VWOACTIVITEITENBOEK antwoorden hoofdstuk 4

GESCHIEDENIS BOVENBOUW
VWO ACTIVITEITENBOEK
antwoorden hoofdstuk 4
4
Veranderingen in de Nieuwe Tijd
(Europa ±1500-±1800)
ORIËNTATIEKENNIS – EXAMENSTOF – BEVRAAGD
Antwoorden op de basisvragen
De zwart genummerde vragen gaan over de door de overheid voorgeschreven examenstof van een groot
deel van tijdvakken 5, 6 en 7.
Bij vragen over stof ter aanvulling op die examenstof zijn de vraagnummers rood en onderstreept.
Blok 1
KA-18 Het begin van de Europese overzeese expansie
KA-19 Het veranderende wereldbeeld van de Renaissance
(par. 1)
1
Waardoor kwam er aan het einde van de Middeleeuwen verandering in het wereldbeeld?
- Door de reizen naar Azië en verslagen erover van Willem van Rubroek en Marco Polo
- Door de ontdekkingstochten van Portugese en Spaanse ontdekkingsreizigers
2
Om welke redenen gingen de Portugezen de kust van Afrika verkennen?
De Portugezen zochten bondgenoten tegen de moslims. Ook hoopten ze een zeeweg te vinden naar Azië.
Dan hoefden ze zijde en specerijen niet meer van de moslims te kopen.
3
Welke belangrijke ontdekkingen van de Portugezen droegen bij aan de verandering van het wereldbeeld?
- In 1488 bereikten de Portugezen de zuidelijkste punt van Afrika.
- In 1498 bereikten drie Portugese schepen onder leiding van Vasco da Gama India. Zo hadden de
Portugezen de zeeweg naar Azië ontdekt.
- In 1519-1521 bereikte de Portugees Magelhaen in westelijke richting varend Azië.
4
Welke belangrijke ontdekking in naam van de Spaanse koning en koningin droeg bij aan de verandering in het wereldbeeld?
In 1492 ontdekte Columbus in opdracht van de Spaanse koning en koningin Amerika, hoewel nog zo’n
twintig jaar (tot de reis van Magelhaen) werd gedacht dat hij Azië overzee had bereikt.
5
Wat hield de overzeese expansie van de Spanjaarden en van de Portugezen in de 16de eeuw in?
- De Spanjaarden stichtten een groot koloniaal rijk in Midden- en Zuid-Amerika, waarin zij zilvermijnen
en plantages aanlegden.
- De Portugezen stichtten op verschillende plaatsen in Azië, vooral aan de kusten van India, factorijen
(handelsposten). Van daaruit werd handel gedreven met de inheemse bevolking. Ook stichtten zij
Brazilië als kolonie.
6
Wat waren de gevolgen van de Europese expansie voor de bevolking van Amerika en van Afrika?
- Veel Indianen werden verdreven, gedood of gedwongen voor de Europeanen te werken. Veel anderen
kwamen om door voor hen onbekende ziekten.
- Als arbeidskrachten voor de Amerikaanse plantages werden slaven uit Afrika gehaald.
7
Waaraan dankten de Europeanen hun overwicht?
Grotere en snellere schepen en vuurwapens
8
a Met welke theorie doorbrak Copernicus het middeleeuwse beeld van het heelal?
- Dat de zon een vaste ster is, omringd door planeten die rond haar wentelen en waarvan zij het middelpunt en de fakkel vormt.
- Dat er naast de hoofdplaneten nog secundaire planeten zijn die als satellieten rond hun hoofdplaneten
draaien, en samen met hen rond de zon.
- Dat de aarde een hoofdplaneet is.
- Dat de ogenschijnlijke beweging van de sterren slechts een optische illusie is, veroorzaakt door de
werkelijke beweging van de Aarde en de schommelingen van haar as.
b Waarom duurde het lange tijd voordat de theorie van Copernicus algemeen aanvaard werd?
- De theorie ging in tegen wat ieder mens ‘met gezond verstand’ zelf kon voelen en zien: de aarde beweegt niet en de zon maakt dagelijks een omloop om de aarde.
- Bovendien waren de beweringen in strijd met wat in de Bijbel over de Schepping stond.
Sprekend verleden bovenbouw – vwo
–1–
© WPE
KA-21 Protestantse Reformatie had splitsing van de christelijke Kerk in WestEuropa tot gevolg
(par. 2)
9
a Waardoor ontstond rond 1500 kritiek op de Kerk?
In de Late Middeleeuwen nam het aantal mensen dat kon lezen en schrijven langzaam toe, vooral onder
edelen en welgestelde burgers. Daartoe droeg tegen het einde van de 15de eeuw ook de uitvinding van de
boekdrukkunst bij. Sommigen kwamen tot de conclusie dat de Kerk de Bijbel anders uitlegde dan volgens
hen voor de hand lag en dat de Kerk er gebruiken op na hield die nergens in de bijbel terug te vinden waren. Enigen onder hen publiceerden hun kritiek.
b Waartoe leidde die kritiek?
Sommigen wilden alleen misbruiken in de katholieke Kerk, zoals de aflatenhandel, afschaffen. Anderen
besloten zich van de katholieke Kerk af te scheiden en een nieuwe Kerk te stichten. Zij worden hervormers
genoemd en hun beweging de Hervorming of Reformatie.
Omdat de nieuwe Kerken die werden gesticht, voortkwamen uit protest tegen de katholieke Kerk, worden
die Kerken protestants genoemd en de aanhangers protestanten.
10 Wie waren de belangrijkste hervormers?
De belangrijkste hervormers waren de Duitse monnik Maarten Luther (1483-1546) en de Fransman Johannes Calvijn (1509-1564).
11 Welke kritiek ontstond er op de aflaathandel?
Door de aflaathandel maakte de Kerk het mogelijk om zonden af te kopen met geld en te betalen voor
Gods vergeving.
12 a Op welke punten week de hervormer Luther af van de katholieke Kerk?
- Volgens Luther, de eerste hervormer, kwam men niet in de hemel door goede werken te doen, maar
door in God te geloven.
- Luther wilde het pausschap, het celibaat, veel sacramenten, de heiligenverering en de kloosterorden
afschaffen, omdat daarover niets in de bijbel stond.
- Luther wilde dat iedereen de bijbel ging lezen. In het verleden hadden de priesters dit voor de mensen
gedaan.
b Waarom steunden veel Duitse vorsten de Reformatie/Hervorming zoals Luther die wilde?
Voor de vorsten was het lutheranisme om verschillende redenen aantrekkelijk:
- Zij werden het hoofd van de Kerk.
- Ze konden de kloosters sluiten en de bezittingen van de kloosters overnemen.
- Volgens het lutheranisme moesten onderdanen de vorst altijd gehoorzamen, ook als de vorst zich
slecht gedroeg.
13 a Omschrijf twee belangrijke verschillen tussen calvinisme en lutheranisme.
Enkele belangrijke verschillen tussen calvinisme en lutheranisme zijn:
- Bij de lutheranen is de vorst het hoofd van de Kerk. Bij de calvinisten bestuurt iedere ‘gemeente’ zichzelf door een raad van gekozen ouderlingen.
- Anders dan de lutheranen mogen calvinisten tegen hun vorst in verzet komen, als deze handelt tegen
‘Gods gebod’.
b Welke protestantse Kerk werd in Nederland het belangrijkst?
In Nederland werd de calvinistische Kerk het belangrijkst (eerst Gereformeerde Kerk genoemd, later
Nederlandse Hervormde Kerk).
14 Waardoor ontstond de Anglicaanse Kerk?
Omdat koning Hendrik VIII van Engeland van de paus geen toestemming kreeg voor een echtscheiding,
stichtte hij in Engeland een eigen Kerk, de Anglicaanse Kerk (1532). Hij maakte zichzelf hoofd van die Kerk.
15 a Welke maatregelen op het gebied van kerkelijke discipline werden door de katholieke Kerk genomen in het kader van de Contra-Reformatie?
De Kerk nam de volgende maatregelen op het gebied van de kerkelijke discipline:
- De Kerk stelde een lijst met verboden boeken op, de Index.
- De Kerk verbood priesters andere inkomsten dan de Kerk hun verstrekte.
- De Kerk verbood het verhandelen van kerkelijke ambten en aflaten.
- De Kerk aanvaardde een oude gezuiverde vertaling van de Bijbel.
Sprekend verleden bovenbouw – vwo
–2–
© WPE
-
De Kerk stelde de leer op schrift in een leerboek, de catechismus.
De Kerk stelde voor priesters een gedegen opleiding en het celibaat verplicht.
De Kerk verplichtte priesters tot een vaste woon- en verblijfplaats.
b Aan wie werd het uitvoeren van deze en andere maatregelen toevertrouwd?
Aan de orde der Jezuïeten (de inquisitie)
c Wat was het resultaat van al deze maatregelen?
Veel mensen bleven katholiek of werden het weer.
16 a Waarom vervolgden regeringen in Europa lange tijd mensen met een ander geloof?
- De meeste Europese koningen vonden tot in de 18de eeuw dat al hun onderdanen hetzelfde geloof
moesten hebben. Ze waren bang dat hun onderdanen anders elkaars vijanden zouden worden
- Koningen dachten dat een godsdienstig verdeelde bevolking nooit als één man achter hen zou staan.
b Welke invloed had de Franse Revolutie in veel Europese landen op het gebied van de godsdienstvrijheid?
Als gevolg van de Franse Revolutie werden in veel Europese landen grondwetten ingevoerd. Daarin werd
de scheiding tussen Kerk en staat vastgelegd. Katholieken en protestanten leven sindsdien over het algemeen vreedzaam naast elkaar.
KA-20 De hernieuwde oriëntatie op het erfgoed van de klassieke Oudheid
KA-19 Het veranderende mensbeeld van de Renaissance
(par. 3)
17 Wat was (in navolging van de Grieks-Romeinse cultuur) kenmerkend voor het humanisme?
Het humanisme ging in navolging van de Grieks-Romeinse cultuur uit van het zelfstandig denken van de
mens en niet van goddelijke voorschriften. Het was sterk individualistisch gericht.
18 Welk mensbeeld werd in de Renaissance overgenomen?
In de Renaissance vonden de mensen naar het voorbeeld van de Grieken en Romeinen dat:
- een mens zichzelf niet op de achtergrond hoefde te plaatsen.
- ieder mens belangrijk was en voor zichzelf en niet voor een of andere groep leefde.
- het leven geen voorbereiding was op het leven na de dood, maar dat van het leven op aarde moest
worden genoten.
- talenten en mogelijkheden van individuen niet door dwang, dogma’s of ander gezag mochten worden
beperkt.
19 a Omschrijf in één of twee zinnen de nieuwe ideale mens in de Renaissance.
De nieuwe ideale mens in de Renaissance werd de ‘uomo universale’: de mens die zich ontplooide op een
zo breed mogelijk vlak (maatschappelijk leven, kunsten en wetenschappen).
b Wie werd waarom als het ideale voorbeeld daarvan gezien?
