DE ORGANISATIE VAN HET KWALITATIEF EN KWANTITATIEF WATERBEHEER IN FLEVOLAND door ing. R.W. ~ r e i n e r (R.1J.P.) dr. J. de Jong (R.1J.P.) ir. M. Snijdelaar (Z.Z.W.) ir. H. Verdenius (Z.Z.W.) WD 1977-11 Bbw R I J K S D I E N S T V O O R D E januar i I J S S E L M E E R P O L D E R S ' S M E D I N G H U I S L E L Y S T A D .. i - .. . . 7064 . .~ . . .. .. . . . . . . -~ . . . . INHOUD 1 . Inleiding 2 . De huidige organisatie van het waterbeheer in Nederland 2.1. Het kwantitatieve beheer 2 . 2 . Het kwalitatieve beheer 3 . Waterkwaliteitsbeheerstaken bij Rijk, provincie en water- enlof zuiveringsschap 3 . 1 . Taken op het gebied van het passieve beheer 3 . 2 . Taken op het gebied van het actieve beheer 4 . Waterkwaliteitsbeheer in het IJsselmeergebied 4.1. De situatie in Oostelijk en Zuidelijk Flevoland 5. Het toekomstige waterbeheer in Flevoland 5 . 1 . Het kwantiteitsbeheer 5 . 2 . Het kwaliteitsbeheer 6. Aanbevelingen 1. INLEIDING Sinds de inwerkingtreding van de Wet Verontreiniging Oppervlaktewateren zijn zowel op rijks als op provinciaal niveau maatregelen getroffen om . "erontreiniging van oppervlaktewateren tegen te gaan. Het kwaliteitsbeheer van opperviaktewateren wordt uitgeoefend door het .Rijk voor zover het rijkswateren betreft en voor de overige wateren door de provincies, die in de meeste gevallen deze taak delegeren-aanpubliekrechtelijke lichanien zoals waterschappen en zuiveringsschappen. Het kwalitatief en het kwantitatief waterbeheer worden in deze nota besproken. De samenhang tussen het kwalitatieve en het kwantitatieve beheer is zodanig, dat waar mogelijk een samengaan in 66n hand als de meest wenselijke oplossing moet worden beschouwd. ' In de~zuidelijke~~sselmeer~olders'is doorhet ontbreken van de 2 e bestuurslaag momenteel no& sprake van een afwijkende situatie. De ont- . ' wikkeling van de polders is'nu zover gevorderd dat het wenselijk is zo . goed mogelijk aan te sluiten bij de.regelingen die elders in ~edeiland. i n her kader van de Wet ~er'ontreinigingOppervlaktewateren zijn of nog worden getroffen. In deze nota worden aanbevelingen gedaan voor het toekomstigewaterbeheer. in de .Zuidelijke IJsselmeerpolders. .,. . .~ , . . . . ,. , . . . .. . . . . . .. . . . 2. DE HUIDIGE ORGANISATIE VAN HET WATERBEHEER IN NEDERLAND Onderscheid kan worden gemaakt tussen het beheer van het oppervlaktewater en het beheer van het grondwater. In het volgende wordt alleen het beheer van het oppervlaktewater, te onderscheiden in kwantitatief en kwalitatief beheer, behandeld. 2.1. Het kwantitatieve beheer : Het oppertoezicht over de waterstaat berust volgens art. 205 van de Grondwet bij de Kroon. De Minister van Verkeer en Waterstaat is met het behartigen van deze taak belast. Voor de uitvoering van deze taak beschikt hij over de Rijkswaterstaat. Rechtstreeks onder het beheer van het Rijk vallen de grote rivieren en zeearmen, alsmede de belangrijkste scheepvaartkanalen. Het ter zake van het beheer aangewezen adviescollege is de Raad van de Waterstaat. Regelingen betreffende het beheer en bescherming van oppervlaktewateren zijn hoofdzakelijk getroffen bij en,krachtens de wet van 28 februari 1891, stbl. 69 tot vaststelling van bepalingen betreffende 's Rijkswaterstaatswerken en de Waterstaatswet 1900. Aan de Provinciale Staten is bij artikel 206 van de Grondwet het toezicht opgedragen over alle waterstaatswerken, waterschappen, veenschappen