RliiKSDier. I OB USSZL.M m.m,KPOLQc.H9 W E R K D C C O M E N T INFILTRATIE IN BESTRATE OPPERVLAKKEN door C.H. v a n Dam J . Schotkamp M. Kyber 1982-94 Abw % 14841 ^MHL MINISTERIE q42o VAN V E R K E E R EN WATERSTAAT V O O R DE I J S S E L M E E R P O L D E R S SMEDINGHUI - LELYSTAD O T T K S D I E N S T CJ42O april - 3 - INHOUD INLEIDING Biz. 5 1. HET ONDERZOEKSGEBIED 7 2. 2.1. 2.2. DE OPZET VAN DE METINGEN De aangepaste infiltrometer De werkwijze bij een meting 8 8 9 3. DE MEETRESULTATEN 3.1. Toelichting bij de meetresultaten 3.2. De correcties op de meetresultaten 3.2.1.Invochtiging van het verharde oppervlak 3.2.2.Correctie voor horizontale infiltratie 3.2.3.Correctie voor voegoppervlakte 3.3. Infiltratiecapaciteit van de ondergrond 3.4. Vochtgehalte en neerslag 11 11 12 12 12 15 16 17 4. MODELLERING VAN DE INFILTRATIE 4.1. Infiltratieformules 4.2. Toetsen van de formules 4.2.1.Wijze van parameter optimalisering 4.2.2.De beschrijving van het programma "INFILT" 18 18 19 19 20 5. 5.1. 5.2. RESULTATEN Geschiktheid van de infiltratieformules Invloed van het percentage voegen op de infiltratie 22 22 24 6. 6.1. 6.2. TOETSING VAN DE INFILTRATIECAPACITEIT AAN ENKELE BUIEN Infiltratie tijdens de bui Beschrijving van het programma INFLOSS 25 25 25 6.3. Resultaten van de infiltratiesiraulatie 27 7. CONCLUSIES 28 8. SAMENVATTING 29 LUST MET GEBRUIKTE AFKORTINGEN 30 LITERATUURLIJST 31 Bijlagen: A. B. C. D. F. G. H. I. J. Situatieschets Noorderwagenplein Detail •> Meetresultaten Voorbeeld optimalisatierun Neerslag en vocht in de ondergrond Pf-curve en beschrijving toplaag Gemeten en berekende infiltratiecurven Grafiek van infiltratie tijdens enkele buien Overzicht van geoptimaliseerde parameters - 5 INLEIDING Bij de Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders wordt al geruime tijd onderzoek verricht naar de relatie tussen neerslag en afvoer in het stedelijk gebied van de afvoernormen voor de riolering en het drainagesysteem. Voor het onderzoek zijn in Lelystad verschillende meetgebieden ingericht; het Noorderwagenplein - een parkeerplaats; Pampus-Blokket— hoek - een woonwijk - en twee daken. In de gebieden worden de neerslag, de regenwater-rioolafvoer; de grondwaterstand en de drainage-afvoer gemeten. Tijdens de afvoer van de neerslag naar het riool treden bepaalde verliezen op. Met behulp van de verzamelde gegevens in de gebieden kan inzicht in de hoedanigheid van deze verliezen voor ieder gebied worden verkregen. Een van de verliezen is infiltratie in de bodem, daar waar het oppervlak doorlatend is. Op plaatsen met een steen- of tegelverharding is infiltratie derhalve mogelijk in de voegen van de bestrating. Over de hoeveelheid regenwater die zo kan infiltreren, is weinig bekend. In de literatuur wordt de infiltratie in de bestrating meestal wel onderkend, maar onderzoek naar de grootte ervan is vaak niet verricht. Uit de reeds opgestelde waterbalansen voor het Noorderwagenplein - gebaseerd op waarnemingen van 1972-1975 bleek, dat van het bijna voiledig verharde oppervlak van het parkeerterrein toch nog zo'n 40 % van de neerslag door het drainagestelsel - dus niet via de ondergrond wordt afgevoerd. Het blijkt dus dat een belangrijk deel van de neerslag in de bestrating kan infiltreren. Bij het ontwerp en de dimensionering van het rioolstelsel in Flevoland, gaat men ervan uit dat 80 % van de neerslag die op het verharde oppervlak valt, door het riool wordt afgevoerd. Om een betere voorspelling omtrent de rioolafvoer te doen, meet men de infiltratiecapaciteit van de bestrating kennen. Daarvoor is onderzoek naar het vochtindringingsproces bij de verschillende typen verharding noodzakelijk. Daarnaast kan door dit onderzoek een beter inzicht in de waterbalans van het meetgebied worden verkregen. Voor de bepaling van de infiltratiecapaciteit van een bodem met een ver— hard oppervlak is een opstelling ontwikkeld, die doet denken aan de gewone infiltrometer. Echter op bestrate oppervlakken wordt de ring niet in de grond geslagen, maar op de verharding vastgekit. Alle metingen vonden plaats op het Noorderwagenplein. In dit rapport wordt verslag gedaan van het verrichte onderzoek. 1486/15-4-1982/Cyn/MvM - 7 - 1. HET ONDERZOEKSGEBIED In het kader van het onderzoek naar de neerslag-afvoerrelatie te Lelystad werd in 1968 het parkeerterrein behorende bij het winkelcentrum Lelycentre als meetgebied ingericht. Om er voor te zorgen dat het gebied een op zichzelf staand waterregiem heeft, is aan enkele zijden ervan tot een bepaalde diepte plasticfolie aangebracht om te voorkomen dat via de bodem water van of naar de omliggende gebieden kan stromen. Voorts worden de zuigdrains onder het parkeerterrein het Noorderwagenplein afgestopt en naar een verzameldrain geleid. In deze verzameldrain is meetapparatuur aangebracht, zodat voor het gehele Noorderwagenplein de drainafvoer kon worden gemeten. Eveneens is meetapparatuur aangebracht voor het meten van de rioolwaterafvoer, de neerslag en de grondwaterstand (Voortman, 1968). De gegevens worden via een dataloggingsysteem op ponsband vastgelegd. Het parkeerterrein is sinds 1970 in gebruik. Het Noorderwagenplein is ongeveer 0,7 ha groot en is voor 98 % verhard (zie bijlage A ) . Er zijn vier belangrijke verhardingstypen te onderscheiden (zie bijlage B ) , die verschillende oppervlakte beslaan, naraelijk: voor maart 1972 asfait 3280 koperslakkeien (afmetingen: 20x20x8 cm) 1320 stoeptegels (afmetingen: 50x50x6 cm) 1700 grijze betonklinkers (afmetingen: 20x10x7 cm) 1500 het verharde oppervlak is 200 Totale oppervlakte m2 m2 m2 m2 m2 8000 m 2 na maart 1972 3160 1320 1700 850 30 m2 m2 m2 m2 m2 7060 m 2 De onverharde oppervlakte bestaat voornamelijk uit ademruimte voor de 16 iepenbomen, die op de middenstroken van het parkeerterrein staan. Het profiel van de ondergrond van het parkeerterrein bestaat uit een kunstmatig opgebrachte zandlaag van ongeveer 0,90 m met een U-cijfer van 50, waaronder de oorspronkelijke zeebodem van de polder ligt, die een holocene afzetting is en voornamelijk bestaat uit klei en leem. Op twee plaatsen van het parkeerterrein zijn van de zandlaag monsters genomen ter bepaling van de Pf-curve. Hierbij wordt een omschrijving van de verschillende sublagen in deze zandlaag gegeven. Zie bijlage G. Op deze bijlage is ook de gemiddelde Pf-curve van de bovenste 0,25 m zand uitgezet. Uit de Pf-curve (bijlage G) is af te lezen dat bij een aanvankelijk vochtgehalte kleiner dan + 10 % de zuigspanning bij vochttoename snel zal afnemen. Het vochtgehalte van de genomen monsters is gemiddeld 8,3 % met een standaardafwijking van 30 % (bijlage 3, derde deel). Grote verschillen in zuigspanning kunnen dan ook niet worden verwacht . De grondwaterstand van het Noorderwagenplein ligt rond de 0,80 m beneden maaiveld. jOphet plein staan op de middenstroken tussen de parkeerplaatsen 16 / iepenbomen, welke een uitgebreid wortelstelsel blijken te hebben ontwikkeld. Bij het leggen van kabels bleek dat het wortelstelsel zich vlak onder de bestrating als een dicht netwerk, vaak tot zo'n 4 2 5 m vanaf de stam, uitstrekt. •""•' - 8 2. DE OPZET VAN DE METINGEN Voor infiltratiemetingen op verhardingen kan de normale infiltratiemeting ("Kookboek" R.IJ.P., 1980) niet worden gebruikt. Daarom is voor de infiltratiemeting een speciale infiltrometer gemaakt. In het volgende wordt beschreven in hoeverre de infiltrometer is aangepast voor toepassing op verharde oppervlakken. Verder worden de benodigdheden en de werkwijze bij het meten van de infiltratie op het Noorderwagenplein puntsgewijs besproken. 