Epidemiologie van aids en hiv-infectie in België 2013: volledig

DIENST EPIDEMIOLOGIE
VAN INFECTIEZIEKTEN
EPIDEMIOLOGIE VAN AIDS en
HIV INFECTIE IN BELGIË
Toestand op 31 december 2013
EPIDEMIOLOGIE VAN AIDS en
HIV INFECTIE IN BELGIË
Dit project werd
gefinancierd door:
In samenwerking met:
Wetenschap ten dienste van Volksgezondheid, Voedselveiligheid en Leefmilieu.
Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid (WIV-ISP)
Operationele directie Volksgezondheid en Surveillance
Dienst Epidemiologie van Infectieziekten
Hiv/aids/soa Surveillanceprogramma
Juliette Wytsmanstraat 14 | 1050 Brussel | België
Volksgezondheid & Surveillance | November 2014 | Brussel, België
Intern referentienummer: 2014/039
SASSE A.
DEBLONDE J.
VAN BECKHOVEN D.
02/642.50.39 (André Sasse)
[email protected]
02/642.57.05 (Jessika Deblonde)
[email protected]
02/642.57.09 (Dominique Van Beckhoven)
[email protected]
Layout: Nathalie da Costa Maya,
CDCS, vzw
© WIV-ISP
Verantwoordelijke uitgever: Dr. Johan Peeters
Depotnummer of ISSN: D/2014/2505/61
www.wiv-isp.be
INHOUDSTAFEL
BELANGRIJKSTE BEVINDINGEN
7
SAMENVATTING 9
I DE HIV GEÏNFECTEERDEN
I.1 METHODEN
I.2 RESULTATEN
I.2.1 Hiv infecties
I.2.2 Hiv geïnfecteerden met Belgische nationaliteit
I.2.3 Hiv geïnfecteerden met niet-Belgische nationaliteit
15
15
15
15
31
42
II AIDS PATIËNTEN
II.1 METHODEN
II.2 RESULTATEN
II.2.1 Aids patiënten
II.2.2 Aids patiënten met Belgische nationaliteit
II.2.3 Aids patiënten met niet-Belgische nationaliteit
53
53
53
53
55
60
III HIV PATIËNTEN MEDISCH OPGEVOLGD IN BELGIË
III.1 METHODEN
III.2 RESULTATEN
III.2.1Aantal medische opgevolgde personen
III.2.2Beschrijving van de personen opgevolgd in 2013
65
65
65
65
66
IV HIV SCREENING IN BELGIË 71
V SURVEILLANCE VAN DE ANTIRETROVIRALE RESISTENTIE 75
BIJLAGE 77
Referenties 79
I N H O U D S TA F E L
INLEIDING 13
5
6
BELANGRIJKSTE BEVINDINGEN
• In 2013 werden in België 1115 nieuwe hiv infecties gediagnosticeerd, wat
overeenstemt met 101 nieuwe diagnoses per miljoen inwoners of gemiddeld
3,1 nieuwe diagnoses per dag. Het aantal gediagnosticeerde hiv infecties in
2013 daalde met 9 % in vergelijking met 2012.
• De hiv epidemie treft hoofdzakelijk twee populaties: mannen die seks
hebben met mannen (MSM), vooral met de Belgische of een andere Europese
nationaliteit, en personen die het virus hebben opgelopen via heteroseksuele
betrekkingen en die vooral afkomstig zijn van Sub-Saharaans Afrika.
• Het aantal diagnoses daalde vooral in de populatie afkomstig van SubSaharaans Afrika. Dit aantal daalde met 24 % in vergelijking met 2012 en
met 28 % in vergelijking met 2011.
• In 2013 steeg het aantal nieuwe hiv diagnoses bij MSM met 5 % in vergelijking
met het voorgaande jaar. In de afgelopen vijftien jaar wordt een aanzienlijke
en gestage vooruitgang waargenomen: het aantal hiv infecties dat in 2013 bij
MSM werd gediagnosticeerd, ligt vier maal hoger dan in 1999. Deze diagnoses
vertegenwoordigen op dit moment 50,6 % van de nieuwe infecties waarvan de
overdrachtswijze is gerapporteerd.
• In 2013 zijn infecties opgelopen via heteroseksuele betrekkingen minder
frequent gediagnosticeerd. Ze zijn met 19 % gedaald in vergelijking met 2012;
in 2013 vormden zij 45,4 % van de diagnoses waarvan de overdrachtswijze
gekend is.
• In 2013 werd het gebruik van intraveneuze drugs in 2 % van de hiv diagnoses
gerapporteerd.
• In 2013 werden 93 nieuwe aids diagnoses gerapporteerd (incidentie
gecorrigeerd voor laattijdige aangiften); sinds het begin van de epidemie werd
een gecumuleerd totaal van 4460 gevallen gerapporteerd.
• In 2013 werden 32 sterfgevallen ten gevolge van aids gemeld. Tussen 1983 en
2013 werden in totaal 2054 sterfgevallen gerapporteerd.
• In 2013 werden in België 13 941 hiv patiënten medisch opgevolgd. Het
aantal medisch opgevolgde patiënten is met 599 eenheden toegenomen in
vergelijking met 2012 (+4,5 %).
• In 2013 was er een lichte daling van het aantal screeningstesten voor hiv: er
werden 62 hiv tests per 1000 inwoners uitgevoerd, wat een daling is van 1.1 %
in vergelijking met 2012.
BELANGRIJKSTE BEVINDINGEN
• In 2013 was er een lichte daling (-6 %) van het aantal nieuwe diagnoses bij
mensen met de Belgische nationaliteit; het steeg evenwel met 4 % in vergelijking
met 2011. Tussen 2002 en 2013 is het aandeel van de Belgen bij de patiënten
van wie de nationaliteit is gekend, gestegen van 30 tot 48 %.
7
8
SAMENVATTING
I
Alle hiv geïnfecteerden
In 2013 werden in België 1115 nieuwe hiv infecties gediagnosticeerd, wat
overeenstemt met gemiddeld 3,1 nieuwe diagnoses per dag of 101 nieuwe
diagnoses per miljoen inwoners. Het aantal gediagnosticeerde infecties in 2013
daalde met 9 % in vergelijking met 2012. In 2012 werd het hoogste aantal nieuwe
hiv diagnoses geregistreerd sinds het begin van de epidemie.
De daling waargenomen in 2013 kan hoofdzakelijk toegeschreven worden aan een
daling van het aantal hiv diagnoses in de populatie afkomstig van Sub-Saharaans
Afrika. In 2013 werden in deze groep 230 diagnoses gerapporteerd; dit aantal
daalde met 24 % in vergelijking met 2012 en met 28 % in vergelijking met 2011.
Daarentegen nam het aantal nieuwe hiv diagnoses bij personen met een andere
Europese nationaliteit toe. In 2013 werden in deze groep 139 hiv diagnoses
geregistreerd tegenover 112 in 2012 (+24 %).
Wat de geslachtsverhouding betreft, steeg het aandeel van mannen in de nieuwe
diagnoses. In de periode 1994-2005 schommelde hun aandeel tussen de 51 en
60 % schommelde; in 2013 liep het op tot 70 %.
De gerapporteerde overdrachtswijze hangt nauw samen met de nationaliteit van
de patiënten: de overdracht bij MSM werd hoofdzakelijk gerapporteerd bij Belgen
en de heteroseksuele overdracht bij personen afkomstig van Sub-Saharaans
Afrika. Deze twee groepen vertegenwoordigen samen 58 % van de patiënten
gediagnosticeerd in 2013 van wie de nationaliteit en de overdrachtswijze gekend
zijn.
In 2013 zijn seksuele betrekkingen tussen mannen de meest frequent
gerapporteerde overdrachtswijze (50,6 % van de gerapporteerde diagnoses
tegenover 44,2 % in 2012). In aantal namen de diagnoses bij MSM aanzienlijk
en gestaag toe in de 15 voorgaande jaren: het aantal hiv diagnoses bij MSM lag
in 2013 vier maal hoger dan in 1999. Van de MSM gediagnosticeerd in 2013 had
66 % de Belgische nationaliteit (n=269) en 19 % een andere Europese nationaliteit
(n=79).
S A M E N VAT T I N G
In vergelijking met 2012, was er in 2013 een lichte daling (-6 %) van het aantal
nieuwe hiv diagnoses in de populatie met de Belgische nationaliteit; dit aantal
nam evenwel met 4 % toe in vergelijking met 2011. We stellen nauwelijks een
evolutie vast sinds 2008 maar over een periode van 12 jaar is het jaarlijks aantal
nieuwe hiv diagnoses bij Belgen bijna verdubbeld (+87 %). Tussen 2002 en 2013
is hun aandeel bij de nieuwe hiv patiënten van wie de nationaliteit gekend is,
gestegen van 30 tot 48 %.
9
Infecties opgelopen via heteroseksueel contact werden in 2013 minder frequent
gediagnosticeerd en daalden meer bepaald met 19 % in vergelijking met
2012; zij vertegenwoordigden 45,4 % van de diagnoses in 2013 waarvan de
overdrachtswijze gekend is. Van de heteroseksuele personen gediagnosticeerd in
2013 was 53 % afkomstig van Sub-Saharaans Afrika (n=193) en 30 % had de
Belgische nationaliteit (n=108).
Het land waar de infectie vermoedelijk werd opgelopen, is gerapporteerd voor
62 % van de niet-Belgische patiënten gediagnosticeerd in 2013. Bij patiënten
van Sub-Saharaanse afkomst rapporteerde 10,4 % een besmetting in België en
54,3 % een besmetting in het land van oorsprong.
De andere overdrachtswijzen werden nauwelijks gemeld maar ze blijven wel
bestaan. Intraveneus druggebruik werd voor 2 % van de nieuwe hiv diagnoses
gerapporteerd; bij de aanvang van de hiv epidemie benaderde dit aandeel nog de
8 %. Prenatale overdracht werd in minder 1 % van de gediagnosticeerde gevallen
gerapporteerd.
S A M E N VAT T I N G
In 2013 werden de hoogste percentages van nieuwe hiv diagnoses per inwoner
geregistreerd in Brussel en in de provincie Antwerpen (respectievelijk 21 en 10
diagnoses per 100 000 inwoners).
In 1998 werd 59 % van de hiv infecties laattijdig gediagnosticeerd; in 2013 bedroeg
het aandeel van laattijdige diagnoses 43 %. De daling waargenomen tussen
1998 en 2008 suggereerde een gunstige evolutie wat betreft de vroegtijdigheid
van de hiv diagnoses. Deze daling blijft echter beperkt en in de voorgaande 3
jaar is een aanzienlijke toename van de laattijdige diagnoses waargenomen bij
MSM. Het aandeel van de laattijdige diagnoses varieert ook in functie van de
overdrachtswijze (46 % in 2013 voor infecties overgedragen via heteroseksuele
betrekkingen; 40 % bij MSM).
In 2013 werden in België 13 941 hiv seropositieve patiënten medisch opgevolgd.
Dit aantal houdt een toename in met 599 eenheden (4,5 %) in vergelijking met
2012.
10
Tot 2012 werd in alle regio’s een stijging waargenomen van het aantal uitgevoerde
hiv screeningtests. In 2013 werd een daling van 1,1 % van het aantal hiv tests
vastgesteld. De hoogste screeningsgraad per inwoner werd in dalende volgorde
waargenomen in Brussel, Wallonië en Vlaanderen.
Deze gegevens tonen aan dat hiv in ons land blijft bestaan en dat het profiel van
de epidemie mettertijd evolueert. Het is van essentieel belang dat de informatieen preventieprogramma’s voor de meest getroffen populaties worden voortgezet
en versterkt, mits behoud van de inspanningen voor de groepen met een dalende
hiv incidentie.
II
Aids patiënten
Van de 27 005 personen die als seropositief werden aangegeven sinds het begin
van de epidemie hadden er 4460 klinisch aids ontwikkeld op 31 december 2013.
Hiervan zijn 2054 patiënten overleden, 1887 worden medisch opgevolgd en 519
patiënten zijn uit het oog verloren.
Als men de cijfers doorheen de jaren bekijkt, ziet men tussen 1991 en 1995 een
plateau voor wat betreft het aantal nieuwe aids patiënten met gemiddeld 255
gediagnosticeerde gevallen per jaar.
De incidentie is sterk gedaald tijdens de jaren 1996 en 1997 (-50 %) dankzij het
gebruik van de nieuwe antiretrovirale geneesmiddelen. Deze daling houdt echter
op vanaf 1998 en het jaarlijkse aantal gemelde gevallen heeft zich sindsdien
gestabiliseerd. De gecorrigeerde incidentie over de vijf laatste jaren bedraagt
respectievelijk 88, 96 en 93. Voor het jaar 2013 werden tot op dit moment 78
nieuw gediagnosticeerde gevallen gemeld. De incidentie gecorrigeerd voor
laattijdige aangiften bedraagt 93 gevallen.
Het aantal sterfgevallen ten gevolge van aids is sterk gedaald, met 184
sterfgevallen in 1995 en 62 in 1997. In 2013 werden 32 sterfgevallen gemeld
(niet gecorrigeerde gegevens voor laattijdige meldingen). Deze belangrijke daling
moet in verband gebracht worden met het gebruik van de nieuwe therapeutische
strategieën bij seropositieven sinds 1996. Het samengaan van de huidige daling
van de mortaliteit en de daling in incidentie van aids brengt een versnelde toename
van de hiv prevalentie met zich mee. Dit betekent dat het aantal personen dat leeft
met een hiv infectie toeneemt.
S A M E N VAT T I N G
Het feit dat we sinds 1997 een vertraging zien in de daling van het aantal aids
gevallen kunnen we deels toeschrijven aan het aantal aids patiënten die hun
diagnose van hiv infectie pas te weten komen op het ogenblik van hun ziekte.
Het percentage van de aids patiënten die hun seropositiviteit ontdekten bij de
diagnose van aids was 21 % tussen 1995 en 1996. Het bedraagt 46 % in 20122013 (43 % bij de heteroseksuelen en 48 % bij MSM).
