Taakverbreding ROGplus

Lijst van mededelingen en ingekomen stukken gemeenteraad 24 april 2014
gemeente
Schiedam
I
Postbus 1501
3 100 EA SCHIEDAM
Stadskantoor
Stadserf 1
F 010 473 70 21
W www.schiedam.nl
Gemeenteraad van Schiedam
Postbus 1501
3 100 EA SCHIEDAM
UW BRIEF VAN
Burgemeester ei1 wettioiiders
ONS KENhWRK
DATUM
14UIT05780
27 maait 2014
DOORKIESNUhIhIER
E-MAIL
14 010
[email protected]
ONDER\VERP
taakverbreding ROGplus
Geachte dames, heren,
De gemeente bereidt zich voor op de uitvoering van de nieuwe Wmo per 1 januari 2015, waarin oolt
de gedecentraliseerde AWBZ-talten opgenomen zijn. Om de richting te bepalen hebben de gemeenten
Maassluis, Vlaardingen en Schiedam een drietal notities opgesteld. Bijgaand ontvangt u ter
ltennisname:
1. Discussienotitie 'Stiiring en Inltoop AWBZ/Wmo7
2. Disciissienotitie 'Beleid en verordening Wmo 20 15'
3 . Eindrappostage taaltverbreding/positioi~eringROGplus.
Deze stuldten willen wij graag met u besprelten in de Subcommissie Transities. Dit gebeuit gelijktijdig
met de stukken inzalte de inrichting van het Schiedams ondersteuningsmodel op wijkniveau. Wij
zullen in overleg met de griffie zo spoedig mogelijk na de geineenteraadsvekiezing van 19 maait een
datuin vaststellen otn met u verder te spreken over de wijze waarop Schiedam zich voorbereidt op de
drie nieuwe taken.
Op basis van de eindrappottage taaktverbreding/positioneringROGplus heeft het college op 18 inaait
jl. besloten om ROGplus opdracht te geven oin:
- deel te nemen in het subproces 'Sigiialering en toeleiding' van het zorgtoeleidit~gsmodel;
- zich op te stellen als beheerder van de inforinatieketen wat inhoudt dat ROGplus zorgt voor de
sociale kaast en het ltlantvolgsysteem;
- de indicatiestelling en verstrekking van maatwerltvoorzieningen op basis van de (nieuwe)
Wino in 201 5 uit te voeren;
- de zorginkoop voor het jaar 20 15, in overleg met het Bureau Inkoop MVS, voor te bereiden en
uitvoering te geven aan het contractbeheer.
Het college vei2rouwt erop hiermee de noodzakelijlce voorbereidingen te lwnnen treffen gericht op
uitvoering van de nieuwe Wmo per jan~iari2015. Op een later moment ontvangt het college een
voorstel met betrekking tot de aansturing en positionering van ROGplus in de breedte van het sociaal
domein zodat de toeleiding tot zorg zo integraal inogelijlc wordt ingericht.
Hoogachtend,
burgemeester en wethouders van Schiedam,
de secretaris,
de b u r g e y s t e r ,
C.H.J. Lamers
Pagina 2 van 2
Discussienotitie sturing en inkoop MSV Discussienotitie ‘Sturing en Inkoop AWBZ/Wmo’ Inleiding Vanaf 1 januari 2015 wordt de Wmo aangepast, gelijktijdig met de invoering van de nieuwe Wet Jeugdhulp en de eveneens nieuwe Participatiewet. Vanaf dat moment zijn de gemeenten integraal verantwoordelijk voor de brede ondersteuning, over alle domeinen van het leven, van kwetsbare mensen die door wat voor redenen dan ook, verminderd zelfredzaam zijn. Om deze wettelijke verantwoordelijkheden te kunnen uitoefenen, wordt via het Gemeentefonds, een aanzienlijk budget naar de gemeenten gedecentraliseerd. Daarbij wordt echter wel een besparing ingeboekt, vanuit de veronderstelling dat gemeenten beter dan Rijk en Provincie in staat zijn door de bundeling van regelingen efficiënter te werken. Deze besparing komt er op neer dat de gemeenten de verantwoordelijkheden die nu elders belegd zijn overnemen met een korting van 15 tot 30% ten opzichte van de huidige budgetten. Vanuit het perspectief van de gemeente betekent dit wel een verdubbeling van het totale budget in het sociale domein, dat hiermee de belangrijkste kerntaak van de gemeente vormt. Om de verandering voor te bereiden, hebben de gemeenten in de regio Nieuwe Waterweg Noord de handen ineen geslagen. Maassluis, Schiedam en Vlaardingen werken samen bij de herinrichting van delen van het sociale domein. Daarvoor zijn enkele werkgroepen ingesteld die onderdelen daarvan voorbereiden en uitwerken. Eén van die werkgroepen is gericht op de sturing, inkoop en contractering van de AWBZ/Wmo ondersteuning. In deze notitie schetst de werkgroep de beoogde richting van inkoop en contractering van de bekende Wmo-­‐taken en de nieuwe taken die uit de AWBZ overkomen en de vertaling daarbinnen van de beoogde sturingsprikkels. Deze notitie dient primair voor de bestuurlijke discussie over de volgende stap in de richting van gezamenlijke inkoop AWBZ/Wmo. Op basis van de uitkomsten van die discussie kan afstemming worden gezocht met de parallelle trajecten gericht op de contractering van organisaties in het kader van de jeugdhulp en de participatie. Ook kan binnen de kaders van de convenant met DSW worden gezocht naar raakvlakken met de inkoop van zorg in onze gemeenten. Tot slot kunnen bovendien eventuele vervolgstappen in het kader van de inrichting van het lokale stelsel, na het vaststellen van een bestuurlijke opdracht daartoe, aan de hand van deze notitie worden gezet. 1. Waar gaat het over? Naast de vormen van Wmo-­‐ondersteuning waarvoor we als gemeenten nu al verantwoordelijk zijn (Hulp bij het Huishouden, verstrekken vervoersvoorzieningen en woningaanpassingen), krijgen we per 1-­‐1-­‐2015 de verantwoordelijkheid van de AWBZ Begeleiding (inclusief groepsbegeleiding, dagopvang, dagbesteding en kortdurend verblijf) en een klein deel van de AWBZ persoonlijke verzorging1. Voor onze gemeenten gaat het om de volgende aantallen (zie de tabel op de volgende pagina): 1 De juiste formuleringen blijken de behandeling van uit het wetsvoorstel, dat op 14 januari naar de Tweede Kamer is verstuurd. HHM/ND/14/0227/ovvla 12 februari 2014 1 Discussienotitie sturing en inkoop MSV Gemeente #HbH Maassluis #AWBZ BG indiv. BG groep Kort VB PV 906 595 200 105 5 410 Vlaardingen 2.570 1.515 545 250 15 1.000 Schiedam 2.549 1.545 580 230 15 1.050 Regio NWN 6.025 3.655 1.325 585 35 2.460 Tabel 1: aantallen unieke cliënten die per 1 juli 2013 een geldige indicatie hebben voor langdurige zorg Deze cliënten vertegenwoordigen gezamenlijk een AWBZ zorgbudget van ca. € 480.000 per week (jaarlijks is dat ca. 25 miljoen) en een Wmo budget voor Huishoudelijke Hulp van ca. € 260.000 voor Zorg in Natura en ca. € 40.000 via een PGB per week (dat is jaarlijks samen in totaal ca. 15,7 miljoen). De besparing op de Hulp bij het Huishouden bedraagt 40% van het huidige budget; op de onderdelen van de AWBZ begeleiding moet 25% bespaart worden (dat geldt ook voor de 5% van de persoonlijke verzorging dat naar de gemeente wordt gedecentraliseerd). Huidige vormen van inkoop: • Hulp bij het Huishouden -­‐ aanbesteed via klassieke procedure -­‐ contracten bij zeven aanbieders (vijf per gemeente) -­‐ afrekening op basis van werkelijke geleverde uren, getoetst aan de indicatie (in omvang en geldigheid) -­‐ twee tarieven (HH1 en HH2) -­‐ toegang op basis van indicatiestelling door ROGplus • AWBZ begeleiding -­‐ gecontracteerd door het zorgkantoor DSW -­‐ in totaal 77 gecontracteerde aanbieders en een onbekend aantal leveranciers via PGB -­‐ afrekening op werkelijk geleverde uren/dagdelen, binnen de indicatie -­‐ landelijk vastgestelde tarieven in meerdere categorieën -­‐ toegang op basis van indicatiestelling door CIZ 2. Onze inhoudelijke uitgangspunten In de drie gemeenten zijn in de afgelopen periode documenten opgesteld waarin de visie en de uitgangspunten zijn verwoord voor de herinrichting van het sociale domein. Op basis van deze punten werken we hierna de inkoopstrategie uit; die volgt immers uit de bereiken doelen. De gemeenschappelijke punten uit de lokaal vastgestelde visiedocumenten zijn: •
•
•
•
•
Focus op het versterken van het eigen oplossend vermogen van kwetsbare burgers met een hulpvraag; actief burgerschap, vergroten van talenten en capaciteiten. Terugdringen van het beroep op maatwerkvoorzieningen (individueel/professioneel) en deze waar mogelijk vervangen door inzet van (nieuwe) algemene en collectieve voorzieningen. Integrale en ontschotte aanpak over de verschillende domeinen; integrale toegang; werken vanuit één plan per huishouden dat past bij de ‘vraag achter de vraag’. Gebiedsgerichte benadering, onderscheid wijk/gemeente/regio. Ruimte voor professionals en voor de ontwikkeling van professionaliteit; de gemeente neemt een rol als regisseur. Zijn dit de belangrijkste uitgangspunten voor het beleid? HHM/ND/14/0227/ovvla 12 februari 2014 2 Discussienotitie sturing en inkoop MSV 3. Het gekozen ondersteuningsmodel Deze inhoudelijke uitgangspunten hebben we vertaald in een nieuw dienstverleningsmodel dat we vanaf 2015 gaan invoeren. Hierbij is een toegangsmodel ontwikkeld en uitgewerkt, waarin de verschillende huidige vormen van ondersteuning in verschillende ‘kolommen’ worden geïntegreerd naar de kwetsbare burger. Dit model wordt gekenmerkt door drie gestapelde compartimenten, als de lagen van de bekende piramide van ondersteuning: •
•
•
