Definitie Persoonlijkheid Millon Definitie

6-5-2014
Persoonlijkheidspathologie
bij ouderen
Ton Dhondt, ouderenpsychiater
LOAG
19 maart 2014
Van Foreest Centrum voor
Ouderenpsychiatrie
Definitie Persoonlijkheid
Millon
• Complex patroon van diep ingewortelde
psychologische kenmerken, grotendeels
onbewust, niet makkelijk uitwisbaar.
• Manifestaties aanwijsbaar in alle facetten
van het functioneren: in denken, voelen en
handelen in sociale situaties, intieme
situaties en in situaties dat betrokkene
alleen is.
Definitie
Persoonlijkheidstrekken
• Duurzame patronen van innerlijke
ervaringen, zich verhouden tot anderen,
beleving van zelf en omgeving;
• tot uiting komend in een uitgebreide
sociale en persoonlijke context
1
6-5-2014
Pathologische
Persoonlijkheidstrekken
•
•
•
•
Inflexibel
Maladaptief
Leidend tot subjectieve stress
Algeheel functioneren wordt beperkt
DSM-IV
Persoonlijkheidsstoornis
•
•
•
•
•
•
Duurzaam patroon van innerlijke ervaringen en gedragingen
Patroon is star en gegeneraliseerd
Patroon leidt tot subjectief onwelbevinden of tot sociale
beperkingen
Patroon is aanwezig vanaf adolescentie of vroege
volwassenheid
Patroon is niet toe te schrijven aan een andere psychische
stoornis
Patroon is niet het gevolg van lichamelijke aandoening of
gebruik van middelen
Definitie PS vd Brink
• Aanwezigheid pathologische
persoonlijkheidstrekken
• Langdurige verstoring of onvoldoende tot
stand komen interpersoonlijke
relaties>>sociaal/beroepsmatig
dysfunctioneren
• Langdurig bestaand subjectief lijden
betrokkene en/of omgeving
DSM IV-criteria Borderline PS
•
•
•
•
Pogingen om uit alle macht te voorkomen dat hij in de steek
gelaten wordt (of hier nu feitelijk aanleiding voor bestaat is niet
belangrijk; het kan ook zijn dat de verlating slechts in de
verbeelding van de patiënt dreigt).
Onevenwichtige en intense relaties waarin de ander nu eens
geïdealiseerd en dan weer als waardeloos beschouwd wordt.
Een identiteitsstoornis, waarbij het beeld dat de patiënt van
zichzelf heeft en de manier waarop hij over zichzelf oordeelt
opvallend gestoord, vervormd of onevenwichtig is.
Een tekort aan zelfbeheersing waardoor de patiënt zichzelf
schade berokkent (dit tekort moet zich op ten minste twee
gebieden manifesteren; voorbeelden: geld verkwisten, risico’s
nemen met seks, drugsmisbruik, roekeloos autorijden,
vreetbuien).
2
6-5-2014
DSM IV-criteria Borderline PS
•
•
•
•
•
DSM IV criteria Antisociale PS
Terugkerend suïcidaal gedrag, terugkerende suïcidale gestes en
dreigen met zelfdoding, automutilatie.
Een onevenwichtige stemming, die toegeschreven kan worden aan
de neiging te emotioneel reageren (bijv. perioden van diepe
ontstemming, geïrriteerdheid of angst, die meestal een paar uur en
zelden langer dan een paar dagen duren).
Zich chronisch ‘leeg’ voelen.
Misplaatste, hevige woede of het onvermogen gevoelens van
boosheid te beheersen (bijvoorbeeld regelmatig terugkerende
driftbuien, constante woede, vechtpartijen).
Voorbijgaande, met stress samenhangende vorming van
waanachtige ideeën of ernstige dissociatieve symptomen.
•
•
•
•
•
•
•
DSM IV criteria Antisociale PS
•
•
Toelichting
De essentie is dat er - vanaf de leeftijd van vijftien jaar - een
diepgaand patroon bestaat van te weinig respect en achting voor
anderen, met daarbij ook het schenden van de rechten van
anderen.