11
INLEIDING
De gegevens over de situatie van aids en hiv infecties in België komen uit twee
bronnen: enerzijds de registratie en aangifte van de aidspatiënten door de clinici,
anderzijds de registratie van de hiv diagnoses door de referentielaboratoria die de
confirmatietests uitvoeren. In feite gaat het hier om dezelfde patiënten maar in
verschillende fasen van de ziekte: de aidspatiënten zijn allen seropositief voor hiv,
maar de meeste seropositieven hebben het aidsstadium niet bereikt.
Het eerste hoofdstuk van het rapport beschrijft de kenmerken van alle hiv
geïnfecteerden op het moment dat ze als dusdanig werden gediagnosticeerd.
Het tweede hoofdstuk van het rapport beschrijft de kenmerken van de aids
patiënten.
Het vierde hoofdstuk van het rapport beschrijft de evolutie van het aantal hivscreeningstesten die uitgevoerd werden in België. Het gaat om hiv screeningstests
die terugbetaald worden door het RIZIV/INAMI, met uitsluiting van de tests in het
kader van de controle van donorbloed.
In het vijfde hoofdstuk wordt verslag uitgebracht over de stand van zaken en de
evolutie van de antiretrovirale resistentie in België, die werd waargenomen in
studies uitgevoerd tussen 2000 en 2009.
INLEIDING
Het derde hoofdstuk van het rapport beschrijft het geheel van de patiënten
die drager zijn van hiv en die medisch opgevolgd werden in de loop van het
bestudeerde jaar. Dit deel van het rapport beschrijft dus de “prevalente” populatie
die therapeutisch wordt opgevolgd op een gegeven moment of meer bepaald
gedurende een bepaald jaar. Dankzij het gebruik van effectieve antiretrovirale
combinaties is de levensverwachting gevoelig gestegen en weerspiegelen de
incidentiegegevens slechts gedeeltelijk de epidemiologische hiv /aids situatie. De
beschrijving van de hiv populatie in medische opvolging laat bijgevolg toe om de
epidemiologische surveillance te verbeteren en te vervolledigen.
13
N.B.: De gegevens uit dit rapport mogen overgenomen worden mits duidelijke bronvermelding.
I. DE HIV GEÏNFECTEERDEN
I.1 METHODEN
Naast de registratie van het aantal nieuwe seropositieven trachten de laboratoria
ook epidemiologische basisgegevens te verzamelen. Hiertoe wordt aan iedere arts
die een hiv infectie diagnosticeert een gestandaardiseerd formulier toegestuurd
met de vraag om informatie betreffende geslacht, leeftijd, nationaliteit, mogelijke
wijze van besmetting en klinisch stadium op het ogenblik van diagnose. De analyse
van deze gegevens laat toe om op een meer volledige wijze de epidemiologie van
hiv /aids van het land te beschrijven.
I.2RESULTATEN
I.2.1 Hiv infecties (evolutie en gecumuleerd totaal)
In 2013 werden er 1115 nieuwe gediagnosticeerde gevallen van hiv infectie
vastgesteld, wat overeenkomt met 3,1 gerapporteerde gevallen per dag of met
101 nieuw gediagnosticeerde gevallen per miljoen inwoners.
In de loop van de laatste zevenentwintig jaar zijn de nieuwe hiv infecties in België
geëvolueerd van gemiddeld 1,9 naar 3,4 gerapporteerde gevallen per dag. De
hoogste piek ziet men in 2012 met 1227 nieuw gediagnosticeerde gevallen en het
laagste aantal genotificeerde infecties was in 1997 met 701.
Op 31 december 2013 en sinds het begin van de epidemie waren er in België in
totaal 27 005 personen gediagnosticeerd met een hiv infectie.
Hiervan hebben er 4460 aids ontwikkeld. Van deze aidspatiënten waren er 2055
overleden op 31 december 2013.
I. DE HIV GEÏNFECTEERDEN
In België zijn er zeven door de FOD Volksgezondheid erkende Aids-referentielaboratoria
(zie bijlage). Tot hun taken behoort het uitvoeren van confirmatietests van de
sera die positief bevonden werden bij een hiv-opsporingstest. Aangezien alleen
deze zeven laboratoria bevoegd zijn voor deze tests, geeft de registratie van
de bevestigde nieuwe seropositieven een volledig beeld van het totaal aantal
gekende seropositieven in België. Aangezien in veel gevallen meerdere keren een
confirmatietest wordt gedaan, is er veel kans op dubbeltellingen. De analyses
worden enkel uitgevoerd op een bestand van seropositieven waarvoor voldoende
gegevens beschikbaar zijn om dubbeltelling te vermijden.
15
Figuur 1 | Aantal nieuwe hiv seropositieve personen per nationaliteit en per jaar van
diagnose
Onbekende nationaliteit
Sub-Saharaans Afrika
Andere: Azië, Amerika
Europa
Noord Afrika
België
Aantal nieuwe hiv diagnoses
1200
1000
800
600
400
0
1985
1986
1987
1988
1989
1990
1991
1992
1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
200
Van alle hiv diagnoses die in 2013 werden vastgesteld, is voor 842 personen
(75,5 %) de nationaliteit gekend. Daarvan hebben 400 personen de Belgische
nationaliteit (47,5 %), 139 personen (16,5 %) een andere Europese nationaliteit,
en 247 personen (29,3 %) een Afrikaanse nationaliteit.
Het aantal nieuwe infecties per jaar bij personen met de Belgische of een Europese
nationaliteit stijgt constant sinds 2001 (+115 %). In dezelfde periode is het jaarlijkse
aantal infecties gediagnosticeerd bij personen afkomstig van Sub-Saharaans Afrika
gedaald met 41 %.
16
I.2.1.1 Verdeling volgens geslacht en leeftijd
Figuur 2 stelt de verdeling voor naar geslacht en leeftijdscategorie van alle hiv
geïnfecteerden gediagnosticeerd tussen 2011 en 2013. De man/vrouw-ratio
bedraagt 2,1. De meest getroffen leeftijdsgroep bij mannen en bij vrouwen is deze
van 30-39 jaar.
Figuur 2 |Geslacht en leeftijd van alle hiv geïnfecteerden gediagnosticeerd in
de periode 2011-2013
Vrouwen (N=1125)
≥60
55-59
50-54
45-49
40-44
35-39
30-34
25-29
20-24
15-19
10-14
5-9
0-4
500
400
300
200
100
0
100
200
Aantal bevestigde hiv geïnfecteerden
300
400
500
I. DE HIV GEÏNFECTEERDEN
Leeftijdsgroep
Mannen (N=2393)
17
In tabel 1 wordt de evolutie van de man/vrouw verhouding gegeven van de nieuw
gediagnosticeerde hiv infecties.
I. DE HIV GEÏNFECTEERDEN
Tabel 1 | Verdeling van de hiv geïnfecteerden naar geslacht per jaar van
diagnose
18
Jaar van diagnose
<1985
1986
1987
1988
1989
1990
1991
1992
1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
Totaal
Mannen
497
528
660
508
500
527
520
585
593
473
442
430
412
415
406
546
549
527
593
588
622
674
662
745
748
794
784
836
777
16 941
Vrouwen
157
172
234
231
246
274
276
378
337
322
320
285
284
334
383
390
412
442
455
412
440
338
403
343
381
403
399
392
338
9781
Niet gekend
4
41
36
16
9
11
6
14
15
9
5
5
5
7
12
17
9
17
10
4
8
6
7
4
3
2
0
1
0
283
M/V verhouding
3,2
3,1
2,8
2,2
2,0
1,9
1,9
1,5
1,8
1,5
1,4
1,5
1,5
1,2
1,1
1,4
1,3
1,2
1,3
1,4
1,4
2,0
1,6
2,2
2,0
2,0
2,0
2,1
2,3
1,7
De gemiddelde en mediane leeftijd voor volwassen seropositieven stijgt licht met
verloop van de tijd (Tabel 2).
Jaar van diagnose
≤ 1985
1986
1987
1988
1989
1990
1991
1992
1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
Aantal personen
N
658
741
930
755
755
812
802
977
945
804
767
720
701
756
801
953
970
986
1058
1004
1070
1018
1072
1092
1132
1199
1183
1229
1115
Gemiddelde leeftijd
Jaar
33,8
34,0
34,7
33,9
34,6
35,3
34,4
33,9
33,3
34,2
35,1
35,3
35,7
35,5
35,3
35,7
36,0
36,1
35,9
36,0
36,1
37,3
37,2
37,6
37,3
37,8
37,6
37,9
38,4
Mediane leeftijd
Jaar
31,7
31,8
32,5
31,2
31,8
32,6
32,1
31,9
31,7
32,3
33,4
33,6
34,0
33,9
34,2
34,5
34,7
34,7
34,6
34,3
34,6
35,8
35,8
36,4
35,7
36,4
36,1
36,6
37,0
I. DE HIV GEÏNFECTEERDEN
Tabel 2 |Gemiddelde en mediane leeftijd van alle volwassen seropositieve
patiënten per jaar van diagnose
19
I.2.1.2Geografische spreiding van nieuwe hiv diagnoses en screening
De volgende figuur toont het aantal nieuwe gediagnosticeerde hiv infecties per
100 000 inwoners in de verschillende provincies en in Brussel voor de jaren 2011 tot
2013. In 2013 was in 73,1 % van de gevallen informatie over de verblijfsprovincie
beschikbaar. De hoogste percentages worden waargenomen in het Brussels Gewest
en de provincie Antwerpen.
Figuur 3a | Aantal hiv gediagnosticeerden per 100 000 inwoners per provincie in
2011, 2012 en 2013
2011
2012
2013
Antwerpen
West-Vlaanderen
Oost-Vlaanderen
Limburg
Vlaams-Brabant
Brussel
Waals-Brabant
I. DE HIV GEÏNFECTEERDEN
Henegouwen
20
Luik
Namen
Luxemburg
0
5
10
15
20
25
Aantal hiv gediagnosticeerden /100 000 inw.
Het aantal uitgevoerde hiv tests is stabiel in alle provincies en regio’s.
Het hiv testcijfer ligt het hoogst in de regio Brussel, gevolgd door Wallonië en
Vlaanderen (Figuur 3b).
In de regio Brussel en de provincie Antwerpen worden per 1000 uitgevoerde hiv
testen het grootste aantal nieuwe hiv diagnoses vastgesteld (Figuur 3c). Bij het
interpreteren van het aantal vastgestelde diagnoses in Luxemburg moet rekening
gehouden worden met het inwonersaantal en het klein aantal gediagnosticeerde
hiv infecties (n=18 in 2013).
Figuur 3b | Aantal hiv tests per 1000 inwoners per provincie in 2011, 2012 en
2013
2011
2012
2013
Antwerpen
West-Vlaanderen
Oost-Vlaanderen
Limburg
Vlaams-Brabant
Brussel
Waals-Brabant
Henegouwen
Luik
Namen
Luxemburg
0
20
40
60
80
100
120
Figuur 3c | Aantal hiv diagnoses per 1000 tests per provincie in 2011, 2012 en
2013
2011
2012
2013
Antwerpen
West-Vlaanderen
Oost-Vlaanderen
Limburg
Vlaams-Brabant
Brussel
Waals-Brabant
21
Henegouwen
Luik
Namen
Luxemburg
0,0
I. DE HIV GEÏNFECTEERDEN
Aantal hiv tests /1000 inw.
0,5
1,0
1,5
2,0
Aantal hiv gediagnosticeerden / 1000 tests
2,5
De gegevens omtrent de geografische verdeling moeten met voorzichtigheid
geïnterpreteerd worden aangezien gegevens over de woonplaats in heel wat
gevallen ontbreken. In de loop van de laatste 15 jaar is de toename van de het
aantal nieuwe hiv diagnoses duidelijker in Vlaanderen dan in Brussel en Wallonië.
Tabel 3 | Evolutie van de verdeling van alle hiv geïnfecteerden per regio en per
jaar van diagnose
I. DE HIV GEÏNFECTEERDEN
Jaar
22
<1985
1986
1987
1988
1989
1990
1991
1992
1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
Totaal
Brussel
N
197
225
236
200
261
246
213
245
195
192
187
178
155
192
185
266
186
238
256
231
230
233
215
260
234
259
279
220
236
6450
%
60,1
59,8
52,0
56,8
48,4
42,3
36,7
31,7
31,3
33,3
37,1
41,5
35,3
41,2
37,5
42,2
32,4
36,0
35,1
33,4
30,3
32,0
28,1
32,9
29,1
28,6
31,0
23,9
29,0
35,5
Vlaanderen
N
%
57
17,4
79
21,0
111
24,5
72
20,5
148
27,5
178
30,6
178
30,7
286
37,1
199
31,9
201
34,8
173
34,3
147
34,3
164
37,4
183
39,3
207
42,0
231
36,6
229
39,9
228
34,5
288
39,5
285
41,2
364
48,0
348
47,8
384
50,3
391
49,5
424
52,8
455
50,3
425
47,3
494
53,8
415
50,9
7344
40,4
* Patiënten waarvan de woonplaats gekend is.
Wallonië
N
%
74
22,6
72
19,2
107
23,6
80
22,7
130
24,1
157
27,0
189
32,6
241
31,2
230
36,9
184
31,9
144
28,6
104
24,2
120
27,3
91
19,5
101
20,5
134
21,2
159
27,7
195
29,5
186
25,5
175
25,3
165
21,7
147
20,2
165
21,6
139
17,6
145
18,1
191
21,1
195
21,7
205
22,3
164
20,1
4389
24,1
Totaal
N
328
376
454
352
539
581
580
772
624
577
504
429
439
466
493
631
574
661
730
691
759
728
764
790
803
905
899
919
815
18 183
I.2.1.3 Overdrachtswijzen
In 2013 was voor 73,5 % van de nieuwe diagnoses de waarschijnlijke overdrachts­
wijze van de hiv infectie gekend.
In 2013 steeg het aantal nieuwe hiv diagnoses bij MSM met 5 % in vergelijking
met het voorgaande jaar. In de afgelopen vijftien jaar wordt een aanzienlijke en
gestage vooruitgang waargenomen: het aantal hiv infecties dat in 2013 bij MSM
werd gediagnosticeerd, ligt vier maal hoger dan in 1999. In 2013 was het aantal
diagnoses bij MSM groter dan het aantal vastgestelde infecties via heteroseksuele
overdracht. De diagnoses bij MSM vertegenwoordigen op dit moment 50,6 % van
de nieuwe infecties waarvan de overdrachtswijze is gerapporteerd.
