Zingen: Psalm 84:1

Liturgie
voor de eredienst
waarin ambtsdragers worden bevestigd
op zondag 19 januari 2014 om 16.45 uur
in de Goede Herderkerk
Voorganger: Ds. K. Timmerman
Ouderling van dienst: ouderling K. Feijen
Organist: W. de Graaf
1
Welkom door ouderling G.P.P. Hogendoorn
Zingen: Avondzang : 7
7. O Vader, dat Uw liefd’ ons blijk’;
O Zoon, maak ons Uw beeld gelijk;
O Geest, zend Uwen troost ons neer;
Drieënig God, U zij al d’eer!
Stil gebed
Votum & Groet
Zingen: Psalm 135:1, 2 en 3
1. Prijst den Naam van uwen God,
's Heeren knechten, hier vergaard;
Prijst Zijn Naam en wijs gebod,
Daar g' in 't voorhof staat geschaard,
En uw ambt bekleedt met eer
In het huis van onzen Heer'.
2. God is goed, looft Hem te zaam
Met gezang en snarenspel.
Prijst Zijn liefelijke Naam,
Want de Heer' heeft Israel,
Zich ten eigendom geschikt,
Jakob door Zijn heil verkwikt.
3. God is groot; ik weet dat Hij
Hoger is dan alle goon.
Onze God voert heerschappij,
Hij beheerst van Zijne troon
Hemel, afgrond, zee en aard':
God is aller hulde waard.
Geloofsbelijdenis
2
Zingen: Op Toonhoogte 190:1 en 2
1.Vader, vol van vrees en schaamte,
Buigen wij voor U.
Heel Uw werk door ons vertreden,
Klaagt ons, mensheid aan bij U.
Heer, ontferm U over ons,
Die schuldig voor U staan.
U bent onze God en Redder,
Neem ons in uw liefde aan.
2. Vader, in dit uur der waarheid,
Keren w’ons tot U.
O, vergeef ons, Heer herstel ons,
Maak ons hart en leven nieuw.
Vul ons met uw heil’ge Geest,
Geef vuur en kracht steeds weer.
Ieder zal uw macht aanschouwen,
Dat wij uw naam verhogen Heer.
Dat wij uw naam verhogen Heer.
Gebed om de opening van het Woord van God en de verlichting met de
Heilige Geest
Schriftlezing: Genesis 18:1-8, 14, 19 & 23-33
1. Daarna verscheen de HEERE aan hem bij de eiken van Mamre, toen hij in de
ingang van de tent zat en de dag heet werd.
2. Hij sloeg zijn ogen op, en keek, en zie, er stonden drie mannen voor hem.
Toen hij hen zag, liep hij hun snel uit de ingang van de tent tegemoet en boog
zich ter aarde.
3. En hij zei: Mijn heer, als ik nu genade gevonden heb in uw ogen, ga dan uw
dienaar toch niet voorbij.
4. Laat er toch wat water gebracht worden; was dan uw voeten, en rust wat uit
onder de boom.
5. Dan zal ik een stuk brood halen, zodat u op krachten kunt komen; daarna kunt
u verdergaan. Daarom bent u immers bij uw dienaar langsgekomen. En zij
zeiden: Doe zoals u gesproken hebt.
6. Abraham haastte zich naar de tent, naar Sara, en zei: Haast je! Kneed drie
maten meelbloem en maak er koeken van.
3
7. Abraham liep snel naar de runderen en nam een kalf dat er mals en goed
uitzag. Hij gaf het aan de knecht, die zich haastte om het te bereiden.
8. Toen nam hij boter en melk, en het kalf dat hij bereid had, en zette het hun
voor en terwijl hij bij hen onder de boom stond, aten zij.
14. Zou er iets voor de HEERE te wonderlijk zijn?
19. Want Ik heb hem uitgekozen, opdat hij aan zijn kinderen en zijn huis na hem
bevel zou geven om de weg van de HEERE in acht te nemen, door gerechtigheid
en recht te doen, opdat de HEERE over Abraham zal brengen wat Hij over hem
gesproken heeft.
23. En Abraham kwam dichterbij en zei: Zult U ook de rechtvaardige tegelijk
met de goddeloze wegvagen?
24. Misschien zijn er vijftig rechtvaardigen binnen de stad; wilt U hen ook
wegvagen en de plaats niet sparen omwille van de vijftig rechtvaardigen die
daarin zijn?
25. Er kan toch geen sprake van zijn dat U zoiets doet, dat U de rechtvaardige
samen met de goddeloze doodt? Dan zal het zijn: zo de rechtvaardige, zo de
goddeloze. Daar kan bij U toch geen sprake van zijn! Zou de Rechter van de
hele aarde geen recht doen?
26. Toen zei de HEERE: Als Ik in Sodom vijftig rechtvaardigen binnen de stad
vind, dan zal Ik de hele plaats omwille van hen sparen.
27. Abraham antwoordde en zei: Zie toch, ik heb het aangedurfd om tot de
Heere te spreken, hoewel ik stof en as ben!
28. Misschien zullen er aan de vijftig rechtvaardigen vijf ontbreken; zult U dan
om vijf mensen de hele stad te gronde richten? En Hij zei: Ik zal haar niet te
gronde richten, als Ik er vijfenveertig vind.
29. Hij sprak opnieuw tot Hem: Misschien zullen er daar veertig gevonden
worden! En Hij zei: Ik zal het niet doen omwille van die veertig.
30. Verder zei hij: Laat de Heere toch niet in toorn ontbranden, omdat ik spreek;
misschien zullen er daar dertig gevonden worden! En Hij zei: Ik zal het niet
doen, als Ik er daar dertig vind.