en veenpolders, voor zover het toezicht op bepaalde werken niet aan anderen is opgedragen. Voor de uitoefening van dit toezicht, alsmede voor de uitvoering van werken aan de openbare wateren, die onder rechtstreeks beheer van Provinciale Staten staan beschikt ze over eigen provinciale waterstaatsdiensten. Vanouds i$ door provinciale reglementeringaan de waterschappen de rechtstreekse waterstaatszorg toevertrouwd. Artikel 207 van de Grondwet geeft hun besturen de bevoegdheid, in het huishoudelijk belang van die instellingen,verordeningen te maken met betrekking tot de afwatering en optimale peilbeheersing. Wettelijke voorschriften terzake van het beheer van de waterschappen zijn hoofdzakelijk vervat in de Waterstaatswet 1900, de Keurenwet en de ~evoe~dhedenwet. Ten slotte hebben ook gemeenten soms openbare wateren onder hun beheer. 2.2. Het kwalitatieve beheer Hoewel de zorg voor de warerkwaliteit in vele delen van ons land reeds voor 1970 gestalte kreeg, werd zij echter pas gelegaliseerd bij de inwerkingtreding van de Wet Veroncreiniging Oppervlaktewateren op I december 1970. In deze Wet worden de oppervlaktewateren verdeeld in rijkswateren en niet-rijkswateren (bijlage I ) . Het beheer over de rijkswateren wordt namens de Minister van Verkeer en Waterstaat door de Rijkswaterstaat gevoerd. Het beheer over de niet-rijkswateren is in handen van de provincies. Het beheer over rijkswateren kan worden gedelegeerd aan de provincies, hetgeen bij ministerizle beschikking geschiedt. Op hun beurt kunnen de provincies hun bevoegdheden ten aanzien van het waterkwaliteitsbeheer delegeren aan lagere overheidslichamen, zoals waterschappen, gemeenten, veenschappen en veenpolders. Het beheer over de rijkswateren is niet overal uniform geregeld. Tal van regionale R i j k s w a t e r s t a a t s d i r e c t i e s delegeerden reeds hun bevoegdheden ten aanzien van de waterkwaliteit geheel of gedeeltelijk aan de provincies. Zo werden bijvoorbeeld onder meer de Overijsselsche Vecht, het Overijsselsch. Kanaal van Almelo naar de Vecht, het Zwarte Water en het Meppelerdiep, alle rijkswateren zijnde, overgedragen aan de provincie Overijssel, die op haar beurt het beheer overdroeg aan het Zuiveringsschap West-Overijssel. Eenzelfde beeld zien we bij het waterkwaliteitsbeheer over d e niet-. rijkswateren. De provinciale overheden hebben vooral na de inwerkingtreding van de Wet Verontreiniging Oppervlaktewateren het kwaliteitsbeheer gedelegeerd aan besturen van waterschappen, rechtspers'oonlijkheid bezittende lichamen als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen, en andere openbare lichamen zoals zuiveringschappen. Daarbij heeft het doelmatigheidsbeginsel voorop gestaan. In het Indicatief Meerjaren Programa 1975-1979 wordt opgemerkt (hfdst. 3.3.2. blz. 26) dat de samenhang tussen het kwalitatieve en het kwantitatieve waterbeheer zodanig is, dat waar mogelijk een samengaan in 66n hand als de meest wenselijke oplossing moet worden beschouwd. Slechts wanneer de beheerders kleine waterschappen of kleine gemeenten zijn, moet gevreesd worden, dat deze niet in staat zijn met voldoende kracht.tegen invloedrijke vervuilers op te treden door hun gebrek aan speciale deskundigheid en bestuurskracht. De bestrijding van de waterverontreiniging zal in belangrijke mate wor-. den beinvloed door de omvang van de beheerseenheden; deze zullen van zodanige