Dit patroon wordt zichtbaar in de puberteit en de vroege
adolescentie en blijft bestaan in de volwassenheid. Meestal is het
chronisch aanwezig, al gaan op oudere leeftijd de scherpe kanten
van het gedrag er meestal weer wat af.
is roekeloos: hij bekommert zich op een gevaarlijke manier niet
over de veiligheid van zichzelf of van anderen.
is oneerlijk: hij liegt en bedriegt herhaaldelijk voor eigen
voordeel of plezier
is niet goed in staat een geregeld leven te leiden, met
bijvoorbeeld een vaste baan en financiële verplichtingen,
leeft meer van dag tot dag, heeft geen plan voor de toekomst en
handelt vaak impulsief
'heeft een kort lontje' en wordt gemakkelijk agressief, komt snel
tot vechtpartijen
overtreedt gemakkelijk de wet, zodanig dat hij daarvoor
aangehouden zou kunnen worden.
heeft de neiging zijn gedrag goed te praten en laat geen spijt
zien wanneer hij anderen heeft gekwetst, mishandeld of
bestolen
DSM IV criteria Afhankelijke PS
•
•
•
•
is niet in staat alledaagse beslissingen te nemen zonder uitgebreid advies
en ruime geruststelling van anderen;
heeft anderen nodig die de verantwoordelijkheid voor zijn leven, althans
voor een belangrijk deel daarvan, van hem overnemen;
vindt het moeilijk om aan te geven dat hij het met anderen oneens is, omdat
hij vreest door hen verlaten te worden; of hun steun en waardering te
moeten missen;
heeft moeite zelf iets aan te pakken, wat meer aan een gebrek aan
zelfvertrouwen te wijten is dan aan een tekort aan gemotiveerdheid of
energie;
In de voorgeschiedenis zijn er vaak symptomen van een
gedragsstoornis (d.w.z. agressief en destructief gedrag) vóór het
15e jaar. De diagnose ASPS mag pas vanaf 18 jaar gesteld
worden.
3
6-5-2014
DSM IV Criteria Schizoide PS
DSM IV criteria Afhankelijke PS
• gaat er erg lang mee door om verzorging en steun van
anderen te krijgen en is bereid ter wille van dit doel
onplezierige taken op zich te nemen;
• voelt zich ongemakkelijk of hulpeloos wanneer hij alleen
is, vooral vanwege de vrees dat hij niet in staat zal zijn
zich in zijn eentje te redden;
• zal wanneer een intieme relatie ongelukkigerwijs tot een
einde komt, zich haasten een nieuwe partner als bron
van zorg en ondersteuning te vinden;
• is gepreoccupeerd met de objectief niet voor de hand
liggende gedachte dat hij aan zijn lot overgelaten zal
worden.
•
De cliënt ervaart een diepgaand patroon van afstandelijkheid in
sociale relaties en beperkingen in het uiten van emoties in sociale
situaties. Dit kan onder andere blijken uit het volgende;
De cliënt:
• beleeft vaak geen behoefte aan, noch plezier in hechte relaties,
inclusief het tot een familie behoren.
• kiest vrijwel activiteiten die alleen gedaan moeten worden.
• heeft weinig of geen belangstelling voor sexuele ervaringen met een
ander.
• heeft geen intieme vrienden of vertrouwelingen buiten zijn familie.
• lijkt onverschillig voor lof of kritiek van anderen.
• reageert afstandelijk, kil en emotioneel afgevlakt.
Epidemiologie 1996
• 10% van de ouderen heeft een
persoonlijkheidsstoornis
•
Abrams & Horowitz 1996
Prevalentie PS 50+ers
•
•
•
•
•
•
•
•
Schizoid
0.5%
Schizotypisch 0.3%
Paranoid
0.8%
Antisociaal
0.3%
Borderline
0.7%
Theatraal
0.9%
Narcistisch
1.0%
Vermijdend 1.4%
• Afhankelijk 2.3%
• Obs.-comp. 3.0%
• NAO
2.5%
Abrams & Horowitz 1996
DSMIII/DSMIIIR
4
6-5-2014
Epidemiologie 1999
• 20% van de 50+ers heeft een
persoonlijkheidsstoornis
Prevalentie PS 1.
