b66318 (16.94MB)

Oil I
BIBLIOTHEEK
Rl J KS DIENST VOOR DE
IJSSELMEERPOLDERS
I
stadsverwarming almere-stad;
is uitbreiding gewenst?
rapporteur: j . nicolai
gemeente almere
rijksdienst voor de ijsselmeerpolders
gamog n.v.
mesa n.v.
Druk: Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders
Inhoud
Inhoud
1. SAMENVATTING
5
2. INLEIDING EN PROBLEEMSTELLING
9
3. DE GEVOLGDE WERKWIJZE
13
4. ERVARINGEN, MENINGEN, VISIES EN BELANGEN
4.1. Ervaringen vanuit het systeem
a. de technische opzet;
b. inpassing in plannen en uitvoering;
c. het gebruik;
d. uitgangspunten en werkelijkheid.
4.2. Ervaringen vanuit afnemers
a. bewoners;
b. bedrijven en ondernemingen.
4.3. Ervaringen en meningen vanuit producent en distributeur
4.4. Ervaringen van andere betrokkenen
a. woningeigenaren;
b. de rol van de overheid.
4.5. De boodschap van anderen
a. de begroting van het Ministerie van Economische Zaken;
b. M.D.E. en C.P.B.;
c. E.S.C. en K.W.W.
4.6. Inventarisatie van belangen
15
15
15
16
17
18
20
20
23
23
24
24
25
26
26
28
29
36
5. UITGANGSPUNTEN VOOR BEREKENINGEN
5.1. Mogelijke uitgangspunten
5.2. Gekozen uitgangspunten
39
39
42
6. OPTIE 1: UITBREID1NG STADSVERWARMING IN ALMERE-STAD MET
10.000 W.E.
43
7. OPTIE 2: AANLEG GASDISTRIBUTIENET IN ALMERE-STAD VOOR
10.000 W.E.
45
8. COMPLEMENT OP BEIDE OPTIES
8.1. Kanttekeningen bij optie 1
8.2. Kanttekeningen bij optie 2
49
49
50
9. VERGELIJKING VAN DE OPTIES
53
Literatuur
Bijlage 1: Rapport uitbreiding voorzieningsgebied s.v. AlmereStad (+ 10.000 w.e.) N.V. MESA - 1985
Bijlage 2: Aardgas in de woningbouw te Almere. N.V. "GAMOG" - 1985
Bijlage 3: Toelichting op enkele begrippen
1. Samenvatting
Op initiatief van de gemeente Almere is informatie verzameld die
van belang kan zijn voor de besluitvorming over een eventuele uitbreiding van het s.v.-project in Almere-Stad dat thans in uitvoering
is. Het huidige project omvat 15.000 woning-equivalenten *) (w.e.),
de eventuele uitbreiding 10.000 w.e., later kan worden beslist over
het resterende deel, groot ongeveer 14.000 w.e.
Dit rapport biedt het resultaat.
Het is opgebouwd uit 5 onderdelen:
1.een inventarisatie van ervaringen met betrekking tot het thans
in Almere-Stad lopende stadsverwarmingsproject (s.v.);
2.een samenvatting van enkele beleids- en technische rapporten waarin
de thema's energie-besparing, kosten, opbrengsten, financiele
risico's en energie-besparende technieken in algemene zin aan
de orde zijn gesteld;
3.een inventarisatie van de belangen die bij de besluitvorming in
Almere-Stad een rol (kunnen) spelen;
4. een beschrijving van de gevolgen van twee opties voor de warmtevoorziening in het hetreffende gebied: een optie waarin dit gebied
van s.v. wordt voor>7;ien. en een optie waarin dit gebied van een
gasdistributienet (met als regel individuele verwarming (i.v.))wordt
voorzien. De beschrijvingen zijn geleverd door de MESA, resp. de
GAM0G. Elk is voor de inhoud daarvan alleen verantwoordelijk. Bij
beide beschrijvingen worden daarna enkele kanttekeningen geplaatst:
5. een aantal criteria voor de besluitvorming, en een beschrijving
van de mate waarin elk van beide opties aan elk criterium voldoet.
De inhoud van elk onderdeel wordt hierna samengevat.
1. Bij de inventarisatie van ervaringen is aandacht geschonken aan
ervaringen vanuit het systeem, vanuit de afnemers (bewoners,
bedrijven en ondernemingen), vanuit de producent en de distributeur van het s.v.-systeem, vanuit woningeigenaren, en vanuit
enkele overheden (de Rijksoverheid, de Gemeente Almere). De inhoud berust op schriftelijk en mondeling verstrekte informatie.
2. In dit onderdeel zijn eerst enkele beleidsuitspraken met betrekking tot de mogelijkheden voor toepassing van s.v.- en andere
soorten warmte-kracht-installaties vermeld; zij zijn ontleend
aan de toelichting op de begroting van het Ministerie van
Economische Zaken voor 1985 en het Eindrapport van de Stuurgroep
Maatschappelijke Discussie Energiebeleid. Vervolgens is, ook
nu ontleend aan de literatuur, voor een aantal energie-besparende
technieken, waaronder s.v., de energie-besparing per woning na
volledige invoering van elke techniek vermeld, de energiebesparing over de periode 1980 - 2000, de totale investeringen
*) Een woning-equivalent (w.e.) is de aansluitwaarde van een gemiddelde woning. De aansluitwaarde van andere gebouwen (bedrijven,
scholen, etc.) wordt uitgedrukt in w.e.: een basisschool telt
voor 10 w.e., een buurthuis voor 7 w.e.. De aansluitwaarde van
een gemiddelde woning kan in de tijd veranderen: in 1977 werd zij
gesteld op 13 kW, voor de thans te bouwen woningen wordt 10 kW
aangehouden.
per techniek, en de extra werkgelegenheid die elke techniek met
zich brengt. In aansluiting op de resultaten daarvan wordt
geciteerd uit een rapport over de toepassingsmogelijkheden en
de verwachte penetratie van o.a. kleine warmte-kracht-installaties.
3. Als belanghebbenden bij de onderhavige besluitvorming zijn genoemd:
- de afnemers van warmte: bewoners, bedrijven en ondernemingen;
- de productie- en distributie-bedrijven: GAM0G, MESA en PGEM;
- woningeigenaren;
- enkele overheden: de Rijksoverheid (Ministerie van Economische
Zaken, Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening
en Milieuhygiene) en de Gemeente Almere.
Alleen die belangen zijn genoemd waarvan verwacht kan worden
dat zij een rol kunnen spelen in de besluitvorming.
4. Wanneer de gevolgen van de twee opties moeten worden bepaald,
dienen vooraf een aantal uitgangspunten te worden vastgesteld
die betrekking nebben op een toekomstige situatie. Een groot
deel daarvan is bijna vanzelfsprekend, bij enkele is discussie
mogelijk. Het betreft de woningproductie, de aansluitwaarde,
de warmte-afname, het rendement van de warmte-productie en het
warmte-verlies tijdens het warmte-transport en de warmtedistributie bij s.v., het rendement van de warmte-productie bij
i.v., de afschrijvingstermijn van installaties of van delen
daarvan, en het prijspad van de brandstofkosten. Eerst zijn de
mogelijke uitgangspunten genoemd, daarna de door de werkgroep
gekozen uitgangspunten. Vervolgens zijn de gevolgen van elke
optie beschreven; de tekst is geleverd door de MESA, resp. de
GAMOG.
Het MESA-rapport meldt o.a. dat:
- bij een s.v.-project met een omvang van uiteindelijk 25.000
woning-equivalenten voor de gecombineerde productie van
warmte en kracht in de komende 25 jaar ongeveer 2 miljard m3
aardgas zal worden verbruikt; indien dezelfde hoeveelheid
warmte en electriciteit apart zou zijn geproduceerd, zou voor
de productie van warmte ongeveer 1 miljard m3 aardgas en voor
de productie van electriciteit ongeveer 2 miljard m3 aardgas
(of een hoeveelheid kolen die evenveel energie levert) nodig
zijn geweest;
- de terugverdientijd, die bij een project van 15.000 w.e. omstreeks 20 jaar bedraagt, bij een project van 25.000 w.e.
enkele jaren korter zal zijn; dit kan een voor de gebruiker
gunstige invloed op het tarief hebben;
- vertraging van de woningbouw een geringe, en een andere invulling
van het gebied nauwelijks invloed heeft op het project-resultaat.
Het GAMOG-rapport meldt o.a. dat:
- bij aanleg van een gasdistributienet allerlei technieken voor
de productie van warmte kunnen worden toegepast, waaronder
warmte-kracht-installaties;
- het energie-verbruik voor de verwarming van woningen in de afgelopen jaren is verminderd, en in de komende jaren waarschijnlijk verder zal afnemen;
- het aanleggen en exploiteren van een gasdistributie-systeem
in een gebied voor 10.000 w.e., ongeacht het tempo van uitvoering, rendabel is.
Bij deze mededelingen zijn o.a. deze twee opmerkingen geplaatst:
- het energie-beleid van de Rijksoverheid beoogt een zo efficient
mogelijk energie-verbruik en diversificatie (gebruik van o.a.
kolen in plaats van aardgas bij de productie van electriciteit)
te bevorderen. Bij uitbreiding van het s.v.-project wordt de
energie-besparing, vergeleken met een project van 15.000 w.e.groter
tegelijkertijd neemt het verbruik van aardgas voor de productie
van electriciteit toe;
- een qua orde van grootte met s.v. te vergelijken energie- en
aardgasbesparing kan worden bereikt door in of bij een- en
meer-gezinswoningen, bedrijven, bejaardentehuizen, zwembaden,
hotels en ziekenhuizen kleine warmte-kracht-installaties of
warmte-pompen te plaatsen. De baten en de kosten, zowel in m3 gas
als in geld, kunnen per geval worden berekend.
5. Er zijn 44 criteria genoemd. Het gewicht dat aan elk criterium wordt
gegeven, bepaalt uiteindelijk of het s.v.-systeem in Almere zal worden uitgebreid.
Foto 1
Hulpwarmcentrale op bedrijventerrein "Markerkant" te Almere-Stad.
April 1983.
2. Inleiding en probleemstelling
Dit rapport beoogt de informatie te leveren die nodig is voor het
beantwoorden van de vraag, of uitbreiding van het s.v.-project,
dat nu in Almere-Stad in uitvoering is, gewenst is. Een vraag, die in
verband met de voortgang van de woningproductie uiterlijk in September
1985 moet worden beantwoord.
Een vraag ook, die niet zondermeer op basis van vroegere rapporten
over s.v. in Almere kan worden beantwoord: daarvoor is er sedertdien
teveel veranderd.
Een vraag tenslotte die, in verband met de belangen die ermee gemoeid
zijn, een zorgvuldige behandeling behoeft.
Op 4 augustus 1978 maakte de Minister van Verkeer en Waterstaat zijn
besluit bekend tot de aanleg van s.v. in een deel van Almere-Stad;
een techniek van warmte-productie, waarbij in beginsel electriciteit
en warmte tegelijkertijd worden geproduceerd. Uit verschillende
studies was gebleken, dat op die manier, in vergelijking met veelal
gangbare technieken (productie van electriciteit in openbare centrales, productie van warmte voor verwarming en voor warm water per
gebouw of woning) op het primaire energie-verbruik aanzienlijk kon
worden bespaard. Bovendien bood s.v. mogelijkheden voor diversificatie, het inzetten van andere energie-dragers dan aardgas (olie en
kolen), bij de productie van warmte en electriciteit; er werd namelijk
gedacht aan een kolen gestookte w.k.c. Het project zou ca. 15.000
woning-equivalenten (w.e.) omvatten.
Het deel van Almere-Stad waarin het project van 15.000 w.e. zal worden
gerealiseerd, is aangegeven in figuur 1.
De aanleg van stadsverwarming (s.v.) vraagt, gerekend per woning,
hogere investeringen dan de aanleg van een systeem van individuele
verwarming (i.v.). Omdat s.v. voor de afnemer niet duurder mag zijn
dan i.v., zullen de meerkosten (rente en afschrijving), wil s.v. ook
financieel aantrekkelijk zijn, moeten worden terugverdiend via de lagere uitgaven voor de verbruikte primaire energie.
In 1978 werd dat ruimschoots mogelijk geacht: bij s.v. zou, na voltooilng van het project, in vergelijking met i.v., per woning en per
jaar 2.000 m3 aardgas worden bespaard, 25% van wat anders voor de
productie van warmte en electriciteit nodig zou zijn.
Sinds 1978 is er nogal wat veranderd:
- de gemiddelde warmte-afname per woning is destijds hoger geschat
dan in Almere kon worden verwacht;
- nieuwe woningen worden nu beter geisoleerd dan destijds werd verwacht;
- het energetisch rendement van het warmte-distributiesysteem bleek,
over gehele jaren genomen, lager dan was aangenomen;
- bewoners werden meer energie-bewust, waardoor de warmte-afname verminderde;
_ de industrie ontwikkelde gastoestellen voor i.v. met hogere rendementen;
- de energie-prijzen verliepen niet volgens het uitgestippelde pad
(was gunstig voor s.v.);
- de behoefte aan electriciteit nam minder snel toe dan destijds werd
verwacht; verschillende energie-scenario's verwachten voor de periode
tot het jaar 2000 een geringe toename van het openbaar productievermogen; daardoor is uitbreiding daarvan, gezien de huidige overcapaciteit, vermoedelijk niet noodzakelijk, vervanging uiteraard wel.
Is het, gegeven die situatie en gezien vanuit de optiek van de plaat-
selijke overheid, verantwoord om te besluiten tot uitbreiding van
het s.v.-systeem in Almere-Stad?
Er zijn motieven om de vraag ruimer te stellen: welk systeem van
ruimte-verwarming verdient, na voltooiing van het huidige project
s.v. in Almere-Stad, de voorkeur? Het wordt niet gedaan.
Eerst dient te worden besloten of na voltooiing van het huidige
s.v.-project in een deel van Almere-Stad in het andere deel ook
s.v., danwel een gasdistributienet en individuele verwarming de
voorkeur verdient; daarna kan worden gezocht naar een optimale aanpak.
3. De gevolgde werkwijze
Na enkele verkenningen van de complexe problematiek is besloten
tot de volgende aanpak:
- het probleem is beperkt tot een deel van de toekomstige bebouwing
van Almere-Stad; daardoor is de centrale vraag verder toegespitst:
moeten de volgende woning-equivalenten in Almere-Stad (de nummers
15.001 t/m 25.000) van s.v. of van een gasdistributienet en i.v.
worden voorzien?
- aan de MESA is gevraagd, een rapport te leveren dat de maatschappelijke gevolgen beschrijft van uitbreiding van het s.v.-net met
10.000 w.e.;
- aan de GAM0G is gevraagd, een rapport te leveren dat de maatschappelijke gevolgen beschrijft van de aanleg van een gasdistributienet van dezelfde omvang;
- aan de R.IJ.P. is gevraagd, medewerking te verlenen aan het tot
standkomen van een rapport waarop besluitvorming kan plaatsvinden.
Nadat bleek dat de andere partijen met deze werkwijze konden instemmen, is een werkgroep gevormd; deelnemers waren:
- Gemeente Almere:
T. van Popta (voorzitter)
mevr. H. Frijn
E. van Roekel
B.S. van der Weide
- Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders:
J. Nicolai (rapporteur)
- GAM0G:
A.G. Dekker
J.M. van Santen
- MESA:
M. Bogaard
D. Hoeben
Bij de uitvoering van haar taak is de eerdergenoemde vraag opgesplitst
in vier deelvragen:
- welke ervaringen zijn er met betrekking tot de s.v. in Almere-Stad,
welke belangen spelen een rol en welke algemene visies leven er
omtrent s.v.?
- wat zijn de maatschappelijke gevolgen van uitbreiding van s.v.?
- wat zijn de maatschappelijke gevolgen van de aanleg van een i.v.systeem?
- op basis van welke criteria kan een keuze uit beide systemen worden
gemaakt?
De vraagstelling is terug te vinden in de opzet van dit rapport.
Hoofdstuk 4 geeft namelijk antwoord op de eerste vraag. Hoofdstuk 5
meldt de uitgangspunten die in de werkgroep zijn afgesproken voor
de beantwoording van de tweede en derde vraag. Beide vragen worden
beantwoord in de hoofdstukken 6, 7 en 8. Hoofdstuk 6 bevat de samenvatting en conclusies van het MESA-rapport; dit rapport is in zijn
geheel opgenomen in bijlage 1. De MESA is geheel en alleen verantwoordelijk voor de inhoud van hoofdstuk 6 en van bijlage 1. Hoofdstuk 7 bevat de inleiding, de samenvatting, de conclusies en de
aanbevelingen van het GAMOG-rapport; dit rapport is in zijn geheel
opgenomen in bijlage 2. De GAM0G is geheel en alleen verantwoordelijk
voor de inhoud van hoofdstuk 7 en van bijlage 2. Gezien het doel van
dit rapport - informatie leveren ten behoeve van de besluitvorming -
13
levert hoofdstuk 8 een complement bij de hoofdstukken 6 en 7; in
hoofdstuk 8 is gekeken vanuit de gemeenteliike ontiek. Hoofdstuk 9
noemt een aantal criteria, en meldt, in welke mate elk van de twee
opties - s.v. of een gasdistributienet en i.v. - aan elk criterium
voldoet.
Over de werkwijze moeten ook enkele algemene opmerkingen worden
gemaakt.
In verband met de beschikbare tijd zijn alleen de factoren beschouwd
die een rol spelen bij het beantwoorden van de vraag of de volgende
10.000 w.e. van s.v. moeten worden voorzien. Het heeft o.a. tot gevolg , dat in dit rapport over een toetsing van de voorwaarden en
tarieven van de MESA aan het niet - meer - dan anders principe in
het geheel niets wordt gemeld. Over dit aspect zal op grond van afspraken tussen de R.IJ.P. en de MESA in een andere publicatie worden
gerapporteerd.
De tweede opmerking. Het rapport is gemaakt door J. Nicolai, bijlage 1,
zoals gemeld, door de MESA, bijlage 2 door de GAMOG. Alle bijdragen
zijn geschreven in de maanden januari t/m maart 1985. De leden van
de werkgroep hebben opmerkingen op elkaars teksten geleverd. Waar
dat mogelijk was, zijn die verwerkt. De inhoud van de hoofdstukken
1 t/m 5 en 9 roept bij geen van de deelnemers overwegende bezwaren op.
De derde opmerking. Het project Stadsverwarming Almere-Stad verkeert,
ook in dit rapport, in een unieke positie, in die zin, dat bij de
besluitvorming over de eventuele uitbreiding het energetisch en
het financieel rendement een gewichtige rol spelen. Bij de besluitvorming over andere nutsvoorzieningen, zoals: gas, water, electriciteit, telefoon, radio en t.v. speelt het rendement vaak een minder
prominente rol.
M
4. Ervaringen, meningen, visies en belangen
4.1. Ervaringen vanuit het systeem
De ervaringen, waarbij het s.v.-systeem centraal staat, zijn terwille van de overzichtelijkheid verdeeld in 4 groepen: ervaringen
die betrekking hebben op de technische opzet, op de inpassing in
plannen en uitvoering, op het gebruik en op de uitgangspunten van
destijds en de werkelijkheid van nu.
Waar dat mogelijk is, wordt s.v. telkens geplaatst naast i.v.
a. de technische opzet
Bij het huidige s.v.-systeem in Almere-Stad wordt de warmte, nodig
voor verwarming en voor warm water, geproduceerd in twee productiegroepen, een warmte-kracht-centrale (w.k.c, produceert electriciteit en warmte) en een hulp-warmte-centrale (h.w.c, produceert
alleen warmte). De h.w.c. is, voor zover nodig, gereed. De w.k.c.
moet nog worden gebouwd. De h.w.c. verbruikt olie, de w.k.c. gas;
de Gasunie zal het gas rechtstreeks aan de w.k.c. leveren. Wanneer
het systeem voltooid is, levert de w.k.c. ongeveer 90% van de benodigde warmte, de h.w.c. de rest (wordt alleen ingezet om pieken
te helpen opvangen en is reserve-vermogen). De warmte wordt, met
water als warmte-drager, via leidingen naar regelkamers (elk goed
voor + 200 woningen) en vervolgens naar woningen en andere gebouwen
gebracht. De electriciteit wordt te zijner tijd via een hoogspanningsleiding aan de openbare voorziening geleverd.
Bij ongeveer 5.000 woningen (de eersten die gebouwd werden) zorgen
twee leidingen (een aanvoer- en een retourleiding) vanuit de regelkamer naar de woning voor de levering van warmte. Die warmte wordt
gebruikt voor verwarming van de woning en voor de verwarming van
tapwater in een voorraadvat (elke woning heeft er een). In elke
regelkamer wordt de hoeveelheid warmte, die aan de daarbij behorende
woningen wordt geleverd, gemeten. In elke woning werd tot medio 1984
de hoeveelheid water, die passeerde, gemeten. De aan elke woning
geleverde hoeveelheid warmte werd vervolgens berekend naar rato van
de hoeveelheid water, die passeerde.
Bij de later gebouwde woningen is vanuit de regelkamer een aanvoeren een retourleiding voor de levering van warmte voor verwarming en
een circulatie-leiding voor de levering van warm tapwater aangelegd.
Deze woningen hebben geen voorraadvat met warm water; dat staat in
de regelkamer. Ook in deze uitvoering wordt in elke regelkamer de
hoeveelheid geleverde warmte, die aan de woningen word, geleverd,
gemeten. In elke woning wordt de hoeveelheid voor verwarming geleverde warmte gemeten; van het warm tapwater wordt alleen de
hoeveelheid afgenomen tapwater gemeten. Sinds medio 1984 wordt ook
in de eerstgebouwde 5.000 woningen in elke woning de geleverde
hoeveelheid warmte, voor verwarming en voor warm tapwater, gemeten.
Deze veranderingen in het distributie- en in het meetsysteem zijn
aangebracht, omdat:
- de gemeten hoeveelheid warm water, die een woning passeerde, niet
altijd een correcte maatstaf bleek te zijn voor de hoeveelheid
geleverde warmte; bewoners bleken zelf de stroomsnelheid van het
water te verlagen, en daardoor de warmte-afgifte per m3 water te
vergroten;
- door het aanleggen van aparte leidingen (vanaf de regelkamers)
voor het leveren van warm tapwater het energetisch rendement van
het distributienet, vooral tijdens de zomermaanden, lijkt te kunnen worden verhoogd.
De temperatuur van het water, dat voor verwarming naar de woningen
wordt gevoerd, wordt in de regelkamer weersafhankelijk geregeld
tussen 40°C en 90°C. Het tapwater is bij levering ongeveer 60°C.
De regeling van de warmte-afgifte in de woningen gebeurt in beginsel
door middel van thermostatische kranen op de radiatoren; ongeveer
50% van de woningen heeft een kamerthermostaat.
In het deel van Almere-Stad, dat is (wordt) voorzien van s.v. wordt
geen gasdistributienet aangelegd. Dat heeft o.a. tot gevolg dat in
de daar staande woningen electrisch wordt gekookt.
Bij i.v. wordt de warmte, nodig voor verwarming en voor warm water,
in elke woning apart geproduceerd.
Vaak wordt de warmte voor verwarming op _en plaats in de woning geproduceerd (c.v.), soms gebeurt dat in verschillende vertrekken
(locale verwarming), met gevelkachels. In een deel van de woningen
in Almere-Haven, die bij een woningbouwvereniging in beheer zijn,
produceert een toestel warm water voor verwarming en warm tapwater;
in Almere-Buiten is dit aandeel groter. Een aantal in beginsel mogelijke uitvoeringsvormen van i.v. is beschreven in bijlage 2.
Bij i.v. wordt aan de woning geen warmte geleverd, maar aardgas. De
geleverde hoeveelheden worden gemeten in m3 gas.
De regeling van de warmte-afgifte in de woningen gebeurt primair
door middel van een kamerthermostaat, secundair door het openen of
dicht doen van de kranen op de radiatoren.
In ongeveer 90% van de woningen met i.v. wordt op gas gestookt.
b. inpassing in plannen en uitvoering
De productie-eenheden van s.v., w.k.c. en h.w.c, worden bij voorkeur centraal in het verzorgingsgebied gesitueerd. Het aanwijzen
van een situatie voor de aanwezige h.w.c. op Markerkant leverde geen
problemen. Voor de realisatie van een w.k.c. op Markerkant zijn de
nodige vergunning-aanvragen in voorbereiding.
In het verzorgingsgebied zijn alle woningen, vanaf de eerste, van s.v.
voorzien.
De hoofd-warmte-transportleidingen zijn langs de busbanen gesitueerd;
zij vragen daardoor geen "eigen" ruimte.
16
De regelkamers vragen enige ruimte. Zij be'invloeden de stedebouwkundige
kwaliteit van woonbuurten niet.
Het trace van de distributieleidingen wordt, in samenhang met dat van
de andere nutsvoorzieningen, vastgesteld in het plan van kabels en
leidingen. Daarna zijn, vergeleken met een gasdistributienet, wijzigingen van het verkavelingsplan, die gevolgen hebben voor het s.v. distributienet, moeilijker; dit, omdat het rendement van het s.v. distributienet nauw samenhangt met de technische opzet en dit bij het gasdistributienet veel minder het geval is.
Het s.v.-distributienet vraagt in het wegprofiel geen extra ruimte;
het krijgt in feite de ruimte, die voor de aanleg van gasleidingen is
gereserveerd en heeft daaraan ruim voldoende.
Voor de aanleg van s.v. in woningen zijn enkele bouwkundige aanpas-
singen nodig. Zij leiden in vergelijking met i.v., tot iets lagere
(+ / 200,-) investeringen per woning.
Ook bij de uitvoering levert s.v., vergeleken met i.v. geen voordelen
of problemen. De s.v.-transportleidingen worden aangebracht tijdens
de aanleg van de busbaan; de gedeeltelijk parallel lopende werkzaamheden
beinvloeden elkaars voortgang en kwaliteit noch in positieve noch
in negatieve zin.
Het s.v.-distributienet (tussen regelkamer en woning) wordt tijdens
de bouw van een woonbuurt aangelegd, in samenhang met de andere
nutsvoorzieningen. Opgemerkt wordt dat een s.v.-distributienet extra
verstijvend werkt op het stedebouwkundig matenplan: een enkele keer
blijkt het namelijk gewenst of noodzakelijk, in verband met een
wijziging van de verkaveling, reeds aanwezige nutsvoorzieningen te
verleggen. De kosten daarvan zijn, gerekend per meter lengte, voor
de s.v.-leiding beduidend hoger dan voor andere nutsleidingen. Dit
kan als een voordeel en als een nadeel worden gezien. De aanleg van
s.v. in woningen levert, vergeleken met de aanleg van i.v., geen voorof nadelen.
De introductie en uitvoering van s.v. in een deel van Almere-Stad
heeft tot nu toe de voortgang in de woningbouw niet beinvloed. Voor
zover dat is na te gaan, geldt dit ook voor de andere gebouwen.
c
het gebruik
Bij s.v. wordt, zoals eerder gemeld, energie bespaard door electriciteit en warmte in combinatie te produceren. Die gecombineerde
productie gebeurt in een w.k.c; pieken in de warmte-vraag worden
opgevangen met een h.w.c.
Thans is bekend dat de w.k.c. in September 1987 in gebruik zal
worden genomen. Tot dan zal de h.w.c. de warmte alleen moeten leveren.
In de beginjaren was de aanvoer-temperatuur van het water in de
distributie-leidingen in de winter 90°C; 's zomers 70°C; de temperatuur van het retourwater lag als regel 20°C lager. Thans is de
aanvoer-temperatuur 's zomers 40°C; deze aanvoer-temperatuur is
gekozen omdat dan minder warmte tijdens het transport verloren gaat.
Onder a. werd al gemeld, dat in de woningen die nu worden gebouwd
warm tapwater vanuit de regelkamer via een eigen distributie-systeem
wordt geleverd. Vergeleken met het systeem dat in de eerste 5.000
woningen is aangebracht, betekent dat tot op zekere hoogte een ontkoppeling tussen de levering van warmte voor verwarming en de levering
van warmte voor warm tapwater. Het is niet bekend en moeilijk te
voorspellen of ooit een volgende stap naar feitelijke ontkoppeling
wordt gezet, die inhoudt dat de warmte voor verwarming wordt geleverd door centrale productie-eenheden (s.v. , een andere w.k.installatie of een warmte-pomp) en dat de warmte voor warm tapwater
in elke woning apart wordt geproduceerd. Dat laatste vraagt om de
aanleg van een distributie-systeem van aardgas.
De warmte-meters die thans in Almere-Stad, en de gasmeters die in
Almere-Haven worden gebruikt, zijn geijkt, en worden regelmatig gecontroleerd.
De temperatuur in woningen met kamerthermostaat kan beter constant
17
worden gehouden dan die in woningen met thermostatische kranen op
de radiatoren. Dat komt omdat een kamerthermostaat de temperatuur
regelt met een nauwkeurigheid van + 0.2°C, terwijl een thermostatische
kraan op een radiator die temperatuur regelt met een nauwkeurigheid
van + 1 a 2°C.
d. uitgangspunten en werkelijkheid
18
De rapporten, waarop het besluit berust om in Almere-Stad s.v. voor
15.000 w.e. aan te leggen, hanteren verschillende uitgangspunten
die van belang zijn voor de energetische en het financiele rendement
van het project. Enkele daarvan kunnen worden vergelel'T met de
huidige werkelijkheid.
De NEOM-rapporten van 15 december 1977 en van 9 augustus 1978 noemen
nergens de verwachte warmte-afname. Uit bijlage F van het rapport van
1978 valt af te leiden, dat het rapport uitgaat van een netto warmteafname van 74 GJ/w.e./jaar, waarvan 4 GJ/w.e./jaar voor warm tapwater.
Flevobericht nr. 122 (Stadsverwarming Almere, Rijksdienst voor de
IJsselmeerpolders, 1977) gaat voor de woningen in Almere-Stad uit van
een netto warmte-afname van 50 GJ/w.e./jaar voor verwarming en 6
GJ/w.e./jaar voor warm tapwater.