In de periode 2000-2012 schommelde het aantal vastgestelde hiv infecties via
heteroseksuele overdracht tussen de 400 en 500 per jaar. Deze diagnoses daalden
fel in 2013 (N=372; -18,6 %) en vertegenwoordigden dan nog 45,4 % van de
diagnoses waarvoor de overdrachtswijze is gekend. Zij waren goed voor 53,8 %
van de hiv diagnoses in 2012.
In 2013 werd intraveneus druggebruik voor 2,1 % van nieuwe hiv diagnoses
gerapporteerd.
Figuur 4 | Evolutie van de hiv diagnoses per vermoedelijke overdrachtswijze
(1997-2013)
500
hetero
MSM
PWID
andere
onbekend
400
350
300
250
23
200
150
100
50
Jaar van hiv diagnose
2013
2012
2011
2010
2009
2008
2007
2006
2005
2004
2003
2002
2001
2000
1999
1998
0
1997
Aantal hiv nieuwe diagnoses
450
I. DE HIV GEÏNFECTEERDEN
De evolutie van de verdeling per vermoedelijke overdrachtswijze wordt weergegeven
in figuur 4 en tabel 7.
De gerapporteerde overdrachtswijze is sterk gecorreleerd met de nationaliteit van
de patiënten: de overdracht bij MSM wordt vooral gerapporteerd bij Belgen en de
heteroseksuele overdracht bij mensen afkomstig van Sub-Saharaans Afrika. Deze
twee groepen zijn samen goed voor 58 % van de nieuwe hiv diagnoses van 2013
waarvan de nationaliteit en de overdrachtswijze gekend zijn.
Het aantal vastgestelde infecties via heteroseksuele overdracht bij personen
afkomstig van Sub-Saharaans Afrika daalde fel in 2013 (N=193; -25,8 %) (Figuur 5).
Figuur 5 | Evolutie van hiv diagnoses per vermoedelijke overdrachtswijze en nationaliteit
(1997-2013)
350
350
300
300
250
250
200
200
150
150
100
100
50
50
0
0
Jaar van hiv diagnose
Nationaliteit
24
België
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
b. Heteroseksuele transmissie
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
Aantal nieuwe hiv diagnoses
a. MSM transmissie
Jaar van hiv diagnose
Europa
Sub-Saharaans Afrika
Andere/onbekend
Voor de mannen gediagnosticeerd in 2013 ligt de proportie van de infectieoverdracht
via MSM contacten (70,7 %) hoger dan voor de mannen gediagnosticeerd tussen
2010 en 2012 (66,4 %) (Tabel 4).
Bij de vrouwen wordt in de meerderheid van de gevallen heteroseksuele contacten
vermeld (93,6 % in 2013).
Tabel 4 | Verdeling van de hiv geïnfecteerden (%) per overdrachtswijze en naar
geslacht in de periodes 2007-2009, 2010-2012 en het jaar 2013
2007-2009
2010-2012
2013
1647
63,3
2,1
0,5
0,2
1,4
31,5
0.9
100 %
1805
66,4
1,6
0,3
0,0
0,7
30,4
0,6
100 %
587
70,7
1,7
0,0
0,0
1,0
26,2
0,3
100 %
797
1,3
4,0
92,7
2,0
100 %
849
1,3
5,0
92,1
1,7
100 %
233
3,0
2,2
93,6
1,3
100 %
* Belangrijke opmerking: de vermelding van de categorie transfusie als mogelijke overdrachtswijze wil niet zeggen
dat de besmetting met het hiv-virus ten gevolge van een transfusie is. Het wil alleen zeggen dat die patiënten
vermeldden dat zij een bloedtransfusie gekregen hebben. Voor 2 gedocumenteerde gevallen werd er een
besmetting via transfusie in België gemeld (in 1986 en 1998). De seroconversie van de donor werd pas vastgesteld
na de transfusie, hetgeen er op wijst dat de patiënt zich in de incubatieperiode bevond en dus was de infectie niet
detecteerbaar op het moment van de bloeddonatie.
** Met uitzondering van de patiënten waarvan de overdrachtswijze niet gekend is.
I. DE HIV GEÏNFECTEERDEN
2013
N=
MSM
i.v.-druggebruik
MSM + i.v.-drugs
Hemofilie
Transfusie*
Heteroseksuele contacten
Moeder/Kind
Totaal**
2010-2012
Mogelijk overdrachtswijze
Vrouwen
2007-2009
Mannen
25
In alle regio’s is de proportie van infectieoverdracht via MSM contacten gestegen
tussen 2007 en 2013. In Brussel en in Vlaanderen worden MSM contacten het
vaakst vermeld (Tabel 5).
Tabel 5 | Verdeling van de hiv geïnfecteerden per overdrachtswijze en regio (%) in de
periodes 2007-2009, 2010-2012 en het jaar 2013
N=
MSM
i.v.-druggebruik
MSM + i.v.-drugs
Hemofilie
Transfusie*
Heteroseksuele contacten
Moeder/Kind
Totaal**
678
718
226
41,7
44,2
50,9
1,2
2,2
1,8
0,2
0,3
0,0
0,0
0,0
0,0
3,7
1,3
2,7
54,0
51,1
44,3
0,3
1,0
0,4
100 % 100 % 100 %
1084
1195
388
51,8
52,1
54,1
2,0
1,4
1,0
0,5
0,2
0,0
0,1
0,0
0,0
1,5
1,6
1,0
42,9
43,9
43,0
1,3
0,8
0,8
100 % 100 % 100 %
2013
2010-2012
2007-2009
Wallonië
2013
2010-2012
2007-2009
Vlaanderen
2013
Overdrachtswijze
2010-2012
2007-2009
Brussel
431
563
156
31,8
39,6
44,9
2,1
0,9
4,5
0,3
0,2
0,0
0,2
0,0
0,0
3,0
2,8
0,6
60,8
55,4
49,4
1,9
1,1
0,6
100 % 100 % 100 %
* De vermelding van de categorie transfusie als mogelijke overdrachtswijze wil niet zeggen dat de besmetting met het hiv virus ten
gevolge van een transfusie is (Tabel 4).
** Met uitzondering van de patiënten waarvan de woonplaats en de overdrachtswijze niet gekend is.
Tabel 6 toont de verdeling naar leeftijdscategorie, geslacht en overdrachtswijze van
alle personen gediagnosticeerd met HIV tussen 2011 en 2013. In de leeftijdsgroep
15-24 en 25-34 jaar worden besmettingen ten gevolge van MSM contacten even
frequent gerapporteerd dan deze ten gevolge van heteroseksuele contacten. Het
percentage mannen besmet via MSM contact ligt het hoogst in de leeftijdsgroep
15-34 jaar.
26
Tabel 6 | Leeftijdsgroep, geslacht en overdrachtswijze bij de hiv diagnoses,
2011-2013
15-24 jaar
M
V
M+V
M
V
M+V
M
V
M+V
M
V
M+V
25-34 jaar
35-49 jaar
≥ 50 jaar
N
174
113
287
570
301
871
731
283
1014
295
87
382
MSM contacten
%
80,5
48,8
72,8
47,7
64,7
46,7
59,0
45,6
heteroseksuele
i.v.contacten druggebruik
%
%
17,2
0,0
96,5
1,8
48,4
0,7
23,5
2,8
93,4
1,7
47,7
2,4
32,6
1,8
95,1
2,8
50,0
2,1
40,0
0,7
89,7
0,0
51,3
0,5
Andere
Risico’s
%
2,3
1,8
2,1
0,9
5,0
2,3
1,0
2,1
1,3
0,3
10,3
2,6
De toename van de diagnoses bij MSM sinds 2000 wordt vastgesteld in alle
leeftijdsgroepen, ook bij de jongste (15-34 jaar). In 2013 werd 64 % van de
diagnoses gesteld bij MSM van 25 tot 44 jaar (Figuur 6).
Figuur 6 | Leeftijd op het ogenblik van de hiv diagnose bij nieuwe MSM
patiënten, 1984-2013
15-24
160
25-34
140
35-44
45-54
120
55-64
100
80
27
60
40
20
0
1984
1985
1986
1987
1988
1989
1990
1991
1992
1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
Aantal nieuwe diagnoses
Leeftijd op het ogenblik van de diagnose
I. DE HIV GEÏNFECTEERDEN
Leeftijdsgroep
Jaar van de diagnose
In tabel 7 en figuur 4 wordt de evolutie van de waarschijnlijke overdrachtswijzen
gegeven.
MSM +
i.v.-drug
Hemofilie
Transfusie
Heteroseks.
contacten
Moeder/Kind
N*
545
484
602
494
576
598
560
649
613
583
504
439
425
471
481
647
647
693
754
746
775
763
800
813
834
878
881
895
820
i.v.druggebruik
28
Diagnosejaar
<1985
1986
1987
1988
1989
1990
1991
1992
1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
MSM
contacten
I. DE HIV GEÏNFECTEERDEN
Overdrachtswijze
Tabel 7 | Verdeling van de hiv geïnfecteerden volgens overdrachtswijze per jaar
van diagnose (%)
%
36,9
39,1
39,5
32,6
30,6
30,1
33,4
24,2
22,7
22,5
28,6
29,2
25,7
23,8
21,6
24,7
24,1
23,7
24,8
28,0
33,0
39,2
37,4
45,1
45,2
45,3
45,9
44,3
50,6
%
9,7
8,7
7,1
13,4
9,0
7,4
7,0
5,6
4,4
6,2
3,4
4,1
4,5
3,2
4,0
4,0
2,8
2,7
4,4
3,5
1,7
2,0
2,1
1,9
1,6
1,5
1,7
1,3
2,1
%
1,3
1,0
1,2
0,8
0,7
0,7
0,2
0,3
1,0
0,5
0,4
0,0
0,5
0,4
0,4
0,3
0,3
0,7
0,5
0,3
0,1
0,5
0,5
0,4
0,1
0,2
0,1
0,2
0,0
%
1,7
2,3
1,3
0,2
0,2
0,0
0,4
0,2
0,3
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,2
0,0
0,0
0,0
0,1
0,0
0,3
0,0
0,3
0,1
0,1
0,0
0,0
0,0
0,0
%
4,4
3,1
5,2
5,5
5,4
5,9
2,9
2,9
3,9
3,1
3,4
3,2
2,8
4,3
3,1
3,1
2,9
4,0
2,8
3,8
3,7
2,5
2,5
2,2
2,0
2,5
1,5
2,2
1,3
%
41,7
43,6
42,4
43,3
50,7
52,8
53,2
61,2
63,6
64,7
61,3
59,0
63,3
66,5
66,9
65,4
66,3
67,0
65,4
63,3
60,1
55,1
54,9
49,3
50,5
49,7
49,7
51,1
45,4
%
4,4
2,3
3,3
4,3
3,5
3,2
3,0
5,7
4,1
3,1
3,0
4,6
3,3
1,9
3,7
2,5
3,6
1,9
2,0
1,2
1,0
0,8
2,4
1,0
0,5
0,8
1,1
0,9
0,6
* Patiënten waarvan de overdrachtswijze gekend is.
I.2.1.4 Vroegtijdige hiv diagnoses
In de afgelopen vijftien jaar is voor 8656 patiënten (48 %) het aantal CD4-lymfocyten
gekend op het ogenblik van de hiv diagnose. Het aantal T4-lymfocyten kan
beschouwd worden als een biologische marker van het infectiestadium. Dit aantal
daalt naarmate de infectie vordert. Het bedraagt meestal ongeveer 1000 CD4/mm3
bij personen in goede gezondheid en is lager dan 200/mm3 bij hiv geïnfecteerden
bij de overgang naar het aids-stadium. Hoe lager het aantal lymfocyten, hoe verder
het aids-stadium gevorderd is.
In 1998 werd 59 % van de hiv infecties zeer laattijdig gediagnosticeerd (< 350 CD4/
mm3 op het moment van de hiv diagnose)*. In 2013 bedroeg deze proportie 43 %.
De daling waargenomen tussen 1998 en 2008 suggereerde een gunstige evolutie
wat betreft de vroegtijdigheid van de hiv diagnoses. Deze daling blijft echter beperkt
en in de voorgaande 3 jaar is een aanzienlijke toename van de laattijdige diagnoses
waargenomen bij MSM. Het aandeel van de laattijdige diagnoses varieert ook in
functie van de overdrachtswijze (46 % in 2013 voor infecties overgedragen via
heteroseksuele betrekkingen; 40 % bij MSM) (Figuur 7).
Vermoedelijke overdrachtswijze
70
hetero
MSM
alles
Laattijdige hiv diagnoses (%)
60 59%
50
46%
43%
40%
40
30
20
I. DE HIV GEÏNFECTEERDEN
Figuur 7 | Evolutie van het aandeel laattijdige hiv diagnoses (<350 CD4/mm3)
voor elke overdrachtswijze (1998-2013)
10
29
2013
2012
2011
2010
2009
2008
2007
2006
2005
2004
2003
2002
2001
2000
1999
1998
0
* Nota: het gebruik van deze definitie kan leiden tot een overschatting van het aandeel laattijdige
diagnoses, aangezien een lage CD4-telling eveneens kan vastgesteld worden tijdens het
vroegtijdig stadium van de infectie.
Het gemiddelde en de mediaan van het totale aantal CD4-lymfocyten is weinig
geëvolueerd tussen 1992 en 2004. Vanaf 2005 werd een toename vastgesteld.
In 2013 is het gemiddelde aantal CD4-lymfocyten hoger bij MSM (CD4gemiddelde=
444 CD4/mm3) dan bij de heteroseksuele groep (T4gemiddelde=422 CD4/mm3) (niet
significant).
