Jaarcongres CAOP-leerstoelen: Maatschappelijke dynamiek en werken in het publieke domein Ontwikkelingen en veranderingen in de samenleving beïnvloeden het werk in het publieke domein. Wat betekenen die ontwikkelingen voor de kwaliteit van het werk en voor de arbeidsverhoudingen? Dat was, in een notendop, het thema van het jaarcongres van de CAOP-leerstoelen, op 11 december 2014. Er is vandaag veel kennis aanwezig, stelt dagvoorzitter Paul van der Heijden vast. Van der Heijden, voorzitter van de Stichting Leerstoelen CAOP, doelt daarmee niet alleen op de vijf (van de zeven) bijzonder hoogleraren van ‘zijn’ leerstoelen, maar zeker ook op de ongeveer honderd deelnemers die de hal van het CAOP vullen. Het is vandaag de bedoeling om veel van die kennis met elkaar te delen, om vervolgens te kijken wat er beschikbaar is om mee verder te werken. De dynamiek in de samenleving is in deze tijd groot, getuige de vele begrippen die eindigen op ‘ing’: flexibilisering, individualisering, robotisering, informatisering, om er maar een paar te noemen, zijn voorbeelden van die beweging. Maar natuurlijk ook: de ‘normalisering’ van de ambtenarenstatus en andere aanpassingen in wet- en regelgeving, met arbeidsinhoudelijke gevolgen. En de pensioenhervormingen. Waar gaat het naartoe? Wat heeft dat voor gevolgen voor de mensen die in het publieke domein werken? En wat is dat publieke domein eigenlijk, is dat wel afdoende gedefinieerd? Hoe zit het bijvoorbeeld met het ziekenhuis dat failliet gaat, maar overeind wordt gehouden met geld van de provincie? Bewustzijn Als de overheid terugtreedt, moet de eigen verantwoordelijkheid in de samenleving toenemen. Dat legt hoge verwachtingen bij het openbaar bestuur om de samenleving te ondersteunen. Het nadenken over de rol van het openbaar bestuur en het overheidspersoneel, op langere termijn, is echter nog zwak ontwikkeld. Aldus Frits van der Meer, bijzonder hoogleraar op de leerstoel ‘Comparative public sector en civil service reform’. De mensen die bij de overheid werken, bepalen de kwaliteit van die overheid. Toch worden maatschappelijke ontwikkelingen hooguit in abstracte termen besproken. Het bewustzijn van hoe je in het openbaar bestuur concreet op veranderingen kunt of zou moeten reageren, is nog nauwelijks aanwezig. In de omslag van verzorgings-/welvaartsstaat naar voorwaardenscheppende staat worden veel, vooral uitvoerende, taken op afstand gezet. Hervormingen vergen nieuwe afbakening tussen publiek en privaat. Op dit moment kun je bijvoorbeeld vaststellen dat de overheid op uitvoerend niveau nog slechts verantwoordelijk is voor openbare orde en veiligheid. Voor overige terreinen die het publiek als belangrijk ervaart, denk bijvoorbeeld aan de financiële sector, draagt de overheid nog slechts ‘systeemverantwoordelijkheid’. De politiek besteedt daar volgens Van der Meer onvoldoende aandacht aan. Hooguit ad-hoc, maar zeker niet structureel en voor de langere termijn. Politieke ‘drive’ is echter onontbeerlijk om het openbaar bestuur te verduurzamen, zodat het op een goede manier ten dienste staat van de samenleving. Tweesprong Langetermijnvisie en politiek. Dat klinkt tegenstrijdig, maar de combinatie is hard nodig. Dat vindt ook Alexander De Becker, bijzonder hoogleraar op de Ien Dales Leerstoel. De staat weet volgens hem vaak zelf niet hoe ze moet reageren: ingrijpen op de manier van een verzorgingsstaat wanneer een ‘too big to fail’ organisatie failliet gaat, of meer op afstand blijven in de rol van ‘systeemverantwoordelijke’. Het openbaar bestuur staat in die zin nog op een tweesprong en de discussie daarover is nog niet afgerond. Pas als dat zo is, kun je het hebben over de gevolgen voor arbeid en arbeidsverhoudingen, meent De Becker. Ad-hoc-coalities Marc van der Meer, bijzonder hoogleraar op de leerstoel Onderwijsarbeidsmarkt, signaleert veel adhoc-coalities die op deelterreinen afspraken maken, variërend van de agenda Leraren 2020 tot een techniekpact, het energie- en het woonakkoord. Partijen zijn voortdurend in beweging en er is weinig zekerheid over de toekomst, met uitzondering van de demografische ontwikkelingen. Maar wanneer je op basis van die verwachte ontwikkelingen, zoals een aangekondigd lerarentekort, het beleid aanpast, door bijvoorbeeld razendsnel de pensioenleeftijd te verhogen, blijkt de prognose niet meer uit te komen, zegt Frank Cörvers, collega-hoogleraar Onderwijsarbeidsmarkt. Dus als je de prognose gelooft en je doet er iets aan, komt de prognose niet meer uit en als je de prognose niet gelooft (en daarom geen beleidsveranderingen doorvoert) komt hij wel uit. Meebewegen Volgens Jaap Uijlenbroek, bijzonder hoogleraar op de Albeda Leerstoel, moet de overheid vooral leren zo snel mogelijk mee te bewegen met de maatschappelijke ontwikkelingen. Het openbaar bestuur streeft geen eigen visie na, maar springt op de wagen die op dat moment rijdt. Dat vergt concentratie op wat je wilt bereiken en een groot aanpassings- en herstructurerend vermogen. Het feit dat de overheid kleiner wordt en terugtreedt, kan betekenen dat de werkwijze