De Italiaan Leonardo da Vinci (1452-1519). Hij was schilder, beeldhouwer, anatomisch onderzoeker en
tekenaar, architect, wiskundige en ontwerper van talloze mechanische werktuigen.
20 In welke nieuwe kunststijlen bleef tijdens de gehele Nieuwe Tijd de invloed van de Grieks-Romeinse
cultuur bestaan?
Barok en Classicisme
21 Vergelijk Barok en Classicisme.
a Waardoor ontstond de Barok? En waardoor het Classicisme?
De Barok ontwikkelde zich onder invloed van twee factoren:
- De Contra-Reformatie: om de macht en de grootheid van de Kerk goed tot uiting te laten komen.
- Absolute vorsten wilden hun macht in hun paleizen tot uitdrukking brengen en sloten zich bij deze
bouwstijl aan.
De verbreiding van het Classicisme werd gestimuleerd door opgravingen in Herculaneum en Pompeji.
b Wat was naast het navolgen van de Grieks-Romeinse kunst een belangrijk kenmerk van de Barok?
En van het Classicisme?
Barok: de bouwstijl en de inrichting van de kerken waren veel overdadiger dan in de Renaissance.
Classicisme: bewondering voor de harmonie, zoals in de kunst van de klassieke Oudheid.
Sprekend verleden bovenbouw – vwo
–3–
© WPE
KA-19 Begin van een nieuwe wetenschappelijke belangstelling
KA-26 Wetenschappelijke Revolutie
(par. 4)
22 Waardoor veranderde de wetenschap in de Renaissance?
Geleerden waren in de Middeleeuwen meestal geestelijken. Vanaf de Renaissance kwamen er anders dan
in de Middeleeuwen steeds meer onderzoekers die geen geestelijke waren. Zij gingen ook onderzoek
doen op gebieden die niet met de godsdienst hadden te maken. Zij wilden zich niet meer volledig aan de
leiding van de Kerk onderwerpen bij hun onderzoek. Net als in de Grieks-Romeinse tijd gingen zij proeven
doen, kijken wat er gebeurde, nadenken over wat zij zagen.
23 Noem drie belangrijke kenmerken van de Wetenschappelijke Revolutie.
- Een nieuwe manier van onderzoeken: observeren (waarnemen, kijken wat er gebeurt), experimenteren (proeve doen) en redeneren (nadenken ver wat er is gebeurd, conclusies trekken uit observaties
en experimenten).
- Grote veranderingen in het leven van veel mensen: vooruitgang in de medische zorg en nieuwe energiebronnen.
- Met geweld gepaard gaand verzet van de Kerk, de overheid en sommige bevolkingsgroepen.
24 In welk opzicht verschilt het onderzoek tijdens de Wetenschappelijke Revolutie van het onderzoek in
de Grieks-Romeinse tijd?
Ook in de Grieks-Romeinse tijd hield men zich met empirische wetenschap (onderzoek gebaseerd op
waarneming, ervaring en experiment) bezig. Maar de systematische experimenten in de Renaissance waren iets nieuws.
25 Waarom ondervonden de onderzoekers tot laat in de 16de eeuw veel tegenstand van de Kerk?
De Kerk wilde haar greep op de wetenschap niet verliezen. En zij wilde beletten dat belangrijke kerkelijke
opvattingen door de resultaten van onderzoek werden ondermijnd.
26 Waardoor werd vanaf het einde van de 16de eeuw de situatie voor de onderzoekers gunstiger?
- Onderzoekers gingen met elkaar samenwerken in wetenschappelijke verenigingen.
- Ze kregen steun van regeringen.
27 Welke invloed had de Wetenschappelijke Revolutie op de betrekkingen tussen Europa en de nietwesterse wereld?
Door uitvindingen kregen de Europeanen een voorsprong op de rest van de wereld. Zonder uitvindingen
als vuurwapens, en later stoomschepen en spoorwegen, hadden de Europeanen de wereld niet enkele
eeuwen kunnen overheersen.
Blok 2
KA-23 Het streven van vorsten naar absolute macht
(par. 5)
28 Waardoor wisten de vorsten in de Late Middeleeuwen de edelen aan hun macht te onderwerpen?
De steden sloten om zich van de macht van de edelen te bevrijden een overeenkomst met de vorst. Deze
kreeg de taak (en de kans) om met geld en militaire steun van de steden een leger uit te rusten. Daarmee
en met een andere krijgstactiek dan de edelen gewend waren, slaagde de vorst erin de edelen aan zijn
macht te onderwerpen.
29 Welke nieuwe functies kreeg de adel?
Een deel van de adel trad als militair bevelhebber in dienst van de koning. Een ander deel kreeg taken in
het bestuur van de vorst, als (koloniaal) gouverneur of provinciaal gemachtigde.
30 Met welk argument verdedigden de absolute vorsten hun macht?
God heeft ons aangesteld om onze onderdanen te besturen. Alleen aan hem zijn we verantwoording
schuldig.
31 Waarop was de macht van de absolute vorsten vooral gebaseerd?
Op twee elkaar versterkende monopolies: het belasting- en het geweldsmonopolie (zeggenschap over
politie en leger).
32 a In welke twee Europese landen lukte het vorsten niet hun absolute gezag aan de bevolking op te
leggen?
Ons land (de Republiek) en Engeland
Sprekend verleden bovenbouw – vwo
–4–
© WPE
b Welke rechten werden vastgelegd in de Bill of Rights (1689)?
Wetten werden pas van kracht als het parlement zijn goedkeuring had gegeven. Ook werden enige grondrechten vastgelegd zoals geen arrestatie zonder de kans je te verdedigen voor een rechtbank, en vrije
verkiezingen (voor slechts een deel van de mannelijke bevolking).
c Welke bevoegdheid had het Engelse parlement in 1689 al?
Het goedkeuren van belastingen
KA-27 Rationeel optimisme en ‘verlicht denken’ toegepast op alle terreinen van de
samenleving: godsdienst, politiek, economie en sociale verhoudingen
(par. 6)
33 Wat beschouwden de verlichters als het belangrijkste begrip? Licht dat toe. Geef dan op elk van de
volgende gebieden in enkele zinnen aan wat de belangrijkste ideeën van de verlichters waren: sociale
verhoudingen, godsdienst, economie, politiek, natuur, andere culturen.
Het rationeel optimisme: de samenleving moest net zoals de natuur op een redelijke manier worden onderzocht. Met de toegenomen kennis zouden de problemen in de samenleving kunnen worden opgelost.
De belangrijkste ideeën van de verlichters:
- sociale verhoudingen
Volgens de verlichters was vrijheid hierbij het belangrijkste begrip: vrijheid om te zeggen wat je wilt (vrijheid van meningsuiting); vrijheid om je gedachten te publiceren (vrijheid van drukpers); vrijheid om te
geloven of niet te geloven wat je wilt; vrijheid om handel te drijven met wie je wilt. Ze streden tegen marteling van gevangenen, godsdienstvervolging, oorlog, heksenverbranding en slavernij.
- godsdienst
Veel verlichte schrijvers zagen God wel als Schepper van de wereld. Maar volgens hen greep God niet in
de wereld in. Sommigen wisten niet of zij wel of niet in een God moesten geloven (agnosten). Anderen
meenden dat het dwaas was dat de godsdiensten elkaar bestreden. De mensen moesten in plaats daarvan leren verdraagzaam te zijn op godsdienstig gebied.
- economie
Ieder individu moest de vrijheid hebben zijn eigenbelang na te streven. Al die eigenbelangen van de individuen zouden welvaart voor allen opleveren.
- politiek
De verlichters waren voor volkssoevereiniteit: degenen die de macht uitoefenen, ontlenen hun macht aan
het volk en zijn daarom verantwoording schuldig aan dat volk.
Andere politieke ideeën waren:
John Locke: regeringen moeten hun beleid op wetten baseren die voor iedereen gelijk zijn; belastingen
mogen alleen met toestemming van het volk of zijn vertegenwoordigers worden geheven; de staat mag
geen dwang uitoefenen op de burgers bij de keuze voor een godsdienst; de staat moet alle godsdiensten
gelijk behandelen.
Jean-Jacques Rousseau: achtte het voor het algemeen welzijn nodig dat een maatschappelijk verdrag
werd gesloten, waarin iedereen beloofde te gehoorzamen aan de gemeenschappelijke wil (‘volonté
générale’).
Montesquieu: de drie machten (wetgevende, uitvoerende en rechtsprekende) mogen niet in handen van
dezelfde persoon zijn.
- natuur
De mensen moesten een voorbeeld nemen aan de natuur. De mens was van nature goed. Het kwaad was
het gevolg van slecht bestuur, van onverdraagzaamheid en van onwetendheid.
- andere culturen
De verlichters wezen de mensen erop dat er in het verleden culturen waren geweest waaraan men een
voorbeeld kon nemen. En ontdekkingsreizigers brachten aan het licht dat er andere culturen in de wereld
waren. Die moest men respecteren.
KA-28 Voortbestaan van het Ancien Régime met pogingen om het vorstelijk bestuur
op eigentijdse verlichte wijze vorm te geven (verlicht absolutisme)
(blz. 81 Handboek)
34 a Welke twee belangrijke Europese vorsten voelden zich tot veel ideeën van de Verlichting aangesproken?
Frederik de Grote, koning van Pruisen en Catharina de Grote, tsarin van Rusland
Sprekend verleden bovenbouw – vwo
–5–
© WPE
b Waarom voelden zij ervoor?
Zij wilden bij het besturen meer rekening houden met de belangen van de bevolking dan andere koningen. Ze vonden zichzelf ‘de eerste dienaar van de staat’.
c Welke ideeën van de Verlichting wezen ze af?
- De democratie (Ze wilden in het bestuur alle macht in handen houden).
- De scheiding van de machten van Montesquieu.
KA-30 Democratische revoluties met als gevolg discussies over grondwetten, grondrechten en staatsburgerschap
(par. 8 en 9)
35 Wat waren de oorzaken van de Franse Revolutie?
- De geestelijkheid (Eerste Stand) en de adel (Tweede Stand) hadden het veel beter dan de gegoede
burgers en gegoede boeren (Derde Stand) en de rest van de bevolking: zij hadden meer grond, hoefden minder belasting te betalen en hadden de belangrijkste functies in de Kerk, in het leger en in het
bestuur in handen.
- Onder de Derde Stand en de rest van de bevolking ontstond hierover ontevredenheid. Boeren wilden
meer grond en eerlijker belastingen; en niet meer allerlei werk doen voor hun heer. Werklieden vonden dat zij te lang en te hard moesten werken onder ongezonde en onveilige omstandigheden, en voor
een te laag loon. Rijke burgers waren het er niet mee eens dat alleen de edelen de belangrijke functies
kregen. Ook vonden ze het niet eerlijk dat zij wel belasting moesten betalen en edelen en geestelijken
niet. Ze wilden vrijheid van meningsuiting en drukpersvrijheid.