I. DE HIV GEÏNFECTEERDEN
Tabel 8 | Aantal T4-lymfocyten (/mm3) op het ogenblik van de hiv diagnose per
jaar van diagnose
30
Jaar
1992
1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
Totaal
N
228
263
255
207
210
210
309
324
413
384
471
552
554
450
449
403
491
530
634
676
681
661
9355
Gemiddelde T4
406
375
383
363
387
368
333
356
367
367
349
367
355
395
408
423
432
444
444
412
433
432
397
Mediaan
360
320
320
331
350
302
290
297
329
330
303
334
324
353
372
400
410
419
415
397
411
400
364
Percentiel 25
193
185
152
193
115
134
116
124
168
172
155
168
136
204
211
230
238
238
238
219
220
240
190
Percentiel 75
542
509
540
500
568
515
485
507
532
508
480
516
515
566
550
576
586
613
594
581
594
572
550
I.2.2 Hiv geïnfecteerden met Belgische nationaliteit
Het cumulatief aantal gediagnosticeerde infecties sinds 1985 bij mensen met de
Belgische nationaliteit bedraagt 8405.
I.2.2.1 Verdeling volgens geslacht en leeftijd
De man/vrouw verhouding bij van de Belgische personen gediagnosticeerd tussen
2011 en 2013 bedraagt 8,7.
Figuur 8 | Geslacht en leeftijd van de Belgische hiv geïnfecteerden
gediagnosticeerd in de periode 2011-2013
Vrouwen (N=125)
≥60
55-59
50-54
45-49
40-44
35-39
30-34
25-29
20-24
15-19
10-14
5-9
0-4
180 150 120
90
60
30
0
30
60
90
120 150 180
Aantal bevestigde hiv geïnfecteerden van Belgische nationaliteit
I. DE HIV GEÏNFECTEERDEN
Leeftijdsgroep
Mannen (N=1086)
31
De man/vrouw verhouding van de personen met Belgische nationaliteit stijgt sinds
het jaar 2000. In 2012 bedraagt deze verhouding 7,9.
I. DE HIV GEÏNFECTEERDEN
Tabel 9 | Verdeling van de Belgische hiv geïnfecteerden naar geslacht en per
jaar van diagnose
32
Jaar van diagnose
<1985
1986
1987
1988
1989
1990
1991
1992
1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
Totaal
Mannen
240
254
285
216
240
249
241
216
195
187
196
164
169
150
130
201
167
173
224
219
246
293
294
343
310
350
349
382
355
7038
Vrouwen
36
31
57
69
65
69
63
61
41
43
58
50
49
39
50
45
31
40
40
35
46
52
40
46
44
36
37
44
45
1362
M/V verhouding
6,7
8,2
5,0
3,1
3,7
3,6
3,8
3,5
4,8
4,3
3,4
3,3
3,4
3,8
2,6
4,5
5,4
4,3
5,6
6,3
5,3
5,6
7,4
7,5
7,0
9,7
9,4
8,7
7,9
5,2
De gemiddelde leeftijd voor volwassen seropositieven kent een lichte stijging die
duidelijk significant is in de tijd (p<0.001). Deze bedraagt 36,8 jaar in de periode
1992-1996 en 39,4 jaar tijdens het jaar 2013 (Tabel 10).
Jaar van diagnose
<1985
1986
1987
1988
1989
1990
1991
1992
1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
Aantal personen
N
272
279
336
280
297
310
289
265
230
225
251
209
212
188
174
245
193
214
264
253
291
344
333
388
354
385
383
426
399
Gemiddelde leeftijd
Jaar
34,8
35,3
36,6
35,4
36,3
37,9
37,2
35,8
36,1
37,8
37,1
37,9
38,1
38,7
38,3
39,7
39,4
39,5
38,9
37,7
38,7
39,0
39,0
39,1
39,1
38,7
38,9
39,7
39,4
Mediane leeftijd
Jaar
33,6
33,6
33,7
33,2
33,9
36,3
34,5
33,7
34,4
36,5
34,9
36,1
35,4
37,5
36,4
37,6
37,7
37,8
38,2
35,9
37,7
37,6
38,3
38,0
37,7
37,9
36,9
40,1
38,5
I. DE HIV GEÏNFECTEERDEN
Tabel 10 |Gemiddelde en mediane leeftijd van de volwassen Belgische
seropositieve patiënten per jaar van diagnose
33
I.2.2.2Geografische spreiding
De volgende figuur toont de incidentie van het aantal hiv diagnoses bij mensen met
de Belgische nationaliteit per 100 000 inwoners met Belgische nationaliteit en per
provincie of regio van verblijf op het ogenblik van de diagnose. Alleen personen van
wie de nationaliteit en woonplaats gekend zijn, werden in aanmerking genomen.
De informatie over de provincie van verblijf is beschikbaar voor 1181 Belgische
patiënten die gediagnosticeerd werden tussen 2011 en 2013 (97 %).
Figuur 9 | Aantal nieuwe Belgische hiv patiënten per 100 000 inwoners
van Belgische nationaliteit, per provincie of regio van verblijf.
Diagnosejaar: 2011, 2012 en 2013
2011
2012
2013
Antwerpen
West-Vlaanderen
Oost-Vlaanderen
Limbourg
Vlaams-Brabant
I. DE HIV GEÏNFECTEERDEN
Brussel
34
Waals-Brabant
Henegouw
Luik
Namen
Luxemburg
0
2
4
6
8
10
Aantal nieuwe patiënten per 100 000 inw.
12
Jaar
<1985
1986
1987
1988
1989
1990
1991
1992
1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
Totaal
Brussel
N
110
127
130
88
110
88
69
77
57
54
66
59
44
41
34
60
43
53
51
67
68
74
52
74
65
72
65
77
79
2054
%
50,0
53,6
44,4
43,1
40,2
31,0
25,2
29,0
26,2
25,1
28,5
30,4
23,3
24,4
19,9
25,5
23,0
26,8
20,2
27,0
24,9
22,6
16,6
20,2
19,1
19,3
17,3
18,3
20,4
26,6
Vlaanderen
N
%
49
22,3
62
26,2
81
27,7
58
28,4
94
34,3
116
40,9
105
38,3
115
43,2
87
39,9
97
45,1
96
41,4
86
44,3
99
52,4
93
55,4
104
60,8
121
51,5
97
51,9
105
53,0
138
54,6
122
49,2
160
58,6
200
61,0
190
60,7
232
63,4
215
63,1
222
59,5
225
60,0
257
61,2
229
59,2
3855
49,8
Wallonië
N
%
61
27,7
48
20,3
82
28,0
58
28,4
70
25,6
80
28,2
100
36,5
74
27,8
74
33,9
64
29,8
70
30,2
49
25,3
46
24,3
34
20,2
33
19,3
54
23,0
47
25,1
40
20,2
64
25,3
59
23,8
45
16,5
54
16,5
71
22,7
60
16,4
61
17,9
79
21,2
85
22,7
86
20,5
79
20,4
1827
23,6
Totaal
N
220
237
293
204
274
284
274
266
218
215
232
194
189
168
171
235
187
198
253
248
273
328
313
366
341
373
375
420
387
7736
I. DE HIV GEÏNFECTEERDEN
Tabel 11 | Verdeling van de Belgische hiv diagnoses per regio en per jaar van
diagnose
35
I.2.2.3 Overdrachtswijzen
De waarschijnlijke overdrachtswijze is gekend voor 96,4 % van de Belgische
patiënten gediagnosticeerd tussen 1998 en 2013.
Na een forse toename in de loop van de jaren 2000 lijkt het aantal Belgische
mannelijke patiënten die MSM-contacten rapporteren, in de jaren 2010-2013
een plateau te bereiken. Bij vrouwen worden meestal heteroseksuele contacten
gerapporteerd (90 % tot 94 %). De besmettingen door intraveneus druginjecties
(IVD) dalen en worden slechts zelden gerapporteerd (Figuur 8, Tabellen 12 en 13).
Figuur 10 | Evolutie van de hiv diagnoses bij Belgen naar vermoedelijke
overdrachtswijze en geslacht,1998-2013
300
MSM
hetero M
hetero V
IVD M/V
andere/onb. M
andere/onb. V
36
Aantal nieuwe diagnoses
200
150
100
50
2013
2012
2011
2010
2009
2008
2007
2006
2005
2004
2003
2002
2001
2000
1999
0
1998
I. DE HIV GEÏNFECTEERDEN
250
Jaar van hiv diagnose
In tabel 12 wordt de evolutie van de waarschijnlijke overdrachtswijzen gegeven.
In de meerderheid van de gevallen worden MSM contacten vermeld en dit aandeel is
gevoelig gestegen in de afgelopen jaren. Tegelijkertijd is het aandeel heteroseksuele
contacten gedaald. Het gebruik van intraveneuze drugs wordt steeds minder
gerapporteerd door nieuw gediagnosticeerde mensen; deze besmettingswijze
is momenteel goed voor 1 % van de gediagnosticeerde infecties. De meeste hiv
geïnfecteerden die een bloedtransfusie vermelden, werden buiten België of vóór
augustus 1985 getransfuseerd, tijdstip waarop de systematische screening van
bloedgevers in België is begonnen.
Hemofilie
Transfusie*
Heteroseks.
contacten
Moeder/Kind
%
64,4
59,5
54,6
51,6
49,2
50,8
57,4
53,9
48,3
46,6
52,1
53,3
52,3
51,3
49,1
50,7
53,4
55,4
53,6
61,7
64,5
63,1
63,0
69,4
71,9
73,5
73,5
69,6
70,1
%
6,5
6,7
4,7
9,4
6,8
5,3
4,5
4,1
3,0
7,4
2,8
5,0
4,0
3,8
4,9
6,6
2,1
3,9
6,5
4,4
1,4
0,9
1,8
1,6
1,2
0,8
0,3
1,0
1,0
%
1,5
0,4
1,6
1,2
0,8
1,2
0,0
0,0
1,5
1,0
0,0
0,0
0,6
0,0
1,2
0,0
0,0
2,0
1,6
0,0
0,0
0,9
0,9
0,0
0,0
0,5
0,3
0,5
0,0
%
2,7
3,5
2,2
0,4
0,4
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,6
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
%
4,6
3,2
5,1
6,6
3,8
5,7
2,9
1,8
1,5
1,0
1,8
1,1
1,7
0,6
1,8
0,4
2,1
2,5
0,4
1,2
1,1
0,9
1,2
0,8
1,2
1,1
0,6
0,3
0,5
%
19,2
26,4
30,6
29,5
36,4
35,1
29,9
35,6
42,8
41,7
41,9
38,3
37,9
43,8
38,7
41,4
40,3
36,3
37,9
32,3
32,6
33,6
31,8
27,7
25,8
23,9
24,6
28,2
28,1
%
1,2
0,4
1,3
1,2
2,7
1,9
5,3
4,6
3,0
2,5
1,4
2,2
3,5
0,6
3,7
0,9
2,1
0,0
0,0
0,4
0,4
0,6
1,2
0,5
0,0
0,3
0,8
0,5
0,3
* Belangrijke opmerking: de vermelding van de categorie transfusie als mogelijke overdrachtswijze wil niet zeggen
dat de besmetting met het hiv virus ten gevolge van een transfusie is. Het wil alleen zeggen dat die patiënten
vermeldden dat zij een bloedtransfusie gekregen hebben.
I. DE HIV GEÏNFECTEERDEN
MSM +
i.v.-drug
N
261
254
317
244
264
262
244
219
201
204
217
180
174
160
163
227
191
204
248
248
282
333
327
376
345
373
366
408
384
i.v.druggebruik
Diagnosejaar
<1985
1986
1987
1988
1989
1990
1991
1992
1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
MSM
contacten
Overdrachtswijze
Tabel 12 | Verdeling van de Belgische hiv geïnfecteerden (%) volgens
overdrachtswijze, per jaar van diagnose
37
Tabel 13 | Verdeling van de Belgische hiv geïnfecteerden per overdrachtswijze en
geslacht (%) in de periodes 2007-2009, 2010-2012 en het jaar 2013
2013
2007-2009
2010-2012
2013
N=
MSM contacten
i.v.-druggebruik
MSM + i.v.-drugs
Hemofilie
Transfusie*
Heteroseksuele contacten
Moeder/Kind
Totaal**
2010-2012
Mogelijke overdrachtswijze
Vrouwen
2007-2009
Mannen
922
77,6
1,2
0,3
0,0
1,0
19,4
0,5
100 %
1032
80,1
0,5
0,5
0,0
0,3
18,4
0,2
100 %
339
79,4
0,6
0,0
0,0
0,3
19,5
0,3
100 %
126
4,0
1,6
93,7
0,8
100 %
115
2,6
3,5
90,4
3,5
100 %
45
4,4
2,2
93,3
0,0
100 %
* Belangrijke opmerking: de vermelding van de categorie transfusie als mogelijke overdrachtswijze wil niet zeggen
dat de besmetting met het hiv virus ten gevolge van een transfusie is. Het wil alleen zeggen dat die patiënten
vermeldden dat zij een bloedtransfusie gekregen hebben.
** Met uitzondering van de patiënten waarvan de overdrachtswijze niet gekend is.
In alle regio’s is de diagnose van infecties door MSM-contacten in de loop van het
decennium fors gestegen. De voorbije 2 jaar zagen we echter een stabilisering.
(Figuur 11).
Figuur 11 | Evolutie van de nieuwe hiv diagnoses bij Belgische patiënten door seksuele
overdracht per verbijfsregio (1998-2013)
250
250
200
200
150
150
100
100
50
50
0
0
Wallonië
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
38
HETERO - Belgen
300
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
Nieuwe hiv diagnoses/jaar
MSM - Belgen
300
Brussel
Vlaanderen
Besmettingen via betrekkingen tussen MSM staan in alle regio’s op kop. De
besmettingen door drugsinjecties vertegenwoordigen slechts een zeer klein
percentage van de nieuwe diagnoses in Brussel en Vlaanderen (tussen 0 en 1,5 %);
in 2013 vertegenwoordigen zij 4 % van alle nieuwe infecties in Wallonië (N=3)
(Tabel 14).