2.1. De aangepaste infiltrometer Bij het toepassen van de infiltrometer op verharde oppervlakken, blijft het principe gelijk (zie figuur 1). 1 drum 2 bevestigingsmechanisme 3 f l e s met m a a t v e r d e l i n g 4 r u b b e r f l a p waaronder s i l i conenkit 5 r u b b e r s t o p met b u i s j e 6 waterlaag 7 verharding 8 voeg 9 zand Figuur 1. Zij-aanzicht van een opstelling van de infiltrometer voor verharde oppervlakken De ring is vervangen door een drum, waaraan een rubber flap is bevestigd. Omdat de drum niet in de verharding kan worden geslagen, wordt hij met een rubber flap op de verharding vastgeplakt. Voor het vastplakken is siliconenkit gebruikt. De aanwezige voegen worden op de plaats van de rubber flap leeggeschraapt en volgespoten met kit om zijdelings wegstromen van het water te voorkomen. Hierna wordt de drum waterdicht op de verharding vastgekit (zie foto 1). De infiltratiesnelheid is normaliter groter naarmate het vochtgehalte van de grond lager is. De vochtgehalten van voegen en ondergrond zijn daarom bij enkele metingen bepaald. Het probleem doet zich voor dat op de plaats waar gemeten wordt, geen monsters genomen kunnen worden. Derhalve werden monsters genomen op zoveel mogelijk overeenkomstige plaatsen naast de drum. Verwacht mag worden, dat het percentage voegen van invloed zal zijn op de infiltratiesnelheid. De lengte en de breedte van de voegen moeten dan ook nauwkeurig worden gemeten. Naast de verticale infiltratie zal ook horizontale infiltratie van het water plaatsvinden. Aangezien alleen de verticale infiltratie van belang is, dient de horizontale infiltratie door middel van correcties geelimineerd te worden(Hills, 1972). In het volgende hoofdstuk wordt hier nader op ingegaan. Om inzicht te krijgen in hoeverre en volgens welk patroon horizontale infiltratie optreedt, is bij sommige metingen - 9 - Foto 1. Overzicht van een dubbele opstelling tijdens een infiltratiemeting op het Noorderwagenplein kleurstof aan het water toegevoegd. Na de meting kan, nadat de verharding is opengebroken, door middel van ontgraving het kleurstofpatroon en daarmee het infiltratiepatroon en daarmee het infiltratieproces, op bepaalde diepten zichtbaar worden gemaakt. 2.2. De werkwijze bij een meting Ter verduidelijking volgt in chronologische volgorde een opsomming van de te verrichten handelingen bij een infiltratiemeting op een verhard oppervlak: - keuze van locatie op een bepaald type verharding - met krijt de omtrek van de drum op de verharding aangeven - buiten de krijtlijn alle voegen over een lengte van ongeveer 10 cm leegkrabben en vullen met kit - de drum op de aangegeven plaats zetten en met een vinger de kit langs de binnenomtrek van de drum gladstrijken - er voor zorgen dat het tuitje van de fles 1 3 2 cm boven de verharding staat - voortdurend dient men op te letten dat geen lekkage optreedt - bij regen, plastic over de drum spannen - nauwkeurig het voegenpatroon, zowel lengte als breedte, opmeten en noteren - wanneer kleurstof is gebruikt, het kleurenpatroon opnemen - 10 - Foto 2. Een beeld van de in de houder geplaatste fles in de drum Foto 3. Een beeld in de drum tijdens een absorptiemeting van het asfalt op het Noorderwagenplein - 11 - 3. DE MEETRESULTATEN De veldwerkzaamheden, welke in het vorige hoofdstuk zijn beschreven, hebben tot een reeks gegevens geleid. Na enige in dit hoofdstuk te vermelden omrekeningen, zijn de resultaten samengevat in bijlage C. Behalve op de bijzonderheden bij de meetresulaten zullen we ingaan op zaken, die de resultaten kunnen beinvloeden. Voordat de gegevens geschikt zijn voor verdere verwerking dienen we ingrepen toe te passen, om die invloeden te corrigeren. 3.1. Toelichting bij de meetresultaten Via de ijkgegevens zijn de flesaflezingen omgezet in millimeters cumulatieve infiltratie per vierkante meter oppervlak. Enige onnauwkeurigheid bij de flesaflezingen moet ingecalculeerd worden. Ook de omrekeningen via ijkgegevens en drumdiameter kunnen onnauwkeurigheden bevatten. Dientengevolge is gekozen voor de afronding in tienden van millimeters. Het borrelen van de fles duurt soms vrij lang en het moment waarop het borrelen stopt is niet altijd even nauwkeurig te bepalen. De tijdwaarnemingen zijn afgerond op tienden van een minuut. Alle waarnemingen, die bij de verschillende metingen zijn verricht, zijn ongecorrigeerd in bijlage C opgenomen. Bijlage C bestaat uit drie delen. Het eerste deel laat een situatieschets van het Noorderwagenplein zien, waarop de plaats van iedere meting is te vinden. Het tweede deel van de bijlage bevat kolomgewijs en per meting de tijd in minuten met de in die tijd geinfiltreerde hoeveelheid water, uitgedrukt in millimeters waterkolom. Zowel de minuten als de millimeters zijn afgerond op een decimaal. Tenslotte zijn in het derde deel van bijlageCal de overige waarnemingen per meting gerangschikt, te weten: de datum, de aanvangstijd, het verhardingstype, het percentage voegen, de gebruikte soort drum, de waterhoogte in de drum, de vochtgehalten in voegen en ondergrond bij de aanvang van een meting en eventuele bijzonderheden. Meting 4 is niet in bijlage C opgenomen daar een zichtbare lekkage optrad na 50 minuten. Ook meting 10 ontbreekt, daar de infiltratie zo snel verliep, dat de fles de waterlaag niet snel genoeg kon aanvullen. De inhoud van twee jerrycans, ongeveer 40 liter, was binnen 30 minuten geinfiltreerd. Het bleek dat de voegen voor het grootste gedeelte leeg waren. Het water kon zonder tegenstand te ondervinden in het zand onder de verharding infiltreren. Meting 21 en 25 zijn 'gewone' infiltratiemetingen. Voor deze metingen is eerst de verharding opgebroken en daarna in het zand eronder een infiltratiemeting gedaan, met behulp van een enkel-ring infiltrometer. Bij meting 26 is de drum op het asfalt gezet. Het betrof hier geen infiltratiemeting, maar een absorptiemeting. Tenslotte zijn de metingen 22 en 23 verricht zonder drum. Bij deze metingen is om een voeg, een laagje siliconenkit aangebracht, zodat er water ingebracht kon worden. De overige handelingen zijn identiek aan die, bij gebruik van een drum. Slechts voor de omrekeningsfactoren is het van belang te weten dat de oppervlakte omsloten door de ellipsvormige rand bij de meting 22 1,00 ra2 en bij meting 28 1,10 m 2 is. Bij proef 6 zaten in de voegen zeer veel wortels. Daar dit algemeen beeld is, is deze proef bij verdere verwerking niet opgenomen. Ook proef 15 is weggelaten, omdat de infiltratie bij deze proef pas begint na 80 minuten na aanvang van de preof. Mogelijk is luchtinsluiting hiervan de oorzaak. - 12 3.2. De correcties op de meetresultaten De infiltratiemetingen zijn mogelijk door een aantal zaken beinvloed en moeten waar nodig gecorrigeerd worden. De metingen kunnen beinvloed zijn door: - verdamping bevochtiging of invochtiging van het verharde oppervlak zijdelingse infiltratie onder de verharding verschil tussen het percentage voegoppervlak van de meting en dat voor de gehele bestrating. De verdamping wordt gezien de geringe tijdsduur van het grootste aantal metingen en gezien de optredende infiltratiesnelheden verwaarloosd. Met de andere invloeden moet wel rekening worden gehouden. De correcties hiervoor worden in de volgende paragrafen behandeld. 