gevolgen ervan mee. Dorpsbewoners zijn over het algemeen juist bij uitstek tevreden met hun woonplek en zelfs als het gaat om het voorzieningenaanbod, tellen plattelandsbewoners hun zegeningen (Agricola & Vullings, 2011). Nu de bevolkingsafname zich in Nederland steeds duidelijker aftekent, herleeft ook het debat rond de dorpsvoorzieningen. Gemeenten krijgen, wanneer zij kampen met bevolkingskrimp, de beschikking over steeds minder middelen. Herstructurering van het voorzieningenaanbod is dan ook onontkoombaar, wat in de praktijk neerkomt op het bundelen van voorzieningen op centrale locaties, bijvoorbeeld in moderne multifunctionele centra of brede scholen. Voorstanders van deze ontwikkelingen, veelal bestuurders, wijzen op de financiële argumenten, en op de argumenten dat weloverwogen combineren van voorzieningen zowel de kwaliteit als de toegankelijkheid ten goede komt. Wie naar de huisarts moet, moet immers ook vaak naar de apotheek. Bovendien is het openbaar vervoer beter te organiseren naar een beperkt aantal centra, dan naar tientallen verspreide locaties. Tegenstanders van dergelijke herstructureringsmaatregelen, veelal bewoners, zijn van mening dat het verdwijnen van de laatst overgebleven dorpsvoorzieningen de leefbaarheid in de kleine dorpen aantast. Zij wijzen op hun belang voor minder mobiele bewoners en hun sociale rol in de gemeenschap. Voor een groep plattelandsbewoners die zich verzet tegen het verdwijnen van vier dorpsscholen, weegt het zwaar dat het kind ‘de vertrouwde omgeving ontnomen wordt’. Dit is ‘juist één van de aspecten waarom ouders hebben gekozen voor het wonen op het platteland’ (Werkgroep Kleine Scholen Loppersum Oost, 2011, p. 23). Ook vrezen bewoners dat hun dorp door het verdwijnen van voorzieningen Rooilijn Jg. 45 / Nr. 6 / 2012 minder bewoners zal aantrekken, en daarmee ten prooi zal vallen aan een negatieve spiraal. Maar hoe staat het eigenlijk met de dorpsvoorzieningen in krimpgebieden? In hoeverre verschilt het aanbod in dorpsvoorzieningen in rurale krimpgemeenten van dat in rurale gemeenten zonder krimp? En klopt het beeld dat steeds meer dorpsvoorzieningen verdwijnen? Nabijheidsstatistiek Om zicht te krijgen op de relatie tussen bevolkingsafname en het voorzieningenaanbod wordt gebruik gemaakt van de nabijheidsstatistieken van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). De hier gepresenteerde cijfers geven weer welk percentage van de bewoners de betreffende voorziening binnen een straal van een kilometer voor handen heeft. Niet altijd zal deze straal precies overeenkomen met het eigen dorp, maar het biedt een eenduidige maatstaf om dorpen met elkaar te vergelijken. In dit geval blijft het onderzoek beperkt tot de kleine kernen buiten de directe omgeving van stedelijk gebied. Het gaat hier, om precies te zijn, over de viercijferige postcodegebieden met een adressendichtheid van minder dan vijfhonderd adressen per vierkante kilometer en van waaruit bewoners per auto binnen een kwartier niet meer dan 150.000 personen kunnen bereiken. In deze gebieden wonen bijna twee miljoen Nederlanders. Binnen deze categorie worden de dorpen in krimpgemeenten van dorpen in de overige gemeenten onderscheidden. Onder krimpgemeenten worden hier de gemeenten verstaan, waar het totale Dorpsvoorzieningen in tijden van krimp inwoneraantal tussen 2004 en 2009 met minimaal twee procent is gedaald, en waar bevolkingsafname dus al enige jaren de realiteit is. Volgens dit criterium vond bevolkingsafname in 23 gemeenten plaats, waaronder 13 gemeenten in Friesland en Groningen. In de krimpgemeenten wonen 140.000 mensen