Tabel 14 | Verdeling van de Belgische hiv diagnoses per overdrachtswijze (%) en regio in de
periodes 2007-2009, 2010-2012 en het jaar 2013
N=
MSM contacten
i.v.-druggebruik
MSM + i.v.-drugs
Hemofilie
Transfusie*
Heteroseksuele contacten
Moeder/Kind
Totaal**
187
210
74
68,4
71,9
66,2
1,1
1,4
0,0
0,5
1,0
0,0
0,0
0,0
0,0
1,6
1,4
1,4
28,3
23,3
31,1
0,0
1,0
1,4
100 % 100 % 100 %
618
666
223
73,1
72,1
70,0
1,1
0,6
0,5
0,2
0,3
0,0
0,0
0,0
0,0
0,7
0,5
0,5
24,4
26,0
29,2
0,5
0,6
0,0
100 % 100 % 100 %
2013
2010-2012
2007-2009
Wallonië
2013
2010-2012
2007-2009
Vlaanderen
2013
Overdrachtswijze
2010-2012
2007-2009
Brussel
188
245
75
58,0
75,1
74,7
2,1
0,0
4,0
0,0
0,4
0,0
0,0
0,0
0,0
2,1
0,0
0,0
36,7
24,5
21,3
1,1
0,0
0,0
100 % 100 % 100 %
Het percentage van de hiv geïnfecteerden gediagnosticeerd tussen 2011 en 2013,
dat besmet werd via heteroseksueel contact, is het hoogst in de leeftijdsgroep
vanaf 50 jaar. Het aandeel mannen die MSM contacten melden, daalt met de
leeftijd (Tabel 15).
Tabel 15 | Leeftijdsgroep, geslacht en overdrachtswijze bij de Belgische hiv
diagnoses vastgesteld in de periode 2011-2013
Leeftijdsgroep
15-24 jaar
25-34 jaar
35-49 jaar
≥ 50 jaar
M
V
M+V
M
V
M+V
M
V
M+V
M
V
M+V
N
117
22
139
298
32
330
400
46
446
208
23
231
MSM contacten
%
85,5
79,9
84,9
76,7
80,8
72,4
67,3
60,6
heteroseksuele
i.v.contacten druggebruik
%
%
14,5
0,0
100,0
0,0
20,1
0,0
13,4
1,7
96,9
3,1
21,5
1,8
18,0
0,8
89,1
6,5
25,3
1,4
32,7
0,0
91,3
0,0
38,5
0,0
Andere
Risico’s
%
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,5
4,4
0,9
0,0
8,7
0,9
I. DE HIV GEÏNFECTEERDEN
* De vermelding van de categorie transfusie als mogelijke overdrachtswijze wil niet zeggen dat de besmetting met het hiv virus ten
gevolge van een transfusie is.
** Met uitzondering van de patiënten waarvan de woonplaats en de overdrachtswijze niet gekend is.
39
I.2.2.4 Vroegtijdige hiv diagnoses
Het aantal T4-lymfocyten op het ogenblik van de hiv diagnose is gekend voor 3635
Belgische patiënten (57.8 %), waarvan de diagnose gesteld werd in de afgelopen
22 jaren. Het aantal T4-lymfocyten kan beschouwd worden als een biologische
marker van het infectiestadium. Dit aantal daalt naarmate de infectie vordert. Het
bedraagt meestal om en bij de 1000/mm3 bij personen in goede gezondheid en is
lager dan 200/mm3 bij hiv geïnfecteerden bij de overgang naar het aids-stadium.
Hoe lager het aantal lymfocyten, hoe verder het aids-stadium is gevorderd.
Tabel 16 | Aantal T4-lymfocyten (/mm3) op het ogenblik van de hiv diagnose bij
Belgische patiënten, per jaar van diagnose
I. DE HIV GEÏNFECTEERDEN
Jaar
40
1992
1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
Totaal
N
89
90
90
96
90
93
93
91
135
111
141
189
184
177
211
165
217
220
269
276
309
299
3635
Gemiddelde
T4
471
446
432
408
483
438
315
398
437
405
414
443
428
454
469
439
466
481
484
463
473
439
448
Mediaan
Percentiel 25
Percentiel 75
420
409
404
361
478
375
300
389
402
377
385
421
449
417
431
432
449
450
474
435
466
426
427
240
210
177
227
200
176
106
160
221
229
200
257
212
240
285
273
276
305
303
304
270
240
250
613
572
590
584
791
596
466
584
616
555
564
591
585
632
608
590
610
638
630
614
633
604
608
De hiv diagnose kan als laattijdig* beschouwd worden als het aantal T4-lymfocyten
van de patiënt lager is dan 350/mm3 op het moment van de hiv diagnose, of als
aids wordt gediagnosticeerd minder dan 3 maanden na de hiv diagnose. Figuur 12
toont de evolutie van het aandeel van laattijdig hiv diagnoses in de loop van de tijd.
In 1998 werd 62 % van de hiv infecties laattijdig gediagnosticeerd; in 2013
bedroeg dit aandeel 45 %. Bij MSM daalde het aandeel van laattijdige diagnoses
aanzienlijk tussen 1998 en 2008 (23 %), vervolgens stabiliseerde het en in 2013
nam het opnieuw toe (45 %). De variatie die wordt vastgesteld van het ene naar
het volgende jaar, kan onbetekenend zijn. In dit geval moet echter aandacht
gevestigd worden op de evolutie die zich gedurende de voorgaande 5 jaar heeft
voorgedaan en veel minder gunstig lijkt wat betreft de vroegtijdigheid van de hiv
diagnose (Figuur 12).
Figuur 12 | Evolutie van het aandeel laattijdige hiv gediagnosticeerde Belgen
(<350 CD4/mm3 of aids) per overdrachtswijze,1998-2013
Laattijdige hiv diagnoses (%)
60
62%
50
hetero
MSM
alles
46%
45%
45%
40
30
20
10
2013
2012
2011
2010
2009
2008
2007
2006
2005
2004
2003
2002
2001
2000
1999
1998
0
I. DE HIV GEÏNFECTEERDEN
Vermoedelijke overdrachtswijze
70
41
* Nota: het gebruik van deze definitie kan leiden tot een overschatting van het aandeel laattijdige
diagnoses, aangezien een lage CD4-telling eveneens kan vastgesteld worden tijdens het
vroegtijdig stadium van de infectie.
I.2.3 Hiv geïnfecteerden met niet-Belgische nationaliteit
De patiënten met een andere nationaliteit dan de Belgische worden hier apart
besproken daar een deel van hen nog maar kort in het land verblijft en waarschijnlijk
niet in België besmet werd. Het epidemiologisch profiel van deze groep, hoewel
niet homogeen, verschilt van de patiënten met een Belgische nationaliteit.
I.2.3.1
Verdeling volgens geslacht en leeftijd
Figuur 13 | Geslacht en leeftijdsverdeling van de niet-Belgische hiv
geïnfecteerden gediagnosticeerd (2011-2013)
42
Leeftijdsgroep
I. DE HIV GEÏNFECTEERDEN
Mannen (N=771)
Vrouwen (N=689)
≥60
55-59
50-54
45-49
40-44
35-39
30-34
25-29
20-24
15-19
10-14
5-9
0-4
180 150 120
90
60
30
0
30
60
90
120 150 180
Aantal bevestigde hiv geïnfecteerden
De meest vertegenwoordigde leeftijdsgroepen bij mannen en vrouwen
gediagnosticeerd tussen 2011 en 2013 zijn de groepen van 30 tot 34 en van 35
tot 39 jaar. De geslachtsverhouding M/V bedraagt 1,1 en ligt veel lager dan bij de
Belgen (8,7).
Figuur 14 | Aantal nieuwe niet-Belgische patiënten per 100 000 inwoners met
niet-Belgische nationaliteit, per provincie of regio van verblijf.
Diagnosejaren: 2011, 2012 en 2013
2011
2012
2013
Antwerpen
West-Vlaanderen
Oost-Vlaanderen
Limbourg
Vlaams-Brabant
Brussel
Waals-Brabant
Henegouw
Luik
Namen
Luxemburg
30
60
90
120
150
Aantal niet-Belgische patiënten/100 000 inw.
I. DE HIV GEÏNFECTEERDEN
0
43
I.2.3.2 Verdeling per nationaliteit
Van de niet-Belgische hiv geïnfecteerden gediagnosticeerd tussen 2011 en 2013
(n=1462), komt 58.3 % uit Sub-Saharaans Afrika, 25,5 % uit Europa, 12,9 % uit
Amerika of Azië en 3,3 % uit Noord-Afrika. Tabel 17 toont de verdeling van deze
patiënten volgens regio en land van oorsprong.
In 2013 is het aantal patiënten afkomstig van Sub-Saharaans Afrika met 24 %
gedaald in vergelijking met 2012.
I. DE HIV GEÏNFECTEERDEN
Tabel 17 | Verdeling van de niet-Belgische hiv geïnfecteerden gediagnosticeerd
in de periode 2011-2013, volgens regio en land van oorsprong
Regio
Land van oorsprong
N
%
Europa
Frankrijk
Nederland
Rusland
Italië
Portugal
Spanje
Roemenië
Andere
Totaal
Kameroen
DRC/Congo*
Guinee
Rwanda
Ivoorkust
Burundi
Togo
Ghana
Nigeria
Angola
Andere
Totaal
Marokko
Algerije
Andere
Totaal
Brazilië
Thailand
Suriname
Indonesië
Turkije
Dominicaanse Rep.
Andere
Totaal
62
54
42
33
33
26
22
101
373
169
150
87
86
43
39
38
35
34
30
269
853
32
11
5
43
48
17
12
11
7
7
86
188
16,6
14,5
11,3
8,8
8,8
7,0
5,9
27,1
100
19,8
17,6
10,2
10,1
5,0
4,6
4,5
4,1
4,0
3,5
16,6
100
66,7
22,9
10,4
100
25,5
9,0
6,4
5,9
3,7
3,7
45,7
100
Sub-Saharaans
Afrika
Noord-Afrika
44
Azië, Amerika,
andere
* waarschijnlijk DRC (onprecieze codering)
Man/Vrouw
-verhouding
3,8
0,5
5,0
3,3
I.2.3.3 Overdrachtswijzen
De transmissie via heteroseksuele weg is de meest frequent gemelde overdrachts­
wijze; het gaat in 2/3 van de gevallen om vrouwen.
De overdracht via MSM contacten stijgt gestaag. De Nederlandse, Franse, Spaanse
en Braziliaanse nationaliteiten zijn het sterkst vertegenwoordigd in deze groep
(Figuur 15).
Figuur 15 | Evolutie van de hiv diagnoses bij niet-Belgische hiv geïnfecteerden
naar vermoedelijke overdrachtswijze en geslacht,1997-2013
MSM
hetero M
hetero V
PWID M/V
andere/onb. M
andere/onb. V
200
150
100
Jaar van hiv diagnose
2013
2012
2011
2010
2009
2008
2007
2006
2005
2004
2003
2002
2001
2000
1999
1998
0
I. DE HIV GEÏNFECTEERDEN
50
1997
Aantal nieuwe diagnoses
250
45
In tabel 18 wordt de verdeling van de waarschijnlijke overdrachtswijzen beschreven.
MSM +
i.v.-drug
Hemofilie
Transfusie
Heteroseks.
contacten
Moeder/Kind
N
263
210
230
203
287
315
296
414
399
370
276
249
239
299
295
405
438
476
493
488
477
421
449
421
420
482
496
476
417
i.v.druggebruik
46
Diagnosejaar
<1985
1986
1987
1988
1989
1990
1991
1992
1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
MSM
contacten
I. DE HIV GEÏNFECTEERDEN
Overdrachtswijze
Tabel 18 | Verdeling van niet-Belgische hiv geïnfecteerden (%) volgens
overdrachtswijze, per jaar van diagnose
%
9,1
14,8
20,0
12,8
12,9
12,7
12,8
9,2
9,0
9,2
9,8
12,1
6,3
9,4
7,5
10,4
11,0
10,5
10,3
10,9
13,8
20,4
19,4
24,0
22,4
24,1
26,0
23,1
33,3
%
11,8
10,0
10,9
16,3
11,2
8,9
8,1
6,5
5,3
5,7
4,0
3,6
5,0
2,7
3,4
2,5
3,2
2,3
3,3
3,1
1,9
2,4
2,2
2,1
2,1
1,9
2,6
1,7
2,9
%
1,1
1,4
0,4
0,5
0,7
0,3
0,3
0,5
0,8
0,3
0,7
0,0
0,4
0,7
0,0
0,5
0,5
0,2
0,0
0,2
0,2
0,2
0,2
0,7
0,2
0,0
0,0
0,0
0,0
%
0,8
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,7
0,2
0,3
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,4
0,0
0,2
0,2
0,2
0,0
0,0
0,0
0,0
%
4,6
3,3
4,4
4,9
6,6
6,4
2,7
3,4
5,3
4,3
4,7
4,8
3,8
6,0
3,7
4,7
3,4
4,8
4,1
4,9
5,5
3,8
3,3
3,6
2,6
3,5
2,2
4,0
2,2
%
65,4
66,7
61,7
60,1
64,8
67,6
74,3
75,4
75,2
77,3
76,8
73,9
81,2
78,9
82,4
78,8
79,0
79,4
79,5
79,5
76,9
72,2
71,9
67,9
71,4
69,3
67,9
70,0
60,7
%
7,2
3,8
2,6
5,4
3,8
4,1
1,0
4,8
4,3
3,2
4,0
5,6
3,4
2,3
3,1
3,2
3,0
2,7
2,8
1,4
1,3
1,0
2,7
1,4
1,0
1,2
1,2
1,3
1,0
De verdeling van de overdrachtswijzen is gevoelig gewijzigd in de loop van de tijd.
Sinds 2004 wordt een daling van het aandeel via heteroseksuele contacten en
een stijging van het aandeel via MSM contacten vastgesteld (33 % in 2013). Sinds
het begin van de epidemie zien we een dalende trend in de overdrachtswijze via
intraveneus druggebruik.
Figuur 16 | Verdeling van de niet-Belgische hiv geïnfecteerden gediagnosticeerd
in de periode 2011-2013, volgens overdrachtswijze en regio van
oorsprong
Vermoedelijke overdrachtswijze
100
andere/ onbek.
90
PWID
80
MSM
70
hetero
60
% 50
40
20
10
0
Sub-Saharaans
Afrika
(N=954)
Europa,
excl Bel.