3.2.1. Invochtiging van het verharde oppervlak Belangrijk is te weten dat aan het begin van een meting, bij onverzadigde toestand, absorptie of invochtiging van de verharding plaatsvindt. Meting 26 laat zien dat de absorptie bij asfalt binnen 15 minuten plaatsvindt en ca. 0,07 mm bedraagt (zie bijlage C). Voor de overige verhardingen, te weten grijze betonklinkers, stoeptegels en koperslakkeien, zijn in het laboratorium absorptieproeven gedaan. De stenen werden daartoe omgekeerd in een waterbad gelegd, nadat ze enige dagen bij kamertemperatuur waren gedroogd. Het waterbad reikte steeds tot de helft van de steen. Om de vijf minuten werden de stenen, tot in grammen nauwkeurig gewogen. Uit de proeven bleek de absorptie voor de grijze betonklinkers, evenals voor de stoeptegels 0,5 mm te bedragen. De totale absorptie vond plaats binnen tien minuten. De koperslakkeien bleken in de eerste vijf minuten 0,7 mm water te absorberen en in de daarop volgende tien minuten nog eens 0,15 mm. Voordat bij een infiltratiemeting de eerste waarneming plaatsvindt, is er al een bepaalde tijd verstreken, waarin het water contact maakt met de verharding. Namelijk die tijd, die de fles nodig heeft om de waterlaag aan te vullen tot de hoogte van het tuitje van de fles. Die aanvultijd varieert van twee tot tien minuten, afhankelijk van de aangebrachte hoogte van het tuitje boven de waterlaag. Aangezien juist in de eerste minuten de meeste absorptie plaatsvindt, mogen we hieruit concluderen dat de absorptie voor de waarnemingen niet van belang is. Voor het totale neerslagverlies speelt de absorptie echter wel een rol van betekenis. 3.2.2. Correctie voor horizontale infiltratie Wanneer op een beperkt oppervlak infiltratiemetingen worden verricht, zal behalve verticale, ook horizontale infiltratie plaatsvinden (zie fig. 1; Nugteren, 1968). Dit in tegenstelling tot de situatie in het veld bij neerslag. Bij een regenbui die een groot oppervlak beslaat zal hoegenaamd geen horizontale infiltratie of zijdelingse wegzijging plaatsvinden,raitswe aannemen dat de infiltratie overal gelijk is. Alleen de verticale infiltratie is dus van belang bij een infiltratiemeting, de horizontale (het gearceerde gedeelte in figuur 2) dient men te voorkomen of te corrigeren (Hills,1971). - 13 - 1 2 3 4 infiltrometer waterlaag maaiveld zand 5 de horizontale infiltratie . t t ,t l' 2 e 6 r e n s v a n n e t vochtfront op een bepaald tijdstip t. Figuur 2. Schematische voorstelling van het voortschrijden van het vochtfront tijdens een infiltratiemeting. De streepjeslijnen geven de grens van het vochtfront aan, op de verschillende tijdstippen tj, t£ en t e . Het gearceerde gedeelte is de zogenaamde zijdelingse infiltratie (Nugteren, 1968). Het oppervlak binnen de getrokken lijnen wordt gebruikt bij de correctieberekening voor horizontale infiltratie Bij infiltratiemetingen in een grond zonder verhard oppervlak, wordt de ring gedeeltelijk in de grond geslagen. Over het in de grond geslagen traject kan de stroming van het water niet anders dan verticaal zijn. Om ook daaronder voor een zo verticaal mogelijke infiltratie te zorgen maakt men gebruik van zogenaamde dubbel-ring methode. Bij deze methode is de binnenste ring omgeven door een ring met grotere diameter. In beide ringen brengt men een bepaalde waterhoogte aan. Voor infiltratie vanuit de binnenste ring zal dan hoegenaamd geen sprake zijn van zijdelingse stroming. Bij toepassing op verharde oppervlakken brengt de tweede methode echter veel werk met zich mee. Derhalve is gekozen voor de enkele-ring methode. Zoals vermeld zijn daarbij correcties nodig. Om een beeld te krijgen van de horizontale infiltratie is bij zeven metingen kleurstof aan het water toegevoegd, die na infiltratie in de grond zichtbaar blijft. De kleurstof is Uranime A.P. en wordt vaak gebruikt in de hydrologie om de stroming van water te bepalen. Dit waren de metingen 1, 2, 5, 6, 7, 8 en 9. De de infiltratiemeting werd de verharding weggenomen en op bepaalde diepten de gekleurde oppervlakte gemeten. Deze oppervlakten werden later omgerekend tot cirkels met eenzelfde oppervlak. Voor de zeven metingen zijn op die manier op drie diepten, namelijk 0 cm (dat wil zeggen, direct onder de verharding), 7 cm en 10 cm, de diameters van het gelnfiltreerde oppervlak bepaald. Verder is de diepte (L) bepaald, waarop de laatste kleurstof is aangetroffen. In tabel 1 zijn voor de zeven metingen de resultaten weergegeven. - 14 - Tabel 1. De horizontale infiltratie bij zeven infiltratiemetingen op het Noorderwagenplein meting totaal geindiameter van het geinfilfiltreerd (mm) treerde opp. diepte (cm) 0 7 10 21.6 29.5 31.4 42.8 24.0 46.9 29.8 1 2 5 6 7 8 9 57 52.5 47 66 47 50 55 64 47 48.5 48 58 55 60 gemiddeld 32.3 50.68 57 diepste vindplaats van de kleurstof (cm) L 50 75 52 65 47 60 62 20 20 20 32 16 27 21 58.7 22 In tabel 1 is bij de totale hoeveelheid geinfiltreerd water overigens geen rekening gehouden met de infiltratie in de voegen zelf en met de tijd die nodig is voordat de eerste waarneming kan plaatsvinden. Wanneer we bij voorbeeld stellen dat het bergend vermogen van de voegen 15 % is en het voegenoppervlak 5 % van het totale oppervlak van de drum met straat 23,4 cm, dan is de totale hoeveelheid infiltraat in de voegen ca. 0,67 mm. Dit is slechts een fractie (+ 2 %) van de gemeten gemiddelde hoeveelheid water van 32.3ram(zie tabel 1). De in de voegen geborgen hoeveelheid infiltraat blijft gedurende de hele proef constant. Dus zowel voor de totale hoeveelheid infiltraat als voor infiltratiesnelheid is verwaarlozing geoorloofd. Verder zal in de tijd die verstrijkt vanaf het moment dat het water in de drum wordt gegoten tot het moment van de eerste waarneming, de infiltratie in de voegen reeds voor een deel hebben plaatsgevonden. Het eerste deel van de infiltratiecurve gaat daardoor verloren. Deze geinfiltreerde hoeveelheid en deze insteltijd worden verwaarloosd. De zijdelingse wegzijging of horizontale infiltratie neemt toe, naarmate de infiltratie voortduurt (zie figuur 2). Een min of meer exacte correctie voor iedere waarneming bij een meting vergt nauwkeurige onderzoekingen tijdens de proef (Hills, 1971). Aangezien tijdens de metingen geen onderzoek naar horizontale infiltratie mogelijk is, omdat dan de infiltratieraeting verstoord zou worden, is gebruik