- Het land werd slecht bestuurd. Hoge functies konden worden gekocht bij de koning en de rechtspraak
was oneerlijk. De regering had grote schulden. De koning deed er weinig aan om de toestand te verbeteren.
36 a Wat was voor de Derde Stand de aanleiding om in verzet te komen?
De koning wilde de edelen meer belasting laten betalen. Volgens de edelen moest de Staten-Generaal
(een vergadering van de drie standen) om toestemming worden gevraagd. De koning riep toen in 1789 de
Staten-Generaal bijeen. Omdat in de Staten-Generaal per stand werd gestemd, kon de adel met steun van
de geestelijkheid winnen. Deze gang van zaken was voor de Derde Stand de aanleiding om in verzet te
komen.
b Door welke maatregel wist de Derde Stand het initiatief in handen te nemen?
De Derde Stand riep zich uit tot de Nationale Vergadering (parlement) en ging apart vergaderen.
37 a Welk belangrijk besluit nam de Nationale Vergadering?
De Nationale Vergadering besloot dat Frankrijk een grondwet moest krijgen. In de grondwet moest komen te staan dat de koning minder macht zou hebben. Ook moesten er de rechten en plichten van alle
inwoners in worden opgenomen.
b Welke problemen brachten de koning ertoe de besluiten van de Nationale Vergadering goed te
keuren?
Door de volgende problemen keurde de koning alle besluiten van de Nationale Vergadering goed:
- In Parijs werd de Bastille bestormd.
- Boeren begonnen de landgoederen van de adel te plunderen.
- In andere steden kozen de burgers de zijde van de Nationale Vergadering.
- Een menigte Parijse burgers trok naar Versailles om de koning en de Nationale Vergadering over te
halen van Versailles naar Parijs te verhuizen.
38 a Welke besluiten van de Nationale Vergadering werden in de grondwet opgenomen?
- afschaffing van de voorrechten van edelen en geestelijken;
- openstelling van alle ambten in de regering, in de Kerk en in het leger voor iedereen;
- toestemming aan rijke burgers en rijke boeren om grond te kopen die van de Kerk was afgenomen;
- sterke beperking van de macht van de koning;
- invoering van een scheiding van de wetgevende, de uitvoerende en de rechtsprekende macht;
- invoering van een beperkt kiesrecht dat de macht vooral in handen van gegoede burgers legde.
b Noem twee belangrijke ideeën uit de tijd van de Verlichting die werden vastgelegd in de ‘Verklaring van de rechten van de mens en de burger’.
In de ‘Verklaring van de rechten van de mens en de burger’ werden de ideeën van de verlichters over
grondrechten als vrijheid en gelijkheid vastgelegd.
Sprekend verleden bovenbouw – vwo
–6–
© WPE
39 a Welke groepen kwamen in 1793 in het Franse parlement tegenover elkaar te staan?
De Jacobijnen (radicalen) tegenover de Girondijnen (gematigden
b Met welke ideeën?
De Jacobijnen wilden de koning niet alleen afzetten maar ook doden; ze wilden stemrecht voor iedereen,
verhoging van de lonen en verlaging van de prijzen.
De Girondijnen vonden dat er met de grondwet van 1791 en het afzetten van de koning genoeg was veranderd.
c Welke partij kreeg de overhand en waar liep dat op uit?
De Jacobijnen / radicalen kregen steun van de armen onder de Parijse bevolking en stelden hun tegenstanders terecht. Zij werden de baas en begonnen een Terreur.
40 a Van welke omstandigheden maakte Napoleon gebruik om de macht te grijpen?
Het bleef onrustig in Frankrijk. En het buitenland begon weer met aanvallen.
b Waardoor heeft hij zich in het bijzonder onderscheiden? Noem twee punten.
- Napoleon veroverde in de periode 1797-1812 een groot deel van Europa.
- Napoleon voerde in de veroverde landen een nieuwe wetgeving, de Code Napoléon, in. Daarbij verbreidde hij ook ideeën van de Verlichting.
41 Welke ideeën van de Verlichting werden dankzij de Code Napoléon in een groot aantal Europese landen verbreid?
- Iedereen was gelijk voor de wet.
- Niemand mocht gevangen worden genomen zonder dat er een rechtszaak op volgde. En je moest je in
het openbaar kunnen verdedigen.
Blok 3
KA-25 Wereldwijde handelscontacten, handelskapitalisme en het begin van een
wereldeconomie
KA-29 Uitbouw van de Europese overheersing, plantagekoloniën en eraan verbonden
trans-atlantische slavenhandel en opkomst van het abolitionisme
(par. 10)
42 a Waardoor ontstond een begin van een wereldeconomie?
Overal in de wereld leerde men nieuwe producten, grondstoffen en huisdieren kennen. Er ontstond handel tussen de verschillende werelddelen. Door deze handel tussen de werelddelen ontstond er een begin
van een wereldeconomie.
b Waarom was de handel tussen de verschillende werelddelen in de 17de eeuw nog niet zo omvangrijk?
Er voeren maar weinig schepen tussen de werelddelen. Bovendien waren die schepen klein. Daarbij kwam
ook nog dat lang niet iedereen deze nieuwe producten gebruikte / kon betalen.
c Wie profiteerden het meest van deze handel?
De handel in de wereld bracht voor West-Europeanen veel voordelen: nieuwe producten, nieuwe banen
voor velen, meer rijkdom voor velen uit de bovenlaag van de bevolking.
d Waardoor nam de handel steeds meer toe?
Door de toenemende welvaart konden steeds meer mensen de producten kopen. De handel erin nam
daardoor steeds meer toe.
43 Waarom trokken grote groepen mensen vanuit Europa naar Midden- en Zuid-Amerika?
Om daar te gaan wonen
44 Wat waren de gevolgen voor de oorspronkelijke bevolking van Amerika, de Indianen?
De Indianen werden verdreven, gedood of gedwongen voor de Europese kolonisten te werken.
45 a Geef per werelddeel aan welke Europese landen er koloniën stichtten. Noem van elk land de belangrijkste koloniën. Gebruik voor de beantwoording van deze vraag ook de kaart op blz. 67 in het
Handboek.
Amerika: Denemarken, Engeland, Frankrijk, Spanje, Nederland (de Republiek), Portugal
Afrika: Frankrijk, Portugal, Spanje, Nederland
Azië: Engeland, Frankrijk, Nederland, Spanje, Portugal
Engeland: Noord-Amerika
Frankrijk: Noord-Amerika
Spanje: Midden- en Zuid-Amerika
Sprekend verleden bovenbouw – vwo
–7–
© WPE
Portugal: Brazilië
Nederland: Nederlands-Indië
Denemarken: Groenland
b Waar werden in de periode 1500-1800 door welke landen plantagekoloniën gesticht?
- In het Caribisch gebied door Spanjaarden, Portugezen, Engelsen, Fransen, Hollanders en Denen
- In Suriname door Nederlanders
- In het zuid-oosten van Noord-Amerika door vooral Engelsen
46 a Welke landen namen in de loop van de 17de eeuw deel aan de trans-atlantische slavenhandel?
Portugal, de Republiek / Nederland, Frankrijk, Engeland, Denemarken
b Door welke organisaties werd deze handel georganiseerd?
Handelscompagnieën die van de staat een monopolie kregen. Frankrijk, Engeland en de Republiek hadden
ieder hun eigen West-Indische Compagnie.
c Welk aandeel had de Nederlandse West-Indische Compagnie in de trans-atlantische slavenhandel?
De WIC leverde slaven aan de plantagekolonie Suriname en aan de Spaanse koloniën. Naar schatting hebben Nederlandse schepen in totaal een half miljoen slaven naar Amerika gebracht. Het aantal komt neer
op slechts 5% van de totale trans-atlantische slavenhandel.
47 a Welke organisatie begon in Engeland met acties voor de afschaffing van de slavenhandel? In welk
jaar?
In 1787 werd door aanhangers van de Verlichting in Engeland de ‘Society for the abolition of the Slave
Trade’ opgericht.
b Wie waren de belangrijkste actievoerders van deze organisatie?
Tot de belangrijkste actievoerders behoorden William Wilberforce, Thomas Clarkson, Granville Sharp en
Josiah Wedgwood.
48 Wat zijn de belangrijkste kenmerken van het kapitalisme?
De belangrijkste kenmerken van het kapitalisme zijn:
1 De arbeider werkt in opdracht van een werkgever (eigenaar van een of meer bedrijven). Deze is daarbij niet aanwezig. Dat wordt scheiding tussen kapitaal en arbeid genoemd.
2 De werkgever is een zakenman die het kapitaal heeft om grondstoffen, werktuigen, vervoermiddelen
en lonen te kunnen betalen.
3 De meeste bedrijven zijn in handen van particulieren.
4 De werkgevers proberen zoveel mogelijk winst te maken.
Sprekend verleden bovenbouw – vwo
–8–
© WPE
Antwoorden toepassingsvragen examenstof
Blok 1
Factorijen werden gesticht op gunstig gelegen plaatsen. Op welke ‘gunstige’ eigenschappen van een
plaats zullen stichters van een factorij hebben gelet?
‘Gunstige’ eigenschappen van een plaats waarop men zal hebben gelet bij de stichting van een factorij:
- een (hooggelegen) plek voor de bouw van een fort/de mogelijkheid om de factorij te verdedigen tegen
aanvallen vanuit zee en het achterland;
- de aanwezigheid van een aanlegplaats voor schepen (baai, haven);
- een bron met vers water;
- vruchtbare grond voor verbouw van verse groenten en vruchten;
- aanwezigheid van handelswaar bij de inheemse bevolking, zoals specerijen en slaven.
1
Welke redenen kun je bedenken voor het feit dat in de 16de en 17de eeuw Amerika op grote schaal
werd gekoloniseerd, terwijl de Europeanen zich in Afrika en Azië aanvankelijk hoofdzakelijk beperkten
tot het stichten van factorijen of het veroveren van een smalle kuststrook?
Mogelijke antwoorden:
- Amerika was een nieuw ontdekt werelddeel; Azië en Afrika waren al meer bekend.
- Amerika was dunner bevolkt dan Azië en Afrika; er was meer ruimte voor kolonisatie.
- In Azië en Afrika was er al - meer dan in Amerika - sprake van regeringen van staten, die Europeanen
minder gelegenheid boden om te koloniseren; in Amerika konden Europeanen veel eenvoudiger grond
veroveren op de bevolking.
- Het klimaat in Amerika leek veel op dat in Europa, waardoor de Europeanen zich het meest thuis voelden in Amerika. In Azië en Afrika was sprake van een heel ander klimaat en andere ziektes, waardoor
de Europeanen meer moeite hadden om een succesvolle kolonie te stichten.
- De Europeanen zochten en vonden in Afrika en Azië volken waarmee ze handel konden drijven; in
Amerika was dat veel minder het geval.
