Volkenrecht IgeF. Dekker, Nico J. Schrijver 1 Status PLO bij VN-hoofdkwartier In record tempo en éénstemming gaf het Internationaal Gerechtshof op 26 april 1988 via een versnelde procedure een Advies omtrent de vraag van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (VN), vervat in haar resolutie 42/229 B van 2 maart 1988, of de Verenigde Staten (VS) bij een geschil over de uitleg of toepassing van het Ver drag tussen de VN en VS inzake het hoofdkwar tier van de VN in New York verplicht zijn tot arbi trage (zie ICJ Reports 1988, pp. 11-64). De op handen zijnde sluiting van het PLO-kantoor te New York op basis van de nieuwe Amerikaanse KATERN 28 1180 'Anti-Terrorism Act' vormde de aanleiding tot de adviesaanvraag: zie Katern 27, AA 37 (1988) 6, pp. 1132-1133). Het Hof ging allereerst na of er sprake is van een 'geschil' tussen de VS en de VN. Immers alleen dan is de geschillenbeslechtingsprocedure zoals voorzien in sectie 21 van de hoofdzetelovereenkomst van 1947 van toepassing. Volgens de Amerikaanse regering bestond er nog geen geschil en was het inroepen van de arbitrage-clausule dan ook prematuur, nu de wet nog niet ten uitvoer was gelegd en de PLO en de VN nog de mogelijkheid hadden om via gerechtelijk weg in de VS de sluiting van de PLO-missie te betwisten. Het Hof riep in herinnering dat een geschil bestaat in geval van een 'disagreement on a point of law or a conflict of legal views of interests' en dat dit objectief dient te worden vastgesteld, onafhankelijk van de beweringen van betrokken partijen. Het Hof constateerde dat de hoofddoelstelling van de 'Anti-Terrorism Act' de sluiting van de PLO-missie was, dat de Attorney-General in New York reeds stappen had gezet om de wet te doen uitvoeren, en dat de Secretaris-Generaal van de VN consistent stelling tegen deze Amerikaanse politiek had genomen. Nu de standpunten zo lijnrecht tegenover elkaar stonden, was er volgens het Hof duidelijk sprake van een geschil tussen de VN en de VS. Het Hof kwam vervolgens ook tot de conclusie dat dit geschil betrekking had op 'de interpretatie of toepassing' van de hoofdzetelovereenkomst. De Amerikaanse regering bestreed dit ook niet zozeer, maar stelde dat de maatregelen waren genomen 'irrespectieve of any obligations the US may have under the Agreement'. Deze stelling was uiteraard voor de VN-Secretaris-Generaal onacceptabel. Daarom concludeerde het Hof dat er een geschil over de toepassing van de hoofdzetelovereenkomst bestond. Het Hof stelde voorts vast dat de Secretaris-Generaal, zoals vereist in sectie 21, voldoende had geprobeerd om via onderhandeling of een andere overeengekomen procedure het geschil met de VS uit de wereld te helpen alvorens uiteindelijk de arbitrage-clausule in te roepen. Zonder omwegen merkte het Hof tenslotte nog op dat het een fundamenteel beginsel van internationaal recht is dat internationaal recht boven nationaal recht gaat. Op grond van dit alles concludeerde het Hof dat de VS onder de bepalingen van de zetelovereenkomst verplicht is tot arbitrage ter oplossing van het geschil tussen de VS en de VN. Vier rechters, waaronder de Amerikaanse, voegden een verklaring of een afzonderlijke mening aan de uitspraak toe. Deze betreffen voornamelijk de vraag of en vanaf welk moment een geschil tussen de VN en VS over de interpretaite en Op 11 april 1988 sloten ongeveer 60 ontwikkelingslanden tijdens eens ministeriële bijeenkomst in Belgrado een Verdrag inzake een wereldwijd stelsel van handelspreferenties tussen ontwikkelingslanden (Global System of Trade Preferences among developing countries, GSTP). Dit is te beschouwen als een onderdeel van het door UNCTAD in de jaren zeventig geïnitieerde programma voor Economie Cooperation among Developing Countries (ECDC), dat als doel heeft de afhankelijkheid van de ontwikkelingslanden van de geïndustrialiseerde landen te verminderen en de collectieve self-reliance