De Jaarverslagen van de MESA melden een afname voor verwarming en
voor warm tapwater van gemiddeld 43.5 GJ/w.e/jaar in 1981 en 50 GJ/w.e./
jaar in 1982. Voor 1984 is deze afname gemeld op 45 GJ/w.e./jaar.
De NEOM-rapporten gaan er vanuit dat van de woningen in Almere-Stad
60% als een-gezinswoning en 40% als meer-gezinswoning zal worden
gerealiseerd.
Besloten is dat die percentages resp. 82% en 18% zullen zijn. Het
hogere percentage voor nieuwbouw een-gezinswoningen heeft een lagere
gemiddelde bebouwingsdichtheid tot gevolg, en daarmee een lager (ener-getisch en financieel) rendement van het s.v.-distributienet. Over
de omvang daarvan is geen informatie beschikbaar.
De NEOM-rapporten gaan uit van een jaar-rendement bij de productie van
warmte en kracht van + 80%. Dit getal kan nog niet naast de werkelijkheid worden gelegd. Zij gaan er ook vanuit dat de h.w.c-ketels
een rendement zullen hebben van 85%. Dit rendement bleek in 1981 - 83%
en in 1982 - 86% te bedragen; in 1984 was het 90%.
De NEOM-rapporten gaan uit van een leiding-rendement (transport en
distributie) op jaarbasis van 90%. Dit blijkt in 1981 - 69% en in
1982 - 73% te zijn geweest; in 1984 was het 77%.
Wanneer men beide rendementen samen neemt, kan worden geconcludeerd
dat het energetisch rendement van het s.v.-systeem (met alleen een
h.w.c) in Almere-Stad (de hoeveelheid energie die aan de woningen
werd geleverd, gedeeld door de hoeveelheid energie, die verstookt
werd) in 1981 - 57%, in 1982 - 63% en in 1984 - 69% bedroeg.
De NEOM-rapporten gaan uit van een gemiddeld rendement van warm watertoestellen van 45%. Bij de installaties, die thans door woningbouwverenigingen in nieuwbouwwoningen worden geplaatst, zijn deze rendementen + 85%, resp. 60%.
De NEOM-rapporten gaan er vanuit dat bij i.v. voor verwarming en
warm water samen (dus excl. koken) gemiddeld 3.450 m3 aardgas per
jaar wordt verbruikt. Het Basisonderzoek Aardgas Kleinverbruik
registreerde in 1984 voor alle typen woningen met i.v. een gemiddeld
gasverbruik voor verwarming en warm water samen van 2.630 m3 aardgas.
De Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders berekende voor rijen woningen
met i.v. in Almere-Haven in de periode juli 1981 - juli 1982 een
gemiddeld gasverbruik voor verwarming, warm water en koken van 2.200 nr*
aardgas (voor koken kan + 90 m3 worden gerekend).
In 1977 werden de investeringen voor s.v. geschat op f 7.700,— per
woning, die van i.v. op f 3.500,— per woning (in toespraak toenmalige Minister van Economische Zaken); het is niet duidelijk of daarin
de investeringen voor leidingen en radiatoren in de woning zijn begrepen.
De NEOM-rapporten noemen een bedrag van f 8.300,— per woning bij
s.v. en bij i.v. een bedrag van f 2.750,— per woning (alles excl.
B.T.W.). Beide bedragen zijn excl. de leidingen en radiatoren in de
woningen.
De feitelijke investerings- en installatie-kosten zijn volgens de
MESA f 3.000,—/w.e. voor de w.k.c. en de h.w.c. samen, en f 6.000,—/
w.e. voor de transport- en distributie-leidingen. De investeringen
voor leidingen, radiatoren en regelapparatuur in de woning bedragen
voor woningen in isolatie-klasse I ongeveer f 2.200,—/w.e. Het
Foto 2
Transportbuizen voor stadsverwarming te Almere-Stad. Op de
achtergrond: montage van het "Startblok", het tijdelijk
onderkomen van het openbaar lichaam Zuidelijke IJsselmeerpolders.
12 juni 1980.
19
totaal bedrag wijkt niet al teveel af van het investeringsbedrag dat
het Centraal Economisch Plan noemt als gemiddelde investeringen voor
s.v. in nieuwe en bestaande gebieden: f 16.600, — /w.e.
De investeringen voor een gasdistributienet zijn ontleend aan de
Standaardwaarden 1984 van de Commissie Optimalisatie Ruimteverwarming;
zij zijn ongeveer f 1.400,—/woning. De investerings- en installatiekosten zijn, afhankelijk van het systeem, voor woningen in isolatieklasse I f 4.000,— tot f 5.500, — .
De NEOM-rapporten gaan uit van een aardgas-prijs voor de w.k.c. van
18.6 ct/m3(zwavelarme stookolie kost daar f 5.53/GJ); bij i.v. betaalt de verbruiker 32 ct/m3 (prijzen 1978). Bovendien is verondersteld dat de gasprijs jaarlijks met 3.85% stijgt. Thans is de
kostprijs van aardgas bij een afname van 0 - 170.000 m3 , 55.65 ct/m3
en kost de afname boven 50 min m3 b.v. 45.863 ct/m3 (volgens de prognose van de NEOM uit 1978 zou de gasprijs nu 41.7 ct/m3 moeten zijn).
De prijs van zwavelarme stookolie fluctueert nogal: in 1984 was de
gemiddelde prijs f 15.10/GJ, in februari 1985 was zij f 17.95/GJ, en
op 20 maart 1985 was zij f 16.75/GJ. De MESA moet voor het aardgas
voorlopig de kleinverbruikersprijs (f 55.65 ct/m3 ) betalen.
De NEOM-rapporten melden dat de bedrijfstijd van de aansluitwaarde
voor ruimte-verwarming voor woningen 1.500 h/jaar bedraagt. Tegelijkertijd wordt gemeld dat bij ca. 2.500 h/jaar een voldoende hoge bedrijfstijd voor de w.k.c. wordt behaald om financieel rendabel te zijn.
De verschillen tussen uitgangspunten en werkelijkheid kunnen de vraag
oproepen of het s.v.-project in Almere-Stad ook nu rendabel kan zijn.
De MESA beantwoordt die vraag positief: de warmte-afname en daarmee
de energie-besparing per w.e. is, vergeleken met de berekening uit
1978, weliswaar verminderd, maar de investeringen zijn ook lager
dan destijds is geschat, en de aardgas-prijs is thans hoger dan in
1978 werd verwacht.
4.2. Ervaringen vanuit afnemers
Hierna worden ervaringen van afnemers beschreven. De afnemers zijn verdeeld in twee groepen: bewoners en bedrijven/ondernemingen. De beschrijving berust op informatie "uit de tweede hand": personen, die door hun
functie weten wat op dit punt onder afnemers leeft en een enkel rapport
over verricht onderzoek. Voor het zelfstandig uitvoeren van een enquete
is geen tijd beschikbaar; de indruk bestaat dat een dergelijke enquete
weinig informatie zou hebben toegevoegd.
a. bewoners
20
Wat betreft de ervaringen van bewoners wordt achtereenvolgens aandacht
geschonken aan de acceptatie, de kosten, het comfort, de warmte-levering,
de temperatuurregeling, het milieu in de woning, de tevredenheid, het
koken, de voorkeur voor stads- en individuele verwarming, de service en
de kosten van heraansluiting. Bewoners reageren, wanneer hen verteld
wordt dat zij iets moeten inschikken voor een algemeen doel, gewoonlijk
sypmathiek. Zo ook in Almere-Stad: daar zouden zij iets van hun vrijheid moeten inleveren (minder vrijheid bij het bepalen van de manier
waarop zij in warm tapwater voorzien, verplicht om electrisch te koken)
om zo bij te dragen aan een aanzienliike energiebesparing. Sommigen
veranderden van mening in 1983; zij schrokken van de hoogte van de
rekening. Daarnaast hadden bewoners problemen met het feit dat het
s.v.-distributienet bij de MESA en de installaties in de woning bij de
woningeigenaar in beheer en onderhoud waren. Beide verschijnselen samen
leidden tot het oprichten van een "Actiecomite Stadsverwarming Almere
Stedenwijk-midden". Later is een consumentenraad ingesteld. De oorzaak
voor de afwijkende rekeningen bleek in hoofdzaak te
liggen in de combinatie van de. manier, waarop de afname van warmte werd
gemeten, met warmtemeters in de regelkamers en watermeters in de
woningen (zie 4.1.a.),en de inregeling van de installaties in de
woningen. De moeilijkheden, die samenhangen met de twee beherende instanties, kunnen worden opgelost door dat beheer aan een instantie toe
te wijzen.
Medio 1984 waren beide problemen, voor alle partijen bevredigend, opgelost:
- in ongeveer 15 gevallen, die niet konden worden opgelost, werd een
financiele regeling getroffen;
- de hoeveelheid warmte, die wordt geleverd voor verwarming, wordt nu
in de woning met een warmtemeter gemeten. Ook de "oude" watermeters
zijn vervangen door warmtemeters; deze vervanging is in november 1984
voltooid;
- vanaf 1984 worden in woningen geen boilers meer voor de levering van
warm tapwater geleverd. Dit water komt nu uit een boiler, die in de
regelkamer is opgesteld. De hoeveelheid wordt met een watermeter
gemeten;
- het onderhoud voor de installatie is in veel gevallen opgedragen aan
de MESA.
Het effect van deze veranderingen kan op zijn vroegst worden beoordeeld,
nadat zij een jaar volledig hebben gewerkt en nadat een jaarafrekening
is uitgebracht, dus vanaf november 1985.
Volgens opgave van de MESA is de gebruikers in het jaar 1984 voor verwarming, warm tapwater en boilerhuur, gemiddeld f 1.200,- in rekening
gebracht. Per woning werd gemiddeld 45 GJ geleverd. Over het gasverbruik en de kosten over dezelfde periode in woningen in Almere-Haven
zijn geen gegevens beschikbaar. Vergelijking van warmte- en gasverbruik en van rekeningen is daardoor niet mogelijk. Over de electriciteitskosten kan wel iets worden gezegd. Vergelijking van het electriciteitsverbruik in 60 woningen in Almere-Stad en in 90 identieke woningen in
Almere-Haven leerde dat, terwijl de variatie rond het gemiddelde bij
beide ongeveer even groot was, het gemiddeld electriciteitsverbruik per
woning in Almere-Stad in 1984 bijna 200 kWu hoger was dan in AlmereHaven (2.280 kWu tegenover 2.100 kWu). Een verschil dat niet helemaal
overeenkomt met de verwachtingen: op grond van het feit dat in AlmereStad electrisch wordt gekookt, werd een verschil van omstreeks 800
kWu verwacht. Een verklaring is nog niet beschikbaar. Wellicht kan
dit verschijnsel in de eerder aangekondigde publicatie, waarin de
voorwaarden en tarieven van de MESA worden getoetst, worden verklaard.
Bewoners zijn financieel gebaat bij lage woonlasten (huur en energiekosten). 0m die reden worden in de bouw materialen en technieken
toegepast die weliswaar hogere investeringen vragen, maar waarbij de
besparing op de energie-kosten de kosten van de extra investeringen
21
overtreft. Thans is een proces aan de gang waarin de investeringen
in de isolatie en ventilatie van woningen toenemen. Met als gevolg
een daling van de energie-afname per woning. Die daling vermindert
de energetische en financiele rentabiliteit van s.v. ten opzichte van i.v.
Het comfort van s.v. is in woningen met kamerthermostaat gelijk aan
dat van i.v.: beide hebben als regel voldoende capaciteit; bij beide
ligt tussen het vragen van (meer) warmte en het effectief leveren
daarvan ongeveer een kwartier. Bij s.v. wordt direct heet water geleverd, bij i.v. loopt de temperatuur van het water geleidelijk op.
Bij s.v. in woningen met thermostatische radiatorkranen is de variatie
in de kamer-temperatuur groter dan bij i.v.
In de afgelopen jaren zijn bij woningen met i.v. enkele keren door
rook-gas-terugslag problemen opgetreden. Deze kunnen door het nemen
van technische maatregelen worden voorkomen; in de nieuwbouw worden
zij al genomen.
In een onderzoek van de VESTIN (zie ook bijlage 1) is o.a. de tevredenheid van de gebruikers over verschillende aspecten^ van s.v. in AlmereStad gemeten. Hoewel de resultaten niet kunnen worden vergeleken met
de tevredenheid over i.v. en de gasvoorziening, die daarbij hoort,
kunnen toch enkele opmerkelijke feiten uit het onderzoek worden vermeld. De helft van de bewoners blijkt tevreden te zijn over de verwarming en over de temperatuurregeling, tweederde over de capaciteit
van de verwarming en over de warmwatervoorziening: 80% (volgens MESA 98%)
is tevreden over het koken en bijna alien (73 van de 75 ondervraagden)
zijn tevreden over de electriciteitsvoorziening. Wanneer men deze
verhoudingen plaatst naast. het gegeven dat 85 - 90% van aeze bewoners
gunstig oordeelt over andere nutsbedrijven, zoals gemeentereiniging,
waterleidingbedrijf, telefoondienst en electriciteitsbedrijven, ontstaat de indruk dat hieruit moet worden afgeleid, dat weinig personen
tevreden zijn over hun verwarming. Overigens moet worden opgemerkt
dat 80% van de ondervraagden sympathiek staat tegenover (de idee van)
s.v. Die sympathie voor s.v. komt ook tot uiting in het feit dat eenvijfde van de ondervraagden voorkeur heeft voor s.v., tweevijfde voor
i.v., maar dat de anderen (ook tweevijfde) geen voorkeur heeft voor
een van beide systemen. De helft van de ondervraagden vindt het raadzaam, het s.v. uit te breiden.
Bij s.v. verzorgt in veel gevallen een bedrijf het onderhoud en het
verhelpen van storingen; het apart optreden van een onderhoudsbedrijf
voor het s.v.-distributienet, en een voor de installatie in de woningen
leidde tot voor de bewoner ondoorzichtige situaties. Bij i.v. is het
gasdistributienet in onderhoud bij de GAMOG, de installatie in de
woning bij een door de woningeigenaar aangewezen bedrijf. De behoefte
om daarin verandering aan te brengen, is niet gesignaleerd.
Storingen worden bij s.v. door de bewoner minder snel opgemerkt dan
bij i.v.
22
In 90% van de woningen in ons land wordt op gas gekookt, in AlmereStad kookt men electrisch; gas is immers afwezig. De meeste inwoners
waren voor hun komst gewend om op gas te koken. In de eerste jaren
van Almere-Stad uitten toekomstige bewoners hun tegenzin tegen de
omschakeling van koken op gas naar electrisch koken. Later ebde die
weerstand weg. Van de bewoners die voor hun komst naar Almere-Stad
op gas kookten, had eenvierde moeite met de omschakeling, drievierde,
naar eigen zeggen, niet. Tweederde van de ondervraagden heeft nu
vrede met electrisch koken, eenderde zou graag terug willen naar gas.
Wanneer de afnemer van warmte of gas niet tijdig betaalt, kan hij
door het warmte- of gasdistributie-bedrijf van levering worden afgesloten. De kosten van heraansluiting op het gasdistributienet zijn
f 5 0 , — a f 1 2 5 , — , die van hetaansluiting op het s.v.-net f 2 8 0 , — .
Uit het voorgaande kan, samenvattend, worden geconcludeerd, dat:
- ongeveer drievierde van de bewoners sympathiek staat tegenover s.v.;
- enkele technische en organisatorische onvolkomenheden uit de beginperiode naar het zich laat aanzien bevredigend zijn opgelost;
- bewoners financieel belang hebben bij een geringe afname van warmte;
die afname beinvloedt de rentabiliteit van s.v, negatief. De rentabiliteit van een gasdistributienet wordt er in verband met de margeregeling niet door beinvloed;
- het comfort van woningen met s.v. is in de basis-uitvoering (thermostatische kranen op de radiatoren) bijna gelijk aan dat van woningen
met i.v. (temperatuur-regeling door middel van een kamerthermostaat.,
- de kosten en het niet-meer-dan-anders-principe elders zullen op
grond van afspraken tussen de MESA en de R.IJ.P. apart worden geevalueerd; daarover wordt apart gerapporteerd;
- de helft van de bewoners van Almere-Stad tevreden is over de verwarming;
- eenderde deel van de bewoners voorkeur blijft houden voor koken op
gas.
b. bedrijven en ondernemingen
Bij contacten met bedrijven is het feit dat in Almere-Stad s.v. aanwezig en aardgas afwezig is, niet als probleem gesignaleerd. Kennelijk
geeft dat geen problemen, en hebben de bedrijven met ovens, drogers,
e.d., die daarvoor in Almere-Stad relatief dure electriciteit zouden
moeten gebruiken, een plaats kunnen vinden op het bedrijventerrein
De Vaart,, of op een van de bedrijventerreinen in Almere-Haven; deze
zijn van een gasdistributienet voorzien.
De MESA verricht een onderzoek naar de eventueel te verwachten behoefte aan gasaansluitingen voor bedrijven.
Ook door ondernemingen is de aanwezigheid van s.v. en het afwezig
zijn van een gasdistributienet niet als probleem gesignaleerd, met
uitzondering van twee soorten: bakkers en horecabedrijven. Beide
zijn gebonden aan woon- en centrumgebieden. Een electrische oven
kan een bakker hogere exploitatie-kosten bezorgen; een restaurant
dat propaan/butaan in plaats van aardgas gebruikt, ziet zijn exploitatiekosten met 1 a 3% stijgen.
4.3. Ervaringen en meningen vanuit producent en distributeur
De producent van warmte in Almere-stad, de PGEM, ziet het s.v.project primair als een electriciteitsfabriek waarbij een deel van
de afvalwarmte nuttig wordt gebruikt, in ons geval voor de verwarming
van woningen, bedrijven en ondernemingen, en voor het verwarmen
23
van tapwater. Teneinde de investeringen voldoende rendabel te maken,
moet de w.k.c. een "redelijk" electrisch vermogen bezitten, moet zij
jaarlijks een voldoende aantal uren op vollast draaien, en is het
s.v.-project er bij gebaat dat de hoeveelheid warmte die wordt afgezet, en het verschil in priamir energie-verbruik voor de voorziening
van warmte tussen s.v. en i.v., groot is.
Voor de productie van de warmte voor het s.v.-project van 15.000
w.e. is een w.k.c. met een vermogen van 54 MWth optimaal. Dit vermogen kan een gebied van 20.000 w.e. van warmte voorzien.
Over de eventuele aanleg van een gasdistributienet meldt de GAM0G
dat het aanleggen en exploiteren van zo'n net voor + 10.000 w.e.,
ongeacht het tempo van realisatie, rendabel is.
Wanneer besloten wordt tot de aanleg en of uitbreiding van een s.v.project, houdt dat voor het productie- en distributiebedrijf enig
financieel risico in.
Over de afname van electriciteit, en daarmee de rentabiliteit van
de electriciteitsproductie zijn geen problemen te verwachten, omdat
de w.k.c. is opgenomen in het vijfjarenplan van de S.E.P. (Samenwerkende Electriciteits Productiebedrijven). De afname van warmte
is minder zeker: zij kan lager zijn dan bij de besluitvorming werd
geschat, maar ook hoger. Bovendien berust de prijs op het niet-meerdan-anders-principe; wanneer het rendement van verwarmingsketels
voor i.v. toeneemt, wordt de prijs van de warmte die wordt geleverd
door s.v., lager.
Aan uitbreiding van een gasdistributienet kleven volgens de GAM0G
voor het distributiebedrijf geen financiele risico's.
4.4. Ervaringen van andere betrokkenen
a. Woningeigenaren
Hierna worden alleen ervaringen van woningbouwverenigingen genoemd:
ervaringen van andere woningeigenaren zijn niet beschikbaar. Verwacht wordt, dat zij op essentiele punten niet zullen verschillen.
De stichtingskosten van woningen met s.v. zijn gelijk aan die van
woningen met i.v.: de besparing bij s.v. door het weglaten van de
verwarmingsketel, de bouwkundige voorzieningen en de luchtkanalen
voor cv.-ketels vallen weg tegen de bij s.v. hogere aansluitkosten.
Bij s.v. en bij i.v. kan de woningeigenaar kiezen uit systemen van
verwarming met warm water, en uit systemen van luchtverwarming, al
dan niet in combinatie met mechanische ventilatie.
24
Wanneer bewoners van woningen met i.v. de luchttoevoer naar de verwarmingsketel afsluiten, kan luchtverontreiniging optreden; dit kan
gevaarlijk zijn voor de gezondheid. Bij s.v. speelt dat probleem
niet. Afsluiting van de luchttoevoer naar de verwarmingsketel kan
worden voorkomen door toepassing van gesloten toestellen of door
de ketel in een gesloten ruimte te plaatsen.
Bij s.v. betaalt de woningeigenaar alleen voor het onderhoud van de
buizen en radiatoren in de woning, bij i.v. betaalt de eigenaar
tevens voor het onderhoud van het gastoestel. Daardoor zijn bij s.v.
de onderhoudskosten voor de installatie in de woning lager dan bij
i.v. De huurder merkt dat niet.
De woningeigenaar behoeft bij s.v. niet na + 15 jaar de verwarmingsketel te vervangen, bij i.v. wel. Het heeft als nadeel dat dan geld
moet worden vrijgemaakt voor vervangingsinvesteringen; het kan ook
voordelig zijn, omdat het de mogelijkheid biedt, technisch betere,
goedkoper en energie-zuiniger, ketels te installeren.
b. De rol van de overheid
De Rijksoverheid streeft naar een zo efficient mogelijk gebruik van
energie-dragers, en naar diversificatie in het gebruik. De diversificatie richt zich vooral op het bevorderen van het gebruik van
kolen en van zon- en windtoepassingen, en op vermindering van het
gebruik van olie en aardgas bij de productie van electriciteit.
Vanuit deze twee belangen is er geen voorkeur voor s.v. of voor i.v.:
bij s.v. wordt weliswaar energie bespaard doordat bij de gecombineerde productie van electriciteit en warmte die warmte nuttig wordt
gebruikt, maar met name in perioden waarin die warmte niet of voor
een klein deel nuttig wordt gebruikt, wordt de, eveneens gewenste
diversificatie, niet bevorderd.
Bij de productie van electriciteit in een (nieuw te bouwen) w.k.c.
wordt immers uitsluitend aardgas gebruikt, terwijl, indien een w.k.c
niet aanwezig zou zijn geweest, die electriciteit regelmatig uit kolen
zou zijn geproduceerd.
De plaatselijke overheid heeft daarnaast belangstelling voor twee
aspecten: de gevolgen van uitbreiding van het s.v.-project voor bewoners, bedrijven en ondernemingen, en de eventuele gevolgen voor haarzelf.
De ervaringen van bewoners, e.d. met het huidige s.v.-project zijn
hiervoor in 4.2., beschreven. Verwacht wordt, dat de ervaringen met een
eventuele uitbreiding daarop zullen aansluiten.
De gemeente is aandeelhouder van de MESA, momenteel voor 4% van het
huidige aandelenpakket. Het totale aandelenpakket bedraagt thans
f 1 min. De gemeente draagt dus een risico van f 40.000,—. De
gemeente heeft ook, per 1 januari 1984, de rechten, lasten en verplichtingen overgenomen van een overeenkomst tussen de Staat
(Ministerie van Verkeer en Waterstaat, R.IJ.P.) en de MESA; die
overeenkomst meldt, dat de Staat (dus thans de Gemeente Almere) aan
de MESA "generlei bijdrage voor de aanleg en exploitatie van het s.v.project verschuldigd zal zijn anders dan bepaald in deze overeenkomst,
een en ander onverminderd de door de Staat (Ministerie van Economische
Zaken) aan MESA toegezegde subsidies". Hieruit kan worden afgeleid,
dat het financieel risico van de gemeentf in het s.v.-project door
25
verdere investeringen of door de eventuele uitbreiding van het project niet zal worden vergroot.
De gemeente Almere is, evenals de andere gemeenten in het verzorgingsgebied van de GAMOG, ook aandeelhouder van de GAMOG. Elke gemeente
bezit als regel 1 aandeel a f 1.000,— per 250 aansluitingen. De
aanpassing van het aantal aandelen aan het aantal aansluitingen vindt,
zo nodig, eenmaal per 5 jaar plaats. De gemeente Almere bezit thans
21 aandelen, het aantal aansluitingen bedraagt bijna 9.000. De GAMOG
maakt winst. Een deel daarvan wordt uitgekeerd aan de aandeelhouders.
De uitkering aan elke gemeente wordt bepaald naar rato van het aantal
aansluitingen. Voor 1984 wordt een uitkering van f 3 0 , — per aansluiting
verwacht. Enkele jaren geleden is deze uitkering ter discussie geweest.
Voorgesteld werd, de aandeelhouders een redelijke vergoeding voor
het door hen verschafte kapitaal te geven, en het resterende deel
van de winst ten goede te laten komen aan de afnemers. Het voorstel
is niet uitgevoerd. De discussie is daarna gesloten.
4.5. De boodschap van anderen
Wanneer een beslissing moet worden genomen over de eventuele uitbreiding
van het s.v.-project in Almere-Stad, is het goed, het oor ook te
luisteren te leggen bij anderen; dat gebeurt hierna. Bij die "anderen"
kunnen 2 groepen worden onderscheiden: andere s.v.-bedrijven, en
beleidsuitspraken op landelijk niveau of studies over de inzet van
energie voor de productie van warmte en de bij de productie toe
te passen technieken die en energie-zuinig, en economisch verantwoord
of aantrekkelijk zijn. Over andere s.v.-bedrijven wordt niet gerapporteerd: hun ervaringen blijken sterk uiteen te lopen, hun bestuurlijke,
technische en bestuurlijke omstandigheden ook. Dat laatste maakt het
moeilijk, zo niet onmogelijk, ze in Almere te gebruiken voor de besluitvorming.
Landelijk beleid en enkele studies bieden wel informatie die mee kan
helpen bij het beantwoorden van de vraag die hier centraal staat.
Achtereenvolgens komen aan bod: de Memorie van Toelichting bij de
Begroting voor 1985 van het Ministerie van Economische Zaken en een
nota die daarbij hoort, het eindrapport van de Stuurgroep Brede
Maatschappelijke Discussie Energiebeleid, en enkele rapporten die
nagaan, welke besparing verschillende energiebesparende technieken
leveren, welke investeringen daarmee gemoeid zijn, welke bijdrage zij
leveren aan de werkgelegenheid; en welke mogelijkheden de markt biedt.
a. De begroting van het Ministerie van Economische Zaken
26
De toelichting op de begroting 1985 van het Ministerie van E.Z. meldt
in de paragraaf over het energiebesparingsbeleid, dat in 1984 de investeringssubsidies voor energiebesparing zijn geevalueerd. Daarbij zijn
beschouwd: de energietoeslag in de Wet Investeringsregelingen, de nonprof it-regeling, de financiele ondersteuning van stadsverwarming, het
energiebesparingsprogramma Rijksoverheid en het Nationaal Isolatie
Programma. Voor het verkrijgen van inzicht in de werking en effectiviteit van de financiele ondersteuning via subsidies en leningen op s.v. zijn
ongeveer 60 interviews gehouden met de diverse partijen die bij de besluitvorming met betrekking tot een aantal s.v.-projecten betrokken
zijn of waren, met inbegrip van NEOM en het Ministerie van E.Z.
Uit het onderzoek blijkt, dat het risico bij s.v. een negatieve factor
is in het besluitvormingsproces. De geenqueteerden stellen dat de bijzondere risico's die met s.v. samenhangen, door de rijksoverheid gedragen moeten worden, alsmede dat er onvoldoende duidelijkheid bestaat
over de voorwaarden waaronder financiele steun wordt verstrekt * ) .
De besluitvorming met betrekking tot s.v. is gecompliceerd. Er doen
zich belangentegenstellingen voor. Daarnaast worden de technischeconomische berekeningen ten aanzien van s.v. als ondoorzichtig ervaren.
Voorts wordt in het onderzoek aangegeven dat men het E.Z.-beleid in
zoverre als gewijzigd ervaart dat vanaf 1981 de rentabiliteit bij de
beoordeling ten aanzien van financiele steunverlening de boventoon gevoerd zou hebben, in tegenstelling tot de periode daarvoor, waarin de
energiebesparing het voornaamste doorslaggevende argument was.
Naar aanleiding van het resultaat van deze evaluatie worden in de
Toelichting op de begroting van het Ministerie van E.Z. enkele conclusies getrokken. Over s.v. zijn het de volgende. Eerst wordt opgemerkt dat, in overeenstemming met afspraken daaromtrent in het
Kabinet, de subsidie in 1985 afloopt * * ) . Vervolgens wordt gemeld,
dat, "wil het tot een verdere uitbreiding van s.v. komen, de risicodracht bij projecten centraal zal moeten staan. Overigens ben ik
(de Minister van E.Z.) van oordeel dat de verantwoordelijkheid
voor de beslissingen met betrekking tot s.v.-projecten bij de locale
overheid ligt. Het betreft steeds een investeringsproject met een
beoogde levensduur die lang is, en derhalve navenante onzekerheden
kent, maar dat is de investeerder bekend. Bedoelde onzekerheden leiden
er mijns inziens toe dat de verantwoordelijke instantie voor de investeringsbeslissingen zich ervan moet vergewissen of een s.v.-project
een voldoende grote financiele buffer heeft om onverwachte tegenvallers te kunnen opvangen. Voorts heb ik mij afgevraagd of de berekeningsmethodiek vereenvoudigd kan worden. Het is mij gebleken
dat zulks niet is te realiseren en dat een dergelijke - voor niet
ingewijden - complexe methodiek inherent is aan het feit dat een aantal
veelzijdige facetten bij investeringsprojecten als s.v. in ogenschouw
moeten worden (genomen) wil van een verantwoorde(lijke) besluitvorming
sprake zijn".