0e lijn: versterking eigen kracht en burgerkracht. 1e lijn: kortdurende ondersteuning in de wijk. 2e lijn: langdurige en specialistische ondersteuning. In de 0e lijn werken maatschappelijke organisaties, zoals verenigingen, kerken, corporaties, scholen, etc. samen met de in de wijk werkzame welzijns-­‐ en zorgorganisaties aan de kracht van de buurt, de ‘civil society’. In deze basis aanpak wordt, per wijk, gewerkt aan het zoveel mogelijk voorkomen van problematiek en worden problemen vroegtijdig gesignaleerd. Deze netwerken in de 0e lijn komen regelmatig bij elkaar om de stand van zaken in ‘hun’ wijk te bespreken en om voorstellen te doen voor het versterken van de algemene en collectieve oplossingen die kwetsbare burgers versterken in hun zelfredzaamheid. Er is een goede sociale kaart beschikbaar en er zijn meerdere functies beschikbaar, waar kwetsbare mensen terecht kunnen met een vraag . Verschillende instanties ontvangen subsidie voor gerichte activiteiten waarmee kwetsbare burgers kunnen worden geholpen, zoals inloopactiviteiten, lotgenotencontact, maatjesprojecten met vrijwilligers, etc. De frontlijnaanpak voorziet in een informatie en advies, ook via digitale kanalen, en heeft specifieke aandacht voor mantelzorgers van kwetsbare burgers. In de 1e lijn is een sociaal wijkteam actief voor het oplossen van gerichte vragen van kwetsbare burgers die niet binnen de kaders van de 0e lijn kunnen worden beantwoord. Het wijkteam onderhoudt daartoe relaties met de huisartsen in de betreffende wijk. De praktijkondersteuner en/of de wijkverpleegkundige (‘zichtbare schakel’) maken deel uit van het wijkteam, net als de Wmo-­‐consulenten van de gemeente, consulenten van MEE, ouderenadviseurs en maatschappelijk werkenden. Vragen van kwetsbare burgers worden eerst door middel van een ‘korte screening’ geanalyseerd, oa door het wijkteam. Aan de hand daarvan wordt beoordeeld of enkelvoudige oplossingen kunnen volstaan of dat een bredere analyse van de hulpvraag aan de orde is. Het wijkteam beschikt over verschillende instrumenten en mogelijkheden om de vragen van de burgers tot oplossingen te brengen. Dit zijn: •
•
•
de inzet van algemene vormen van ondersteuning, zoals maatschappelijke dienstverlening, mantelzorgondersteuning en budgetbegeleiding.; het kortdurend inzetten van bepaalde specifieke voorzieningen, zoals vormen van thuisbegeleiding en eenvoudige woonbegeleiding; toegang tot gespecialiseerde voorzieningen en voorzieningen die langdurig ingezet moeten worden. De toepassing van deze instrumenten wordt door het wijkteam mede gebaseerd op een eenduidige vraagverheldering aan de keukentafel. Dat gesprek resulteert in een ondersteunings-­‐
plan dat samen met de kwetsbare burger en diens naasten wordt opgesteld (één gezin, één plan). In de 2e lijn zijn de gespecialiseerde voorzieningen (individueel, professioneel) beschikbaar, die pas na vaststelling van nut en noodzaak door het wijkteam kunnen worden ingezet. Deze ‘indicatie’ van het wijkteam wordt door ROGplus getoetst aan de criteria en, na bevestiging ervan, omgezet in een beschikking waartegen bezwaar en beroep open staat. HHM/ND/14/0227/ovvla 12 februari 2014 3 Discussienotitie sturing en inkoop MSV De voorzieningen in de 2e lijn zijn de (vaak duurdere) maatwerkvoorzieningen die door gespecialiseerde hulpverleners worden geboden of die doorgaans alleen stedelijk of regionaal beschikbaar zijn. Bent u het eens met deze hoofdlijnen van het dienstverleningsmodel? 4. Vertaling naar uitgangspunten voor sturing en inkoop Bij elk van de drie lagen in de piramide, de hiervoor geschetste hoofdonderdelen van het dienstverleningsmodel, passen eigen uitgangspunten voor sturing en inkoop. Deze lichten we hier nader toe. •
•
0e lijn (eigen kracht, burgerkracht, algemene voorzieningen). Hier past het instrument van subsidie van de partijen die de activiteiten in de 0e lijn voor ons uitvoeren. Dit gaat vooral over welzijnsachtige activiteiten (buurtwerk, welzijn ouderen, vrijwilligerswerk, mantelzorgsteunpunt, ontmoetingscentra) en algemene voorzieningen (bibliotheek, sport-­‐ en cultuurverenigingen). Ook de kleinere waarderingssubsidies kunnen in dit verband worden gezien. Voor een deel zijn dit wijkgerichte activiteiten, voor een deel zijn dit stedelijke activiteiten. De bestaande subsidies moeten we screenen en aanpassen, om de beoogde activiteiten af te stemmen op de (bestaande en potentiele) vragen van kwetsbare burgers. Daarmee kunnen we bereiken dat de activiteiten meer in relatie komen te staan met de uitkomsten van vraagverheldering, de behoeften per wijk en de behoeften van kwetsbare burgers, zodat deze veel meer een instrument worden in het sociale domein als geheel. Door aan elk besluit een subsidieovereenkomst te verbinden, krijgen we een instrument om de met de activiteiten beoogde resultaten meer afdwingbaar te maken. Hieraan kan een bonus/malus systeem worden gekoppeld, waarmee een resultaatgerichte prikkel ontstaat. Het valt te overwegen om de te subsidiëren partijen door middel van een ‘subsidietender’ te selecteren en daarmee meer samenwerking in het veld te bevorderen en ook het aantal subsidierelaties te beheersen. We moeten beoordelen in hoeverre het vigerende subsidiebeleid ruimte biedt voor deze ontwikkelingen, of moet worden aangepast. Instrumenten: -­‐ contracteren door middel van subsidie -­‐ verrijken met een overeenkomst gericht op het beoordelen van behaalde resultaten -­‐ prikkels inbouwen met bonus/malus (financieel) -­‐ prikkels inbouwen bij selectie door middel van het (maatschappelijk) aanbesteden van de subsidies aan een beperkt aantal (combinaties van) partijen -­‐ prikkel tot vernieuwing door partijen daartoe uit te nodigen 1e lijn (wijkteams en kortdurende ondersteuning) In ons dienstverleningsmodel is dit de cruciale laag. Hier worden enerzijds de vragen opgevangen die niet in de 0e lijn geholpen kunnen worden en hier wordt de toegang tot de duurdere vormen van ondersteuning in de 2e lijn bewaakt. Dit betekent dat vooral in deze laag de prikkels op de goede plek moeten worden gezet, om de maatschappelijke opgave te realiseren. Een essentieel onderdeel van de aanpak de 1e lijn is de inrichting van de sociale wijkteams en het operationeel maken van een nieuwe werkwijze rond toegang. Ten aanzien van sturing en inkoop zien we hier een ingroeimodel dat achtereenvolgens de volgende ontwikkelingsfasen kent: a) regisseursmodel, budgetverantwoordelijkheid bij de gemeente Elk wijkteam heeft enkele ‘regisseurs’ in dienst, die bij de kwetsbare mensen, na HHM/ND/14/0227/ovvla 12 februari 2014 4 Discussienotitie sturing en inkoop MSV vraagverheldering aan de keukentafel, het ondersteuningsplan opstellen. Deze regisseur is een professional die zich heeft bekwaamd in het gesprek met de burgers, om zodoende de ruimte voor kanteling optimaal te kunnen benutten. Deze regisseurs krijgen de bevoegdheid om ondersteuning in te zetten waar zij dit nodig achten. Zij stellen het ondersteuningsplan op met behulp van een reeks van beschikbare vormen van ondersteuning, zowel de algemeen beschikbare voorzieningen als de maatwerkvoorzieningen (mogelijk ook die in 2e lijn zijn gepositioneerd). Daartoe zijn die voorzieningen door middel van raamcontracten beschikbaar voor inzet. In de raamcontracten zijn prijs en kwaliteit vastgelegd, zonder volumeafspraken. De regisseur wordt ‘afgerekend’ op voorzieningen die vanuit de plannen die hij heeft opgesteld worden ingezet. Er wordt goed gemonitord welke inzet van maatwerk-­‐
voorzieningen het gevolg zijn van het handelen van de regisseurs. Die monitorinformatie wordt periodiek besproken met de regisseurs , zodat deze ook elkaar helpen in het ontwikkelen van scherpte bij deze taak. Daarmee heeft de regisseur vooral een inhoudelijke prikkel om de goedkoopst adequate plannen te maken. De algemene voorzieningen en oplossingen in de sfeer van eigen kracht, zijn de voorzieningen uit de 0e lijn, zoals hiervoor besproken. Door bij de maatwerkvoorzieningen in 1e en 2e lijn nieuwe aanbieders te laten toetreden, ontstaat een inhoudelijke prikkel tot innovatie. Het opstellen van raamcontracten heeft, zeker wanneer dat in regionale gezamenlijkheid gebeurt, een sterke doelmatigheidsprikkel (massa = kassa). In deze variant ligt de budgetverantwoordelijkheid bij de gemeente. Daarom stuurt de gemeente in deze fase van de ontwikkeling voor op de kwalitatieve afwegingen die de regisseur maakt. Dat vraagt om een inhoudelijke en kwalitatieve ontwikkeling van de professionaliteit van de regisseur. Instrumenten: -­‐ raamcontracten voor de beschikbaarheid van maatwerkvoorzieningen (prijs/kwaliteit) -­‐ gesubsidieerde beschikbaarheid van 0e lijns oplossingen en voorzieningen -­‐ kwaliteit van de regisseur inclusief de aanpak om die te monitoren en verbeteren -­‐ bonus/malus op aard van de ondersteuningsplannen (effect kanteling, verhouding tussen algemene, kortdurende en gespecialiseerde maatwerkoplossingen) -­‐ periodieke monitoring van ingezette ondersteuning (wijkgerichte management informatie) b) regisseursmodel, budgetverantwoordelijkheid bij de regisseurs In deze variant krijgt het team van regisseurs, eventueel per gebied, de verantwoordelijkheid voor het budget of bepaalde onderdelen daarvan. Dat betekent dat een sterke prikkel voor beheersing van dat budget wordt gegeven aan (het team van) de regisseurs. Zij zullen deze verantwoordelijkheid gezamenlijk oppakken en in onderling overleg bepalen welke keuzes gemaakt worden. Vanuit de gemeente vraagt dit om monitoring van uitgaven(patronen) en periodieke feedback daarover naar de regisseurs. Dat kan bijvoorbeeld door middel van maandelijkse of kwartaalrapportages. Met behulp daarvan kunnen de regisseurs bijvoorbeeld beoordelen in hoeverre maatwerkvoorzieningen kunnen worden omgezet in algemene of collectieve en in hoeverre door aanpassing van algemene/collectieve voorzieningen het gebruik van maatwerk kan doen verminderen. Instrumenten: -­‐ raamcontracten voor de beschikbaarheid van maatwerkvoorzieningen (prijs/kwaliteit) -­‐ gesubsidieerde beschikbaarheid van 0e lijns oplossingen en voorzieningen -­‐ budgetbepaling op historische gronden, toenemend verschuiven obv prestatie regisseurs -­‐ wijkgerichte monitoring van de prestaties van regisseurs, inclusief uitgaven(patronen) en de HHM/ND/14/0227/ovvla 12 februari 2014 5 Discussienotitie sturing en inkoop MSV ontwikkeling daarvan door de tijd -­‐ spiegelinformatie tbv kwaliteitsontwikkeling regisseurs c) wijkbudget In deze variant is er één integraal budget voor een afgebakend gebied (wijk), waarmee zowel het wijkteam als de kortdurende