grootte moeten zijn dat organisatorisch, bestuurlijk en economisch een rationele oplossing gewaarborgd is. In enkele gevallen hebben provincies het kwaliteitsbeheer aan zich gehouden; in andere gevallen hebben de provincies de taak van waterschappen uitgebreid en/of speciale zuiveringsschappen ingesteld (zie bijlage 2). De situatie is thans als volgt: Geen delegatie van bevoegdheden in de provincie Groningen, Friesland en Utrecht. De provinciale besturen hebben de kwaliteitstaak . . . .... . aan zich gehouden. 2.. We1 delegatie van bevoegdheden'door a. instelling van zuiveringsschappen in Gelderland, in een deel van Noord-Brabant en in een deel van Overijssel; b. instelling van 66n zuiveringsschapvoor de gehele provincie in Drenthe en in Limburg (de grenzen vallen samen met de provincie~ren c; taakuitbreiding van grote of middelgrote waterschappen. 1. ~ i t . h e tbovenstaande blijkt dat er per provincie grote verschillen bestaan. Deze situatie is mede een gevolg van de historisch gegroeide waterstaatkundige verbanden, waardoor de provincies door toepassing van het doelmatigheidsprincipe niet steeds optimale eenheden konden formereqwaarin het kwaliteitsbeheer en het kwantiteitsbeheer in GQn hand kwamen. Bij waterschappen en andere openbare lichamen zijn zeggenschapsgerechtigden direct bestuurlijk en financieel betrokken bij de taakvervulling. Belang, betaling en zeggenschap behoren bij elkaar! Algemene kritiek is er op het functioneren van het huidige waterschapsbestel. De provincie doet in de organisatie en inrichting van het waterschapsbestel meer onderlinge verschillen ontstaan'dan nodig is. Enerzijds hebben bepaalde provincies waterkwaliteitstaken aan zich gehouden, anderszijds hebben ze deze taken gedelegeerd. De Minister van Verkeer en Waterstaat merkt op blz. 28 in het Indicatief Meerjaren Programma 1975-1979 op d a t i n een aantal gevallen door de provinciale besturen oplossingen zijn gekozen die zeker niet als de uiteindelijke kunnen worden beschouwd. In de toekomst dient volgens de Studiecommissie Waterschappen te worden gestreefd naar grote waterschappen, die waterstaatkundig de op de grote rijkswateren aansluitende regio's beslaan. Gedacht wordt aan hoofdwaterschappen met daarin binnenwaterschappen die deeltaken zoals peilbeheersing, onderhoud watergangen, wegen etc. moeten krijgen. Het standpunt van de Unie van Waterschappen in de nota over de bestuurlijke organisatie van de afvalwaterzuivering in Nederland sluit bij deze gedachtengang aan: a. Bij voorkeur dient er QQn, op zichzelf staande, doelcorporatie belast te worden met het kwantiteits- en actief en passief kwaliteitsbeheer, teneinde de optimale behartiging van de daarbij betrokken belangen zo goed mogelijk te waarborgen. Onder zekere voorwaarden wordt het grote waterschap de meest aangewezen instantie geacht om deze taken te vervullen. b. Is deze oplossing niet (direct) te verwezenlijken, dan dient een op de waterstaatswetgeving gebaseerd openbaar lichaam, te noemen zuiveringsschap, te worden opgericht, waarbij de nadruk ligt op: I. het karakter van een dergelijke regeling als overgangsfase; 2. het geven van directe vertegenwoordiging aan de belanghebbenden; 3. het scheppen van voorwaarden voor de ontwikkeling tot een meer geeigende waterschapsinrichting als bedoeld onder a. Delegatie van de beheerstaak ten aanzien van de waterkwaliteit aan waterschappen is op zichzelf een gelukkige gedachte, omdat het daardoor mogelijk wordt kwantiteits- en kwaliteitsbeheer in GQn hand te houden. Dit principe moet het uitgangspunt vormen voor het toekomstige beleid. Het is noodzakelijk dat de te vormen waterstaatkundige eenheden voldoende groot zijn om een organisatorisch, bestuurlijk en economisch rationele oplossing te waarborgen. 