De toelichting op de begroting van het Ministerie van E.Z. meldt ook,
dat, in overleg met de Minister van V.R.O.M., besloten is om uiterlijk
per 1 januari 1987 de voorschriften voor spouwmuurvulling van huur-
) De drie vuistregels die E.Z. bij nieuwe projecten hanteert, worden
genoemd bij de criteria (hoofdstuk 9 ) .
»* ) Opgemerkt wordt dat bij s.v. de subsidie vooral wordt gezien als
middel om de aanloopverliezen te beperken. Subsidies en leningen
bedragen max. 5 tot 7% van de investeringen.
77
woningen te verzwaren. Het besluit zal tot gevolg hebben dat het
energieverbruik voor verwarming van woningen zal afnemen tot ongeveer
3/4 van het huidige niveau •
Bij het onderzoek in de sector gebouwde omgeving zal een selectie
plaatsvinden van de meest kansrijke concepten voor energie-zuinige
woningen die voor verdere ontwikkeling in aanmerking komen. Daarbij
zullen de resultaten van een recente studie met betrekking tot kleine
w.k.k.- en warmtepomptoepassingen in de gebouwde omgeving meegenomen
worden (zie hierna, onder c ) .
b. M^EKE. e n _ C 1 P 1 B ^
Hieronder wordt enige informatie vermeld uit twee rapporten: het
Eindrapport van de Stuurgroep Maatschappelijke Discussie Energiebeleid
(1983), en het Centraal Economisch Plan 1983, opgesteld door het Centraal
Planbureau (1983). Het eerste schetst o.a. de mogelijkheden voor warmtekracht-koppeling, de tweede rapporteert over de economische effecten
van een alternatief investeringsprogramma voor de electriciteitsvoorziening.
Het Eindrapport van de Stuurgroep Maatschappelijke Discussie Energiebeleid meldt, dat met w.k.k. 2 5 % to 3 6 % van de primaire energie kan
worden bespaard die nodig zou zijn bij gescheiden productie van
dezelfde hoeveelheid electriciteit en warmte (biz. 2 8 5 ) . W.k.k. omvat
in dit geval w.k.-installaties in de industrie en andere gebouwen, en
s.v. W.k.k. wordt, samen met windturbines, waterkracht en zonnecellen,
gezien als decentraal vermogen. Het is de Stuurgroep gebleken, dat
decentraal vermogen op een zeer brede steun onder bevolking en maatschappelijke organisaties mag rekenen. Het eindrapport meldt verder,
dat de mogelijkheden voor s.v. in ons land duidelijk minder zijn dan
enkele jaren geleden.
De belangrijkste oorzaken acht de Stuurgroep M.D.E.:
- de sterk teruglopende warmte-vraag van vooral nieuwe woningen en
gebouwen;
- de verminderde bouwactiviteiten (op landelijk niveau);
- de ontwikkeling van de aardgasprijs, die achter is gebleven ten opzichte van de eerder geprognotiseerde huisbrandolie-pariteit;
- de grotere beschikbaarstelling van aardgas, die andere, kleinschaliger besparingsopties zoals w.k.k. meer stimuleert dan s.v.;
- het verschil in prijsstelling van aardgas voor s.v. en voor andere
energiebesparende verwarmingssystemen;
28
* In een groot deel van de huurwoningen die thans gebouwd worden,
wordt daarop al geanticipeerd, en meer dan dat. Die woningen
voldoen n.l. niet alleen aan de nieuwe isolatie-eisen, maar zijn
ook luchtdicht gemaakt. Het is niet onwaarschijnlijk dat het
energie-verbruik voor verwarming van woningen dan zal afnemen tot
iets minder dan 3/4 van het huidige niveau.
- de hoge rentestand van de laatste jaren, waarvoor s.v. met haar
kapitaal-intensieve karakter zeer gevoelig i s ;
- de belangentegenstellingen van diverse overheden, electriciteitsbedrijven, GASUNIE, gasdistributiebedrijven en consumenten-(organisaties);
- de inmiddels gebleken weerstanden (ten gevolge van overlast, problemen met bemetering, ontbreken van gasaansluiting, kosten, e.d.) b i j
de consument;
- het gebrek aan coordinatie van kennisopbouw en technologische ontwikkeling en de daarmee samenhangende suboptimalisaties.
Voor een maatschappelijk en bedrijfseconomisch verantwoorde verdere
ontwikkeling van s.v. meent de Stuurgroep in navolging van de Projectgroep, dat herbezinning op het beleid terzake noodzakelijk is.
Een Projectgroep uit de Stuurgroep schat het potentieel voor s.v., b i j
de inzichten van medio 1983, op 600.000 aangesloten w.e. in het jaar
2.000. Daarvoor is een thermisch vermogen van 2.250 MWth nodig; het
electrisch vermogen ligt, afhankelijk van het productiesysteem, dan
tussen 750 en 2.250 MWe.
Het potentieel aan w.k.-installaties in de industrie wordt voor het
jaar 2000 geschat op 3.640 M W e , dat van gasmotoren op 300 MWe, dat
voor windturbines op 2.500 MWe.
Het Centraal Economisch Plan 1983 bevat een berekening van de economische effecten van een alternatief investeringsprogramma voor de
electriciteitsvoorziening. Uitgangspunt is de "huidige" structuur(1980) van
de electriciteitsproductie, waarbij in de behoefte aan electriciteit
in hoofdzaak wordt voorzien door g a s - en oliecentrales; in het b a s i s programma komt in deze structuur in de toekomst geen verandering.
In een alternatief programma wordt een groter aandeel voor s.v. en
w.k.k. voorzien, plus een forse uitbreiding van het aantal kolencentrales, ten koste van of ter vervanging van bestaande gas-/oliecentrales. De technisch-economische karakteristieken per optie zijn
vermeld in tabel 1. De veronderstelde reele prijs van energie in
verschillende jaren staat in tabel 2.
Uit de berekeningen kunnen o.a. de volgende effecten van het alternatief programma, vergeleken met het basis-programma, worden afgeleid:
- het prijspeil van de particuliere consumptie wordt lager;
- het prijspeil van de goederen-uitvoer wordt lager;
- het volume van de particuliere consumptie en van de goederenuitvoer wordt hoger;
- het financieringssaldo van de overheid wordt hoger;
- het uitvoersaldo wordt hoger;
- de werkgelegenheid neemt toe.
De conclusie is niet moeilijk: uitvoering van het alternatief
programma of van delen daarvan is gewenst.
c
E.S.C. en K.W.W.
Het Energie Studie Centrum publiceerde in 1981 een rapport dat
de effecten meldt van het aanbrengen van energie-besparende ver-
29
Tabel
1.
Technisch-economische karakteristieken per optie"
Inves- b
terlngen
(prijzen
1980)
min gld
olle/gascentrale (per HWe)
1,3
Onderhoud,
bediening
(prijzen
"»
1980)
min gld
Energie-^
verbruik
TJ/jr
0,04
51,3
SV-aftap (1 000 w.e.)
13
0,34
44,7
SV-STEG
16,6
0,48
158,3
WKK-gasturbines (per MWe)
1,2
0,04
72,2
WKK-kolen TD
(per MWe)
8,2
0,47
kolen-ombouw
(per HWe)
1,2
0,05
kolen-nieuwbouw (per MW )
1,8
verwarming (1 000 w.e.)
stoomopwekking
(1 000 w.e.)
Electriclteitsproduktie
Warnite- M Milieu-emissles
produktied
NO
so2
X
TJ/jr
TJ/Jr
ton/Jr
e
20,5
12
-
ton/
6
65
7,5
61,4
65
0
21,6
32
0
9
188,4
21,6
139
37,7
35,8
51,3
20,5
11,8
11
0,05
51,3
20,5
11,8
11
3,5
0,22
98,5
-
65
0
4,9
0,2
0,01
24
-
22
23,3
3,5
7,9
19,8
gescheiden warmteproduktie
(per MW th )
De cijfers zijn gebaseerd op beschikbare externe bronnen aangevuld met mondelinge informatie van EZ, SEP
en ESC.
Inclusief milieu-investeringen en bouwrente.
C
Verondersteld zijn de volgende bedrijfstijden per jaar per optie: centrales 5700 uur/jr, SV 4750 uur/jr,
WKK 6000 uur/jr, verwarming 1500 uur/jr, stoomopwekking 6000 uur/jaar.
De karakteristieken voor gescheiden warmteproduktie zijn opgenomen om de opties voor de electriclteitsproduktie onderling vergelijkbaar te maken. Vergelijking kan geschieden op basis van Sen eenheid electricl tel tsproduktie.
* Bij gasgestookte centrales zijn de jaarlijkse SO?-emissies vrijwel nul.
Bij stoomopwekking op basis van stookolie.
Tabel 2.
Veronderstelde re.le prijsontwikkeling van energie (guldens
1980)
stookolie gld/ton
gas grootverbruik ct/ra
1980
1985
1990
2000
laag
375
415
415
520
hoog
"
465
500
590
laag
25
32
40
32
J
hoog
steenkool (29.3 GJ/ton)
laag
gld/ton
hoog
3 7 •»
122
40
•:•:-•
175
175
220
200
214
250
anderingen aan woningen en gebouwen zelf, alsmede de effecten van
het aanbrengen van energie-besparende veranderingen aan de daarin
geinstalleerde technische installaties. Daarbij is telkens het
gehele toekomstige bestand aan woningen danwel gebouwen beschouwd.
30
In dit rapport worden de gevolgen van energie-besparende technieken
aan woningen vermeld voor de volgende aspecten:
- de besparing aan primaire energie voor het jaar 2000;
- de besparing aan primaire energie voor de periode 1980 - 2000;
- de extra investeringen over de periode 1980 - 2000;
- de extra werkgelegenheid voor installatie en onderhoud over de
periode 1980 - 2000.
Het resultaat staat in de figuren 2 t/m 5.
Het valt op dat:
- bij sommige groepen technieken de variatie groot is, bij andere
klein;
- sommige groepen technieken op meerdere aspecten gunstig scoren,
andere niet.
Het rapport beveelt o.a. aan:
- de introductie van energiebesparende warmwater-apparatuur in woningen
te bevorderen;
- met kracht te streven naar betere isolatie van woningen en andere
gebouwen; dat kan, door bestaande normen te verzwaren, of daar
waar zij nog ontbreken, normen voor isolatie voor te schrijven;
- bijzondere aandacht te geven aan warmte-pompen en HR-ketels in
kleinere wijken;
- in de "andere gebouwen" investeringen in energiebesparende technieken te stimuleren.
In het verlengde van de laatste aanbeveling is door Krekel. Van der
Woerd en Wouterse (K.W.W.), organisatie-adviseurs, een marktonr'erzoek verricht naar de toepassingsmogelijkheden voor kleine warmte-krachtinstallaties en warmte-pomp-installaties in niet-industriele sectoren.
Het onderzoek is uitgevoerd in opdracht van de NEOM, het P.B.E.
(thans P.E.O.), de VEGIN, de Veen en de GASUNIE. Potentieel en penetratie zijn voor de komende 15 jaar bepaald bij twee prijsscenario's
voor energie: een waarbij het prijsniveau stabiel blijft en een waarbij
energie-prijzen in die tijd stijgen (aardgas met in totaal 40%). In
het rapport is uitgegaan van het huidige aanbod van w.k.- en w.p.installaties, en van de ontwikkelingen die in de beschouwde periode
in dat aanbod verwacht mogen worden. Het potentieel is bij de huidige
energie-prijzen bijna 4.000 w.k.-installaties en 5.000 w.p.-installaties, bij de hogere energie-prijzen en de huidige normen voor warmteisolatie: 10.000 w.k.-installaties en 144.000 w.p.-installaties. De
penetratie wordt bij de huidige energie-prijzen verwacht op 1.700
w.k.-installaties en 500 w.p.-installaties; bij de hogere energieprijzen worden 1.500 w.k.-installaties en ruim 32.000 w.p.-installaties verwacht.
In het onderzoek zijn enkele knelpunten gesignaleerd voor de toepassing van deze installaties. Het betreft o.a.:
- de eigendomsverhoudingen, met name gevallen waarbij huurder of
verhuurder geen belang (menen te) hebben bij energiebesparende
investeringen;
- het veelal ontbreken van prikkels om op de kosten van energie te
besparen in de dienstverlenende sectoren;
- het technisch beheer, dat ontbreekt, of onvoldoende is toege rust
voor ingewikkelde installaties;
- de prestaties van de (nieuwe) apparatuur waaraan men twijfelt;
- de financiering van investeringen in relatie tot de risico's die men
loopt.
Het rapport stelt, dat de meeste knelpunten kunnen worden opgelost;
daarbij zouden energie-bedrijven een nuttige rol kunnen spelen.
De toepassingsmogelijkheden voor w.k.-installaties liggen vooral bij
31
Figuur 2
~v~
_ 5
«
-
o
to
5 S
g J
i §g
Z
C
14
ui
1
J _H ^
"" £ 5 I
ui
O
E >
Ul
*
s
-
H
h
J3 i> Sa. S
_
ui
u
fNi
5 - 5 |
§ - *e
B
UJ
3_
IM
M
1
I
6 s B
.1
fss
y z -
fig
• <
Eg
32
-if
ik'
O _3
z
1
jil
|
T
i l l
£
1•
5? I
5
i i
=
_. ./X -i
X
cX —
5 ^ 2 *
8 5 S 2
a.
a:
< -*
sII
__ §i 5- a5
W
<
X
3 £ 3 x
- S S 2
_
a
5 5 - 3
500
5
~
II IS
z
II
7
- ° B
u
u in
Ai
ill
D | |
3 • H _ ii _
_: o
»
w o
S _
— a_ <
ox
_ -J 8 _
_ a z •_
s s
Figuur 3
3 i .
" I1
H .
8
g Z
l
Ir_4_l
is
n
JZL
5 E
i •
SI
S
o
s
_8
t»
x —
ll
5
_-
«S
6
.5
is i
E
z
AC —
fi Is
II
« J
O _»
.ti
M
it
ia
s g
5
3
S3
6»g E l s 6§
4 5 •
« ( -
< — :* _ -
SS " * 5 - s r
B
E I ? - Bla §s
-oi
-U
lil iil lii
«3»
S > x
a > a
»>ai
33
Figuur 4
. !
i E
S S g
> .
8 d
»
u
3 i
. s a g
fi
I
5 , 3 .
III
! 11 •
S
-r *
I l i a
r
K ~
3 S .
2
_
-A.
a
1
_
ii
I
1
34
r
:
I SI { l . f [1
Iff]
i i S II
. 1 - • ii
:. 5
_ E
l
« i l i II
z
I l_ I
fi
li
- It *
.It
r
!??
•
>
r
S
*
3
Figuur 5
§ s
ft
y\
£i *
c
h
a s =
§
5?
„
n
a
3
II
51
3
SI
m
8
a Bj
rig
BS
_M
fi"
•4 »
— II
w _
Ii
S
SI I!
- •
i .-.
X X
5£
I- >
_i
i_
i 1: Li I
<
< *
_
<
'j
at.
! X* _• _1__:X > — _
'8 i l l J- 8 1
IF
is8 i.° I
11 S l S ! § £ B
35
nieuwbouw-meer-gezinswoningen, glastuinbouw, rioolzuiveringsinstallaties,
bejaardentehuizen, zwembaden, hotels en ziekenhuizen. De toepassingsmogeli jkheden voor w.p.-installaties liggen vooral bij glastuinbouw,
meer-gezinswoningen met blokverwarming en bestaande een-gezinswoningen.
Opvallend is, dat er voor kleine installaties aanmerkelijk meer mogelijkheden zijn dan voor grote> dat komt door de lage prijs per eenheid van
vermogen, en de beperkte bijkomende kosten.
De gevoeligheid voor verandering van de energie-prijs is, met uitzondering van een type warmte-pomp, betrekkelijk beperkt. Het komt voort uit
het feit dat in de meeste sectoren terugverdientijden vereist worden
van 3 jaar (commercieel onroerend goed) tot 5 jaar (overheidssectoren).
4.6. Inventarisatie van belangen
Rondom de vraag of de in de jaren 1990 en volgende te bebouwen gebieden
in Almere-Stad van s.v. dan wel van een gasdistributienet moeten worden
voorzien., spelen allerlei belangen. Zij worden hierna geinventariseeerd.
Belanghebbenden zijn:
- de afnemers van warmte: bewoners, bedrijven en ondernemingen;
- de productie- en distributiebedrijven: GAMOG. MESA en PGEM;
- woningeigenaren;
- enkele overheden: de Rijksoverheid (Ministerie van E.Z., Ministerie
van V.R.O.M. en Gemeente Almere).
a. Bewoners
Voor bewoners is belangrijk dat:
1. op momenten waarop zij dat vragen, warmte voor verwarming ter beschikking is;
2. op momenten waarop zij dat vragen, warm water ter beschikking is;
3. op momenten waarop het warmte-leveringssysteem (s.v., c.v., ketel of
gasvoorziening) faalt, een noodvoorziening mogelijk is;
4. zij kunnen kiezen tussen koken op gas of electrisch koken;
5. de woonlasten (huur en energie-kosten) laag zijn;
6. bij s.v. de energie-kosten (warmte + electriciteit) niet hoger zijn
dan de energie-kosten bij i.v. (gas + electriciteit).
b. bedrijven en ondernemingen
Voor bedrijven en ondernemingen gelden de belangen, genoemd bij a.
onder de nummers 1 t/m 3, 5 en 6, ook. Bij bedrijven die zich in
Almere-Stad vestigden, is nog niet de behoefte aan een gasaansluiting gesignaleerd; kennelijk richten die bedrijven vanaf het
begin hun oog op terreinen buiten Almere-Stad. Het is niet bekend
of in die houding in de komende jaren verandering zal optreden.
36
Twee soorten ondernemingen (warme bakkers en horecabedrijven) hebben behoefte aan een gasaansluiting; bij uitbreiding van het s.v.project zal daaraan niet worden voldaan.
c. GAMOG
De GAMOG heeft belang b i j de aanleg van een gasdistributienet in
het betreffende deel van Almere-Stad, omdat dat:
1. het aantal aansluitingen in bedrijfseconomisch aantrekkelijke
gebieden vergroot: het betreft een omvangrijk, aaneengesloten,
en relatief dicht bebouwd gebied, waardoor de kosten van investeringen en exploitatie, gemiddeld per aansluiting, lager
zullen worden dan de over de aanwezige aansluitingen gemiddelde
investerings- en exploitatie-kosten;
2. de afzet vergroot; verondersteld wordt, dat daarmee de rentabiliteit gediend is;
3. de mogelijkheid biedt tot investeren;
4. bijdraagt aan handhaving of vergroting van de werkgelegenheid.
d. MESA
De MESA heeft belang bij uitbreiding van het s.v.-net, omdat dat:
1. het aantal aansluitingen in de directe omgeving van het voorzieningsgebied vergroot: het reeds aanwezige transportnet verzorgt dan een groter gebied, waardoor de kosten van investeringen
en exploitatie, gemiddeld per aansluiting, lager zullen worden
dan de over de aanwezige aansluitingen gemiddelde investeringsen exploitatie-kosten;
2. de afzet vergroot; verondersteld wordt, dat daarmee de rentabiliteit gediend is;
3. de mogelijkheid biedt tot investeren;
4. bijdraagt aan handhaving of vergroting van de werkgelegenheid.
e. PGEM
De PGEM heeft belang bij uitbreiding van het s.v.-net, omdat het:
1. de mogelijkheid biedt, een STFG m e t een groter vermogen te installeren; deze levert electriciteit en warmte tegen een lagere kostprijs per GJ dan een installatie met een kleiner vermogen;
2. De mogelijkheid biedt, het productie-vermogen te vergroten, resp.
om minder rendabele productie-eenheden elders minder vaak in te
zetten;
3. de mogelijkheid biedt tot investeren;
4. de werkgelegenheid bij het bedrijf vergroot of continueert.
f. Woningeigenaar
De woningeigenaar heeft belang b i j :
1. lage stichtingskosten; op dit punt verschillen s.v. en i.v. p r a c tisch niet;
2. lage onderhoudskosten: deze zijn bij s.v. lager dan bij i.v.
3. een systeem van warmte-voorziening dat aan de belangen van de
afnemers tegemoet komt.
37
g- Ministerie van E.Z^
Het Ministerie van E.Z. heeft belang bij:
1. energiebesparing;
2. spreiding van de inzet van primaire energie-dragers (gebruik van
kolen in plaats van gas en olie);
h. Ministerie_van V.R.O.M^
Het Ministerie van V.R.O.M. heeft belang bij een geringe uitworp van
SO2 en van NO . Het is niet mogelijk, om van daaruit een voorkeur uit
te spreken voor s.v. of voor i.v.: enerzijds heeft een w.k.c. (decentraal opgesteld electrisch vermogen) voorkeur boven centraal opgesteld
vermogen (electriciteitscentrales), anderzijds produceert een w.k.c.
per m3 aardgas meer NO dan een c.v.-ketel, en zijn technische maatregelen nodig om de uitworp van NO te verminderen.
i. Gemeente Almere
Voor de gemeente Almere is het belangrijk dat:
1. uitgangspunten en het daarop gebaseerde beleid na verloop van tijd
blijken overeen te komen met de werkelijkheid;
2. een beleid wordt gevoerd waarin het algemeen belang (energiebesparing en spreiding van de inzet) en het belang van de afnemers
(zie onder a. en b.) zorgvuldig tegen elkaar zijn afgewogen;
3. Almere-Stad wordt voorzien van een warmte-voorzieningssysteem (gas
of s.v.) waarbij de gemeente geen of geringe financiele risico's
draagt.
38
5. Uitgangspunten voor berekeningen
Wanneer de maatschappelijke gevolgen van uitbreiding van het s.v.-net
in Almere-Stad, of van de aanleg van een gasdistributienet in die
plaats worden beschreven, berust zo'n beschrijving op allerlei aannames die betrekking hebben op een toekomstige situatie. Een groot
deel daarvan is bijna vanzelfsprekend. Er zijn er ook, waarover
discussie mogelijk is, doordat verschillende bronnen die uitgangspunten verschillend inschatten, of doordat die uitgangspunten in de
tijd kunnen veranderen. Het betreft (aspecten van) de afnemers, het
rendement van de installaties, de kapitaalslasten, en het prijspad
voor de brandstofkosten.
In dit hoofdstuk krijgen alleen de uitgangspunten waarover meningen
kunnen verschillen, aandacht. Eerst wordt gemeld, welke aannames zoal
met een beroep op recente literatuur of gegevens mogelijk zijn; vervolgens worden de uitgangspunten genoemd die in de werkgroep zijn
afgesproken.
5.1. Mogelijke uitgangspunten
a. de woningproductie
De woningproductie in Almere zal in de jaren
tussen gemiddeld 1.200 en 2.400 woningen per
verdeling van die productie over Almere-Stad
dat voor Almere-Stad tot gevolg, dat daar in
gemiddeld 750 - 1.500 woningen zullen worden
1990 - 2000 liggen
jaar. In verband met de
en Almere-Buiten heeft
die periode jaarlijks
gebouwd.
Het is mogelijk dat in de loop van de tijd de bouwfronten in een
bepaald jaar in andere gebieden van Almere-Stad liggen dan thans
wordt verwacht. Daarom is het gewenst om na te gaan of verandering
van bouwfronten invloed heeft op de rentabiliteit van s.v. of van
een gasdistributienet.
b. de aansluitwaarde
De aansluitwaarde (de hoeveelheid warmte die het s.v.-net maximaal
per tijdseenheid aan een w.e. dient te kunnen leveren) bedraagt voor
het thans lopende project 11 kW; zij was vroeger 13 kW. De Studie
Ruimteverwarming Almere-Buiten hanteerde een aansluitwaarde van 12 kW,
het Eindrapport van de Stuurgroep M.D.E. stelt de aansluitwaarde
op 7 - 10 kW, en de Standaardwaarden 1984 van de Commissie Optimalisatie Ruimteverwarming (C.O.R.V.) noemen voor een-gezinswoningen
met c.v. in isolatie-klasse I een aansluitwaarde van 10 kW; bij
isolatie-klasse II (thans in Almere-Stad bij diverse projecten toegepast) is de aansluitwaarde 8.5 kW, bij isolatie-klasse III (Deense
norm) is de aansluitwaarde 7.5 kW. De aansluitwaarde bepaalt, samen
met de gelijktijdigheidsfactor, primair het vermogen van de in w.k.c.
en h.w.c. op te stellen machines.
c . de warmte-afname
De Studie Ruimteverwarming Almere-Buiten hanteert een warmte-afname
(voor verwarming en voor warm tapwater samen) van ruim 55 GJ/w.e.
In 1984 bedroeg die afname in Almere-Stad gemiddeld 45 GJ/w.e.
39
De Standaardwaarden 1984 van de C.O.R.V. noemt voor de warmte-afname
voor verwarming, indien de warmte uit de ventilatie-lucht niet wordt
teruggewonnen, bij de drie isolatie-klassen, resp. 46, 33.5 en 29.5 GJ/
w.e. In woningen met mechanische ventilatie en een warmte-wisselaar
is de warmte-afname 11 GJ/w.e. lager. De C.O.R.V. noemt voor de netto
vraag van warm tapwater twee alternatieven: 4 en 7.5 GJ/w.e.
In Almere-Stad worden thans regelmatig woningen gebouwd in isolatieklasse II, met mechanische ventilatie en met warmte-terugwinning.
In die woningen wordt een warmte-afname (voor verwarming en voor warm
tapwater samen) van omstreeks 30 GJ/w.e./jaar verwacht IC.O.R.V.).
d. het rendement van de warmte-productie bij s.v.
De Studie Ruimteverwarming Almere-Buiten hanteert voor een h.w.c. een
rendement van 80%. Volgens de C.O.R.V. is het warmte-rendement van een
w.k.c. met steg-eenheden 30 a 35%, het electrisch rendement 40 a 45%,
het rendement van een olie-gestookte h.w.c. is 85 a 90%. Het rendement
van de h.w.c. in Almere-Stad is 90%. De MESA rekent voor de STEG
op een thermisch rendement van 45%.
e. het warmte-verlies bij transport f^_£iftrUmtie
De Studie Ruimteverwarming Almere-Buiten berekent het warmte-verlies
in het transport- en distributienet op 15 - 19% van de door w.k.c. of
h.w.c. geleverde warmte. De C.O.R.V. berekent dit warmte-verlies voor
een bebouwingscluster van ruim 1.000 nieuwbouwwoningen op 10% van de
warmte-afname, of 9% van de door w.k.c. en h.w.c. geleverde warmte.
In Almere-Stad was het warmte-verlies in 1984: 23% van de door de
h.w.c. geleverde warmte. Bij voltooiing van het lopende project
(15.000 w.e.) kan dit verlies teruggebracht zijn tot 20%. Bij uitbreiding van het s.v.-net kan het wellicht enkele procentpunten verder dalen,
f. het rendement van de warmte-productie bij i.v.
De Studie Ruimteverwarming Almere-Buiten noemt als gebruiksrendement
voor conventionele c.v.-ketels 69%, voor c.v.-ketels met verbeterd
rendement ca. 80% en hoog rendementsketels ca. 88%. De C.O.R.V. noemt
als percentages: 70%, 80% en 90%. Zij stelt het gebruiksrendement
van een geiser op 50%, dat van een gasboiler op 45%, en dat van een
indirecte boiler op 65%. Een publicatie van de Stichting Vergelijkend
Warenonderzoek noemt als gebruiksrendementen van c.v.-ketels, resp.
73 - 82%, 80 - 84% en 90 - 93%. Een nog niet gepubliceerd onderzoek
van het V.E.G.-Gasinstituut noemt voor c.v.-ketels een gemiddeld gebruiksrendement van 70%, en voor de productie van warm tapwater een
rendement van 45%.
g. kaPitaalslasten
•lO
Over de kapitaalslasten zelf valt nu nog niet veel te zeggen, wel
over de afschrijvingstermijn. De informatie uit enkele bronnen is vermeld in tabel 3.
Tabel 3.
Afschrijvingstermijnen bij s.v. en i.v. volgens verschillende bronnen, in jaren.
Bron:
1
s.v. :
25
- w.k.c.
25
- h.w.c.
25
- transp. en distr.n.
25
- radiatoren
- meet- en regelapp. 25
i.v.:
- gasdistributienet
15
- c.v.-ketel
15
- radiatoren
15
- gasmeter
15
- regelapparatuur
15
- geiser/boiler
15
2
3
4
20
20
25
25
25
30
40
20
15 a 20
25
25
4C
15
30
15
40
15
15
15
25
15
40
15
15
15
15
Bronnen:
1. MESA N.V./NEOM B.V. Het partieel project stadsverwarming AlmereStad. 1978.
2. MESA, 1985.
3. Studie Ruimteverwarming Almere-Buiten. Rijksdienst voor de
IJsselmeerpolders/NEOM/Haskoning B.V. 1983.
4. C.O.R.V. Standaardwaarden. 1984.
h. prijspaden brandstofkosten
Voor de ontwikkeling van de brandstofkosten zijn nogal wat prijspaden
uitgezet.
Het E.S.C. ging in 1983 uit van:
- een reele stijging van de ruwe olie-prijs van 4% per jaar in de
periode 1980 - 1985, en van 2% per jaar in de periode 1985 - 2000;
- het op olie-pariteit brengen van de aardgasprijzen in de periode
1980 - 1985.
De C.O.R.V. onderscheidt drie prijspaden, waarbij de prijs van aardgas
gekoppeld is aan die van olie.
De paden zijn:
1- een ontwikkeling waarbij de olie-prijs vanaf 1985 met 4% per jaar
stijgt; aangezien een dergelijke ontwikkeling ertoe leidt dat in
het begin van de volgende eeuw een prijsniveau bereikt wordt waarbij
in toenemende mate alternatieve energie-dragers rendabel worden,
wordt na 2000 een reele prijsstijging van 1.5% per jaar verondersteld;
2. een ontwikkeling waarbij tot 1987 een reele prijsdaling van olie
optreedt, tussen 1987 en 1990 een reele prijsstijging van 2.5% per
jaar optreedt met na 1990 een stijging van 3% reeel per jaar;
41
3. een ontwikkeling die gekenmerkt wordt door een reele prijsdaling
tot 1987, en waarbij vanaf 1987 een reele prijsstijging van 1% per
jaar optreedt.
