Notitie Toegang in het sociaal domein versie 12 junI

Toegang, toeleiding en toekenning in het sociaal domein
1. Inleiding
Met de decentralisaties krijgt Ede er vanaf 2015 belangrijke taken bij of worden huidige taken
uitgebreid. Het gaat om: zorg bieden aan langdurig zieken of ouderen; hulp bij het vinden van werk (of
een uitkering verstrekken) en de jeugdzorg. Er zijn hoge kosten mee gemoeid dus het is zaak om te
zorgen voor een goede infrastructuur en duidelijke en (enigszins) gereguleerde toegang tot
(gespecialiseerde) ondersteuning/zorg.
De uitdaging is een infrastructuur te bouwen, zodanig dat het voor burgers en professionals duidelijk is
waar ze met vragen/problemen terecht kunt, dubbelingen zo min mogelijk optreden, de geboden
ondersteuning zo licht als mogelijk en zo zwaar als nodig is, en expertise zo efficiënt mogelijk wordt
ingezet. Beoogd wordt het beroep op zware en veelal dure ondersteuning te voorkomen. Ede kiest er
bij het vormgeven van de infrastructuur voor aan te sluiten bij de natuurlijke loop van mensen. En
hanteert voor de ondersteuning aan burgers (3Dbreed) de volgende uitgangspunten (zie ook Het is
Mensenwerk):
- Burger zelf verantwoordelijk, zo mogelijk zelf regie
- Eigen kracht, netwerk
- Vrijwillige inzet
- Algemeen toegankelijk aanbod (0e lijns voorzieningen)
- Aanvullende professionele ondersteuning, laagdrempelig aanwezig, zo licht en effectief
mogelijk als nodig om de problemen op te lossen
- Ruimte voor de professional: handelingsruimte en nemen van verantwoordelijkheid voor en
door professionals, met een minimum aan bureaucratie
- Ontschotting: 1 huishouden, 1 plan van aanpak
- Drang en dwang indien nodig
Begrippen: toegang, toeleiding, toekenning
Onder toegang verstaan we de plek waar een burger terecht kan met de vraag om ondersteuning. Het
is als het ware de poort om in de diverse vormen van ondersteuning/hulp te komen. De gemeente is
vrij wat betreft de inrichting van de poort.
Toeleiding is het proces waarin samen met de burger (hulpvrager) gesproken om samen met hen te
komen tot de juiste begeleiding/ondersteuning/behandeling van de hulpvraag. Dit gaat dus over het
proces van screening, intake tot en met het maken van het integrale plan van
aanpak/ondersteuningsplan.
In die gevallen waarin feitelijk ook sprake is van een formeel besluit (een beschikking) dat iemand
gebruik kan maken van een duurdere, speciale voorziening praten we over een formele toekenning.
Dit gebeurt bijvoorbeeld bij het toekennen van zwaardere vormen van jeugdzorg, van een
maatwerkvoorziening (wmo) maar ook toekenning door het UWV waarna iemand in aanmerking komt
voor beschut werken. Tegen een beschikking is bezwaar en beroep mogelijk.
2. Meerdere toegangen
Ede kiest ervoor om de burger vanuit verschillende plekken toe te leiden naar ondersteuning , zorg,
beschut werk en garantiebanen. Mensen maken nu immers al gebruik van die toegangen en
vertrekpunt is aansluiten bij het bestaande. Er zijn dus meerdere toegangen. We gaan leren van de
ervaringen en waar nodig optimaliseren.
Met deze notitie willen we 3D breed de hoofdlijn beschrijven in het proces van toegang, toeleiding en
toekenning. In deze notitie spreken we daarom over een ‘voorziening’ wat kan betekenen dat iemand
bijvoorbeeld jeugdhulp krijgt, dat sprake is van een maatwerkvoorziening maar het kan ook gaan om
ondersteuning op het terrein van werk en inkomen. Een voorziening is onderdeel van de integrale
oplossingsgerichte aanpak die samen met de burger/hulpvrager wordt afgesproken.
Versie 12 juni 2014
1
Ondersteunend aan een goede sociale infrastructuur zijn een sociale kaart en cliëntondersteuning.
Ondersteuning in de vorm van een telefonische hulpdienst maakt ook deel uit van de sociale
infrastructuur. In dit memo wordt hieraan verder echter geen aandacht besteed. Op een later moment
dit jaar wordt hieraan aandacht besteed.
2.1 Toegankelijkheid – afwegingen
De gemeente heeft behoorlijke vrijheid om te bepalen welke voorzieningen vrij toegankelijk zijn en
welke niet. Op hoofdlijnen zal de koers op het punt van vrije toegankelijkheid vergelijkbaar zijn met de
huidige situatie. Voor de niet vrij toegankelijke voorzieningen gaat een en ander veranderen: er kan
bijvoorbeeld sprake zijn van een lichte toets om gebruik te kunnen maken van een voorziening.
Zorginhoudelijke, veiligheids, rechtsbeschermings en financiële afwegingen kunnen er ook toe leiden
dat een voorziening pas toegankelijk is op basis van een ‘deskundig oordeel’ (betekent ‘pas
toegankelijk als bepaalde professionals/teams’ dat nodig vinden) met veelal zelfs een beschikking.
Voor de ‘lichte toets’ geldt in vergelijking met ‘deskundig oordeel’ dat de toegang gemakkelijker is en
minder bureaucratie kent. Bij de lichte toets is het namelijk de aanbieder die feitelijk de toegang biedt..
Om de kosten te kunnen beheersen die met gebruik van deze voorzieningen samenhangen, zijn wel
specifieke sturingsmaatregelen nodig. Daartoe worden criteria opgesteld en het bekostigingsmodel
wordt erop afgestemd. Allerlei zaken rondom de voorzieningen waarvoor een deskundig oordeel nodig
is, worden geregeld in gemeentelijke verordeningen per decentralisatie.
Tabel: afweging
Afweging
Kosten
Aanbod
Veiligheidsrisico’s
(jeugd)
Uithuisplaatsing
(jeugd)
Mogelijkheid tot
bezwaar wenselijk
Beslissing
/Toekenning door ..
Vrij toegankelijk
Niet
Laag
Algemeen
Nee
Lichte toets
Globaal/op doelgroep
Relatief laag
Algemeen/lichte zorg
Nee/zeer beperkt
obv Deskundig oordeel
Individueel/triage
Hoog
Specialistisch
Ja
Nee
Nee
Ja
Nee
Nee
Ja
Nvt
aanbieder