- In Amerika werden eerder en in grotere hoeveelheden delfstoffen (zilver) aangetroffen die Europese
kolonisten aantrokken.
2
Gebruik beeldbron 1.
a Omschrijf puntsgewijs in eigen woorden aan welke verwachtingen de protestantse vrouw in de
16de eeuw moest voldoen.
- De protestantse vrouw moest dag en nacht haar eer beschermen.
- Zij mocht er nooit aanleiding toe geven dat men schande van haar sprak.
- Zij mocht niet hoogmoedig (ijdel) zijn.
- Zij moest een vroom leven leiden om de hemel te verdienen (niet in de spiegel kijken maar naar het
kruisbeeld, luisteren naar Gods woord, aan de armen geven).
- Zij moest kunnen zwijgen en mocht zeker niet roddelen.
- Zij moest eeuwig trouw zijn aan haar man.
b Stel dat je meer wilt weten over de plaats van de vrouw in de samenleving in die tijd: in hoeverre
is de bron betrouwbaar?
Er is geen reden om te veronderstellen dat de bron niet betrouwbaar zou zijn. Het christelijke ideaal
wordt gepropageerd en ons deel van Europa was in die tijd geheel christelijk.
3
4
Uit de gebeurtenissen rondom Luther blijkt, dat er in de tijd van Karel V:
− nog geen sprake is van een sterk centraal gezag in het Duitse keizerrijk en
− een belangrijk verschil bestaat tussen katholicisme en protestantisme.
Ondersteun elke uitspraak met een argument.
(Deels uit: pilot-examen 2010)
Voorbeeld van een juist antwoord:
- Karel V wilde in het Duitse keizerrijk dat iedereen katholiek bleef, maar Duitse vorsten besloten Luther
te steunen. Zij stichtten eigen Kerken in hun staten en maakten zichzelf hoofd daarvan (HB blz. 71).
- Volgens de katholieke Kerk ligt de hoogste macht bij de paus, volgens het protestantisme ligt dat anders: bij de lutheranen is het de vorst, bij de calvinisten de gemeente met een raad van ouderlingen
(HB blz. 71-72).
Sprekend verleden bovenbouw – vwo
–9–
© WPE
Waarom was het in de tijd van Andreas Vesalius (1514-1564) verboden menselijke lichamen te ontleden?
Mogelijke antwoorden:
- Het ontleden en observeren van een menselijk lichaam was een voorbeeld van de kenmerken van de
Wetenschappelijke Revolutie. De Kerk verzette zich hiertegen, omdat die vond dat wetenschappers uit
moesten gaan van wat hun voorgangers beweerden en geen eigen onderzoek mochten doen.
- In de bijbel staat dat God de mens schiep als zijn evenbeeld. Het ontleden van een lijk vond men in die
tijd dus een belediging van God (godslaster). Het ontleden ondermijnde de opvattingen en de positie
van de Kerk.
5
In welke taal schreven de Europese geleerden in de Nieuwe Tijd? Noem daarvan een voordeel en een
nadeel vergeleken met de situatie in onze tijd.
De geleerden schreven in het Latijn.
Voordeel: geleerden uit verschillende landen konden makkelijker met elkaar gegevens uitwisselen.
Nadeel: publicaties en de ideeën daarin raakten nauwelijks bekend onder een groter publiek: de meeste
mensen beheersten het Latijn niet.
6
In de 16de eeuw begint de Europese expansie overzee en een nieuwe wetenschappelijke belangstelling. Beide ontwikkelingen hebben elkaar beïnvloed. Leg uit met telkens een voorbeeld:
a waardoor de nieuwe wetenschappelijke belangstelling de Europese expansie mogelijk maakte en
Voorbeeld van een juist antwoord is:
Uit de nieuwe wetenschappelijke belangstelling kwamen uitvindingen voort zoals het kompas/verbeterde
scheepsbouw waardoor reizen overzee mogelijk werden.
b dat de expansie de wetenschappelijke belangstelling bevorderde.
7
(Uit: pilot-examen 2006)
De ontdekking van nieuwe volken/samenlevingen/gebieden met andere planten/dieren/grondstoffen
vergrootte de belangstelling voor wetenschappelijk onderzoek/bevorderde de belangstelling voor natuurwetenschappen/cartografie.
Blok 2
In 1598 werd in Frankrijk het Edict van Nantes uitgevaardigd. Dit maakte een einde aan de burgeroorlog tussen katholieken en protestanten. In 1865 trok koning Lodewijk XIV (1638-1715) het Edict
weer in, omdat hij één godsdienst in zijn land wilde. Veel Franse protestanten vluchtten toen naar de
Nederlandse Republiek.
- Noem twee redenen waarom veel Franse protestanten juist naar de Republiek vluchtten.
Veel Franse protestanten vluchtten juist naar de Republiek, omdat (twee van de volgende):
- daar officieel gewetensvrijheid bestond/niemand voor zijn geloof vervolgd kon worden/veel verschillende geloofsrichtingen bestonden naast de officiële godsdienst.
- het een protestants land was.
- ze daar handelscontacten hadden/omdat zijzelf vaak koopman of ambachtsman waren en in de Republiek hun beroep konden uitoefenen.
- Leg uit dat het beleid van Lodewijk XIV paste bij het absolutisme van veel vorsten in de 17de eeuw.
8
-
(Uit: pilot-examen 2009)
De absolute vorsten van de zeventiende eeuw streefden naar een sterk, centraal geregeerd koninkrijk
(adel, steden, regionale belangen en maatschappelijke organisaties waren ondergeschikt aan de centrale macht).
In dat beleid paste het om maar één godsdienst toe te laten (dat versterkte de eenheid).
Sprekend verleden bovenbouw – vwo
– 10 –
© WPE
9
Gebruik bij deze vraag de beeldbron op blz. 62 onderaan. In deze afbeelding is sprake van propaganda voor nieuwe denkbeelden in de 18de eeuw.
Geef aan voor welk denkbeeld er propaganda gemaakt wordt. Licht je antwoord toe.
(Deels uit: pilot-examen 2006)
Voorbeeld van een juist antwoord is:
In deze bron wordt propaganda gemaakt voor het gelijkheidsdenkbeeld van de Verlichting. Dat blijkt uit
de bekritisering van de standenmaatschappij. De boer draagt de andere standen en heeft zelf geen rechten.
10
Gebruik voor deze vraag tekstbron 1. De opvattingen van markies De Condorcet zijn een voorbeeld
van de nieuwe manier van denken in de 18de eeuw. Noem een kenmerk van deze manier van denken
en leg uit hoe dit in de opvattingen van de markies naar voren komt.
(Uit: pilot-examen 2006)
Voorbeeld van een juist antwoord is:
- Een kenmerk van de nieuwe manier van denken/van het Verlichtingsdenken is, dat men uitgaat van de
rede / van een wetenschappelijke benadering.
- Dit kenmerk komt in de opvattingen van de markies naar voren in zijn geloof in
vooruitgang op verschillende terreinen van het maatschappelijk leven.
11
Tijdens de Franse Revolutie (1789) werden onder invloed van ideeën van de Verlichting de voorrechten van de Eerste en Tweede Stand afgeschaft. Noem een idee van de Verlichting en leg uit dat het
van invloed was op de afschaffing van deze voorrechten.
(Uit: pilot-examen 2006)
Voorbeeld van een juist antwoord is:
- Een idee van de Verlichting was dat de mensen van nature gelijk waren.
- Dat idee beïnvloedde het afschaffen van de standsvoorrechten, want als alle mensen gelijk zijn, kan er
geen ongelijkheid door geboorte (standsverschil) blijven bestaan (“vrijheid, gelijkheid en broederschap”).
Verlichters als Rousseau en Diderot hadden kritiek op de samenleving en op de Franse regering. Toch
kwamen er ook ministers en mensen van het hof van de koning naar dezelfde bijeenkomsten in salons
(HB blz. 78).
Probeer daarvoor minstens twee verklaringen te bedenken.
Mogelijke verklaringen:
- De regering wilde weten welke kritiek de verlichters hadden.
- Sommige ministers en mensen van het hof waren het eens met de verlichters dat er wat te verbeteren
viel.
- De regering vond de verlichters wel interessant, en tegelijk hun aantal gering en daarom ongevaarlijk.
12
13
De Pruisische koning Frederik de Grote wordt beschouwd als een voorbeeld van een verlicht absoluut
vorst. Aan hem wordt de uitspraak toegeschreven ‘Alles voor het volk, maar niets door het volk’. Deze
uitspraak wordt vaak gebruikt om te laten zien dat ‘verlichte’ vorsten niet alle ideeën van de Verlichting overnamen. Noem het idee dat zij meestal niet overnamen en verklaar dit.
(Uit: pilot-examen 2006)
Voorbeeld van een juist antwoord is:
- De verlichte absoluut vorsten namen het idee van volkssoevereiniteit/democratie niet over.
- Een verklaring hiervoor is, dat zij meenden dat zij (van nature) het recht hadden om te regeren / dat zij
hun macht niet met het volk wilden delen.
Sprekend verleden bovenbouw – vwo
– 11 –
© WPE
Het verloop van de Franse Revolutie
14 Lees de tekst ‘Een tijd van revoluties’ in je Handboek op blz. 80. Daar staat ook een omschrijving van
wat een revolutie is. Toets deze interpretatie van het verloop van een revolutie aan de beschrijving
van de Franse Revolutie in je Handboek (par. 9) en aan de eenheden ‘De Terreur en de geschiedschrijvers’ en ‘De Franse Revolutie bezongen’ (blz. 64-67). Voor deze opdracht kun je een schema downloaden via SV-Digitaal.
Het verloop van een revolutie
De eerste fase:
De regering wordt verdreven
en gematigde hervormers
krijgen de macht in handen
De gematigde hervormers
willen wel veel veranderen,
maar niet te snel en met zo
weinig mogelijk geweld
De tweede fase:
De gematigde hervormers
worden verdreven door radicale hervormers
De radicale hervormers willen
snel veel veranderen en doden hun tegenstanders
De derde fase:
Er ontstaat chaos door het
geweld van de radicalen
Een sterke man grijpt de
macht, geholpen door het
leger
Overige kenmerken:
Tijdens een revolutie groeit
het nationalisme onder de
bevolking
Revolutionairen willen hun
ideeën verbreiden in het buitenland, soms door andere
landen te veroveren
Sprekend verleden bovenbouw – vwo
In hoeverre kloppen de fasen en overige kenmerken wat betreft de Franse Revolutie?
Klopt, want de Nationale Vergadering nam de macht over van de koning
en probeerde tot een akkoord te komen met de koning.
-
Klopt deels wel: want de Nationale Vergadering voerde (met weinig
geweld) grote veranderingen door in een nieuwe grondwet.
Klopt deels misschien niet, hangt er vanaf of twee jaar snel gevonden wordt.
Klopt, want in juni 1793 werden de gematigde Girondijnen verdreven of
gedood en werden de radicale Jacobijnen de baas.