Opgemerkt wordt dat bij pad a. de gasprijs voor groot- en kleinverbruikers in het jaar 2010 tweemaal zo hoog is als de prijs volgens pad c.
5.2. Gekozen uitgangspunten
Ten behoeve van de rapporten van de MESA en GAMOG zijn de volgende uitgangspunten gekozen:
a. een productie in Almere-Stad van 1.500 woningen/jaar in de periode
1990 - 2000;
b. de aansluitwaarde is gesteld op 10 kW/w.e.;
c. de warmte-afname is gesteld op 40 GJ/w.e./jaar, 32.5 GJ voor verwarming en 7.5 GJ voor warm tapwater;
d. het rendement van de w.k.c. is gesteld op 42% electrisch, 45%
warmte; het rendement van de h.w.c. is 90%;
e. het warmte-verlies in het transport- en distributienet is 20%;
f. het rendement bij de productie van warm water en warm tapwater
bij i.v. is gemiddeld 70%;
g. de afschrijvingstermijnen zijn overgenomen van de MESA-berekening
voor 1985;
h. als prijspad is het NEOM-middenscenario van mei 1984 genomen. Dit
is hiervoor genoemd als C.O.R.V.-pad nr. 2. Het meldt de volgende
gasprijzen (voor grootverbruikers, resp. voor kleinverbruikers):
Tabel 4. Reele prijsontwikkeling volgens het NEOM-middenscenario
van mei 1984, in ct/m3 aardgas. De prijzen zijn excl. B.T.W.
42
Jaar
Grootverbruik
1985
1990
2000
2010
37.8
36.0
47.5
62.8
Kleinverbruik
54.0
55.7
70.6
91.3
6. Optie 1: uitbreiding stadsverwarming in Almere-Stad met 10.000 w.e.
In overleg met de MESA zijn hierna de samenvatting en conclusies van bijlage 1
integraal overgenomen; het voordeel van een integrale weergave werd hoger geacht
dan het verwijderen van enkele mogelijke doublures in de tekst van dit rapport.
Samenvatting en conclusies:
Samenvatting
Op verzoek van de gemeente Almere is de betekenis nagegaan voor het stadsverwarmingsprojekt Almere van een uitbreiding van het huidige voorzieningsgebied
met de zogenaamde 2e bouwfase Almere-Stad.
In dit kader omvat deze bouwfase ca. tienduizend woningequivalenten.
De gevolgen van zo'n uitbreiding voor de vier betrokken partijen kunnen op de
volgende wijze samengevat worden.
Een uitbreiding van het voorzieningsgebied S.V. in Almere met ca. 10.000 w.e.
is van belang:
a) voor de overheden door
. een toename van de aardgasbesparing tot 1.000.000.000 m' aardgas, gedurende
de projektduur (25 jaar) en een evenredige positieve belnvloeding van de
nationale betalingsbalans,
. een toename van de werkgelegenheid, extra t.o.v. individuele c.v.-installaties, tot ca. 2.250 manjaren,
Foto 3.
Stadsverwarmingsleidingen in woningbouw. Gebied 2.B.I.
Almere-Stad.
24 September 1979.
43
. een 25 a 35$ geringere milieuvervuiling door een evenzo grotere besparing
op primaire brandstoffen,
. een verlaging van de stichtingskosten van de woningen door de ruimtebesparende woninginstallatie bij stadsverwarming.
b) voor de verbruikers door
. het ca. vijf jaar eerder verlagen van de warmtetarieven t.o.v. het "nietmeer-dan-anders" beginsel.
In de elektriciteits- en warmteleveringssector wordt nu reeds voldaan aan
het op handen zijnde beginsel van aanwending van winsten door nutsbedrijven
(na het aanleggen van verplichte reserves) direct t.b.v. de verbruikers
in plaats van uitkering aan aandeelhouders).
. het hogere comfort van S.V.-verwarmde woningen,
. de grotere veiligheid van S.V.-verwarmde woningen,
. de gegarandeerde warmtelevering,
. de 24-uurs storingsservice.
c) voor de woningeigenaren door
. een jaarlijks positief saldo van ca. / 100,- door de afwezigheid van onderhoud en afschrijving van een c.v.-ketel,
(dit saldo behoort eigenlijk toe te komen aan het S.V.-bedrijf, doch een
beschikking van het ministerie van VROM hieromtrent blijft nog uit),
. een verlaging van de stichtingskosten van de woning door geringer ruimtebeslag c.v.- en warmtapwaterinstallatie,
. een vermindering van brand- en explosiegevaar.
d) voor de nv MESA door
. de verlaging van de relatieve exploitatiekosten door een hogere benuttingsgraad van het stadsverwarmingssysteem,
. door het niet in gevaar brengen van de toegezegde subsidies.
Conclusies
1. Vanuit maatschappelijk oogpunt is uitbreiding van het voorzieningsgebied
stadsverwarming in Almere in alle beschouwde gevallen wenselijk.
2. Lager bouwtempo heeft geringe invloed op projektresultaat.
3. Alternatieve gebiedsinvulling heeft nauwelijks invloed op projektresultaat.
4. Afname warmteverbruik incl. warmtapwater tot UO GJ per jaar (dit komt overee
met ca. 1.700 m 3 gas) heeft relatief grote invloed op projektresultaat.
Echter, ook in dit geval blijft het projektresultaat nog ruimschoots positief.
7. Optie 2: aanleg gasdistributienet in Almere-Stad voor 10.000 w.e.
In overleg met de GAMOG zijn hierna de inleiding, de samenvatting, de
konklusies en de aanbevelingen van bijlage 2 overgenomen; het voordeel van een integrale weergave werd hoger geacht dan het verwijderen
van enkele mogelijke doublures in de tekst van dit rapport.
0.
Inleiding
In verband met de voorbereiding van het besluit van de gemeente Almere
over de energievoorziening in de toekomstige woningbouw in Almere-Stad,
is aan GAMOG verzocht te adviseren over de wijze waarop deze energievoorziening op basis van gas zou kunnen plaatsvinden.
Zoals bekend, is aan de besluitvorming over de energievoorziening aan de
eerste 15.000 woningen in Almere-Stad een uitvoerige haalbaarheidsstudie
ten grondslag gelegd. Ook nadien zijn in min of meer vergelijkbare situaties
in Nederland haalbaarheidsstudies voor kollektieve verwarmingssystemen verricht. Indien men voorbij gaat aan incidentele en plaatselijke verschillen in
omstandigheden kan men vaststellen dat de resultaten van dergelijke studies
in grote lijnen steeds weer uitmonden in een keuze tussen enerzijds - het
nastreven van een hoge energiebesparing ten koste van vaak hoge investeringen
- en anderzijds - het bereiken van een redelijke energiebesparing tegen lage
investeringsoffers.
Deze probleemstelling leidt voor een beslisser tot een moeilijk dilemma:
moet hij kiezen voor een energievoorziening, die de verbruiker in hoge mate
de mogelijkheid biedt zijn eigen keuze te maken voor een door hem gewenste
kombinatie van gastoepassingen en besparingsmaatregelen of moet de beslisser
vanuit macro-economische en energiepolitieke overwegingen kiezen voor een
energievoorziening die de verbruiker konfronteert met een uniform en kollektief systeem, waarbij individuele keuzemogelijkheden nagenoeg ontbreken?
Als voorbereiding van de beslissing over de energievoorziening voor de verdere
woningbouw in Almere-Stad is door de gemeente Almere niet gekozen voor het
verrichten van een haalbaarheidsstudie.
De hierna volgende rapportering is daarom gericht op een beschrijving van
de wijze waarop aardgas in de toekomstige woningbouw in Almere-Stad kan
worden toegepast. Naast een korte beschrijving van de struktuur en de
wijze van aanleg van het distributiesysteem is vrij uitvoerig ingegaan op
de toepassing van aardgas voor ruimteverwarming, warmwaterbereiding en
voor koken. In het bijzonder is ingegaan op de toepassing van aardgas in de
moderne woningbouw, welke gekenmerkt is door een hoge isolatiegraad en een
grote mate van kierdichtheid.
De toepassingsmogelijkheden van aardgas worden voorts aan een kwalitatieve
beschouwing onderworpen. Waar dat zinvol is zijn ook financiele vergelijkingen
gemaakt tussen gangbare systemen. In het bijzonder is in de verschillende gevallen aandacht geschonken aan aspekten van veiligheid, doelmatigheid en gebruiksgemak.
Aan de rapportage is medewerking verleend door het VEG-Gasinstituut te
Apeldoorn.
1.1. Samenvatting.
- De toepassing van aardgas in de woningbouw is in Nederland getneengoed.
Ruim 90% van alle woningen in Nederland die op het aardgasnet zijn aan-
45
gesloten worden individueel verwarmd. Verreweg de meeste woningen kennen
ook de een of andere vorm van individuele warmwatervoorziening. Koken op
gas is ook een alom verspreide toepassing.
- De ontwikkeling van centrale verwarmingsketels in de afgelopen jaren
heeft geleid tot een zeer gevarieerd aanbod van zuinige, bedrijfszekere
en gebruikersvriendelijke apparatuur. Er is een ruime keuze mogelijk met
betrekking tot de hoogte van het rendement, de capaciteit en de wijze van
uitvoering. Ook voor de moderne goed geisoleerde woning zijn voldoende
praktische uitvoeringen verkrijgbaar.
Voor kleinere, goed geisoleerde woningen zijn eenvoudige luchtverwarmingsinstallaties leverbaar. Deze kunnen al of niet met wannte-terugwinning
worden gecombineerd.
Lokale verwarming in de vorm van de vertrouwde gaskachel, lijkt een goede
toekomst te hebben. In kleine, goed geisoleerde woningen kunnen de investeringskosten door het gebruik van gaskachels worden beperkt.
In het gehele toepassingsgebied van de ruimteverwarming is een ruim en
gevarieerd aanbod aan toestellen beschikbaar, zodat vrijwel aan elke
individuele keuze met betrekking tot meer of minder investeringen en
comfort tegemoet kan worden gekomen.
- Een bekende toepassingsvorm van aardgas is van oudsher die voor de warmwaterbereiding. Afhankelijk van de individuele behoefte, gezinssamenstelling, gebruikspatroon of behoefte aan gebruiksgemak zijn beschikbaar
de keukengeiser, de kleine of grote badgeiser, de gasboiler of de tapspiraal die ingebouwd is in de C.V.-ketel.
Elke toepassing heeft zijn eigen specifieke eigenschappen, voordelen maar
ook beperkingen. De verbruiker heeft echter een zodanig ruime keus uit de
aangeboden mogelijkheden, dat voor elke individuele behoefte een passende
toepassing beschikbaar is, ook als het om zo laag mogelijke kosten gaat.
Gas is in het algemeen goedkoper dan elektriciteit.
- Behalve van de wijze van ruimteverwarming en warmwatervoorziening zijn de
totale kosten voor de aanschaf en instandhouding van de apparatuur en van
het energieverbruik ook afhankelijk van de mate van isolatie die in de
woning is toegepast. Bij een vergelijking van de totale kosten voor enige
gangbare combinaties van ruimteverwarming en warmwatervoorzieningen - op
basis van gas - blijkt het mogelijk, door extra investering in isolatiemaatregelen, op de jaarlijkse kosten voor de bewoner aanzienlijk te besparen.
Het loont daarom de moeite, om indien de keuze voor de energievoorziening
op basis van gas bepaald wordt, nader te onderzoeken welke combinatie van
systemen voor ruimteverwarming en warmwatervoorziening, aangevuld met welke
mate van isolatie van de woning tot de laagste jaarlijkse kosten zal leiden.
- Koken op gas is in Nederland erg populair. Het is ook aanzienlijk goedkoper
dan elektrisch koken. Ook voor deze toepassing is een ruim en gevarieerd
toestellenaanbod voorhanden. De toepassing in de moderne goed geisoleerde
woning ontmoet bij aanwezigheid van de in de Bouwverordening voorgeschreven
ventilatievoorzieningen geen enkel bezwaar.
4«3
- In de moderne woningbouw met een hoge isolatiegraad en een hoge mate van
kierdichtheid vraagt de ventilatie van de woningen bijzondere aandacht.
Er moet met name op worden gelet dat aangebrachte ventilatievoorzieningen
de goede werking van gasverbruikstoestellen nlet verstoren. Een drietal
uitvoeringsvormen van gastoepassing komen afgezien van koken in dat geval
in aanmerking:
- gesloten verbruikstoestellen
- plaatsing van verbruikstoestellen in een gesloten opstellingsruimte
- het toepassen van een gebalanceerde mechanische ventilatie.
Het ruime aanbod aan passende mogelijkheden biedt ook in deze gevallen
steeds weer een afdoende oplossing.
De aanleg van een aardgasdistributienet vergt betrekkelijk lage investeringen en biedt geen enkel financieel risico voor de gemeente noch voor
de verbruiker. Een gasdistributienet is in de aanleg zeer flexibel aan te
passen aan het voortschrijden van de woningbouw. Gasleidingen leveren in
planologisch opzicht zelden of nooit een obstakel op. De capaciteit van gasdistributiesystemen is binnen wijde grenzen aan te passen aan de gewenste
afname.
L.2. Konklusies en aanbevelingen.
- De eigenaar/bewoner in de toekomstige woningbouw in Almere-Stad
kan bij toepassing van aardgas voor zowel de ruimteverwarming
als de warmwatervoorziening een ruime keuze maken uit beschikbare
mogelijkheden. Afhankelijk van de individuele wensen en behoeften
kan de verbruiker kiezen uit energie-zuinige, bedrijfszekere en
gebruikersvriendelijke apparatuur en installaties.
Doordat de fabrikanten van gastoestellen snel inspelen op aktuele
ontwikkelingen in de woningbouw kan ook voor de verdere toekomst
op een flexibele en eigentijdse gastoepassing worden gerekend, die een
kostenvergelijking met andere vormen van energievoorziening in het
algemeen goed kan doorstaan.
- Indien voor de verdere ontsluiting van Almere-Stad voor een aardgasvoorziening gekozen wordt, kan een optimalisatie-onderzoek bijdragen
aan een afgewogen keuze van de verwarmings- en warmwatervoorziening
in de woningen.
47
8. Complement op beide opties
In dit hoofdstuk wordt een complement geleverd op de inhoud van
de hoofdstukken 6 en 7; het bevat kanttekeningen bij de inhoud
daarvan, en een aanvulling op beide hoofdstukken, te weten een b e schrijving van de gevolgen die voor de besluitvorming van belang
kunnen zijn, maar in de hoofdstukken 6 en 7 niet worden genoemd.
Bij het maken van dit complement is niet altijd gestreefd naar
volledigheid.
8.1. Kanttekeningen bij optie 1 (uitbreiding van s.v.)
1. Het energie-beleid van de Rijksoverheid is gericht op een zo
efficient mogelijk gebruik van energie en op diversificatie van
energie-dragers (o.a. het gebruiken van kolen in plaats van
aardgas of olie voor het produceren van electriciteit). Uitbreiding van het s.v.-project in Almere-Stad heeft enerzijds een
grotere besparing van aardgas tot gevolg, anderzijds een groter
verbruik van aardgas voor de productie van electriciteit. In
verband met beide effecten (het eerste strookt met het energiebeleid, het tweede niet) schenkt de toelichting op de begroting
1985 van het Ministerie van e.Z. geen aandacht aan de besparing
van primaire energie door s.v.-projecten.
2. Uit het feit dat de door de MESA in 1985 voor de periode 1980 - 2010
gemelde totale energie-besparing bij een project van 15.000 w.e(750 min. m3 aardgas) hoger uitkomt dan de besparing die voor
hetzelfde project bij dezelfde project-duur en dezelfde energieafname per w.e. kan worden berekend uit het rapport van de MESA
uit 1978, wordt afgeleid, dat de genoemde energie-besparingen
primair als orde van grootte kunnen worden gezien.
3. Het gebruik van een gas gestookte STEG vermindert de milieuvervuiling op landelijk niveau; de vervuiling van de directe
omgeving van een STEG is net zo groot als bij i.v. het geval zou
zijn geweest.
4. Van de varianten waarvoor de MESA het project-resultaat heeft
berekend, komen de uitgangspunten van de nummers 1 en 5 weliswaar
het best, maar toch matig tot redelijk overeen met de huidige en
de verwachte werkelijkheid. Berekeningsresultaten van een model dat
beter aansluit bij de huidige en de verwachte werkelijkheid (b.v.,
in de cijfers van de MESA: 7.000 w.e. a 48 GJ/w.e. en 10.000 w.e.,
resp. 20.000 w.e. a 40 GJ/w.e.) zijn wel gevraagd, niet geleverd.
5. In de berekeningen is geen aandacht geschonken aan het effect
op het bedrijfsresultaat voor het geval een deel van de woningen
gemiddeld minder dan 40 GJ/w.e./jaar afneemt.
6. Voor het berekenen van de financiele resultaten is de projectduur gesteld op 30 jaar (1980 - 2010). Gezien de gehanteerde
afschrijvingstermijnen zullen vanaf het jaar 2000 kosten worden
gemaakt in verband met de vervanging van componenten van het
s.v.-project. Uit grafiek 1 van bijlage 1 blijkt niet, dat
daarmee rekening is gehouden.
7. In de financiele berekeningen voor het s.v.-project van 15.000
w.e., gemaakt in 1978, is de bouw-rente buiten beschouwing g e laten. Er zijn geen aanwijzingen dat in de berekeningen van
1985 de bouw-rente wel in rekening is gebracht.
8. Het Ministerie van E.Z. hanteert als vuistregel voor het toekennen van subsidies aan nieuwe s.v.-projecten, dat tijdens de
project-duur de totale baten op zijn minst 2 0 % hoger moeten zijn
49
9.
10.
11.
12.
13.
14.
15.
dan de totale kosten. Uit aanvullende informatie van de PGEM
valt op te maken, dat dit alleen in variant 4 het geval is.
Wanneer de eventuele uitbreiding met 10.000 w.e. op zichzelf
wordt bekeken, valt op te merken dat bij de varianten 2, 3, 4 en 6
de baten meer dan 20% hoger zijn dan de kosten. In de derde
plaats wordt opgemerkt dat de uitbreiding met 10.000 w.e. volgens
variant 5 ten opzichte van variant 1 geen verbetering van de verhouding tussen de baten en de kosten geeft.
Gemeld wordt dat bij uitbreiding van het s.v.-project het warmtetarief voor de afnemers eerder kan worden verlaagd dan bij nietuitbreiding.
Wanneer tevens wordt gemeld dat, na uitbreiding met 10.000 w.e.:
- de uitgangspunten voor de financiele berekeningen voor s.v. niet
ongunstig zijn (zie hoofdstuk 5 ) ;
- de zgn. terugverdientijd (break-even-point) 20 tot 25 jaar bedraagt;
- de winst daarna in eerste instantie zal worden aangewend tot
opbouw van een algemene reserve;
- vermindering van warmte-afname per jaar een relatief grote invloed heeft op het project-resultaat;
- in de financiele berekeningen een project-duur wordt aangehouden
die de afschrijvingstermijn overschrijdt;
bestaat onzekerheid over het jaar waarin het warmte-tarief voor
de afnemers zal worden verlaagd.
Van de mededelingen dat een lager bouwtempo een geringe, en wijzigingen in de bouwfronten nauwelijks invloed heeft op het projectresultaat, is kennis genomen.
De bewoners kunnen niet kiezen tussen koken op gas of electrisch koken.
Een c.v.-ketel en de voorziening voor warm tapwater vragen bij i.v.
samen + 1 m3 ; 1/3 % van de inhoud van een woning. De ruimte-winst
die ontstaat als beide afwezig zijn (s.v.) is dus betrekkelijk.
Het vestigingsklimaat is voor wat de energie-voorziening betreft
onvriendelijk voor bedrijven met ovens of drogers, voor warme
bakkers en voor horecabedrijven.
Wanneer het huidige s.v.-project met 10.000 w.e. wordt uitgebreid,
kan in beginsel voor de overblijvende 14.000 w.e. van Almere-Stad
vrij worden gekozen tussen de aanleg van s.v. danwel van een gasdistributienet.
De GAMOG meldt, dat uitbreiding van het s.v.-project met 10.000
w.e. geen gevolgen voor hem heeft.
8.2. Kanttekeningen bij optie 2 (aanleg gasdistributienet)
50
1. Het rapport beschrijft in wezen de thans aanwezige mogelijkheden
voor toepassing van aardgas in de woningbouw. Die mogelijkheden
gelden voor elke plaats waar aardgas geleverd wordt. Indien in
een deel van Almere-Stad een aardgasdistributienet wordt aangelegd,
kunnen die toepassingsmogelijkheden ook daar worden uitgevoerd.
2. In de samenvatting wordt gemeld dat locale verwarming een goede
toekomst lijkt te hebben. Bij deze mededeling wordt opgemerkt,
dat dit in de praktijk alleen geldt voor H.A.T.-eenheden; voor
andere woningen geldt de mededeling alleen, als de bewoners tegelijkertijd een lager comfort aanvaarden. Die "andere woningen"
zullen namelijk, om een aan woningen met centrale verwarming gelijkwaardig comfort te kunnen bieden, een gaskachel moeten hebben
in de woonkamer, de keuken, een slaapkamer en de douche. De investeringen zijn dan practisch gelijk aan de investeringen voor
centrale verwarming.
3. In bijlage 2, biz. 8 worden gemiddelde gasverbruiken voor verwarming genoemd. De verzameling woningen waarover dat gemiddelde
is berekend, is niet al te representatief voor de in Almere-Stad
aanwezige en nog te bouwen woningen: de verzameling uit bijlage 2
bevat o.a. de categorieeen "gebouwd voor 1945" en "gebouwd na 1975",
"niet geisoleerd","gedeeltelijk geisoleerd" (in allerlei variaties)
en "geheel geisoleerd". De tabel noemt als totaal gemiddeld gasverbruik in 1984 in woningen met c.v. voor alleen verwarming 2.355 m3
aardgas per jaar. Uit gegevens van de GASUNIE blijkt dat dat totaal
gemiddelde verbruik in 1984 in woningen met c.v. die na 1975 zijn
gebouwd, ongeveer 200 m3/jaar lager lag. Voor ruim 500 woningen
in Almere-Haven, verdeeld over 6 bestekken en gebouwd in de periode
1975 - 1980, is door de R.IJ.P. voor het jaar 1981 - 1982 het gemiddeld gasverbruik voor verwarming, warm water en koken samen
berekend op 2.200 m3 . Bijlage 2, biz. 8, meldt voor rij- en
hoekwoningen een gemiddeld gasverbruik voor verwarming, warm water
en koken van 3.010 - 3.549 m3 in 1981, en van 2.675 - 3.165 m3 in
1982 (370 m3 meer dan de in bijlage 2 genoemde getallen in verband
met het verbruik van gas voor warm water en koken).
4. In bijlage 2, biz. 34, worden rendementen voor verwarming en voor
warm tapwater-bereiding genoemd. Bij het vermelden van die rendementen is er vanuit gegaan dat een thans lopend voorstel voor
verhoging van de keuringseisen van c.v.-toestellen (van 74% naar
77%) van kracht is geworden.
5. In bijlage 2, biz. 34, worden energie-verbruiken voor verwarming
en voor warm tapwater genoemd. Die verbruiken berusten op berekeningen, niet op meting van werkelijke verbruiken.
6. Wanneer besloten wordt tot aanleg van een gasdistributienet in
een deel van Almere-Stad heeft dat wellicht tot gevolg dat de
PGEM moet omzien naar een andere installatie die het mogelijk maakt
om minder rendabele productie-eenheden minder vaak in te zetten * ) .
Het is ook mogelijk dat, bij aanleg van een gasdistributienet,
de Gemeente Almere, de GAMOG, de MESA en de PGEM gezamenlijk §en
of meer w.k.-installaties tot ontwikkeling brengen, of tot ontwikkeling helpen brengen. Er zijn, gezien de inhoud van paragraaf
4.5., diverse mogelijkheden. In concreto kan worden gedacht aan
w.k.-installaties in het ziekenhuis, in meer-gezinswoningen, in
bedrijven met ovens, e.d., en in bedrijven met continu- of
ploegendienst. De w.k.-installaties zouden kunnen worden gebouwd
door de PGEM, de exploitatie van het distributie-systeem door de
MESA; de electriciteit en de warmte zouden direct aan het gebouw
en (eventueel) omringende gebouwen kunnen worden geleverd. Deze
oplossing komt aan alle in paragraaf 4.6. genoemde belangen tegemoet. Zij kan worden verdedigd met het argument dat het, ook
in het energie-besparingsbeleid, niet ongebruikelijk is om, als
het tij verloopt, de bakens te verzetten.
51
7. Wanneer in een deel van Almere-Stad, groot 10.000 w.e., een gasdistributienet wordt aangelegd, kan in beginsel in een later
stadium voor de overblijvende 14.000 w.e. vrij worden gekozen tussen de aanleg van s.v. danwel van een gasdistributienet.
8. De MESA meldt, dat aanleg van een gasdistributienet alleen tot
gevolg heeft dat de mogelijkheden voor verhoging van het rendement
van de MESA niet worden benut. Bij deze melding wordt opgemerkt,
dat dat voor alle varianten uit bijlage 1 geldt, behalve voor
variant 5, wat de uitgangspunten betreft de meest realistische;
men zie ook paragraaf 8.1., punt 8.
9. Vergelijking van de opties
Moeten de volgende 10.000 w.e. in Almere-Stad (de nummers 15.000
t/m 25.000) van s.v. of van een gasdistributienet met i.v. worden
voorzien? Dit hoofdstuk noemt criteria, en geeft aan in welke mate
elk van beide opties aan elk criterium voldoet. Verdere conclusies
worden niet getrokken. Het antwoord op de juist gestelde vraag hangt
immers mee af van het gewicht dat aan elk criterium wordt gegeven:
die taak hoort toe aan beleidsorganen.
De criteria, de plussen en de minnen, zijn hierna genoemd. Bij de
rangschikking is de indeling van hoofdstuk 4 aangehouden.
53
Gezichtshoek
Nummer
Criterium
Mate waarin optie aan criterium voldoet
stadsverwarming
gasdistributie
Relatieve
score
s.v.
Vanuit systeem
1
Wordt per woning voldoende vermogen aangeboden?
?
Wordt per gebied voldoende vermogen aangeboden?
3
Inpaasing in stedebouwkundige en
bouwkundige plannen en uitvoering
Afschrijvingstermijn
Ja
Ja
Ja
Goed
Goed
20 - 25 jaar
25 jaar
Wanneer zijn alle verliezen
terugverd i end?
1999 - 2004
N.v.t.
Veiligheid
Zeer groot
Groot
Meting geleverde hoeveelheid
energie
Warmte-meter en
Watermeter
Gasmeter
Belnvloedt warmte-afname financieel rendement prod.- en
distributiesysteem?
Ja, is te merken
Ja; enigszins
Belnvloedt verlaging-tfebouwingsdichtheid financieel rendement
prod.- en distributiesysteem?
Ja; is te merken
10
Belnvloedt stijgende energienri1s het financieel rendement?
Ja, gunstig
II
Belnvloedt daiende energieprija het financieel rendement?
12
Is in de komende jaren een groter
energetisch rendement van dan geleverde prod.- en distributiesysteem te verwachten?
13
Biedt het mogelijkheden voor
andere warmte-productiesystemen (w.k.k.|warmte-pomp)?
14
Opwarmtijd
Bij temperatuurverschil van een
aantal graden: snel
Bij temperatuurverschil van
een aantal graden: iets
minder snel
IS
Regeling temperatuur
In principe met
thermostatische
radlatorkranen
Kanierthermo8taat
16
Tarief
Per definitie gelijk
m
5
6
7
Vanuit bewoners
Ja
Ja; enigszins
Nee
J a , ongunstig
Ja
Nee
Ja
Nee
Ja
17
Service
Continu
Continu
18
Keuze-mogelijkheid koken
Afwezig
Aanwezig
19
Kans op milieu-problemen in
woning
Afwezig
Zeer gering tot afwezig
20
Kosten heraansluiting
/ 280.—
f 5 0 . — a f 125.—
Vanuit bedrijven 21
en ondernemingen
22
Citeria ,4, 15 en 17
Als boven
Ala boven
Keuze-mogelijkheid bij kiezen
warmte-bron voor ovens, e.d.
Afwezig
Aanwezig
Vanuit prod.en distributiebedrijf
23
Worden de investeringen binnen
25 jaar na start project terugverdiend?
Is mogelijk
Ja
24
Levert uitbreiding/aanleg bijdrage aan locale werkgelegenheid?
Ja
Ja
25
Zijn stichtingskosten woningen
gelijk?
Ja
j.-,
26
Keuze-mogelijkheden verwarmingssysteem
Aanwezig
Aanwezig
27
Bedri j fszekerheid
Groot
28
Verzorging onderhoud
MESA •
29
Kosten onderhoud
woning
• f
30
Wordt bijdrage geleverd aan
energie-besparing (excl. isolatie en gedrag)
Ja
Is mogelijk
91
Wordt bijdrage geleverd aan
diversiflcatie inzet energiedragers
Nee
N.v.t.
32
Zijn baten 20* hoger dan gekapitaliseerde kosten?
Bij realistische
variant: nee
N.v.t.
33
Kan het systeem een lager bouwtempo opVangen?
veuiujT. woningeigenaar
Vanuit economic
en financier
systeem in
Ja
Groot
ln8t
' bedr.
50,—/Jaar
GAMOG 4- installatie-bedrijf
« / 130,—/jaar
Ja
I.v.
Gezichtshoek
Nummer
Criterium
Mate waarin optie aan criterium voldoet
Stadsverwarming
gasdistributle
Relatieve
score
8.v.
34
Kan het systeem 10% lagere
warmte-vraag opvangen?
Termijn waarop
de verliezen
zijn terugverdiend, wordt
langcr
Ja
35
Hoeveel primaire energie
wordt verbruikt voor koken?
