088. Door God geslagen - TESJOEVA

Door God geslagen
088. Wèiesj (En een man)
Chesjwan I (1 Chesjwan 5775, 25 oktober 2014)
Tora: Leviticus 13:29-59
Haftara: Jesaja 57:14-21
Sjaliach: Openbaring 17:14-18
Sjier: Psalm 78:42-51
Volgende week lezen we Tora (Onderwijs):
Leviticus 14:1-32, Jesaja 58:1-12, Op. 18:1-8, Ps. 78:52-72
Wèiesj
© 2014 Sjemajah www.sjemajah.nl.
Illustraties Tobias Lengkeek www.tobiaslengkeek.nl.
Deze uitgave is bedoeld voor liturgisch gebruik in de
Messiaanse gemeente Tesjoeva te Emmeloord
Chesjwan I
www.tesjoeva-gemeente.nl
Wees welkom in onze samenkomsten om deze seder te bestuderen:
Elke 1e, 3e en 4e sjabbat van de maand om 10.00 uur
Buurthuis 'de Erven', Amstelland 2 te Emmeloord
Leviticus 13:29-37
Als er bij een man of een vrouw een uitbraak van de plaag gevonden wordt
onder het hoofdhaar of onder de baard, zal de priester onderscheiden of het
inderdaad om de plaag gaat. Als het ernaar uit ziet dat het zich onder de huid
genesteld heeft (dat zie je aan het geel-witte dunne haar dat erop groeit en dat
gemakkelijk uitvalt) dan is de persoon onrein. Deze geplaagde plek is een
zweer die tot de dood leidt door het absorberen van leven, het hoofd of de
baard is dan geslagen door JHWH. Maar als uit het onderzoek van de
priester blijkt dat de plaag niet dieper zit dan de huid, en er ook geen normaal
zwart haar op zit (bijvoorbeeld door kaalheid), dan is het niet zeker hoe het er
voor staat met de persoon. De priester zal in dit geval de met een zweer
geplaagde persoon isoleren, zeven dagen lang. Op de zevende dag onderzoekt
de priester de persoon opnieuw. Als dan blijkt dat de zweer zich niet verspreid
heeft en er geen uitvallend geel-wit haar op is gekomen (dat een nesteling
onder de huid verraadt) dan wordt de isolatieperiode met zeven dagen
verlengd. Het hoofdhaar of de baard moet bij aanvang van de tweede week
geschoren worden behalve op de plaats van de zweer zelf. Op de zevende dag
doet de priester opnieuw onderzoek. Als dan blijkt dat de zweer zich niet
verspreid heeft, en er geen nesteling onder de huid zit, zal de priester de
persoon rein verklaren. Zijn of haar kleding zal dan gewassen worden, hij of
zij zal rein zijn. Stel dat er bij een persoon die gereinigd is, tóch verspreiding
van de zweer plaatsvindt op de huid, dan moet de priester dit onderzoeken.
Als blijkt dat er inderdaad van verspreiding sprake is, is de persoon in kwestie
onrein. De priester hoeft nu geen uitvallend geel-wit haar te zoeken, want de
nesteling onder de huid blijkt immers door de plotselinge uitbreiding. Als er
geen sprake is van uitbreiding, blijft de persoon rein. Ook als bijvoorbeeld
door zwart haar blijkt dat de zweer zijn kracht verloren heeft. Hij of zij is dan
werkelijk rein, en dat zal door de priester nogmaals bekrachtigd worden.
Door JHWH geslagen
De term tsara'at, die o.a. met melaatsheid, lepra of schurft vertaald wordt,
betekent eigenlijk zoveel als 'door JHWH geslagen'. De wortel tsara maakt dit
duidelijk, het betekent 'neerslaan'. Iemand die hieraan lijdt, heeft dus niet in de
eerste plaats een ziekte, maar heeft vooral een probleem met God en is door
Hem geslagen. Melaatsheid is een goed woord om hiervoor te gebruiken, omdat
er geen ziekte is die deze naam draagt, behalve tsara'at.1 Melaatsheid wordt
1
Huidvraat is ook een bekende vertaling, maar doet geen recht aan de nesteling ónder
ook een nega genoemd, opnieuw een bewijs dat God hier aan het oordelen is.
Want de enige keer dat een nega eerder omschreven is, is bij de tiende plaag in
Egypte. De dood van de eerstgeborenen in Egypte, was een nega, 'een
Goddelijke plaag'. Een melaatse persoon is dan ook niet door toeval, slecht
voedsel of een burn-out getroffen, maar door God. Als JHWH iemand slaat,
doet Hij dat bepaald niet zomaar, het is een gevolg van zonde. Maar welke
zonde dan?