gemaakt van een benaderende lineaire correctie. De horizontale infiltratie neemt namelijk toe, naarmate de hoeveelheid infiltraat toeneemt. Een lineaire correctie kunnen we voorstellen door de volgende formule: l*cum(t) = I cum (t) (1 - f(t) ^cumCt) L cum» max waarbij: f(t) (1) (2) waarin: I*cum(t) » de gecorrigeerde cumulatieve infiltratie op tijdstip t in mm (= de verticale infiltratie onder de drum) ^curaCt) • de ongecorrigeerde cumulatieve infiltratie op tijdstip t in mm (= de horizontale en de verticale infiltratie) f(t) = de correctiefactor op tijdstip t c Icum» =* constante max = de ongecorrigeerde maximale cumulatieve i n f i l t r a t i e t i e aan het eind van een meting in ram - 15 - De plaats van het vochtfront wordt schematisch voorgesteld door de getrokken lijn in figuur 2. We stellen de correctiefactor gelijk aan nul bij het begin van een meting. Dan heeft namelijk nog geen horizontale infiltratie plaatsgevonden. Dus: f(o) = o (3) Uit t a b e l 2 i s de gemiddelde raaximale z i j d e l i n g s e w e g z i j g i n g voor de zeven metingen t e h a l e n . De h o r i z o n t a l e i n f i l t r a t i e v i n d t gemiddeld p l a a t s over 13 cm in de v e r t i c a a l , en h e e f t dan gemiddeld een s t r a a l van 27,28 cm. Voor de maximale i n f i l t r a t i e d i e p t e wordt 20 cm aangehouden. Aan h e t eind van een meting moet de c o r r e c t i e maximaal z i j n , t e weten: . « h e t volume van de h o r i z o n t a l e i n f i l t r a t i e h e t t o t a a l g e i n f i l t r e e r d volume _ = 25,22 x TT x 4 9 , 3 1/3 IT ( 2 3 , 4 ) ^ . 0 , 7 + 13(23,4)4-. IT + 25,22 x 4 9 , 3 x ir = 0,14 (4) Uit (2) en (4) v o l g t : c = 0,14 H i e r u i t en u i t (1) v o l g t nu de formule voor een c o r r e c t i e van de waarnemingen op i e d e r moment, n a m e l i j k : Vfc/ I*cumU) cum = •'cum I 1 - 0,14 IrntnCO cum Icum,max 3.2.3. Correctie_voor_voegop_2ervlakte Bij elke proef is het percentage aan voegen bepaald. Om vergelijkbare meetgegevens te verkrijgen, moeten de metingen gecorrigeerd worden voor het gemiddelde percentage voegoppervlakte van de bewuste verhardingssoort. De gemiddelde voegoppervlakte is vastgesteld door deze op verspreid over het meetgebied liggende plaatsen te bepalen. De gemeten infiltratie wordt nu voor dit percentage aan voegen gecorrigeerd. De infiltratie wordt geacht een lineair verband met de voegoppervlakte te hebben. Het geworden gemiddelde percentage aan voegen per verhardingstype is: koperslakkeien 4,7 % 5,1 % betontegels stoeptegels 1,5 % De afzonderlijke metingen moeten dus voor deze percentages gecorrigeerd worden. In tabel 2 zijn per straattype het percentage aan voegen bij de metingen en de daarbij behorende correctiefactor vermeld. - 16 - Tabel 2. Het percentage aan voegen per proef en de bijbehorende correctiefactor voor de gemiddelde voegoppervlakte koperslakkeien proef no. % voeg 5,7 7,3 7,0 4,1 3,0 3,7 4,7 6,4 3,1 4,3 1 2 3 5 7 9 22 24 28 lmke rs proefno. % voeg corr 0,82 0,64 0,67 1,15 1,57 1,27 1,00 0,73 1,52 1,09 11 12 15 17 18 19 20 27 2,1 3,1 2,8 2 ,7 4,9 3,9 2,4 4,3 stoeptegels corr. proef no. 2,43 1,65 1,82 1,89 1,04 1,31 2,13 1,19 13 14 16 23 % voeg 1,2 0,8 0,8 0,5 corr. 1,25 1,88 1,88 3,00 3.3. Infiltratiecapaciteit van de ondergrond Op twee plaatsen is de doorlatendheid van de ondergrond bepaald. In figuur 3 zijn de metingen tegen de tijd uitgezet. Uit de grafiek is direct al af te lezen, dat de infiltratiecapaciteit voor verschillende plaatsen flink uiteen kan lopen. Tevens blijkt de infiltratie vrijwel lineair te verlopen. Dit kan mogelijk veroorzaakt zijn door horizontale infiltratie aan de onderkant van de ring, ondanks dat deze diep in de grond is geslagen. Een andere reden kan een hoog aanvankelijk vochtgehalte van het zand zijn. De kans hierop is echter klein. Bij meting 21 is de infiltratiecapaciteit gemiddeld 3,75 m/etm. Bij meting 25 is dit 1,84 m/etm. i y ^ mm. J* ML.. / / 30ft / I -*- i Ii i» I I jo ! >o to J * ITT! J I I I I bo Jo «w no uo ijo fo So mil/ Figuur.3. Infiltratiecurven van de ondergrond van het parkeerterrein - 17 3.4. Vochtgehalte en neerslag Bij een groot deel van de metingen is het aanvankelijke vochtgehalte van de voegen en van de eerste 20 cm onder de verharding bepaald. Voor de meetperiode is het vochtgehalte gemiddeld negen volume procent. Uit de Pf-curve van het zand onder de parkeerplaats (bijlage G) blijkt dit overeen te komen met een Pf van 2. Bij een proef is ook na de infiltratiemeting het vochtgehalte bepaald (proef 17). Voor de infiltratiemeting werd 8,6 % en erna 12,3 % vocht in de ondergrond gevonden. Het verschil van 3,7 komt - op de Pf-curve afgelezen - overeen met een verschil in zuigspanning van 0,36 m. In bijlage F is voor de meetperiode de neerslag en het vochtgehalte in de ondergrond en in de voeg uitgezet. Tijdens de periode van ongeveer twee maanden is 48ramneerslag gevallen, met een toename van neerslag aan het eind. Duidelijk is te zien dat het vochtgehalte in de ondergrond veel minder van neerslag en verdamping afhankelijk is dan dat in de voegen het geval is. Aangezien bij de infiltratiemetingen tijdens de insteltijd de voegen verzadigd zullen raken, hebben grote verschillen in vochtgehalte van de voegen geen invloed op de metingen. De neerslag en verdamping tijdens de meetperiode zullen dan ook geen invloed van betekenis op de infiltratiemetingen hebben gehad. - 18 4. MODELLERING VAN DE INFILTRATIE Om de resultaten van de infiltratiemetingen een algemeen karakter te kunnen geven, is het van belang een wiskundige formule te vinden, die de infiltratie zo goed mogelijk beschrijft. Voor de infiltratie in een bestraat oppervlak zijn echter geen formules voor handen. Voor een open grond is dat wel het geval. In dit hoofdstuk worden enkele van deze formules op hun bruikbaarheid voor een bestraat oppervlak onderzocht. 4.1. Infiltratieformules De te toetsen infiltratieformules zijn de volgende: - De infiltratieformules van Hillel en Gardner (1970). Hillel en Gardner leidden infiltratieformules af voor een grond met een korst erop, gebaseerd op die van Green en Ampt (1911). Zij vonden dat de infiltratiecapaciteit van zo'n grond belangrijk afneemt en introduceerden in de formules een "korstweerstand". Deze formules zijn mogelijk goed te gebruiken, als de bestrating als korst opgevat wordt. Hillel en Gardner onderscheiden bij de infiltratie drie processen: a. een initiele periode, waarin de infiltratiesnelheid beperkt is en afhangt van de korstweerstand en van de effectieve zuigkracht van de ondergrond; b. een tussenliggende fase, waarin de infiltratie bij benadering toeneemt als de wortel uit de tijd; c. een latere periode, waarin de infiltratie de som van een constante en een variabele term is. Voor de cumulatieve infiltratie in de twee laatste perioden geven zij een formule. Die voor de tussenliggende periode, dus voor de "korte" tijd na het begin van de infiltratie luidt: Icum = /at + b - c {m} m e t : a = 2 Ku * Hf * D t e t b = (Ku * Re * D t e t ) 2 c = Ku * Re (1) {m2/etm.