3. WATERKWALITEITSBEHEERSTAKEN BIJ RIJK, PROVINCIE EN WATER- EN/OF ZUIVERINGSSCHAP Er bestaat verschil tussen de taken voortvloeiende uit het waterkwaliteitsbeheer bij het Rijk en die bij provincie, water- en/of zuiveringsschap. Beschouwing van de taken laat zien dat deze zijn te verdelen in: a. taken op het gebied van het passieve beheer; b. taken op het gebied van het actieve beheer. 3.1. Taken op het gebied van het passieve beheer. a.1. Toezicht op de kwaliteit van het oppervlaktewater. Dit toezicht werkt preventief . Ten einde objectieve maat;taven te krijgen bij de beoordeling van de waterkwaliteit moeten op een aantal significante punten geregeld watermonsters worden genomen, die op een aantal parameters worden geanalyseerd. Wanneer ontoelaatbare analyseresultaten worden verkregen, moet de oorzaak van de vervuiling worden weggenomen., a.2. Verlening van lozingsvergunningen en de controle op de daaraan verbonden voorwaarden. Met het instrument der vergunningen heeft de Overheid de mogelijkheid paal en perk te stellen aan de verontreinigingen. a.3. Oplegging van heffingen. De hier bedoelde heffingen zijn doelheffingen, waarmee bouw en beheer van zuiveringstechnische werken worden bekostigd. 3.2. Taken op het gebied van het actieve beheer b.1. Opstelling van het zuiveringsplan. Dit plan vormt de grondslag voor het beleid ten aanzien van de actieve zuiveringstaak. b.2. Bouwen en beheren van zuiveringstechnische werk,en. b.3. Overneming van gemeentelijke installaties. b.4. Bestrijding van calamiteiten. Als eerste stap dient een calamiteitenwachtdienst te worden ingesteld. De bovenvermelde taken op het gebied van het passieve beheer en die op het gebied van het actieve heheer zijn bij niet-rijkswateren de taken van de provincies die het waterkwaliteitsbeheer aan zichzelf gehouden hebben, alsmede de taken van de waterschappen, respectievelijk zuiveringsschappen, wanneer de provincies deze taken hebben gedelegeerd. De taken die voor het Rijk voortvloeien uit het waterkwaliteitsbeheer zijn te vinden onder a.l., a.2., a.3., b.1. en b.4. In zijn algemeenheid ligt het niet in de bedoeling van het Rijk om zelf zuiveringsinstallaties te stichten. Indien dit echter in bepaalde gevallen voor een doelmatige oplossing nodig blijkt, sluit de Wet de mogelijkheid daartoe evenwel niet uit. Deze situatie doet zich met name in de Zuidelijke IJsselmeerpolders voor. ' . ., .. . . . 4. WATERKWALITEITSBEHEER IN HET IJSSELMEERGEBIED Na de inwerkingtreding van de Wet Verontreiniging Oppervlaktewateren werd het IJsselmeergebied beheerstechnisch in tweesn verdeeld. Dit geldt niet voor het beheer van de polderwateren. Deze zijn in beheer bij de Directie Zuiderzeewerken. Voor het deel ten zuiden van de dijk Enkhuizen-Lelystad, alsmede voor het IJmeer, het Gooimeer en het Eemneer werd de regionale rijkswaterstaatsdirectie Noord-Holland als beheerder aangewezen. Voor het deel ten noorden van de dijk Enkhuizen-Lelystad, alsmede voor het Veluwemeer, het Drontermeer, het Vossemeer, het Ketelmeer en het Zwarte Meer de Directie Zuiderzeewerken. Aan deze tweedeling is per 1 januari 1977 een einde gekomen. Op die datum is voor het gehele IJsselmeergebied de Directie Zuiderzeewerken de waterkwaliteitsbeheerder geworden. 