Vrouwelijke beelden van God

LSE-Hooglandsekerk: 23 februari 2014
Voorganger:
Christiane van den Berg-Seiffert
Serie:
Beelden van God
Thema:
Vrouwelijke beelden van God, Spreuken 8.
“Je bent mijn God niet Vadergod, als je me alleen erkent op grond van mijn seksuele
en mijn voortplantingsfunctie. (…) Ik ben een lijf én een geest, ik heb een schoot én
een ziel, ik ben een bezielde vrouw. Vadergod, ik begrijp niet dat jij zo bent
vastgebonden aan één sekse-rol. Ik begrijp niet dat jij, mannelijke God, de hele
geschiedenis door zo machtig bent geweest. Zo alomtegenwoordig, alwetend en
almachtig mannelijk. (…) God wat hebben ze van je gemaakt. Je bent uitgebuit en
gebruikt voor menselijke doeleinden. Ze hebben je vervormd om hun eigen macht te
legitimeren. Je bent de grote boeman geworden, een strenge rechter. Ze hebben je
gemaakt naar hun beeld en gelijkenis. En daartegen protesteer ik. Ik zal het
uitschreeuwen tot God: God wie ben je eigenlijk?”
Met deze woorden vierden vrouwen in de studentenkerk in Nijmegen samen liturgie. In
1980.1 Bijna 35 jaar geleden. En ook vandaag staan wij in deze dienst stil bij vrouwelijke
beelden van God. Met aan de ene kant het dankbare besef van al datgene dat deze en andere
vrouwen in enkele decennia hebben bereikt aan veranderingen in de maatschappij en aan
verruiming van het Godsbeeld – zo staan bijvoorbeeld in onze Scholamappen veel meer
liederen met vrouwelijke beelden van God dan wij in deze dienst kwijt kunnen... Aan de
andere kant staan wij vandaag stil bij dit thema in het besef dat een theologisch
gelegitimeerde overheersing door mannen voor tal van vrouwen en kinderen op deze wereld
beslist geen jaren 80 thema is, maar dagelijkse realiteit.
En wij staan vandaag stil bij het thema ‘vrouwelijke beelden van God’ in het bewustzijn van
de complexiteit van onze werkelijkheid, die zich tegen makkelijke categoriseringen verzet.
Een tijdje terug las ik in een artikel over een evangelische kerk ergens in Nederland, dat Jezus
daar in speciale gespreksgroepen voor mannen nadrukkelijk als een rolmodel wordt
aangereikt: Jezus is stoer en sterk en mannelijk. Kijk maar eens hoe hij de tafels van de
geldwisselaars omver heeft geworpen. – In een kerk waarin vrouwen steeds vaker
gezichtsbepalend zijn en in een maatschappij waarin typisch ‘vrouwelijke’ eigenschappen
1
Kune Biezeveld. Spreken over God als vader. Hoe kan het anders?, 1996, 9.
1
zoals communiceren en samenwerken steeds hoger worden gewaardeerd, ik denk nu
bijvoorbeeld aan de geluiden dat het huidige basisonderwijs niet goed is afgestemd op de
behoeften van jongens, in zo’n kerk en maatschappij kun je niet simpelweg de beelden van
God als vader vervangen door, of aanvullen met beelden van God als moeder. Want zo simpel
ligt het niet. En wij weten dat vader- noch moederbeelden toerijkend zijn om over God te
kunnen spreken.
Waar het mij uiteindelijk om gaat is dat de vele beelden van God die wij in de Bijbel, maar
ook daarbuiten, kunnen vinden, beschikbaar zijn voor mensen in de heel uiteenlopende
situaties van hun leven. Het gaat erom dat de beelden in beweging blijven, dat zij niet
verstarren. Het gaat mij vandaag dus niet zozeer om de vrouwelijke beelden van God op
zichzelf. Maar ik wil graag vrouwelijke en mannelijke beelden van God als voorbeeld
gebruiken om met enkele heel grove penseelstreken na te tekenen hoe het Godsbeeld in de
loop van de tijd is veranderd. Met enkele grove penseelstreken wil ik laten zien hoe de
voorstellingen die wij hebben van God zijn versmald. En ik wil laten zien hoe het Godsbeeld
zich tegen dergelijke versmallingen lijkt te hebben verzet. Want stiekem zijn verschillende uit
de gratie geraakte beelden toch mee gelift in het zich ontwikkelende Godsbeeld.