ondersteuning aan burgers worden bekostigd. Over de uitgaven uit dat budget worden binnen het wijkteam afspraken gemaakt, mede op basis van de individuele ondersteuningsplannen na vraagverheldering. Het wijkteam verantwoordt de uitgaven op wijkniveau in de gerealiseerde resultaten. De methodiek van vraagverheldering en van het opstellen van het ondersteuningsplan en de inhoud van, zijn belangrijke factoren die van invloed zijn op het uitgavenniveau. De werkelijke kanteling naar meer inzet van eigen kracht, informele oplossingen en goedkopere vormen van ondersteuning, vindt hier plaats. Die uitgaven van/door het wijkteam worden goed gemonitord en bijvoorbeeld per kwartaal gerapporteerd. Daarmee wordt onderlinge vergelijking mogelijk en zo nodig bijstelling van het budget en/of van de werkmethoden van de leden van het wijkteam. Door de budgetverantwoordelijkheid bij het brede wijkteam te beleggen in deze variant, ontstaat een prikkel voor de zoektocht naar de goedkoopst adequate oplossingen. De mogelijke prikkel om snel door te verwijzen naar voorzieningen uit 2e lijn om daarmee eigen uitgaven te sparen, kan worden beheerst door middel van bonus/malus punten (onderlinge vergelijking, werken aan ontwikkeling van kwaliteit). Ook toetsing van indicaties voor de 2e lijn kan hiertegen worden ingezet (inhoudelijke controle, professionele feedback). Toetsing op de besteding van het wijkbudget gebeurt aan de hand van resultaatsparameters op wijkniveau. Deze dienen ontwikkeld te worden. De bekostiging van het wijkteam zelf, is onderdeel van het wijkbudget. Op termijn kan de hoogte van het wijkbudget worden bepaald aan de hand van populatiekenmerken van de wijk. Daarvoor dient wel de relatie te worden vastgesteld tussen de kwetsbaarheid (of: zelfredzaamheid) van de bewoners per wijk, de beoogde resultaten van ondersteuning en de daarvoor benodigde kosten. Dat vergt de opbouw en analyse van een database die deze gegevens gaat genereren. Instrumenten: -­‐ subsidiëring van integrale wijkondersteuningsteams (eventueel selectie) -­‐ populatiegebonden wijkbudget -­‐ kwaliteit van de medewerkers in het wijkteam (vraagverheldering, ondersteuningsplan) -­‐ verantwoording op maatschappelijke resultaten -­‐ bonus/malus op basis van doorverwijzingen naar 2e lijn -­‐ periodieke monitoring uitgaven en bijstellen voorschotten Kunt u zich vinden in deze ontwikkelingsgerichte aanpak? •
2e lijn (bovenlokale en langdurende gespecialiseerde ondersteuning) Dit betreft de maatwerkvoorzieningen die als individuele en gespecialiseerde vormen van ondersteuning en begeleiding worden geboden, vaak langdurig. Ook gaat het hier over de gespecialiseerde inzet die, bijvoorbeeld in crisissituaties, vanuit de vangnet verantwoordelijkheid van gemeenten wordt geboden, zonder tussenkomst van een regisseur. Hier is vaak sprake van de meer klassieke zorgproducten, waarbij we de ambitie hebben om ook hier de innovatie van de dienstverlening te bevorderen.. Hierbij past dan ook een klassieke benadering van sturing en inkoop. De betreffende ondersteuningsproducten kunnen worden beschreven in termen van toegang en bijdrage aan resultaat bij kwetsbare burgers (zelfredzaamheid, participatie), daarmee ontstaan criteria voor toegang. De prijs van de HHM/ND/14/0227/ovvla 12 februari 2014 6 Discussienotitie sturing en inkoop MSV voorziening kan worden bepaald aan de hand van de kenmerken van het aanbod, daarmee ontstaat inzicht in tarieven. Op basis van deze definitie kunnen deze voorzieningen worden ingekocht (aanbesteding). De toegang wordt bewaakt door controle op de beoogde inzet (indicatiestelling, toetsing); de afrekening kan in termen van p*q (prijs x volume) of in termen van trajecten (duur van de inzet per persoon). Bij verantwoording kan, naast geleverde inzet, ook naar bereikte resultaten worden gekeken. De prikkels komen hierbij vooral voort uit het inkoopproces (prijs/kwaliteit in relatie tot volume) en uit het bewaken van de toegang (scherpe criteria in relatie tot beoogde doelen, toetsing en monitoring van die toegang). Instrumenten: -­‐ inkoop van producten -­‐ scherpe toegangscriteria te hanteren door de regisseurs -­‐ toezicht en toetsing op toepassing van de criteria door ROGplus -­‐ individuele beschikking + bezwaar en beroep -­‐ afrekenen op p*q of trajecten Overige uitgangspunten voor sturing en inkoop: • De gemeente als regisseur. We gaan er vanuit dat wij als gemeenten ons vooral richten op het stellen van kaders en het bepalen van de beoogde resultaten (het WAT). We willen de expertise van partijen in het veld vooral inzetten om op basis van professionaliteit te bepalen HOE dat het beste kan worden vormgegeven in feitelijke ondersteuning. •
Cocreatie. Om de inhoudelijke ontwikkelingen te bevorderen, hebben we meer zicht nodig op de te behalen resultaten in relatie tot de kenmerken van de cliënten. Die kennis is vooral beschikbaar bij (professionals van) aanbieders van welzijn en zorg. We willen dan ook door middel van cocreatie de partijen actief betrekken bij de verdere invulling van het dienstverleningsstelsel. •
Sociaal aanbesteden. We willen vanuit een rol als regisseur, door middel van cocreatie, de inhoud van nieuwe dienstverlening vorm te geven vertalen in contractering. Dat vraagt om aandacht voor de formele verhouding tussen de gemeenten als opdrachtgever en de maatschappelijke organisaties als uiteindelijke opdrachtnemers. Die verhouding wordt bij klassieke inkoop altijd kritisch beoordeeld. De moderne varianten van inkoop volgens een 2B-­‐procedure (beperkt regime) passen beter bij onze uitgangspunten. Daarom gaan we ook uit van die aanpak, die ook wel sociaal contracteren of maatschappelijk aanbesteden wordt genoemd. •
Kostenbeheersing. Zoals bekend moeten we, ten opzichte van de huidige AWBZ, een flinke besparing realiseren op de huidige budgetten. De belangrijkste lijnen waarlangs we dat willen bereiken zijn: 1) kwalitatief: kantelen naar de voorkant, focus op eigen kracht, burgerkracht; 2) kwalitatief: kantelen naar algemene en collectieve oplossingen, minder inzet gespecialiseerde voorzieningen; 3) organisatie: partijen prikkelen tot samenwerking en betere logistieke afstemming, dit kan leiden tot betere benutting van locaties en beperken van vervoersbewegingen; we gaan er van uit dat dit een bijdrage aan de noodzakelijke besparing oplevert van >15%; 4) financieel: we gaan niet akkoord met overheadpercentage van >20% en we gaan uit van een gemiddeld HBO tarief volgens FWG normen; dit verwerken we in een standaarduurtarief. HHM/ND/14/0227/ovvla 12 februari 2014 7 Discussienotitie sturing en inkoop MSV •
Persoonsgebonden budget (PGB). Met de aanpak voor de toegang zoals die is uitgewerkt, wordt veel aandacht gegeven aan de inzet op eigen mogelijkheden en die van het netwerk rondom de cliënt. Als op basis van de vraagverheldering blijkt dat maatwerkvoorzieningen noodzakelijk en adequaat zijn, is daarmee geconstateerd dat de mogelijkheden van de mantelzorg derhalve beperkt zijn. Als de cliënt voor de maatwerkvoorziening gebruik wenst te maken van een PGB, accepteren wij het als de cliënt dat PGB in het eigen netwerk wil besteden. Hierbij gelden de volgende uitvoeringskenmerken: 1) het tarief via PGB stellen we op 75% van het reguliere tarief; 2) het budget wordt persoonsvolgend gemaakt, komt dus niet op de rekening van de cliënt2. •
Nieuwe aanbieders. De huidige cliënten die AWBZ begeleiding ontvangen, krijgen dat van aanbieders die door het zorgkantoor zijn gecontracteerd, dan wel die zij zelf via een PGB contracteren. Als gemeenten kennen wij daarnaast de organisaties die gesubsidieerde (welzijns)activiteiten in de 0e lijn uitvoeren. Wij gaan er vanuit dat dit de voornaamste kandidaten zijn voor de contractering van de Zorg in Natura, vanaf 2015. Toch willen we nadrukkelijk nieuwe partijen ook uitnodigen en stimuleren om met innovatief aanbod te komen, passend bij onze inhoudelijke uitgangspunten en bij de wensen en behoeften van de burgers in onze gemeenten. Wij verwachten van nieuwe aanbieders dat zij mogelijk beter dan de traditionele, in staat zijn de vernieuwing te vertalen naar onze burgers en naar onze krappe financiële kaders. Daarom zoeken we expliciet naar nieuwe aanbieders die met ons willen meedenken en die in aanmerking willen komen voor het leveren van ondersteuning aan onze burgers. Dit is vooral van toepassing in het domein van de 1e lijn. Daarom hanteren we hierbij de stelregel dat we geen enkele partij uitsluiten voor de (lege) raamcontracten in de eerste lijn. We gaan nadrukkelijk partijen uitnodigen waarvan we verwachten dat zij nieuwe initiatieven kunnen inbrengen deel te nemen aan de aanbesteding. Uiteraard moeten nieuwe partijen wel voldoen aan de minimale kwaliteitseisen. We streven er naar tenminste 10 nieuwe spelers op de markt te krijgen. Deelt u deze uitgangspunten voor sturing en inkoop? Welke uitgangspunten voor sturing en inkoop zijn nog meer van toepassing? 5. De ontwikkelopgaven Ten opzichte van de huidige praktijk van ondersteuning brengt dat een aantal veranderingen met zich mee. De praktijk is nu dat het aanbod centraal staat; er wordt vooral geïndiceerd, ingekocht en afgerekend op uren, gekoppeld aan producten. We willen toewerken naar een situatie waarin het maatschappelijk rendement centraal staat; toegangsbewaking op mogelijkheden voor ‘eigen kracht’, versterken van het ‘voorportaal’ van de civil society en verantwoorden in termen van bereikte resultaten. De uitgangpunten en de vertaling naar het ondersteuningsmodel leidt tot de onderstaande veranderopgaven. Deze worden, na bestuurlijke instemming, in de komende periode opgepakt en uitgewerkt. Dit is geen complete lijst, aanvullingen volgen! 1.