Voorbeelden
Peuterspeelzaal
Sportclub
Inzet vrijwilligers
Versie 12 juni 2014
Home-start
Maatschappelijk werk
Huisarts/jeugdarts/specialist
igv jeugdzorg
CJG igv jeugdzorg
JB/JR/rechter igv jeugdzorg
WPI loket igv WMO,
inkomens en reintegratie
voorzieningen
Specialist bij aanbieder igv
langdurige zorg, VG
sectorPOH/Huisarts igv GGZ
sector
Sociaal team: alle
voorzieningen muv UWVdeel
UWV igv beschut werk of
baangarantie
Intensieve ambulante
jeugdhulpverlening
Woningaanpassing
Langdurige ondersteuning
voor ouderen
Dagbesteding
2
Wat betekent dit in de praktijk?
2.1.1 Vrij toegankelijk
Dit is de basis van de sociale infrastructuur: de Nulde lijn in Edese termen. Het betreft de
‘voorzieningen’ die voor alle inwoners toegankelijk zijn. Inwoners vinden veelal zelf ook hun weg
hiernaar toe. Het gaat hierbij om de mogelijkheden voor ondersteuning uit het eigen netwerk en/of de
inzet van vrijwilligers, ondersteuning vanuit de diaconieën en particuliere initiatieven (bv de
Zonnebloem). Daarnaast gaat het om de algemene voorzieningen die door de gemeente ondersteund
worden vanuit het oogpunt van algemene preventie of om sociale cohesie te bevorderen.
Voorbeelden: peuterspeelzaal, onderwijs, sportclubs, andere vrije tijds verenigingen. Burgers die van
deze voorzieningen gebruik maken kùnnen wel maar hoeven zeker geen ondersteuningsvraag te
hebben.
De Nulde lijn is een belangrijke factor in het terugdringen van de vraag naar individuele ondersteuning.
2.1.2 Toegang via een lichte toets
De toegang tot voorzieningen voor bepaalde inwoners met bepaalde kenmerken die wel
ondersteuning nodig hebben, kan op twee manieren georganiseerd worden: via een lichte toets of op
basis van een deskundig oordeel (zie 2.1.3).
Professionals op de vindplaatsen1 hebben een rol in het signaleren van problemen. Zij kunnen als
nodig (nb volgens uitgangspunten in paragraaf 1) óf zelf ondersteuning bieden óf zullen wanneer
nodig verwijzen naar een andere voorziening. Van belang is dat professionals op de vindplaatsen zicht
hebben op de sociale kaart zodat hun eventuele doorverwijzing zo goed mogelijk is.
Voorzieningen in de eerstelijn zijn toegerust om bij de wat lichtere problemen aanvullende
ondersteuning te bieden. Zij ‘toetsen’ in het eerste contact met de burger allereerst waaruit de
hulpvraag bestaat en of de burger deze zelf of met hulp van het eigen netwerk kan oplossen (brede
screening). Blijft de hulpvraag bestaan dan toetsen ze of zij kunnen helpen antwoord te vinden op de
gestelde vraag (hoort deze burger tot de doelgroep voor mijn voorziening?). Is het antwoord positief
dan bieden ze de ondersteuning. In de meeste gevallen is die ondersteuning onderdeel van een
zogenoemde collectieve voorziening. Het gaat hierbij vooral om vormen van ondersteuning , die nabij,
in de buurt, ambulant zijn op te lossen.
Alle professionals op de vindplaatsen kunnen ondersteuning op niveau ‘lichte toets’ in zetten, dat wil
zeggen zij kunnen de hulpvrager adviseren/begeleiden naar voorzieningen waar de aanbieder een
lichte toets doet. In sommige gevallen is ook zelfmelding mogelijk door de burger.
Voorbeelden van voorzieningen met een ‘lichte toets’ zijn het organiseren van bijvoorbeeld een inloop
GGZ gerelateerd aan beschermd wonen, een ouderensoos. of een categorale inkomensvoorziening
waarbij nog wel een toets op inkomen en vermogen nodig is horen in deze categorie.
2.1.3 Toegang op basis van een deskundig oordeel
Soms hebben inwoners specifieke, intensieve of langdurige ondersteuning nodig. Het gaat meestal
om zwaardere en/of duurdere voorzieningen, die om die reden een oordeel vergen van een
specifieke professional en/of om een integrale of multidisciplinaire afweging. Problemen komen
immers vaak niet alleen en het is dan belangrijk om de hele situatie (van het hele huishouden) te
overzien en te beoordelen of inderdaad gespecialiseerde ondersteuning nodig is of dat er mogelijk
andere aangrijpingspunten zijn om tot oplossingen van de problemen te komen; een integrale
(multidisciplinaire) afweging is dan nodig.
Het gaat hier dus om voorzieningen op maat waarvoor veelal een individuele verleningsbeslissing
noodzakelijk is, op grond van veiligheids-, zorginhoudelijke, participatie of financiële overwegingen.
Tegen deze beschikking staat in beginsel bezwaar en beroep open voor de betrokkene.
2.1.3.a Deskundig oordeel door aanbieder
In ‘Het is mensenwerk’ staan overwegingen genoemd voor uitbesteden van de regie aan de
aanbieder: ‘hoe eenduidiger en langduriger hoe meer rol voor de aanbieders’ en ‘hoe meer bewezen
1
Vindplaatsen zijn plaatsen waar veel mogelijke ‘hulpvragers’ bij elkaar zijn. Scholen, huisartsenpraktijken maar
ook woonzorg voorzieningen zijn voorbeelden.
Versie 12 juni 2014
3
doelmatig en effectief hoe meer rol voor de aanbieders’. Het gaat hierbij om een uitwerking van
gedelegeerd opdrachtgeverschap: de aanbieder in de rol van regisseur en uitvoerder. De gemeente
bepaalt aan wie ze gedelegeerd opdrachtgeverschap geeft en stuurt dan op macroniveau op doelen
en maatschappelijke effecten. De aanbieder beoordeelt op basis van met de gemeente
overeengekomen criteria wie in aanmerking komt voor de ondersteuning.
Ook dit vergt een ontwikkeling bij de aanbieders van zorg; zij gaan dan een verantwoordelijkheid
dragen die nu nog bij bijvoorbeeld het CIZ ligt. Het vraagt ook van de aanbieders om de gekantelde
werkwijze, het breed uitvragen aan het begin, onderdeel te maken van hun werkproces. Het vraagt
ook dat de gemeente systeem van registreren en monitoren goed op orde heeft.
Aan beide zijden is enige ontwikkeltijd nodig om de rol van regisseur en uitvoerder bij (specifieke)
aanbieders neer te leggen. Er wordt daarom gefaseerd en onder specifieke criteria ingevoerd.
Basisprincipe is het volgende. Met ingang van 2015 krijgen bepaalde aanbieders de bevoegdheid om
voor bestaande cliënten (degenen die nu al zorg/ondersteuning ontvangen van die betreffende
aanbieder) de ‘herindicering’ of indien nodig de verbreding van de indicering (extra
zorg/ondersteuning) te doen. Voor nieuwe cliënten geldt dat niet. Voor hen verloopt de toegang tot en
toekenning van zorg/ondersteuning via óf het sociaal team óf het gemeentelijk WPI loket. Het sociaal
team en WPI schakelen daarbij waar nodig inhoudelijk experts in, bijvoorbeeld vanuit de VG- een GGZ
sectoren. Van gedelegeerd opdrachtgeverschap is in 2015 dus sprake voor bepaalde aanbieders bij
bestaande cliënten.
De ervaringen die er in 2015 op beperkte schaal mee worden opgedaan zijn van groot belang. Echter
ook nu al vindt over een weer meekijken tussen medewerkers van zorgaanbieders (langdurige zorg)
en medewerkers WPI plaats. Het leren wat daardoor over en weer optreedt, het bijsturen waar nodig,
het aanscherpen van afwegingscriteria, nauwkeuriger in kaart brengen van risico's; dit alles speelt een