250 m1 aardgas, nodig voor
800 kWh electr.
100 m1 aardgas
Vanuit milieu
36
Milieu-belasting
On het niveau
van i.v. te bereiken, zijn
maatregelen
aan bron nodig
Ja
Vanuit Gemeente
37
Laat bestemmingsplan prod.en diatributie-systeem toe?
Ja
Ja
38
Laat bestemmingsplan hoogspanningsleiding toe?
Ondergronds
wel, bovengronds niet
N.v.t.
39
Flexibiliteit prod.- en
distributie-systeem tijdens
uitvoering project
Aanwezig
40
Financieel risico
Aanwezig
Afwezig
41
Uitkering deel winst aan
Gemeente of afnemer
Onzeker
Gebeurt
42
Keuze-vrijheid met betrekking
tot prod.- en distributiesysteem voor woningnummer
25.000 en hoger
In principe
aanwezig
In principe aanwezig
43
Biedt het een energetiBCh
aantrekkelijk vestigingsklimaat voor bedrijven en
ondernemingen?
Ja, met uitzondering van
enkele soorten
bedrijven
44
Bevordert het de verhuur/
verkoop van woningen.
Weerstand tegen
electrisch koken
is verminderd; ja,
waarschijnlijk na
het jaar 2000
Aanwesig
Ja
Nee
-/•
i.v.
Literatuur
1. Werkgroep Stadsverwarming Almere. Stadsverwarming Almere.
Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders. Flevobericht nr. 122. 1977.
2. Nederlandse Energie Ontwikkelings Maatschappij B.V. (N.E.O.M.).
De aanleg van stadsverwarming in Almere. 15 december 1977.
3. N.V. Maatschappij tot Exploitatie van Stadsverwarming in Almere
(M.E.S.A.) en Nederlandse Energie Ontwikkelings Maatschappij
(N.E.O.M.). Het partieel project stadsverwarming Almere-stad.
9 augustus 1978.
4. Ministerie van verkeer en Waterstaat - Rijksdienst voor de
IJsselmeerpolders, Nederlandse Energie Ontwikkelings Maatschappij
B.V., Haskoning B.V. Studie ruimteverwarming Almere-Buiten en
Uitgangspunten voor de studie ruimteverwarming Almere-Buiten. 1981.
5. Stuurgroep Maatschappelijke Discussie Energiebeleid/Eindrapport. 1983.
6. Tweede Kamer der Staten Generaal. Begroting van uitgaven 1985
Ministerie van Economische Zaken. Tweede Kamer, vergaderjaar
1984 - 1985, 18 600 hoofdstuk XIII, nr. 2.
7. Stuurgroep Evaluatie Investeringssubsidies Energiebesparing.
Ministerie van Economische Zaken. 1984.
8. Centraal Planbureau. Centraal economisch plan 1983. 1983.
9. P.G.M. Boonekamp, N.J. Koenders, E. van Oostvoorn. De energievoorziening in de vier M.D.E.-scenario's gebaseerd op berekeningen
met het energie-model SELPE. Energie Studie centrum. 1983.
10. P.H. van Dijkum, T. Kram, F.R. Bogtstra. Energiebesparing gebouwde
omgeving. Energie Studie Centrum. 1981.
11. Krekel, Van der Woerd, Wouterse. Marktonderzoek naar de toepassingsmogeli jkheden voor kleine warmte-kracht-installaties en warmtepompen in niet-industriele sectoren. 1984.
12. Commissie Optimalisatie Ruimteverwarming. Gebundelde kennis voor
optimale ruimteverwarming. Standaardwaarden 1984. 1984.
13. Vereniging van Exploitanten van Electriciteitsbedrijven in Nederland/
Vereniging van Gasbedrijven in Nederland. Interim-rapport van de
Beleidsadviesgroep Stadsverwarming. z.j. + 1978.
14. N.V. Nederlandse Gasunie, Vereniging van Exploitanten van Gasbedrijven in Nederland. Aardgas en wonen. 1983.
15. Stichting Toekomstbeeld der Techniek. Tokeomstige verwarming van
woningen en gebouwen. 1982.
16. MESA. Jaarverslagen 1979, 1980, 1981 en 1982.
17. Drs. P.A. Minderhoud en M.G.F. Zwetsloot. Basisonderzoek Aardgas
Kleinverbruik (B.A.K.) 1983 en 1984. In Gas, april 1984 en
februari 1985.
57
Bijlage 1
M.V. MESA
18-02-1985, Rev. 1, 22-03-1985
Rapport uitbreiding voorzieningsgebied stadsverwarming
Almere-Stad (+ 10.000 w.e.)
Inhoud:
biz,
1.
Samenvatting en conclusies
1
2.
Inleiding, doel rapport
2
3.
Stadsverwarming algemeen,
enkele aspecten:
. Economie
. Werkgelegenheid
.Milieu
. Comfort
. Veiligheid
. Ruimtebeslag woningen
. Storingsservice
4.
5-
Stadsverwarming Almere
. Ervaringen met huidig systeem
a. Planning en voortgang woningbouw
b. Ruimtebeslag bodem
c. Gemiddelde warmte-rekening
d. Warmtelevering
. Kosten verbruikers
. Meting warmteverbruik
. Risicodracht
. Gevolgen uitbreiding voorzieningsgebied S.V.
a. Subsidie
b. Warmteproductie
c. Bestaand leidingnet
Berekeningen
. Uitgangspunten
. Resultaten
. Toelichting
- tabel 1
- grafiek 1
. Consequenties uitbreiding voorzieningsgebied S.V.
Bijlagen:
a. De benadering van de verbruikers
b. Onderzoek Consumentenbond tarieven gas/S.V.
c. Enquete Vestin onder S.V.-verbruikers Almere
Literatuuroverzicht
H
5
5
5
6
6
7
7
7
7
7
7
8
8
8
9
9
9
10
10
10
11
11
12
13
14
16
17
22
18-02-1985 , Rev. 1, 22-03-1985
MB/jl
bladnr. 1
1.
Samenvatting en conclusies.
Samenvatting
Op verzoek van de gemeente Almere is de betekenis nagegaan
voor het stadsverwarmingsprojekt Almere van een uitbreiding
van het huidige voorzieningsgebied met de zogenaamde 2e bouwfase Almere-Stad.
In dit kader omvat deze bouwfase ca. tienduizend woning
equivalenten.
De gevolgen van zo'n uitbreiding voor de vier betrokken partijen
kunnen op de volgende wijze samengevat worden:
Een uitbreiding van het voorzieningsgebied S.V. in Almere
met ca. 10.000 w.e. is van belang:
a) voor de overheden door
. een toename van de aardgasbesparing tot 1.000.000.000 m 3
aardgas, gedurende de projektduur (25 jaar) en een evenredige
positieve beinvloeding van de nationale betalingsbalans,
. een toename van de werkgelegenheid, extra t.o.v. individuele
c.v.-installaties, tot ca. 2.250 manjaren,
. een 25 a 35$ geringere milieuvervuiling door een evenzo
grotere besparing op primaire brandstoffen,
. een verlaging van de stichtingskosten van de woningen door
de ruimtebesparende woninginstallatie bij stadsverwarming.
b) voor de verbruikers door
. het ca. vijf jaar eerder verlagen van de warmtetarieven
t.o.v. het "niet-meer-dan-anders" beginsel.
In de elektriciteits - en warrateleveringssector wordt nu
reeds voldaan aan het op handen zijnde beginsel van aanwending
van winsten door nutsbedrijven (na het aanleggen van
verplichte reserves) direct t.b.v. de verbruikers in plaats
van uitkering aan aandeelhouders.
. het hogere comfort van S.V.-verwarmde woningen,
. de grotere veiligheid van S.V.-verwarmde woningen,
. de gegarandeerde warmtelevering,
. de 24-uurs storingsservice.
c) voor de woningeigenaren door
. een jaarlijks positief saldo van ca. f 100,- door de afwezigheid van onderhoud en afschrijving van een c.v.-ketel,
(dit saldo behoort eigenlijk toe te komen aan het S.V.
bedrijf, doch een beschikking van het ministerie van VR0M
hieromtrent blijft nog uit)
. een verlaging van de stichtingskosten van de woning door
geringer ruimtebeslag c.v.- en warmtapwater-installatie
. een vermindering van brand- en explosiegevaar.
18-02-1985, Rev. 1, 22-03-1985
MB/jl
bladnr. 2
d) voor de nv MESA door
. de verlaging van de relatieve exploitatiekosten door een
hogere benuttingsgraad van het stadsverwarmingssysteem,
. door het niet in gevaar brengen van de toegezegde subsidie.
Conclusies
• 1. Vanuit maatschappelijk oogpunt is uitbreiding van het voorzieningsgebied stadsverwarming in Almere in alle beschouwde
gevallen wenselijk.
2. Lager bouwtempo
heeft geringe invloed op projektresultaat.
3. Alternatieve gebiedsinvulling heeft nauwelijks invloed op
projektresultaat.
4. Afname warmteverbruik incl. warmtapwater tot 40 GJ per jaar
(dit komt overeen met ca. 1.700 m3 gas) heeft relatief
grote invloed op projektresultaat.
Echter, ook in dit geval blijft het projektresultaat nog
ruimschoots positief.
2.
Inleiding, doel rapport
Inleiding.
In 1978 is door de minister van Verkeer en Waterstaat besloten
dat..."in Almere-Stad een projekt van stadsverwarming zal
worden gerealiseerd van nader te bepalen omvang. Gestreefd
wordt naar een grootte van vijftienduizend woningequivalenten.
Dit projekt zal als zelfstandige eenheid moeten kunnen functioneren. Het dient echter te passen in een opzet die geheel
Almere- Stad .omvat. Een verdere uitbreiding van de stadsverwarming tot andere kernen van Almere behoort tot de mogelijkheden", aldus de minister.
Ten grondslag aan dit besluit lag een rapport waarin een aantal
alternatieve ontwikkelingsmodellen van Almere-Stad is aangegeven.
Tussen de betrokken aandeelhouders van de MESA, te weten de
NEOM, de PGEM en de ZIJP, is op 30 oktober 1978 een "overeenkomst van samenwerking" ondertekend. (Inmiddels heeft de gemeente Almere de positie van de ZIJP in deze overgenomen).
In deze overeenkomst is de doelstelling van de minister overgenomen om een S.V.-projekt in Almere aan te leggen dat paste
in een opzet waarbij geheel Almere-Stad (39-000 w.e.) zou
worden aangesloten. Ons inziens zou alleen vanuit zwaarwegende
argumenten hiervan af dienen te worden geweken.
18-02-1985, Rev. 1, 22-03-1985
MB/jl
bladnr. 3
In overleg met de gemeente Almere zijn vervolgens de contouren
aangegeven van het gebied dat tot het bovengenoemde projekt
stadsverwarming gerekend dient te worden. Een evaluatie van
de projektomvang binnen deze contouren in 1984 toonde aan
dat de 1e fase van het S.V.-projekt thans ca. 17.000 woningequivalenten omvat.
Gezien de gestaag voortschrijdende bouw in Almere-Stad dient
binnenkort een beslissing genomen te worden over de wijze
van ruimteverwarming van de woningen aansluitend op het voorzieningsgebied stadsverwarming 1e fase. Hiertoe is door de
gemeente Almere een ambtelijke werkgroep in het leven geroepen
die een zodanig besluit dient voor te bereiden.
Het college van B&W heeft de MESA verzocht haar mening te
geven over de invloed van een uitbreiding van haar voorzieningsgebied in Almere-Stad met ca. tienduizend woningequivalenten.
In dit kader heeft de MESA, in samenwerking met haar warmteleverancier en directievoerder PGEM, een aantal berekeningen
uitgevoerd om deze invloed op het projektresultaat na te gaan.
De berekeningsmethodiek is vastgesteld in overleg met de
Nederlandse Energie Ontwikkelings Maatschappij.
De uitgangspunten voor de berekeningen zijn aangeleverd, danwel
in overleg vastgesteld, door de ambtelijke werkgroep.
De resultaten van deze berekeningen, alsmede de consequenties
van de onderhavige uitbreiding, zijn op beknopte wijze vastgelegd in dit rapport.
Het doel van dit rapport is om zoveel mogelijk relevante informatie te verschaffen met betrekking tot de stadsverwarming
in Almere en op deze wijze een bijdrage te leveren tot een
zo verantwoord mogelijke besluitvorming.
18-02-1985, Rev. 1, 22-03-1985
MB/jl
bladnr.4
3.
Stadsverwarming, algemeen
Onderstaand worden enkele belangrijke aspecten met betrekking
tot de toepassing van stadsverwarming voor ruimteverwarming
en warmtapwater in het kort behandeld.
Economie
Voor de nationale economie is stadsverwarming om twee redenen
van belang:
a. Energiebesparing.
Het principe van stadsverwarming is gebaseerd op het nuttig
gebruik van restwarmte, die bij verschillende processen
vrijkomt. Belangrijkste toepassingen vinden plaats bij
de opwekking van elektriciteit, vuilverbranding en industriele processen. De energiebesparing bij ruimteverwarming
bedraagt, afhankelijk van de toepassing, tussen de 40 en
80*. [1]
Deze besparing is om twee redenen van belang:
1) de positieve invloed op de Nederlandse betalingsbalans,
2) het niet onnodig uitputten van schaarse en eindige energiebronnen.
b. Brandstofdiversificatie.
Stadsverwarming biedt bij uitstek de mogelijkheid om brandstoffen te gebruiken voor ruimteverwarming die in individuele installaties niet (meer) op aanvaardbare wijze kunnen
worden toegepast (bijv. kolen of zware stookolie), of brandstoffen die helemaal niet geschikt zijn voor gebruik in
centrale verwarraingsketels, bijv." huishoudelijk of industrieel afval.
het belang hiervan is een geringere (potentiele) afhankelijkheid van olie en, opnieuw, een besparing op het gebruik
van kostbare schone brandstoffen als aardgas, voor de relatief laagwaardige toepassing als ruimteverwarming (een
temperatuurniveau van 100°C is hiertoe voldoende).
De gevolgen van stadsverwarming voor het budget van de ver
bruiker verschillen per projekt. Voor de verbruikers in Almere
wordt hierop nader ingegaan in hoofdstuk 4.
18-02-1985, Rev. 1, 22-03-1985
MB/jl
bladnr.5
Werkgelegenheid
Stadsverwarmingsprojekten vergen in het algemeen aanzienlijke
investeringen ten behoeve van de benodigde infrastructuur.
De kosten dienen op termijn terugverdiend te worden door
de besparing op de brandstofkosten.
Deze investeringen hebben een gunstig effect op de werkgelegenheid, met name in de fase van aanleg van de infrastructuur.De
werkgelegenheid voortkomend uit stadsverwarming wordt uitge
druktin manjaren meer ten opzichte van individuele c.v.installaties.
Milieu
De door stadsverwarming bereikte brandstofbesparing bij de
gecombineerde opwek van electriciteit en warmte leidt tot
een evenzo grote besparing in uitstoot van verbrandingsgasseni
Bovendien is door de centrale opwekking een betere mogelijkheid
aanwezig om maatregelen ter bestrijding van luchtverontreinigingdoor te voeren.
(Zie voor nadere specificatie hoofdstuk 4 ) .
Comfort
De bediening van een c.v.-installatie "gestookt" met stadsverwarming, wijkt niet principieel af van de bediening van
een individuele gasgestookte installatie, zij het dat een
S.V.-installatie in principe uitgerust is met thermostatische
radiatorkranen, zodat temperatuurregeling per vertrek mogelijk
is.
Voordelen van stadsverwarming zijn verder dat bij vraag naar
warmte direkt de juiste aanvoertemperatuur van het verwarmingswater aanwezig is. Dit betekent een aanzienlijk kortere opwarmtijd van de woning.
Door het centraal warmtapwatersysteem wordt een onbeperkte,
direkte, levering van warmtapwater gegarandeerd. Door het
ontbreken van geisers treedt er minder vervuiling in de woning
op.
Voorts bestaat de c.v.-installatie bij toepassing van stadsverwarming uit minder componenten (geen ketel, geen pomp
bij thermostatische radiatorkranen), zodat de installatie
minder storingsgevoelig is. Dit en het ontbreken van afschrijving en onderhoud van een c.v.-ketel levert de woningeigenaar jaarlijks een voordeel op van ca. / 100,-.
18-02-1985, Rev. 1, 22-03-1985
MB/jl
bladnr. 6
Overigens zijn de SV-bedrijven van mening dat bij huurwoningen
dit bedrag hen' toekomt, daar zij de kosten van afschrijving
en onderhoud van de S.V.-installatie in de woning (die de
ketel vervangt) voor hun rekening nemen. Dit behoort dan
in het vastrecht opgenomen te worden. De minister van VROM
dient hierover een uitspraak te doen. Zolang deze bovenstaande
nog niet bevestigt, ziet het S.V.-bedrijf af van het in reke
ning brengen van dit bedrag bij de verbruikers. Daar dit
bedrag reeds door de woningeigenaar in de huur doorberekend
is zou de verbruiker dit dan tweemaal betalen.
Veiligheid
Bij de toepassing van stadsverwarming en elektrisch koken
is in de woning geen open vuur meer aanwezig. Dit vermindert
het brand -en explosiegevaar.
Tevens voorkomt dit de mogelijkheid tot koolmonoxydevergiftiging.
Ruimtebeslag woningen
Bij stadsverwarming is geen c.v.-ketel nodig en tegenwoordig
ook geen boiler meer. Dit levert een ruimtewinst op door
minder gebruik van vloeroppervlak. Ook is het bouwen van
een schoorsteen etc. niet meer nodig.
Binnen het huidig streven naar vermindering van woonlasten
staan de afmetingen van woningen steeds meer onder druk.
In dit kader wordt de ruimtebesparing door stadsverwarming
van toenemend belang.
Storingsservice
Bij stadsverwarming wordt een goede werking van het systeem
continu automatisch bewaakt. Een optredende storing wordt
door een 24-uursstoringsdienst binnen zeer korte tijd verholpen. Grootverbruikers draaien automatisch mee in de storingssignalering.
Deze storingsservice wordt tegen kostprijs ook aan woningbouwverenigingen en particulieren aangeboden met betrekking
tot hun woninginstallatie.
18-02-1985, Rev. 1, 22-03-1985
MB/jl
bladnr. 7
4. Stadsverwarming Almere
Ervaringen met huidig systeen^
Planning en voortgang woningbouw.
De aanleg van stadsverwarming in Almere heeft tot
nu toe geen problemen gegeven bij de voortgang van
de woningbouw.
De aanleg van het leidingnet wordt volledig gelntegreerd
in het bouwproces, waardoor er geen vertragingen ontstaan. Bij oplevering wordt onmiddellijk warmtelevering
gegarandeerd. Indien wenselijk kan bijna altijd warmte
worden geleverd tijdens de bouwfase.
Ruimtebeslag bodem.
Het noodzakelijke ruimtebeslag dat nodig is voor de
ondergrondse leidingen wordt zoveel mogelijk beperkt,
o.a. door het gebruik van speciale aanleg-technieken.
Gemiddelde warmte-rekening.
De gebruikers van stadsverwarming in Almere zijn voor
het jaar 1984 gemiddeld ca. / 1.200,- incl. omzetbelasting in rekening gebracht voor verwarming, warmtapwater, boilerhuur en vastrecht.
Warmtelevering.
Storingen in de warmtelevering hebben zich nauwelijks
voorgedaan. Bij nieuw in gebruik te nemen installaties
is het onvermijdbaar dat zich gedurende de eerste.
dagen dat warmte gevraagd wordt, de filters af en toe
dichtslibben. In de regelkamers wordt dit gesignaleerd
en binnen het uur verholpen.
De strenge vorstperiode in de winter 1984/1985 is
een goede graadmeter geweest voor de betrouwbaarheid
van het systeem.
Zelfs de verre overschrijding van de standaard winternormen (min. temperatuur -10°C) heeft geen problemen
opgeleverd voor de warmtelevering. Zie hiervoor resultaten van enquete onder verbruikers, bijlage c.
18-02-1985, Rev. 1, 22-03-1985
MB/jl
bladnr. 8
Kosten verbruikers
Bij de subsidieverlening voor het stadsverwarmingsproject Almere is de voorwaarde gesteld van het "nietmeer-dan-ander's" beginsel. Dit betekent dat de verbruiker van stadsverwarming voor verwarming, warm
tapwater en koken in totaal niet meer betaalt dan
in de vergelijkbare gassituatie.
Dit houdt in dat de meerkosten die voortkomen uit
het elektrisch koken gecompenseerd worden in de s.v.tarieven.
Hierop zijn dan ook de tarieven van de MESA gebaseerd
en deze zijn in overleg met de overheid vastgesteld.
Een recentelijk onderzoek van de Consumentenbond heeft
aangetoond dat MESA hier geheel aan voldoet, sterker
nog, dat de MESA-tarieven zelfs enkele procenten lager
zijn dan in de gassituatie. (zie ook bijlage).
Bovendien is voorgeschreven dat de MESA-tarieven eens
in de drie jaar aangepast worden aan eventuele verbeteringen van het rendement van de gas CV-ketel,
zoals deze gewoonlijk wordt toegepast in de sociale
woningbouw.
Meting warmteverbruik
Eveneens is bij bovengenoemde subsidieverlening de
eis gesteld dat individuele verbruiksmeting zou
worden toegepast.
In eerste instantie is dit technisch vertaald naar
een theoretisch correcte en financieel aantrekkelijke verdeelmeting d.m.v. watermeters.
In de praktijk heeft dit verdeelsysteem niet aan de
verwachtingen beantwoord, omdat een afdoende inregeling
van de huisinstallaties door de huiseigenaren niet
haalbaar bleek. Dit heeft tot discussies geleid met
verbruikers over de hoogte van de rekeningen. Om dit
probleem definitief uit de wereld te helpen is besloten
in 1984 alle woningen van een individuele warmtemeter
te voorzien. Deze omschakeling is inmiddels voltooid.
Risicodracht
Het risico voor het stadsverwarmingsproject Almere
wordt volledig door de nv MESA gedragen. Van het totale
aandelenpakket van / 1.000.000,— is vier procent
in handen van de gemeente Almere, zodat dus het risico
voor de gemeente beperkt blijft tot het bedrag van
het door de gemeente gestorte kapitaai, zijnde thans
/ 40.000,-
.18-02-1985, Rev. 1, 22-03-1985
MB/jl
bladnr. 9
Gevolgen uitbreiding voorzieningsgebied S.V.
Subsidie.
Het subsidie ad / 25.000.000,-- is verstrekt voor
het gehele project van 39-000 w.e.
Indien het huidige project (17-000 w.e.) geen uitbreiding zou krijgen, is een discussie te verwachten over
het reeds verstrekte subsidie.
Warmteproduktie.
Een uitbreiding van het project met 10.000 w.e. maakt
een aanpassing van het op te stellen vermogen in
de warmtekrachtcentrale om financieel- economische
redenen noodzakelijk. Dit zal in hetzelfde gebouw
ondergebracht kunnen worden. Wat betreft het hulpwarmtevermogen (reservewarmtebron) wordt nog bestudeerd
of een tweede, kleine, hulpwarmtecentrale in het westen
van Almere-Stad nodig is.
Bestaand leidingnet.
In het besluit van de minister is bepaald dat de infrastructure^ voorzieningen voor het stadsverwarmingsproject dienen te worden afgestemd op een projectomvang
van 39-000 w.e. Dit betekent dat het bestaande leidingnet geen aanpassing behoeft bij uitbreiding van het
huidige voorzieningsgebied. Echter bij het achterwege
blijven van deze uitbreiding zal het project doorlopend
belast blijven met de hoge investeringskosten voor
het dan te grote leidingnet.
Bovendien zal in dat geval de exploitatierekening
structureel belast worden door de grotere warmteverliezen, die het gevolg zullen zijn van de overgedimensioneerde leidingen.
.18-02-1985 , Rev. 1, 22-03-1985
MB/jl
bladnr. 10
Berekeningen
Uitgangspunten.
Op verzoek van de gemeente Almere zijn voor een aantal
varianten in woningbouwtempo een gebiedsinvulling
berekeningen gemaakt van de financiele projectresultaten. Bovendien is dit gedaan voor verschillende
warmteverbruiken per woning per jaar. Hierbij zijn
de volgende uitgangspunten overeengekomen:
aansluitwaarde w.e.
warmteverbruik w.e.
alternatief
tapwaterverbruik
gemiddeld gebruiksrendement
en geyser op jaarbasis
energiescenario
reele rente
10 kW
40,5 GJ per jaar
32,5 GJ ,, ,,
7,5 GJ
gas CV-ketel
70$ (bovenwaarde)
NEOM-midden/mei 1984
4 %
Resultaten
In tabel 1 zijn de resultaten weergegeven van de berekeningen voor de diverse alternatieven. In figuur 1
zijn de financiele resultaten voor de zes beschouwde
gevallen weergegeven.
Toelichting:
Tabel 1: in de tabel zijn de volgende kenmerkende
gegevens opgenomen:
a) Berekeningsgrondslagen.
. omvang van het project in woningequivalenten,
. bouwtempo woningen,
. warmteproduktievermogen van de warmtekrachtcentrale
(STEG), vergeleken met referentievariant,
.. aansluitwaarde woningen,
. geschat jaarverbruik incl. warmtapwater per woning
in gigajoules.
,18-02-1985, Rev. 1, 22-03-1985
,MB/jl
.bladnr. 11
b) Berekenirgsresultaten.
. Omslagjaar: een jaar waarin het cumulatieve negatieve
saldo (contante waarde) niet meer toeneemt, maar
begint af te nemen.
. Break-even-point: jaar waarin alle verliezen
zijn terugverdiend. Hierna is sprake van een cumulatief
positief projectresultaat.
. Resultaat: het cumulatieve projectresultaat
in contante waarde (gulden 1984) aan het eind
van de beschouwde looptijd van het project (2009).
huidige project van 17-000 w.e.
Dient als referentie.
Variant 2 als variant 1, maar uitgebreid met 10.000 w.e.
Variant 3 als variant 2, maar woningbouw vertraagd.
Variant 4 als variant 2, maar warmtekrachtvermogen uitgebreid.
Variant 5: als variant 2, maar afgenomen warmteverbruik.
Variant 6: als variant ^, maar afgenomen warmteverbruik.
Variant 1
Toelichting
Grafiek 1
Hierin zijn voor de zes bovenomschreven varianten de
cumulatieve financiele projectresultaten weergegeven,
uitgedrukt in guldens 1984.
Het omslagpunt is hierin te herkennen als het buigpunt
onderaan de grafiek.
Het break-evan-point is het punt waar de grafiek de
horizontale tijd-as snijdt.
Tabel 1.
1.
2.
34.
5.
6.
Projectomvang
(w.e.)
Bouwtempo
W.K.:.
(STZG)
17-000
27-000
27-000
27-000
27.000
27.000
norm.
norm.
traag
norm.
norm.
norm.
ongewijzigd
ongewijzigd
ongewijzigd
uitgebreid
ongewijzigd
uitl>;breid
Aansl. Verbruik
waarde (G.J.)
(kW)
(incl.
tapw.)
10
4o
10
48
48
10
10
48
10
40
10
40
Omslagjaar
B.E.P.
1990
1990
1990
1989
1991
1991
2004
2001
2001
1999
2004
2003
Projectresultaat
(milj.
gulden)
32,8
82,9
78,4
115,4
11,3
66,1
bladnr. 12
f
"0
1.000.000,—
(1984)
GRAFIEK 1
..
Cumulatief projektresultaat (contante waarde)
voor stadsverwarmingsproject Almere-Stad
.00 .
90
.
80
70
.
SO .
TO .
-0
.
30 .
20 .
10 .
'
-«.
Voordelig
',6
I
Nodelig
saldo
'as
'•90
"92
'•91
'.
soldo
';
120
«3
50
50
50
m O*gul.ens
U-02-1985, Rev. 1, 22-03-1985
MB/jl
bladnr. 13
Consequenties uitbreiding voorzieningsgebied S.V.
Warmteproduktie.
De eventuele uitbreiding van warmtekrachtvermogen
dient in SEP-verband besproken te worden. Vanzelfsprekend zal vooraf contractueel geregeld dienen te worden
dat de geproduceerde elektriciteit aan het openbare net
geleverd kan worden.
Gezien de opname van de thans in voorbereiding zijnde
WKC in het vijfjarenplan van de SEP zijn op dit gebied
geen problemen te verwachten.
Aardgasbesparing.
De totale aardgasbesparing bedraagt in het ongunstigste
geval (huidig project) ca. 750.000.000 m3 gedurende de
projectduur. Voor
het gunstigste geval bedraagt dit ca. 1 miljard m3.
Werkgelegenheid.
Voor het huidige project (17.000 w.e.) bedraagt de
extra werkgelegenheid t.o.v. individuele gas CV-installaties ca. 1700 manjaren.
Bij uitbreiding van het project tot 27.000 w.e. neemt
dit toe tot ca. 2250 manjaren.
Dit geldt voor de totale projectduur (25 jaar).
Bron: rapport Haskoning Almere-Buiten [2].
Milieu.
Van de benodigde warmte zal 85 a 90 $ geproduceerd
worden door de aardgas gestookte STEG-elektriciteitscentrale. -Deze schone vorm van elektriciteits- en
warmteproduktie draagt in aanzienlijk mate bij tot een
schoner milieu.Echter, bij de verbranding van gas komen
nog wel in beperkte mate stikstofoxiden vrij. Door de
genoemde besparing in aardgas t.b.v. ruimteverwarming
van 40 a 80 $ zal ook een evenredige vermindering van
uitworp van NOx optreden in vergelijking met individuele
CV-ketels.
Bovendien worden in de STEG maatregelen doorgevoerd om
de NOx-uitworp nog verder te beperken.
Tarieven.
Na het bereiken van het zogenaamde "break-even-point"
zal volgens de statuten van de MESA de winst in eerste
instantie aangewend worden tot opbouw van een algemene
reserve. De resterende winst zal aangewend worden ter
verlaging van de stadsverwarmingstarieven t.o.v. het
"niet meer dan anders" beginsel.