We moeten onderscheid maken tussen voorzieningen (activiteiten, vormen van ondersteuning) die eigen kracht en sociale netwerken versterken en talenten en capaciteiten vergroten (die zorgen dat ...) ; en voorzieningen die kwetsbare burgers kunnen helpen bij het compenseren van ontbrekende zelfredzaamheid (die zorgen voor …). Daarmee kunnen we de 2 Dit is geen eigen keuze, maar een wettelijke opgave! HHM/ND/14/0227/ovvla 12 februari 2014 8 Discussienotitie sturing en inkoop MSV 2.
3.
4.
5.
onderdelen van de drie hiervoor geschetste lagen in de piramide van elkaar onderscheiden en kunnen we het beoogde stelsel inrichten. We gaan het subsidiebeleid onderzoeken op de mogelijkheden en belemmeringen om de voorzieningen in de 0e lijn te laten aansluiten op de (geabstraheerde) behoeften die bij vraagverheldering aan het licht komen. Zo nodig passen we de subsidieverordening aan. We moeten incentives en prikkels creëren waardoor burgers elkaar en zichzelf willen gaan helpen, voordat zij de overheid om steun vragen. We moeten incentives en prikkels creëren waardoor professionals minder geneigd zijn zaken van kwetsbare burgers over te nemen en de zorg op te schalen. Concreet uitwerken: -­‐ subsidieverlening tbv 0e lijn, meer richten op maatschappelijke effecten bij kwetsbare mensen en de ondersteuning van burgerkracht en buurtkracht, inclusief de maatschappelijke selectie van (combinaties van) partijen) -­‐ definiëren van parameters voor het verzamelen, monitoren en beoordelen van resultaten en maatschappelijke effecten, omzetten in een wijkgerichte prestatie-­‐managementrapportage -­‐ inrichting wijkteams (samenstelling, omvang, taken, bevoegdheden, verantwoordelijkheden, bekostiging) -­‐ uitwerken toegang, ontwikkelen instrumentarium (met name screening, vraagverheldering, ondersteuningsplan) -­‐ raakvlakken met andere onderdelen van het sociaal domein (jeugdzorg/participatie) -­‐ afstemmen met inkoop eerstelijnszorg (wijkverpleging, persoonlijke verzorging) DSW -­‐ etc. 6. Zachte landing AWBZ cliënten Conform de nieuwe wetgeving behouden cliënten die op 31 december 2014 een geldige aanspraak op AWBZ begeleiding hebben, deze aanspraak gedurende de looptijd van de afgegeven indicatie tot uiterlijk 31 december 2015. Cliënten met een aanspraak op de GGZ-­‐c pakketten (de cliënten van de RIBW) behouden hun aanspraak maximaal vijf jaren. Gemeenten zijn verplicht deze cliënten zorg te blijven bieden, waarbij niet is gesteld dat die door dezelfde leverancier en op dezelfde wijze moet worden geleverd. De indicatie blijft geldig. Dit betekent dat wij voor de ca. 3.600 overgangscliënten ‘vast zitten’ aan de zorg die zij nu krijgen. Eventuele veranderingen in het arrangement kan alleen op basis van vrijwilligheid worden doorgevoerd, wij kunnen dat niet afdwingen. Dat gegeven respecteren we, maar we gaan wel langs drie lijnen de kosten die daarmee gemoeid zijn verminderen: 1) Bij contractering van de bestaande aanbieders voor de overgangscliënten, gaan we de tarieven verlagen met 15%. Wij gaan er vanuit dat de aanbieders deze korting door interne doelmatigheidsmaatregelen kunnen opvangen. We weten dat er al intensief wordt nagedacht over het verminderen van vervoersbewegingen en het slimmer benutten van locaties. Ook op basis van gesprekken met collega’s in het land, denken we dat 15% een realistische korting is. 2) We gaan de aanbieders van de huidige cliënten vragen na te denken over mogelijkheden om bij de huidige cliënten de begeleiding en dagbesteding slimmer, doelmatiger en ‘gekanteld’ te organiseren. We denken dat er groepen cliënten zijn waarbij dit direct tot aanpassing van de arrangementen kan leiden, maar ook dat er groepen zijn waarbij dat vooralsnog niet kan. Wij gaan er vanuit dat de professionals van de aanbieders bij uitstek degene zijn die in gesprek met de cliënten de ruimte voor veranderingen weten te benutten. HHM/ND/14/0227/ovvla 12 februari 2014 9 Discussienotitie sturing en inkoop MSV 3) We gaan in 2015 bij alle cliënten waarvan de CIZ indicatie voor AWBZ begeleiding doorloopt tot na 31 december 2015 de hulpvraag verhelderen door middel van een gesprek aan de ‘keukentafel’ . Cliënten waarvan de indicatie afloop in 2015 zien we als deze zich met een verlengde of veranderde zorgvraag zelf melden. Als we in juni 2014 de gegevens van het zorgkantoor krijgen, maken we een planning om deze gesprekken over het jaar te verdelen. Op basis van deze gesprekken wordt voor elke cliënt een ondersteuningsplan opgesteld tegen de nieuwe uitgangspunten. Indien de cliënt daarmee instemt, wordt dat plan per direct ingevoerd. Als de cliënt daar op basis van vrijwilligheid niet mee akkoord gaat, wordt het plan actief vanaf 1 januari 2016. Deze aanpak helpt om in 2015 alle cliënten in beeld te krijgen en biedt bovendien de kans om in 2015 flinke ervaring op te bouwen in het voeren van de gesprekken voor vraagverheldering. De consulenten leren de cliënten daardoor goed kennen (niet alleen de personen, maar ook de categorieën). We gaan er vanuit dat we door de zachte landing in de combinatie van deze drie lijnen van aanpak, een besparing op het budget voor de AWBZ overgangscliënten van plm. 20% kunnen realiseren. Voor de cliënten die van de gemeenten Hulp bij het Huishouden krijgen, geldt geen zachte landing. We zijn immers al een periode bezig met herindicaties op basis van scherpere criteria. Het effect daarvan is in de prognoses voor de budgetten van 2015 en verder verwerkt. Bovendien is het resultaat van die aanpak, dat zich uit in een onderschrijding op de budgetten 2013/2014, beschikbaar in 20153. Kunt u zich vinden in deze aanpak van de zachte landing? 7. Vervolgaanpak De verdere voorbereiding op de decentralisatie Wmo/AWBZ kent in het kader van sturing en inkoop de volgende globale mijlpalen: •
nu-­‐juni 2014: voorbereiding uitvoeringsnota. In deze periode worden de verschillende opties uit de visienota en deze discussienota uitgewerkt en vertaald naar concrete keuzen. Voor een deel is dat ambtelijk denk-­‐ en uitzoekwerk; voor een deel is dat uitwerken met deskundige professionals, ook van aanbieders van zorg en welzijn. Een en ander moet neerslaan in documenten voor bestuurlijke besluitvorming. -­‐ definiëren van de voorzieningen uit 0e, 1e en 2e lijn met het oog op dit sturingsmodel -­‐ beschrijven van criteria voor gekantelde toekenning van maatwerk en alternatieve invulling voor de voorzieningen die nu wel en straks niet meer als maatwerk worden gezien -­‐ uitwerken van de wijkteams; samenstelling, expertise, taken, bevoegdheden, kosten, etc. -­‐ uitwerken van de verschillende onderdelen van het sturingsmodel uit deze notitie -­‐ check subsidiebeleid en check lopende subsidietrajecten -­‐ check inkoopbeleid op ruimte voor 2B procedures -­‐ debat organiseren met aanbieders over concretisering van kantelmogelijkheden (bij wie wel, bij wie niet; hoe; wat; etc.), -­‐ uitwerken toegang, ontwikkeling concrete instrumentarium -­‐ uitwerken financieel model, beschrijven risico’s en beheersing daarvan -­‐ uitlijnen proces van maatschappelijk aanbesteden, inkoopstrategie, convenant aanbieders -­‐ starten van dat proces met besprekingen over inhoud raamcontracten, kwaliteit en prijs, type verantwoordingsinformatie 3 Zie ook de voorstellen op dit punt elders op de agenda van het bestuurlijk overleg op 20 februari. HHM/ND/14/0227/ovvla 12 februari 2014 10 Discussienotitie sturing en inkoop MSV -­‐ uitwerken selectiecriteria voor definitieve contracten -­‐ vertalen van dit alles in een concept uitvoeringsnota -­‐ uitwerken doorontwikkelingstraject gericht op meerjarige transformatie-­‐agenda -­‐ nadenken over inrichting database tbv informatie opbouw -­‐ uitwerking wijkgerichte prestatiemonitor -­‐ etc. •
plm. juli 2014: uitvoeringsnota naar College B&W. In de uitvoeringsnota worden alle definitieve keuzes opgenomen, zodat daarover de instemming van het College en daarna van de Gemeenteraad kan worden gevraagd. De nota biedt, nadat deze is vastgesteld, de basis voor de contractering, de uitwerking naar beleidsplan en verordening, etc. -­‐ toelichting bij Colleges -­‐ keuzes rond samenwerking MVS, verankering daarvan in ‘harde’ afspraken -­‐ etc. •
plm. september 2014: vaststelling uitvoeringsnota door Gemeenteraden. Nadat de nota is vastgesteld, kan de feitelijke contractering plaatsvinden: -­‐ start procedure -­‐ afronding met contracten in november •
vanaf januari 2015. Start nieuwe werkwijze. Strakke monitoring van de gemaakte keuzes (vinger aan de pols). Per kwartaal evalueren van rol wijkteams en inzet maatwerk in 1e en 2e lijn via regisseurs. Etc. HHM/ND/14/0227/ovvla 12 februari 2014 11 DISCUSSIENOTITIE
BELEID & VERORDENING
WMO 2015
Versie februari 2014
1
INHOUD
pagina
1.