We zagen al eerder in Leviticus dat alle mensen in Israël schuldig waren (afl.
85a). Niet alleen vanwege eigen zonden, maar ook omdat ze getuige waren van
zonden die door anderen bedreven waren (afl. 83). Zonde is besmettelijk, net
als melaatsheid. Het lijkt er dus op dat melaatsheid niet een gevólg is van een
bepaalde zonde, maar een spiegel die openbaar maakt dat er zonde bedreven
wordt. De boodschap is dus: “Pas op, er is zonde, en als je je ermee ophoudt,
wordt je door de zonde besmet!” Maar dan zou toch iedereen melaats moeten
zijn? Waarom slaat JHWH de ene wel en de andere niet? Wat is de reden
hiervan?
De zonde
We lezen van verschillende personen dat ze geslagen worden door God. Om er
een aantal op te sommen: De farao die Sarai als vrouw wilde, was de eerste die
door God geslagen werd. De tweede keer dat God sloeg, was toen alle
eerstgeborenen in Egypte stierven. Anderen die geslagen werden zijn: Nadav en
Avihoe, Korach, Datan en Aviram en hun volgelingen, Mirjam die van de
melaatsheid genas, Gehazi die het 'overnam' van Naäman, en koning Uzzia die
zichzelf een priester waande (2 Kron. 26:16vv). Wat was hun zonde? Kunnen
we overeenkomsten ontdekken tussen al deze geslagenen?
De farao stond op het punt om overspel te bedrijven, maar dééd het níet, en
werd al getroffen. Over Nadav en Avihoe hebben we het uitgebreid gehad, maar
wat was nu hun zonde? In hun verlangen om God te dienen hadden ze het eerste
het beste vuur genomen dat ze vinden konden, ze wisten misschien niet eens dat
dit verkeerd vuur was. Gehazi voelde zich ondergewaardeerd en alle anderen
die ik noem, stelden zich voor dat de verdeling van verantwoordelijkheden en
taken wel een beetje anders kon. Gevoelens van gepasseerd of
ondergewaardeerd te zijn spelen vaak een rol. In andere gevallen achteloosheid
en zelfs krachteloosheid. Hierbij denk ik ook aan Hofni, Pinchas en hun vader
Eli, en aan Uzza die de ark aanraakte en geslagen werd.
De overeenkomst tussen al deze mensen is niet een letterlijke overtreding, want
de huid.
die verschilt in alle genoemde voorbeelden. Er is wel een overeenkomst in het
feit dat iedere geslagene een bepaalde positie in Gods nabijheid ontvangen
heeft, waar hij niet naar leeft! Bij zo'n positie hoort een verantwoordelijkheid.
Of je nu koning bent, of priester of knecht van de profeet, het houdt een
verantwoordelijkheid in ten opzichte van God én je naaste.
De locatie van de zonde
De nabijheid bij God, is de diepste wens van ieder mens, omdat dit zoveel
vervulling brengt dat er niemand is, die dat niet zou willen. Maar de
aanwezigheid van God is niet iets om licht mee om te gaan. Als we dichter bij
God komen dan anderen, doordat we in een bepaalde positie staan, wordt het
een probleem als er sprake is van zonde. Zolang we zonde bedrijven, terwijl
God afwezig is, is dit 'geen probleem', want God zal niet direct oordelen om
elke overtreding. Als dat zo was, zou er geen mens meer leven. Maar stel nu dat
we zondigen terwijl we de verantwoordelijkheid voor een (deel van het) volk
dragen, of God representeren naar anderen toe. In dat geval zijn er momenten
dat God de zonde niet kan tolereren, en direct oordeelt. Want in dat geval wordt
Zijn Naam aangetast. In zo'n geval is de zonde een probleem en zal God heel
precies een oordeel vellen van melaatsheid of dood, of de zonde nu bewust
gebeurde of niet.
Heersen met God
Hoe geweldig het ook is, als God onder Zijn volk woont, Zijn inwoning kan
niet zonder deze keerzijde. De aanwezigheid van God, brengt eenheid met
Hem, maar waar JHWH woont, zal Hij ook Zijn Naam heiligen (afl. 82c). Dat
heeft te maken met Zijn doel met de mens, het heersen met JHWH over de
schepping. Wanneer wij geroepen zijn in een bepaalde positie vóór Zijn
aangezicht, dragen we iets uit van Zijn karakter naar de mensen om ons heen.