in kleine afgelegen dorpen, dit is zeven procent van het totaal aantal bewoners van kleine afgelegen dorpen. Volgens de hier gehanteerde afbakening komt slechts een deel van de krimpgemeenten overeen met de drie bekende krimpregio’s; Zeeuws-Vlaanderen, Zuid-Limburg en Noord-Oost Groningen. Deze krimpregio’s werden geïdentificeerd op basis van bevolkingsprognoses. Beter aanbod kindvoorzieningen Terwijl in de afgelopen halve eeuw talloze dorpsvoorzieningen verdwenen, bleven in de meeste dorpen een of meerdere dorpsscholen bestaan. Deze laatste bakens van het autonome dorp danken dorpsbewoners aan de substantiële rijkstoeslag voor kleine scholen en de soepele houding die minister Van Bijsterveldt hanteerde bij de uitvoering van de opheffingsnorm van 23 leerlingen. Desondanks lijkt het erop dat krimp het voortbestaan van veel dorpsscholen op losse schroeven zet. Omdat krimp doorgaans samengaat met ontgroening, daalt in de krimpgebieden het aantal basisschoolleerlingen sterk (Berdowski e.a., 2011). Daarbij komen ook de kwaliteit van kleine scholen en het belang van de dorpsschool voor de leefbaarheid steeds meer ter discussie te staan (Van der Wouw e.a., 2012). De dorpen in krimpgemeenten hebben zeker niet minder basisscholen dan andere dorpen (figuur 1). In de krimpgemeenten heeft 76 procent van de dorpsbewoners een P. 412 Rooilijn Jg. 45 / Nr. 6 / 2012 Lotte Vermeij P. 413 Figuur 1: Aanwezigheid van kindvoorzieningen binnen een straal van 1 km (% van bewoners) Basisschool Kinderdagverblijf Buitenschoolse opvang 100 50 0 | jaar 06 | | | | | | | | | | | | | | | | | 07 08 09 10 11 06 07 08 09 10 11 06 07 08 09 10 11 Figuur 2: Aanwezigheid van gezondheidsvoorzieningen binnen een straal van 1 km (% van bewoners) Huisarts Fysiotherapeut Apotheek 100 50 0 | jaar 08 | 09 | 10 | 08 | 09 | 10 (bron: CBS, Nabijheidsstatistiek) | 08 geen krimp | 09 | 10 krimpgebieden basisschool binnen een straal van een kilometer, dit is zelfs iets meer dan in andere dorpen. Het afnemende bevolkingsaantal lijkt nog niet ten koste te zijn gegaan van de dorpsscholen: het aandeel bewoners met een school dichtbij bleef de afgelopen jaren nagenoeg gelijk. dorpsbewoners in afgelegen krimpgemeenten evengoed mee van de recente toename in het aanbod van kinderopvang. Gezien de ontgroening is dit best opmerkelijk te noemen. Een mogelijke verklaring zou kunnen zijn dat kindvoorzieningen geïntegreerd worden in brede scholen. Het aanbod van kinderopvang is wel relatief beperkt in krimpgemeenten. Het aantal dorpsbewoners dat een kinderdagverblijf binnen een kilometer heeft, ligt in de krimpgemeenten dertien procentpunt lager dan elders; voor buitenschoolse opvang is dit acht procentpunt. Deze achterstand zou veroorzaakt kunnen worden door een lagere vraag. Bekend is dat vrouwen op het platteland minder werken en dat plattelandsbewoners minder heil zien in formele kinderopvang (Adolfsen e.a., 2006). Dit zou in sterkere mate het geval kunnen zijn in krimpgebieden. Toch profiteerden de Gezien de vergrijzing is de aanwezigheid van gezondheidsvoorzieningen minstens zo relevant. De drie voorzieningen die in dit verband bekeken worden, vertonen geen duidelijk patroon (figuur 2). Ongeveer de helft van de dorpsbewoners heeft een huisarts binnen een kilometer, ongeacht de bevolkingsontwikkeling in de gemeente. Verder hebben dorpsbewoners in krimpgemeenten iets minder vaak een fysiotherapeut in de buurt, maar juist iets vaker een apotheek. Sinds 2010 nam het aanbod van deze voorzieningen in de krimpgemeenten wel iets af. Voor twee procent van de dorps- Rooilijn Dorpsvoorzieningen in tijden van