verandert, evenals de kwaliteitseisen die aan overheidspersoneel worden gesteld. Dat zegt Barend Barentsen, eveneens verbonden aan de Albeda Leerstoel. Het klassieke beeld van de overheid, met vaste diensten en taken (bijvoorbeeld paspoortuitgifte) verandert. Dat vergt bijzondere aandacht voor de integriteitsregels en –dilemma’s. Om tot oplossingen te kunnen komen voor de verschillende vraagstukken zullen ook de onderhandelingsverhoudingen tussen overheidswerkgever en werknemer flexibeler moeten worden. Behoefte aan consistentie Uit de zaal komen voorbeelden van gebrek aan langetermijnvisie. Zijn er bijvoorbeeld criteria voor het afschaffen van publieksrechtelijke bedrijfsorganisaties (pbo’s) - meer specifiek: product- en bedrijfsschappen - en het snijden in zelfstandige bestuursorganen (zbo’s)? Is de burger daarmee gediend? Volgens Frits van der Meer gaat het om politieke afwegingen: een kwestie van uitruil. Hij verwacht dat de behoefte aan pbo’s binnen een paar jaar opnieuw opleeft en benadrukt nogmaals het belang van consistentie. Het langetermijndenken lijdt ook vaak onder de dominante rol van de kosten en van de belangen van degene die het hardst roept, zo valt nog te beluisteren. Positie van de ambtenaar In het tweede deel van de bijeenkomst belicht Jaap Uijlenbroek de positie van de ambtenaar. Taken verschuiven razendsnel en de ambtenaar zelf verandert doorlopend mee met de maatschappelijke bewegingen, maar hoe zit het met de arbeidsverhoudingen? Zijn stelling: in de arbeidsvoorwaarden is veel meer aandacht nodig voor wat de overheid als organisatie nodig heeft om maatschappelijk effectief te kunnen zijn. Dat wil zeggen: met veel minder nadruk op ‘euro’s’ en ‘micro’-arbeidsvoorwaarden. Goed openbaar bestuur hoeft niet groot te zijn, het gaat om de effectiviteit. Ook bij ontwikkelingen als verstedelijking, krimpgebieden en globalisering schept het openbaar bestuur de randvoorwaarden om welzijn en welvaart voor de Nederlandse samenleving vast te houden. Het gaat dus vooral om de grote lijnen, niet zozeer om het microniveau. Wat heeft de ambtenaar nodig om daaraan te kunnen bijdragen? Die discussie moet je kunnen voeren los van blokkerende factoren (zoals de discussie over de nullijn) maar in het huidige cao-klimaat lukt dat nog niet. Wanneer je (tegelijkertijd) over geld praat, kom je niet tot de kern, dan loopt de inhoudelijke discussie vast. Veel deelnemers kunnen zich daarin vinden, al blijft aandacht voor de euro’s wel een randvoorwaarde. Wanneer de beloning onder de maat is, kun je nooit voldoende talent binnenhalen en vasthouden. Euro-discussie Niet alleen de onderhandelingen over arbeidsvoorwaarden verzanden in de euro-discussie. Uit de zaal komt het signaal dat het ook met de campagne voor slimmer werken die kant is opgegaan. Het uitgangspunt was nog: het werk beter organiseren om effectiever en met meer plezier te werken. Er was geen sprake van een bezuinigingsoperatie. Daar is weinig van terechtgekomen. Inmiddels draait het nog vooral om de kosten, niet over hoe je de kwaliteit van mensen optimaal kunt benutten. Uijlenbroek constateert dat de onderwerpen die werkgever en werknemer zouden moeten bespreken op deze manier niet aan bod komen. Hier zit iets niet goed. De oplossing kun je echter niet aan de tekentafel bedenken, de sociale partners moeten samen kijken hoe het beter kan. Vanuit de zaal wordt ook te kennen gegevens dat de nullijnkwestie de discussie gijzelt. Wat gebeurt er in de politiek en op hoog ambtelijk niveau om de patstelling te doorbreken? Volgens Uijlenbroek, die niet alleen bijzonder hoogleraar is maar ook directeur-generaal van het Rijksvastgoedbedrijf, doen de partijen binnen het bestaande onderhandelingssysteem wat ze kunnen. Dat systeem voldoet echter niet meer, dat zou fundamenteel moeten veranderen. Maar omdat dat raakt aan de posities van de partijen, moet zo’n verandering ‘van buiten’ komen. Ook door de discussie te verdelen over verschillende ‘tafels’, moet balans in de onderhandelingen te bereiken zijn. Het is dan overigens wel goed dat die tafels met elkaar in verbinding staan. Bottom-up Veel goede, vernieuwende initiatieven om slimmer te werken in het openbaar bestuur, ontstaan bottom-up, zo klinkt vanuit de zaal. Maar meestal lopen ze vast en komen ze niet ‘omhoog’. Dat leidt tot veel frustratie. Vaak ontbreekt de verbinding met de bredere visie. Uijlenbroek ziet dat het vaak afhangt van individuen: de medewerker die ‘out of the box’ denkt en de leidinggevende die het oppakt. Maar daarmee is het vernieuwende idee nog niet verankerd voor de langere termijn. In de dagelijkse hectiek komt het daar vaak niet van. Toch is het belangrijk om daar aandacht aan te schenken. Dagvoorzitter Van der Heijden concludeert dat het vooral nog ontbreekt aan regie en autoriteit. De verzamelde kennis van vandaag kan helpen bij het nadenken over een oplossing voor de komende jaren. Ook het systeem van de arbeidsverhoudingen is toe aan iets nieuws, meer daarover zal te horen zijn in de oratie van Uijlenbroek op 13 februari.
© Copyright 2024 ExpyDoc