Pincode 5de editie, GT 4 antwoorden leerboek Hoofdstuk 6: Kan de

Pincode 5de editie, GT 4 antwoorden leerboek
Hoofdstuk 6: Kan de overheid dat regelen?
Weer naar school.
a Leerplicht geldt voor kinderen tot en met het leerjaar waarin zij 16 jaar worden. Na het
laatste schooljaar van de leerplicht begint de kwalificatieplicht . Met de kwalificatieplicht wordt
de leerplicht verlengd tot de dag dat de leerling een startkwalificatie heeft gehaald. Of tot de
dag dat de leerling 18 jaar wordt.
Een startkwalificatie is een havo-, vwo- of mbo niveau 2, 3. of 4- diploma.
b Eigen antwoord.
c Het is belangrijk dat zoveel mogelijk leerlingen een diploma behalen. Je hebt dan meer kans
op werk. Het is goed voor de economie als zoveel mogelijk mensen een baan hebben. De
overheid hoeft minder werkloosheidsuitkeringen te verstrekken, en heeft meer
belastinginkomsten.
Weet je het nog?
1 Het Rijk, de provincies en de gemeenten.
2 C
3 De overheid geeft veel geld uit. Het geld daarvoor ontvangt de overheid van burgers en
bedrijven die aan de overheid belasting moeten betalen.
4 De rijksbegroting is een overzicht van alle inkomsten en uitgaven die het Rijk in het
komende jaar verwacht.
5 Ons land is een verzorgingsstaat, omdat ons land een bestaansminimum garandeert voor
elke inwoner en zorgt voor goede voorzieningen op het gebied van gezondheidszorg,
huisvesting en onderwijs.
6 A
7 Een volksverzekering is bestemd voor alle inwoners en een werknemersverzekering alleen
voor mensen in loondienst.
8 B
9 De WW valt onder de werknemersverzekeringen. Deze verzekering geldt alleen voor mensen
in loondienst. Armin heeft een eigen bedrijf en is dus niet in loondienst.
10 70% x € 1.820 = € 1.274
11 C
12 € 1.462,50 = 75%  1% = € 19,50  100% = € 1.950
13 (€ 420,65 : € 2.350) x 100 = 17,9%
14 WW, WIA.
15 D
6.1 Wat doet de overheid voor ons?
© Noordhoff Uitgevers bv
Pincode 5de editie, GT 4 antwoorden leerboek
1
De meeste ouders hebben niet genoeg geld om een particuliere school
voor hun kind te betalen of hebben er niet zoveel geld voor over.
2
Particuliere sector
a leraar op het Wellinkcollege
b leraren op het Fortuna college
c een hypotheekadviseur
d een ICT-medewerker
e de caissière bij AH
X
X
X
X
Collectieve sector
X
X
3 a Marktwerking zorgt ervoor dat bedrijven de prijs van hun producten laag moeten houden
om te kunnen concurreren. Goedkope producten kunnen slechter van kwaliteit zijn.
b Als bedrijven slechte producten leveren kunnen consumenten naar de concurrent gaan.
Aanbieders van producten moeten dus zorgen dat de producten die zij leveren goed van
kwaliteit zijn om geen klanten te verliezen.
4 a Collectieve goederen zijn voor iedereen van belang en ze worden geheel of gedeeltelijk
betaald door de overheid.
b Rivierdijken zijn voor iedereen belangrijk. Het is lastig om iedere Nederlander er apart voor
te laten betalen en de overheid wil de kwaliteit van de dijken in eigen hand houden.
5 a De overheid betaalt mee aan onderwijs en gezondheidszorg om het betaalbaar te houden.
b Beide. Individueel belang, omdat mensen met een diploma meer kans hebben op een baan.
Algemeen belang, omdat mensen met een diploma meer kans maken op een baan en de
gemeenschap dus minder geld kosten (minder uitkeringen).
6 Straatverlichting: algemeen belang, niet individueel te leveren.
Bibliotheek: algemeen belang, betaalbaar houden voor iedereen.