4.1. De situatie in Oostelijk en Zuidelijk Flevoland Het kwantitatieve beheer van het oppervlaktewater in Oostelijk en Zuidelijk Flevoland berust bij het Rijk en we1 bij de Directie Zuiderzeewerken. Het passieve kwaliteitsbeheer berust eveneens bij deze Directie. Door middel van een vergunningenbeleid en het uitoefenen van toezicht tracht deze Directie zoveel mogelijk de zuiverheid van het oppervlaktewater te behouden en/of te bevorderen.' . Van actief kwaliteitsbeheer door de Directie Zuiderzeewerken in Oostelijk en Zuidelijk Flevoland is echter geen sprake. Toch worden in dit gebied r i o o l w a t e r z u i v e r i n g s i n s t a l l a t i e s door het Rijk gesticht en we1 door de Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders. Er is dus we1 sprake van een zeker actief kwaliteitsbeheer door het Rijk. Bij de instelling van de gemeente Dronten zijn de r i o o l w a t e r z u i v e r i n g s i n s t a l l a t i e s in Dronten, Biddinghuizen en Swifterbant door de Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders aan deze gemeente overgedragen. In het landelijk gebied van de gemeente Dronten zijn diverse zuiveringstechnische werken aan het Staatsbosbeheer en het Rentambt overgedragen. Ook zijn hier enkele particuliere installaties in bedrijf(0.a. bij 2e woningencomplex te Ketelhaven en te Bremerberg). .. In het gebied van het 0.1. Zuidelijke IJsselmeerpolders heeft de Rijksdienst voorde IJsselmeerpoldgrs (het dagelijks toezicht en de exploitatie) van de eerste fase van de rioolwaterzuiveringsinstallatie van Lelystad aan dit openbaar lichaamover~edraeen.In het landelijk gebied van het openbaar lichaam Zuidelijke IJsselmeerpolders beheert de Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders zelf diverse riet- en biezenvelden en de r i o o l w a t e r z u i v e r i n g s i n s t a l l a t i e s te Larsen en Almere. Door deze, in het verleden gegroeide,situatie worden de diverse zuiveringstechnische werken door verschillende instanties (gemeente Dronten, openbaar lichaam Zuidelijke IJsselmeerpolders, Staatsbosbeheer, Rentambt, Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders, particulieren) beheerd. Hierdoor is het kwalitatieve en kwantitatieve beheer niet zo doelmatig, als wenselijk. Oostelijk en Zuidelijk Flevoland vormen een waterstaatkundige eenheid van een zodanige omvang, dat een organisatorisch, bestuurlijk en economisch rationele oplossing we1 mogelijk is. Mede door de snelle ontwikkeling van Almere en Lelystad en de recreatieve ontwikkeling van de Zuidlob van Zuidelijk Flevoland verdient het aanbeveling op korte termijn tot een meer bevredigende oplossing voor met name het kwalitatieve waterbeheer te komen. 5. HET TOEKOMSTIGE WATERBEHEER IN FLEVOLAND Bij voorkeur dient een, op zichzelf staande, doelcorporatie te worden belast met het actief en passief kwaliteitsbeheer en het kwantitatief beheer in Oostelijk en Zuidelijk Flevoland en in de toekomst mogelijk de Markerwaard,ten einde de optimale behartiging van de daarbij betrokken belangen zo goed mogelijk te waarborgen. Instelling van een groot waterschap lijkt hiertoe de beste oplossing te bieden.. Hoewel de ontwikkeling van Oostelijk Flevoland nagenoeg voltooid is, zijn in Zuidelijk Flevoland de inrichtingswerkzaamheden nog volop gaande. Het instellen van een groot waterschap dat het gehele gebied omvat is op dit moment danook ongewenst. Een geleidelijke overdracht ' van taken komt eerder in aanmerking. 