krimp Jg. 45 / Nr. 6 / 2012 P. 414 Rooilijn Figuur 3: Aanwezigheid van private voorzieningen binnen een straal van 1 km (% van bewoners) 100 50 0 Supermarkt | jaar 08 | 09 Overige levensmiddelen | 10 | 11 (bron: CBS, Nabijheidsstatistiek) bewoners in krimpgemeenten verdween de huisarts. De fysiotherapeut verdween voor eenzelfde deel van de bewoners, terwijl het aanbod voor de dorpsbewoners in gemeenten zonder krimp juist iets steeg. Minder private voorzieningen Ook aan een aantal private voorzieningen wordt veel belang gehecht door dorpsbewoners, omdat zij voorzien in dagelijkse behoeften en een sociale functie hebben. Op dit punt onderscheiden dorpen in krimpgemeenten zich vrij ongunstig (figuur 3). Zowel voor supermarkten als voor andere levensmiddelenwinkels (zoals bakkers en slagers), restaurants en cafés kunnen dorpsbewoners in krimpgemeenten minder vaak binnen hun eigen dorp terecht dan dorpsbewoners elders. Daarbij zijn er ontwikkelingen die het verschil tussen krimpgemeenten en andere gemeenten vergroten. Zowel in krimpgemeenten als in andere gemeenten verdwenen dorpscafés, maar in de krimpgemeenten meer. Gespecialiseerde levensmiddelenwinkels verdwenen uit het dorp van vijf procent van de dorpsbewoners in krimpgebieden, terwijl deze in de andere gemeenten bleven bestaan. Ook in het aanbod van restaurants nam het verschil tussen dorpen toe. In krimpgemeenten bleef het aanbod van restaurants dan wel nagenoeg gelijk, maar in de andere gemeenten zag vier procent van de dorpsbewoners een restaurant de deuren openen. Dat dorpsbewoners in krimpgemeenten op dit punt dus kennelijk een positieve ontwik- | 08 | 09 | 10 Cafés | 11 | 08 geen krimp Restaurants | 09 | 10 | 11 krimpgebieden keling mislopen, duidt er waarschijnlijk op dat deze gemeenten slechts een beperkte recreatieve functie hebben. Leefbaar onder voorbehoud Vijftig jaar nadat het platteland min of meer werd opgegeven, kijken krimpende regio’s opnieuw aan tegen een ongewisse toekomst. Opnieuw zijn het de dorpsvoorzieningen die een centrale rol toebedeeld krijgen in de gevreesde negatieve spiraal. De cijfers laten zien dat de verschillen tussen dorpen in krimpgemeenten en dorpen elders op dit moment niet groot zijn. Wel is er een aantal tekenen dat het aanbod van dorpsvoorzieningen in krimpgemeenten achteruitgaat. Er is een lichte achteruitgang waarneembaar in het aanbod van huisartsen, fysiotherapeuten, levensmiddelenwinkels en cafés. Hoewel het om kleine percentages gaat, moet de betekenis hiervan ook weer niet onderschat worden. De bevolkingsafname zet door en in het huidige economische klimaat zullen deze trends waarschijnlijk niet snel ten goede keren. Bij enkele andere voorzieningen zoals de basisschool is geen achteruitgang te zien. Dat zich in de dorpsscholen toch een schifting voor zal doen lijkt echter onafwendbaar (Berdowski e.a., 2011). Wat betekent de toenemende afstand tot voorzieningen voor de leefbaarheid in de dorpen anno 2012? De meeste dorpsbewoners kiezen voor het leven in een dorp vanwege de goede woonkwaliteit. Dankzij hun auto hebben ze er geen probleem mee dat zij voor veel zaken het dorp moeten verlaten. Dat een dorpscafé verdwijnt, of | 08 | 09 | 10 | 11 Jg. 45 / Nr. 6 / 2012 Lotte Vermeij een dorpsschool, vinden zij wellicht spijtig, maar uiteindelijk niet onoverkomelijk. Echter, ieder dorp heeft ook een groep bewoners zonder auto, die in de dorpen in krimpgemeenten relatief groot is. Terwijl in de andere gemeenten zeven procent van de dorpsbewoners geen auto in het huishouden heeft, is dat in de krimpgemeenten één op de tien. Autoloosheid is in deze dorpen