} {m 2 } {ra} Voor de d u u r van de d e r d e " k o r t e " t i j d geven z i j o n g e v e e r 4 t o t 6 uur o p . De f o r m u l e van de " l a t e r e " p e r i o d e , dus v o o r " l a n g e " t i j d n a h e t b e g i n v a n de i n f i l t r a t i e , l u i d t : I cum = a t + b l n ( l + c t ) met: a = Ku b = Hf - Re * Ku c = Ku/Hf/Dtet {m} (2) 1 {ra.etm." } {ra} {etra."1} - Formule van Kostiakov: Icum • « A {m} a = /2 Ku * Hf * Dtet {m.etm.~i} (3) - 19 - Formule van Philip: Icum = a /t + bt {m} a = /2K.u K Hf * Dtet b = 2/3 Ku {m.etnri} {m.etm-1} (4) - De gevonden infiltratiemetingen lijken op het eerste gezicht op een rechte lijn te liggen. Daarom is ook de formule met een lineair verband tussen tijd en infiltratie getoetst: Icum = at a = infiltratie-intensiteit im) (5) {ra.etm. '} 4.2. Toetsen van de formules De formule die het best voldoet, is die, welke het gemeten infiltratieverloop het beste beschrijft. Om de beste formule te vinden, moet de waarde van de parameters worden bepaald, want naast de vorm van de formule is de berekende infiltratiecurve afhankelijk van de parameterwaarden. Ter bepaling van de parameterwaarden is het computerprogramma "INFILT" geschreven, dat de parameters door optimalisering bereken^. Hoe het programma werkt, wordt hierna beschreven. 4.2. 1 . Wi"[ze; van parameter optimalisering Om de juiste parameterwaarden voor de verschillende formules te bepalen is een objectieve maatstaf nodig, die het verschil tussen gemeten en berekende infiltratie weergeeft. Voor deze maatstaf is een objectfunctie (F) gedefinieerd, die uit het verschil tussen gemeten en berekende waarden wordt berekend. De functiewaarden worden bepaald door de waarde van de parameters. De objectfunctie wordt zodanig gekozen, dat de waarde minimaal is bij een zo goed mogelijke benadering van de gemeten infiltratie. De werkwijze is zo, dat uitgaande van een beginschatting voor de parameters, in een aantal stappen (iteraties) wordt getracht de objectfunctie te minimaliseren. In elke stap worden de parameters gewijzigd, de infiltratie berekend en de waarde van de objectfunctie bepaald. Voor het optimaliseren van de parameters is het Rosenbrock-schema toegepast(Clarke, 1973). Met dit schema kan automatisch het minimum van de functie F (aj,a2 ,a_) worden bepaald, uitgaande van een beginschatting van de parameters aj. Het schema werkt zo, dat eerst a, varieert totdat een minimale waarde van F is bereikt. Hierbij is de stapgrootte variabel. Vervolgens varieren de parameters ao tot en met a n op dezelfde wijze. Dit proces wordt als Sen iteratie beschouwd. De volgende stap is een nieuwe zoekrichting te bepalen uit de richting waarin de grootste verbetering is geconstateerd. Daarna wordt het assenstelsel getransformeerd. Het effect hiervan is, dat bij de tweede en volgende iteraties alle parameters tegelijk veranderen. Het principe is echter gelijk aan wat bij de eerste iteratie plaatsvindt. Het zoekproces wordt beeindigd als: a. het maximum aantal vooraf opgegeven iteraties, is bereikt; b. de stapgrootten van de parameterwaarden gedurende de laatste iteraties, alle kleiner zijn dan een zeker bedrag. Bij het gebruik van dit schema geeft men voor elke parameter een startwaarde en een interval op. De startwaarde mag samenvallen met een grens van het opgegeven interval. De parameters worden intern getransformeerd, -r20 - zodanig dat de getransporteerde waarde op het interval 0.1 liggen. Als objectfunctie F kan het kleinste kwadratencriterium tussen gemeten (I) en berekende infiltratie (Y) dienen; „'«! " V of omdat de stapgrootte voor alle te vergelijken proeven constant zijn: F= E(Y. - I.) , waarin i = rangnummer van de meting. Een genormaliseerden dimensieloze vorm van het kleinste kwadratencriterium is de Integral Square Error (I.S.E.)., welke hier als objectfunctie gebruikt is. Het minimum van F en I.S.E. vinden we bij dezelfde parameterwaarden. I.S.E. =• / ICY; - If l l ^ t 100 %. In figuur 4 is een voorbeeld van de werkwijze gegeven. De verschillen tussen de gemeten en de berekende waarden, worden dus steeds gekwadrateerd en gesommeerd. Tevens is de modelefficiency bepaald. Hiermee kunnen de resultaten gemakkelijk met elkaar vergeleken worden. Zijn gemeten en berekende waarde aan elkaar gelijk, dan is R2 1 of -1. Hoe meer deze waarden van elkaar af liggen, beste dichter ligt R bij 0. R is gedefinieerd als: met R =(F0-F)/Fo I. = gemeten infiltratie op t»i Fo-(I.-I)2 I en F-(y i -I i ) 2 • gemiddelde infiltratie y. = berekende infiltratie 1 *-*! y £-> GEflcTEN BE^-:KETID Figuur 4. Een grafische voorstelling van het kleinste kwadratencriterium. De verschillen Y^-I^ worden gekwadrateerd en gesommeerd 4.2.2. De beschrijving van het programma "INFILT" Het programma "INFILT" is geschreven in FORTRAN en men kan het voor vier verschillende doelen gebruinen (Ven, 1979). a. Optiraalisatie. Hierbij worden een of meer parameters binnen een op te geven interval, voor een gegeven objectfunctie geoptimaliseerd. b. Simulatie. Hierbij wordt de infiltratie rechttoe rechtaan berekend voor een gegeven infiltratiereeks en een gegeven set parameterwaarden. - 21 - c. Voorspelling. Deze optie is identiek aan de voorgaande met dat verschil, dat er geen gemeten infiltratiereeks beschikbaar is. d. Gevoeligheidsanalyse. Bij gebruik van deze optie worden verschillende onjectfunctiewaarden berekend door de parameters met vaste stappen binnen een opgegeven interval te varieren. De objectfunctiewaarden worden in een 6x6 rooster afgedrukt in de printer met op elk van de assen een parameter. Op Deze wijze kunnen als het ware doorsneden worden afgebeeld van het oplossingsgebied rond het minimum van het objectfunctie. Uit het verloop van deze waarden rond het minimum kan de gevoeligheid van elk van de parameters afhankelijk van elkaar zijn. Het programma is opgebouwd uit een aantal afzonderlijke subroutines, die elk een specifieke taak uitvoeren (zie figuur 5). INFILT ACCES MAP MODEL OPTIMA RESULT CHANGE AUC Figuur 5. Schema van het programma "INFILT" De hoofdroutine INFILT leest de invoerspecificaties van de file-input. Via de input worden onder andere startwaarden voor de parameters en de volgorde van optimalisatie opgegeven. De subroutines ACCES leest de infiltratiecijfers met bijbehorende tijd in. De invoergegevens worden hier gecorrigeerd voor horizontale infiltratie (zie paragraaf 3.2.2.). Via de input is het ook mogelijk een bepaald gedeelte van de gegevensreeks voor verdere bewerking op te nemen. MODEL berekent voor een gegeven set parameterwaarden de infiltratie. OPTIMA bevat het Rosenbrock optimalisatie-schema en gebruikt de hulproutines CHANGE en AUG. De subroutines RESULT drukt aan het eind van het rekenproces een overzicht af van de inputspecificaties, het verloop van het iteratieproces voor de verschillende parameters, de geoptimaliseerde parameterwaarden en de gemeten en berekende infiltratie in de tijd met het verschil daartussen. De subroutine MAP drukt voor ieder paar van parameter een rooster met objectfunctiewaarden af ten behoeve van een