Rechtbank: betaalbaar houden voor iedereen, kwaliteit bewaken.
7 Eigen antwoord.
8 a Het bedrijf moet goede kwaliteit leveren (bijv. op tijd vuilnis ophalen) en niet te duur zijn.
b De bedrijven die het huisvuil willen ophalen zullen met elkaar concurreren op bijvoorbeeld
prijs en kwaliteit om de opdracht van de gemeente Hogevelde binnen te halen.
9 a Een aantal jaren geleden deed de overheid PTT Post over aan TNT.
b (1) Concurrentie van andere postbedrijven (Sandd en Selekt Mail) en
(2) De afname van postbezorging door toenemend gebruik van internet.
10 a Privatiseren betekent dat de overheid taken uitbesteedt of overdraagt aan particuliere
bedrijven. Deze particuliere bedrijven moeten met elkaar concurreren en proberen met zo laag
mogelijke prijzen zoveel mogelijk klanten te trekken.
b De lage prijzen voor producten en diensten kunnen een nadeel zijn. Het kan ten koste gaan
van de dienstverlening en de kwaliteit van producten en diensten.
11 a € 4,75 = 12,5%  1% = € 0,38  100% = € 38.
b Het afschaffen van subsidie kan ervoor zorgen dat minder mensen een kaartje kopen, omdat
het te duur is.
12 1 verbieden
2 accijns, afremmen
3 subsidie, stimuleren
6.2 Waar gaat ons geld naartoe?
13 C
© Noordhoff Uitgevers bv
Pincode 5de editie, GT 4 antwoorden leerboek
14 a Onderwijs en jeugd.
b Zorg en Welzijn.
c Inkomenssteun.
d Voorbeelden: subsidie op kaartjes voor de schouwburg, subsidie voor sportverenigingen, het
onderhoud van een sporthal, het neerzetten van kunst in een plantsoen of park.
15 a (€ 6.205.000 : € 64.825.000) x 100 = 9,6%
b € 64.825.000 : 21.103 = € 3.071,84
16 a Inkomsten € 66.200.000 – uitgaven € 64.825.000 = € 1.375.000
b € 8.900.000 + € 5.700.000 = € 14.600.000
c (€ 27.100.000 : € 66.200.000) x 100 = 40,9%
17 Onroerendezaakbelasting: 0,0924% x € 234.500 = € 216,68
Rioolrechten: € 137 + € 189 = € 326
Afvalstoffenheffing: € 322
Hondenbelasting: € 64 + € 128 = € 192
Leges: € 50,90 + € 6,50 = € 57,40
Totaal : € 1.114,08
18 a Jan Kees de Jager (2012).
b De rijksbegroting en de miljoenennota.
19 a Defensie.
b Infrastructuur en Milieu.
c Gemeente- en Provinciefonds.
d Economische zaken, Landbouw en innovatie.
20 a (€ 33,6 mld : € 254,7 mld) x 100 = 13,2%
b € 11,3 miljard : 16,5 miljoen = 11.300.000.000 : 16.500.000 = € 684,85
21 a € 90,1 miljard + € 70,2 miljard + € 64,8 miljard + € 9,9 miljard = € 235 miljard
b Inkomsten 2011: € 235 miljard - uitgaven 2011: € 254,7 miljard = € 19,7 miljard te kort.
c Voorbeelden: boetes, rente die de rijksoverheid ontvangt op verstrekte leningen, leges voor
paspoorten etc.
22 a Alcohol, tabak en brandstoffen.
b Dit wordt kostprijsverhogende belastingen genoemd, omdat je de prijs inclusief belasting aan
de leverancier betaalt. Het zijn belastingen die in de prijs van het product zijn opgenomen en
op deze manier door de verbruiker worden betaald.