Klopt, want:
- de radicalen veranderden nog meer door nieuwe wetten:
- maximumprijzen voor de eerste levensbehoeften,
- vervanging van christendom door een nieuwe godsdienst,
- invoering dienstplicht,
- recht om tegenstanders van de regering te arresteren buiten de
gewone rechtspraak om te laten executeren;
- ruim 35.000 tegenstanders werden terechtgesteld.
Klopt, want er kwam een opstand tegen de radicalen en het bleef in
Frankrijk ‘onrustig’. Het buitenland begon weer met aanvallen.
Klopt, want in 1799 greep Napoleon met ‘de steun van zijn soldaten’ de
macht.
Klopt, want overal in Frankrijk kwamen velen op de been voor de idealen van de Franse Revolutie. En de grote Franse legers trokken enthousiast ten strijde tegen buitenlandse vijanden.
NB Er waren tegenstellingen in Frankrijk, maar die tegenstellingen betroffen niet het nationalisme. Alle partijen hadden in hun ogen het
beste met Frankrijk voor.
Klopt, want Napoleon veroverde een groot deel van Europa en verbreidde (via zijn Code Napoléon) sommige ideeën van de Verlichting /
de revolutie
– 12 –
© WPE
De grondwet van 1791
15 a Bestudeer het schema en de toelichting hier onder.
b Neem het schema vergroot over in je schrift; of download het (SV-Digitaal).
c Schrijf in de lege vakken in het schema de ontbrekende woorden. Maak gebruik van wat er in het
Handboek staat over de grondwet van 1791 (blz. 83) en van de toelichting bij het schema.
KONING
PARLEMENT
MINISTERS
KIESMANNEN
Mannen ouder dan 25 jaar die meer dan een bepaald bedrag aan belasting betalen
d In hoeverre zie je de politieke ideeën van de verlichters (HB par. 6) terug in deze grondwet?
Mogelijke antwoorden:
- volkssoevereiniteit: niet volledig, want het kiesrecht was er niet voor het hele volk, maar alleen voor
de gegoede burgers; bovendien konden alleen erg rijke mensen in het parlement gekozen worden
- wetten moeten voor iedereen gelijk zijn (Locke): ja, want alle Fransen waren gelijk voor de wet
- belastingen met toestemming van het volk of zijn vertegenwoordigers (Locke): ja, want het parlement
keurt belastingen goed / af
- vrijheid van godsdienst / gelijkheid van godsdiensten (Locke): niet af te leiden uit het schema
- ‘maatschappelijk verdrag’ en ‘volonté générale’ (Rousseau): niet af te leiden uit het schema
- scheiding van de machten (Montesquieu): ja, want de drie machten waren gescheiden; maar niet volledig, omdat de koning (uitvoerende macht) wetten zes jaar kon tegenhouden, die door het parlement
(wetgevende macht) waren gemaakt.
e Welke bevolkingsgroepen zullen over deze grondwet tevreden zijn geweest? En welke niet? Licht
je antwoorden toe.
Tevreden:
- de gegoede burgerij, want die had het kiesrecht en kon gekozen worden in het parlement; en mocht
grond kopen die van de Kerk was afgenomen
- rijke boeren, want die mochten grond kopen die van de Kerk was afgenomen
Ontevreden:
- de koning, want zijn macht werd beperkt
- de edelen, want hun voorrechten werden afgeschaft
- de geestelijken, want hun voorrechten werden afgeschaft en er werd grond afgenomen van de Kerk
- boeren en werklieden, want zij kregen geen stemrecht en het dagelijks leven werd er voor hen niet
beter op
Sprekend verleden bovenbouw – vwo
– 13 –
© WPE
Koortsgrafiek van de Franse Revolutie
16 Tijdens de Franse Revolutie liepen de emoties vaak hoog op. Hierboven staat een tijdbalk die als
koortsgrafiek kan worden gebruikt (liggend A4, te downloaden via SV-Digitaal). Met behulp van de
staande lijn kan de ‘koorts’ per gebeurtenis met een stip worden uitgezet op een schaal van bijvoorbeeld 1 tot en met 10. Hoe revolutionairder de gebeurtenis is des te hoger de koorts moet worden
aangegeven.
a Haal eerst de gebeurtenissen uit het hoofdstuk in het Handboek. Geef elke gebeurtenis een afkorting.
b Bepaal per gebeurtenis het ‘koortsgehalte’.
Mogelijk te noemen jaartallen uit HB. Een enkel jaartal uit AB is als zodanig aangegeven. Het cijfer erachter is de mogelijk te kiezen ‘koortsgraad’.
1789
- De Derde Stand roept zich uit tot Nationale Vergadering: eed in de Kaatsbaan (17 juni) 5
- De bestorming van de Bastille (14 juli) 10
- De Nationale Vergadering neemt de Verklaring van de rechten van de mens en de burger aan
(26 augustus) 6
- Boeren plunderen de landgoederen van de adel 9
- Parijse burgers halen de koning over van Versailles naar Parijs te verhuizen (5-6 oktober) 2
1791
- De eerste Franse grondwet wordt aangenomen 10
1792
- Bestorming van de Tuilerieën; de koning en de koningin worden gevangen gezet (10 augustus) 7
- De koning wordt afgezet en de republiek wordt uitgeroepen (augustus) 9
1793
- Lodewijk XVI ter dood gebracht (21 januari) 10
- Parijzenaars omsingelen het parlementsgebouw; Girondijnen worden gevangen genomen en terechtgesteld 9
1794
- De christelijke jaartelling (oktober 1793) en het christendom wordt vervangen (door een nieuwe godsdienst / het feest van het Opperwezen (8 juni) (AB) 8
- Radicale leiders, onder wie Robespierre, worden afgezet en onthoofd (28 juli) 9
1799
- Napoleon grijpt de macht (9-10 november) 3
1804
- Invoering van de Code Napoléon 6
1815
- Napoleon wordt bij Waterloo verslagen 0
c Breng de gebeurtenissen op de juiste hoogte in de koortsgrafiek aan. Voer deze opdracht bij voorkeur in groepen uit en bediscussieer klassikaal de resultaten.
Voer deze opdracht bij voorkeur in groepen uit en bediscussieer klassikaal de resultaten.
Door de leerlingen
Gebruik voor deze vraag tekstbron 2.
a In hoeverre maakt de wet onderscheid tussen verdachten en schuldigen?
Als ‘verdachten’ worden bepaalde groepen omschreven, maar uit de tekst van de wet kun je niet opmaken waarvan de verdachten worden beschuldigd, behalve dat ze tot die een / meerdere groepen behoren.
In de wet wordt niet omschreven wat de overtredingen van de verdachten zijn.
b Welke gevolgen heeft dit voor de mogelijkheden zich te verdedigen?
Er wordt niet gezegd wat er met ‘de tirannie’, ‘het federalisme’ en ‘de vrijheid’ wordt bedoeld. Wanneer
je niet weet waarvan je wordt beschuldigd, kun je je ook niet verdedigen.
17
Sprekend verleden bovenbouw – vwo
– 14 –
© WPE
Bekijk beeldbron 2.
a Zet eerst op een rijtje welke beeldelementen je kunt ontdekken.
De volgende beeldelementen zijn te ontdekken:
- linksboven: een brandende kerk
- linksonder: een executie met de guillotine
- bovenop de guillotine: de Franse driekleur / vlag met de tekst ‘Vive l’Égalité’ (leve de gelijkheid)
- rond de guillotine: een menigte, deels zwaaiend met rode mutsen
- midden onder: een rechter opgehangen, samen met de balans en het zwaard (symbolen voor een
rechtvaardige rechtspraak)
- rechtsonder: drie geestelijken hangend aan de galg
- in het midden: een (haveloos) geklede man (een muts op zijn hoofd met de Franse driekleur erin); de
man spelend op een viool
- rechtsboven een kruisbeeld / crucifix
- voor het kruisbeeld een frygische muts op een stok, met de tekst ‘libertas’ (vrijheid)
b Over welke gebeurtenis gaat deze prent?
Over een executie (van koning Lodewijk XVI?) tijdens de Franse Revolutie, vermoedelijk in de periode van
de Terreur.
c Wat wil de tekenaar met zijn prent vertellen?
Dat de ‘vrijheid’ en ‘gelijkheid’ (de idealen van de Franse Revolutie) zijn uitgelopen op een chaos in
Frankrijk: bestrijding van de Kerk; moord onder guillotine; het verdwijnen van een eerlijke rechtspraak.
18
Hieronder volgt de letterlijke tekst van een opdracht in een pilot-examen. Daarna volgen drie vragen.
‘Marie-Antoinette was tijdens het uitbreken van de Franse Revolutie in 1789 koningin van Frankrijk.
Zij zou tijdens een van de rellen in 1789 gezegd hebben: ‘De mensen roepen om brood, maar als zij
geen brood hebben, waarom eten zij dan geen cake?’ Deze uitspraak wordt vaak gebruikt om twee
oorzaken van de Franse Revolutie te illustreren. Leid deze twee oorzaken uit de uitspraak van MarieAntoinette af.’
a Als één van de oorzaken wordt in het correctiemodel van het examen vermeld: ‘Uit de oplossing
van de koningin om maar cake te eten, kan de grote afstand die ontstaan was tussen het bestuur/de
koning en het volk als oorzaak worden afgeleid.’ Waarom is die uitspraak een slecht voorbeeld om
deze oorzaak te illustreren?
De uitspraak (de oplossing dat het volk maar cake moest eten) zegt niets over de oorzaak (de grote afstand tussen het bestuur/de koning en het volk). De uitspraak, als die historisch juist is, zegt meer over
(de opvattingen van) Marie Antoinette, die geen deel uitmaakte van het bestuur. Uit de uitspraak blijkt
dat Marie Antoinette geen besef heeft van de levensomstandigheden van het Franse volk (anders zou ze
geweten hebben dat dat volk ook niet over cake beschikte).
b Voor welke oorzaak is deze uitspraak wel een goed voorbeeld?
De uitspraak toont aan dat de bevolking van Frankrijk honger leed (ze riepen om brood) / toont de ellendige omstandigheden aan waarin het volk op dat moment verkeerde.
c In welk opzicht is de vraag met betrekking tot Marie Antoinette gedeeltelijk tegenstrijdig?
19
(Deels uit: pilot-examen 2006)
De uitspraak van Marie Antoinette wordt gebruikt om iets aan te tonen, terwijl die kennis aantoonbaar
gebrekkig is. De uitspraak is dus onbetrouwbaar als bewijsmateriaal.
Gebruik voor deze vragen de volgende bronnen:
– het schilderij op blz. 84 van het Handboek van de Franse schilder David uit 1806 van de kroning
van Napoleon, met de bijbehorende toelichting,
– de afbeelding van paus en keizer uit de Middeleeuwen op blz. 38 van het Activiteitenboek.
a Vergelijk de rol van de paus en de rol van de keizer op beide afbeeldingen.