Door de uitbreiding van het project met 10.000 w.e.
wordt dit "break-even-point" ca. vijf jaar eerder
bereikt (1999), en zal de genoemde tariefsverlaging dus
vijf jaar eerder doorgevoerd kunnen worden.
•18-02-1985 , Rev. 1, 22-03-1985
PS/jl
bladnr. 14
bijlage a, blad 1
De benadering van de verbruikers
Omdat de meeste verbruikers onbekend zijn met stadsverwarming
heeft de MESA van meet af aan veel aandacht besteed aan de
begeleiding van de verbruikers in het haar toegewezen voorzieningsgebied .
Uitgangspunt daarbij is dat zowel het collectieve belang
(energiebesparing - ontlasting van het milieu) alsook het individuele belang (beperking van de warmte-kosten) voldoende
aandacht moeten krijgen.
Teneinde dit te realiseren volgen wij de volgende procedure:
Binnen een week nadat de verbruiker het huis heeft betrokken
wordt hij/zij door een van onze voorlichtingsfunctionarissen
benaderd waarbij de eerste vragen van de verbruiker worden
beantwoord en de verbruiker een uitnodiging krijgt voor een
voorlichtingsbijeenkomst.
Op de voorlichtingsbijeenkomst (opkomst 90$) wordt uitvoerig
informatie gegeven over: waarom stadsverwarming, de tariefopbouw, het gebruik van de installatie, zuinig zijn met warmte
en elektrisch koken.
Om de eerste verbruikers tegemoet te komen in de kosten die
zijn verbonden aan de overgang naar elektrisch koken heeft
de MESA de eerste jaren een financiele tegemoetkoming verstrekt
tot een totaal bedrag van / 860.000,—. Omdat inmiddels wijd
en zijd bekend is dat Almere-Stad is aangesloten op het stadsverwarmingssysteem is deze financiele tegemoetkoming afgebouwd.
Centraal gesitueerd in het plangebied hebben wij een voorlichtingsruimte ingericht waar de verbruikers dagelijks terecht
kunnen voor informatie e.d.
De hierboven geschetste voorlichtingsprocedure heeft het karakter
van een individuele begeleiding.
In het verleden zijn er problemen gesignaleerd met betrekking
tot het meten van de hoeveelheid verbruikte warmte. Alhoewel
wij van mening zijn dat het zgn. verdeel-meet-systeem bedrijfszeker en nauwkeurig is hebben wij naar mogelijkheden gezocht
om de meting geheel te individualiseren. In de 2e helft van
1984 zijn in alle woningen die aangesloten zijn op het stadsverwarmingsnet warmte-meters geplaatst waarin de meest geavanceerde hedendaagse meettechniek is toegepast waardoor een grote
nauwkeurigheid wordt bereikt terwijl de meters bovendien een
hoge graad van bedrijfszekerheid hebben.
18-02-1985, Rev. 1, 22-03-1985
PS/jl
bladnr. 15
bijlage a, blad 2
Met deze voorziening hebben de verbruikers de mogelijkheid
gekregen hun warmteverbruik direct af te lezen waardoor de
warmtekosten nog beter beheerst kunnen worden dan reeds het
geval was.
•Het besluit om warmtemeters te plaatsen is mede genomen op
basis van de discussies in de Consumentenraad.
De Consumentenraad is een platform van overleg tussen de MESA
en haar verbruikers waarvan de doelstelling is een beter inzicht
te verkrijgen in wat er leeft onder de kleinverbruikers en om hen directer te betrekken bij het communicatieproces van
de MESA met haar afnemers. De Consumentenraad bestaat uit
11 leden en komt + 5 x per jaar bijeen.
Concluderend moet worden vastgesteld dat de MESA de wijze van
benadering van haar verbruikers als een integraal bestanddeel
ziet van het te leveren produkt.
bladnr. 16
Bijlage b
Uit: Consumentengids, maart 1984
7
tf
___I8TO_lWJ_r_i_M_ Elf 4__UX*__ EENG_ZU_WONIKC_N,
.: MFTRKOSTEN PER TAAR flNCL BTW, PER 1.183
_
• *
2901
2101
- 9
_S»
2273
• 9
UEDWAJDEJI HOOG *>
1791
* 9
am
2101
* 9
2483
372
* 9
B-CHEDE UUiG "
:_8
1799
•« 3
2183
3103
* 4
373
2273
- 4
.- OCC-EDEHOC-*'
1791
4-11
219
2103
•10
2308
373
4-10
A1__3__L_"
:_o
iaa
I7M
2307
MM
- 4
2197
270
-3
A____HOOG n
mi
1794
308?
9089
2347
2370
UXTSTAO
'.ag-
1794
2007
9098
• 6
2197
2270
Di_X_T_iAG"
in
1797
JO
.498
9101
1744
2273
UTSLUTT HOOG "
1331
.797
•a
:_s
2109
a
•
1804
2273
21
N_-iV _ _ _ _ _ _ ' >
IM7
_37
1I71
2101
->
2164
2373
-9
tn_JW__3N HOOG "
1711
1797
2108
2103
2299
2373
4> 1
mKESMD
1MI
2177
2111
2371
2Z83
* 4
___0I
172
-.an
:ao7
2047
2111
2317
2383
_ _ _ _ _ _ _ __iG •
1778
in
an
2107
- 3
2213
2279
. 3
n
1910
in
21-
1107
. 4
3346
2279
* 3
-1
BJTTO&AM HOOG
*z
• a
r
'
1798
1
'
%
/
:m
'.an
. l£Hm>-__4 LAAG •
_
* 3
/
N
-23
i-i-riiiT}f"iy—fi
17-
1771
_4*
3083
flM
3384
-EDA
tm
1779
20M
2083
aso
2334
0
H__K3ND
1117
1779
2138
2083
Q34
354
- 3
ITS
•.778
_7J
2083
_BS
2234
:_j
1779
- .
_;;
__
. 7
340"
23S4
- 7
:773
- 7
22Z7
_82
- 7
2413
334
-:
00__WCTT
_s
in
3007
-83
2173
-S4
VESTS!-JIAG"
410
1791"
- 1
2133
2094"
• 2
339
__•'
- 3
VETS) HOOG"
384
:73i*
-11
n_
20B4"
-11
_ia
2»"
-u
T t l _ _ _IAC »
7 _ _ i 7 _ . HOOG
n
IE-__OP_XM
- i
iTJl
1 T _ r — r _ _ t —*_rnn_J 40 GJ, »_r——_t 9 GJ. re r_i
300 kW_ _ _ _ _ _ _ » ktt
1 J _ — _ s _ k — • - m m 50 GJ. • " - _ - ' _ _ 7 GJ, _JE_<
800 kWti a _ _ _ _ _ _ 11 kW
3 ; _ — r t _ « —-mnm_i _ GJ. I H U I I — 9 GJ. ks_~
700 kWh _ u _ _ n _ i 13 kW
4 _ K I — mar - a _ _ _ a nnm__
9 U_i _ _ o _ n _ c s _ B a i
- 3
-
I liio w —-r — _ _ _ D - _ _ • — _ ?
7 >_j _ -10—7 T — — r'T a c _ _ i 3_nr_—_pp.
I _ag a m o r — I _ * D . J_HI IPCBT—1—»w_uii_n_„
(~_e _ — _ » —x : _ m . i « M can a* - a a g j :
- _ , - , . « i . 1 , | i . « . - a - . _ _ i r . _ _ _ _ _ _ r — : _ —«-
_ _ _ _ B _ m _ _ . aa—r
^_^
Bijlage c, blad 1.
bladnr. 17
IN LI. ID INC
In opdracht van Vest in is er een enquete ingesteld in een aantal. stadsverwarming-
gebieden.
Het b e t r e f t een t i e n t a l l o k a t i e s . De i n t e r v i e w s z i j n gehouden in de periode eind
a p r . i l / b e g i n mei j o n g s t l a d e n . (1984)
.Over cie r e s u l t a t e n in het algemeen i s een s e p a r a a t v e r s l a g u i t g e b r a c h t . In dat
g.bundfclde v e r s l a g wordt tevens omschreven hoe een en ander i s a a n g e p a k t .
Naast het algemene v e r s l a g z i e n h e t l i c h t een t i e n t a l a f z o n d e r l i j k e r a p p o r t j e s
gewijd aan i e d e r stadsverwarmingsgebied waar bewonersgesprekken hebben p l a a t s gevonden. Dit i s een van die r a p p o r t j e s .
De i n d e l i n g i s a l s v o l g t . In hoofdstuk 2 wordt b e s c h r i j v e n d e r w i j s melding gemaakt
van de u i t s p r a k e n , e r v a r i n g e n en hoedanigheden van de in h e t b e t r e f f e n d gebied
geenqueteerde personen.
De. hoofdstukken 3 t o t en met 10 behelzen c i j f e r m a t e r i a a l . E n e r z i j d s de t o t a a l
r e s u l t a t e n - de n a t i o n a l e s t a n d . Anderzijds de r e s u l t a t e n van h e t gebied dat aan
de orde i s .
In de c i j f e r h o o f d s t u k k e n wordt verwezen naar de g e s t e l d e vragen. De l e t t e r l i j k e
t e k s t daarvan is t e vinden in b i j l a g e 1 van het algemene v e r s l a g .
Bijlage c, blad 2.
bladnr. 18
M_r»E BEVINDINGEN
- Unere hebben 75 gesprekken plaatsgevonden. Dat is een aantal waarbij aan een
nk.l procent verschil - de vergelijking met de landelijke c i j f e r s - geen betekeni
nis
worden gehecht. Pas als de afwijkingen beduidend worden is er reden om er
l t i l te staan.
B_. _ onor skenmerken
r.n a.inzien van inkomen en beroep wijkt Almere weinig af van landelijke gemiddelden.
v .-ozinnen in Almere zijn e c h t e r . g r o t e r . Er zijn meer huishoudingen met kinderen.
.v .owonera zijn jong.
H , : . s y.sc i n g k a r a k t e r i s t i e k e n
Het c;.a,a\ in Almere voornamelijk om huurhuizen en laagbouw. Overbodig te melden dat
or ,:_n aardgasleiding i s . Vaak is er sprake van v i j fkamerwoningen waar men kort
•_._nl.
Ondanks de jeugd van de bewoners is het voor 85% niet het eerste huis.
Over de isolatie van de woning zegt men vaak - deels geisoleerd - onbevredigend.
Almere onderscheidt zich negatief.
Onderstaand zullen we zien dat een andere meetwijze m.b.t. i s o l a t i e geen schokkende
onvrede aan het licht brengt.
Mate Tevredenheid
over
Diverse
Aspekten
Naast elkaar alle stadsverwarmingsgeenqueteerden en die in Almere.
(zeer) tevreden
isolatie
warmwatervoorz iening
electr.voorziening
verwarming
wijze berekening verw.kosten
capaciteit verwarming
hoogte stookkosten
temperatuurregeling
koken
voorlichting stadsverw. bedrijf
klachtenbehandeling stadsverw. bedrijf
seirvice, onderhoud warmwatervoorziening
alien
Almere
saldo
60Z
76Z
60 Z
-
95Z
58Z
39Z
68Z
34Z
57Z
88Z
39Z
56Z
72Z
68Z
98Z
49Z
-
8
+
3
-
9
45Z
62Z
39Z
57Z
83Z
+
6
-
6
59Z
731
73Z
+ 20
+ 5
-
5
+ 17
-
• 1
lets meer dan gemiddelde onvrede met de verwarming en warmwatervoorziening. Hoge
scores wat betreft voorlichting en klachtenbehandeling.
B i j l a g e c , blad 3
Image
b l a d n r . 19
Nutsbedrijven
Do oordelen over de n u t s b e d r i j v e n
( z e e r ) sympathiek
alien
Almere
t>emeentereiniging
91%
89%
-
2
waterleidingbedrijf
90%
97%
•
7
telefoondienst
91Z
85%
-
6
electriciteitbedrijf
89%
95%
+ 6
kabeltelevisiebedrijf
72%
47%
- 25
stadsverwarmingsbedrij f
66%
80%
+ 14
saldo
Met de k a b e l t e l e v i s i e in Almere i s v a s t wat aan de hand. Onze i n t e r e s s e gaat e c h t e r
uit naar het oordeel over h e t s t a d s v e r w a r m i n g s b e d r i j f in Almere. Dat s t a a t goed
aangeschreven.
Stads- versus
Gasverwarming
In Almere is e r , s a l d e r e n d , sprake van d o o r s l a a n van voorkeur naar i n d i v i d u e l e
gasverwarming.
voorkeur
stadsverw.
voorkeur
gasverw.
geen
voorkeur
alien
37%
42%
20%
-
Almere
22%
38%
41%
- 16
saldo
stadsverw.
5
Van de Almere ondervraagden v i n d t 55% dat h e t raadzaam i s h e t s t a d s verwarming ssysteem in Nederland verder u i t t e b r e i d e n .
Spontane
Reakties
op
Stadsverwarming
De voordelen van stadsverwarming z i j n v o l g e n s de Almere ondervraagden :
- j e hebt geen k e t e l nodig
(12%)
- j e hebt a l t i j d warmte
(12%)
- er is geen l u c h t v e r v u i l i n g
(11%)
- je hebt e r geen omkijken n a a r
( 7%)
- de p r i j s i s r e d e l i j k
( 7%)
- geen open vuur
( 7%)
D* u i t het hoofd genoemde nadelen z i j n :
- het i s duur
(28%)
- de wijze van berekening
(16%)
- j e kunt n i e t z e l f de temperatuur r e g e l e n
(152)
- storingen
( 9%)
- duurt lang voor het warm is
( 8%)
B i j l a g e c , blad 4
Kosten
b l a d n r . 20
Stadsverwarming
fvee-derde (64Z) van de Almere ondervraagden v o l g t nauwgezet de verwarmingskosten.
Even zo veel noemen zich
e n e r g i e b e w u s t . Geen afwijking van de r e a k t i e s e l d e r s
genoteerd.
Sc.dsverwarraing i s , in v e r g e l i j k i n g met aardgasverwarming :
volgens 17% goedkoper
volgens 23% g e l i j k in p r i j s
volgens 60% duurder
De p r i j s van de warmte wordt in Almere hoog g e a c h t . Almere z i t ongeveer op het
ucmiddelde van a l l e stadsverwarraingsondervraagden.
Wijze
Berekening
In Almere t r e f f e n we v o o r a l stadsverwarmingwatermeters (79%). Een d e e l (19%) b e s c h i k t
over warmtemeters.
Moeten de Almerianen een b e r e k e n i n g s w i j z e kiezen dan lopen de voorkeuren u i t e e n
alhoewel de warmtemeter w i n t .
Temperatuurregeling
De Almere respondenten v e r k l a r e n voor 73% over een kamerthermostaat t e beschikken.
Zouden de Almerianen kunnen k i e z e n dan komt e r b i j 36% een kamerthermostaat en b i j
een g r o t e r e groep (49%) r a d i a t o r t h e r m o s t a t e n .
Koken
In Almere kookt men e l e c t r i s c h . De meeste inwoners waren gewend op gas t e koken.
Het k o s t t e 27% van de voormalige gaskokers wel en 72% geen moeite om over t e
schakelen.
In Almere heeft 70% vrede met de h u i d i g e kookwijze.
Een 30% spreekt een voorkeur voor gas u i t .
Warmwatervoorziening
In Almere verwarmt 85% - e i g e n opgave - het water met de hulp van stadswarmte. De
meeste ondervraagden w i l l e n het zo houden maar een n i e t o n b e l a n g r i j k d e e l (36%)
zou l i e v e r z e l f de warmwatervoorziening t e r hand nemen.
In Almere is men, zo zagen we e e r d e r , benedengemiddeld t e v r e d e n over de warmwatervoorziening.
B i j l a g e c , blad 5
S t o r i n gen en
bladnr-
^
Klachten
Het storingenpatroon is het volgende :
b e t r . s t o r i n g e n doen zich voor
alien
Almere
22%
16%
16%
16%
verw. s t o r i n g e n in h u i s ;
oorzaak h i e r
24%
29%
-
5
warmwatervoorz. mankementen
17%
11%
+
6
verw. s t o r i n g e n die voor h e l e
buurt gelden
verw. s t o r i n g e n in h u i s ;
oorzaak buiten
saldo
•
6
0
Weinig afwijkingen van wat e r e l d e r s aan de hand i s .
In geval van problemen weet men in Almere de weg te v i n d e n .
Voorlichting
Drie-kwart van de Almere ondervraagden i s op de hoogte van s c h r i f t e l i j k
materiaal van de z i j d e van het s t a d s v e r w a r r a i n g s b e d r i j f .
De tevredenheidsscore over de brochure b e d r a a g t 83%.
voorlichtings-
Almere v a l t op a l s het gaat om v o o r l i c h t i n g s b i j e e n k o m s t e n . Vier van de v i j f maakten
op die manier kennis met h e t s t a d s v e r w a r r a i n g s b e d r i j f . Het i s over h e t algemeen
goed b e v a l l e n .
Ter
Afsluiting
Er is kontakt geweest met Mesa/Pgem. De meeste k l a c h t e n kon men t h u i s b r e n g e n . Het
b l i j k t dat aan de wens om warmtemeters i . p . v . watermeters wordt v o l d a a n . Ook andere
technische aspekten hebben de a a n d a c h t .
Over v o o r l i c h t i n g en k l a c h t e n b e h a n d e l i n g hebben de bewoners n i e t s dan l o f .
Ondanks a l l e aanloopproblematiek hebben de stadsverwarmde gezinnen in Almere in
meerderheid vertrouwen in de toekomst van stadsverwarming.
Het is van belang e r a l l e s aan t e doen om de kosten r e d e l i j k t e houden en t e g e n wicht te bieden aan n e g a t i e v e p u b l i c i t e i t .
18-02-1985, Rev. 1, 22-03-1985
MB/jl
b l a d n r . 2_
Literatuuroverzicht
[1]
E i n d r a p p o r t van de B e l e i d s a d v i e s g r o e p
Stadsverwarming (nov. 1980).
[2]
S t u d i e ruimteverwarming Almere-Buiten,
Haskoning B.V. ( d e c . 1981).
N.V. „GAMOG »»
Zutphen
AARDGAS
IN DE
WONINGBOUW
_§_£__.
TE
ALMERE
januari 1985
INHOUDSOPGAVE:
Biz,
0.
Inleiding
2
1. Samenvatting, konklusies en aanbevelingen
3
2.
5
Gasdistributie
3. Overzicht van de voornaamste gastoepassingen
7
De ruimteverwarming
7
5. De warmwatervoorziening
16
4.
6.
7.
Een kostenvergelijking van enige
systemen
21
Het koken
23
8. Gasinstallaties in luchtdichte woningen
25
9.
32
Literatuurlijst
-1-
0.
Inleiding
In verband met de voorbereiding van het besluit van de gemeente Almere
over de energievoorziening in de toekomstige woningbouw in Almere-Stad,
is aan GAMOG verzocht te adviseren over de wijze waarop deze energievoorziening op basis van gas zou kunnen plaatsvinden.
Zoals bekend, is aan de besluitvorming over de energievoorziening aan de
eerste 15.000 woningen in Almere-Stad een uitvoerige haalbaarheidsstudie
ten grondslag gelegd. Ook nadien zijn in min of meer vergelijkbare situaties
in Nederland haalbaarheidsstudies voor kollektieve verwarmingssystemen verricht. Indien men voorbij gaat aan incidentele en plaatselijke verschillen in
omstandigheden kan men vaststellen dat de resultaten van dergelijke studies
in grote lijnen steeds weer uitmonden in een keuze tussen enerzijds - het
nastreven van een hoge energiebesparing ten koste van vaak hoge investeringen
- en anderzijds - het bereiken van een redelijke energiebesparing tegen lage
investeringsoffers.
Deze probleemstelling leidt voor een beslisser tot een moeilijk dilemma:
moet hij kiezen voor een energievoorziening, die de verbruiker in hoge mate
de mogelijkheid biedt zijn eigen keuze te maken voor een door hem gewenste
kombinatie van gastoepassingen en besparingsmaatregelen of moet de beslisser
vanuit macro-economische en energlepolitieke overwegingen kiezen voor een
energievoorziening die de verbruiker konfronteert met een uniform en kollektief systeem, waarbij individuele keuzetnogelijkheden nagenoeg ontbreken?
Als voorbereiding van de beslissing over de energievoorziening voor de verdere
woningbouw in Almere-Stad is door de gemeente Almere niet gekozen voor het
verrichten van een haalbaarheidsstudie.
De hierna volgende rapportering is daarom gericht op een beschrijving van
de wijze waarop aardgas in de toekomstige woningbouw in Almere-Stad kan
worden toegepast. Naast een korte beschrijving van de struktuur en de
wijze van aanleg van het distributiesysteem is vrij uitvoerig ingegaan op
de toepassing van aardgas voor ruimteverwarming, warrawaterbereiding en
voor koken. In het bijzonder is ingegaan op de toepassing van aardgas in de
moderne woningbouw, welke gekenmerkt is door een hoge isolatiegraad en een
grote mate van kierdichtheid.
De toepassingsmogelijkheden van aardgas worden voorts aan een kwalitatieve
beschouwing onderworpen. Waar dat zinvol is zijn ook financiele vergelijkingen
gemaakt tussen gangbare systemen. In het bijzonder is in de verschillende gevallen aandacht geschonken aan aspekten van veiligheid, doelmatigheid en gebruiksgemak.
Aan de rapportage is medewerking verleend door het VEG-Gasinstituut te
Apeldoorn.
-2-
1.1. Samenvatting.
De toepassing van aardgas in de woningbouw is in Nederland gemeengoed.
Ruim 90% van alle woningen in Nederland die op het aardgasnet zijn aangesloten worden individueel verwarmd. Verreweg de meeste woningen kennen
ook de een of andere vorm van individuele warmwatervoorziening. Koken op
gas is ook een alom verspreide toepassing.
De ontwikkeling van centrale verwarmingsketels in de afgelopen jaren
heeft geleid tot een zeer gevarieerd aanbod van zuinige, bedrijfszekere
en gebruikersvriendelijke apparatuur. Er is een ruime keuze mogelijk met
betrekking tot de hoogte van het rendement, de capaciteit en de wijze van
uitvoering. Ook voor de moderne goed geisoleerde woning zijn voldoende
praktische uitvoeringen verkrijgbaar.
Voor kleinere, goed geisoleerde woningen zijn eenvoudige luchtverwarmingsinstallaties leverbaar. Deze kunnen al of niet met warmte-terugwinning
worden gecombineerd.
Lokale verwarming in de vorm van de vertrouwde gaskachel, lijkt een goede
toekomst te hebben. In kleine, goed geisoleerde woningen kunnen de investeringskosten door het gebruik van gaskachels worden beperkt.
In het gehele toepassingsgebied van de ruimteverwarming is een ruim en
gevarieerd aanbod aan toestellen beschikbaar, zodat vrijwel aan elke
individuele keuze met betrekking tot meer of minder investeringen en
comfort tegemoet kan worden gekomen.
Een bekende toepassingsvorm van aardgas is van oudsher die voor de warmwaterbereiding. Afhankelijk van de individuele behoefte, gezinssamenstelling, gebruikspatroon of behoefte aan gebruiksgemak zijn beschikbaar
de keukengeiser, de kleine of grote badgeiser, de gasboiler of de tapspiraal die ingebouwd is in de C.V.-ketel.
Elke toepassing heeft zijn eigen specifieke eigenschappen, voordelen maar
ook beperkingen. De verbruiker heeft echter een zodanig ruime keus uit de
aangeboden mogelijkheden, dat voor elke individuele behoefte een passende
toepassing beschikbaar is, ook als het om zo laag mogelijke kosten gaat.
Gas is in het algemeen goedkoper dan elektriciteit.
Behalve van de wijze van ruimteverwarming en warmwatervoorziening zijn de
totale kosten voor de aanschaf en instandhouding van de apparatuur en van
het energieverbruik ook afhankelijk van de mate van isolatie die in de
woning is toegepast. Bij een vergelijking van de totale kosten voor enige
gangbare combinaties van ruimteverwarming en warmwatervoorzieningen - op
basis van gas - blijkt het mogelijk, door extra investering in isolatiemaatregelen, op de jaarlijkse kosten voor de bewoner aanzienlijk te besparen.
Het loont daarom de moeite, om indien de keuze voor de energievoorziening
op basis van gas bepaald wordt, nader te onderzoeken welke combinatie van
systemen voor ruimteverwarming en warmwatervoorziening, aangevuld met welke
mate van isolatie van de woning tot de laagste jaarlijkse kosten zal leiden,
Koken op gas is in Nederland erg populair. Het is ook aanzienlijk goedkoper
dan elektrisch koken. Ook voor deze toepassing is een ruim en gevarieerd
toestellenaanbod voorhanden. De toepassing in de moderne goed geisoleerde
woning ontmoet bij aanwezigheid van de in de Bouwverordening voorgeschreven
ventilatievoorzieningen geen enkel bezwaar.
-3-
In de moderne woningbouw met een hoge isolatiegraad en een hoge mate van
kierdichtheid vraagt de ventilatie van de woningen bijzondere aandacht.
Er moet met name op worden gelet dat aangebrachte ventilatievoorzieningen
de goede werking van gasverbruikstoestellen niet verstoren. Een drietal
uitvoeringsvormen van gastoepassing komen afgezien van koken in dat geval
in aanmerking:
- gesloten verbruikstoestellen
- plaatsing van verbruikstoestellen in een gesloten opstellingsruimte
- het toepassen van een gebalanceerde mechanische ventilatie.
Het ruime aanbod aan passende mogelijkheden biedt ook in deze gevallen
steeds weer een afdoende oplossing.
De aanleg van een aardgasdistributienet vergt betrekkelijk lage Investeringen en biedt geen enkel financieel risico voor de gemeente noch voor
de verbruiker. Een gasdistributienet is in de aanleg zeer flexibel aan te
passen aan het voortschrijden van de woningbouw. Gasleidingen leveren in
planologisch opzicht zelden of nooit een obstakel op. De capaciteit van gasdistributiesystemen is binnen wijde grenzen aan te passen aan de gewenste
afname.
1.2. Konklusies en aanbevelingen.
- De eigenaar/bewoner in de toekomstige woningbouw in Almere-Stad
kan bij toepassing van aardgas voor zowel de ruimteverwarming
als de warmwatervoorziening een ruime keuze maken uit beschikbare
mogelijkheden. Afhankelijk van de individuele wensen en behoeften
kan de verbruiker kiezen uit energie-zuinige, bedrijfszekere en
gebruikersvriendelijke apparatuur en installaties.
Doordat de fabrikanten van gastoestellen snel inspelen op aktuele
ontwikkelingen in de woningbouw kan ook voor de verdere toekomst
op een flexibele en eigentijdse gastoepassing worden gerekend, die een
kostenvergelijking met andere vormen van energievoorziening in het
algemeen goed kan doorstaan.
- Indien voor de verdere ontsluiting van Almere-Stad voor een aardgasvoorziening gekozen wordt, kan een optimalisatie-onderzoek bijdragen
aan een afgewogen keuze van de verwarmings- en warmwatervoorziening
in de woningen.
-4-
2.
Gasdistributie.
2.1
De N.V.„GAM0G" Gasmaatschappij Gelderland is een aardgasdistributiebedrijf
met ca. 220.000 aansluitingen in 43 gemeenten. Het verzorgingsgebied omvat
de Achterhoek, de Noord-Veluwe en Flevoland. Bovendien voert de N.V.„GAM0G"
de direktie en de exploitatie van het Elektriciteitsbedrijf van de gemeente
Zutphen en van een CAI-bedrijf.
De 43 gemeenten vormen tevens de aandeelhouders van de N.V.„GAM0G" en hebben
als zodanig ook rechtstreeks zeggenschap in deze onderneming. De GAMOG
keert vanaf 1984 jaarlijks circa 75% van de bedrijfswinst uit aan de gemeentelijke aandeelhouders. Na statutair verplichte reserveringen en na vermindering van de bruto winst met andere verplichtingen resteerde in 1983 een uitkeerbare winst van ca. f 2 0 , — per aansluiting. In 1984 wordt een uitkeerbaar
winstaandeel verwacht van bijna f 3 0 , — per aansluiting.
2.2
Inkoop.
Het aardgas wordt ingekocht van de N.V. Nederlandse Gasunie. Dit gebeurt in
zogenaamde gasontvangstations. Hier wordt het gas in druk gereduceerd en
gemeten.
Op het industrieterrein de Vaart en in Almere-Haven bevindt zich een dergelijk gasontvangstation. De capaciteit van deze stations is er indertijd
op berekend om geheel Almere van aardgas te voorzien.
2.3
Transport.
Vanaf de gasontvangstations wordt het aardgas door een stalen transportleiding onder een druk van 8 bar naar de woonwijken getransporteerd. Om de
bedrijfszekerheid te verhogen worden deze transportleidingen als regel in
de vorm van een rlngleiding uitgevoerd. Het voor Almere-Stad benodigde gas
zal vanuit de gasontvangstations in Almere-Haven en Almere-de Vaart worden
aangevoerd. In de eindfase zullen deze gasontvangstations via een ringvormig
transportleidingsysteem aan elkaar zijn gekoppeld.
In de eerste fase is nader vast te stellen van welk gasontvangstation het
benodigde gas zal worden aangevoerd. Dit is mede afhankelijk van welk trace
voor de transportleiding voorhanden is.
Hierbij wordt tevens gelet op het gebruik van de reeds bestaande zinkers door de
Hoge Vaart en Lage Vaart.
2.4
Distributie.
Van de transportleidingen worden aftakkingen gemaakt om kaststations
in de woonwijken te voeden. In het algemeen wordt er 1 kaststation
per woonwijk van ca. 1.000 woningen geplaatst.
Deze kaststations reduceren het gas van de transportdruk 8 bar naar
een distributiedruk van 100 mbar. De distributieleidingen worden vanaf het
kaststation gevoed. In principe liggen de distributieleidingen in de openbare wegen.