1.1
1.2
1.3
1.4
1.5
Inleiding
Aanleiding
Samenstelling werkgroep
Maatschappelijke ondersteuning
De verordening
Leeswijzer
3
3
3
3
4
4
2.
2.1
2.2
2.3
Zelfredzaamheid
Civil Society/Burgerkracht
Eigen kracht en eigen netwerk
Wederkerigheid
5
5
5
6
3. Algemene voorzieningen
7
4.
4.1
4.2
4.3
4.4
4.5
4.6
4.7
11
11
14
16
18
18
19
19
Maatwerkvoorzieningen
Hulp bij het huishouden
Individuele begeleiding
Dagbesteding
Kortdurend verblijf
Woonvoorzieningen
Vervoersvoorzieningen
Rolvoorzieningen
5. Eigen bijdrage/eigen aandeel
5.1 Keuze eigen bijdragen
5.2 Stapelingseffecten
20
20
22
6. Persoonsgebonden budget
22
7. Overgangsrecht
7.1 Hulp bij het huishouden
7.2 Individuele begeleiding, dagbesteding en kortdurend verblijf
23
23
23
8. Samenhang sociaal domein en samenwerking
8.1 Samenhang sociaal domein
8.2 Samenwerking gemeenten Maassluis – Vlaardingen – Schiedam
8.3 Gemeenten en zorgverzekeraars
8.4 Gemeenten en 1e lijn
8.5 Gemeenten en zorgaanbieders
8.6 Gemeenten en inwoners
23
23
24
24
25
25
25
Bijlage 1 Huidige beleidsregels AWBZ-begeleiding/dagbesteding
26
Bijlage 2 Huidige beleidsregels AWBZ kortdurend verblijf
35
2
1.
INLEIDING
1.1
Aanleiding
Op 1 januari 2015 zal de nieuwe Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) in werking
treden. Voor de NWN-gemeenten (Schiedam, Vlaardingen en Maassluis) betekent dit een
uitbreiding van taken. Vanuit het rijk vindt een bezuiniging plaats op de middelen die
gemeenten per 2015 krijgen voor de overheveling van AWBZ-taken naar gemeenten en
voor hulp bij het huishouden. Dit betekent dat er een discussie gevoerd moet worden hoe
in de NWN-gemeenten de Wmo vanaf 2015 uitgevoerd gaat worden met de daarvoor
beschikbare middelen, waarvoor deze discussienotitie is opgesteld.
Vervolgens zal op basis van de uitkomst van de discussiepunten een Verordening met
bijbehorende regelgeving moeten worden opgesteld.
1.2
Samenstelling werkgroep
Ten behoeve van deze discussienotitie is de NWN-werkgroep Wmo Beleid & Verordening
opgericht. In deze werkgroep zitten de volgende deelnemers:
 Ingrid Albers (NWN-Kernteam decentralisatie AWBZ / beleidsadviseur / accounthouder
ROGplus Maassluis): Voorzitter NWN-werkgroep Wmo Beleid & Verordening
 Ingrid de Vries (juridische zaken en beleid ROGplus): Secretaris/penvoerder NWNwerkgroep Wmo Beleid & Verordening
 Arjen Brijs (accounthouder ROGplus Schiedam)
 Donna Horbach (accounthouder ROGplus Vlaardingen)
 Jaap van Elsacker (Vlaardingen)
 Ilse de Jonge (Lid MT ROGplus)
 Bea Tuitert (jurist Vlaardingen, afgevaardigd namens NWN)
 Lisa Rook (stagiair ROGplus juridische zaken)
1.3
Maatschappelijke ondersteuning
In het concept wetsvoorstel Wmo 2015 wordt maatschappelijke ondersteuning
onderscheiden in 3 beleidsterreinen:
1. het bevorderen van de sociale samenhang, de mantelzorg en vrijwilligerswerk, de
toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een
beperking, de veiligheid en leefbaarheid in de gemeente, alsmede voorkomen en
bestrijden van huiselijk geweld;
2. het ondersteunen van de zelfredzaamheid en de participatie van personen met een
beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen zoveel mogelijk
in de eigen leefomgeving;
3. bieden van beschermd wonen en opvang.
Het tweede beleidsterrein omvat alle activiteiten van de gemeente (zowel algemene
voorzieningen als maatwerkvoorzieningen) die ertoe strekken mensen te helpen
maatschappelijk te participeren. Met de woorden ‘zoveel mogelijk in de eigen
leefomgeving’ is tot uitdrukking gebracht dat het wetsvoorstel mede tot doel heeft dat
mensen zo lang mogelijk thuis kunnen blijven wonen. De ondersteuning op het tweede
beleidsterrein kan plaatsvinden met algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen.
In deze discussienotitie komt vooral het tweede beleidsterrein aan bod. In mindere mate
komt het eerste beleidsterrein aan bod. Het derde beleidsterrein is (nog) buiten
beschouwing gelaten.
3
De begrippen ‘zelfredzaamheid’ en ‘participatie’ zijn afzonderlijk gedefinieerd in het
concept wetsvoorstel Wmo 2015. Participatie is het deelnemen aan het maatschappelijke
verkeer en zelfredzaamheid is het in staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke
algemene dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd
huishouden.
1.4
De Verordening
Op grond van het concept wetsvoorstel Wmo 2015 moet in de verordening het volgende
worden bepaald:
 op welke wijze en op basis van welke criteria wordt vastgesteld of een cliënt voor een
maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang
in aanmerking komt;
 op welke wijze de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld;
 welke eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking
tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen;
 welke eisen aan aanbieders die rechtspersoon zijn, worden gesteld met betrekking tot
de bestuursstructuur en de bedrijfsvoering;
 welke eisen worden gesteld aan afhandeling van klachten van cliënten ten aanzien
van gedragingen van de aanbieder jegens een cliënt en aan de medezeggenschap
van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder welke voor de gebruikers
van belang zijn, voor zover het diensten in het kader van voorzieningen betreft;
 welke eisen gelden voor het melden van calamiteiten en geweld bij de verstrekking
van een voorziening.
Alhoewel het wetsvoorstel voorschrijft dat beschermd wonen en opvang in de Verordening
geregeld moet worden, zijn deze onderwerpen (nog) niet opgenomen in deze
discussienotitie. Er wordt gewacht op nadere informatie op dit punt, onder andere van de
VNG in bijvoorbeeld een modelverordening.
Daarnaast moet in de verordening worden bepaald op welke wijze burgers worden
betrokken bij de uitvoering van de wet, waarbij in ieder geval wordt geregeld de wijze
waarop zij:
 in de gelegenheid worden gesteld voorstellen voor het beleid te doen;
 vroegtijdig in staat worden gesteld gevraagd en ongevraagd advies uit te brengen bij
de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen;
 worden voorzien van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen;
 deel kunnen nemen aan periodiek overleg;
 onderwerpen voor de agenda van dit overleg kunnen aanmelden;
 worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde
informatie.
Voorts moeten in de verordening regels gesteld worden voor de bestrijding van het ten
onrechte ontvangen van een maatwerkvoorziening of een persoonsgebonden budget,
alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet.
Tot slot kan bij verordening worden bepaald dat een cliënt een bijdrage in de kosten is
verschuldigd.
1.5
Leeswijzer
De opbouw van deze discussienotitie komt voort uit de achterliggende gedachte van het
wetsvoorstel Wmo 2015. Ten eerste komt de zelfredzaamheid aan bod, welke in hoofdstuk
2 is beschreven. Eigen kracht, maar ook een beroep doen op het eigen netwerk, speelt
4
hierbij een rol. Tevens zal meer vanuit de buurt en vanuit vrijwilligers geregeld moeten
gaan worden. Wederkerigheid kan hieraan bijdragen.
In het derde hoofdstuk wordt aandacht besteed aan de algemene voorzieningen. Hoe beter
en uitgebreider het pakket aan algemene voorzieningen is, hoe minder een beroep gedaan
hoeft te worden op de veelal duurdere maatwerkvoorzieningen. Deze
maatwerkvoorzieningen worden besproken in Hoofdstuk 4.
In hoofdstuk 5 worden mogelijkheden besproken ten aanzien van de het opleggen van
eigen bijdragen. Ook de stapelingseffecten voor cliënten komt hier te sprake. Vervolgens
wordt in hoofdstuk 6 het persoonsgebonden budget uitgewerkt.
Hoofdstuk 7 behandelt het overgangsrecht. Tot slot wordt in het achtste hoofdstuk de
samenhang van de Wmo met het sociale domein en diverse samenwerkingsvormen
benoemd.
2.
ZELFREDZAAMHEID
In het concept wetsvoorstel Wmo 2015 is maatschappelijke ondersteuning slechts aan de
orde indien een burger niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met
hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk voldoende zelfredzaam is of in staat is
tot participatie.
2.1
Civil Society/Burgerkracht
Conform de Memorie van Toelichting bij het concept wetsvoorstel Wmo 2015 wordt
beoogd de betrokkenheid van mensen naar elkaar te vergroten. Meer omzien naar elkaar
en ondersteuning bieden waar nodig. De mogelijkheden van mensen of hun sociale
omgeving om zelf te voorzien in hulp en ondersteuning is te veel naar de achtergrond
geraakt. Het aantal mensen dat zich eenzaam voelt kan worden verminderd wanneer
mensen meer oog hebben voor elkaar en zich meer inzetten voor een ander.