31. Hij zei: Zie toch, ik heb het aangedurfd om tot de Heere te spreken;
misschien zullen er daar twintig gevonden worden! En Hij zei: Ik zal haar niet te
gronde richten omwille van die twintig.
32. Verder zei hij: Laat de Heere toch niet in toorn ontbranden, omdat ik nog
eenmaal spreek: Misschien zullen er tien gevonden worden. En Hij zei: Ik zal
haar niet te gronde richten omwille van die tien.
33. Toen ging de HEERE weg, nadat Hij geëindigd had met Abraham te
spreken, en Abraham keerde terug naar zijn woonplaats.
4
Collecte
Zingen: Psalm 146:5, 6 en 7
5. 't Is de Heer', die 't recht der armen,
Der verdrukten gelden doet;
Die, uit liefderijk erbarmen,
Hongerigen mild’lijk voedt;
Die gevang’nen vrijheid schenkt,
En aan hun ellende denkt.
6. 't Is de Heer', Wiens mededogen
Blinden schenkt het lieflijk licht;
Wie in 't stof lag neergebogen,
Wordt door Hem weer opgericht.
God, die lust in waarheid heeft,
Mint hem, die rechtvaardig leeft.
7. 't Is de Heer', die vreemdelingen
Met een wakend oog beschouwt;
Weeuw en wees in twistgedingen
En in kommer staande houdt;
Maar Zijn arm, der vromen hoop,
Stuit de bozen in hun loop.
Preek
5
Zingen: Liedboek voor de kerken 481:1, 2, 3 en 4
1. O grote God die liefde zijt,
O Vader van ons leven,
Vervul ons hart, dat wij altijd
Ons aan uw liefde geven.
Laat ons het zout der aarde zijn,
Het licht der wereld, klaar en rein.
Laat ons uw woord bewaren,
Uw waarheid openbaren.
2. Maak ons volbrengers van dat woord,
Getuigen van uw vrede,
Dan gaat wie aarzelt met ons voort,
Wie afdwaalt met ons mede.
Laat ons getrouw de weg begaan
Tot allen die ons verre staan
En laat ons zonder vrezen
De minste willen wezen.
3. Leer ons het goddelijk beleid
Der liefde te beamen,
Opdat wij niet door onze strijd
Uw goede trouw beschamen.
Leg ons de woorden in de mond
Die weer herstellen uw verbond.
Spreek zelf door onze daden
Van vrede en genade.
4. Wij danken U, o liefde groot,
Dat Christus is gekomen.
Wij hebben in zijn stervensnood
Uw diepste woord vernomen.
Nog klinkt dat woord; het spreekt met macht
En het wordt overal volbracht
Waar liefde wordt gegeven,
Wij uit uw liefde leven.
6
Lezing formulier
De volgende broeders nemen afscheid:
 Rijk Adams (diaken)
 Gerard de Kruijf (ouderling)
 Gertjan Nap (jeugdouderling)
De volgende broeders worden voor de eerste keer bevestigd met handoplegging:
 Albertus van den Berkt (ouderling)
Ik vertrouw erop dat Hij Die in u een goed werk begonnen is, dat voltooien zal tot op
de dag van Jezus Christus. (Fil. 1:6)
 Johannes Cornelius Pieter Danhof (jeugdouderling)
Laat daarom die gezindheid in u zijn die ook in Christus Jezus was. (Fil. 2:5)
 Gijsbert van Dijk (diaken)
Maar mijn God zal u, overeenkomstig Zijn rijkdom, voorzien van alles wat u nodig
hebt, in heerlijkheid, door Christus Jezus. (Fil. 4:19)
 Willem Jan Franken (ouderling)
Maar één ding doe ik: vergetend wat achter is, mij uitstrekkend naar wat voor is, jaag
ik naar het doel: de prijs van de roeping van God, die van boven is, in Christus Jezus.
(Fil. 3:14)
De volgende broeders worden herbevestigd:
 Jacob Davelaar (ouderling kerkrentmeester)
 Dries van Dijk (ouderling)
 Willen Jan Goud (ouderling)
 Cornelis Hendriksen (ouderling scriba)
 Bessel Hermanus Dirk Koudijs (ouderling)
 Johannes Albertienus Lokhorst (diaken)
 Adriaan Jan Mudde (diaken)
 Berend Slijkhuis (ouderling)
 Gerrit Warnar (ouderling)
Zingen: Psalm 134:3
3. Dat 's Heeren zegen op u daal';
Zijn gunst uit Sion u bestraal'.
Hij schiep 't heelal, Zijn Naam ter eer:
Looft, looft dan aller heren Heer!
7
Persoonlijk woord
De broeders van de kerkenraad zingen: Psalm 108:1 en 2
Gebed
Zingen: Psalm 72:1 en 2
1. Geef, Heer', de Koning Uwe rechten,
En Uw gerechtigheid
Aan 's Konings zoon om Uwe knechten,
Te richten met beleid.
Dan zal Hij al Uw volk beheren,
Rechtvaardig, wijs en zacht;
En Uw ellendigen regeren;
Hun recht doen op hun klacht.
2. De bergen zullen vrede dragen,
De heuvels heilig recht;
Hij zal hun vrolijk op doen dagen,
Het heil, hun toegezegd.
't Ellendig volk wordt dan uit lijden
Door Zijnen arm gerukt
Hij zal nooddruftigen bevrijden;
Verbrijz’len, wie verdrukt.
Zegen
8