Het materiaal van de distributieleidingen is kunststof (PVC/CPE).
2.5
Uitvoering.
Tijdens het bouwrijp maken van de eerste deelplannen zal een gedeelte van het
8 bar transportnet worden aangelegd.
Het distributienet zal worden aangelegd in de laatste fase, voorafgaand aan
de start van de woningbouw.
Hierbij wordt er naar gestreefd om leidingen gezamenlijk met andere nutsbedrijven (water en/of elektriciteit) aan te leggen.
-5-
2.6 Dienstleidingen en meterkasten.
De dienstleidingaanleg vindt plaats in de laatste fase voor het gereedkomen
van de woningbouw.
In de Flevopolders worden de dienstleidingen in de seriematige woningbouw
gezamenlijk met twee andere nutsvoorzieningen water en elektriciteit, aangelegd in een sleuf. Het grote voordeel hierbij is dat er minimaal beslag
wordt gelegd op de bodem en dat tijdens de aanleg de voortgang van de bouw
nauwelijks nog hinder ondervindt van de aanleg van dienstleidingen.
De dienstleiding, de toevoerleiding vanaf de distributieleiding in de openbare grond naar de gasmeter in de woning, wordt uitgevoerd in een voor de gasdistributie speciale kunststofsoort en wordt met behulp van eenvoudige hulpstukken op de hoofdleiding aangesloten.
Gelijktijdig met het aanleggen van de dienstleiding word deze ingevoerd in
de woning en aangesloten op de meterbeugel in de meterkast. In de Flevopolders zijn de drie nutsbedrijven een gezamenlijke uitvoering van de
meterkast overeengekomen. Deze meterkast heeft de kleinst mogelijke afmetingen en waarborgt een goede montage en een goed functioneren van de
meetapparatuur.
2.7
Levering, tarieven en bijdrage aansluitkosten.
De levering van het gas geschiedt volgens de „Algemene Vooirwaarden Gas 1981"
en de „Aansluitvoorwaarden Gas 1981". In deze voorwaarden zijn de rechten
en plichten van de verbruiker en het gasbedrijf vastgelegd.
Bij eventuele geschillen naar aanleiding van de Algemene Voorwaarden en de
op grond daarvan van toepassing zijnde voorschriften en regelingen of tot
stand gekomen overeenkomsten, kunnen worden beslecht door de Geschillencommissie Openbare Nutsbedrijven. Deze geschillencommissie is ingesteld
in samenwerking met de Stichting Consumentenklachten.
De verkooptarieven voor kleinverbruikers (verbruik minder dan 170.000 m3
per jaar) worden vastgesteld door de „Vergadering van Aandeelhouders".
Door GAMOG worden jaarlijks 10 voorschotten in rekening gebracht. Op de eindafrekening vindt de verbruiker naast de begin- en eindstand van de gasmeter
ook het gasverbruik van het verbruiksjaar daarvoor en het nieuwe voorschotbedrag.
Eenmaal per jaar krijgt de verbruiker een eindafrekening onder verrekening
van de voorschotten.
De bijdrage in de aansluitkosten bedraagt voor een huishoudelijke aansluiting
f 300,— exclusief de geldende O.B. (prijspeil januari 1985). Hierbij is
inbegrepen het leggen van 15 m dienstleiding gemeten vanuit het hart van
de openbare weg. De eventuele meerlengte wordt in rekening gebracht.
-6-
3.
Overzicht van de voornaamste gastoepassingen in de woningen in Nederland.
3.1
Ruimteverwarming
In 63% van de woningen in Nederland wordt de verwarming verzorgd door
een individuele centrale verwarming. Dit kan zijn met radiatoren, met
luchtverwarming of als vloerverwarming.
De kollektieve centrale verwarming (blok-, wijk- of stadsverwarming)
komt voor in 9% van de woningen.
Lokale verwarming in de vorm van geveltoestellen of gaskachels wordt
toegepast in 28% van de woningen.
3.2
Warmwatervoorziening
In de individueel verwarmde woning wordt het warme water geleverd door
een keukengeiser/badgeiser (65%), gasboiler (11%), elektrische
boiler (18%) of indirekte boiler/tapspiraal (17%).
De kollektieve voorziening van warm water is toegepast in 5% van de
woningen.
3.3
Koken
Ten aanzien van het kooktoestel is onderscheid gemaakt tussen koken
op gas (89%) en koken op elektriciteit (9%) in de woningen in Nederland.
4.
De ruimteverwarming
Nadat een overzicht is gegeven van de gemiddelde gasverbruiken voor
verwarming per jaar, zal in dit hoofdstuk de ruimteverwarming behandeld
worden volgens de indeling naar individuele, lokale en kollektieve verwarming en verwarming middels een warmtepomp.
De individuele verwarming bestaat meestal uit een centrale verwarming met
radiatoren, terwijl individuele verwarming middels luchtverwarming en
vloerverwarming eveneens wordt toegepast.
De lokale verwarming kennen we in de vorm van een geveltoestel of een
kachel aangesloten op een schoorsteen.
De kollektieve verwarming is afhankelijk van de grootte van het systeem,
een blok-, wijk- of stadsverwarming.
Tenslotte kan eveneens een warmtepomp als warmtebron in meergezinswoningen en als individuele verwarming van een woning worden toegepast.
Op de volgende pagina's zullen de verschillende systemen van ruimteverwarming worden toegelicht.
-7-
4.1
Gemiddelde gasverbruiken in Nederland voor verwarming (m3 aardgas per jaar).
Om een indruk te geven van de ontwikkeling van de gemiddelde gasverbruiken
per jaar in woningen met centrale en lokale verwarming zijn hieronder de
verbruiken van de laatste 5 jaar weergegeven voor een gemiddelde winter.
De woningen zijn gerangschikt naar de types: vrijstaand, 2 onder 1 kap/hoek
van een rij, rijwoning en meergezinswoning (b.v. flat).
Uit de grafiek op de volgende pagina blijkt dat door o.a. verbeterde
isolatie van de woningen, verbetering van de rendementen van de gasverwarmingstoestellen en een bewuster stookgedrag van de bewoners de gasverbruiken
aanzienlijk zijn gedaald.
GASVERBRUIK IN:
1981
1982
TYPE WONING VOORZIEN
VAN CENTRALE VERWARMING
1980
1983
1984
- vrijstaand
4000
4250
3695
3580
3415
- 2 onder 1 kap/hoekwoning
3485
3170
2795
2895
2735
- rijwoning
2810
2640
2305
2205
2035
- meergezinswoning
2230
2170
2010
1965
1775
- Totaal gemiddeld
3280
3030
2705
2580
2385
TYPE WONING VOORZIEN
VAN LOKALE VERWARMING
1980
GASVERBRUIK IN:
1982
1981
1983
1984
- vrijstaand
2950
2630
2515
2410
2365
- 2 onder 1 kap/hoekwoning
2430
2240
1970
1975
1955
- rijwoning
1820
1690
1580
1605
1480
- meergezinswoning
1600
1420
1315
1430
1410
- Totaal gemiddeld
2035
1910
1725
1725
1670
-8-
:
1
.
...
•
.
•
•
_-. -—__!_
—~*
.. . ~
|
•
•
'
'
__i
V
'
•
: •
•
....
rH
i
"
"rrr- : .
'•- !.::•
\/C~ Q\kl l naiiaira
VtHWiinHiniu
•
'
.
•
-
•
.
'•
rr.T"
•
V"
' .;
•
•
'
- :
X
:
.u
.:.
:
5_
=11;:.:
•.
:
m
...
wnw N G '
•
.
.
•
•
•
•
. : ; •
"
..
-.'
S_Si
:-•
*H
'.: :
!:
•
_"'
.
H «_. iti
HOEKWO NING
• _
ri
4
.
*
a,
,!
•
.
s, _*•
_
|g £ j
*$*,
1 I
k+_!
VRIJ STAAN DE
WONING
' 1'
1
'
. '
•
—
-
RIJ
; -- .—-,—
ZONING
I""
.
b_.
u
:—1—r
^
•*i
' •_
—|* .
i
k.
i_.
:
.-_.h-BT
m*
;
HOtK WONING
MEERGEZINSWONING
— — —..
RIJ WONING
u r c o r : rr 7 i n r u r n i i i u / :
i t t n o t i - M i j mruiiiiiu
•
_j
•
.
.,|ft
•:
"t*
-a]
—
_ "r T * » :
•
~".
-
rrj —T-
- 4»-
•
n
-
e|_:
i
SJ - — i .
j
.__
-
•
-,
1000
:
•
' • • -
| .
{.
.1
I
\
1
i
.
...1
;
• -
•
'
-_—
.-.1J"
_ 1
•81
•;;
!
1
_.
1
o ^
1980
.
....
•
•»
:.,
Hi:
•
':::
: ':
:
nt?
•
»
>_-
2000
-
*; *,
:
• •
1
.
:
•:~
N
£
„j
.
::: •
• v-—
;
- •;
:: *
•
'
VRH «;TAA_np
-IL
:,
3000
IDOELDE
VERBRUIK
JAAR
:.:.
'
—~-
__.
'
jj:: r :
:
|.
:
• •
:
..:
•
:..
•
•
•
•
:
•
i^*
' ;.
.
•
•.'.
-
:|
VERWARMING
•
-.
'
••.
.
},.
•i
.
•
' :
;::;
•
1 \"'
:?_
•
.:
-CENTRALE
___..____•__
LOKALE^
•
•
•
". :
t
:
n
•
~
;
•
:
L.-
••
•
;.
;
4000
•
:ji
; ; .,
•82
'83
;
_
'84
JAAR
GEMIDDELDE GASVERBRUIKEN PER JAAR IN DE AANGEGEVEN
WONINGEN
BIJ TOEPASSING VAN CENTRALE VERWARMING EN LOKALE
VERWARMING
- 9 -
:L
' •
•
.
4.2
Individuele verwarming
4.2.1 C.V. met radiatoren
Bij centrale verwarming met radiatoren heeft men de keuze uit konventionele ketels, verbeterde rendement-ketels en hoogrendement (HR) ketels.
Voor de konventionele-ketels wordt voorzichtigheidshalve vaak een
rendement van 70% aangehouden. De laatste jaren is wat meer aandacht
besteed aan de mantelisolatie e.d., zodat het warmteverlies door
straling en konvektie beperkt blijft. Hierdoor zijn er verbeterde
rendement-ketels ontstaan met een direkt rendement van 80% of meer.
De prijs van deze ketels is een paar honderd gulden hoger dan die
van konventionele toestellen.
Zoals bekend zijn de laatste jaren geheel nieuwe C.V.-ketels op de
markt gekomen met een rendement van 90% of meer. De prijs van deze
HR-ketels is ca. f 1.000,— hoger dan van een konventionele-ketel.
In de meeste HR-ketels en in enkele verbeterde konventionele-ketels
zijn ventilatoren toegepast om de afvoer van verbrandingsgassen te
bewerkstelligen.
In de toekomst zullen uitsluitend verbeterde rendement-ketels en HRketels worden toegepast.
Mogelijke uitvoeringen: - staande C.V.-ketel
- gaswandketel;
- combiketel (verwarming + warmwatervoorziening in een toestel)
De toestellen in deze uitvoeringen kunnen verder ingedeeld worden in
open toestellen of gesloten toestellen.
Hierop komen wij terug in het hoofdstuk: „Gasinstallaties in luchtdichte woningen".
verbrandingsgassen
130*. 150 _
verbrandingsgassen
180° a 260 °C
verbrandingsgassen
30 a 85 "C
1>
isolatie
dunne isolatie
warmte
wisselaar
verwarmd
water
circulatiepomp
afgekoeid
water
conventionele ketel
warmtewisselaar
aardgas L-j
verbeterde
conventionele ketel
Soorten C . V . - k e t e l s
-10-
HR-ketel
4.2.2 Luchtverwarming
In Nederland wordt tot nu toe nog in weinig gevallen luchtverwarming toegepast .
Door de verbeterde bouw van de laatste jaren, met minder naden en kieren
en betere thermische isolatie, komt luchtverwarming eerder in aanmerking
voor toepassing dan vroeger.
Een voordeel van luchtverwarming is dat de ventilatie van de verschillende
ruimten in de woningen in het luchtverwarmingssysteem in zijn geheel kan
worden opgenomen.
Deze kombinatie kan uitgebreid worden met warmteterugwinning uit ventilatielucht, waardoor minder warmte verloren gaat.
In kleine, zeer goed geisoleerde woningen is het mogelijk de luchtverwarmingsinstallatie eenvoudig uit te voeren. Men kan ermee volstaan de verschillende vertrekken vanuit het hart van de woning van warme lucht te
voorzien. Door deze vereenvoudiging zijn de investeringskosten laag.
Door de genoemde voordelen wordt verwacht dat luchtverwarming in de toekomst in de nieuwbouw meer zal worden toegepast.
Alvo_ roo*8_
Alvoar _ m i _ _ _ n i
Macftamscna —nltl«l*
Luchtverwarming met warmteterugwinning
-11-
4.2.3 Vloerverwarming
Voornamelijk door een duurdere vloerkonstruktie is tot nog toe in het
algemeen een vloerverwarmingssysteem duurder dan een verwarmingsinstallatie
met radiatoren.
Tevens is de regelbaarheid matig, zodat verwacht mag worden dat vloerverwarming niet uitgebreid toegepast zal worden.
Om redelijke komforteisen en zuinig verbruik mogelijk te maken, moet een
relatief dure regeling van de verwarming worden toegepast.
Vloerverwarming
-12-
4.3
Kollektieve verwarming
Omdat kollektieve verwarmingssystemen zoals stadsverwarming, wijkverwarming en diverse vormen van blokverwarming een aantal gemeenschappelijke kenmerken hebben, worden deze systemen gezamenlijk behandeld.
Bij kollektieve verwarming moet warmte getransporteerd worden van
een centraal opwekkingspunt naar de verschillende warmteverbruikers.
Om het warmteverlies zoveel mogelijk te beperken moet het leidingnet
goed geisoleerd zijn. Een warmtedistributienet brengt hoge investeringskosten met zich mee.
De benodigde warmte kan bijvoorbeeld worden verkregen uit afvalwarmte
van industrieen of als vrijkomende warmte bij vuilverbranding.
Ook kan de produktie van warmte gekombineerd worden met de produktie van
elektriciteit in een zogenaamde warmte/kracht eenheid.
In meergezinswoningen kunnen voor de kollektieve verwarming warmtepompen (door gasmotoren aangedreven) worden toegepast.
Voor een aantrekkelijke toepassing moeten minimaal 100 woningen dicht
bij elkaar liggen.
Kollektieve verwarming zal in veel gevallen bestaan uit blokverwarming met als warmtebron een HR-ketel in kombinatie met een konventionele ketel.
In het algemeen kan worden gesteld dat kollektieve verwarming kan
worden toegepast bij een hoge bebouwingsdichtheid en indien de
warmtebron zich dicht bij de woningen bevindt.
Uit de Studie Ruimteverwarming Almere-Buiten blijkt dat de totale
emissie aan schadelijke elementen bij individuele verwarming op aardgas veel lager is dan bij b.v. stadsverwarmingsvarianten.
Bij kollektieve verwarmingssystemen waarbij gebruik gemaakt wordt van
restwarmte kan een hoge energiebesparing worden bereikt, echter ten koste
van hoge investeringen. Hierdoor ontstaan vaak lange terugverdientijden.
Ook gaat dit soms gepaard met een verhoogd risico, vanwege de vele onzekerheden die aan de betreffende haalbaarheidsstudies ten grondslag liggen.
Tegenvallende energieprijsscenario's, een hoge rente, vertraging in de
woningbouwprogramma's en een lager specifiek warmteverbruik in de woningen kunnen een serieuze bedreiging vormen voor de financiele resultaten van kollektieve systemen.
nootd- ot nngleiding
regelkamer
bi|iondere
beDouwing
regelkamers
voor
woningen
Di izondere
bebouwing
aansluilleiding »
>-o
woot'blok
woonblok
Schematische opbouw van een
warmtedistributienet
-13-
4.4 Lokale verwarming
De laatste 15 jaar werden nieuwe woningen zo goed als altijd voorzien
van een centrale verwarming. Momenteel worden weer woningen gebouwd
waarin lokale verwarming wordt gelnstalleerd. In kleine, goed geisoleerde woningen kunnen door deze toepassing de investeringskosten beperkt worden zonder dat het komfort sterk achteruitgaat.
De investeringskosten van lokale verwarming nemen toe met het aantal te
verwarmen ruimten. Bij vier of meer lokale verwarmingstoestellen kan men
beter een C.V.-installatie aanbrengen.
Het lokale verwarmingstoestel kan uitgevoerd zijn als geveltoestel
of als kachel met schoorsteenafvoer. Het geveltoestel is een gesloten
toestel met luchttoevoer rechtstreeks van buiten en verbrandingsgasafvoer op dezelfde gevel naar buiten.
De verwachting is dat de toepassing van kachels in kleine nieuwbouwwoningen (b.v. HAT-eenheden) zal toenemen. In grotere woningen zal
de investering te hoog worden en moet te veel komfort worden ingeleverd.
Uit een proefprojekt in Heerenveen blijkt dat kleine goed geisoleerde
eengezinswoningen goed verwarmd kunnen worden, met lokale verwarming
met een totaal gasverbruik van gemiddeld 1.000 m 3 per jaar per woning
(incl. koken en warmwatervoorziening).
Gevelkachel
-14-
4.5
De warmtepomp
De warmtepomp kan zowel voor kollektieve verwarming in meergezinswoningen als voor individuele verwarming van een woning worden toegepast. Zoals onder het hoofdstuk „Kollektieve verwarming" is aangegeven, zullen de warmtepompen voor kollektieve verwarming voornamelijk
door gasmotoren worden aangedreven (interessant bij 500-1000 woningen).
Op korte termijn valt niet te verwachten dat warmtepompen met een gasmotor zullen worden ingezet voor individuele verwarming. Knelpunten
zijn de geluidsproduktie en de luchtverontreiniging, terwijl de investeringskosten van een dergelijke warmtepomp moeilijk terugverdiend kunnen worden door de energiebesparing.
Een absorptiewarmtepomp en een elektrische warmtepomp kunnen wel toegepast worden voor individuele woningverwarming. De investering per
woning is echter veel hoger dan voor b.v. een HR-ketel.
Algemeen kan gesteld worden dat warmtepompen voor individuele verwarming nauwelijks worden toegepast.
Gangmakers.
Warmte kan worden gebruikt voor :
Warmte kan onttrokken worden aan
VCR
De warmtepomp
-15-
5.
De warmwatervoorziening
Zoals uit het hoofdstuk 3 „Overzicht van de voornaamste gastoepassingen"
blijkt, kan de warmwatervoorziening op verschillende wijzen worden
geregeld. Ook kombinaties van de verschillende voorzieningen is mogelijk. In het overzicht is aangegeven in welke mate de voorzieningen
zijn gepenetreerd.
Allereerst geven wij een beschrijving van de verschillende wijzen
van warmwatervoorziening welke zijn:
- De kollektieve warmwatervoorziening, die overigens in Nederland
weinig wordt toegepast.
- De individuele warmwatervoorziening, deze kan weer bestaan uit:
- warmwatervoorziening via eigen c.v.;
- warmwatervoorziening via gasgeiser;
- warmwatervoorziening via gasboiler;
Hierna zijn de kosten van de verschillende systemen van warmwatervoorziening middels een tabel weergegeven.
5.1
Kollektieve warmwatervoorziening
Voor warm tapwater zijn gemiddeld hogere temperaturen vereist dan
voor verwarming.
Als in een kollektief verwarmingssysteem de warmwatervoorziening is
gelntegreerd, moet het systeem kontinu op een hoog temperatuurniveau funktioneren, hetgeen het rendement van de installatie niet
ten goede komt.
Daarom wordt verwacht dat in de toekomst voor warm water voornamelijk
individuele toestellen zullen worden toegepast.
-16-
5.2
Warmwatervoorziening via .igen C.V.
Uit een vergelijking van de resultaten van de BAK-onderzoeken* van
de laatste jaren blijkt dat de warmwatervoorziening via de eigen
C.V. toeneemt. Dit komt vooral door de toepassing van de zogenaamde
kombitoestellen.
Deze kombitoestellen kunnen uitgevoerd zijn als staande toestellen
en als gaswandtoestellen. Ten aanzien van de werking is er onderscheid in C.V.-gedeelte met boiler en C.V.-gedeelte met tapspiraal.
Aan deze wijze van warmwatervoorziening zitten een aantal voordelen,
nl.:
a. voor verwarming en warm water is maar een gasaansluitpunt nodig;
b. een kombitoestel neemt als gaswandtoestel in huis maar weinig
plaats in;
c. de kombitoestellen zijn eveneens als gesloten toestellen leverbaar, hetgeen In luchtdichte woningen de voorkeur heeft;
d. bij gebruik van een hoog rendement C.V.-ketel heeft ook de voorziening
van het warmwater plaats met een hoog rendement;
e. Maximaal een waakvlam en een toestel te onderhouden;
f. Een verbrandingsgasafvoer is voldoende.
*
Basisonderzoek Aardgas Kleinverbruik
4
4
C.V.-ketel met tapspiraal
C.V.-ketel met indirekte boiler
-17-
5.3 Warmwatervoorziening via gasgeiser
Uit het overzicht in hoofdstuk 3 blijkt dat de gasgeiser het meest
voorkomend warmwatertoestel is in Nederland, nl. in 65% van de huishoudingen.
Een gasgeiser is een warmwatertoestel waarin steeds zoveel koud water
wordt verwarmd als er getapt wordt.
Er zijn vier soorten gasgeisers:
- keukengeiser: die per minuut 5 liter warmwater levert van 40°C;
- kleine badgeiser: die per minuut 8 liter warmwater levert van 40°C;
- grote badgeiser: die per minuut 13 liter warmwater levert van 40°C;
- variabele badgeiser: levert 5 tot 13 liter water van 40°C per minuut.
Meestal kan bij de hierboven genoemde gasgeisers de watertemperatuur
ingesteld worden. Bij de variogeisers of modulerende geisers kan zowel de watertemperatuur als de tapsnelheid worden gekozen. Dit komt
het komfort van de warmwatervoorziening ten goede.
De verschillende typen gasgeisers hebben een aantal voordelen en beperkingen zoals uit het hieronderstaand overzicht blijkt.
Toepassing voor:
Toesteltype
keukengeiser
kleine badgeiser
grote badgeiser
variogeiser
keuken/
wastafel
douche
bad
gelijktijdig
tappen
+
=/+
+
=/+
++
+
++
+
++
++
-/+
- ongeschikt / = redelijk / + goed / ++ zeer goed
Voordelen:
- met een gasgeiser beschikt men altijd over warmwater;
- een gasgeiser verbruikt betrekkelijk weinig aardgas en nauwelijks
gas als er geen warm water nodig is;
- de prijs van een gasgeiser en de kosten van aanleg zijn betrekkelijk
laag.
Beperkingen:
- de beperkingen voor de verschillende gasgeisers ten aanzien van de
tapsnelheid en het gelijktijdig tappen blijken uit de tabel hierboven;
- bij ongunstige plaatsing van het toestel kan het soms lang duren
voordat er warm water is;
- de plaats van de gasgeiser wordt mede bepaald door de mogelijkheid
om verbrandingsgassen af te voeren (hierop komen wij terug in het
hoofdstuk „Luchtdichte woningen").
-18-
5.4
Warmwatervoorziening via gasboiler
De warmwatervoorziening via een gasboiler komt in 11% van de Nederlandse huishoudingen voor.
Een boiler is een toestel in de vorm van een goed geisoleerd vat,
waarin water wordt verhit.
Wanneer warm water wordt getapt dan wordt het vat automatisch weer
met (koud) water gevuld. De watertemperatuur wordt geregeld met een
thermostaat.
Afhankelijk van de grootte van het gezin kan de grootte van de boiler
worden gekozen (inhoud 85 liter of 115 liter).
Voordelen en beperkingen:
voordelen:
- het komfort is erg groot;
- gelijktijdig tappen geeft geen problemen.
beperkingen: - doordat een hoeveelheid water op een ingestelde temperatuur wordt gehouden, ontstaan er stilstandsverliezen;
- de plaats van de boiler wordt bepaald door de mogelijkheid om verbrandingsgassen af te voeren waar de tappunten in de woning zijn;
- er is een voorraad warmwater, de opwarmtijd is echter zeer
kort.
Gasboiler
-19-
5.5
Gemiddelde kosten van een individuele warmwatervoorziening.
Om een overzicht te geven van de kosten van de verschillende systemen
van warmwatervoorziening nemen wij de gegevens uit de brochure „Wijs
met warm water" over.
Deze brochure wordt uitgegeven door de VEEN, VEGIN, VEWIN, VEG-Gasinstituut
en KIWA.
Uit het overzicht blijkt dat warmwatervoorziening met gastoestellen goedkoper is dan andere vormen van warmwatervoorziening.
(b.v. elektrische boilers)
Tevens blijkt dat warmwatertoestellen die een hoger komfort geven, meer
energie verbruiken.
WIJS MET WARM
WATER
Gemiddelde kosten van een individuele warmwatervoorziening in guldens
80 I/dag
10
79
55
134
92
228
263
12
147
55
202
252
288
252
288
336
370
264
297
520
626
324
358
246
279
-
-
is
B
"75
_
20 I/dag
530
0)
0)
totaal vaste
kosten per jaar
8
o
'C
CL
a\)
gemiddelde onder
houdskosten per ji
afschrijfperiode
in jaren
Prijzen per
!_1_1984
Brandstofkosten
per jaar b i j :
m
c
100
§
tan
-~
TO
investering
c
rente (8%) en
afschrijving per ja;
.
keukengeiser
430
kleine badgeiser"
750
360
1110
grote badgeiser*
940
460
1400
12
186
55
241
gasboiler 115 liter
700
470
1170
10
174
60
234
gasspaarboiler 115 liter
990
470
1460
10
218
60
278
elektrische boiler 80 liter
1140
270
1410
15
165
25
190
c.v. ketel met 80 liter boiler
1250
390
1640
15
192
30
222
c.v. ketel met tapspiraal
700
300
1000
15
117
30
147
-
elektrische boiler 10 liter
360
250
610
15
71
20
91
171
ro
"thermostatisch geregeld
Bij de samenstelling van d i t overzicht is uitgegaan van water van 60°C. Om de totale kosten per jaar te bepalen dient u de totale
vaste kosten en de brandstofkosten per jaar bij elkaar op te tellen. Indien u kiest voor een boiler (gas of elektrisch) of een grote
geiser op zolder en een keukengeiser of een 10 liter elektrische boiler dan kunt u ook aan de hand van deze tabel de totale kosten
bepalen. Door kleinere leidingverliezen worden dan de cijfers voor 80 l/dag voor gas ca. f 17,- lager en voor de elektrische
boilers f 7 0 . - lager.
De brandstofprijzen zijn gebaseerd op een gastarief van f 0,627 per m ^ , dagstroom f 0.26 en nachtstroom f 0,20 per kWh.
Alle genoemde prijzen zijn inclusief BTW bij het prijspeil van januari 1984.
In de loop van 1985 komt een nieuw overzicht van de kosten uit met de
aangepaste tarieven voor dit jaar.
-20-
6.
Een kostenvergelijking van enige combinaties van ruimteverwarming en
warmwatervoorziening.
6.1
Om een indruk te krijgen van de totale kosten die verbonden zijn aan
individuele verwarming en warmwatervoorziening zijn in bijlagen 1 en 2
enkele meest voor de hand liggende toepassingen met elkaar vergeleken
Als verwarming is o.a. gekozen voor twee kombi-gaswandketels en een
HR-ketel. Het rendement van de konventionele gaswandketel is aangenomen op 75%.
Momenteel zijn en worden allerlei nieuwe verwarmingssystemen ontwikkeld.
Om een indruk te krijgen wat hier de mogelijkheden van zijn is ook een
dergelijke installatie in de vergelijkingen opgenomen. Willekeurig is
hiervoor het zogenaamde multi-ductsysteem gekozen. Dit is een installatie
waarin een luchtverwarmings-, warmtapwater-, mechanische ventilatie en
een warmteterugwinningssysteem zijn opgenomen.
Bij de vergelijking is er van uitgegaan dat de nieuwe woningen zijn
voorzien van mechanische ventilatie.
In bijlage 1 zijn de gegevens en uitgangspunten voor de kostenberekening
samengevat.
De kosten in bijlage 2 zijn gebaseerd op de CORV*-standaardwaarden
1984. Gezien de prijsontwikkeling van de gastoestellen zijn de investeringskosten van de verwarmingsketels echter aangepast aan de huidige
prijzen. Van de verschillende energievoorzieningssystemen is onderzocht
wat de invloed is van extra isolatiemaatregelen op de investeringskosten
en de woonlasten.
De berekeningen zijn gebaseerd op een eengezinswoning waar de energiebehoefte
en isolatiekosten overeenkomen met de CORV*-standaardwaarden 1984.
De kombinaties van verschillende soorten van ruimteverwarming en warmwatervoorzieningen worden met elkaar vergeleken door de totale kosten
gedurende een periode van 15 jaar te bepalen.
6.2
Resultaten en konklusies van de kostenvergelijking:
Van de vergeleken systemen geeft het systeem met de laagste investeringen
(konventionele gaswandketel en geen extra isolatie) een energieverbruik van
200 kWh elektriciteit en 2181 m 3 aardgas per jaar. Het systeem met de hoogste
investering voor verwarming, warm tapwatervoorziening en extra isolatie geeft
een energieverbruik van 700 kWh elektriciteit en 917 m 3 aardgas per jaar.
Uit de resultaten in tabel 2 blijkt dat door toepassing van een luchtverwarming gecombineerd met warmteterugwinning en extra isolatiemaatregelen
het energieverbruik (elektriciteit + gas) aanzienlijk verminderd kan worden.
De jaarlijkse kosten (investerings-, energie- en onderhoudskosten) komen
tot uitdrukking in de netto kontante waarde per jaar. Uit de bedragen voor
de verschillende systemen blijkt dat ten aanzien van de totale lasten er
geen grote verschillen ontstaan.