rol bij het bepalen hoe gedelegeerd opdrachtgeverschap verder ontwikkeld zal worden vanaf 2016.
2.1.3.b Erbij halen gespecialiseerde ondersteuning / consultatie door experts
We willen de zorg naar de hulpvrager toe brengen en niet meer dan nodig is naar de tweede
lijn/specialistische zorg verwijzen. Met de aanbieders van die gespecialiseerde voorzieningen maken
we afspraken over consultatie mogelijkheden en/of kortdurende ondersteuning door die ‘specialisten’.
Voor alle drie de decentralisaties willen we komen tot een cluster van experts die benaderd kunnen
worden wanneer nodig.
Op het terrein van de jeugdzorg willen we de op te richten pool van jeugdexperts een consultatieve
functie geven. Soms heeft een begeleidend professional behoefte aan specialistisch advies om weer
verder te kunnen met de cliënt/het huishouden. Vragen daartoe kunnen gedaan worden vanuit het
CJG, het Sociaal team, de huisarts en/of zijn POH-er.
Ook bijvoorbeeld de medewerkers WPI zouden bij eventuele lastige afwegingen over een
maatwerkvoorziening een expert op betreffend terrein moeten kunnen consulteren.
In dergelijke gevallen wordt specialistische ondersteuning ingeschakeld waarvoor uiteraard geen
verleningsbeslissing wordt opgesteld omdat de ondersteuning/hulp niet door de speciale voorziening
wordt overgenomen.
Het is dan ook belangrijk om niet alleen de casusgebonden activiteiten te waarderen en te
contracteren maar ook ruimte te creëren voor deskundigheidsbevordering, consultaties, (incidentele)
diagnostiek enzovoort. Op het terrein van de jeugdzorg is dat al expliciet gemaakt met het willen
instellen van de ‘jeugdexperts’ maar in de afspraken op vlak WMO en participatie gaan we dat doen.
2.1.4 Meerdere toegangen – gelijke toolkit – Regisseursmodel
Voor alle toegangen geldt dat belangrijk is dat zo snel mogelijk duidelijk is of de burger/het huishouden
die/dat hulp vraagt aan de juiste poort staat. Ook is van belang wanneer je werkt met meerdere
toegangen dat dan wel gewerkt wordt met een 'toolkit' met een eenduidige werkwijze (eenduidige
methodiek screening, uitvraag, ideeën over toe te passen methodieken etc). Om deze redenen, en om
bij eventuele verwijzing geen werk te dubbelen, wordt gewerkt aan een gelijke screening en zo gelijk
mogelijke intakeprocedure aan deze poorten. Gemeente, sociaal team en CJG zitten in dat proces.
Ook met aanbieders in het veld is dit onderwerp van gesprek en overleg vindt plaats met
huisartsen/jeugdartsen over benutten van het sociaal team en het CJG.
Versie 12 juni 2014
4
In de nota Het is Mensenwerk is het regisseursmodel gepresenteerd. Essentie hiervan is dat er een
professional is die samen met de hulpvrager/het huishouden het plan van aanpak opstelt om te komen
tot een duurzame integrale en oplossingsgerichte aanpak. In situaties waarin de problemen divers en
complex zijn en deze professional ook (tijdelijk!) de regie heeft op wat er zoal gebeurt in het gezin,
noemen we hem/haar de gezinsregisseur. Het plan van aanpak bestaat veelal uit een combinatie van
eigen mogelijkheden (eigen kracht) en mogelijkheden in het eigen netwerk, inzet van collectieve
voorzieningen en aanvullend en waar nodig specialistische voorzieningen waarvoor veelal dus een
deskundig oordeel en beschikking nodig is.
2.1.5 Zicht op de toekenningen – budgetbewaking
De gemeente volgt de verwijzingen (de toekenning van de voorzieningen) binnen de verschillende
toegangen. Eventuele bijzonderheden kunnen zo tijdig aan het licht komen en op die manier wordt ook
gewerkt aan budgetbewaking. Als nodig kan dan ook tijdig gestuurd worden op budgetbeheersing.
3
Bouwstenen van de sociale infrastructuur
In dit hoofdstuk wordt een (nadere) toelichting gegeven op enkele centrale bouwstenen (sociaal team,
CJG en gemeentelijk loket WPI). In bijlage 1 staat een overzicht van de sociale infrastructuur en
worden de belangrijkste kenmerken van de verschillende bouwstenen genoemd.
In het ontwikkelproces dat nu gaande is wordt veel aandacht besteed (al dan niet op regionaal niveau)
om te komen tot goede benutting van de specifieke mogelijkheden/opdrachten van elk van de
bouwstenen. Een voorbeeld daarvan is het overleg met huisartsen/jeugdartsen (die een wettelijk
geregelde verwijsfunctie hebben) waarin gesproken wordt over mogelijkheden om integrale en
gezinsgerichte maar ook specifieke kindgerichte ondersteuning te bieden door inzet van het CJG of
het sociaal team. Verwijzing naar een GGZ instelling zal dan in bepaalde gevallen niet nodig zijn.
Een ander voorbeeld is de totstandkoming van het sociaal interventieteam (SIT). Het sociaal team
biedt ondersteuning in het vrijwillig kader. Dit volstaat niet als sprake is van zwaar overlastgevend of
crimineel gedrag , zeer ernstige meervoudige problematiek en in die gevallen waar er al veel vaker
maar zonder resultaat hulp in een gezin is ingezet of waar de veiligheid van de klant of zijn/haar
omgeving in het geding komt. In Ede is dit het geval in ongeveer 50 gezinnen. Bij deze gezinnen is het
noodzakelijk om het zorg en strafinstrumentarium zo complementair mogelijk in te zetten. Het betreft
een intensieve aanpak op maat onder een stevige gemeentelijke regie. De aanpak kan alleen in
nauwe samenwerking met zorg en strafpartners worden gerealiseerd door dwang en drang goed op
elkaar af te stemmen. Afspraken worden gemaakt over de afstemming en samenwerking om
dubbeling in het werk en teveel partijen in een gezin te voorkomen.
3.1 Sociaal team
In Het is Mensenwerk wordt als drager voor de nieuwe werkwijze in het sociaal domein het sociaal
team genoemd. De teamleden hebben een specialistische achtergrond maar een generalistische
werkwijze. In het team zijn in principe de volgende specialismen vertegenwoordigd: maatschappelijk
werk, inkomen/schuldhulpverlening/WMO, jeugd, wijkverpleging, cliëntondersteuning en psychiatrie.
Dit team is er voor 0-100 jarigen en buigt zich in principe over situaties die juist ook om een integrale
oplossing vragen. De doelgroep voor het sociaal team zijn dan ook díe burgers/huishoudens die
problemen ervaren op meerdere leefdomeinen, bijvoorbeeld een combinatie van schulden, sociale en
opvoedingsproblemen. Vaak hebben deze gezinnen2 ook het gevoel de regie (deels) kwijt te zijn.
Deze mensen zijn niet meer zelf noch alleen met hun netwerk in staat om deze problemen op te
lossen.
Vanuit het sociaal team wordt een gezinsregisseur ingezet die samen met de hulpvrager/het gezin de
vragen/problematiek verkennen en samen met hen een plan van aanpak opstelt. (NB ondanks het
woord ‘gezinsregisseur’ is het cf uitgangspunten de bedoeling dat de regie zoveel mogelijk blijft liggen
bij het huishouden danwel dat de gezinsregisseur eraan werkt om de hulpvrager zo snel mogelijk weer
de regie te laten hebben) Dit plan van aanpak is een individueel/gezins arrangement waarin de eigen
