Evaluatievragen algemene economie 5 ASO, derde trimester

Evaluatievragen algemene economie 5 ASO, derde trimester
1
Hoe komt in de volgende gevallen de prijs tot stand?
a
koffiebonen
b
treinticket
c
dvd-spelers
d
huizen
2
Op iedere markt proberen aanbieders hun positie zodanig te verbeteren dat zij
hogere prijzen voor hun producten kunnen krijgen. Vragers daarentegen willen
natuurlijk lagere prijzen betalen. In thema 3 zijn marktvormen behandeld waarbij
prijszetting voorkomt.
a
b
3
Wat wordt onder prijszetting verstaan?
Bij welke marktvormen komt prijszetting voor?
Gegeven is de volgende grafiek van een monopolist:
p
40
MK
GK
GO
MO
0
q
60
a
b
c
d
e
4
100
200
Geef aan bij welke q de winst maximaal is.
Gaat in de grafiek de wet van toe- en afnemende meeropbrengsten op?
Verklaar.
Arceer in de grafiek de winst.
Bij welke q is de TO maximaal?
Bij welke q is er sprake van break-even? Motiveer.
Wanneer deelmarkten zodanig van elkaar gescheiden zijn dat doorverkopen van de
ene deelmarkt naar de andere deelmarkt onmogelijk is, kan een aanbieder op beide
deelmarkten verschillende prijzen voor zijn product vragen.
a
b
c
Van welk verschijnsel is er dan sprake?
Waarom wordt dit toegepast?
Geef drie voorbeelden van dit verschijnsel.
5
Beredeneer waarom de prijsafzetcurve bij monopolistische concurrentie elastischer
zal verlopen dan de prijsafzetcurve bij monopolie.
6
In onderstaande tabel zijn de pay offs weergegeven van twee ondernemers bij een
tweetal keuzemogelijkheden voor de prijs van een nieuw te introduceren product. De
pay off van ondernemer A is steeds linksonder vermeld, de pay off van ondernemer B
rechtsboven.
Tabel: Een spel tussen twee ondernemers
-------------------------------------------------------------------Ondernemer A
Ondernemer B
--------------------------------Pb = 2
Pb = 4
-----------------------------------------------------Pa = 2
20
15
20
20
Pa = 4
20
18
15
18
-------------------------------------------------------------------Welke combinatie van prijzen correspondeert met een Cournot-evenwicht?
7
Gegevens m.b.t. inkomensverdeling in een land:
2 miljoen mensen verdienen gemiddeld 10 000 EUR
1 miljoen mensen verdienen gemiddeld 20 000 EUR
2 miljoen mensen verdienen gemiddeld 50 000 EUR
4 miljoen mensen verdienen gemiddeld 100 000 EUR
1 miljoen mensen verdienen gemiddeld 260 000 EUR
Hoeveel procent van het totale inkomen verdienen de drie laagste inkomensgroepen?
8
Gegeven:
Aantal personen
gerangschikt volgens de
hoogte van hun inkomen als
% van het totaal
1e (laagste) 20%-groep
2e
20%-groep
e
3
20%-groep
4e
20%-groep
5e (hoogste) 20%-groep
Inkomen voor aftrek van
belastingen in % van het
totaal
Inkomen na aftrek van
belastingen in % van het
totaal
6
12
17
22
43
8
13
18
23
38
a
b
c
d
e
f
Hebben bovenstaande gegevens betrekking op de categoriale of de
personele inkomensverdeling? Motiveer je antwoord.
Wat kan men met een Lorenzcurve tot uitdrukking brengen?
Bereken de punten van de Lorenzcurve voor en na belastingheffing met
behulp van bovenstaande gegevens. Maak hierbij gebruik van het rekenblad
excel.
Teken met behulp van excel de Lorenzcurve voor en na belastingheffing.
Wat stel je vast als je beide Lorenzcurven vergelijkt?
Waardoor wordt het onder e bedoelde verschil veroorzaakt?
9
Vergelijk de inkomensverdeling in ons land met deze in Burundi. Gegevens zijn te
vinden op de website http://hdr.undp.org/
10
a
b
Wat zijn de economische gevolgen van het bestaan van een hoge mate van
sociale zekerheid in ons land?
Welke maatregelen dient de overheid in ons land te nemen om de toekomst
van de sociale zekerheid veilig te stellen?
11
Vind jij dat er armoede is in België? Zo ja, komt het dan door een slechte sociale
zekerheid, of zijn er andere oorzaken?
12
Gegeven (bedragen in miljoen EUR):
Netto nationaal product tegen factorkosten
Kostprijsverhogende belastingen
Toegevoegde waarde door de overheid
Kostprijsverlagende subsidies
Afschrijvingen
Netto binnenlands product tegen factorkosten
17 700
1 500
2 000
200
1 000
17 000
I
Bereken:
a
de netto toegevoegde waarde van de bedrijven
b
het saldo buitenland
c
het bruto nationaal product tegen factorkosten
d
het bruto nationaal product tegen marktprijzen
e
het netto nationaal product tegen marktprijzen
f
het netto nationaal inkomen tegen factorkosten
II
Hoe wordt de toegevoegde waarde door de overheid berekend?