23 a € 14,99 = 119%  1% = € 0,13  19% = € 2,39.
b € 19 = 106%  1% = € 0,18  6% = € 1,08
24 Jesse heeft gelijk. Een winkelier verdient niks aan hogere btw-tarieven. Een winkelier moet
de ontvangen btw afdragen aan de Belastingdienst. Door hogere btw-tarieven zullen de prijzen
van producten stijgen. De kans is dan groot dat consumenten minder zullen kopen. De
winkelier loopt dan omzet mis. Zijn winst zal lager uitpakken, als de overige kosten (bijv.
personeel, winkelpand) wel gelijk blijven.
6.3 Hoe sociaal zijn we?
25 Sociale zekerheid is bedoeld om inkomen en/of verzorging te garanderen voor personen of
gezinnen die niet in staat zijn om daar zelf voor te zorgen.
26 Je kunt uit het schema opmaken dat Nederland een verzorgingsstaat is. Er wordt totaal
130,6 mld uitgegeven aan de sociale zekerheid en zorg. Dit is meer dan de helft van de totale
begroting.
© Noordhoff Uitgevers bv
Pincode 5de editie, GT 4 antwoorden leerboek
27 a € 31,0 mld + € 16,4 mld + € 11,1 mld + € 3,5 mld + € 41,9 mld + € 23,0 mld + € 3,7
mld = € 130,6 mld.
b € 40,1 mld + € 50,0 mld = € 90,1 mld - € 130,6 mld = € 40,5 mld tekort.
c De overheid kan de premies verhogen en/of de uitkeringen verlagen. Ook kan er worden
bezuinigd op de zorg.
28 a De AOW.
b Langdurige zorg en verpleging en medische zorg.
29 a De vader van Thomas krijgt geen nabestaandenuitkering.
b 2 x € 170 = € 340 per maand.
30 a Nee. Een WW-uitkering krijg je alleen als je onvrijwillig ontslagen wordt.
b Als je je misdraagt op je werk en je wordt op staande voet ontslagen, is dat je eigen schuld.
Je bent dan verwijtbaar werkloos geworden en je hebt geen recht op een WW-uitkering.
31 De hoogte van de WIA-uitkering hangt af van de hoogte van je laatstverdiende loon en van
de mate waarin je arbeidsongeschikt bent.
32 Per kwartaal: € 278,55 + € 236,77 = € 515,32.
€ 515,32 : 3 maanden = € 171,77 per maand.
33 Als andere gezinsleden inkomsten hebben, je over eigen vermogen (spaargeld, eigen huis)
beschikt en/of je hebt recht op alimentatie.
34 a Mensen die in de WWB zitten krijgen een bijstandsuitkering die betaald wordt door de
overheid. Als er minder mensen in de WWB zitten kost dat dus minder voor de gemeente.
b Voorbeelden: Mensen die in de WWB zitten krijgen minder geld dan als ze in loondienst zijn.
Ze kunnen zich niet verder ontwikkelen. Ze hebben minder sociale contacten.
35 a Thomas krijgt dan geen WW-uitkering. Hij is tussen de 18 en 27 jaar en hij valt onder de
Wet investeren in jongeren (Wij). Hij krijgt van de gemeente een aanbod voor een baan en/of
een vorm van opleiding.
b Alleen in uitzonderingsgevallen kan Thomas een bijstandsuitkering krijgen.
36 a 50% x € 1.193 = € 596,50
b (70% + 20% =) 90% x € 1.193 = € 1.073,70
6.4 Waarom stuurt de overheid bij?
37 a Jonggehandicapten kunnen er niets aan doen dat ze arbeidsongeschikt zijn en afhankelijk
zijn van een uitkering.
b Met de afschaffing van de Wajong wordt bijna 3 miljard euro bespaard. Daarnaast wordt het
overzichtelijker omdat er minder wetten / soorten uitkeringen zijn.
38 Een WW-uitkering is een percentage van je loon. Een bijstandsuitkering krijg je alleen als
je echt niet zelf in je levensonderhoud kunt voorzien. Er wordt dan ook gekeken naar andere
inkomsten, inkomsten van andere gezinsleden, vermogen (spaargeld of eigen huis) en
alimentatie.