gevoeligheidsanalyse. Een voorbeeld van een optimalisatierun vindt u in bijlage D. - 22 - 5. RESULTATEN Voor de vijf infiltratieformules zijn de parameters voor de verschillende infiltratiemetingen met het programma geoptimaliseerd en is de modelefficiency berekend. Bijlage J bevat de optimalisatieruns per formule ingedeeld naar verhardingssoort. Van de parameters en de modelefficiency is het rekenkundige gemiddelde, de standaardafwijking en de procentuele afwijking berekend. Op de stoeptegels zijn slechts vier metingen verricht, zodat genoemde waarden niet al te "hard" zijn. Tevens mogen de gemiddelde waarden van parameter c bij formule 2 en die van parameters a en b bij formule 1 niet gebruikt worden om de gemiddelde infiltratie te berekenen, omdat de bewuste parameters achter het lnteken, respectievelijk onder het wortel-teken staan en dus niet zonder meer mogen worden gesommeerd. Op de bepaling van de parameters voor gemiddelde infiltratie wordt later ingegaan. Bij het testen van de formule voor Kestiakov (no. 3) bleek dat de modelef ficiency bij deze formule veel lager ligt dan bij de andere formules. Optimalisatie met deze formule is daarom niet verder uitgevoerd. Behalve bij formule 1 bleek de optimalisatie van meting 3 niet goed mogelijk. Deze proef is daarom bij verdere verwerking weggelaten. 5.1. Geschiktheid van de infiltratieformules De formule met de hoogste modelefficiency beschrijft de infiltratie het beste. Om de geschiltste formule te vinden, is in tabel 3 de gemiddelde modelefficiency per verhardingssoort en per formule opgenomen. Rangnummers geven de volgorde van geschiltheid aan. Tabel 3. Gemiddelde modelefficiency en de geschiktheid per verhardingssoort van de getoetste infiltratieformules Formule 2 1 5 4 Koperslakkeien R2 no. Betonklinkers R2 no. Stoeptegels R2 no. 0,969 0,993 0,966 0,988 0,974 0,993 0,959 0,992 0,973 0,995 0,970 0,991 3 1 4 2 3 1 4 2 3 1 4 2 Uit tabel 3 blijkt, dat formule 1 het beste voldoet en dat de volgorde van geschiktheid van de formules bij de drie bestratingen hetzelfde is. De formule van Hillel en Gardner voor "korte tijd" geeft de infiltratie in bestrating dus gemiddeld het best weer. Om tot de parameters voor de gemiddelde infiltratiecurve per straattype te komen, mag voor de parameters a en b met het gemiddelde van de berekende parameters genomen worden, omdat a en b onder het wortelteken staan. Daarom is uit de infiltr infiltratiecurven van de verschillende proeven -berekend volgens de gevonden parameterwaarden- een gemiddelde curve berekend. Voor deze gemiddelde infiltratiecurve zijn weer via optimalisatie de parameters a en b bepaald. Deze parameters gelden dan voor de gemiddelde berekende infiltratie. Parameter c mag wel rekenkundig gemiddeld worden. De aldus gevonden parameterwaarde voor formule 1 zijn: a Koperslakkeien Betonklinkers Stoeptegels {m .etm 3,54xl0~2 4,70x10" 3,71x10 Z } b {m } 5,6x10";? 5,6x10";? 5,7x10 J c {m} 7,27x10^ 7,14x10 , 7,32x10 - 23 - Ondanks de hoge modelefficiency bij formule 1 heeft deze formule het bezwaar, dat op tijdstip t = o de berekende infiltratie niet gelijk aan nul is. Bij de gemiddelde parameterwaarden wordt op tijdstip t = o een infiltratie van rond de 2,5 mm berekend. Deze fout is evenwel niet zo erg, als we de te hoge aanvangsinfiltratie beschouwen als het verlies dat optreedt door berging op straat en invochtiging van het wegdek. Is het gewenst dat de infiltratie in ieder geval bij nul begint, dan komt de op een na beste formule, die van philp, voor gebruik in aanmerking. Hierbij begint de infiltratie wel altijd bij nul en is modelefficiency maar weinig lager dan die bij formule 1. Vooral voor de eerste paar uur verschillen de volgens beide formules berekende infiltratiecurven niet veel van elkaar (zie bijlage 4 ) . De parameters van de formule van Philip mogen wel rekenkundig gemiddeld worden en krijgen dan de volgende waarden: a Koperslakkeien Betonklinkers Stoeptegels 2 {m.etm } 2,02xl0~2 3.67xl0_2 2.85x10 b —1 {ra.etra } 1,70x10"! 1,93x10" l,74xl0-1 Om een indruk te krijgen van de grootte van de infiltratie berekend volgens formules 1 en 4 bij de gemiddelde parameterwaarden is in onderstaande tabel 4 voor enkele tijdstippen de berekende infiltratie vermeld. Tabel 4. Infiltratie in mm op enkele tijdstippen voor de verschillende verhardingssoorten berekend volgens formules 1 en 4 bij gemiddelde parameterwaarden 1 uur form. 1 form. 4 Koperslakkeien Betonklinkers Stoeptegels 11,4 15,8 12,0 11,2 15,5 13,1 3 uur form. 4 form. 1 2 7,4 35,9 28,6 28,4 37,1 31,8 12 uur form. 4 form. 1 79,9 99,3 82,6 De aldus berekende infiltratie is vrij hoog, althans hoger dan aanvankelijk verwacht zou worden. De waarden liggen echter in dezelfde orde van grootte als die voor gelijksoortige bestrating gevonden werden door Zondervan en Dommerholt (1976) en door Bakker en Bebelaar (1981) respectievelijk 6-27 mm'u en +_ 10-30 mm/u. Bij het gebruik van de infiltratiecijfers dient er wel rekening mee gehouden te worden, dat de infiltratie per plek nog vrij sterk van de gemiddeld berekende kan afwijken, zoals uit het gemeten infiltratieverloop -weergegeven op bijlage 4- opgemaakt kan worden. Dat de afwijking vrij groot kan zijn, blijkt ook wel uit de procentuele afwijking van parameters, zoals die gegeven is in bijlage J. Voor formule 4 is de afwijking voor beide parameters a en b zeer hoog (gemiddeld boven de 50%). Voor formule 3 geldt dit alleen voor parameter a, terwijl de afwijking voor de parameters b en c gemiddeld onder de 10% ligt. Zoals reeds eerder opgemerkt, mogen bij formule 3 deze gegevens voor de parameters a en b slechts ter indicatie dienen. Uit de cijfers van tabel 4 blijkt dat de infiltratie berekend met formule 4 niet noemenswaardig van elkaar verschillen voor de eerste paar uur, pas na langere tijd wordt het verschil vrij groot. Voor buien met een 99,3 122,5 107,2 - 24 - afvoer korter dan ongeveer drie uur zal het niet veel uitmaken welke van de twee formules gebruikt wordt. 5.2. Invloed van het percentage voegen op de infiltratie Opmerkelijk is, dat er geen duidelijk verband te vinden is tussen de infiltratiecapaciteit en het percentage aan voegen bij de verschillende verhardingen. Het gemiddelde percentage aan voegen is: Koperslakkeien 4,7 Be tonk1inke rs 5,1 Stoeptegels 1,5. De iets hogere infiltratiecapaciteit van de betonklinkers t.o.v. de koperslakkeien komt wel overeen met het percentage van voegen. De infiltratie bij de stoeptegels wijkt echter duidelijk van de verwachtingen af. Mogelijke oorzaken kunnen zijn: - minder dichte ligging van de tegels - minder verdichting van de ondergrond door ontbreken van verkeerslast - te weinig (vier) metingen om voor de infiltratie van de stoeptegels een gemiddeld beeld te krijgen. - 25 - 6. TOETSING VAN DE INFILTRATIECAPACITEIT AAN ENKELE BUIEN In dit hoofdstuk wordt de gevonden infiltratiecapaciteit aan enkele buien getoetst. Van deze buien is het neerslag-afvoerverloop voor het Noorderwagenplein in het kader van het hydrologieonderzoek Lelystad gemeten. 