Voorbeeld van een juist antwoord is:
Het verschil in rol is dat op de afdeling op blz. 38 de paus Karel de Grote kroont en dat op het schilderij op
blz. 84 Napoleon zichzelf kroont (en vervolgens zijn vrouw). De paus is slechts getuige.
b Geef aan welke politieke verandering Napoleon hiermee wilde laten zien.
20
(Uit: pilot-examen 2006)
Napoleon wil hiermee laten zien dat de macht verschoven is van de geestelijke leider/de paus naar de
wereldlijke leider/de keizer.
Sprekend verleden bovenbouw – vwo
– 15 –
© WPE
Blok 3
21
Gebruik als bron de anti-slavernij plaquette van Josiah Wedgwood op blz. 86 van het Handboek. Vertaling van de tekst op de plaquette: Ben ik geen mens en broeder?
Deze afbeelding kan gebruikt worden als illustratie bij een aantal paragrafen uit een boek over het
abolitionisme, met de volgende titels:
1 Verlichtingsideeën
2 De trans-atlantische slavenhandel Leg voor elke paragraaf uit welk verband er bestaat tussen de
titel van de paragraaf en
a het abolitionisme,
b de bron met de plaquette.
(Uit: pilot-examen 2006)
Voorbeeld van een juist antwoord is:
bij 1 Verlichtingsideeën:
- Het abolitionisme werd geïnspireerd door Verlichtingsideeën zoals de natuurlijke gelijkheid van alle
mensen.
- In het medaillon komt dit in de tekst (‘Ben ik niet een mens en een broeder?’) naar voren.
bij 2 De transatlantische slavenhandel:
- De abolitionisten kregen door het bekend worden van de misstanden in de transatlantische slavenhandel argumenten tegen de slavenhandel.
- In het medaillon blijkt dit uit de geketende slaaf (die net van het schip afkomstig lijkt).
Blok 4
ASPECT- EN / OF TIJDVAK-OVERSCHRIJDENDE EN VERGELIJKENDE
OPDRACHTEN
Vergelijk de situatie op het gebied van de verhouding tussen Kerk en staat kort na de Franse Revolutie
met:
a de situatie in de Middeleeuwen in het Duitse Rijk,
b de situatie in de Nieuwe Tijd voorafgaande aan de Franse Revolutie.
In welk opzicht verschilde de situatie in de drie periodes?
De situatie verschilde in de drie periodes wat betreft de scheiding tussen Kerk en staat:
Middeleeuwen - Duitse Rijk
Na een machtsstrijd tussen paus en vorst - door de vorst gewonnen - kwam er een gedeeltelijke scheiding
tussen Kerk en staat. (De vorst hield rekening met de wensen van de Kerk; geestelijken kregen vaak belangrijke taken in het bestuur van het land.)
Nieuwe Tijd, voorafgaande aan de Franse Revolutie
- Enerzijds: geen scheiding, want absolute vorsten vonden dat ze door God waren aangesteld en dus
ook niet aan de Kerk verantwoording verschuldigd waren.
- Anderzijds groeide de aanhang voor het idee van scheiding tussen Kerk en staat, ook bij verlichte despoten.
Kort na de Franse Revolutie
De scheiding tussen Kerk en staat werd officieel vastgelegd in grondwetten.
22
Vergelijk de Europese expansie en kolonisatie (HB hoofdstuk 4, par. 1 en 10) met de kolonisatie van
de Grieken (HB blz. 22). Welke verschillen zie je?
Mogelijk te noemen verschillen:
- De kolonisatie van de Grieken vond alleen plaats in de gebieden rond de Middellandse Zee; de
(West-)Europese expansie in een groot deel van de wereld.
- Bij de Grieken was overbevolking de oorzaak; bij de (West-)Europeanen ging het vooral om meer handel te kunnen drijven.
- De West-Europese expansie had grotere gevolgen: grootschalige verplaatsing van mensen over de
aardbol, grote sterfte door onbekende ziekten, kennismaking met nieuwe producten, planten en dieren, enorme toename van de handel).
Door kolonisatie van de Grieken verspreidde de Griekse cultuur zich over gebieden rond de Middellandse
Zee.
23
Sprekend verleden bovenbouw – vwo
– 16 –
© WPE
Bekijk in je Handboek de afbeelding op blz. 80. De datum van die gebeurtenis op deze afbeelding is
tot in onze tijd een Franse nationale feestdag.
a Welke argumenten kun je aanvoeren om juist die gebeurtenis als nationale feestdag te kiezen?
Mogelijke argumenten om 14 juli / de bestorming van de Bastille als nationale feestdag te kiezen:
- de Bastille was destijds het symbool van onderdrukking; de val van de Bastille dus een symbolisch
einde van die onderdrukking;
- de bestorming van de Bastille was de eerste openlijke daad van verzet tegen het absolutisme;
- de bestorming van de Bastille was een verzetsdaad vanuit het volk/de natie, gesteund door soldaten;
- de bestorming van de Bastille was een gebeurtenis die zich op één dag afspeelde; dus geschikt voor
een feestdag.
b Welke argumenten kun je aanvoeren om voor een andere gebeurtenis uit de Franse Revolutie te
kiezen? Welke gebeurtenis zou jij dan nemen?
Mogelijke argumenten om andere gebeurtenissen als nationale feestdag te kiezen:
- Het moet een gebeurtenis zijn, waarbij geen (onschuldige) slachtoffers vielen, want dan kun je niet
spreken van een nationale feestdag voor iedereen.
- Het moet een gebeurtenis zijn die voor zoveel mogelijk inwoners van Frankrijk, op de lange duur, verbeteringen bracht.
Mogelijke gebeurtenissen:
- het aannemen van de ‘Verklaring van de rechten van de mens en de burger’ in 1789;
- de invoering van de grondwet van 1791;
- de invoering van de Code Napoléon.
24
Het abolitionisme: kenmerkend voor welke eeuw of eeuwen?
25 a Denk eerst na over de inhoud van het abolitionisme en wat de resultaten van de abolitionisten (HB
blz. 86 en AB blz. 68-69). Ga dan na voor welke eeuw of eeuwen het abolitionisme volgens jou het
meest kenmerkend is: de 18de eeuw, de 19de eeuw of de 18de en 19de eeuw. Licht je keuze toe.
Het meest kenmerkend voor de 18de en de 19de eeuw:
Voor de 18de eeuw, omdat het abolitionisme past in die eeuw, waarin verlichters opkwamen voor een
menswaardig bestaan. Verlichters en abolitionisten streden beide tegen de slavernij.
Voor de 19de eeuw, omdat de successen van de abolitionisten (verbod op slavenhandel en de afschaffing
van de slavernij) passen in die eeuw waarin emancipatiebewegingen opkwamen en succesvol waren (liberalisme, socialisme, nationalisme, feminisme).
b In het examenprogramma wordt van de leerlingen alleen kennis van de opkomst van het abolitionisme geëist. Probeer die eis te onderbouwen of te bestrijden.
- Onderbouwen: het is belangrijk kennis te hebben van de opkomst van het abolitionisme omdat degenen die als eersten opkwamen voor de slaven (en hun motieven) de meeste aandacht verdienen.
- Bestrijden: het is belangrijker iets te weten van de resultaten van het abolitionisme (de afschaffing van
de slavenhandel en slavernij) dan van het ontstaan.
Sprekend verleden bovenbouw – vwo
– 17 –
© WPE
Eenheden
Puzzels ontwerpen over de Nieuwe Tijd
(AB blz. 59)
Door de leerlingen
Sprekend verleden bovenbouw – vwo
– 18 –
© WPE
Protestanten en katholieken bekogelen elkaar met prenten
(AB blz. 60-61)
Vraag bij beeldbron 4: Welke onderdelen kun je zelf nog ontdekken? En misschien verklaren?
- een mensenhand (waarschijnlijk zonder bijbetekenis),
- een bokkenpoot (staat voor de duivel),
- een roofvogelpoot (staat voor de hebzucht van de geestelijkheid / de paus),
- een hanenkop, onder de oude mannenkop (staat voor sodomie / homoseksualiteit of het aanstaande
einde van de pauselijke macht),
- vissenschubben (door de docent toe te lichten, zie hieronder)
Voor de docent:
De historicus C.H. Slechte schreef in het tijdschrijft Groniek in 1992 in een artikel, De Vorstenprent, het
volgende:
‘In 1496 was in Rome uit de Tiber de misgeboorte van een ezel opgevist, die Melanchthon uitlegde als het
gevolg van het morele verval van het pausdom en daarom 'Papstesel' noemde. In 1522 had in Saksen de
misgeboorte van een kalf veel opzien gebaard. Luther zelf publiceerde dat het hier om een 'Moenchkalb'
ging, een mislukte kruising tussen een monnik en een koe. Het volk geloofde dat zulke misgeboorten uit
mens en dier waarschuwende voortekenen van God waren. Daarmee waren ze zeer geschikt voor spotprenten. Of men maar wilde begrijpen hoe de zaak ervoor stond: het pausdom en de geestelijkheid waren
naar een zo laag moreel niveau gezakt, dat dergelijke misgeboorten plaatsvonden. Men was
gewaarschuwd!’
Kenmerk van misgeboorten is vermenging. Bij de pausezel dus vermenging van mens, dier (ezel) en vis
(schubben). Alle onderdelen van de houtsnede moesten de kijker de boodschap geven: de paus is een
misgeboorte; het pausdom / de katholieke Kerk is in verval.
Vraag bij beeldbron 5: De ‘moeder’ wordt voorgesteld als de duivel. Waaraan kun je dat zien?
Aan de staart en de bokkenpoten
1 Welke spotprenten zijn van katholieke zijde afkomstig, welke van protestantse zijde?
Katholiek: beeldbronnen 1, 2, 3
Protestant: beeldbronnen 4, 5, 6
2 Welke spotprenten zijn gematigd en welke beledigend?
Gematigd: beeldbronnen 1, 3
Beledigend: beeldbronnen 2, 4, 5, 6
3 Wie spotten het felst: de katholieken of de protestanten?
De protestanten
4 Welke aanwijzingen kun je vinden hoe overheden reageerden?
Beeldbron 1: de protestants gezinde overheid van Straatsburg verbood katholieke prenten.
Beeldbron 2: de protestantse overheid van Neurenberg liet kennelijk katholieke prenten toe.
5 Tot aan de Franse Revolutie stonden regeringen aan de tekenaars van de eigen partij doorgaans alles
toe, werk van tegenstanders werd verboden. De Franse Revolutie bracht in veel Europese staten
vrijheid van meningsuiting op het papier van grondwetten als een onaantastbaar goed. Laster werd
verboden, het werd aan de rechter overgelaten daarover te oordelen. Veel Europeanen bleven moeite
hebben met de vrijheid van meningsuiting. Dat bleek in onze tijd bijvoorbeeld toen
moslimfundamentalisten Europese schrijvers, tekenaars en uitgevers gingen bedreigen en sommigen
zelfs vermoordden. De Europeanen reageerden zeer verdeeld. Vrijheid van meningsuiting ja, maar ook
als godsdienst ermee te maken heeft? Ja zeggen sommigen, nee zeggen anderen. Neem deel aan de
discussie.