Echter de jaarlijkse lasten voor energieverbruik en onderhoud vertonen wel
grote verschillen, en hiermee heeft de bewoner direkt te maken.
Het verdient daarom aanbeveling in voorkomende gevallen een nader onderzoek
te doen naar een zo gunstig mogelijke kombinatie van systemen voor ruimteverwarming en warmwatervoorziening in samenhang met de mate van isolatie
van de woningen.
* CORV - Commissie Optimalisering Ruimteverwarming.
-21-
Jaarlijkse
_
rAA
_3
i« _
.
Q
lit
<
X"
l/l
<D
O
i n guldens
_
o
o
o
o
o
o
o
o
__.
o
O
3
normoal
geisoleerd
—< <
- 3 D
ro
lasten
</>
a
_•
- if °
3
m,
^^____^___________i
goed
geisoleerd
^____________^
ze.r goed
geisoleerd
-
ID
•D
3
_J
-•
D
10
o
—
_"
_X"
•0
Q.
>t
3
_
O
VI
<
»
"I
SIS
«.§_
_r
O
<
O
_
_•
>D
_
ID
ID
_
_.
ID
3
o
m^M^i
KWrnm^J
I* I
3 3)
1
_
_ —
K!^___^_^___I
"f_________________I
o
</>
•<
^^^m^m^^
io
II
t^m^^^i
j - ^ ^ ^
c
*
a
!
*
3
- 3 E.
_ _. 3
*
^
^
^
88S
_ •
ro
<
O
3
at
__2
h\^w^^\mmw^]
-^
° *3 i»_ O„
•
3
<
IS
^ *o °
2 s "•
S_°-
_._
glSff
IT
VI
3 O l»
IO IT
a oo o
in —•
JT
O Q. VI
l/l O
o
Jf _"*o
_ 3 o i
;?
S_?5
3
-22-
y
3
7.
Het koken
In circa 89% van de gezinshuishoudingen in Nederland wordt voornamelijk
op aardgas gekookt.
De penetratiegraad van de verschillende kooktoestellen blijkt uit het
onderstaande overzicht.
in%
60 J
80
83
50
40
waarvan met
elektrische oven
80
83
30 -I
83'
20 •
80 ,
10 •
83
83
'80
gaskomfoor
gasfornuis
elektrisch
komfoor
elektrisch
fomuis
tosseelektnsche oven
Penetratie van kooktoestellen.
In de figuur op de volgende pagina staat het rendement van de kooktoestellen met verschillende brandstoffen, gebaseerd op primair
energieverbruik, uitgezet. Hieruit blijkt dat het koken op gas het
laagste energieverbruik en daarmee de laagste energiekosten met
zich meebrengt.
Voordelen van koken op gas:
- laagste energieverbruik, energiekosten (* zie toelichting);
- direkt voile belasting beschikbaar;
- geen warmteverlies na uitschakeling;
- door zichtbare vlam eenvoudig te konstateren of een toestel
in bedrijf is;
- goedkopere kooktoestellen en pannen.
Nadelen van koken op gas:
- tijdens het koken komen verbrandingsgassen vrij, die echter bij de
voorgeschreven ventilatievoorzieningen geen bezwaar geven, mede doordat de tijdsduur kort is en het verbruik gering.
B.v. 100 m 3 gasverbruik per jaar = ongeveer 1/3 m 3 gas per dag, hetgeen ongeveer 3 m 3 verbrandingsgassen veroorzaakt, verdeeld over een
etmaal.
-23-
Toelichting:
- de energiekosten bij elektrisch koken zijn veel hoger dan bij
koken op gas.
elektrisch fornuis: gemiddeld verbruik 600 kW.h / jaar
elektriciteitsprijs f 0,27 / kW.h incl. 0.B,
energiekosten f 162,— / jaar
gasfornuis:
gemiddeld verbruik 100 m 3 / jaar
gasprijs f 0,66 / m 3 (incl. O.B.)
energiekosten f 6 6 , — / jaar
(energiekosten 1985) gemiddelde kW.h-prijs in Nederland;
%
70
60
50
40
55%
30
20
10
12%
;_L28%
0
kolen elektr olie
gas
Het rendement van kooktoestellen voor verschillende
brandstoffen gebaseerd op
primair energieverbruik.
-24-
8.
Gasinstallaties in luchtdichte woningen
Tegenwoordig en in de toekomst zullen de woningen zeer goed geisoleerd
en afgedicht worden. Deze isolatie en afdichting heeft konsequenties
voor de technische installaties.
Om de verschillende ruimten in een woning zo efficient mogelijk van
verse lucht te voorzien zullen de woningen in de toekomst voornamelijk
mechanisch worden geventileerd.
NATIIURLUKE
TOEVOER
MECHANISCHE T O E V O E R
AFVOER
AFVOER
NATUURLIJK MECHANISCH NATUURLIJK
MECHANISCH igebalanceerde ventilatie
y
1...
i
ZONDER
WARMTE TERUGWINNING
ZONDER
LUCHT
VERWARMING
MET
WARMTE TERUGWINNING
MET
ALLEEN
MET LUCHT.VERWARMING
LUCHT
WARMTE,VARMTA
VERWARMING TERUGWINNING RECIRCULATE
' •
Ventilatiesystemen voor woningen
-25-
8.1
De verwarming in luchtdichte woningen
De centrale verwarmingstoestellen stelt men in het algemeen het liefst
op zolder op.
De voordelen hiervan zijn:
- voldoende ruimte voor de opstelling van de ketel;
- afvoer van verbrandingsgassen is kort;
- ventilatie-openingen kunnen rechtstreeks door het dak.
Voor de verbranding van het gas en voor de afvoer van verbrandingsgassen
is lucht nodig. In een luchtdichte woning en vooral in een woning waar
mechanisch wordt geventileerd, moeten voorzieningen worden getroffen om
voldoende lucht naar de centrale verwarming te leiden.
Wanneer een C.V.-ketel open, d.w.z. zonder omkasting op een zolder wordt
geplaatst met een luchttoevoeropening door het dak in de nabijheid van
de C.V.-ketel, dan hebben de bewoners de neiging deze opening af te dichten. Wanneer nu door de mechanische ventilatie een onderdruk in de woning
ontstaat, zal de verbrandingsgasafvoer niet meer funktioneren. De verbrandingsgassen worden niet meer afgevoerd maar stromen via de trekonderbreker
van het toestel in de ruimte (woning).
Daardoor moeten de volgende uitvoeringen worden geadviseerd.
a. het toepassen van gesloten C.V.-toestellen;
b. het C.V.-toestel plaatsen in een gesloten opstellingsruimte met
luchttoevoer en ventilatie rechtstreeks van en naar buiten;
c. het toepassen van gebalanceerde mechanische luchttoever- en afvoersystemen gekoppeld met luchtverwarming en eventueel de warmwatervoorziening.
Op deze drie mogelijkheden zullen wij nader ingaan.
-26-
8.1.1 Gesloten toestellen:
Een gesloten toestel heeft het voordeel dat de afvoer van verbrandingsgassen niet wordt beinvloed door een onderdruk in de woning ten gevolge
van mechanische ventilatie door windinvloeden.
De lucht voor de verbranding wordt rechtstreeks van buiten gehaald, hetgeen verder als voordeel heeft dat vervuiling van het toestel door stof,
of andere verontreinigingen in mindere mate optreedt.
Voor de afvoer van de verbrandingsgassen en de toevoer van de verbrandingslucht kan volstaan worden met een dakdoorbreking.
Gesloten toestellen kennen wij eveneens in de vorm van gevelkachels en
gaswandtoestellen, eventueel gekombineerd met warmwatervoorziening.
Tevens zijn de gesloten toestellen in een konventionele, verbeterd konventionele en HR-uitvoeringen.
Opstellingsmogelijkheden voor gesloten toestellen; de luchttoevoer
naar de gasverbruikstoestellen is niet afhankelijk van de ventilatie
in de woning.
-27-
8.1.2 Gesloten opstellingsruimte:
Een gesloten opstellingsruimte is een ruimte in de woning, b.v. een kast
beneden of boven op zolder waar een open C.V.-toestel geplaatst kan worden.
De luchttoevoer en ventilatie van deze ruimte vindt rechtstreeks van buiten plaats. Aan gesloten opstellingsruimten kleven echter ook enkele bezwaren: als de ruimte klein is, kan een hoog ventilatievoud optreden met
daaraan verbonden energieverlies en bij strenge vorst gevaar voor bevriezing
van de installatie. Tevens kan de bewoner bewust de toegangsdeur open laten
staan om in de warme lucht in de kast b.v. de was te drogen.
Wanneer een gesloten opstellingsruimte wordt gekreeerd, kan eveneens de
warmwatervoorziening hierin worden opgenomen. Dit kan in de vorm van een
gasgeiser los van het C.V.-toestel of door het toepassen van een kombitoestel.
Gesloten opstellingruimte; de luchttoevoer naar de gasverbruikstoestellen is niet afhankelijk van de ventilatie in de woning.
-28-
8.1.3 Gebalanceerde systemen:
Door de verbeterde bouw van de laatste jaren en in de toekomst, met
minder naden en kieren en betere thermische isolatie, komt luchtverwarming eerder in aanmerking dan vroeger. Een voordeel van luchtverwarming is dat de ventilatie van de verschillende ruimten in de woning
in het luchtverwarmingssysteem gelntegreerd kan worden.
Deze kombinatie kan uitgebreid worden met warmteterugwinning en warmwatervoorziening.
2. Uaaemkap
2.
Afauigrooeter
3.
Luchtafuoerkanaal
4.
Luchttoevoerkanaal
5.
ilitblaaaomanent
8. Terugwinunit
met
ingebouwde
7.
ventilator!en)
Dakdcorvoer
8. C.V.-ketel
of
canbi-ketel
Gebalanceerde ventilatie met warmteterugwinning uit ventilatielucht en verbrandingsgassen, ventilatie van de woning is gelntegreerd in het verwarmingssysteem.
-29-
8.2
De warmwatervoorziening in luchtdichte woningen
Voor warm tapwater in de keuken en voor douchegebruik geeft de kleine
keukengeiser de laagste totale kosten.
In een luchtdichte woning met of zonder mechanische ventilatie ontstaan er problemen met een natuurlijke afvoer van verbrandingsgassen.
Een oplossing kan gezocht worden in het plaatsen van de gasgeiser in
een gesloten opstellingsruimte bij de C.V.-ketel. Meestal zal gekozen
worden voor een kombitoestel.
In verband met de beperkte investering en het goede rendement zullen
hierdoor veel verbeterd konventionele gaswandketels met ingebouwde
tapspiraal worden toegepast. Deze toestellen zijn inmiddels in gesloten uitvoering op de markt die in principe zowel beneden als boven
in de woning kunnen worden geplaatst.
door een schuin dak
•
i
op de gevel
_F_3
Plaatsing van gesloten warmwatertoestellen
-30-
8.3
Koken in de luchtdichte woning
In mechanisch geventileerde woningen zal in de keuken of een afzuigpunt of een motorloze afzuigkap geplaatst zijn.
Hierdoor worden de verdunde verbrandingsgassen die vrijkomen bij het
koken nagenoeg volledig afgezogen.
Een onderzoek door de Landbouw Hogeschool te Wageningen en een studie
door Amerikaanse gasbedrijven heeft aangetoond, dat uitgaande van een
ventilatie in de keuken die voldoet aan de norm er geen problemen voor
de gezondheid te verwachten zijn.
De vraag blijven wij op gas koken?, kan dus met ja worden beantwoord.
-31-
9.
Literatuurlijst
- Drs. P.A. Minderhout en M.G.F. Zwetsloot.
Basisonderzoek aardgas kleinverbruik (BAK 1983), GAS april 1984.
- Ing. J.A.M. Ogink.
Toekomstige gastoepassingen in de sociale woningbouw,
GAS februari 1984.
- Ir. M. Boerbooms (Stichting Woon/Energie).
Lokale verwarming, waardering en energieverbruik, GAS november 1984,
- H. den Besten en ing. A. de Bruin.
Gesloten C.V.-toestelen op zolder, GAS maart 1984.
- Ing. A. Palsma.
Blijven wij op gas koken? GAS, november 1982.
- Commissie Optimalisatie Ruimteverwarming.
Gebundelde kennis voor optimale ruimteverwarming.
Standaardvoorwaarden 1984.
- Aardgas en wonen.
N.V. Nederlandse Gasunie.
Gasbedrijven in Nederland (VEGIN).
- W i j s met warm w a t e r .
VEEN, VEGIN, VEG, VEWIN en KIWA.
-32-
Bijlage 1.
Gegevens eengezinswoning.
Woning:
b
- isolatie-index
9,3
(normaal
geisoleerd)
- aansluitwaarde
kW
10
8,5
7,5
GJ
46
33,5
29,5
jaarlijkse warmtebehoefte
bij toepassing van warmteterugwinning uit vantilatielucht
GJ
35
22,5
18,5
7,5
7,5
jaarlijkse warratebehoefte
voor verwarming
jaarlijkse warmtebehoefte
voor warm tapwater
GJ
7,5
- extra isolatiekosten t.o.v.
woning a
13,4
(goed
geisoleerd)
f 2.322,—
15,6
(zeer goed
geisoleerd)
f 4.414,—
De investerings-, installerings-, onderhouds- en energiekosten gedurende
de beschouwingsperiode zijn berekend met behulp van netto contante waarde
(NCW).
De berekening van de totale kosten gedurende de genoemde periode van
15 jaar ( NCW) is op de volgende uitgangspunten gebaseerd.
- De marktrente is 9%.
- De reele rente is 4%.
- Als gasprijs is voor 1985 55,65 cent/m3 (excl. O.B.) aangehouden.
- De gasprijsstijging is overeenkomstig het B-scenario voor kleinverbruik
van de CORV.
- Als elektriciteitsprijs is 22,7 cent/kW.h (excl. O.B.) aangenomen
voor 1985. Voor de overige jaren is aangenomen dat de procentuele
stijging overeenkomt met de helft van de procentuele gasprijsstijging.
- De levensduur van de toestellen is 15 jaar.
- De levensduur van radiatoren, leidingen, luchtkanalen, verbrandingsgasafvoerleidingen, gas- en elektriciteitsaansluitingen is 40 jaar.
- Het prijspeiljaar voor het berekenen van de jaarlijkse netto kontante
waarden is 1985.
Opmerking: Bij de HR-ketel variant is geen rekening gehouden met subsidie. Bij huurwoningen zullen de investeringskosten voor een HR-ketel
lager zijn omdat er een subsidie van 33% is te verkrijgen op de meerinvestering t.o.v. een konventionele ketel. Hierdoor zullen de totale
kosten lager uitkomen dan in bijlage 2 is aangegeven.
-33-
SI
00
—-I
•mi
u
a.
41
Ul
•H
O
O
t—
r- O
00 r o
m en
r-
O
O
r-»
•3
sr
sr
41
00
CJ
.
J J
u
u
3
ai
3
3
O
_J
41
00
0
•a
1
•H
U
rH
cfl
a
X
0
ON
m
O
- H cn
r- en
O
O
cn
—4
_
*H
O
O
r^
-i
0
_
en
—1
0-1
rH
TH
NO
O
O
m
O
vO
O o
0 0
0 0
• 0
—
1
0 0
0 0
0 0
H
O
O
cn
sr
sr
—
O o
0 0
O O
rH
NO
H»
r r
sr
sr
<r
r-~
ON
_.
CN
CN
CN
0
O
tn
N O
sr
CM
r~
—
O
O
O
cn
O
sr
- H
CM
mm
0
sr
v£)
0
sr
i-H
•—1
SO
O
<r
O
0
a—M
0
—H
i n
r-j
co -d"
r H
O
i n
C N
CN
1^**
0\
1
14
41
rH
•rl
O
O
tn
_ i
c- O
cn en
o> cn
0
0
tn
en 0
_ m
0 cn
.O
SI
t-l
r-l
Ol
JJ
_:
_
TJ
41
_
_!
_
O
Ol
- 1
N ©
•H
1
OS
W
O
O
tn
_.
O
0
0
C
0
0
HI
•a
u
cj
_ _:
01
IN
.£,
u
_01
1
l-i
HI
to
>
41
r H
•_
CN
5
cd
3
IT.
Cfl
Ul
00
O
O
Cfl
id
U
O
CX)
- 1
- 1
• H
*J
- n
. 0
sf
a
c c
>
Cfl
C
O
CO
cfl
_ :
3
00
0
ON
ao en
CN
rH
CO
O
O
CN
Cfl
_
•H
- I
r-
0
i n
m 0
0
O
0
O
-4
CM
ON
m
—4
ON
O
CN
-H
CM
O
cn
ON
cn
O
i n
0
O
O
ON
CO
r H
O
—1
CN
O
r~
—4
O N
0
O
cn
O
_*
r^
sr
.
—*
Ul
a
O
CN
a.
cfl
O
CM
m CN
r- sr
ON
_ 4
CN
S-a. /—a
9 * »M>
N - ^
i n
o>
0
0
O
0
0
0
sr
CN
cn m
sr
sr
O
O
O
O
ON
0
O
O
CM
CM
CM
cn m
cn
0
ON
H
i n
0
O
—
_4
ON
m
_ •
ON
O
O
0
O
O
m
O
i n
C N
••_:_:
oo
c
_
CO
•rl
TJ
•H
00
rH
SI
4-1
41
-4
.
0•
.
0
CO
—4
X
-
C
Ol
JJ
CO
0
_s
cn
00
C
•rl
E
cfl
a
41
_>
0
_
0
co
c
•H
c
cu
•H
M
IH
O
O
>
_
V4
u
CO
3
t_
00
« l - 4 C
_
O
-
O
O
O
C N O O
.
CO
_4
CN
m
O
O
—
u l
rH
_
41
_ .
J3
U
41
_ :
•rl
U
X
41
>_•
JJ
>
JJ
rH
41
_ l
k
—
05
41
>
CO
U
41
0
4J
IT,
4J
_e
41
3
rl
-rt
HI
_4
4J
C
41
>
4J
cfl
rm
-ri
CO
3
JJ
c 41
c
41
r l
11
4-1
•H
CJ
•
_
_
H
M
CO
SI
• _
41
.
-
60
C
-rt
U
41
r l
4-1
c4 1 01
c
41
—1
>
3
I-
_
1
_>
_
B
•
3
rH
10
C
•
rH
00
CJ
_ :
CJ
01
g
rH
rH
IJ
CO
JJ
Ul
II
O
>
It
JJ
-rt
B
41
-rt
_ l
CO
41
_
«
>
C
_
00
C
- 1
1
•rt
00
_
si
41
>
c
Ul
S
-
C
•
al
3
rH
1
1
cn _
• oc _
C
iH
4J
O
O
>
N
I-i
"rt
c
c
ON
_ 4
00
CN
r-
CM
-m
cn
CN
CM
NO
O
CO
CN
r*
0
0
o \ sr
O
CO
0
0
sr
O
Cl
0
sr
0
Cl
m co
r*^ c i
—*
CN
N3"
0
ON
0
ON
0
O
>
41
41
_
cn
_ T)
41 _
0
_:
3
r
u
t
h
_
0
K
_
O
_
4
H
j
l _ .
_ _ S 4 J - r l C 0
01
|
C 0 r t k
4J
• -ri
41 j a
4
41
C
O
i H _
Cfl X)
+ _ B
p
0
C
CO
0
a
in >
-o
oc _
v)__s
in
41
; >
CO
_ l
41
0)
J > 6
CO cfl
41
0 3 0 0 _
41
l
c
H
•
O
1
1
-34-
1
1
1
1
1
—•
O
ON
O
ST
m
CO
i n
r^.
O
tn
0
CO
«_p r^<r 0
0
C l
fa*.
41
•ri
4J
C l
<N
c>
—1
O
CN
0
•—«
0
\ ©
i n
C l
•—4
i n
ct
•—*
a —
-—•
CO
CN
mm
-
•n
I .
p0 )
O
0
JJ
*
B
CO
_:.
41
0
-ri
41
4J
E
2^
41
_
0
0
C
_
Ul
O
- 4
41
T->
_
CO
rt
O
CO
•rl
CO
c
•rt
H
41
4J
X
41
0
41
IH
41
4J
>
_
cfl
3
a
RJ
41
r-l
4J
_
SE
—
X
w
H
3
CO
_
CO
CO
• n
_
01
O-
-rt
4J
cn
41
rH
01
_
C
3
0
4J
Ul
00
cn
«l
O
4J
41
TJ
_
01
C
IH
01
•rl
B
14
0)
_
I)
C
-rt
J j
g j) 3
E
•O
3
_ e __;
01
TJ
c
0
O
c1-1
at
0
a
0
cfl
41
ca
3
00
U
0
1
(A
O
^
(0
-o
«-
00
r-
_3
0
V
C
.
.C
M
a>
- 0
C_
*
-^
0
w
c_ a_
U)
O
*J
C
M
X
CO CO 0
4J
00-_C
C
Ul
0
-r*
aa-ti lflj
O
-U
-J
__
>
1
VJ
ro O
_
T3
P
41
1
rO
• n _ i
CU
V_ - H
cc C
3 -»
4J
• • 4 1
4J
1CO
u
0)
41
•ri
N—•
rt
OJ
iJ
T3
SI
CO
> *.
00
CJ
X
c
at
r-
01
D.
rt t
O
> •cn
H
01
> c
>
00
3
•H
0
1
<r co
O
0
sr
0
sr
41
CO
4-1
H
CN
w-4
ON
o>
mm
sr
sr
H
-
CO
O
O
1-
in
rt e o e- r -t i 41J jCO 41
0 0 - 4 1
41
3
a
cfl
3
_
CO C
CO t H
cn T H
CO
0
0 0 -rt
•
>
4) B cfl
> _
u
41
H
_ _
cJ l
U
CO
_
^
e co
W
rH
J
-H
41
•H
4J
CO
41
CO
O
_
C
41
>
_i
C
•"
• 3
U
NO
sT
NO
vO
•
_ :
U
41
_; _
0
cn
Ch
r—
CN
4J
cfl
00
c
-rt
JJ
B
O
CO
O
41
l
rt
C
41
in
01
O
_ •
.
V.
E S1
B
—•
co e
41
c ra3
_
S—
a—t
r-a
O
O r
rH _
3
_4
60
1
1-1
41
•r.
Cfl
CJ • w '
41
in
m
ON
sr
0 m 0 0 0
0
• • 0 0 o> 0 0
0
,—. -m ra.
CN en i n
y-a
»i
<T-
en
sr
X.
• 3"
00
CO
C l
sr
sr
mm
O
C l
—1
- J
mm
C
•n
as
_ •
_*
_ 4
mm
•—i
•
0
CO
O
i n
O O O O O O
i n r~ ON 0 O O
m co
CM cn i n
I
C l
CN
vO
en
en
O
4
P^
^£>
»-H
i n
mm
—•
O*
0
N
_4
CO
mm
i/l
ON
%_•
O
r_
- ^
P*-
m
_ .
O
.
CO
CN
CN
- l
CN
o\
—1
vO
n
r-- CM
0
0
«£)
O
O
ON
m
~*
_n
i n
0
CN
0
-m
0-1
v.
O
O
O
O
O
O
O
r » ON 0
O
0
—4 _
CN c n O N
CN
rH
m
0>
0
CM
•—I
ie
r~
O
vO
m
cn
CN
NO
00
cn
m
m
r
m
ON
ON
_ 4
r~
m m
CN
-.
sr
-
O
CN
CM
- J
CN
ST
_ 4
_
O
NO
CN
rH
mm
s r o>
O
O
4)
_N
cn
JJ
i H
4-"
41
_ :
•_
O
cn
CN
_
ON
cn
"*
O
O
D.
.
in
O
ON
_4
CN
o
C
O
cn
—
*
_ O
rH
•H
O
m
_
rH
•-4
r-l
41
4-1
_i
tn
r~
-fi
QJ
"O
3
0
jC
V01
C
CJ
<U
U5
O
^
flj
-H
OC
U
c_ >
c •_
c _c
•H
41
a
1
O
0.
1
BIJLAGE 3. TOELICHTING OP ENKELE BEGRIPPEN
1. Energetisch vermogen, afname en productie-middelen
De hoeveelheid energie die een installatie per tijdseenheid kan
leveren, wordt het vermogen genoemd. Het vermogen wordt aangegeven
in kilowatt (kW) of megawatt (mW). De hoeveelheid energie die per
tijdseenheid op zijn hoogst kan worden afgenomen, wordt aansluitwaarde genoemd. Ook de aansluitwaarde wordt vermeld in kW of in mW.
De specifieke energie-afname wordt aangegeven in gigajoules (GJ).
Om bij het berekenen van energie-afnames voor een gebied een rekeneenheid te kunnen hanteren, wordt het begrip woning-equivalent (w.e.)
gehanteerd; het is de aansluitwaarde van een gemiddelde woning.
Als, b.v., de warmte-afname van een woning gemiddeld 40 GJ per jaar
bedraagt, en die van een basisschool 400 GJ, telt zo'n school voor
10 w.e. Het begrip w.e. zegt niets over de feitelijke energie-afname:
als een woning b.v. 30 GJ/jaar zou afnemen, en de school 400 GJ/jaar
dan telt de school voor 13.3 w.e.
Wanneer de warmte die vrij komt bij de opwekking van kracht ten
behoeve van de productie van electriciteit. nuttig wordt gebruikt.
wordt dat warmte-kracht-koppeling (w.k.k.) genoemd; op deze manier
kan energie worden bespaard. De installatie heet warmte-kracht—
installatie (w.k.--installatie). In een warmte-kracht-centrale (w.k.c.)
staan een of meer w.k.-installaties. Warmte-kracht-koppeling vindt
plaats in grote eenheden (b.v. bij electrische centrales), in kleine
eenheden (b.v. voor een groepje woningen) en in allerlei tussenliggende groottes. Zodra de warmte vanuit een centraal opgestelde w.k.installatie door middel van een omvangrijk buizenstelsel naar woningen
(en andere gebouwen) wordt gedistribueerd. heet zo'n systeem een
stadsverwarmingssysteem (s.v.-systeem).
Er zijn verschillende typen grote w.k.-installaties: aftapcondensatie-turbines (wordt gebruikt bij gewone (conventionele)
electriciteitscentrales), kleine stoomturbine-eenheden, gasturbineeenheden, verbrandingsmotoren en gecombineerde stoom- en gasturbineeenheden (STEG). Voor Almere-Stad wordt gedacht aan het installeren
van een of meer STEG-eenheden.
Bij een s.v.-systeem wordt de warmte niet uitsluitend geleverd door
de w.k.c. 0m redenen van rentabiliteit wordt een deel van de warmte
(10 a 15%) geproduceerd in installaties (ketels) die een energiedrager (gas en olie) omzetten in warmte alleen. Een of meer van die
ketels staan opgesteld in een hulp-warmte-centrale (h.w.c).
In Almere-Stad is thans een h.w.c. in bedrijf; er staan 2 ketels.
Zij verstoken olie. In 1987 zal een w.k.c. in gebruik worden genomen.
Deze verstookt gas.
Wanneer in het deel van Almere-Stad waarover dit rapport gaat, een
gasdistributienet in plaats van een stadsverwarmingsnet wordt aangelegd, produceren woningen en andere gebouwen de benodigde warmte
in beginsel individueel (i -v.). In feite kunnen ook dan (kleine)
w.k.-installaties worden gerealiseerd (dieselmotor en gasmotor).
Ook warmte-pompen zijn mogelijk (w.p.-installatie). Een warmte-pomp
onttrekt warmte aan de omgeving en geeft die af in een woning of
ander gebouw (een koelkast werkt net omgekeerd: die onttrekt warmte
aan de inhoud van een kast en staat die af aan de omgeving).
2. Energie-producerende en distribuerende bedrijven
Aardgas wordt gewonnen door de Gasunie. De Gasunie verzorgt daarnaast
het transport naar distributie-bedrijven, zoals de GAMOG, en naar
grootvervruikers, zoals electrische centrales. De Gasunie levert
rechtstreeks aan grootverbruikers, indien zij per jaar minstens ongeveer 2 min mJ gas afnemen. Ook de eventueel te bouwen w.k.c. in
Almere-Stad betrekt het aardgas rechtstreeks van de Gasunie. Een gasdistributie-bedrijf, zoals de GAMOG verzorgt de distributie van het
gas naar de woningen en andere gebouwen. Daarbij worden twee tariefgroepen onderscheiden: bij een afname per jaar van 0 - 170.000 m3
geldt een hoger tarief dan bij een afname per jaar van meer dan 170.000 m3
De electriciteit voor o.a. Almere-Stad wordt als regel geproduceerd
door de PGEM. De PGEM verzorgt daarnaast het transport naar verdeelstations, en de distributie van de electriciteit naar de woningen en
andere gebouwen.
De warmte voor het s.v.-project wordt door de PGEM geproduceerd in
de h.w.c. (thans nog alleen in bedrijf) en in de w.k.c. (vanaf 1987).
Het transport van de warmte naar de regelkamers en de distributie
daarvan naar de woningen en andere gebouwen worden verzorgd door de MESA.
3. Energie-eenheden
De officiele eenheid van energie is de joule (J). Een joule is de
arbeid die verricht wordt door een kracht van 1 newton over een weg
van 1 meter in de richting van de kracht. Bij electriciteitsverbruik
hanteert men gewoonlijk niet de joule, maar de kilowatt-uur (kWh);
1 kWh = 3.6 x 106j.
De hoeveelheid energie die per tijdseenheid kan worden geleverd,
wordt het vermogen genoemd. De eenheid van vermogen wordt Watt genoemd.
1 J = 1 Ws (Watt x seconde).
De eenheid van energie is erg klein; daarom worden dikwijls decimale
voorvoegsels gebruikt:
- 1 KJ (kilo-joule) = 10JJ
- 1 MJ (mega-joule) = 106J
- 1 GJ (giga-joule) = 109J
- 1 TJ (terga-joule)= 1012j