6.1. Infiltratie tijdens de bui Het totale verlies aan neerslag bestaat uit verdamping, invochtiging van het oppervlak en infiltratie van regenwater in de ondergrond. Als de verdamping tijdens de bui verwaarloosbaar wordt geacht, zal het verschil tussen neerslag en afvoer veroorzaakt moeten zijn door de opgetreden infiltratie en de invochtiging. Voor de infiltratie kan gesteld worden dat deze bij een bui gelijk is aan: - de neerslagintensiteit, als deze lager is dan de infiltratiecapaciteit en er geen water op straat wordt geborgen; - de maximale infiltratiecapaciteit, als de neerslagintensiteit groter of gelijk is aan de infiltratiecapaciteit en/of er water op straat wordt geborgen. Per tijdstap gezien, bestaat de neerslag die niet wordt afgevoerd uit berging + infiltratie + absorptie. N(t) - Q(t) = B(t) + I(t) + S(t) N Q I B S t = = = = = = neerslag afvoer infiltratie berging absorptie op tijdstop t Aan het eind van de bui, als er geen afvoer meer is, geeft het verschil tussen neerslag en afvoer dat deel van de neerslag aan, dat niet afgevoerd is; dus -de verdamping niet meegerekend- de hoeveelheid regenwater die is geinfiltreerd en door de verharding is geabsorbeerd. Om de infiltratie per tijdstap bij een regenbui te berekenen is het computerprogramma INFLOSS geschreven, dat in de volgende paragraaf wordt beschreven. 6.2. Beschrijving van het programma INFLOSS Het programma INFLOSS simuleert voor het gehele parkeerterrein de totale hoeveelheid geinfiltreerde neerslag per regenbui. De uitgangspunten daarbij zijn de volgende: - voor elke verhardingssoort wordt per tijdstap van 1 minuut uit de neerslag- en potentiele infiltratiegegevens berekend, hoeveel neerslag infiltreerd, hoeveel neerslag wordt afgevoerd en of er neerslag op het oppervlak wordt geborgen; - de afvoer van de verschillende oppervlakken wordt naar de straatgoten geleid. Voor deze goten wordt apart de infiltratie, de afvoer en de berging berekend; - de totale infiltratie en tijdstap volgt uit de som van de infiltratie van elk straattype; - de grootte van de oppervlakteberging kan vooraf opgegeven worden; - indien gewenst kan het invochtigingsverlies, zoals dat door meting is bepaald, ook als verliespost opgenomen worden - de potentiele infiltratie wordt berekend volgens de formule 1 van Hilles en Gardner met de gemiddelde parameters. - 26 - Het berekeningsprincipe per tijdstip is in het schema van figuur 6 weergegeven. s • oppervlakteberging Im = raaximale (potentiele) infiltratie I • optredende infiltratie t = tijdstip Figuur 6. Schema van het berekeningsprincipe van de infiltratie per tijdstap Het programma bestaat uit een hoofdprogramma en een aantal subroutines, Schematise!! is de opbouw van het programma als volgt: INFLOSS hoofdprogramma INFCALC berekent de infiltratie per straattype voor formule no. 1 voor de opgegeven parameterwaarden, en het invochtigingsverlies ASPH berekent de afvoer en de oppervlakteberging van het asfalt COVIN berekent de afvoer, de infiltratie en de berging voor de verschillende bestratingen DITCH berekent afvoer, berging en infiltratie / voor de goten SUM berekent de totale infiltratie voor het gebied - 27 - LOSSES berekent de niet afgevoerde neersalg uit het verschil tussen neerslag en afvoer PLOT maakt een grafiek van SUM en LOSSES 6.3. Resultaten van de infiltratiesiraulatie Bijlage I geeft voor enkele buien de plot gemaakt door het programma INFLOSS. Het vlakke gedeelte in de grafiek van neerslag-afvoer (gestippeld) aan het einde van de bui geeft de totale hoeveelheid neerslag aan, die niet is afgevoerd. Die hoeveelheid moet dus in het oppervlak geinfiltreerd zijn, zodat de infiltratielijn (getrokken) op de zelfde hoogte als de gestippelde lijn horizontaal moet gaan lopen. Voor de buien no. 1, 5 en 9 blijft de infiltratieberekening goed met het neerslagverlies overeen te komen. Voor de buien 2 en 7 gaat dit evenwel niet op. Bij deze buien wordt de infiltratie overschat. Gezien de hoge pieken die boven de infiltratie+ lijn liggen, is er genoeg water voor infiltratie, maar wordt dat daarvoor niet benut. Een mogelijke verklating hiervoor is, dat bij een hoge neerslag intensiteit aan het begin van de bui, zoals hier het geval is, het water sneller wordt afgevoerd. De afvoercoefficient bij deze buien ligt ook bijzonder hoog op respectievelijk 76 en 92%! Een afvoercoef ficient van 76% heeft een kans van voorkomen van 0,08 en die van 92% van slechts 0,02 (Nijmeijer, 1981). De bewuste buien zijn dis zeer uitzonderlijk. Ook kan de helling van de parkeerplaatsen een rol spelen. Bij een korte bui zal op de hoger gelegen delen geen water voor infiltratie meer aanwezig zijn, terwijl het programma nog wel geborgen water en dus infiltratie op deze plaatsen berekent. Door de helling loopt het te bergen water snel naar de lagere gedeelten toe zonder te infiltreren. Mogelijk hebben morfologie van de bui en daarmee de afvoercoeffici'ent invloed op de hoeveelheid neerslag die kan infiltreren. - 28 - 7. CONCLUSIES - Het infiltratieproces bij bestrate oppervlakken is het beste te beschrijven met de formule van Hillel en Gardner voor korte tijd (I = / at + b - c), gevolgd door die van Philip (I = a /t + bt). - Op tijdstip t = o begint de formule van Hillel en Gardner niet altijd met o, de formule van Philip doet dat wel. Tevens verschillen de uitkomsten van beide formules voor ongeveer de eerste 3 uur niet veel van elkaar. Voor korte tijden zal de formule van Philip ook goed voldoen. - De gemiddelde infiltratiecapaciteit in mm per verhardingstype op het Noorderwagenplein, berekend met de formule van Hillel en Gardner, is: Koperslakkeien Betonklinkers Stoeptegels Na 1 uur Na 3 uur Na 12 uur 11 16 12 27 36 29 80 99 83 - De gevonden waarden liggen in dezelfde orde van grootte als in de literatuur vermelde waarden. - Toetsing van de gevonden infiltratiecapaciteit aan het gemeten neerslag-afvoerverloop van enkele buien bee'estigc vooralsnog de juistheid van de gevonden infiltratiecapaciteit. - 29 - 8. SAMENVATTING Bij de dimensionering en het ontwerp van het rioolstelsel wordt nog steeds aangenomen dat alle neerslag, gevallen op het verharde oppervlak, door de riool moet worden afgeveord. Uit het hydrologie-onderzoek Lelystad blijkt, dat ook op verhard oppervlak een groot verlies aan neerslag, in de orde van 40%, optreedt. Een verliespost wordt veroorzaakt door infiltratie van het regenwater in de voegen van het bestrate oppervlak. Om de grootte en de hoedanigheid van dit infiltratieproces te weten te komen, zijn op verschillende verhardingstypen van het Noorderwagenplein te Lelystad infiltratiemetingen uitgevoerd. Het betreft een parkeerplaats die voor 98% is verhard. De metingen zijn uitgevoerd met een rond ring die op de straatstenen werd vastgeplakt en waarin een laagje water door een van een maatverdeling voorziene decanteerfles op de juiste hoogte werd gehouden. Aan de hand van de verkregen infiltratiemetingen zijn getoetst op hun bruikbaarheid om de infiltratie in het bestrate oppervlak te berekenen. Een ervan is oorspronkelijk opgesteld voor een