Een voorbeeld van zo’n versmalling van het Godsbeeld zien wij rond de Godsnaam. Het
tetragrammaton, JHWH. De naam die door joden uit eerbied niet wordt uitgesproken. De
betekenis van de naam van deze God die over zichzelf zegt: ‘Ik ben die er zijn zal’, is
onduidelijk. IK ZAL ER ZIJN, zo worden de vier Hebreeuwse letters van de Godsnaam
meestal vertaald. In de Bijbel zien wij al de neiging om in latere geschriften God met andere
woorden dan met deze naam aan te duiden. En de terughoudendheid rond het gebruik van de
Godsnaam is in de loop van de tijd nog groter geworden. Het werd gebruikelijk om deze vier
letters, die zelf niet werden uitgesproken, bij het lezen standaard te vervangen door het woord
adonai, Heer. En dit gebruik zet zich ook voort in het Nieuwe Testament, waar God vaak met
het woord kurios, het Griekse woord voor Heer, wordt aangeduid. Op deze wijze komt het
woord ‘Heer’ in vele Bijbelvertalingen bijna 7000 keer voor. Een enorme
betekenisversmalling vergeleken met de openheid van de naam IK ZAL ER ZIJN... Zelf
geven wij hier de Godsnaam doorgaans weer met het woord Eeuwige. In een poging om
ruimer en niet exclusief in mannelijke termen te spreken over God.
Ik noem nog een ander, recenter, voorbeeld van een betekenisversmalling van het Godsbeeld.
De theologe Kune Biezeveld, zij was één van mijn leermeesters, wijst erop dat de nadruk die
2
bijvoorbeeld binnen de dialectische theologie wordt gelegd op de absolute transcendentie van
God, gepaard gaat met negatieve en onjuiste beeldvorming van Kanaanitische religie. Om des
te meer te kunnen benadrukken dat de God van Israel niet samenvalt met onze ervaring, maar
dat hij de ganz Andere is, die onze ervaring telkens opnieuw doorkruist en onderbreekt, wordt
het verschil met de omringende religies dik aangezet. Terwijl de God van Israel spreekt via de
geschiedenis, is, zo gaat de beeldvorming, in de omringende godsdienstigheid sprake van
vruchtbaarheidsreligie pur sang. Van een vergoddelijking van de natuur. Compleet met
Godinnenverering en tempelprostitutie. Kune Biezeveld benadrukt dat de constructie van zo’n
scherp contrast tussen de God van Israel en Kanaanitische religie voorbij gaat aan inzichten
op grond van Bijbelstudie en archeologische vondsten. Want ten eerste kun je van elke
godsdienst zeggen dat het een vruchtbaarheidsreligie is, ook de God van Israel trekt zich het
lot van onvruchtbare vrouwen aan, en de Bijbel spreekt over de gaven van de eerstelingen en
over dankbaarheid bij de oogst. En ten tweede klopt het beeld van de Kanaanitische religie
ook gewoon niet. De genoemde godinnen, Asjera bijvoorbeeld, of de iets jongere Astarte, of
Anat zijn niet, of in elk geval niet alleen vruchtbaarheidsgodinnen, maar ze zijn veel breder
betrokken op het dagelijkse leven van mensen, zij worden bijvoorbeeld heel algemeen in
verband gebracht met het verkrijgen van voedsel, van welvaart en van bescherming. Wat er
door het benadrukken van het contrast gebeurt, is niet alleen dat vrouwen, of vrouwelijke
goden, worden vereenzelvigd met seksualiteit en voortplanting, maar nog meer dat een heel
concreet voorgestelde vrouwelijkheid en een meer abstract gedachte mannelijkheid helemaal
uit elkaar worden getrokken. Hierdoor, en dat is het punt waar het Kune Biezeveld om gaat,
kunnen mensen met alle mogelijke levenservaringen feitelijk nergens meer terecht. Het
resulterende Godsbeeld, dat wil zeggen de resterende transcendente God, is namelijk voor tal
van levenservaringen te smal en te éénzijdig.
Na deze twee voorbeelden van versmalling van het godsbeeld wil ik nu, nog steeds met heel
grove penseelstreken, laten zien dat vrouwelijke beelden van God niet helemaal kwijt zijn
geraakt onderweg, maar dat ze, zij het op een wat verborgen manier, deel uit zijn blijven
maken van de schat van onze traditie.
Gedurende vele eeuwen had de verering van de God van Israel, vele, vaak locaal van elkaar
verschillende, vormen. Dat God in een polytheïstische context hierbij door sommigen niet
alléén werd vereerd, maar samen met een vrouwelijke partner, was lange tijd een heel
normaal verschijnsel, dat zelfs door de godsdienstige autoriteiten in Jeruzalem was
geaccepteerd. Pas de zogenaamde ‘Jahwe allein Bewegung’ zette zich in voor de exclusieve
3
verering van hun God. Het is ook deze beweging geweest die de politieke geschiedenis van
het volk Israel terugkijkend interpreteerde als een geschiedenis van trouw en ontrouw aan
God en die in het politieke lot van het land Gods straf en ontferming zag.