50+
•
Borderline
0.7%
Vermijdend
1.5%
0.6%
Schizoid
2.2%
0.5%
50-
Schizotypisch
1.0%
0.2%
Self-defeating
2.5%
------
Gemengd
0.4%
1.2%
NAO
1.3%
------
3.9%
6.2%
Antisociaal
0.5%
0.9%
Afhankelijk
1.1%
0.9%
Obs.Comp.
1.6%
1.3%
Narcistisch
0.9%
2.5%
Abrams & Horowitz 1999
Prevalentie PS 2.
50+
1.4%
50-
Paranoid
Theatraal
1.0%
0.7%
Pas.Agressief
1.2%
0.3%
‘De 4 vragen van Stek’
1. In hoeverre hebben ontwikkeling na de
adolescentie en veroudering invloed op
persoonlijkheidskenmerken en PS?
5
6-5-2014
Persoonlijkheidsontwikkeling
• Persoonlijkheidskenmerken blijven redelijk
stabiel
Van Foreest Centrum voor
Ouderenpsychiatrie
Big Five
•
•
•
•
•
Extraversie
Vriendelijkheid
Zorgvuldigheid
Emotionele stabiliteit
Autonomie
Van Foreest Centrum voor
Ouderenpsychiatrie
6
6-5-2014
Persoonlijkheidsontwikkeling
• Persoonlijkheidskenmerken blijven redelijk
stabiel
• Persoonlijkheid verandert onder invloed
van ervaringen
Van Foreest Centrum voor
Ouderenpsychiatrie
Persoonlijkheidsontwikkeling
• Persoonlijkheidskenmerken blijven redelijk
stabiel
• Persoonlijkheid verandert onder invloed
van ervaringen
• Effect van ouder worden:
1. Biologische veroudering
2. Psychologische groei
‘De 4 vragen van Stek’
1. In hoeverre hebben ontwikkeling na de
adolescentie en veroudering invloed op
persoonlijkheidskenmerken en PS?
2. Kunnen PS voor het eerst optreden op
latere leeftijd, ondanks DSM?
7
6-5-2014
Beloop PS
• PS gedurende het hele leven conform DSM
• Verdwijnen van de gedragsstoornissen die
horen bij de PS vastgesteld op jonge leeftijd
• Nieuwe gedragsafwijkingen in het kader van de
PS
• Terugkomen van gedragsproblemen bij een
eerder vastgestelde PS
‘De 4 vragen van Stek’
3. Gelden voor oudere patienten dezelfde
gedragskenmerken als voor jongere?
‘De 4 vragen van Stek’
3. Gelden voor oudere patienten dezelfde
gedragskenmerken als voor jongere?
4. Is maladaptief gedrag op jongere leeftijd
noodzakelijkerwijs schadelijk op hogere
leeftijd?
Op weg naar DSM-5
mei 2013
LOAG
20 maart 2013
8
6-5-2014
DSM-5
• Nog maar 5 i.p.v. 11 typen PS worden
onderscheiden;
– het antisociale/psychopathische type
– het vermijdende type
– het borderline type
– het obsessief compulsieve type
– het schizotypische type
DSM-5
• Algemene diagnostische criteria voor een
persoonlijkheidsstoornis;
– De wezenlijke kenmerken van een
persoonlijkheidsstoornis betreffen
verstoringen in
• de identiteit & het zelfgevoel
• het vermogen tot effectief interpersoonlijk
functioneren.
DSM-5
• Om een persoonlijkheidsstoornis te classificeren
dienen deze tekortkomingen te voldoen aan alle
van de volgende criteria:
A. Een score van “geringe beperking” of hoger in het zelf en interpersoonlijk functioneren
op het niveau van persoonlijkheidsfunctioneren.
B. Een “grote mate van overeenstemming” tot “volledige overeenstemming” met een
persoonlijkheidsstoornisprototype of met een score van “aanzienlijk passend” tot “in
hoge mate passend” bij de persoonlijkheidstrekken in een of meer domeinen van de
persoonlijkheidstrekken.