kracht van de hulpvrager, ondersteuning vanuit het netwerk ook de mogelijkheden die de collectieve
voorzieningen bieden en de ondersteuning vanuit het sociaal team zelf zijn opgenomen. Waar dat
2
Waar in deze notitie gesproken wordt over ‘gezinnen’ wordt bedoeld ‘huishoudens (één of meerdere personen)
zonder of met kinderen.
Versie 12 juni 2014
5
nodig is,schakelt de gezinsregisseur na multidisciplinair overleg daarover in het team, ook meer
gespecialiseerde zorg in en zorgt dat daarvoor een beschikking wordt opgesteld. Dit vindt plaats
conform het zogenoemde regisseursmodel. Omdat in het sociaal team medewerkers vanuit
verschillende organisaties zitten is veel expertise in huis en kan goed een multidisciplinaire integrale
afweging gemaakt worden. Omdat bij de samenstelling van het team ook rekening gehouden wordt
met de deskundigheid die de wet vereist om specialistische zorg te mogen toekennen, heeft het
sociaal team een groot mandaat om voorzieningen toe te kennen waarvoor ‘een deskundig oordeel’
vereist is. Waar nodig kan het team om tot toekenning van specialistische (en/of duurdere) zorg over
te gaan een expert op betreffend terrein consulteren. Het kan daarbij gaan om experts op terrein
jeugdzorg, WMO-gerelateerde zorg (bv langdurig psychiatrische ondersteuning) maar ook op terrein
van participatie en werk.
Het consulteren van een expert is bijvoorbeeld het geval bij die voorzieningen waar verschillende
zaken getoetst moeten worden, zoals bij al dan niet toekennen van een voorziening op financieel
gebied. Daarvoor worden dan heel korte lijnen afgesproken. Het sociaal teamlid heeft geen mandaat
om zonder raadplegen van een specialist op dat vlak een dergelijke voorziening met zekerheid toe te
kennen/te beloven aan de hulpvrager. Verschillende domeinen zijn gehouden aan wet- en regelgeving.
Daarmee moet rekening gehouden worden! Er bestaan echter veelal ook op die domeinen
uitzonderings- en 'kan'bepalingen (dus enige ruimte) die ingezet kunnen worden wanneer een
specifieke situatie daarom vraagt. Met het in ogenschouw nemen van de gehele situatie van de
hulpvrager (en het gezin/huishouden) én gebruik makend van de aanwezige ruimte wordt in de
gezamenlijke afweging tussen verschillende professionals vrijwel altijd een passende (deel) oplossing
gevonden. De gezinsregisseur van het sociaal team speelt hierin een belangrijke initiërende en
sturende rol. Aan de hand van diverse casuïstiek leren alle betrokkenen steeds beter waar en hoe de
mogelijkheden liggen om tot (creatieve) oplossingen te komen voor de hulpvrager.
Bij de samenstelling van de sociaal teams wordt rekening gehouden met de specifieke kenmerken van
de wijk. Aspecten zoals denominatie, culturele diversiteit, veel jeugd of juist niet, spelen een rol. We
proberen op die manier zo goed mogelijk aan te sluiten bij de burger met vragen. Ook bij het samen
met de hulpvrager komen tot het plan van aanpak is het belangrijk rekening te houden met de wensen
en keuzes van de hulpvrager. Van de professional verwachten we daarnaast enig prijs/kwaliteit inzicht
tav de verschillende ‘maatregelen’ die bij kunnen dragen aan de oplossingsgerichte aanpak om dan
samen met de hulpvrager een afgewogen besluit te kunnen nemen tav de vervolgaanpak.
Het sociaal team krijgt dus de bevoegdheid om te beslissen over vrijwel alle vormen van hulp en
ondersteuning , waar nodig consulteren ze een expert. Het is echter niet de bedoeling dat je voor alle
vormen van hulp en ondersteuning naar het sociaal team moet; er zijn meerdere toegangen.
Ontwikkelingen
Komende periode ontstaat er vanuit de praktijk meer meer duidelijkheid over hoe lang een
gezinsregisseur ook zelf hulp biedt danwel additionele hulp inschakelt wanneer hulp langdurig(er)
nodig is. Een sociaal team zal immers in de beschikbare tijd niet alle hulp zelf kunnen bieden. Bieden
van kortdurende ondersteuning is wel gewenst omdat er dan voor de hulpvrager voordeel gelegen is
in het niet hoeven overdragen aan een andere professional. Daarnaast is de bedoeling dat de sociaal
team leden hun beschikbare tijd en expertise maximaal inzetten op regisseren van oplossingen bij
meervoudige (complexe) problemen. Handreiking in deze afweging is dat een sociaal teamlid
gemiddeld 30 uur kan besteden aan één casus (tussen de casussen is daarmee flinke variatie
mogelijk, ook in doorlooptijd). Uiteraard zal de afweging ook gemaakt worden in het licht van waarmee
het gezin het meest geholpen is.
Eerder is al aangegeven dat het sociaal team een nieuwe werkwijze betekent, professionals uit
verschillende organisaties gaan intensief afstemmen en samenwerken. Deze aanpak moet (op
termijn) leiden tot effectiever en efficiënter ondersteuning en hulp bieden aan die burgers die dat nodig
hebben. De werkwijze van het sociaal team betekent dat betreffende medewerkers hun werk
verleggen naar de wijk, dicht bij de burger. Hoewel zeker in de beginfase ook een effect zal zijn dat nu
mensen geholpen worden die zich anders wellicht niet zelf gemeld zouden hebben met vragen, is het
de bedoeling dat door met sociaal teams te werken, de omvang van 'de moederorganisaties' juist wat
kleiner wordt. Voor een deel van de dienstverlening van sommige organisaties is zelfs denkbaar dat
dat geheel vanuit de sociaal teams gaat plaatsvinden. Komende tijd zal zich ook dat verder
uitkristalliseren.
In Het is mensenwerk werd al aangegeven dat de werkwijze van het sociaal team niet voorbehouden
was aan het sociaal team. Belangrijk punt van aandacht is dan ook dat de 'gekantelde' werkwijze
Versie 12 juni 2014
6
(brede screening en uitvraag, de burger stimuleren zijn problemen zoveel mogelijk zelf op te pakken,
enzovoort) ook opgepakt wordt in de 'moederorganisaties'. De sociaal teamleden zijn positief over de
werkwijze en brengen het onder de aandacht in hun eigen organisaties. Voor een duurzame
verandering is echter draagvlak en sturing nodig. Ook in de contracteringsfase zal hiervoor aandacht
moeten zijn.
Het sociaal team gaat in principe naar de burger toe tenzij iemand aangeeft het gesprek niet thuis te
willen voeren. Het sociaal team heeft dan ook geen kantoor in de wijk. Wel is er behoefte aan een
uitvalbasis met een paar flexibele werkplekken en ruimte voor een teambespreking. Deze plek moet
bekend zijn in de wijk, bijvoorbeeld in een buurtcentrum, zodat de burger daar indien gewenst ook
contact kan zoeken met het sociaal team. Ook een combinatie met de plek voor het wijkteam is goed
mogelijk.
Ook wordt verder gewerkt aan verantwoordelijkheden en aansprakelijkheid bij het functioneren in het
team. Aandacht zal worden besteed aan de juridische aspecten relevant bij deze wijze van
samenwerken.
Bij problemen op het domein opvoeden en opgroeien kan ondersteuning geboden worden door het
CJG maar ook door het sociaal team.
Belangrijkste onderscheid tussen CJG en ST is, dat het CJG er is voor vragen op alleen het domein