(N=338)
Andere:
Am. Azië
(N=204)
NoordAfrika
(N=43)
I. DE HIV GEÏNFECTEERDEN
30
47
I.2.3.4 Vermoedelijk land van besmetting
Het vermoedelijke land waar de hiv overdracht plaatsvond werd gemeld door 62,0 %
van de niet-Belgische gediagnosticeerde patiënten in 2013. Bij patiënten van SubSaharaans Afrika (n=230) rapporteerde 10,4 % dat de hiv overdracht vermoedelijk
plaatsvond in België en 54,3 % gaf de regio van herkomst als vermoedelijke plaats
van hiv overdracht; deze informatie is onbekend in 32,6 % van de gevallen. Bij
patiënten van andere Europese nationaliteiten (n=139) rapporteerde 20,1 %
een vermoedelijke hiv overdracht in België en 24,5 % rapporteerde de regio van
herkomst; de informatie is in 49,6 % van de gevallen onbekend.
Figuur 17 | Vermoedelijk land van infectie (%) per nationaliteit van nietBelgische gediagnosticeerde patiënten in 2013
Vermoedelijk land van besmetting
100
90
Andere:
Amer., Azië
80
NoordAfrika
70
Sub-Saharaans
Afrika
60
Europa
excl Bel.
I. DE HIV GEÏNFECTEERDEN
% 50
48
Onbekend
40
België
30
20
10
0
Sub-Saharaans
Afrika
(N=230)
Europa,
excl Bel.
(N=139)
NoordAfrika
(N=17)
Nationaliteit van de patiënten
Andere:
Amer. Azië
(N=56)
I.2.3.5Geografische spreiding
Eenenveertig procent van de personen met niet-Belgische nationaliteit waarbij in
2013 hiv-infectie gediagnosticeerd werd en waarvan de woonplaats is gekend,
woont in Vlaanderen; 38 % woont in Brussel en 21 % in Wallonië.
Het aandeel infecties door MSM contacten is het hoogst in Brussel en in
Vlaanderen. De meerderheid van deze patiënten heeft een Europese nationaliteit.
In Wallonië werd in 2013 in 3/4 van de gevallen heteroseksueel contacten gemeld
als overdrachtswijze (Tabel 19).
Tabel 19 | Verdeling van de niet-Belgische hiv patiënten in België per overdrachtswijze (%) en
verblijfsregio in de periodes 2007-2009, 2010-2012 en het jaar 2013
N=
MSM contacten
i.v.-druggebruik
MSM + i.v.-drugs
Hemofilie
Transfusie*
Heteroseksuele contacten
Moeder/Kind
Totaal**
463
483
145
30,2
32,3
44,8
1,3
2,3
2,1
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
3,2
1,0
3,5
64,8
63,4
49,7
0,4
1,0
0,0
100 % 100 % 100 %
415
511
157
20,2
26,8
32,5
3,4
2,5
1,9
1,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
2,4
3,1
1,9
70,6
66,5
61,8
2,4
1,0
1,9
100 % 100 % 100 %
2013
2010-2012
2007-2009
Wallonië
2013
2010-2012
2007-2009
Vlaanderen
2013
Overdrachtswijze
2010-2012
2007-2009
Brussel
239
310
81
11,7
12,3
17,3
2,1
1,6
4,9
0,4
0,0
0,0
0,4
0,0
0,0
3,8
5,2
1,2
79,9
79,0
75,3
1,7
1,9
1,2
100 % 100 % 100 %
* De vermelding van de categorie transfusie als mogelijke overdrachtswijze wil niet zeggen dat de besmetting met het hiv virus ten
gevolge van een transfusie is.
** Met uitzondering van de patiënten waarvan de woonplaats en de overdrachtswijze niet gekend is.
49
Figuur 18 | Evolutie van de nieuwe hiv diagnoses bij niet-Belgische patiënten door seksuele
overdracht per verblijfsregio (1998-2013)
300
250
250
200
200
150
150
100
100
50
50
0
0
I. DE HIV GEÏNFECTEERDEN
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
300
Wallonië
50
HETERO - Andere nationaliteiten
350
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
Nieuwe hiv diagnoses/jaar
MSM - Andere nationaliteiten
350
Brussel
Vlaanderen
I.2.3.6 Vroegtijdige hiv diagnoses
De diagnose kan als laattijdig beschouwd worden als het T4-lymfocytengehalte van
de patiënt minder dan 350/mm3 bedraagt op het moment van de hiv diagnose, of
als aids wordt gediagnosticeerd minder dan 3 maanden na de Hiv diagnose. Figuur
19 toont dat het aandeel van de laattijdig gestelde hiv diagnoses gedaald is in de
loop van jaren 1998-2013.
Figuur 19 | Evolutie van het aandeel laattijdige gediagnosticeerde hiv infecties
bij niet-Belgische patiënten, per regio van oorsprong (1998-2013)
Regio van oorsprong
70
Laattijdige hiv diagnoses (%)
60
50
52%
50%
Europa
Sub-Saharaans
Afrika
Alles,
excl. Bel.
43%
40
30
30%
20
10
In 1998 werd 52 % van de hiv infecties laattijdig gediagnosticeerd; in 2013 bedroeg
het aandeel laattijdige diagnoses 43 % (30 % bij patiënten van Europese nationaliteit
en 50 % bij patiënten afkomstig uit Sub-Saharaans Afrika). De daling werd in de
loop der tijd waargenomen bij patiënten van Europese nationaliteiten. Bij patiënten
uit Sub-Saharaans Afrika werd er geen significante evolutie waargenomen; de helft
van hen meldt zich te laat aan.
Opmerking: De geobserveerde verschillen tussen Belgische patiënten (Figuur 12)
en niet-Belgische (Figuur 19) moeten met de grootste voorzichtigheid te worden
geïnterpreteerd. Bij personen van niet-Belgische nationaliteit heeft de ingezamelde
informatie soms betrekking op de eerste positieve test uitgevoerd in België, terwijl
de eerste diagnose van hiv infectie misschien eerder werd gesteld in het land van
oorsprong. De migratie veroorzaakt een bias in de schatting van de tijdigheid van
de diagnose in deze populatie.
I. DE HIV GEÏNFECTEERDEN
2013
2012
2011
2010
2009
2008
2007
2006
2005
2004
2003
2002
2001
2000
1999
1998
0
51
52
II. AIDS PATIËNTEN
II.1 METHODEN
II.2RESULTATEN
II.2.1 Cumulatief aantal en de evolutie van het aantal nieuwe
aids patiënten
Tussen 1983 en 31 december 2013 werden 4460 aids gevallen geregistreerd.
Onder hen zijn er 2054 overleden, van 519 is er geen nieuws meer en 1887 waren
nog in leven op 31 december 2013.
De eerste aids patiënten werden in het begin van de jaren tachtig geregistreerd.
In figuur 20 wordt de evolutie van het aantal nieuw aangegeven patiënten per
jaar weergegeven. Hierbij wordt rekening gehouden met de nationaliteit van de
patiënten.
Als men de cijfers doorheen de jaren bekijkt, ziet men tussen 1991 en 1995 een
plateau voor wat betreft het aantal nieuw gediagnosticeerde aids patiënten met
gemiddeld 255 gevallen per jaar.
De incidentie is sterk gedaald tijdens de jaren 1996 en 1997 (-50 %) dankzij het
gebruik van de nieuwe antiretrovirale geneesmiddelen. Deze daling houdt echter
op vanaf 1998 en het jaarlijkse aantal gemelde gevallen heeft zich sindsdien
I I . A I D S PAT I Ë N T E N
De in september 19821 door de Centers for Disease Control and Prevention (CDC)
voorgestelde aids definitie2 wordt in België gebruikt sinds de epidemiologische
surveillance begon in maart 1983.
De CDC vulde deze eerste definitie aan in augustus 1987 met richtlijnen voor
Aids diagnose bij patiënten met onbekende serologie en voor patiënten met een
negatieve hiv-serologie doch met aandoeningen die op aids wijzen (HIV encefalitis,
HIV Wasting Syndroom). Deze gewijzigde definitie wordt sinds begin 1988 in België
toegepast.
Sinds januari 19933 is er een nieuwe wijziging met toevoeging van drie bijkomende
pathologieën aan de lijst van de AIDS-definiërende aandoeningen zijnde long­
tuberculose, recidiverende pneumonie en baarmoederhalskanker.
De aids patiënten worden zonder naam geregistreerd via een gestandaardiseerd
formulier. Zesmaandelijks worden de aangegeven infecties gevalideerd in
overeenstemming met de Europese aids definitie (ECDC)4. De volgende gegevens
worden geregistreerd: datum van aangifte en diagnose, leeftijd, geslacht,
burgerlijke stand, nationaliteit, etnische oorsprong, verblijfplaats, waarschijnlijke
overdrachtswijze, hiv 1- en/of hiv 2-serologie, ziekte(n) kenmerkend vooraids.
De opvolgingsgegevens betreffende het eventuele overlijden en de datum van de
laatste consultatie worden eveneens verzameld. Na validatie wordt een statistische
analyse gerealiseerd.
53
gestabiliseerd. De gecorrigeerde incidentie over de vijf laatste jaren bedraagt
respectievelijk 88, 96 en 93. Voor het jaar 2013 werden tot op dit moment 78
nieuw gediagnosticeerde gevallen gemeld. De incidentie gecorrigeerd voor
laattijdige aangiften bedraagt 93 gevallen.
Het feit dat we sinds 1997 een vertraging zien in de daling van het aantal aids
gevallen kunnen we deels toeschrijven aan het aantal aids patiënten die hun
diagnose van Hiv infectie pas te weten komen op het ogenblik van hun ziekte. Het
percentage van de aids patiënten die hun seropositiviteit ontdekten bij de diagnose
van aids was 21 % tussen 1995 en 1996. Het bedraagt 46 % in 2012-2013 (43 %
bij de heteroseksuelen en 48 % bij MSM).
Naast het totaal aantal nieuwe aids patiënten worden de resultaten in figuur 20
voorgesteld volgens Belgische versus niet-Belgische nationaliteit
Figuur 20 | Aantal nieuwe aids patiënten volgens nationaliteit per jaar van
diagnose
Niet-Belgen
Correctie voor laattijdige aangifte
Belgen
Onbekend
250
200
150
100
50
0
1982
1983
1984
1985
1986
1987
1988
1989
1990
1991
1992
1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
54
Aantal nieuwe aids patiënten
I I . A I D S PAT I Ë N T E N
300
II.2.2 Aids patiënten van Belgische nationaliteit
II.2.2.1 Evolutie van het aantal nieuwe aids patiënten
De verschillende fasen van de evolutie van het aantal nieuwe aids patiënten werd
al voorgesteld in figuur 20.
II.2.2.2 Verdeling volgens geslacht en leeftijd
De meest vertegenwoordigde leeftijdsgroepen bij de personen gediagnosticeerd
tussen 2009 en 2013 zijn die van 35 jaar en ouder. Er werd gedurende deze periode
één enkele diagnose gesteld in de leeftijdsgroep jonger dan 20 jaar (Figuur 21).
Figuur 21 | Geslacht en leeftijd van de Belgische aids patiënten
gediagnosticeerd in de periode 2009-2013
Vrouwen (N=33)
≥60
55-59
50-54
45-49
40-44
35-39
30-34
25-29
20-24
15-19
10-14
5-9
0-4
25
20
15
10
5
0
5
10
15
20
25
Aantal zieken met Belgische nationaliteit
I I . A I D S PAT I Ë N T E N
Leeftijdsgroep
Mannen (N=144)
55
Gedurende deze periode is de gemiddelde leeftijd van de mannen op het ogenblik
van de diagnose 47,1 jaar (mediaan: 46,6 jaar) en van de vrouwen 45,5 jaar
(mediaan: 46,1 jaar). De gemiddelde leeftijd op het moment van de aids diagnose
is significant gestegen zowel bij de mannen als bij de vrouwen (p<0,001).
II.2.2.3Geografische spreiding
De provincie of het gewest van verblijf is gekend voor 1801 Belgische patiënten
(92,7 %) gediagnosticeerd sinds 1983. In tabel 20 worden het aantal nieuwe aids
gevallen per jaar van diagnose en verdeeld per regio weergegeven.
I I . A I D S PAT I Ë N T E N
Tabel 20 | Nieuwe aids gevallen bij Belgen per gewest en per jaar van diagnose
56
Jaar van diagnose
< 1986
1986
1987
1988
1989
1990
1991
1992
1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
Totaal
Brussel
16
18
24
32
33
49
54
59
49
43
53
41
23
21
17
14
12
18
14
19
16
13
8
12
13
14
9
14
12
720
Vlaanderen
3
9
14
13
29
43
48
44
58
49
45
37
15
22
13
21
14
15
10
12
22
12
12
9
11
14
7
20
18
639
Wallonië
6
6
17
26
24
27
33
37
22
39
37
38
19
9
10
16
13
12
7
12
9
10
11
9
17
9
8
2
6
491
Totaal
15
33
55
71
86
119
135
140
129
131
135
116
57
52
40
51
39
45
31
43
47
35
31
30
41
37
24
36
36
1850
II.2.2.4 Overdrachtswijzen
In tabel 21 worden de verschillende mogelijke overdrachtswijzen weergegeven.
Patiënten met meerdere mogelijke overdrachtswijzen werden ondergebracht in de
categorie met het hoogste transmissierisico.
In de periode 2009 en 2013 wordt in 43,5 % van de gevallen heteroseksuele
contacten als vermoedelijke overdrachtswijze weerhouden: 32,6 % bij de mannen
en 90,9 % bij de vrouwen. Bij mannen zijn de MSM contacten de belangrijkste
overdrachtswijze: veruit twee op drie mannen worden via deze weg besmet
(61,1 %).
Tabel 21 | Verdeling van de Belgische aids patiënten volgens overdrachtswijze,
cumulatieve gegevens 2009-2013
MSM contacten
i.v.-druggebruik
MSM + i.v.-drugs
Transfusie
Heteroseksuele contacten
Moeder/Kind
Onbekend
Totaal
Mannen
N
%
88
61,1
2
1,4
1
0,7
1
0,7
47
32,6
0
0,0
5
3,5
144
100,0
Vrouwen
N
%
0
0,0
0
0,0
0
0,0
2
6,1
30
90,9
1
3,0
0
0,0
33
100,0
Totaal
N
88
2
1
3
77
1
5
177
%
49,7
1,1
0,6
1,7
43,5
0,6
2,8
100,0
II.2.2.5Tijdsverloop tussen hiv- en aids diagnose
Tussen 2010 en 2013 werd bij 48 % van de patiënten de hiv diagnose minder
dan 3 maanden vóór de aids diagnose gesteld, d.w.z. dat de opsporing van hiv
antilichamen zeer laattijdig gebeurde in de evolutie van de infectie (Tabel 22).