39 De vader van Thomas moet doorbetaald worden als hij thuis zit. Zijn baas moet een
vervanger voor hem zoeken om het werk door te laten gaan. Dit kost extra geld.
40 a De babyboomers gaan met pensioen en de gemiddelde levensverwachting stijgt.
b Het geld komt van de premies en het belastinggeld.
c De overheid had ook de premies en/of belastingen kunnen verhogen.
41 80 – 65 = 15 jaar.
© Noordhoff Uitgevers bv
Pincode 5de editie, GT 4 antwoorden leerboek
42 D
43 a Bij een grotere arbeidsdeelname zijn er meer mensen die premies betalen voor de AOW.
b De overheid kan bijdragen in de kosten van de kinderopvang.
44 a Actieven zijn mensen die betaald werk doen, dus de werkende beroepsbevolking.
b Inactieven zijn mensen zonder baan, dus ouderen, werklozen en arbeidsongeschikten.
c Vrijwilligers.
45 a Als het aantal actieven toeneemt, kunnen de belasting- en premietarieven dalen.
b Als het aantal mensen toeneemt dat recht heeft op een uitkering, zullen de belasting- en
premietarieven stijgen.
c Als meer mensen een uitkering krijgen en de belasting- en premietarieven gelijk blijven, zal
de hoogte van de uitkeringen dalen.
46 Een deel van de inkomens van de beroepsbevolking wordt afgestaan in de vorm van
premies en belasting. Van dit geld worden de uitkeringen (inkomens) van de mensen zonder
baan betaald.
47 Eigen antwoord: bijvoorbeeld: Mee eens. Als het voor bedrijven moeilijk is om personeel te
ontslaan, zullen ze ook niet snel (nieuw) personeel aannemen. Anders zitten ze te snel vast
aan (duur) personeel waar soms geen werk meer voor is.
Mee oneens. Voor bedrijven is het belangrijk een goede band op te bouwen met hun
werknemers. Bedrijven waar mensen zich gewaardeerd voelen werken harder, met meer inzet
en zijn ook bereid een stapje harder te lopen wanneer dat plotseling nodig is. Mocht een
werknemer echt iets helemaal verkeerd doen op zijn werk kan hij op staande voet worden
ontslagen.
48 a Bij een lager minimumloon worden de personeelskosten en dus bedrijfskosten lager.
Bedrijven zullen dan eerder personeel aannemen.
b Als het minimumloon omlaag gaat zullen veel mensen met een minimumloon onvoldoende
geld overhouden om redelijk van te leven. Omdat de uitkeringen (bijv. bijstand) ook aan het
minimumloon gekoppeld zijn, gaan ook de uitkeringen omlaag.
Herhalingsopgaven
Paragraaf 6.1
H1 D
H2 D
H3 a De collectieve goederen worden betaald door de overheid.
b Straatverlichting en onderwijs.
c Straatverlichting door alle burgers / huishoudens. Onderwijs moet worden betaald door de
ouders van leerlingen en de leerlingen zelf.
d Als deze voorzieningen geprivatiseerd worden, kost het burgers veel geld.
Daarnaast wil de overheid de kwaliteit in eigen hand houden.
H4 a De overheid.
b Ja. De energieleveranciers concurreren met elkaar.
c De energieleveranciers moeten de prijs van hun producten laag houden. De consument kan
de goedkoopste leverancier uitkiezen.
H5 Alcohol, tabak en brandstoffen.
Paragraaf 6.2
© Noordhoff Uitgevers bv
Pincode 5de editie, GT 4 antwoorden leerboek
H6 a Eigen belastingen: € 6,9 mln : 9 = € 766.666,67 = 1%
13% = 13 x € 766.666.67 = € 9,7 mln
€ 9,7 + € 6,9 + € 26,0 + € 33,6 = 76,2 mln.
b zie a: € 9,7 miljoen
c Onroerendezaakbelasting, toeristenbelasting en hondenbelasting.
H7 B
(€ 275 : € 315.000) x 100% = 0,0873%
H8 a € 63,1 mld + € 68,4 mld + € 80,3 mld + € 28,0 mld = € 239,8 mld totale inkomsten.