C. Relatief stabiel door de tijd en consistent in uiteenlopende situaties.
D. Niet passend binnen de normen van de culturele achtergrond van het individu.
E. Niet alleen toe te schrijven aan het directe fysiologische effect van middelen (bijvoorbeeld
drugs of medicijnen) of aan een somatische aandoening (bijvoorbeeld ernstig
hersenletsel).
DSM-5
• Zelf
1. Identiteit: een gevoel van persoonlijke uniciteit, met
duidelijk afgebakende grenzen tussen het zelf en
anderen; een coherent gevoel van tijd en van de
persoonlijke levensgeschiedenis; een stabiele en
realistische zelfbeoordeling en gevoel van
eigenwaarde; het vermogen om een palet aan emoties
te kunnen ervaren en deze te kunnen reguleren.
2. Zelfsturing: het nastreven van samenhangende en
betekenisvolle doelen op de korte en lange termijn; het
gebruik van geïnternaliseerde constructieve en
prosociale normen voor gedrag; het vermogen tot
vruchtbare zelfreflectie.
9
6-5-2014
DSM-5
• Interpersoonlijk
1. Empathie: onderkennen en waarderen van ervaringen
en motieven van anderen; het kunnen verdragen van
verschillende gezichtspunten; begrip hebben van
sociale causaliteiten.
2. Intimiteit: intensiteit van verbondenheid met anderen;
wensen en vermogen tot nabijheid; wederkerigheid die
tot uiting komt in interpersoonlijk gedrag.
DSM-5
• 0 = Geen beperkingen
Zelf:
Identiteit: Er is een aanhoudend bewustzijn van het
hebben van een eigen, wilskrachtig zelf, geworteld in
de persoonlijke levensgeschiedenis. Dit gevoel van
individualiteit raakt niet ontregeld in relaties met
anderen. Er is een vermogen om grenzen die horen bij
sociale rollen te onderkennen en te respecteren. Er is
een relatief aanhoudend en zelf gereguleerd niveau
van positieve eigenwaarde. Een gepaste of licht naar
het positieve overhellende zelfwaardering. In staat om
een palet aan emoties te kunnen ervaren, verdragen
en te reguleren.
DSM-5
• Geef het niveau aan dat het beste
weergeeft hoe de patiënt functioneert op
het gebied van het zelf en het
interpersoonlijke domein:
–
–
–
–
–
Geen beperkingen
Geringe beperkingen
Duidelijke beperkingen
Ernstige beperkingen
Zeer ernstige beperkingen
DSM-5
4 = Zeer ernstige beperkingen
Zelf:
Identiteit: Het kunnen beleven van een uniek zelfgevoel is
nagenoeg afwezig, evenals enig gevoel van continuïteit in
de persoonlijke levensgeschiedenis. Een gevoel van
autonomie/controle is nagenoeg afwezig, of is
georganiseerd op basis van vermeende veroordeling van
buitenaf. Grenzen met anderen zijn verwarrend of afwezig.
Het zelfbeeld is diffuus, met een kwetsbaarheid voor
ernstig verwrongen zelfwaardering. Persoonlijke drijfveren
worden niet als zodanig onderkend en/of beleefd als
komend van buitenaf. Binnen de gevoelswereld staan haat
en agressie op de voorgrond, desorganisatie in de
handwerkend, en vaak worden deze gevoelens geloochend
en geprojecteerd.
10
6-5-2014
DSM-5
• Persoonlijkheidstrekken
– zes brede domeinen van hogere orde
persoonlijkheidstrekken:
•
•
•
•
•
•
negatieve emotionaliteit
afstandelijkheid
antagonisme
impulsiviteit
dwangmatigheid
schizotypie
DSM-5
• Het Persoonlijkheidsstoornis type wordt
gediagnosticeerd door de mate van
overeenstemming van de
persoonlijkheidspathologie van de patiënt met
een verhalende beschrijving. Daarbij is de score
op persoonlijkheidstrekken onafhankelijk van de
score van het persoonlijkheidsstoornis
prototype, maar kan ook klinisch bruikbaar zijn.
– Deze domeinen bestaan elk weer uit een aantal
specifieke facetten van lagere orde.
11