De geobserveerde verschillen naar overdrachtswijze over de bestudeerde periodes
zijn echter niet statistisch significant gezien het gering aantal gevallen.
Tabel 22 |Tijdsverloop tussen rapportage van hiv infectie en aids, vergelijking
jaren 2006-2009 en 2010-2013
Overdrachtswijze
N
MSM contacten
i.v. -druggebruik
Heteroseksuele contacten
Totaal
67
7
46
131
2006-2009
Tijdsverloop
< 3 maanden (%)
34,3
14,3
32,6
33,6
N
65
1
59
132
2010-2013
Tijdsverloop
< 3 maanden (%)
40,0
100,0
52,5
47,7
I I . A I D S PAT I Ë N T E N
Overdrachtswijze
57
I.2.2.6Geassocieerde klinische syndromen
In tabel 23 vindt men de klinische aandoeningen die leidden tot de aids diagnose.
Patiënten met meerdere aandoeningen werden in de klasse van de meest frequent
voorkomende aandoening geplaatst.
Tabel 23 | Aandoeningen -in hiërarchische volgorde- leidend tot de aids
diagnose bij Belgische patiënten, cumulatieve gegevens 1983-2013
Aandoeningen
Geslacht
M
V
321
5
1112
264
107
8
66
15
65
18
2
3
0
6
1673
319
58
%
16,4
69,1
5,8
4,1
4,2
0,3
0,3
100,0
Longtuberculose (alleen of geassocieerd) werd gezien in 6,0 % van de nieuw
aangegeven diagnoses en dit vanaf 1993, het ogenblik waarop longtuberculose
opgenomen werd in de definitie van de aids-definiërende aandoeningen. Kaposi
sarcoom werd in 16,4 % van alle aandoeningen gevonden. Deze aandoening werd
het meest gezien bij MSM, waar ze 26,3 % van de klinische syndromen uitmaakte.
Figuur 22 | Meest voorkomende aids definiërende aandoeningen per
overdrachtswijze bij Belgische patiënten, 2009-2013
Overdrachtswijze
25
Aantal diagnoses
I I . A I D S PAT I Ë N T E N
Kaposi sarcoom (KS)
Opportunistische infecties (OI)
Lymfoom
Hiv-encefalitis
Hiv-wasting syndroom
Lymfoïde interstitiële pneumonie
Invasieve baarmoederhalskanker
Totaal
Totaal
N
326
1376
115
81
83
5
6
1992
MSM
Hetero
20
15
10
5
0
Candida
infection
Pneumocystis
Kaposi
Non-Hodgkin
lymphoma
Indicatieve ziekten
Cachexie
II.2.2.7 Mortaliteit
Tot 1994 is het sterftecijfer voor aids jaar na jaar gestegen waarna een scherpe daling
is ingezet vanaf 1996, dank zij de komst van de antiretrovirale geneesmiddelen.
Op het einde van 2013 waren er 653 aids patiënten in leven, onder medische
behandeling en medisch toezicht.
Figuur 23 | Aantal overlijdens per jaar en aantal patiënten nog in leven op het
einde van het jaar van de Belgische aids patiënten
700
600
400
300
200
100
In leven op het einde van het jaar (cumulatief); patiënten lost to follow-up
niet inbegrepen
Overleden gedurende het jaar
I I . A I D S PAT I Ë N T E N
0
≤1983
1984
1985
1986
1987
1988
1989
1990
1991
1992
1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
Aantal patiënten
500
59
II.2.3 Aids patiënten van niet-Belgische nationaliteit
II.2.3.1 Evolutie van het aantal nieuwe aids patiënten
De verschillende fasen van deze evolutie werden beschreven in figuur 20.
II.2.3.2 Verdeling volgens geslacht en leeftijd
Voor de periode 2009-2013 bedraagt de man/vrouw verhouding 1,0 en ligt
duidelijk lager dan deze bij de Belgische aids patiënten (4,4). Bij volwassen mannen
is de gemiddelde leeftijd op het moment van de diagnose bij de niet-Belgen (39,4
jaar) lager dan bij de Belgen (47,2 jaar). Het verschil in leeftijd is ook opvallend
bij de vrouwen: gemiddelde leeftijd van de niet-Belgische vrouwen is 39,3 jaar,
tegenover deze van de Belgische vrouwen met 45,0 jaar.
Figuur 24 | Geslacht en leeftijd van niet-Belgische aids patiënten in België
gediagnosticeerd in de periode 2009-2013
I I . A I D S PAT I Ë N T E N
Leeftijdsgroep
Mannen (N=142)
60
Vrouwen (N=140)
≥60
55-59
50-54
45-49
40-44
35-39
30-34
25-29
20-24
15-19
10-14
5-9
0-4
40
30
20
10
0
10
20
30
40
Aantal zieken van niet-Belgische nationaliteit
II.2.3.3 Verdeling volgens nationaliteit
De meeste niet-Belgen zijn van Afrikaanse herkomst (74,8 %) (Tabel 24).
Tabel 24 | Verdeling van de niet-Belgische aids patiënten volgens nationaliteit,
cumulatieve gegevens 2009-2013
Nationaliteit
Europese
Sub-Saharaans Afrikaanse
Noord-Afrikaanse
Andere
Totaal
M
37
78
11
16
142
V
12
118
4
6
140
Ratio M/V
3.1
0.7
2.8
2.7
1.0
Totaal
49
196
15
22
282
II.2.3.4Geografische verspreiding
In tabel 25 wordt het aantal nieuwe aids gevallen per jaar weergegeven, verdeeld
per regio. De regio waar de patiënt verblijft, is gekend voor 77,6 % van de gevallen
die sinds het begin van de epidemie gediagnosticeerd werden: 64,1 % van de
meldingen zijn afkomstig uit het Brusselse gewest, 18,0 % uit Wallonië en 17,9 %
uit Vlaanderen. Het betreft de vermelding van het gewest op het moment van de
gestelde diagnose.
Jaar van diagnose
<1986
1987
1988
1989
1990
1991
1992
1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
Totaal
Brussel
21
19
18
30
36
42
34
59
64
61
49
44
43
44
53
55
62
63
43
53
47
44
51
48
40
35
29
19
1206
Vlaanderen
4
3
0
1
4
13
8
20
25
12
16
14
14
12
23
27
15
10
19
24
8
13
8
6
8
10
6
14
337
Wallonië
1
1
2
9
6
11
22
25
23
23
14
7
13
15
15
11
13
18
11
22
10
9
15
14
9
8
8
3
338
Totaal
26
23
20
40
46
66
64
104
112
96
79
65
70
71
91
93
90
91
73
99
65
66
74
68
57
53
43
36
1881
I I . A I D S PAT I Ë N T E N
Tabel 25 | Verdeling van het aantal niet-Belgische aids patiënten (N) volgens
regio en per jaar van diagnose
61
II.2.3.5 Overdrachtswijzen
Heteroseksuele overdracht is de meest waarschijnlijke overdrachtswijze in drie
gevallen op vier bij de niet-Belgische aids patiënten.
Tabel 26 | Verdeling van niet-Belgische aids patiënten volgens overdrachtswijze,
cumulatieve gegevens 2009-2013
Overdrachtswijze
Mannen
N
%
40
28,2
6
4,2
1
0,7
1
0,7
83
58,5
11
7,8
142
100,0
MSM contacten
i.v.-druggebruik
MSM + i.v. drug.
Transfusie
Heteroseksuele contacten
Onbekend
Totaal
Vrouwen
N
%
0
0,0
4
2,9
0
0,0
5
3,6
128
91,4
3
2,1
140
100,0
Totaal
N
40
10
1
6
211
14
282
%
14,2
3,6
0,4
2,1
74,8
5,0
100,0
Tabel 27 | Verdeling van niet-Belgische aids patiënten volgens nationaliteit en
overdrachtswijze, cumulatieve gegevens 2009-2013
I I . A I D S PAT I Ë N T E N
Overdrachtswijze
MSM contacten
i.v.-druggebruik
MSM + i.v. drug.
Transfusie
Heteroseksuele contacten
Andere of onbekend
Totaal
Europeanen
N
19
4
0
0
22
4
49
%
38,8
8,2
0,0
0,0
44,9
8,2
100,0
Afkomstig uit
Sub-Saharaans
Afrika
N
%
7
3,6
3
1,5
1
0,5
5
2,6
172
87,8
8
4,1
196 100,0
Afkomstig uit
Noord-Afrika
N
3
3
0
0
8
1
15
%
20,0
20,0
0,0
0,0
53,3
6,7
100,0
Andere
N
11
0
0
1
9
1
22
%
50,0
0,0
0,0
4,6
40,9
4,6
100,0
62
De heteroseksuele overdrachtswijze bij de niet-Belgen afkomstig van Sub-Saharaans
Afrika (87,8 %).
II.2.3.6Geassocieerde klinische syndromen
In tabel 28 zijn de klinische syndromen die leidden tot aids geklasseerd volgens
dezelfde volgorde als bij de Belgische aids patiënten (Tabel 23).
Tabel 28 | Aandoeningen -in hiërarchische volgorde- leidend tot de aids
diagnose bij de niet-Belgische aids patiënten, cumulatieve gegevens
1985-2013
Aandoeningen
Geslacht
M
V
172
67
1040
914
56
21
29
29
31
22
10
13
0
18
1338
1084
Kaposi sarcoom (KS)
Opportunistische infecties (OI)
Lymfoom
Hiv-encefalitis
Hiv-wasting syndroom
Lymfoïde interstitiële pneumonie
Invasieve baarmoederhalskanker
Totaal
Totaal
N
238
1954
77
58
53
23
18
2422
%
9,8
80,7
3,2
2,4
2,2
0,9
0,7
100,0
Voor 474 patiënten was een longtuberculose (alleen of geassocieerd) de aanleiding
tot de aids diagnose. Dit komt neer op 26,4 % van de niet-Belgische zieken
gediagnosticeerd na 1993 versus 6,0 % van de Belgische zieken.
50
Pulmonary TBC
Candida infection
Aantal diagnoses
40
Extrapulmonary TBC
Pneumocystis
30
I I . A I D S PAT I Ë N T E N
Figuur 25 | Meest voorkomende aids-definiërende aandoeningen bij niet
Belgische patiënten, per regio van oorsprong 2009-2013
Kaposi
20
Toxoplasmose
10
0
Europa,
excl Belg.
Sub-Saharaans
Afrika
NoordAfrika
Regio van oorsprong
Amer. Azië,
andere
63
II.2.3.7 Mortaliteit
Vanaf 1996 observeren we een belangrijke daling van het sterftecijfer ten gevolge
van aids. Eind 2013 werden 1202 niet-Belgische aids patiënten opgevolgd in België
(Figuur 26).
Figuur 26 | Aantal overlijdens per jaar en aantal patiënten nog in leven op het
einde van het jaar van de niet-Belgische aids patiënten
1200
Aantal patiënten
1000
800
600
400
200
I I . A I D S PAT I Ë N T E N
≤1983
1984
1985
1986
1987
1988
1989
1990
1991
1992
1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
0
64
In leven op het einde van het jaar (cumulatief); patiënten lost to follow-up
niet inbegrepen
Overleden gedurende het jaar
III. Hiv PATIËNTEN MEDISCH
OPGEVOLGD IN BELGIË
III.1 METHODEN
Sinds het gebruik van antiretrovirale behandelingen in 1996, is de levensverwachting
van geïnfecteerde personen aanzienlijk verbeterd en is de populatie van hiv
patiënten in medische opvolging sneller gestegen. Teneinde dit aspect van de
evolutie, dat meer aansluit bij de prevalentie, te kunnen beschrijven en bestuderen,
worden gegevens over de hiv populatie in medische opvolging ingezameld volgens
een methodologie gelijkaardig aan deze gebruikt door het epidemiologische
surveillancesysteem dat de incidentiegegevens van hiv infectie en aids inzamelt.
De patiënten worden beschouwd als zijnde medisch opgevolgd als in de loop van
het afgelopen jaar minstens één virale lading werd gemeten. Aangezien de Aidsreferentielaboratoria instaan voor het geheel van de metingen van virale lading,
is het mogelijk om het aantal personen in medische opvolging te kennen. De
volgende grafieken beschrijven de hiv populatie medisch opgevolgd in de loop van
het jaar 2013.
III.2.1Aantal personen in medische opvolging
In 2013 werden 13 941 hiv patiënten medisch opgevolgd in België. Dit is een
stijging van 4,5 % in vergelijking met het jaar 2012.
Figuur 27 | Aantal hiv patiënten in medische opvolging in België, 2006-2013
14 000
Aantal patiënten
12 000
65
10 000
8 000
6 000
4 000
2 000
0
I I I . H I V PAT I Ë N T E N M E D I S C H
OPGEVOLGD IN BELGIË
III.2RESULTATEN
8583
9351
10071
11043
11811
12599
13342
13941
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
III.2.2Beschrijving van de personen opgevolgd in 2013
III.2.2.1 Verdeling naar leeftijd en geslacht
De man/vrouw-ratio van de patiënten opgevolgd in 2013 bedroeg 1,75. De
gemiddelde leeftijd bedroeg 44,1 jaar: 45,2 jaar bij de mannelijke patiënten en
42,3 jaar bij de vrouwelijke patiënten.
Figuur 28 | Verdeling van de hiv patiënten opgevolgd in 2013 naar leeftijd en
geslacht
66
Leeftijdsgroep
I I I . H I V PAT I Ë N T E N M E D I S C H
OPGEVOLGD IN BELGIË
Mannen (N=8871)
≥ 70
65-69
60-64
55-59
50-54
45-49
40-44
35-39
30-34
25-29
20-24
15-19
10-14
5-9
0-4
1500 1200 900
600
300
Vrouwen (N=5065)
0
300
600
900 1200 1500
Aantal patiënten
Figuur 29 toont de veroudering van de hiv populatie die medisch worden opgevolgd:
patiënten van 50 jaar en ouder vertegenwoordigden 20,1 % van alle patiënten in
2006 en 30,1 % in 2013. De veroudering wordt voor beide geslachten vastgesteld:
de mediane leeftijd was bij de vrouwen 38,6 jaar in 2006 en 41,8 jaar in 2013 en
bij de mannen 42,9 jaar in 2006 en 45,2 jaar in 2013.