Deze ‘Jahwe allein bewegung’ was uiterst succesvol en andere godinnen en goden verdwenen
steeds meer op de achtergrond. Maar ze lieten wel sporen na. Want de God van Israel ging
verschillende van de eigenschappen van deze andere goden overnemen. De kleine afbeelding
op de liturgie onder de lezing illustreert dit. Op dit plaatje zien wij de Egyptische godin
Hathor met de koehoorns samen met de ramsgod Chnoem mensen makken. Chnoem kleit op
een pottenbakkersschijf het lijf van de mensen. Hathor houdt een levensteken bij de neus.
Adem. Leven. In het Bijbelverhaal vervult God allebei de functies. Die van de god en die van
de godin. Hij maakt de mens uit leem en hij blaast adem, leven, in zijn neus.
In de loop van de tijd wordt God steeds nadrukkelijker als één en als enige voorgesteld –
andere goden verdwijnen niet alleen als minder machtig en minder belangrijk op de
achtergrond, maar zij verdwijnen uiteindelijk ook echt, hun bestaan wordt ontkent,
monotheïsme. Maar er kunnen wel verschillende vrouwelijk voorgestelde personificaties van
de ene God naast God worden onderscheiden. Ruach bijvoorbeeld, de geest van God, adem,
wind. In het Hebreeuws vrouwelijk. Of de mystieke schechina, het wonen van God onder de
mensen. En tenslotte de wijsheid. Wij lazen daarnet over haar. Veel van wat over de wijsheid
wordt gezegd, wordt in het Nieuwe Testament aan Jezus toegeschreven. We kunnen de sporen
van vrouwelijke beelden van God dus terugvervolgen tot in het Nieuwe Testament. En nog
verder, bijvoorbeeld in de verering van Maria.
Mij gaat het hier niet om de vrouwelijke beelden van God op zichzelf, zei ik in het begin,
maar daarom dat wij over beelden van God beschikken, die zo rijk en zo veelkleurig zijn dat
zij ons door heel ons leven, met alle hoogte- en dieptepunten en ook bij alle ervaringen
daartussenin kunnen begeleiden. Soms verlangen wij naar een God die vader en moeder voor
ons is. Waar wij een geborgenheid ervaren, die wij ons misschien een beetje herinneren van
onze eigen ouders. Of bij wie wij hopen op een geborgenheid, die wij misschien nooit
werkelijk hebben gekend. Misschien omdat onze ouders zelf geborgenheid in hun leven
hebben gemist. Ouderbeelden van God raken aan onze ervaringen met geborgenheid én
overstijgen deze. God die ons troost zoals een moeder haar zoon troost (Jes 66, 13) is zo’n
beeld van God. Of de wijze waarop Jezus God zo vertrouwensvol en zo liefdevol abba, papa,
noemt. Deze beelden zijn centraal en belangrijk. Maar het zijn niet de enige beelden. Want
4
wij mensen zijn zoveel meer dan kinderen op zoek naar geborgenheid en wij ervaren zoveel
meer. Ik bedacht bijvoorbeeld dat het misschien geen toeval is dat het lied ‘Die mij droeg op
adelaarsvleugels’ juist in een studentenkerk, onder mensen die net zelf hun vleugels uitslaan,
zo populair is geworden:
“Die mij droeg op adelaarsvleugels. Die mij hebt geworpen in de ruimte. En toen ik
krijsend viel mij ondervangen met uw wieken en weer opgegooid. Totdat ik vliegen
kon op eigen kracht.”
Omdat de Bijbel zo’n rijke bron is van beelden van God, zijn mensen in staat om de meest
uiteenlopende ervaringen met God in verband te brengen. Al is dat soms maar met een heel
dun lijntje. Ik denk nu bijvoorbeeld aan een vrouw die over heel nare ervaringen nadrukkelijk
zegt dat zij er niets mee kan als mensen zeggen ‘God is erbij’. ‘Alsof het een troost is dat God
erbij was’, zegt zij. ‘Dat zou het alleen maar erger maken.’ Nee, toen, toen dat gebeurde was
zij alleen, zegt zij. En zij noemt in dit verband de verlatenheid van Jezus in Gethsemane.
Daarin, in dit beeld van Jezus, die toen ook verlaten was, schuilt voor haar troost.
Volgens de Franse socioloog Latour is zowel in de wetenschap, als in religie en kunst het
‘beeld’ als intermediair tussen ons en de werkelijkheid onmisbaar. De vraag wat waarheid is
kan volgens Latour niet zonder beelden worden beantwoord, en tegelijk zijn beelden niet de
waarheid. Latour probeert deze ambivalentie te overstijgen door het beeldverbod uit de tien
geboden te herformuleren: ‘Gij zult geen enkel gesneden beeld fixeren of bevriezen’, zegt
Latour.2
Ik denk dat dit zeker geldt voor beelden van God.
Amen
2
(Thou shall not freeze-frame any graven image).
5