We heersen dan met Hem vanuit de van Hem ontvangen positie als priester, als
koning of als knecht. Als zo iemand in Zijn bediening zondigt, geeft hij een
verkeerd beeld van JHWH. De mensen die hij bedient, worden zo misleid wat
betreft Gods herstelplan met hen. Dienaren van God, die omwille van hun taken
in of nabij Zijn Woning verblijven, lopen dus het risico om door Hem geslagen
te worden. Daarnaast hebben zij het voorrecht om te heersen met Hem. Ja, Zijn
komst betekent feest, heelheid, verfrissing en vrede. Maar in Leviticus wordt
het gewicht van de verantwoordelijkheid daarbij in de schaal gelegd. Hier leert
Israël wat het betekent om hét volk van God temidden van de volkeren te zijn.
Geslagen door JHWH
Nu er in Israël herstel is van de relatie tussen God en mens zoals in de Tuin van
Eden, krijgen zij ook de verantwoordelijkheid om te heersen met JHWH. Maar
als zij daadwerkelijk in de positie gaan staan die ze krijgen voor Gods
aangezicht, is het belangrijk om daarin niet te zondigen. Want ze zijn dan de
drager van Gods Geest en Zijn doel. Ze zijn dan ingezet in Zijn grote plan met
de schepping. En wanneer je dán het doel mist, dat God met je heeft op de plek
waar je staat om te heersen met Hem, kan God niet anders dan te slaan. Zijn
oordeel begint bij hen die zich toegewijd hebben om Hem in volmaaktheid te
weerspiegelen, bij hen die uitverkoren zijn, om Zijn plan op aarde te realiseren.
Zo zat de farao aan Abrams vrouw, met wie God Zijn plan van herstel wilde
vervullen. Zo betwijfelden Mirjam, en Korach en zijn vrienden het gezag van
Mozes, door wie God Zijn plannen van herstel volledig zou openbaren én (ten
dele) vervullen in Israël. Zo bracht Gehazi de naam van de profeet van JHWH,
en dus de naam van JHWH, in diskrediet door geschenken te aanvaarden voor
Gods herstel. Geslagen door JHWH betekent dat je Zijn doel in de weg staat,
terwijl je ingezet was om juist Zijn doel van herstel te bereiken. Een melaatse is
zo iemand die geslagen is door JHWH.
Tegelijk moeten we er voor waken om de vragen die de melaatsheid bij ons
oproept, over te slaan. We mogen ze in alle pijnlijkheid laten staan (afl. 87),
zonder te gaan wijzen naar de schuld van 'geslagenen'. We kunnen bijvoorbeeld
niet concluderen dat iedere melaatse persóónlijk door God geslagen is (al komt
dit in de Bijbel wel voor). De willekeur, de vragen en de 'onrechtvaardigheid'
van deze ziekte blijven zich opdringen. We kunnen de geslagene er niet op aan
kijken, zonder ook onszelf aan te kijken. Zie bijvoorbeeld 1 Korinthe 11, waar
Paulus schrijft dat er vele zieken en stervenden in de gemeente zijn omdat de
geméénte onrecht bedrijft in hun gemeenschapsmaaltijden met God en met
elkaar. Wanneer God mensen uit Zijn volk slaat, wordt dat vólk tot inkeer
geroepen. Dan mag dat collectief dus niet met de vinger van zich af wijzen naar
een zondebok onder hen om de ellende te verklaren. Als God slaat, doet ons dat
iets beseffen van de hoge roeping die wij als vólk van JHWH hebben.
Verdiepende verbanden:
De geslagen mensen, die onder gehuil op weg gaan om God te ontmoeten, zijn
Zijn volk! (Lev. 13:44-46, Jes. 57:14-15, 18, Ps. 78:50, Op. 17:14)
 Als God Zijn eigen volk slaat met melaatsheid in Leviticus, roept dat de
herinnering aan Zijn oordelen over Egypte op in de Psalm.
 Het kamp van melaatsen buiten de legerplaats, komt dus overeen met
de ballingschap in Egypte.
 De profeet geeft een uitweg: een weg uit de plaats van verslagenheid
en verbrokenheid van het lijden en de ballingschap. De ballingen
trekken niet op om oorlog te voeren, of in wrok te leven, maar tot
genezing. God zelf zal de positieve vrucht van hun lijden via hun lippen
verkondigen aan de wereld! (vs. 19)
 De profeet geeft een heel andere context aan Openbaring dan we
geneigd zijn te lezen. 'Het Lam zal winnen' betekent dan niet 'door
oorlog', maar door de vrucht van gebrokenheid.
 Hoe zal de oorlog dan gevoerd worden als Jesjoea teruggekomen is,
volgens de lezing in Openbaring?
 Op welk moment komt Jesjoea terug, in de context van deze strijd?