'opvoeden en opgroeien', en het ST er juist is voor die situaties waarin sprake is van vragen op
meerdere domeinen tegelijk. Een vraag om hulp bij het opvoeden kan dus zowel bij het CJG als bij het
sociaal team binnenkomen. Díe toegang die de vraag binnenkrijgt, voert een screening uit. Deze is
erop gericht zo goed mogelijk in beeld te krijgen op welke domeinen hulpvragen/problemen zijn. Is er
alleen op domein opvoeden/opgroeien een hulpvraag dan kan het CJG helpen. Zijn er meer
problemen op meerdere terreinen dan wordt de casus op dat moment aan het sociaal team
toebedeeld (onder warme overdracht van de al verkregen informatie zodat de hulpvrager dat niet
nogmaals hoeft te vertellen).
Veel van de opgroeiproblemen (dat zijn die problemen waar het kindproblematiek zoals een stoornis
betreft) worden vaak opgemerkt op de vindplaatsen. Daar is het CJG aanwezig en wordt daarin
betrokken. Problemen van het kind kunnen het opvoeden ingewikkelder maken, tijdelijke
opvoedondersteuning kan dan helpen. Het CJG kan in deze situaties zelf ondersteunen of indien
nodig gespecialiseerde hulp betrekken. Het sociaal team komt dan niet in beeld.
Het komt echter ook voor dat er naast de opvoedproblemen ook problemen op andere terreinen
spelen zoals bijvoorbeeld financiële problemen, in die gevallen pakt het sociaal team de casus op. Het
sociaal team heeft óók jeugdprofessionals in de teams en kan óók op dat vlak ondersteuning bieden.
Tussen CJG en ST is sprake van goede afstemming en samenwerking zeker ook met de bedoeling
om zo min mogelijk over en weer door te verwijzen. Er wordt bijvoorbeeld gewerkt met dezelfde
formats en er kan een beroep worden gedaan op dezelfde jeugdexperts. Ook op dit gebied geldt dat
we afspraken maken - doen - reflecteren en bijstellen waar nodig.
De praktijk zal leren of de keuze die we nu gemaakt hebben meerwaarde biedt of dat op termijn het
CJG zich expliciet gaat richten op zijn meer preventieve taken en de ondersteuning bij problemen
alleen in het sociaal team wordt opgepakt.
Kosten
De kosten van de inzet van de leden van de sociaal teams maken deel uit van de contractering tussen
gemeente en de verschillende organisaties. Het idee daarachter is dat te vatten in de zin 'nieuw voor
oud'. Burgers/hulpvragers die anders bij bijvoorbeeld maatschappelijk werk hadden aangeklopt
worden nu met de nieuwe aanpak geholpen. Wat wel aanvullend is, is de inzet van de coördinator. In
het licht van sturen op kwaliteit en kostenbeheersing en vooralsnog verder ontwikkelen is dat echter
wel een noodzakelijke investering.
3.2 Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG)
Het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) heeft een tweetal opdrachten.
1) Het ondersteunen van ouders, kinderen, jongeren en professionals met vragen op het gebied van
opvoeden en opgroeien (leeftijd 0 – 23 jaar). Deze ondersteuning vindt zoveel mogelijk plaats op de
vindplaatsen. De peuterspeelzalen, kinderopvang en scholen, het zijn belangrijke vindplaatsen voor
opvoed- en opgroeigerelateerde problemen. Het CJG geeft dit vorm door middel van de informatie en
adviesfunctie, het uitvoeren van preventieve opvoed-en opgroeiactiviteiten, (vroeg)signaleren van
problematiek, lichte pedagogische ondersteuning, toeleiding naar passend hulpaanbod en coördinatie
Versie 12 juni 2014
7
van zorg. Bij de ondersteuning van ouders spelen de professionals op deze vindplaatsen zelf (o.a.
peuterspeelzaalleidster en leerkracht) een rol maar zij wijzen ouders en jeugdigen ook in de richting
van professionals die nog meer/beter kunnen ondersteunen. De gemeente zorgt ervoor dat
jeugdprofessionals óók op de vindplaatsen aanwezig zijn. De jeugdmaatschappelijk werkers, de
jeugdverpleegkundigen en jeugdartsen van de jeugdgezondheidszorg (0-18 jaar) en de MEEconsulenten (op de S(B)O scholen) maken deel uit van het CJG-netwerk en kunnen heel nabij
ondersteuning bieden.
2) Het faciliteren en stimuleren van de Pedagogische Civil Society. Dit is een nieuwe opdracht voor het
CJG en zal in nauwe samenwerking met de wijkteams (civil society) en de partners in de nulde lijn
uitgevoerd worden. Het CJG kan hierin de verbindende factor zijn voor de jeugd middels het
ondersteunen van de initiatieven in de wijken, het signaleren van de vragen die leven, het verbinden
van mensen en faciliteiten en het stimuleren van preventieve opgroei en opvoedactiviteiten door de
burgers zelf. Het uitgangspunt hierbij is ondersteunen, niet overnemen.
De professionals die in het netwerk van het CJG participeren zijn, naast de al genoemde
jeugdmaatschappelijk werkers, jeugdgezondheidszorgmedewerkers en de MEE-consulenten, de
orthopedagoog voor 0 – 4 jarigen, de praktische gezinsondersteuning en de praktische
gezinsondersteuning plus voor de allochtone gezinnen, jeugdzorgmedewerkers van BJZ en
Lindenhout, de medewerkers van vroeghulp Ede (kijken en doen en integrale vroeghulp) en het
jongerenwerk. Ook in het CJG is steeds oog voor welke functies nodig zijn om een zo goed mogelijk
resultaat neer te zetten. Er is uitdrukkelijk ruimte voor vernieuwing. Dat geldt ook wat betreft de
partners die het CJG netwerk vormen.
Het voornemen is dat het CJG deelneemt aan de zorgstructuur van alle scholen. Op dit moment is dat
nog niet het geval. Vanuit het Passend Onderwijs en het OOGO (op overeenstemming gericht overleg)
is afgesproken dat het CJG de verbinding is tussen school en zorg en zal deelname op alle scholen
gerealiseerd moeten worden. Hierin worden leerlingen besproken waarover zorgen zijn op school. Op
scholen staat het kind centraal. Dat neemt niet weg dat wij met de samenwerkingsverbanden van de
scholen willen afspreken dat scholen wel verkennen of er meer aan de hand is in de thuissituatie van
de leerling en dat ze eventuele signalen daarvan doorgeven aan het CJG. (Het sociaal team wordt
ingeschakeld als blijkt dat er problemen op meerdere levensdomeinen zijn.) School blijft zich dan
primair focussen op de ontwikkeling van het kind en door CJG of het Sociaal team worden knelpunten
in het gezin opgepakt.
Ouders, jongeren en professionals kunnen ook hun vragen stellen via de telefoon en de mail. Dit kan
ook anoniem mits mogelijk binnen de kaders van de rechten van het kind en de wettelijke meldcode.
De CJG-professionals gaan in gesprek met de vraagsteller en voeren een screening en een
vraaganalyse uit (dit gebeurt ook op de vindplaatsen). Wanneer op basis van de screening blijkt dat
problemen beperkt blijven tot het domein opvoeden en opgroeien dan kijken ook zij wat mensen zelf of
met hun netwerk kunnen en ze bieden waar nodig ook zelf ondersteuning. Indien er zwaardere
vormen van jeugdhulp ingezet moet worden, binnen het leefdomein opvoeden en opgroeien
(bijvoorbeeld kortdurende inzet jeugdexpert of tweede lijns jeugdzorg), dan stemmen zij dit af in het