5.1. Het kwantiteitsbeheer Omdat Oostelijk en Zuidelijk Flevoland een waterstaatkundige eenheid vormen is het niet wenselijk om het kwantiteitsbeheer (nu Directie Zuiderzeewerken) in Oostelijk en Zuidelijk Flevoland tijdelijk te scheiden door bijvoorbeeld dit beheer aan een in te stellen waterschap in Oostelijk Flevoland op te dragen. Overdracht van de kwantiteitstaak aan een te vormen groot waterschap dient niet plaats te vinden voordat de Directie Zuiderzeewerken het waterstaatkundige hoofdsysteem heeft voltooid. 5.2. Het kwaliteitsbeheer ' Het kwaliteitsbeheer omvat de passieve zorg (vergunningenbeleid) en de actieve zorg (feitelijke zuivering). Dit beheer kan door een op de waterstaatswetgeving gebaseerd openbaar lichaam, te noemen zuiveringsschap, worden uitgeoefend. Het actieve en passieve beheer za1,door een in te stellen zuiverings-. schap in Oostelijk Flevoland,naar verwachting zonder grote problemen kunnen geschieden. De reeds bestaande installaties in de in te stellen gemeente Lelystad en in de gerneente Dronten kunnen worden overgenomen. Dit geldt ook voor de zuiveringstechnische werken (compactinstallaties, riet-biezenvelden) in het landelijk gebied. Een geschikte datum voor de instelling van een zuiveringsschap zou die van de instelling van de gemeente Lelystad kunnen zijn. In Zuidelijk Flevoland zal het in te stellen zuiveringsschap de actieve zorg (feitelijke zuivering) vooralsnog niet uit kunnen oefenen. De Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders heeft tot taak dit gebied in te richten. Tot deze taak behoort ook het plannen van zuiveringstechnische werken en de uitvoering ervan. Het Rijk draagt de kosten voor deze zuiveringstechnische werken. Uit het oogpunt van doelmatigheid lijkt het ook niet wenselijkom op korte temijn aan h e t i n te stellen zuiveringsschap de passieve zorg voor het oppervlaktewater in Zuidelijk Flevoland op te dragen. Er zullen dan namelijk drie instanties in Zuidelijk Flevoland met taken op het gebied van het waterbeheer belast zijn. .. . Uit het voorgaande volgt de volgende beheersstructuur: Kwantiteitsbeheer 0 . en Z. Flevoland - Directie Zuiderzeewerken. . Kwaliteitsbeheer 0 . Flevoland - Zuiveringsschap Kwaliteitsbeheer 2.. Flevoland - Directie Zuiderzeewerken (passief beheer) - Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders (actief beheer) . Een nadeel van deze beheersstructuur is dat toch nog drie instellingen betrokken zijn bij het waterkwalireitsbeheer in de Zuidelijke IJsselmeerpolders. Daar komt bij dat de Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders de kosten voor exploitatie van zuiveringsinstallaties in Zuidelijk Flevoland moet verhalen op de aangeslotenen. Daarvoor is in het stedelijk gebied de medewerking van het openbaar lichaam Zuidelijke IJsselmeerpolders vereist. Deze publiekrechtelijke instelling kan de kosten voor zuivering door middel van een heffingsverordening innen. De doelmatigheid van het waterbeheer zal naar verwachting net deze beheersstructuur onvoldoende zijn. Deze nadelen kunnen worden ondervangen door een,door de Minister van Binnenlandse Zaken in