Door de leerlingen
Sprekend verleden bovenbouw – vwo
– 19 –
© WPE
De Franse Revolutie: bronnen plaatsen in de tijd
(AB blz. 62-63)
Ga per bron na:
1 Wie (persoon of bevolkingsgroep) heeft de bron waarschijnlijk geschreven / gemaakt?
2 Wanneer is de bron geschreven / gemaakt? Geef het zo nauwkeurig mogelijk aan.
Bron 1
(Afkomstig van Edmond Géraud, zoon van een rijke familie uit Bordeaux. Hij studeert in Parijs. Hij schrijft
op 12 augustus 1792 aan een oude bekende in Bordeaux.)
1 De brief is geschreven door iemand uit Bordeaux die in Parijs de revolutie meemaakt. Vermoedelijk is
hij uit de bourgeoisie afkomstig (reizen naar andere steden en het kunnen schrijven zullen meer onder
de bourgeoisie dan onder de lagere bevolkingsgroepen zijn voorgekomen). Hij hoort waarschijnlijk niet
tot de adel of de geestelijkheid, want die waren tegen de revolutie.
2 Uit het neerhalen van standbeelden van koningen blijkt, dat Lodewijk XVI waarschijnlijk pas ten val is
gekomen: na de inval van Oostenrijk en Pruisen (HB blz. 83). Dus is de brief kort na april 1792 geschreven.
De woede tegen de koningen kan ook rond de terechtstelling van Lodewijk XVI tot uitbarsting zijn gekomen. Dan is de brief rond januari 1793 geschreven.
Bron 2
(Gravure uit de tijd van de Franse Revolutie)
1 Getekend door iemand van de Derde Stand: de eerste twee standen worden bespot.
2 Geestelijken en adel onderweg; spottend getekend. Toen de boeren na de val van de Bastille landgoederen gingen plunderen, vluchtten veel edelen (HB blz. 82). Dus getekend in de tweede helft van 1789.
Bron 3
(Gravure uit de tijd van de Franse Revolutie)
1 De boer / Derde Stand gaat gebukt onder de last van de geestelijkheid / Eerste Stand en de adel /
Tweede Stand. De tekenaar benadrukt de grote ongelijk tussen de twee hoogste standen en de rest
van de bevolking. De tekenaar zal dus behoren tot de Derde Stand.
2 De tekening zal waarschijnlijk gemaakt zijn in het begin van de revolutie, want de ongelijkheid tussen
de drie standen bestaat nog: vóór de afschaffing van de voorrechten van de adel en de geestelijkheid
in de grondwet van 1791.
Bron 4
(Rede van Robespierre op 21 juli 1793)
1 De toespraak is gehouden door een Jacobijn: zij wilden de positie van de armen (in Parijs) verbeteren
en probeerden hun steun te krijgen.
2 De spreker heeft het over ‘de revolutie die de laatste drie jaar heeft plaatsgevonden’. Uit zijn woorden
blijkt ook dat tot dan toe niets voor de armen is gedaan. Dat wilden de radicalen / Jacobijnen. De toespraak zal dus kort voor of na de machtsovername door de Jacobijnen (juni 1793) zijn gehouden: de
tweede helft van 1792 - de eerste helft van 1793.
Bron 5
(Artikelen uit het huwelijksrecht in de Code Napoléon, 1804)
1 De artikelen wijzen op een (grond)wet. De bron is dus gemaakt door een van de regeringen. De inhoud
toont aan dat de vrouw ondergeschikt is aan de man. De bron is dus geen fragment uit de grondwet
van 1791 en de Verklaring van de Rechten van de Mens en de Burger, want die legden juist de gelijkheid van de Franse burgers vast. De bron kan afkomstig zijn van Napoleon, die geen voorstander was
van de gelijkheid tussen mannen en vrouwen.
2 De artikelen zijn wellicht een onderdeel van de Code Napoléon uit 1804.
Sprekend verleden bovenbouw – vwo
– 20 –
© WPE
Bron 6
(Lodewijk XVI tot de Staten-Generaal op 5 mei 1789 in zijn openingsrede)
1 De spreker is de koning: hij spreekt de hoop uit dat alle Standen met hem willen samenwerken. Hij
spreekt tot de Staten-Generaal en kon die vergadering als enige bij elkaar roepen.
2 De toespraak zal zijn gehouden tijdens de opening van de Staten-Generaal in 1789 (HB blz. 82): ‘Daarom heb ik u bij elkaar geroepen’ en ‘Samen zullen we ons inzetten ...’. Het vergaderen moest dus nog
gaan beginnen.
Bron 7
(De Verklaring van de Rechten van de Mens en de Burger, aangenomen op 27 augustus 1789 als inleiding
op de grondwet die daarna geschreven zou worden)
1 De leerlingen kunnen uit de inhoud van de artikelen afleiden dat het hier eerder om beginselen dan
om een grondwet gaat. Als de leerlingen dit onderscheid niet zien, biedt deze bron de gelegenheid het
onderscheid te bepraten. Het betreft dus de ‘Verklaring van de rechten van de mens en de burger’.
De tekst is waarschijnlijk geschreven door vertegenwoordigers van de bourgeoisie. Zij profiteerden het
meest van deze rechten (bijvoorbeeld artikel 17: de bescherming van eigendommen).
2 In 1789: in het historisch overzicht staat, dat de Verklaring in 1789 was vastgelegd (HB blz. 83).
Bron 8
(Gravure uit de tijd van de Franse Revolutie)
1 Op de afbeelding wordt iemand (koning Lodewijk XVI) gedeeltelijk ontdaan van zijn kleding (vermomming); kledingstukken liggen op de grond. Hij krijgt een Phrygische muts (AB blz. 65). Er staan ook
vrouwen en kinderen bij. Ze zijn vermoedelijk uit de koetsen gehaald. Dit is de arrestatie van Lodewijk
XVI en zijn gezin, toen zij probeerden naar het buitenland te vluchten (20 juni 1791; HB blz. 83). De tekening zal door een revolutionair zijn gemaakt: de arrestatie is een vernedering voor de koning.
2 De tekening zal kort na de arrestatie zijn gemaakt (kort na 20 juni 1791).
Bron 9
(Gravure uit de tijd van de Franse Revolutie)
1 De titel, de toelichting en de afbeelding tonen aan dat op deze gravure het ‘ontwaken van de Derde
Stand’ is afgebeeld: de liggende persoon (de Derde Stand) is bezig zijn ketens te verbreken; de edelman en de geestelijke kijken verschrikt toe. De gravure zal dus gemaakt zijn door een lid van de Derde
Stand.
2 De tekening zal gemaakt zijn kort na de val van de Bastille (14 juli 1789; HB blz. 80): die wordt op de
achtergrond afgebroken.
Bron 10
(Saint-Just in een geschrift dat kort na zijn dood is gevonden)
1 De leerlingen kunnen uit de bron afleiden dat de schrijver zeer radicale ideeën heeft (kinderen moeten
vanaf hun 5de de republiek dienen, ze hoeven niet te spelen); dit geschrift is dus vermoedelijk door een
radicaal / Jacobijn geschreven.
2 De Jacobijnen hadden idealen over een nieuwe samenleving ten tijde van de Terreur. Vermoedelijk is
deze bron dus geschreven in de tijd van de Terreur: kort na juni 1793, toen de radicalen de macht veroverden (HB blz. 83).
Bron 11
(De markies De Falaiseau in een brief aan zijn vrouw; tijdens een inval in Frankrijk van een leger van Pruisen onder leiding van de Hertog van Brunswijk en troepen bestaande uit geëmigreerde edelen, in 1792)
1 De schrijver is met een leger Frankrijk binnengevallen; zelf is hij een Fransman (dat blijkt onder andere
uit de melding dat zijn ouders in Parijs leven), waarschijnlijk een geëmigreerde edelman.
2 De koning leeft nog. De koning van Pruisen is Frankrijk binnengevallen. De brief zal dus kort na april
1792 zijn geschreven en in ieder geval vóór januari 1793 (HB blz. 83).
Sprekend verleden bovenbouw – vwo
– 21 –
© WPE
De Franse Revolutie bezongen: ‘Ça ira’ en ‘Carmagnole’
(AB blz. 64-65)
1 Vat de inhoud van elk lied kort samen (voor La Marseillaise zie linksonder):
a Noem personen en groepen die tegenover elkaar staan zo nauwkeurig mogelijk (het is niet altijd
even duidelijk wie met bepaalde woorden worden bedoeld).
Ça ira: Aristocraten, de koningen en de geestelijkheid tegenover de armen / ‘wij’ / ‘het volk’
Carmagnole: de koning en de koningin (gesteund door ‘de aristocraat’ en royalisten) tegenover de troepen uit Marseille (gesteund door ‘onze vrienden’, de Zwitserse Garde, ‘de patriot’, de politie, de Sansculotten, de burgers van Marseille en de Bretonnen).
Als van SV-Digitaal gebruik wordt gemaakt:
La Marseillaise: Aan de ene kant staan de buitenlandse vorsten met hun huurlegers die Frankrijk aanvallen, en Fransen die met hen meedoen (Franse royalisten / koningsgezinden / antirevolutionairen, die ‘verraders’ en ‘medeplichtigen van Bouillé’ worden genoemd). Aan de andere kant staan ‘wij’ , de burgers,
het volk.
b Ça ira: 1-2 samen, en daarna coupletten 3-4.
Coupletten 1-2: de adel heeft de armen / de bevolking van Frankrijk drie eeuwen lang onderdrukt en uitgebuit.
Coupletten 3-4: de rollen worden nu omgedraaid; binnenkort zal het volk de macht grijpen en de wetten
bepalen.
c Carmagnole: vat coupletten 1-2 samen, daarna coupletten 3-4, couplet 5, coupletten 6-7, coupletten 8-11, en coupletten 12-13.
Coupletten 1-2: de koning en de koningin hebben gefaald, dankzij de troepen uit Marseille, die geen genade kennen.
Coupletten 3-4: de koning en de koningin hebben zich vergist in de kracht van de troepen uit Marseille; ze
zijn verslagen en in de gevangenis gestopt.
Couplet 5: de lijfwacht van de koning is overgelopen naar de troepen uit Marseille.
Coupletten 6-7: de koning en de koningin hebben hun nederlaag ingezien en zien hun einde naderen.
Coupletten 8-11: de revolutionairen worden gesteund door alle ‘goede’ Fransen en zijn eensgezind; de
koning en de koningin door een stelletjes lafaards die verslagen zullen worden.
Coupletten 12-13: de troepen juichen de inwoners van Marseille en de Bretonnen toe en noemen zichzelf
Sansculotten en zullen die helden van de revolutie herdenken.