en de totstandkoming van een nieuwe internationale economische orde te bevorderen. De onderlinge handel tussen de ontwikkelingslanden bedraagt thans slechts een paar procent van de wereldhandel, mede omdat verwerkingslij nen van grondstoffen, transport en distributiekanalen hoofdzakelijk op een Noord-Zuidbasis zijn georganiseerd. In 1982 besloot de Groep van 77, het politiek-economisch samenwerkingsverband van vrijwel alle ontwikkelingslanden, onderhandelingen te beginnen over een algemeen preferentieel handelsstelsel tussen ontwikkelingslanden onderling. De aanvankelijke bedoeling was om daarover in UNCTAD te onderhandelen. Dit stuitte op hevige weerstand van de geïndustrialiseerde landen die zich principieel tegenstander verklaarden van onderhandelingen in UNCTADverband op een niet-universele basis. Daarom werd een interregionaal onderhandelingscomité gevormd, waarvoor het UNCTAD-secretariaat overigens via achtergrondstudies e.d. hand-en spandiensten verrichtte. Het Verdrag telt 34 artikelen en vier bijlagen. Qua structuur en inhoud vertoont het opvallend veel gelijkenis met de General Agreement on Tariffs and Trade (GATT, 1947), waarbij thans ook ongeveer 60 ontwikkelingslanden partij zijn. Enigerlei expliciete verwijzing naar de GATT ontbreekt echter. Het Verdrag noemt als zijn fundamentele doel het bevorderen en instandhouden van wederzijdse handel en de ontwikkeling van economische samenwerking tussen ontwikkelingslanden, te bereiken via periodieke onderhandelingen over onderlinge handelsconcessies ten aanzien van tarieven, non-tarifiaire handelsmaatregelen, e.d. Evenals bij de GATT dient daarover op basis van wederkerigheid (reciprociteit) onder- KATERN 28 1181 de toepassing van het Verdrag bestond. Dit stond de opmerkelijke eenstemmingheid van het Hof in deze zaak echter niet in de weg. 2 Zuid-Zuid internationale handel handeld te worden en dienen bilateraal, plurilateraal of multilateraal bereikte handelsconcessies tot alle deelnemers uitgestrekt te worden (de meest begunstigde natie-clausule). Voor de minst ontwikkelde landen (thans 41 op de VN-lijst) geldt een preferentieel regime: zij behoeven niet op basis van wederkerigheid handelsconcessies te doen en zullen aktief ondersteund worden bij onderzoek naar en technische hulp voor het vergroten van hun produktie- en exportmogelijkheden. Het Verdrag bevat voorts basisregels over handhaving, wijziging en intrekking van concessies, alsmede regels over oorsprong, vrijwaring en situaties van ernstige betalingsbalansmoeilijkheden. Het Verdrag voorziet in een zwakke institutionele structuur: als hoogste beleidsbepalende orgaan zal een Commissie worden ingesteld, bestaande uit alle verdragspartijen, die bij tweederde meerderheid kan besluiten over niet-procedurele zaken. In laatste instantie kunnen ook eventuele geschillen over de uitleg van het Verdrag of over de op basis daarvan gemaakte handelsakkoorden aan de Commissie voorgelegd worden. Deelnemers aan het beoogde preferentieel systeem kunnen alleen leden van de Groep van 77 zijn die handelsconcessies hebben uitgewisseld en partij zijn bij dit Verdrag, alsmede (sub-) regionale en inter-regionale samenwerkingsorganisaties van leden van de Groep 77. Tijdens de ministeriële slotzitting te Belgrado hebben reeds 48 ontwikkelingslanden het Verdrag ondertekend. Het treedt in werking nadat het door 15 staten, afkomstig uit de drie regio's van de Groep van 77 (Afrika, Azië en Latijns Amerika), is geratificeerd. Tezamen met de inwerkingtreding van het Gemeenschappelijk Grondstoffenfonds (zie Katern 24, AA 36 (1987) 9, p. 983) is dit Verdrag een van de weinige recente stapjes voorwaarts op het terrein van de internationale ontwikkelingssamenwerking. Voor nieuwe substantiële resultaten moet wellicht de uitkomst van de onderhandelingen over een nieuw Lomé-IV Verdrag en van de multilaterale ronde van handelsbesprekingen in het kader van de GATT, de zogenaamde Uruguay-ronde afgewacht worden, (zie Katern 24, AA 36 (1987) 9, p. 985). 