Figuur 29 | Verdeling van de leeftijdscategorieën van de patiënten per jaar van
medische opvolging, 2006-2013
100
≥70
90
60-69
Aantal patiënten
80
70
50-59
60
40-49
50
30-39
40
30
20-29
20
10-19
10
0
0-9
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
III.2.2.2 Jaar van hiv diagnose van de patiënten in opvolging
Het jaar van de hiv diagnose is beschikbaar voor 11345 (81,4 %) patiënten in
medische opvolging. Onder de patiënten voor wie deze informatie beschikbaar
is, werd 28,0 % gediagnosticeerd in 2010-2013, 47,2 % tussen 2000 en 2009,
20,6 % in de loop van de jaren ‘90 en 4,2 % in de loop van de jaren ‘80.
Figuur 30 | Jaar van hiv diagnose van de patiënten opgevolgd in 2013
900
800
600
67
500
400
300
200
100
0
≤1985
1986
1987
1988
1989
1990
1991
1992
1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
Aantal patiënten
700
I I I . H I V PAT I Ë N T E N M E D I S C H
OPGEVOLGD IN BELGIË
Jaar van medische opvolging
Jaar van hiv diagnose
III.2.2.3 Overdrachtswijze van de infectie
Figuur 31 toont de waarschijnlijke overdrachtswijzen van de infectie van de patiënten
opgevolgd in 2013. Onder de mannelijke patiënten van wie de overdrachtswijze is
gekend, vermeldt 62,7 % homo/biseksuele contacten en 32,1 % heteroseksuele
contacten als mogelijke overdrachtswijze. Onder de vrouwelijke patiënten voor wie
deze informatie beschikbaar is, rapporteert 91,0 % heteroseksuele contacten.
Figuur 31 | Verdeling van de hiv patiënten opgevolgd in 2013 volgens
overdrachtswijze van de infectie
52,7%
5000
Vrouwen
4500
I I I . H I V PAT I Ë N T E N M E D I S C H
OPGEVOLGD IN BELGIË
Aantal patiënten
4000
68
40,8%
Mannen
3500
3000
2500
2000
1500
1000
500
0
MSM
Hetero
2,4%
1,4%
2,7%
PWID
Moeder-kind
Andere
Vermoedelijke overdrachtswijze
III.2.2.4Regio van oorsprong van de patiënten in medische opvolging
Figuur 32 | Verdeling van de van de hiv patiënten opgevolgd in 2013 naar
nationaliteit (gegroepeerd)
1,6% 4,7%
België
35,4%
49,6%
Europa, uitgezonderd België
Sub-Saharaans Afrika
Noord Afrika
Andere: Amerika, Azië, Pacif.
Onder de patiënten voor wie informatie beschikbaar is over de nationaliteit,
vermeldt 49,6 % de Belgische nationaliteit en 35,4 % van de patiënten zijn
afkomstig uit Sub-Saharaans Afrika.
84,4 % van de Belgische patiënten zijn mannen. Bij de patiënten afkomstig uit SubSaharaans Afrika bedraagt het aandeel vrouwen 66,9 %.
I I I . H I V PAT I Ë N T E N M E D I S C H
OPGEVOLGD IN BELGIË
8,7%
69
70
IV. SCREENING IN BELGIË
IV.1 METHODE
De test voor opsporing van hiv wordt terugbetaald door het RIZIV/INAMI. Daardoor
is het mogelijk om het totaal aantal uitgevoerde tests in België te kennen. De tests
die afgenomen werden in het kader van een bloeddonatie zijn niet in onderstaande
resultaten opgenomen.
IV.2RESULTATEN
In vergelijking met andere Europese landen5 heeft België een relatief hoog en
constant hiv-testcijfer. In 2013 werden in totaal 695.433 hiv tests uitgevoerd zodat
een testcijfer van 62 per 1000 inwoners werd bereikt.
Er werden aanzienlijk meer getest in de leeftijdsgroep 25-34 jaar, met 164 tests per
1000 inwoners, tegenover 98 per 1000 in de groep van 35-44 jaar, 74 per 1000 in
de groep van 15-24 jaar, 55 in de groep van 45-54 jaar en 40 per 1000 in de groep
van 55-64. Het totale testcijfer bij vrouwen is hoger dan bij mannen, namelijk 74
tests per 1000 vrouwen versus 51 per 1000 mannen.
Aantal hiv-screeningtests /1000 mensen
Figuur 33 | Evolutie van het aantal hiv screeningtests per 1000 inwoners per geslacht en
leeftijdsgroep, 2007; 2011-2013
180
180
160
160
140
140
120
120
100
100
80
80
60
60
40
40
20
20
0
Vrouwen Mannen
Geslacht
0
2007
2011
2012
2013
71
0-14
15-24
25-34
35-44
Leeftijdsgroep
45-54
55-64
65+
Als we de regio’s vergelijken, werd 46 % van alle hiv tests uitgevoerd in Vlaanderen,
35 % in Wallonië in 18 % in Brussel – maar de geteste personen wonen niet
noodzakelijk in de regio waar de hiv test werd uitgevoerd.
Figuur 34 | Evolutie van het aantal hiv screeningtests per 1000 mensen, per
regio, 2007-2013
Aantal hiv-screeningtests /1000 mensen
120
I V. S C R E E N I N G I N B E L G I Ë
2008
100
2009
80
2010
60
2011
2012
40
2013
20
0
72
2007
Vlaanderen
Brussel
Regio
Wallonië
Tussen 1996 en 2000 is het aantal nieuwe hiv diagnoses per 1000 testen met
ongeveer 50 % gestegen. In 2013 komt men uit op 1,60 nieuw gediagnosticeerde
hiv infecties per 1000 testen (Figuur 35).
2,0
70
1,8
1,6
1,4
50
1,2
40
1,0
30
0,8
0,6
20
0,4
10
0,2
0
0,0
1990
1991
1992
1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
Aantal hiv tests/1000 inwoners
60
Gegevens van het RIZIV/INAMI tonen aan dat de proportionele bijdrage van hiv
tests bij gehospitaliseerde patiënten versus poliklinische patiënten mettertijd is
afgenomen: van 30 % in 1990 naar 9 % in 2013. Gespecialiseerde artsen voeren iets
meer hiv tests uit dan huisartsen, namelijk 51 % van alle uitgevoerde tests in 2013.
Bij de gespecialiseerde artsen worden HIV tests meest frequent voorgeschreven
door gynaecologen (55 % in 2013), gevolgd door internisten (20 %) en chirurgen
(15 %).
Van de in 2013 nieuw gediagnosticeerde hiv gevallen werd 34 % van de tests
uitgevoerd op initiatief van de patiënt, 38 % werd getest omwille van klinische
argumenten en 6 % werd getest in het kader van een prenatale consultatie. Het
proportionele aandeel van hiv tests op initiatief van de patiënt is groter bij MSM
(43 %) dan bij patiënten uit Sub-Saharaans Afrika (27 %). In 2013 werd een daling
vastgesteld van dat aandeel van MSM dat test op eigen initiatief (49 % in 2012)
en een toename bij patiënten afkomstig van Sub-Saharaans Afrika (22 % in 2012).
I V. S C R E E N I N G I N B E L G I Ë
80
Aantal nieuwe HIV diagnoses/ 1000 tests
Figuur 35 | Evolutie van het aantal uitgevoerde hiv tests per 1000 inwoners en
het aantal nieuwe hiv diagnoses per 1000 tests, 1990-2013
73
74
V. SURVEILLANCE VAN DE
ANTIRETROVIRALE RESISTENTIE9
In de Europese guidelines6 met betrekking tot de resistentie van hiv tegen de
antiretrovirale middelen wordt aanbevolen om de resistentietests bij virologisch
falen of bij profylaxie na blootstelling uit te voeren bij patiënten (met een acute
of chronische hiv infectie) die nog niet werden behandeld. De resistentie tegen
geneesmiddelen kan worden gemeten door middel van een sequentieanalyse van
de genen; deze genotypetests sporen de mutaties op die verantwoordelijk zijn voor
de resistentie tegen de geneesmiddelen en worden vandaag als de norm voor de
zorg in de hiv geneeskunde beschouwd.
De volgende grafiek9 verzamelt de gegevens van vier studies verricht in België7,8,9
en toont bij personen die recent zijn gediagnosticeerd de prevalentie van mutaties
met betrekking tot de resistentie tegen ten minste één geneesmiddel van elke
klasse antiretroviralen (NRTI, NNRTI, PI). De waargenomen globale prevalenties
bedroegen respectievelijk 6 % in 2000, 10,5 % in 2003-2006, 7,3 % in 2005 en
10,3 % in 2008-2009. De vergelijkende analyse heeft in de laatste vijf bestudeerde
jaren geen significante evolutie aangetoond.
Figuur 36 | Prevalentie van mutaties met betrekking tot de resistentie in vier
studies verricht in België
12
Alle klassen
NRTI
prevalencie mutaties (%)
10
NNRTI
8
PI
6
4
2
0
V. S U R V E I L L A N C E VA N D E A N T I R E T R O V I R A L E
RESISTENTIE
De gegevens worden ook gebruikt om de evolutie van de prevalentie van de
resistentie tegen de antiretrovirale middelen op te volgen.
75
2000
n=83
2003-2006
n=285
2005
n=247
2008-2009
n=842
Rekening houdend met de therapeutische combinaties die in de eerstelijnszorg
worden gebruikt, zou de prevalentie van de mutaties waargenomen in 20082009 leiden tot een risico op therapeutisch falen bij 2,2 tot 5 % van de patiënten,
afhankelijk van de gebruikte behandeling.
76
Bijlage
Lijst van de AIDS-Referentielaboratoria (ARL)
2
Prof. M. VAN RANST
5
Aids-Referentielaboratorium
Aids-Referentielaboratorium
UZ KU Leuven
Universiteit Gent
Laboratoriumgeneeskunde
Herestraat, 49
Vakgroep Klinische Biologie, Microbiologie
en Immunologie
3000 Leuven
UZGent
Tel.: 016/34.79.08
Blok A
Prof. M-P. HAYETTE
De Pintelaan, 185
Laboratoire de Référence Sida
9000 Gent
CHU de Liège
Domaine Universitaire du Sart-Tilman
3
Tel.: 09/332.51.61
6
Prof. K. FRANSEN
Service de Microbiologie médicale
Aids-Referentielaboratorium
Niveau 2 - Bât. B23
Instituut voor Tropische Geneeskunde
4000 Liège
Klinische Wetenschappen
Tel.: 04/366.24.54
Nationalestraat, 155
Prof. P. GOUBAU
2000 Antwerpen
Laboratoire de Référence Sida
Tel.: 03/247.63.32
Université Catholique de Louvain
4
Prof. Ch. VERHOFSTEDE
7
Prof. D. PIERARD
Unité de Microbiologie
Aids-Referentielaboratorium
Tour Claude Bernard
Universitair Ziekenhuis Brussel
Avenue Hippocrate, 54 Bte B1.54.05
Laarbeeklaan, 101
1200 Bruxelles
1090 Brussel
Tel.: 02/764.54.92
Tel.: 02/477.50.00
Prof. M-L. DELFORGE
Dr. S. VAN DEN WIJNGAERT
Laboratoire de Référence Sida
UMC Sint-Pieter
Hôpital Universitaire ULB Erasme
Hoogstraat, 322
Laboratoire de Virologie
1000 Brussel
Route de Lennik, 808
Tel.: 02/535.45.30
1070 Bruxelles
Tel.: 02/555.57.83
B ijlage
1
77
78
Referenties
1. Update on Acquired Immune Deficiency Syndrome (AIDS) - United States.
MMWR 1982; vol. 31/N°37: 507-514.
2. Revision of the CDS Surveillance Case Definition for Acquired Immunodeficiency
Syndrome. MMWR 1987; vol. 36/N°1S: 3S-15S.
3. Revised Classification System for HIV Infection and Expanded Surveillance Case
Definition for AIDS Among Adolescents and Adulte. MMWR 1992; vol. 41/
N°RR-17.
4. Case definitions for EU surveillance. European Centre for Diseases Prevention
and Control (ECDC) http://www.ecdc.europa.eu/en/activities/surveillance/
pages/strategiesprinciples_casedefinitions.aspx
5. HIV /AIDS Surveillance in Europe. 2012. ECDC. http://www.ecdc.europa.eu/en/
publications/Publications/hiv-aids-surveillance-report-2012-20131127.pdf
6. Vandamme AM, Camacho RJ, Ceccherini-Silberstein F, de Luca A, Palmisano L,
Paraskevis D, et al. European HIV Drug Resistance Guidelines Panel. European
recommendations for the clinical use of HIV drug resistance testing: 2011
update. AIDS Rev. 2011;13(2):77–108.
8. Vercauteren J, Derdelinckx I, Sasse A, Bogaert M, Ceunen H, de Roo A, et
al. Prevalence and epidemiology of HIV type 1 drug resistance among newly
diagnosed therapy-naive patients in Belgium from 2003 to 2006. AIDS Res Hum
Retroviruses. 2008;24(3):355–62.
9. Muyldermans G, Sasse A. Hiv-1 resistance and trend analysis in newly diagnosed
patients in Belgium. Acta Clin Belg 2014 Jan;69(1):1-7.
R eferenties
7. Derdelinckx I, van Laethem K, Maes B, Schrooten Y, de Wit S, Florence E, et
al. Current levels of drug resistance among therapy-naive Hiv-infected patients
have significant impact on treatment response. J Acquir Immune Defic Syndr.
2004;37(5):1664–6.
79
© WIV-ISP
Volksgezondheid en Surveillance
Juliette Wytsmanstraat 14
1050 Brussel | België
www.wiv-isp.be
Verantwoordelijke uitgever: Dr. Johan Peeters
Wettelijk depot: D/2014/2505/61