multidisciplinaire overleg van het CJG. Een beschikking wordt dan waar nodig voorbereid.
Ook voor de CJG medewerkers geldt (net zoals hierboven bij het sociaal team gesteld is) dat
keuzevrijheid voor jeugdige/gezin en kostenbewustzijn aspecten zijn die meespelen in het komen tot
het plan van aanpak.
Waar nodig kunnen ze een beroep doen op kortdurend erbij halen van een jeugdexpert of ze kunnen
verwijzen naar zwaardere vormen van jeugdzorg en een beschikking voorbereiden. Ook het CJG mag
verwijzen naar tweedelijns jeugdzorg mits de verwijzing wordt gedaan of ondersteund door een
daartoe gekwalificeerde professional. Bij de samenstelling van de professionals in het CJG houden we
daarmee rekening.
Wanneer blijkt dat er al meerdere zorgverleners in een gezin zijn, zorgt de CJG medewerker ervoor
dat de coördinatie van zorg wordt opgepakt: het kan of belegd worden bij een van de al aanwezige
partijen of de CJG-er kan het zelf oppakken en zo zorgen voor meer afstemming en effectiviteit in de
hulpverlening. Afstemming met de vindplaats(en) blijft hierbij van groot belang. De regie blijft zoveel
als mogelijk bij het gezin zelf.
Als op basis van de screening of later in de intakefase blijkt dat de problemen toch breder liggen,
schakelt het CJG een gezinsregisseur van het sociaal team in die integraler aan de slag kan. (zie
verder 3.2)
Versie 12 juni 2014
8
Specifieke expertise op jeugd, opstellen veiligheidsplan
Jeugd is een doelgroep waarvoor in de infrastructuur ook specifieke ‘voorzieningen’ worden getroffen
(CJG, pool van jeugdexperts).
Maar in alle teams die betrokken (kunnen) zijn bij jeugdproblematiek (dus ook in het sociaal team)
moet de wettelijk vereiste expertise zitten om veiligheidsrisico’s te kunnen inschatten en in die
voorkomende gevallen adequaat te kunnen handelen. Ook moet de gezinsregisseur een zogenoemd
veiligheidsplan kunnen opstellen als onderdeel van het ondersteuningsplan (plan van aanpak)
wanneer sprake is van een risicovolle situatie voor de jeugdige(n). Wanneer ouders zich vervolgens
niet aan het veiligheidsplan houden, schakelt de gezinsregisseur de casemanager dwang en drang is
van BJz. Dit kan gebeuren in een opmaat naar een onderzoek door de Raad voor de
Kinderbescherming en het daarop al dan niet volgen van een rechterlijke uitspraak.
3.3 Werk, participatie, zorg en inkomen (WPI)
Het cluster WPI is bezig om de huidige versnipperde behandeling van aanvragen per regeling
integraler op te pakken. De ambitie is dat klanten niet meer hoeven zoeken naar het juiste loket of
product en gewerkt wordt vanuit één huishouden één plan. De dienstverlening wordt georganiseerd
vanuit de vraag van de klant via één gemeentelijke toegang tot het sociale domein en de werkwijze en
inhoud van screening en intake is zoveel mogelijk geüniformeerd met ook het sociaal team en het
CJG. De klant wordt effectiever geholpen door het werken met arrangementen in plaats van het
indiceren van losse voorzieningen. Wanneer de vraag van de klant weliswaar meervoudig is maar
alleen een beroep doet op voorzieningen waarvoor de gemeente (WPI) de toekenning (beschikking)
verstrekt, dan is er vanuit de gemeente ook één consulent die zicht houdt op het integrale klantdossier
(interne coördinatie) en contactpersoon is voor de klant. Voor de toegang tot werk geldt overigens dat
dat in de eerste en tweedelijn inhoud gegeven wordt als specialisme, goed verbonden met het
(regionale) Werkbedrijf.
Wanneer de vraag naar werk, inkomen of zorg samenhangt met een meer complexe (gezins-)problematiek dan wordt vanuit de gemeentelijke toegang de verbinding gelegd met het sociaal team. Die
lijnen zijn kort omdat medewerkers van WPI participeren in de sociaal teams. Het sociaal team levert
dan de gezinsregisseur en de WPI medewerker die in het Sociaal team participeert, fungeert als
aanspreekpunt/contactpersoon binnen WPI.
De WPI consulent in het sociaal team is in de positie om een realistische inschatting te maken over de
toekenning van een regeling (bijvoorbeeld een uitkering, het al dan niet gaan starten van een
schuldhulpverleningstraject, een WMO-voorziening). Om in het belang van de hulpvrager te handelen
kan vanuit het sociaal team op basis van de realistische inschatting van de WPI consulent al wel het
proces gestart worden. De vereiste (wettelijke) kennis op het vlak van de verschillende ‘WPI
voorzieningen’ is zo divers dat gekozen wordt voor een model waarbij weliswaar een WPI consulent in
het team zit maar vooral ook een heel korte lijn met vaste aanspreekpunten voor de verschillende
voorzieningen in de backoffice WPI is (de expertrol).Formele toekenning en het afgeven van een
beschikking vindt dan plaats op basis van inschakelen van de expertfunctie in de backoffice van de
gemeente.
De WPI consulenten in het sociaal team nemen geen rol als gezinsregisseur maar zijn aanspreekbaar
binnen het sociaal team in hun specialistenrol.
De toekenning voor bepaalde vormen van werk worden zoals eerder aangegeven gedaan door het
UWV.
Wat betreft de toegang tot bepaalde WMO voorzieningen is reëel te veronderstellen dat
zorgaanbieders zelf, op termijn, gaan bepalen of iemand daarvoor in aanmerking komt. De
zorgaanbieder dient daarbij uit te gaan van de gezamenlijk af te spreken werkwijze ten aanzien van
screening, intake en de gekantelde werkwijze. Zoals eerder in de notitie aangegeven wordt dit
gedelegeerd opdrachtgeverschap gefaseerd ingevoerd. Voor nieuwe clienten die een beroep willen
doen op WMO-voorzieningen (of breder WPI voorzieningen) kan het gemeentelijk WPI loket
vooralsnog de toegang zijn tot deze specifieke voorzieningen waarbij waar nodig een beroep wordt
gedaan op inhoudelijk experts (bij de aanbieders) om de toekenning inhoudelijk te ondersteunen.
3.4 Verleningsbeschikking
Het is de CJG medewerker, de WPIconsulent/intaker of de gezinsregisseur van het sociaal team die
samen met het gezin/hulpvrager cf het regisseursmodel een plan van aanpak/ondersteuningsplan
Versie 12 juni 2014
9
opstelt. In veel gevallen nemen zij, al dan niet in overleg met een expert op het terrein, het besluit
over óf en zo ja welke specialistische voorziening wordt toegekend.
In principe is aan de toekenning van een specialistische/zwaardere voorziening ook gekoppeld dat er
een beschikking wordt gegeven. Dat geldt ook wanneer de toeleiding /toekenning is gedaan door een
daartoe door de gemeente gemandateerde toegangspoor. Of de verwijzingen door de huisartsen en
jeugdartsen op een nadere manier vorm moeten krijgen dan nu het geval is (verwijsbrief), moet nog
nader worden bekeken. Een mogelijke uitwerking is dat de arts verwijst en de zorgaanbieder aan de
gemeente vraagt daarop nog te beschikken.
Omdat de gemeente (WPI) ook deelneemt in de sociaal team en daarin ook jeugdspecialisten zitten
speelt het sociaal team een belangrijke rol in de toekenning. Overigens wordt in het