te stellen,"Bureau Zuiveringsschap". Het bestuur van dit Bureau Zuiveringsschap dient te bestaan uit vertegenwoordigers van Directie Zuiderzeewerken, Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders, openbaar lichaam Zuidelijke IJsselmeerpolders (na I978 tevens gemeente Lelystad), gemeente Dronten. Ook is het gewenst in het bestuur vertegenwoordigers van de landbouw en het bedrijfsleven op te nemen. Het Bureau Zuiveringsschap kan dan worden belast met het actieve en passieve kwaliteitsbeheer in Oostelijk en Zuidelijk Flevoland. De Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders treedt hierbij op als uitvoerend apparaat. Hiertoe dienen de administratieve en de technologische dienst te worden ondergebracht bij de Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders. Ten opzichte van de bestaande situatie betekent de instelling van een Bureau Zuiveringsschap dat: I. het passieve kwaliteitsbeheer in ~ostelijken Zuidelijk Flevoland aan het Bureau Zuiveringsschap wordt overgedragen; 2. de rioolwaterzuiveringsinstallaties in Oostelijk en Zuidelijk Flevoland worden overgedragen aan en gebouwd en beheerd door het Bureau Zuiveringsschap. Zodra de ontwikkeling van de polders zo ver gevorderd is dat de situatie daartoe aanleiding geeft, kan het Bureau Zuiveringsschap worden omgevormd tot een groot waterscha~belastmet het kwantitatieve en kwalitatieve beheer van het oppervlaktewater in de ~uidelijkeIJsselmeerpolders. Een dergelijk groot waterschap past zeer goed in de onlangs door de Minister van Binnenlandse Zaken voorgestelde nieuwe provinciale indeling. 6. . . AANBEVELINGEN O p basis van de in deze nota gegeven beschouwing over het kwalitatief en kwantitatief waterbeheer in Flevoland kunnen de volgende aanbevelingen worden gedaan: . . . . . . . . . . - Het verdient aanbeveling het kwantiteitsbeheer en het kwaliteitsbe- . heer van het o~~ervlaktewater in Flevoland vooralsnog gescheiden te laten. - Met betrekking tot het kwaliteitsbeheer'Gordt de instelling van een Bureau Zuiveringsschap aanbevolen. Dit in te stellen Bureau Zuiveringsschap . (publiekrechtelijke'organisatie) functioneert, zolang er nog geen provinciale of gewestelijke indeling is, onder verant- . woordelijkheid van de Minister van Binnenlandse Zaken. . . . ' . .. Ten opzichte van de bestaande situatie betekent dit het volgende: Het Rijk (Directie Zuiderzeewerken) draagt het passieve kwaliteitsbeheer in Flevoland over aan het Bureau Zuiveringsschap. 2. De rioolwaterzuiveringsinstallaties worden overgedragen aan en gebouwd en beheerd door het Bureau Zuiveringsschap. 3. De Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders treedt op als uitvoerend apparaat (administratieve en technologische dienst) van het Beheer Zuiveringsschap. 1. . . . Ten aanzien van de onderhavige materigndient overleg te worden gevoerd met het openbaar lichaam Zuidelijke ~~sselmeer~olders, de ge- m e e n t e Dronten en de overige beheerders van zuiveringsinstallaties in .Flevoland, te weten Staatsbosbeheer en het Rentambt der Domeinen. Tevens ishet zinvol hierover overleg te plegen met he,t R.I.Z.A. . . . j 12 IIl:Wh':'DIND" ; :'I 8 1 : ' : ' : :::'.,iQ:lyl If P l i ' I : i N IN KENENVliSl-FCiEilAht? :KIANO I r c r . ,.*xao~lu 1C1.!11,1 >,,5C'18LILPID :E , $(I!:i,I?!h:. , :'a DT ..$'X?::A193 '1 ,.::pi#.:.~NLA,,2cw ,I , .. K.Clb'Pt:kC2 W+,lRD ' IIISEIPt3NDZ ,
© Copyright 2024 ExpyDoc