Mantelzorgers, burenhulp en vrijwilligers zijn dan ook voor een betrokken samenleving
onmisbaar. Voor het mogelijk maken van het langer in de eigen leefomgeving kunnen
blijven wonen zal een groter beroep worden gedaan op het sociale netwerk van mensen en
daar waar mogelijk ook op vrijwilligers. Er wordt daarom ingezet op het versterken van de
positie van mantelzorgers en vrijwilligers, op het verlichten van mantelzorg en
vrijwilligerswerk en op het beter verbinden van informele en formele ondersteuning en
zorg.
In de NWN-gemeenten zijn al diverse projecten gestart om de betrokkenheid van mensen
naar elkaar te vergroten, zoals Buurtkracht Schiedam, Vlaardingen@werk, De Hoofdzaak
en Markplaats Maassluis.
2.2
Eigen kracht en eigen netwerk
In de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel Wmo 2015 wordt genoemd dat de
huidige uitgavengroei van de langdurige zorg ingrijpen noodzakelijk maakt. Teveel vormen
van ondersteuning die mensen niet (volledig) nodig hebben of ook zelf kunnen
organiseren, worden uit de collectieve middelen betaald.
Burgers zijn zelf primair verantwoordelijk voor hun zelfredzaamheid en participatie, aldus
de Memorie van Toelichting. De eigen verantwoordelijkheid van de burger is een
belangrijke pijler van dit wetsvoorstel. Tot die eigen verantwoordelijkheid van de burger
behoort ook dat hij een beroep doet op familie en vrienden – zijn eigen sociale netwerk alvorens hij bij de gemeente aanklopt voor hulp. Het is immers heel normaal dat mensen
iets doen voor hun partner, familielid of goede vriend als die niet geheel op eigen kracht
kan deelnemen aan de samenleving. De regering wil het automatisme doorbreken dat
5
burgers zich bij elke hulpvraag tot de overheid wenden. In de omslag die met dit
wetsvoorstel in gang wordt gezet, is het niet meer vanzelfsprekend dat de overheid bij
iedere hulpvraag bijspringt. Uitgangspunt is dat iedere burger eerst kijkt wat hij zelf kan
doen, wat zijn sociale omgeving voor hem kan doen of wat hij zelf voor een ander kan
doen.
Hiermee wordt niet uit het oog verloren dat iedereen een beroep mag doen op zijn
gemeente. Geen enkele cliënt wordt op voorhand, bijvoorbeeld op grond van inkomen,
uitgezonderd van de toegang tot ondersteuning door zijn gemeente. Eenieder kan zich
melden bij zijn gemeente met een hulpvraag. In het onderzoek dat de gemeente na de
melding uitvoert, zullen eigen kracht, eigen verantwoordelijkheid en de mogelijkheden van
de sociale omgeving worden betrokken en meegewogen om uiteindelijk tot een besluit te
komen over het al dan niet bieden van ondersteuning vanuit de gemeente.
In het wetsvoorstel Wmo 2015 is een goede balans gezocht tussen enerzijds de eigen
verantwoordelijkheid van burgers en hun sociale netwerk voor de eigen situatie en
anderzijds de verantwoordelijkheid van de gemeente om burgers die het niet op eigen
kracht en met inzet van hun sociale netwerk klaarspelen, te ondersteunen bij hun
zelfredzaamheid of participatie.
Ingeval een burger niet of niet meer volledig zelfredzaam is en/of onvoldoende in staat is
tot participatie, is het uitgangspunt van dit wetsvoorstel dat de burger eerst kijkt in hoeverre
hij zelf, en zijn directe omgeving, een bijdrage kan leveren, en deze dan ook levert als dat
mogelijk is, aan het verbeteren van zijn situatie. De gemeente mag dit ook verwachten en
vragen van een burger die een beroep doet op de gemeente. Het is immers heel normaal
dat je je inspant om je eigen situatie te verbeteren of dat je iets doet voor een partner of
familielid als die niet geheel op eigen kracht kan deelnemen aan de samenleving. Er moet
afgestapt worden van het automatisme dat de overheid per definitie deze rol vervult. De
gemeente mag van de burger een actieve bijdrage verwachten. Van een burger mag
gevergd worden dat hij zich maximaal inspant en eventueel zelfs ‘stappen’ zet die wellicht
niet zijn eerste keuze zijn. De burger moet de gemeente informeren over personen die
onderdeel uitmaken van zijn sociale netwerk en over wat deze personen al dan niet bij de
maatschappelijke ondersteuning voor hem zouden kunnen betekenen. Indien de gemeente
dat wenselijk vindt, moet de betrokkene ook bereid zijn de gemeente in contact te brengen
met personen uit zijn sociale netwerk.
Gelet op de doelstelling van de wet is het redelijk om een bijdrage van het netwerk van een
cliënt te vergen. In het hoofdstuk over de maatwerkvoorzieningen (Hoofdstuk 4) wordt dit
nader uitgewerkt.
2.3
Wederkerigheid
Een te verkiezen mogelijkheid om de zelfredzaamheid of de maatschappelijke participatie
van een cliënt te verbeteren, is waar mogelijk het verrichten van maatschappelijk nuttige
activiteiten. Indien dit voor iemand mogelijk is, moet die kans uiteraard ook benut worden.
De cliënt die maatschappelijke ondersteuning ontvangt, kan zichzelf helpen door het
verrichten van die activiteiten en daardoor ‘iets terugdoen’ en dat geeft mensen een sterker
gevoel van eigenwaarde dan wanneer men alleen ‘ontvangt’, hoe noodzakelijk dat ook is.
Eenzaamheid kan mogelijk worden verminderd door bijvoorbeeld ouderen te laten
voorlezen op de voorschoolse opvang voor kinderen met een taalachterstand; of de
gepensioneerde boekhouder die rolstoelgebonden is, wordt vrijwilliger in het kader van de
gemeentelijke schuldhulpverlening. Zo kan het mes ‘aan twee kanten snijden’: De
maatschappelijke participatie van de betrokkene neemt toe en draagt bij aan het
oplossen/beperken van een maatschappelijk probleem.
In de Memorie van Toelichting wordt ten aanzien van inzet van burgers voor
maatschappelijk nuttige activiteiten genoemd dat de burger niet gedwongen kan worden
6
om ‘in ruil voor’ de ondersteuning zulke activiteiten te verrichten op straffe van het
verliezen van die ondersteuning.
Wederkerigheid dient dan ook eerder gezien te worden als onderdeel van het
ondersteuningsarrangement. Zo kan bijvoorbeeld bij eenzaamheid, naast bijvoorbeeld een
vervoers-/verplaatsingsvoorziening om onder de mensen te komen, ook gedacht worden
aan het verrichten van vrijwilligerswerk.
3.
ALGEMENE VOORZIENINGEN
Een algemene voorziening wordt in het wetsvoorstel Wmo 2015 gedefinieerd als een
aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften,
persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht
op het versterken van zelfredzaamheid en participatie, of op opvang. Een algemene
voorziening is voorliggend op een maatwerkvoorziening.
Voorbeelden van algemene voorzieningen:
- boodschappendienst
- maaltijdservice
- scootermobielpool in alle NWN-zorgcentra
- scootermobielpool in aanleun-/seniorencomplexen (in ontwikkeling)
- rolstoelpool in enkele NWN-zorgcentra
- thuisadministratie (Humanitas: uitsluitend voor tijdelijke ondersteuning, Seniorenwelzijn:
alleen voor 65+-ers)
- formulierenbrigade
- klussendienst Careyn
- klussendiensten woningbouwverenigingen
- repaircafé’s
- flexvervoer (Schiedam)
- argosmobiel (Vlaardingen)
- activiteiten van door gemeente gesubsidieerde instellingen
- ANBO
- KBO
- SOBO
- incentive
- etc.
- activiteiten in wijkcentra
- buurtkracht (Schiedam)
- West@werk, Vlaardingen@werk (Vlaardingen)
- steunpunt mantelzorg
- oproepcentrale
- alzheimercafé
- vraagraak (Maassluis)
- proeftuin Maassluis
- servicecentrum De Vloot (Maassluis)
- social firms (Maassluis)
- ruilwinkel (Maassluis)
Voor het bepalen of er een algemene voorziening beschikbaar is die voorliggend is aan
een maatwerkvoorziening, zal gebruik worden gemaakt van de sociale kaart.
Mogelijke besparingen door nieuwe/uitbreiding algemene voorzieningen:
a. Verbeteren boodschappendienst (ook voor cliënten tot 65 jaar een
“boodschappenplusbus”, boodschappendiensten bij prijsvechters Aldi/Lidl)
b. Verbeteren maaltijdservice (ook voor cliënten tot 65 jaar)
7
c.
d.
e.
f.
g.
h.
i.
j.
Was- en strijkservice
Uitbreiding aantal scootermobielpools in aanleun-/seniorencomplexen
Uitbreiding rolstoelpools alle NWN-zorgcentra
Rolstoelpools in aanleun-/seniorencomplexen
Regiotaxi als algemene voorziening
Algemene schoonmaakvoorziening
Structurele/langdurige thuisadministratie (ook voor cliënten tot 65 jaar)
Visiteclubs/visiteclubs-zorgplus
Ad a. Verbeteren boodschappendienst (ook voor cliënten tot 65 jaar een
“boodschappenplusbus”, boodschappendiensten bij prijsvechters Aldi/Lidl)
Het uitgangspunt van ROGplus is dat een boodschappendienst een voorliggende
voorziening is en dat hiervoor in beginsel geen hulp bij het huishouden wordt toegekend.
Dit uitgangspunt is volgens jurisprudentie niet in strijd met de huidige Wmo, mits de
voorliggende voorziening daadwerkelijk beschikbaar is, door de aanvrager financieel
gedragen kan worden en adequate compensatie biedt.
Momenteel zijn er incidenteel cliënten bij ROGplus die toch huishoudelijke hulp toegekend
krijgen voor het doen van boodschappen. Verbeteringen aan de boodschappendiensten
die nodig zijn om geen huishoudelijke hulp hiervoor te moeten verstrekken, zijn:
 beschikbaarheid van “boodschappenplusbus” voor cliënten onder de 65 jaar;
 een boodschappendienst die geen minimum bezorgbedrag kent (Albert Hein bezorgt
alleen bij een besteding van 75 euro);
 een mogelijkheid voor goedkope boodschappen (Aldi/Lidl);
 een boodschappendienst die helpt bij de organisatie van de boodschappen (hulp bij
opstellen van boodschappenlijst, etc.);
 een boodschappendienst die de boodschappen tot in de woning en zelfs in de
kast/koelkast breng, inclusief het eventueel merken van producten voor blinden en
slechtzienden.