ondersteuningsarrangement eerst samen met de hulpvrager verkend of ook voorzieningen uit de
nulde lijn en voorzieningen met lichte toets ingezet kunnen worden. De gezinsregisseurs hebben een
behoorlijk mandaat wat dit betreft. Wanneer overeenstemming bestaat over het plan van aanpak geeft
de gekwalificeerde jeugdhulpprofessional, WPI consulent of de gezinsregisseur van het sociaal team
opdracht tot het maken van een beschikking (administratieve afwikkeling in de backoffice bij de
gemeente te regelen).
Voor de gemeentelijke afdelingen (WPI) beslissen de consulenten veelal zelf over de voorziening en
geven zij opdracht tot administratieve afwikkeling. Een en ander moet heel nauwkeurig
geadministreerd worden en onmiddellijk verwerkt in de financiële overzichten.
Uiteraard staat het belang van jeugdige/gezin voorop, dus een afweging om op te schalen wordt
primair op inhoud gemaakt. Het is echter ook belangrijk om zicht te hebben op de kosten van
verschillende behandelvormen en prijs/kwaliteit bewustzijn te hebben /ontwikkelen. Inzicht in deze
gegevens moet voor een deel nog ontwikkeld worden; vanuit de gemeente dient deze informatie
gedeeld te worden met de professionals/teams.
Essentieel bij een beschikking is dat daarop bezwaar en beroep mogelijk is door de cliënt/hulpvrager.
Voor een deel van de beschikkingen is de gemeente daarmee al bekend. Voor de andere
beschikkingen wordt de procedure geregeld.
3.5 Toegang: op- en afschalen
In de nota Het is mensenwerk staat dat een van de opgaven is zo veel mogelijk te voorkomen dat
mensen een beroep doen op voorkombare 1 en vooral ook de gespecialiseerde - en dus duurdere –
2ee lijnszorg. De professionele zorg moet daarom steeds zorgvuldig zijn afgestemd met informele zorg
en collectieve voorzieningen en alleen worden ingezet waar en wanneer het echt nodig is.
Door voor bepaalde vormen van zorg en ondersteuning een lichte toets dan wel deskundig oordeel
voorwaardelijk te maken, houden we de hand aan en zicht op het gebruik van vormen van 1 e en 2e
lijnszorg. Door bij het plan van aanpak te werken met het regisseursmodel wordt de professional er
ook elke keer op gewezen dat hij/zij goed kijkt of informele zorg en/of collectieve voorzieningen ook
kunnen bijdragen om tot oplossingen te komen. Wanneer nodig moet er natuurlijk opgeschaald
worden. De professional mag de casuïstiek niet te lang bij zichzelf houden, zien dat opschalen nodig
is en daar gevolg aan geven, is ook een professionele stap. Ook dan zijn er soms meerdere
mogelijkheden die tot een oplossing kunnen leiden. Wij vinden het van belang dat de professionals die
in de positie zijn om 1e danwel 2e lijnszorg in te schakelen, samen met de klant de primaire afweging
op inhoudelijke gronden maken waarbij ze wel een kosten-baten afweging van de in te zetten hulp
maken.
In de specifieke situatie dat de veiligheid van een kind in het gedrang is, is in sommige gevallen
mogelijk dat (mits het teamlid aan de specifieke eisen voldoet) een veiligheidsplan met de ouders
wordt opgesteld. Wanneer de ouders zich daaraan houden, lukt het om weer een veilige situatie te
creëren. Is dat echter niet het geval (of wanneer het team niet over de noodzakelijke expertise
beschikt om zo'n plan op te stellen met ouders) dan moet ook meteen opgeschaald kunnen worden
naar casemanagement drang en dwang (blijft bij BJz). Door deze medewerkers wordt dan gewerkt
met een veiligheidsplan maar kan ook wanneer nodig een onderzoek bij de Raad voor de
Kinderbescherming worden gevraagd. De gezinsregisseur of de coördinator van zorg blijft wel
betrokken bij het gezin (doet wel een stap terug) en er vindt overleg tussen hen plaats zodat bij
afschalen de gezinsregisseur/coördinator van zorg op de hoogte is van hetgeen er gespeeld heeft.
Vanuit het sociaal team maar ook vanuit het CJG kan ook opgeschaald worden naar het sociaal
interventie team. Dit is bijvoorbeeld het geval als blijkt dat bij een of meer van de gezinsleden sprake
is van crimineel gedrag of wanneer blijkt dat ondanks (eerdere) inspanningen er geen vooruitgang
geboekt wordt omdat het gezin niet mee wil werken. Ook in dat geval is meer nodig vanuit het
drang/dwang kader.
Versie 12 juni 2014
10
De omgekeerde route is echter evenzeer relevant. Ook de 2 e respectievelijk 1e lijns zorgaanbieder
dient zich steeds af te vragen of de hulp/ondersteuning nog steeds op dat niveau gegeven moet
worden. Er zijn situaties denkbaar waarin de 2e lijnszorg kan loslaten, afschalen naar 1e of informele
zorg, mits wanneer opnieuw nodig, die gespecialiseerde zorg makkelijk opnieuw kan inspringen,
zonder dat je bij wijze van spreken weer het traject van deskundig oordeel/indiceren hoeft te
doorlopen. Voor de 2e en 1e lijnszorg geldt dan ook dat zij voor de cliënt makkelijk toegang moeten
kunnen regelen tot het niveau eronder en dat vertrouwen bestaat in de ondersteuning die betreffende
cliënt dan krijgt. Een goede doorstroming is van belang. Voldoende beschikbaarheid en kwaliteit van
ondersteuning in de 1e en 0e lijn is dan ook een punt van aandacht anders vindt afschalen minder dan
mogelijk plaats.
Voorbeelden
Een realistisch voorbeeld hiervan is de soms langdurige zorg (begeleiding) die de RIBW biedt aan
mensen met psychiatrische problemen. De indicatie die nu nog door het CIZ aan deze mensen wordt
gegeven is soms langjarig voor een aantal uur per week. In de praktijk echter zijn er periodes waarin
dat werkelijk noodzakelijk is maar ook periodes waarin stut en steun/vinger aan de pols door daartoe
opgeleide vrijwilligers een passende oplossing zou zijn. Noodzakelijk is dan wel dat die vrijwilliger
zodra dat nodig is meteen contact kan hebben met of weer kan opschalen naar een professional van
het RIBW. In deze situaties kunnen gespecialiseerde zorg en ondersteuning door een vrijwilliger
elkaar opvolgen als in een soort golfbeweging. Deze mogelijkheid werd ook genoemd tijdens een
bijeenkomst met aanbieders in de VG sector. Ook met andere partners zou verkend kunnen worden of
een flexibeler af- en dan weer opschalen een mogelijkheid is en zo ja onder welke voorwaarden. Alert
zijn op de bijdragen die verschillende doelgroepen (3 D breed) ook elkaar kunnen bieden, leidt
misschien tot creatieve en inspirerende mogelijkheden.
De (gezins)regisseur die betrokken is bij de hulpvrager moet uiteraard expliciet aandacht hebben voor
de mogelijkheden tot afschalen.
Zorgsignalen/ signalen over mishandeling/huiselijk geweld komen op centrale plekken binnen. In deze
toegangen wordt zo snel mogelijk geprobeerd te achterhalen wat de ernst van het signaal is en is het
ook heel belangrijk dat zij zo snel mogelijk kunnen op- dan wel afschalen. Komende maanden vindt
nadere uitwerking van het AMHK plaats, onder andere in relatie tot de lokale teams.
Versie 12 juni 2014
11
Sociaal team
Typering