grond waarop zich een harde korst bevindt (Hillel en Gardner). Dit model is gekozen gezien de overeenkomst tussen een grond met een korst en een grond die bestraat is. Voor de toetsing van de formules is het computerprogramma "INFILT" ontwikkeld, dat de parameters van de formules via optimalisatie bepaald. Uit de toets kwamen de formules van Hillel en Gardner (I = /at + B - c) en die van Philip (I = a /t + bt) opeenvolgend als beste uit de bus. Beide formules berekenen bij de gevonden parameters voor de eerste 3 uur nagenoeg dezelfde infiltratie, met dit verschil, dat de formule van Hillel en Gardner op tijdstip t = o niet altijd bij nul begint. Voor tijden langer dan ongeveer 3 uur is de formule van Hillel en Gardner het best te gebruiken. De infiltratie in mm voor enkele tijdstippen, berekend volgens deze formule, is als volgt: Koperslakkeien Betinklinkers Stoeptegels Na 1 uur Na 3 uur 11 16 12 27 36 29 Na 12 uur 80 99 83 De infiltratie in de bestrating belijkt vrij hoog te zijn, maar komt overeen met die in de literatuur is vermeld. De gevonden infiltratiecapaciteiten zijn getoetst aan enkele buien, waarvan het neerslag-afvoerverloop bekend is. Voor de simulatie van het infiltratieproces voor het hele parkeerterrein is het computerprogramma "INFLOSS" geschreven. Het programma berekent per tijdstap van 1 min. de opgetreden infiltratie uit de gegevens over neerslag en afvoer van de bui. Ervan uitgaande dat het grootste gedeelte van het verlies aan neerslag tijdens de bui wordt veroorzaakt door infiltratie, blijkt, dat voor buien met een gemiddelde afvloeiingscoefficient, de neerslag die niet is afgevoerd vrij goed met de berekende infiltratie overeenkomt. - 30 - LUST MET GEBRUIKTE AFKORTINGEN Dtet Verschil tussen geborgen vocht in de grond voor en na infiltratie in % F Objectfunctie Hf Zuigspanning aan het vochtfront {m} Icum Ku Cumulatieve infiltratie Doorlatendheid in de doorlaatzone {m} {m.etnf } Re Korstweerstand {etm.} 2 R .. Modelefficiency - 31 - LITERATUURLIJST Bakker, J.W. en J.P. Bebelaar Infiltratie van regenwater door , verschillende wegdekken i.v.m. de watervoorziening van straatbomen, 1981, nota 1247, Instituut voor cultuurtechniek en waterhuishouding, Wageningen Berg, J.A. van den Quick and slow respinse to rainfall by an urban area, 1978, Lelystad Butles, S.S. Engineering Hydrology, 1957, South Carolina Mathematical models in hydrology, irrigation and drainage, paper 19. F.A.B., 1973, Rome Studies on Soil Physies, Part I, The flow of air and water through soils, J. Agr. Sri. 4, (1911), p. 1-24 Clarke, R.T. Green, W.H. en G.A. Ampt Hilles, D. en W.R. Gardner Transient infiltration into crusttopped profiles, Soil Science, volume 109, number 2 (February 1970), p. 69-76 Hills, R.C., Leteral flow Lateral flow under cylinder infiltrometers: a graphical correction procedure, Journal of Hydrology 13 (1971), p. 153-162 Karg, W. Regenabfluss bei Stadtentwasserungen, Gesundheits-Ingenieur 56 (1933), p. 137 Kuester, J.L. en J.H. Mize Optimalisation Techniques with Fortran, McGraw-Hill Book Company Molen, W.H. van der Stroming in de onverzadigde zone, 1976, Wageningen Nijmeijer, F. De waterbalans van 1969-1980 voor Pampus-Blokkerhoek en het Noorderwagenplein, Werkdocument 1981-234 Abw, R.IJ.P. Lelystad Nugteren, J. Veldirrigatie, 1968, Wageningen Pfeiff, S. Wasser und abwasser in Forschung und Praxis, Band 3, Meteorologische, topografische und bautechnische Einfliisse auf den Regenabfluss in Kanalisationsnetzen, 1971, Bielefeld - 32 - Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders, Afdeling Waterhuishouding Richtlijnen voor veldwerkzaamheden bij de afdeling Waterhuishouding, ("Kookboek"), 1980, Lelystad Ven, G.A. Een rekenmodel voor het beschrijven van de afvoer in het landelijk gebied van Flevopolders, Werkdocument 1979-148 Abw. R.IJ.P., Lelystad Ven, G.A. Een programma voor enkelvoudige lineaire regressie, Werkdocument 1979-322 Abw, Lelystad Voortman, B.R. Archief, 1968, Lelystad Voortman, B.R. Beschrijving van de apparatuur voor het meten en registreren van drainafvoeren en grondwaterstanden, maart 1977, Lelystad Zondervan, J.A. en A. Dommerholt Omvorming van neerslag tot rioolinvoering bij enkele typen verhardingen, 1976, Wageningen []• j. ^ 2 % _l *> a CO ot UJ -J UJ c9 x: \t hEg Orf ..1 o. Z C w B O } uj in J Li ul . I »— CUI> •••• r -v/ 3 Ul —f bJ -J a: UJ _J D21 Lu O % B <u a I) a: O O 0VO •^rj a •vO H v/i \- ui CD cn co Ul o o in ra: '- r- a: _t o «-n «0 \ % \,_- Vl 05' C r ,0 - 1 " • • " " -f-* • <%(•.•* ' * I. . vo; : oso 1 L"1n . t . •'. I • — _ mm* •" _ ••' 1 V • z ' £ , 1 I . : •* - + 1 - J * V - — • I 4i. 1.1 i i , .LLUL ! I i 1 . -• - - ' f jr r,z . * hi i I •- . 2: LU ID § 1 CC LU Q -» . I 1 _ i cn cO O O T. - . 1 -° l? r> fi oI T f- P 01 O 8 l/l .4 Ul o Ul •- r- cO LU .m H X _J 2 O fi J cr X o CO r» n° < 10 •*° tr " r^ ID o>- ^ •> 1- os - o " '[Tiri-T. i. m BijU^O AWXWWWWW I". Ul ill •_< 0) r 2 fc £ 141 c 1 Ul 2 1 a r> I. Z ... CM (3 Ul •:: I Z 3 > 0 bt d q Cl IIIJ !- j ^ 1* a: In cao cr; Lu LU -J LJ uj Q UJ I- 3 LU LU LU P < -J Cw U UJ Ul 5: CD -i f-J £-i «n St! vD Q UJ E i/i -G^B 1 * O III ^ 0Zz: o Ul Ul 8 <r i u tfl Ul o B.jL«y C at 2 ? M -:6 4 § s 41 U 3 J s 1 1 (.-. i~ i mi • — • - X ^ .« fti c44 ^ w & • M1 1 •— mZ •o 0 1 -» • -* • a:: I 1 •1« m\ i • •* B c M c da •-B J= a a • • IUAM g 'A 1TJ u- ? - E -> . 0 > c b 00 cj-o c c c Q T -~ J3 « r4 H -O -r -T tJ- l^ a) i-i O 1 t»> ^4 » * I\J cn a ftj <H "V M> -T ^il cy — . --* J- •H 1 I m i (\J -4! ^O ••r- •*• an c Q > 1 U1 -1 KN r4 CO '. -<> mi -? <\j r» i'- O Jf cr- -A 41 Aj lf\ <-4 .-* ir\ o i«i 1 i ui m IN (N >*\ 1 • • • ^ J J) *)* C7. z -r\ w m S B 0C»- — — • I +1 • ! • I * l - - C4 (N - h| (N - CN 00 — - — O i fN X < • o - — «/> eo in - • o fN • ' m i — — o s! \ I < 6L r~ r~ — — to « o f-i f l c N Z . o o f ' Z S B • •-; b ;-. X t t t t a c x t t M t a a i c A t A 1S i / i i a s i i e . a c i z a < i n i < s z < > O M 3 n p-i *N •s u | ©I — b 9i b tJ > u > « -0 6 S 2 § e» <N S g S S — CN P-J CN — — — — 2 S 2 «:< a cw g C N < N t N n t N C N f * » 0 0 °-s.s c o - i — H • 0 "— ^ c . - • 4 •0 > 1, 31 M CC « C w 3s a as tj - I i i A - i - r L ifA * > ibT Oi ' — — «N IN — — <N f>j ' ! — r« J- -i J I I I I I 0 D C O O » O % - a fN (N (N «N I l i n i n i n l t l C l 4 « T « i 1 T A — « B u .4 2i« k. — o — •-> I -H — I C ~o bfl — r— 00 — <?i — O — * N f > - 4 ? . r » i f l ' * » C N l N « N f N C N C J f N * N < (O O > 4J « <M BijLAfie F PFO&? / 2 3 V 5 t< oe Jlfl/IA L,', - ''"nv onoUrgnor\4 ^ 5 /o XL .1 qp4 3 %Vock{ IS" -U . 10 mwojt'."'* & 25 3o. 5 mzz. 1. ://///// /Tan U-_ - 3 /o I ws. : yrnx /S lo : _T ZS. IH./iS. 3o-4 T777T * i ... Mil 777711 3.V/IS 7I7T L..CT 9 : /7 — ////UV//A >a- i liM! l a. ii CP •• * * : ' ? K " " tn cf $ a \ i1 I • j •> -si: w (Cm • a o m i - \ i r ss ol r r * H *- S H f j >- f i> t A i t , o - «• o-i - IT e H 8 r •4 i< <0 n f M t~ >T [II i i f i ! 11 I ii j ! ! i ; 1 11 > . 1 i 111 i t i ? i | I! i •• i X e ? 5 3 s • a - ? ! P « i «. 9< j 7 e E 2 Ii r t 9 s- i 3 r 5 - 2 J a ° "
© Copyright 2024 ExpyDoc