zelden een vrije keuze. Waar autoloosheid in stedelijk gebied onder alle leeftijdsgroepen voorkomt, zijn dit in de dorpen overwegend ouderen, en dan voornamelijk vrouwen. Naast ouderdom kunnen ook financiële beperkingen een rol spelen. P. 415 e.a., 2011). Bovendien wordt veel verwacht van de initiatieven van bewoners. Talloze good practices laten zien dat zij nogal eens de verantwoordelijkheid op zich nemen voor een dorpswinkeltje, dorpshuis, buslijn of zelfs een zorgcoöperatie. Bewoners zijn echter niet onuitputtelijk en de experimenten moeten hun waarden nog bewijzen. Mochten deze inspanningen niet genoeg blijken om de kleine dorpen leefbaar te houden voor de groeiende groep ouderen, dan krijgen deze dorpen niet te maken met een dubbele vergrijzing, maar met een dubbele krimp. Lotte Vermeij ([email protected]) werkt bij het Sociaal en Voor autoloze dorpsbewoners kan mobiliteit wel degelijk een groot probleem vormen, en het schaarse voorzieningenaanbod kan leiden tot vertrek. Dit geldt niet zozeer voor de jonge gezinnen in dorpen zonder school (Van der Wouw e.a., 2011), maar voor veel ouderen in kleine dorpen is het beperkte voorzieningenaanbod een reden om lang van tevoren rekening te houden met een verhuizing naar een centrumdorp in de buurt (Lammerts e.a., 2006). Wanneer kleine dorpen in krimpgebieden, die in de regel ook sterk vergrijzen, minder leefbaar worden voor ouderen zonder auto, zou dit de krimp van dorpen dus kunnen versnellen. Cultureel Planbureau en heeft meegewerkt aan de studie De sociale staat van het Platteland. Literatuur Adolfsen, A., C. Simon en C. Pierik (2006) ‘Emancipatie op het platteland’, W. Portegijs, B.Hermans, & V. Lalta (red) Emancipatiemonitor 2006, Sociaal en Cultureel Planbureau, Den Haag, p. 262-284 Agricola, H.J. & L.A.E. Vullings (2011) De stand van het platteland 2010, WUR, Wageningen Berdowski, Z., P.H. Eshuis & M. van Oploo (2011) Kostenremanentie bij scholen voor primair onderwijs in krimpgebieden, Instituut voor Onderzoek van Overheidsuitgaven, Zoetermeer Doorn, J.A.A. van (1961) De sociale levensvatbaarheid van de kleine plattelandskern, Staatsdrukkerij- en Uitgeverijbedrijf, Den Haag Leefbare dorpen voor minder mobiele bewoners is geen gemakkelijke opgave in een tijd dat het gros van de bewoners zich gemakkelijk verplaatst. De oplossing wordt veelal gezocht in vervoer. Om de mobiliteit van minder mobiele personen op een efficiënte manier te verbeteren wordt ondermeer geprobeerd het doelgroepenvervoer te integreren met de reguliere openbaar vervoerslijnen (Slotema, 2012). Ook stimuleert de rijksoverheid vernieuwing in het voorzieningenaanbod door experimentele projecten te steunen zoals de smart rural network society, waarbij zorg toegankelijk wordt gemaakt, onder andere door toepassingen van ICT (Kuindersma Kuindersma, W., B.C. Breman & I. Coninx (2011) Experimenteren met krimp. Een analyse van de uitvoering van de experimentenregeling bevolkingsdaling in 2010, Alterra, Wageningen Lammerts, R., S. Tan & R. van Wonderen (2006) Ouderen onder dak. Een onderzoek naar wonen, welzijn en zorg voor ouderen in kleine dorpen, Verwey-Jonkerinstituut, Utrecht Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (2011) Landelijke nota gezondheidsbeleid. Gezondheid dichtbij, Den Haag Slotema, M. (2012) Samenwerking op het gebied van doelgroepenvervoer. Stand van zaken 2011, KpVV, Utrecht Werkgroep Kleine Scholen Loppersum Oost (2011) Scenario 5. De kracht van klein, Zeerijp Wouw, D. van der, P. de Kraker & H. Schellekens (2011) Sluit de basisschool: sluit het dorp?, Scoop, Middelburg
© Copyright 2024 ExpyDoc