3 Afghanistan-akkoorden Op 15 mei 1988 traden de Agreements on thesettlementofthe situation relating to Afghanistan in werking (opgenomen in VN-document S/19835 van 26 april 1988; ook gepubliceerd in ILM 1988). Deze verdragen geven een regeling voor 1) de niet-inmenging in de aangelegenheden van Afghanistan KATERN 28 en Pakistan, 2) de vrijwillige terugkeer van de Afghaanse vluchtelingen uit Pakistan en 3) de terugtrekking van de Sovjet-troepen uit Afghanistan. Zij bevatten geen regeling voor een staakt-het-vuren en voor de vorming van een overgangsregering in Kabul. In de zes jaar durende onderhandelingen was het Afghaanse verzet, de Mujahedeen, niet direct vertegenwoordigd. De onderhandelingen tussen de regering van Pakistan en het door haar niet-erkende regime in Afghanistan liepen via de persoonlijke vertegenwoordiger van de Secretaris-Generaal van de VN, Diego Cordovez. De onderhandelaars troffen elkaar voor het eerst in een ruimte tijdens de ondertekening van de akkoorden op 14 april 1988. De kwestie van de niet-inmenging is geregeld in een bilaterale overeenkomst tussen Afghanistan en Pakistan over de 'principles of mutual relations, in particular on non-interference and nonintervention'. Het laatstgenoemde beginsel wordt in dertien verplichtingen uitgewerkt, die vaak letterlijk ontleend zijn aan declaraties van de Algemene Vergadering van de VN (zie met name Al Res/2625 (XXV) en A/Res/36/103). Daartoe behoort onder meer het respect voor het onvervreemdbare recht van de andere staat zijn maatschappelijke orde naar eigen inzicht te kiezen, zijn internationale betrekkingen te ontwikkelen, en zijn permanente soevereiniteit over natuurlijke hulpbronnen uit te oefenen; dit alles in overeenstemming met de wil van zijn volk en zonder externe inmenging in welke vorm dan ook. In een afzonderlijke 'Declaration on international guarantees' verklaren de Sovjet-Unie en de Verenigde Staten de uitvoering van deze overeenkomst te willen verzekeren en af te zullen zien van inmenging en interventie in de interne aangelegenheden van Afghanistan en Pakistan. Zij dringen er bij alle staten op aan in gelijke zin te handelen. Na de ondertekening verklaarden beide grootmachten ieder afzonderlijk echter de militaire hulp aan respectievelijk de regering in Kabul en het Afghaanse verzet voort te zullen zetten. De regeling van de vrijwillige terugkeer en voorwaarden van opvang van de naar schatting ruim drie miljoen Afghaanse vluchtelingen uit Pakistan is in een afzonderlijke bilaterale overeenkomst neergelegd. Voor een periode van achtien maanden zullen partijen 'gemengde commissies' instellen voor de bepaling en beheer van de grensovergangen en doorgangscentra. Zij zullen worden bijgestaan door de Hoge Commissaris voor de Vluchtelingen van de VN. Met de repatriëring van nog eens twee en een half miljoen Afghaanse vluchtelingen uit Iran, dat over de voortgang van onderhandelingen steeds is geïnformeerd, wordt dit de 1182 grootste en duurste vluchtelingen-operatie tot nu toe. Het tussen de Sovjet-Unie en Afghanistan overeengekomen tijdschema voor de terugtrekking van de Sovjet-troepen (de helft voor 15 augustus 1988 en de andere helft voor 15 februari 1989) staat in het vierde akkoord, getiteld 'Agreement on the interrelationships for the settlement of the situation relating to Afghanistan', dat is ondertekend door alle vier betrokken staten. Daarin is, naast een overzicht van de onderhandelingen en de resultaten ervan, ook bepaald dat de uitvoering van de overeenkomsten onder toezicht zal staan van de eerder genoemde Diego Cordovez, bijgestaan door militaire inspecitieteams van de VN. Het mandaat van de VN is omschreven in een 'Memorandum of understanding' (zie ook VN-document S/19834 en S/19836). KATERN28 1183
© Copyright 2024 ExpyDoc