Een mogelijkheid is om de cliënten die een indicatie hebben voor hulp bij het huishouden
voor het doen van boodschappen, na onderzoek of de (verbeterde) boodschappendienst
nu wel een optie is, een herziene beschikking te sturen.
Vanuit juridisch oogpunt moet een dergelijke regeling minimaal 6 maanden van te voren
aangekondigd worden aan cliënten.
Ad b. Verbeteren maaltijdservice (ook voor cliënten tot 65 jaar)
Het uitgangspunt van ROGplus is dat een maaltijdservice of kant-en-klaar maaltijden een
voorliggende voorziening is en dat hiervoor in beginsel geen hulp bij het huishouden wordt
toegekend. Dit uitgangspunt is volgens jurisprudentie niet in strijd met de huidige Wmo,
mits de voorliggende voorziening daadwerkelijk beschikbaar is, door de aanvrager
financieel gedragen kan worden en adequate compensatie biedt.
Momenteel zijn er incidenteel cliënten bij ROGplus die toch huishoudelijke hulp toegekend
krijgen voor het opwarmen of bereiden van warme maaltijden. Verbeteringen die nodig zijn
om geen hulp hiervoor te moeten verstrekken, zijn:
 warm geleverde maaltijden, beschikbaar en betaalbaar voor iedereen (alle leeftijden);
 (verse) maaltijden voor gezinnen (voor gezinnen is het nu niet mogelijk om een
maaltijdservice voorliggend te beschouwen, omdat meerdere maaltijden van een
maaltijdservice te kostbaar is).
Een mogelijkheid is om de cliënten die een indicatie hebben voor hulp bij het huishouden
voor het opwarmen/bereiden van maaltijden, na onderzoek of de verbeterde
maaltijdservice nu wel een oplossing is, een herziene beschikking te sturen.
Vanuit juridisch oogpunt moet een dergelijke regeling minimaal 6 maanden van te voren
aangekondigd worden aan cliënten.
8
Ad c. Was- en strijkservice
Momenteel ontvangen veel cliënten hulp bij het huishouden voor het doen van de was en
de strijk. Een mogelijkheid is om ingaande 1 januari 2015 deze taak, ook bij nog geldige
indicaties, niet meer toe te kennen en te verwijzen naar de algemene voorziening was en
strijkservice. Alle cliënten, die een indicatie hebben voor hulp bij het huishouden voor het
doen van de was en de strijk, moeten een herziene beschikking ontvangen.
Vanuit juridisch oogpunt moet een dergelijke regeling minimaal 6 maanden van te voren
aangekondigd worden aan cliënten.
Ad d. Uitbreiding aantal scootermobielpools in aanleun-/seniorencomplexen
In senioren-/aanleuncomplexen beschikken veel cliënten over een scootermobiel die door
ROGplus individueel is verstrekt. Een reële optie is gedeeld gebruik van de
scootermobielen in de vorm van een pool. In een complex met een scootermobielpool geldt
deze als algemene en voorliggende voorziening. Alle bewoners die reeds een
scootermobiel hebben zullen, na onderzoek, de ‘eigen’ scootermobiel moeten inleveren.
Deze cliënten moeten een intrekkingsbeschikking ontvangen. Vanuit juridisch oogpunt
moet een dergelijke regeling minimaal 6 maanden van te voren aangekondigd worden aan
cliënten.
Ad e. Uitbreiding rolstoelpools alle NWN-zorgcentra
In enkele NWN-zorgcentra is een rolstoelpool opgezet, een pool met transportrolstoelen
voor kortdurend/incidenteel gebruik. Alleen bij nieuwe aanvragen wordt de rolstoelpool
momenteel als een algemene, voorliggende voorziening beschouwd. Ook voor bewoners
die reeds een transportrolstoel hebben, kan, na onderzoek, de ‘eigen’ rolstoel worden
ingenomen. Deze cliënten moeten een intrekkingsbeschikking ontvangen. Vanuit juridisch
oogpunt moet een dergelijke regeling minimaal 6 maanden van te voren aangekondigd
worden aan cliënten.
Daarnaast kunnen alle NWN-zorgcentra voorzien worden van een rolstoelpool.
Ad f. Rolstoelpools in aanleun-/seniorencomplexen
In senioren-/aanleuncomplexen beschikken veel cliënten over een transportrolstoel
(kortdurend/incidenteel gebruik) die door ROGplus individueel is verstrekt. Een reële optie
is gedeeld gebruik van deze rolstoelen in de vorm van een pool. In een complex met een
rolstoelpool geldt deze als algemene en voorliggende voorziening. Alle bewoners die reeds
een transportrolstoel hebben zullen, na onderzoek, de ‘eigen’ rolstoel moeten inleveren.
Deze cliënten moeten een intrekkingsbeschikking ontvangen. Vanuit juridisch oogpunt
moet een dergelijke regeling minimaal 6 maanden van te voren aangekondigd worden aan
cliënten.
Ad g. Regiotaxi als algemene voorziening:
Op grond van het concept wetsvoorstel Wmo 2015 wordt het mogelijk om van het collectief
vervoer (regiotaxi) een algemene voorziening te maken. Op grond van de huidige Wmo
was dit niet toegestaan. Cliënten betalen bij de Regiotaxi als algemene voorziening niet
langer het OV-tarief, maar het kostendekkende tarief. Via de bijzondere bijstand betalen
mensen met een laag inkomen een gereduceerd tarief.
De Regiotaxi als algemene voorziening heeft niet de voorkeur. In de eerste plaats wordt
het probleem verschoven naar de bijzondere bijstand. De ervaring is dat veel gebruikers in
de regio NWN geen hoog inkomen hebben. Dit betekent dat veel gebruikers zich zullen
wenden tot de bijzondere bijstand, zodat een mogelijke besparing beperkt blijft. Daarnaast
bestaat er al algemene vervoersvoorzieningen (Flexvervoer, Argosmobiel). Tot slot behoort
een aanvraag voor een pas van de Regiotaxi vaak tot een eerste aanvraag van een cliënt.
Hierdoor wordt de cliënt, die weliswaar al zichtbaar is voor een wijkteam, ook zichtbaar
voor ROGplus.
9
Ad h. Algemene schoonmaakvoorziening:
De nieuwe Wmo maakt het mogelijk dat gemeenten voor eenvoudige
schoonmaakondersteuning verwijzen naar de particuliere markt. Indien uit het onderzoek
dat de gemeente uitvoert blijkt dat met eenvoudige schoonmaakondersteuning kan worden
volstaan, is het voldoende dat de gemeente een actuele sociale kaart heeft met producten
waarnaar verwezen kan worden en die beschikbaar zijn.
In principe dragen mensen de kosten van schoonmaakondersteuning zelf, tenzij zij een
laag inkomen hebben. Dan zal de gemeente de kosten geheel of gedeeltelijk moeten
vergoeden. Dit zou kunnen via de bijzondere bijstand. De Wmo biedt daarvoor geen
mogelijkheid.
Een gemeente die van de schoonmaakondersteuning een algemene voorziening wil
maken, kan in gesprek gaan met de zorgaanbieder die eenvoudige
schoonmaakondersteuning kan bieden tegen een tarief dat vergelijkbaar is met de kosten
voor een particuliere huishoudelijke hulp. Via subsidie aan de zorgaanbieder zou de
gemeente dit tarief nog wat goedkoper kunnen maken voor de doelgroep van de Wmo.
De aanbieder van de algemene voorziening doet een lichte toegangstoets om na te gaan
of iemand tot de doelgroep behoort. Deze burger krijgt de schoonmaakondersteuning en
betaalt in principe het kostendekkende tarief. Mensen met een inkomen op minimumniveau
betalen via de bijzondere bijstand of, als die mogelijkheid blijft bestaan, via een financiële
maatwerkvoorziening een gereduceerd tarief.
Een andere optie is dat gemeenten met de verzekeraar met wie zij een contract hebben
voor de collectieve ziektekostenverzekering voor minima in overleg gaan of het mogelijk is
schoonmaakondersteuning tegen een gereduceerd tarief in (aanvullende) verzekering op
te nemen, naar analogie van de gemaksdiensten die een verzekeraar nu al aanbiedt aan
zijn verzekerden.
Een algemene schoonmaakvoorziening heeft niet de voorkeur. In de eerste plaats omdat
het probleem wordt verschoven naar de bijzondere bijstand. De ervaring is dat veel
cliënten die momenteel hulp bij het huishouden ontvangen geen hoog inkomen hebben (de
meesten betalen de minimale eigen bijdrage bij het CAK). Dit betekent dat veel HHcliënten zich zullen wenden tot de bijzondere bijstand, zodat een mogelijke besparing
beperkt blijft. Daarnaast bestaat er bij een algemene schoonmaakvoorziening geen/minder
invloed op het aantal uur hulp bij het huishouden dat geleverd wordt. Tot slot heeft het niet
de voorkeur omdat hulp bij het huishouden veelal een eerste aanvraag is van een cliënt.
Hierdoor wordt de cliënt, die weliswaar al zichtbaar is voor een wijkteam, ook zichtbaar
voor ROGplus.
Ad i. Structurele/langdurige thuisadministratie (ook voor cliënten tot 65 jaar)
Onder individuele begeleiding op grond van de AWBZ valt ook de administratie en hulp bij
postafhandeling. Er zijn ook instanties die op dit gebied ondersteuning bieden. Bij
Humanitas is alleen tijdelijke hulp mogelijk, vooral gericht op het op orde brengen van de
administratie, waarna de cliënt het weer zelf moet gaan doen. Seniorenwelzijn kent
daarentegen ook een structurele vorm, maar uitsluitend voor 65-plussers. Om hulp bij
administratie en postafhandeling niet onder een maatwerkvoorziening toe te kennen is een
goede structurele/langdurige thuisadministratie voor cliënten van alle leeftijden als
algemene, voorliggende voorziening noodzakelijk.
Ad j. Visiteclubs/visiteclubs-zorgplus
In plaats van dagbesteding, zoals nu op grond van de AWBZ kan worden toegekend,
zouden cliënten misschien ook naar een visiteclub of visiteclub-zorgplus in de eigen wijk
kunnen. Van belang is om alle huidige vormen van visiteclubs en dagbestedingsactiviteiten
in wijkcentra, in kaart te hebben en de mogelijkheden te beoordelen of dit en zo ja,
wanneer dit als een voorliggende, algemene voorziening beschouwd kan worden op
dagbesteding.