Rechtstreeks
toegankelijk
voor burger?
Centrum Jeugd Gezin
Multidisciplinair team

voor regie en hulp bij
meervoudige problemen
in huishoudens.

(1 kind/gezin/1 pva).

Generalisten met
specialistische

achtergrond.
Plan van aanpak wordt
samen met ‘klant’

gemaakt
Inzet gezinsregisseur die 
ook zelf kortdurende
ondersteuning kan

bieden of extra hulp kan
inschakelen.
‘Zorgen dat’ ipv ‘zorgen 
voor’
Integrale hulp op alle
leefdomeinen, gericht op
duurzame oplossingen.
Op- en afschalen waar
nodig.
Beoogt beroep op
zwaardere vormen van
zorg terug te dringen
Ja, voor 0-100 jaar
Versie 12 juni 2014
Cluster van expertsProcesregie
WMO/P/I loket
Wijkteam / wijkregisseurHuisarts
(Sociaal interJeugdarts
ventieteam)
Artsen kunnen
Interdisciplinaire
 Specialisten
 Stevige
 Multidiscipli Gericht op
doorverwijzen
netwerkorganisatie
(jeugd)hulp
regiefunctie bij
nair (wmo,
bevorderen
naar
specifiek gericht op
zeer ernstige
inkomen,
leefbaarheid /
 Consultatieve
(zwaardere
opvoeden en opgroeien
multiproblemareintegratie)
veiligheid
en
welzijn
inzet (hulp naar
vormen van
tiek
Brede
intake
in
de
wijk
Informatie en
voren) of
jeugd)zorg

als
sprake
van

Plan
van

(collectieve)
vragen
/
adviesfunctie.
specialistische
2e
lijns
zorg
ernstig
Aanpak
gericht
behoeften
in
de
wijk
Vindplaatsgericht
wanneer
overlastop oplossing
staan centraal
werken.
problematiek
gevend
of

Inzet
regisseur

Kan sturen op
Kindgerelateerde of
ernstig
is
crimineel
gericht op
beschikbaarheid van
(enkelvoudige)
gedrag
activering bij
algemene collectieve
(opvoedings)problemen.  Worden

professionals
ingeroepen
door
meervoudige
voorzieningen en
Is vertegenwoordigd in
Zorgstructuur/CJ
vanuit
drang
en
vraag
ondersteunt
zorgstructuur op school
G,
door
sociaal
dwang
kader
(werkgelegenh
burgerinitiatieven die
Kan zelf lichte hulp
team
of
huisarts
eid,/participatie
bijdrage aan sociale
bieden
maar ook door
en/of schuld
samenhang in wijk
Brug tussen passend
bijv WPI
en/of inkomen  Kan rol spelen bij
onderwijs en jeugdhulp
consulenten
en/of zorg)
problemen op straat /
gemeente
 Doorverwijzing
voor de voordeur
Beoogt beroep op
naar sociaal
 ‘Buiten naar binnen’
zwaardere vormen van
team bij
 Maatschappelijke
jeugdzorg terug te
zwaartepunt
effecten van beleid en
dringen
gezins/psychis
uitvoering vergroten.
che problemen.
Ja, voor -9 mnd tot 23 jaar
en opvoeders
Nee
0-23 jaar
Nee
0-100 jaar
Ja
0-100 jaar
Ja,
0-100 jaar
Ja,
0-100 jaar
12
Sociaal team
Regelt toegang 
tot…
Wijk/stedelijk
Vrijwillig /
dwang drang
Actoren
Specialistische hulp
wijk
vrijwillig


Gemeentelijke
coördinator
Teamleden uit
verschillende
organisaties
(gezinsregisseurs)
Versie 12 juni 2014
Centrum Jeugd Gezin
Cluster van expertsProcesregie
WMO/P/I loket
(Sociaal interventieteam)
 Specialistische
 Adviserend of  Jeugdbescher-  Wmo
jeugdhulp
toegang
ming,
(awbz)/inkoverlenend tot
jeugdreclasseri
mens en
 Betrekt sociaal team bij
zwaarste
ng, OM
reïntegratievoo
meervoudige
vormen
van
(Veiligheidshuis
rzieningen
problemen, NB als CJG
jeugdzorg
)
coordinator van zorg al
in gezin zat, blijft deze
als zodanig betrokken
bij gezin
Wijk/vindplaats
stedelijk
stedelijk
stedelijk
Vrijwillig
vrijwillig
Dwang en drang vrijwillig
Wijkteam / wijkregisseurHuisarts
Jeugdarts
Gemeentelijk coördinator
2e lijnszorg
Netwerk van professionals aanbieders
uit verschillende
organisaties
Gemeentelijke
Huisartsen en
wijkregisseurs
jeugdartsen
Partners actief in de wijk
gemeentelijke
procescoörd. en
informatiecoörd.
Consulenten
gemeente

Wijst indien nodig de 
weg naar vrijwillige
hulp, 0e lijns

collectieve
voorzieningen of naar
sociaal team
wijk
vrijwillig
Specialistische hulp
- kan ook
sociaal
team of
CJG
inschakele
n
wijk
vrijwillig
13