Taal: Rekenen:

Rekenen:
Tellen en getalbegrip:
 Getalbeelden: uitspraak en notatie
t/m 1000
 Getallenlijn t/m 1000 en
getalvolgorde
 Sprongen van 1, 10 en 50 t/m 1000
 Afronden op honderdtallen
Bewerkingen:
 Optellen en aftrekken t/m 100
m.b.v. sprongen of getallenlijn.
48+25=
48 + 20 = 68
68 + 5 = 73
 Geld: gepast betalen en
teruggeven tot 100 euro, prijs
halveren
 verhaaltjessommen
Vermenigvuldigen en delen:
 Tafel van 0 t/m 8 en 10
 Oefenen met deelsituaties
 Samenhang tussen delen en
vermenigvuldigen
Tijd:
 Klokkijken: minuten, hele en halve
uren, kwartieren, maanden van het
jaar
 Introductie minuut
 Tijdsduur
Meten:
 Lengte: cm en m.
 verhoudingen, introductie kilometer
 Gewicht: gram en kg
 Inhoud: liter
Meetkunde:
 Verkennen symmetrie
 Vogelvluchtperspectief
Plattegrond en schaal
Taal:
Blok 1; bij ons thuis
- Begrippen rond de inrichting van huiskamer en
keuken.
- Alfabetiseren op lettervolgorde.
- Overdrijvingen in een tekst herkennen en toepassen.
- omschrijvingen van dubbelwoorden (een soepkom is:
een kom om soep in te doen)
Blok 2; aan tafel
- Begrippen rond eten.
- Alfabetiseren op de eerste twee letters.
- Aantekeningen maken tijdens het luisteren naar een
tekst.
Blok 3; Hoe zie jij eruit?
- Begrippen rond het uiterlijk.
(bijv.tatoeage,mooi,mager..)
- Benamingen van kapsels en kleding.
- Het onderscheiden en benoemen van de begrippen
(wat is mollig? En wanneer is iemand mollig?)
- Alfabetiseren op de derde en vierde letter.
Blok 4; Wat doe je nou?
- Begrippen met oorzaak- en gevolgrelaties.
- (rennen,struikelen, moe worden,gaan slapen,niezen
...)
- Het alfabetiseren herhalen.
- Betekenis van een woord opzoeken in het
woordenboek
- Oefenen met W-vragen.
(waarom,wat,welke,wie,wanneer)
- Doe- (werkwoorden)
Blok 5; Onder de plak
- begrippen rondom de school van vroeger en nu.
- vergelijken van de schoolspullen van vroeger en nu.
- de verschillen in taalgebruik en spelling van vroeger
en nu.
- een stripverhaal schrijven door het oefenen in
bijschriften onder plaatjes.
Blok 6; mode
- begrippen rond “in de mode en uit de mode”.
- specifieke kenmerken van taalgebruik in de reclame
leren herkennen.
- bijv. overdrijven,lokken,prijs…
- teksten voor een dialoog schrijven.
- tekstballonnen en denkwolkjes in een stripverhaal.
Technisch lezen:

Drielettergrepige woorden eindigend op open lettergreep bijv. opa en tempo.
Woorden met –ébijv. café en logé
Woorden met ‘s-,-’s
bijv. auto’s en ‘s avonds
Woorden met -xfaxen en mixen.
Woorden met -c(uitspraak /s/ of /k/) camping, caravan
Woorden met -cc(uitspraak /ks/ of /kk/).
Woorden met-ckbijv. snack
Woorden met -y(uitspraak /ie/ en/j/ en –ey (uitspraak ie/) bijv. baby/labyrint/gymles
Woorden met -iaa- en –ioo- bijv. lawaai/viool
Woorden met twee klinkers die samen geen tweeklanken vormen bijv. rodeo, radio.
Begrijpend lezen:
-
voorspellen
ophelderen van onduidelijkheden
vragen stellen
relaties en verwijswoorden
samenvatten
Iedere week staat per toerbeurt 1 strategie centraal.
Spelling:





Woorden die beginnen met be-, ge-, me- te-, ver, zoals gevangen.
Lange klank aan het einde van een klankgroep. Zoals toren en lopen
Lange klank aan het einde van een woord zoals zebra en tempo.
Korte klank aan het eind van een klankgroep. Zoals torren en putten.
Ingewikkelde verkleinwoorden zoals spinnetje en woninkje.
Toetsen:
Rekenen
: om de vier weken een bloktoets
Taal
: toets na elke 2 thema’s
Spelling
: om de 2 lessen een woorddictee en aan het eind van een blok een einddictee
Estafette
: controletaken woorden en tekst lezen op tempo.
Wereld oriëntatie: Dit jaar wordt een experimentele fase, naast de bloktoetsen voor aardrijkskunde,
geschiedenis en natuur zullen we ook aan een aantal projecten werken. Deze projecten worden niet
getoetst op papier, maar d.m.v een power-point, muurkrant, werkstuk of i.d.
tafels oefenen
klok kijken en digitale tijd !
www.rekenweb.nl