(€ 63,1 mld + € 68,4 mld) : € 239,8 mld x 100 = 54,8%
b 29,3% x € 28,0 mld = € 8.204.000.000
c € 239,8 mld + € 32,3 mld = € 272,1 mld begroot aan totale rijksuitgaven.
H9 a Belasting toegevoegde waarde (omzetbelasting).
b Btw is een indirecte belasting. Het zit verwerkt in de prijs van een product.
H10 a € 3.349,85 = 119%  € 28,15 = 1%  € 534,85 = 19%
b Zonder 19% btw kost de reis € 2.815. Met 20% btw kost de reis € 3.378.
c De winst van het reisbureau gaat niet omhoog. De 20% btw moet worden afgedragen aan de
Belastingdienst.
Paragraaf 6.3
H11 a De werknemersverzekeringen.
b De sociale voorzieningen.
c De AOW en de Anw behoren tot de volksverzekeringen.
H12 a AOW: Iedereen van 65 jaar en ouder krijgt een basisuitkering.
b WIA: Als je werknemer bent en door je gezondheid al meer dan twee jaar niet kunt werken,
krijg je een WIA-uitkering.
c WWB: Als je op geen enkele andere manier in je eigen inkomsten kunt voorzien, krijg je een
bijstandsuitkering.
H13 a 70% x € 2.050 = € 1.435
b Hij heeft geen recht op een WW-uitkering, omdat hij niet in loondienst werkte.
c Als de partner van Janik een inkomen heeft kan zij wellicht ook in het levensonderhoud van
Janik voorzien.
d € 2.050 - € 998 = € 1.052 lager  (€ 1.052 : € 2.050) x 100 = 51,3% lager.
Of: (€ 998 : € 2.050) x 100 = 48,7%  100 % - 48,7% = 51,3%
H14 Het sociaal minimum is het bedrag dat je ten minste nodig hebt om van te kunnen leven.
Dit bedrag is vastgesteld door de overheid.
H15 a Vergrijzing is een gemiddelde stijging in de bevolkingsleeftijd.
b De WAO.
c Pensioenen en gezondheidszorg.
H16 a juist
b onjuist
c onjuist
Paragraaf 6.4
H17 a Als de AOW-leeftijd omhoog gaat heb je pas op latere leeftijd recht op AOW
en er is een grotere arbeidsdeelname dus betalen er meer mensen premies voor de AOW.
b Als de AOW-premie wordt verhoogd, houden mensen minder nettoloon over.
c Als de AOW-uitkering wordt verlaagd, neemt de koopkracht van 65+ ‘ers af. Zeker als je
alleen van een AOW moet rondkomen, kan het lastig worden om in je levensonderhoud te
© Noordhoff Uitgevers bv
Pincode 5de editie, GT 4 antwoorden leerboek
voorzien.
H18 a Als de arbeidsdeelname stijgt neemt het percentage van de bevolking, dat tot de
beroepsbevolking hoort, toe.
b Bij een hogere arbeidsdeelname zullen de opbrengsten van belastingen en premies ook
hoger zijn.
H19 a Een zieke werknemer kan arbeidsongeschikt verklaard worden na twee jaar.
b De werkgever moet voor de duur van de arbeidsovereenkomst het loon van de werknemer
doorbetalen.
H20 Een deel van de inkomens van de beroepsbevolking wordt afgestaan in de vorm van
premies en belasting. Van dit geld worden de uitkeringen (inkomens) van de mensen zonder
baan betaald.
H21 a (9,8 mln : 15,9 mln) x 100 = 61,6%
b (9,6 mln : 17,2 mln) x 100 = 55,8%
c De actieven in de leeftijd 20-64 jaar.
H22 a Inactieven zijn mensen zonder betaald werk.
b Nee. Er zijn in die leeftijdsgroep ook mensen die werkloos zijn of arbeidsongeschikt.
© Noordhoff Uitgevers bv