Als van SV-Digitaal gebruik wordt gemaakt:
d La Marseillaise: vat coupletten 1, 2 en 3 samen, couplet 4, couplet 5, couplet 6, couplet 7.
Coupletten 1, 2 en 3: Frankrijk zal een afschuwelijk lot tegemoet gaan, als de buitenlandse indringers en
de Franse verraders de overwinning zouden behalen.
Couplet 4: Alle goede Fransen zullen soldaat worden en zullen de buitenlandse indringers en de Franse
verraders verslaan.
Couplet 5: De grootmoedige Fransen zullen de huursoldaten die tegen hun zin gedwongen meedoen,
sparen. Maar ze zullen onverbiddelijk zijn tegenover de echte wrede vijanden en verraders.
Couplet 6: Uit liefde voor het vaderland en voor de vrijheid zullen wij strijden en de overwinning behalen.
Couplet 7: Wij zullen onze soldaten die gesneuveld zijn, gedenken, wreken en hun voorbeeld navolgen.
2 Bedenk per lied zoveel mogelijk verklaringen waarom het lied zo populair werd.
Ça ira:
- het lied bekritiseerde de vijanden van het volk (adel en geestelijken) en kwam op voor het onderdrukte volk;
- door het zingen van het lied en de tekst had de onderste laag van de samenleving een uitlaatklep voor
hun ontevredenheid: driehonderd jaar onderdrukking;
- de melodie was al bekend en de tekst werd steeds gewijzigd / aan de actualiteit aangepast en was dus
steeds ‘nieuw’.
Sprekend verleden bovenbouw – vwo
– 22 –
© WPE
Carmagnole:
- het lied bespotte het koninklijk paar dat verantwoordelijk werd gehouden voor de klachten (over het
slechte bestuur) in Frankrijk;
- het lied beschrijft de ondergang van de monarchie, een revolutionair hoogtepunt;
- er kon op dit lied worden gedanst.
Als van SV-Digitaal gebruik wordt gemaakt:
La Marseillaise:
- in het lied wordt een scherpe tegenstelling getekend tussen enerzijds de wrede vijanden en verraders
en anderzijds de grootmoedige Fransen, die het vaderland en de vrijheid liefhebben;
- het lied speelt in op het Franse nationalisme;
- het lied versterkt het gevoel van eigenwaarde: onze tegenstanders zijn slecht, wij zijn goed;
- het lied belooft wat voor velen aantrekkelijk zal zijn: overwinning en roem.
3 Geef per lied aan welke bevolkingsgroep(en) zich er vermoedelijk het meest toe aangetrokken
voelde(n): rijke burgers, sansculotten* en/of de benedenlaag van de bevolking.
Ça ira:
De benedenlaag van de bevolking (op het platteland en in de steden): de boeren waren eeuwenlang onderdrukt door de adel; de armen in de steden hadden honger geleden.
Carmagnole:
De sansculotten want zij worden in het lied als helden geëerd; en zij waren de revolutionairen in Parijs die
een belangrijk aandeel hadden in de revolutionaire gebeurtenissen die bezongen worden.
Als van SV-Digitaal gebruik wordt gemaakt:
La Marseillaise: In het lied worden de Fransen ‘burgers’ (‘citoyens’) genoemd. De adel en de geestelijkheid
zullen er zich niet door aangetrokken hebben gevoeld. De rijke burgers worden niet buitengesloten, maar
de term ‘burger’ zal voor hen niet aantrekkelijk zijn geweest, want daarmee worden zij gelijkgesteld aan
de sansculotten en de benedenlaag van de bevolking. Voor de sansculotten en de benedenlaag van de
bevolking zal de term ‘burger’ een eretitel zijn geweest. Zij zullen zich er vermoedelijk het meest toe aangetrokken hebben gevoeld.
Sprekend verleden bovenbouw – vwo
– 23 –
© WPE
De Terreur en de geschiedschrijvers
(AB blz. 66-67)
Bestudeer eerst de feitelijke gegevens vanuit verschillende standpunten in onze tijd: een katholiek
standpunt, een Frans nationaal standpunt en een democratisch standpunt. Noem bij elk standpunt
één of twee feiten die je voor dat standpunt het belangrijkst vindt.
Een katholiek standpunt:
Dit standpunt zal kritisch zijn over de Terreur, want katholieken kwamen toen tegen de regering in opstand en christelijke / katholieke gebruiken werden afgeschaft. Mogelijk te noemen feiten:
11 maart 1793
Een opstand in de Vendée waar de bevolking merendeels katholiek en koningsgezind was.
24 november 1793
De christelijke jaartelling wordt afgeschaft en een nieuwe jaartelling wordt ingevoerd.
juni 1794
De radicalen willen het christendom vervangen.
1
Een Frans nationaal standpunt:
Dit standpunt kan positief zijn over de Terreur, want de leiders vochten toen voor het vaderland en behaalden daarbij successen.
februari 1793
De Conventie besluit tot het oprichten van een leger van 300.000 man om de republiek te verdedigen.
23 augustus 1793
De bevolking vecht mee om de aanvallen vanuit binnen- en buitenland te weerstaan.
De revolutionaire legers verslaan binnen enkele maanden de vijandelijke legers.
Een democratisch standpunt:
Dit standpunt kan positief zijn over de Terreur, want in die periode kreeg het volk meer invloed / werden
er democratische verkiezingen gehouden:
augustus-september 1792
Een nieuwe Nationale Vergadering wordt gekozen met algemeen kiesrecht voor mannen.
24 juni 1793
Een nieuwe grondwet wordt aangenomen, democratischer dan ooit tevoren.
Ga er vanuit dat je een kort verhaal over de Terreur moet schrijven waarin niet voor alle opgesomde
feitelijke gegevens plaats is. Geef aan waarom het voor jou moeilijk zo niet onmogelijk is daarover
objectief te schrijven.
Mogelijk antwoord
Om objectief over de Terreur te schrijven zou ik positieve en negatieve kenmerken van de Terreur tegen
elkaar moeten afwegen. Dat zal voor mij moeilijk zijn:
- Ik ben (als leerling) ook standplaatsgebonden, gevormd door mijn eigen tijd en vind democratie belangrijk. Ik ben dus geneigd om feitelijke gegevens vanuit een democratisch standpunt wel te kiezen.
- Ik ben een Nederlandse leerling en vind de strijd van Frankrijk tegen buitenlandse vijanden minder
belangrijk. Ik den dus geneigd om feitelijke gegevens vanuit een nationalistisch standpunt niet te kiezen.
2
Beoordeel daarna de visie van de Engelse historicus op de Terreur:
a Vind je zijn visie objectief (zakelijk, neutraal)? Of vind je dat zijn visie duidelijk sporen draagt van
zijn standplaatsgebondenheid?
De visie van de Engelse historicus op de Terreur is niet zakelijk en neutraal: hij gebruikt woorden als
‘bloeddorstiger’, ‘intimidatie van tegenstanders’, ‘gebral van politici’, ‘beneveld idealisme, eigenbelang en
kleingeestige wraakzucht’.
Zijn visie heeft ook sporen van standplaatsgebondenheid, want hij vergelijkt gebeurtenissen tijdens de
Terreur met Britse voorbeelden:
- de executie van Lodewijk XVI met die van de Engelse koning Karel I;
- het aantal slachtoffers van de Terreur met het aantal Britse soldaten dat sneuvelde op de eerste dag
van de slag aan de Somme in 1916;
3
Sprekend verleden bovenbouw – vwo
– 24 –
© WPE
-
het aantal emigranten uit Frankrijk met het aantal mensen dat vertrok uit de Amerikaanse kolonies na
de opstand tegen Engeland.
b Vind je de argumentatie van de auteur overtuigend of niet? Waarom?
Nee:
- Voor zijn oordelen over de kenmerken van de Terreur (zie 3a), voert hij geen bewijsmateriaal / argumenten aan.
- Bij de vergelijking van (kenmerken van) de Terreur met andere gebeurtenissen uit andere tijden en
landen kijkt hij niet naar verschillen tussen die gebeurtenissen. Hij negeert het unieke van de genoemde gebeurtenissen en vergelijkt appels met peren.
Als je met 1, 2 en 3 klaar bent, geef dan een eigen, beredeneerd oordeel over de Terreur. Of organiseer er een discussie over in de klas.
Door de leerlingen
4
Sprekend verleden bovenbouw – vwo
– 25 –
© WPE
Suriname: slavernij en slavenhandel verschillend gezien
(AB blz. 68)
Wat zijn de belangrijkste verschillen tussen de twee visies:
a Waarover wordt in de ene visie niet gesproken en in de andere wel?
In visie A komen niet aan de orde:
- dat er al eerder en ook elders slavernij en slavenhandel waren, ook in Afrika
- dat de bemanning van de slavenschepen meer kans had onderweg om te komen dan de slaven die zij
vervoerden
- dat (blanke / Europese) abolitionisten voor afschaffing van de slavenhandel en slavernij gingen ijveren
- dat en wanneer de slavernij werd afgeschaft
b Waarover wordt in beide visies gesproken, maar zeer verschillend?
Mogelijke antwoorden:
- De overtocht:
in visie A gruwelijke behandeling,
in visie B slechte omstandigheden, maar wel zorg voor hygiëne
- De werkomstandigheden:
in visie A de slaven deden al het werk en leefden in armoede terwijl de directeuren in grote luxe leefden
in visie B de slaven hadden een beperkte mate van vrijheid, hadden een kostgrondje en er waren
voedseluitdelingen en medische zorg
- Verzet van slaven:
in visie A verzet op grote schaal en in grote verscheidenheid
in visie B verzet op beperkte schaal, sommige slaven gingen zelfs zelf slaven houden, andere beschermden hun blanke meesters
1
2
Welke vragen worden opgeroepen door deze twee visies?
Mogelijke vragen:
- Er werd gruwelijk gestraft, er werd weggelopen; voor hoeveel plantages was dit representatief?
- Op sommige plantages konden de slaven goed overweg met hun blanke meesters; voor hoeveel
plantages, hoeveel slaven was dat representatief?
- Sommige slaven vonden slavernij normaal; voor hoeveel slaven gold dat?
- Sommige blanken vonden al in de 18de eeuw slavernij abnormaal; voor hoeveel blanken gold dat?
- Waarom zijn niet alle slaven weggelopen het oerwoud in?
- Wat waren precies de gevolgen van de Europese slavenhandel voor Afrika?
- Wat hield de slavernij in Afrika zelf in? En in de Arabische wereld waarnaar veel Afrikaanse slaven
werden vervoerd?
Verdeel de klas in twee groepen. Eén groep verdiept zich in visie A en de andere groep in visie B. Ieder
schrijft vanuit ‘zijn’ of ‘haar’ visie een antwoord op de vraag welke sporen van de slavernij in onze tijd
nog merkbaar zijn. Bespreek de resultaten in een klassikale discussie en probeer het eens te worden.
Door de leerlingen
3
Sprekend verleden bovenbouw – vwo
– 26 –
© WPE