10
Dagbesteding moet zoveel mogelijk aansluiten bij normale (algemene) voorzieningen, bij
voorkeur in de wijk. Het accent komt hierbij meer te liggen bij dienstverlening en minder bij
zorg.
Deze vorm van dagbesteding is toegankelijk zonder indicatiebesluit.
4.
MAATWERKVOORZIENINGEN
In het wetsvoorstel Wmo 2015 wordt onder een maatwerkvoorziening het volgende
verstaan: een op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon
afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere
maatregelen:
1. ten behoeve van zelfredzaamheid, daaronder begrepen kortdurend verblijf in een
instelling ter ontlasting van de mantelzorger, het daarvoor noodzakelijke vervoer,
alsmede hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen;
2. ten behoeve van participatie, daaronder begrepen het daarvoor noodzakelijke vervoer,
alsmede hulpmiddelen en andere maatregelen;
3. ten behoeve van beschermd wonen en opvang.
Voor zover iemand niet op eigen kracht of met hulp van zijn sociale netwerk zelfredzaam
kan zijn of maatschappelijk kan participeren en gebruikmaken van een algemene
voorziening dit probleem ook niet of onvoldoende oplost, zal de gemeente op aanvraag
voor betrokkene zorgvuldig moeten bezien met welk pakket van op de
persoonskenmerken, behoeften en mogelijkheden van die persoon afgestemde diensten,
hulpmiddelen, woningaanpassingen of andere maatregelen kan worden bewerkstelligd dat
de zelfredzaamheid kan worden bevorderd, betrokkene maatschappelijk kan participeren
of wordt voorzien in de behoefte aan beschermd wonen of opvang. In de formulering is
nadrukkelijk vastgelegd dat een maatwerkvoorziening voor een cliënt ook omvat de
toewijzing van een voorziening voor kortdurend verblijf in een instelling ter ontlasting van
de mantelzorger. Hetzelfde geldt voor het (op zijn behoefte afgestemde) vervoer dat
iemand nodig heeft om aan het maatschappelijke verkeer te kunnen deelnemen of gebruik
te kunnen maken van algemene voorzieningen en van een maatwerkvoorziening.
Het begrip ‘maatwerkvoorziening’ duidt beter dan het voorheen gebruikelijke begrip
‘individuele voorziening’ aan dat het niet alleen gaat om een of meer concrete en
herhaalbaar in te zetten vormen van een aanbod aan activiteiten, maar onder
omstandigheden ook om een op maat van de persoon gesneden afgestemd geheel van
maatregelen.
4.1
Hulp bij het huishouden
In het concept wetsvoorstel Wmo 2015 is er voor gekozen het ondersteunen bij of het
overnemen van het huishouden niet langer expliciet onder de te realiseren resultaten te
laten vallen. Dat betekent niet dat mensen nimmer meer in aanmerking zouden kunnen
komen voor ondersteuning van het huishouden. Het wetsvoorstel legt de nadruk op de
verplichting voor de gemeente om met maatwerk te reageren op iemands behoefte aan
ondersteuning van de zelfredzaamheid, voor zover hij niet op eigen kracht of met hulp van
zijn sociale netwerk in staat is te achten zijn problemen meester te worden. Dat impliceert
dat het college iemand ook kan ondersteunen met huishoudelijke hulp. Daarbij gaat het om
het ondersteunen of overnemen van activiteiten in het huishouden dan wel de leefeenheid
waartoe de cliënt behoort. Deze vorm van ondersteuning kan in de vorm van een
voorziening op maat worden verstrekt, maar kan ook als algemene
(schoonmaak)voorziening worden aangeboden.
Discussiepunten/mogelijkheden:
a. Was-/strijkservice (zie hoofdstuk 3)
b. Algemene schoonmaakvoorziening (zie hoofdstuk 3)
11
c. Stoppen met bandbreedteregeling oude indicaties
d. Herindicatie alle beschikkingen van voor 1 januari 2012
e. Stoppen pgb-verstrekkingen bij hulp van eerste/tweedegraads familieleden (buiten
leefeenheid)
f. Minder of zelfs geen HH bij eerste/tweedegraads familieleden die in de buurt wonen
g. Terughoudendheid/uitstel nieuwe HH-cliënten
h. Geen urenindicaties meer (voorbeeld Drechtsteden, Rotterdam)
i. Geen/terughoudendheid kortdurende (uitbreiding) hulp bij het huishouden bij
geplande operaties
j. Gebruik robotstofzuiger
k. Uitsluitend HH1 (geen HH2 meer)
Ad c. Stoppen met bandbreedteregeling oude indicaties
Alle beschikkingen vanaf 1 juli 2011 bieden geen mogelijkheid meer aan de
cliënten/zorgaanbieders om meer uren te leveren dan is toegekend binnen de bandbreedte
conform de oude AWBZ-klassen. Indien wordt gekozen om de huidige HH-beschikkingen
te handhaven tot de geldigheiddatum, zal er nog tot 1 juli 2016, weliswaar afbouwend in
aantal cliënten, sprake zijn van meer geleverde uren dan geïndiceerd.
Een mogelijkheid is om alle cliënten die nog een bandbreedte hebben in de beschikking,
administratief een herziene beschikking te sturen, waarin de bandbreedte is komen te
vervallen.
Maatschappelijk gezien is dit een plausibele optie. Veelal wordt de bandbreedte immers
gebruikt voor niet geïndiceerde taken zoals boodschappen doen of voor het twee maal in
de week verrichten van bepaalde huishoudelijke taken, zoals stofzuigen, dweilen en
sanitair reinigen, terwijl het uitgangspunt is dat dergelijke taken één keer in de week
moeten worden gedaan.
Vanuit juridisch oogpunt moet een dergelijke regeling minimaal 6 maanden van te voren
aangekondigd worden aan cliënten.
Deze optie levert geen structurele besparing op. Alleen de uitgaven voor 2015 en 2016
worden minder.
Ad d. Herindicatie alle beschikkingen van voor 1 januari 2012
Sinds 1 januari 2012 worden de aangescherpte normtijden toegepast. Alle HHbeschikkingen van voor deze datum zijn nog gebaseerd op de ruimere normtijden. Indien
wordt gekozen om de huidige HH-beschikkingen te handhaven tot de geldigheiddatum, zal
er nog tot 1 januari 2017, weliswaar afbouwend in aantal cliënten, sprake zijn van hogere
indicaties door de toegepaste ruimere normtijden.
Een mogelijkheid is om alle cliënten die een HH-beschikking hebben van voor 1 januari
2012 te herindiceren.
Maatschappelijk gezien is dit een goede optie. Cliënten met een HH-beschikking van voor
1 januari 2012 hebben nog een hogere indicatie dan noodzakelijk is. Ook gezien de
beginselen van gelijkheid is herindicatie reëel.
Vanuit juridisch oogpunt moet een dergelijke regeling minimaal 6 maanden van te voren
aangekondigd worden aan cliënten.
Deze optie levert geen structurele besparing op. Alleen de uitgaven voor 2015 en 2016
worden minder.
Ad e. Stoppen pgb-verstrekkingen bij hulp van eerste/tweedegraads familieleden (buiten
leefeenheid)
In het concept wetsvoorstel Wmo 2015 staat centraal dat ondersteuning pas aan de orde is
als iemand niet op eigen kracht of met hulp van zijn sociale netwerk zelfredzaam kan zijn
of maatschappelijk kan participeren. Tot het sociale netwerk behoren ook familieleden,
zoals (schoon)dochters en kleindochters, die nu in veel gevallen betaald worden vanuit een
pgb voor hulp bij het huishouden. Dit strookt niet met de gedachte van zelfredzaamheid
met hulp vanuit het sociale netwerk. Vanuit maatschappelijk oogpunt is het reëel om deze
12
optie niet meer mogelijk te laten zijn en indicaties te beëindigen. De ervaring in een andere
gemeente (Heerlen) is dat dit tot weinig bezwaren dan wel omzettingen in ZIN heeft geleid.
Vanuit juridisch oogpunt moet een dergelijke regeling minimaal 6 maanden van te voren
aangekondigd worden aan cliënten.
Ad f. Minder of zelfs geen HH bij eerste/tweedegraads familieleden die in de buurt wonen
Ingeval iemand niet of niet meer volledig zelfredzaam is bij het voeren van een
huishouden, is het uitgangspunt van het Wmo-wetsvoorstel dat men een beroep doet op
het eigen netwerk. Als richtlijn zou gehanteerd kunnen worden dat per volwassen
eerste/tweedegraads familielid die binnen 20 km woont en die in staat is tot het verrichten
van huishoudelijk werk, 1 uur minder huishoudelijke hulp per week toe te kennen.
Indien dit toegepast gaat worden bij nieuwe aanvragen en verlengingsaanvragen is het niet
noodzakelijk om dit ruim van te voren aan te kondigen aan cliënten. Indien ook
bestaande/geldige indicaties worden beoordeeld op dit punt, moet dit vanuit juridisch
oogpunt minimaal 6 maanden van te voren aangekondigd worden aan cliënten.
Ad g. Terughoudendheid/uitstel nieuwe HH-cliënten
Ingeval iemand niet of niet meer volledig zelfredzaam is bij het voeren van een
huishouden, is het uitgangspunt van het Wmo-wetsvoorstel dat men een beroep doet op
het eigen netwerk. Naast familieleden kan men ook een beroep doen op buren, vrienden
en kennissen. Na een gesprek met de cliënt, waarbij het netwerk in kaart wordt gebracht,
kan de cliënt verzocht worden om binnen een bepaalde termijn zijn netwerk te benaderen
met verzoek om hulp. Indien nodig kan een cliënt hierbij worden geholpen middels
cliëntondersteuning.
Door deze werkwijze wordt inzet van huishoudelijke hulp uitgesteld, wat reeds een
besparing oplevert, en mogelijk is uiteindelijk minder of geen hulp nodig.
Omdat het gaat om nieuwe aanvragen (en eventueel verlengingsaanvragen), is het niet
noodzakelijk om dit ruim van te voren aan te kondigen aan cliënten.
Ad h. Geen urenindicaties meer (voorbeeld Drechtsteden, Rotterdam)
Wanneer iemand niet of niet meer volledig zelfredzaam is bij het voeren van een
huishouden en hiervoor geen beroep kan doen op het eigen netwerk, ontvangt een
beschikking dat hij ondersteuning krijgt voor een schoon en leefbaar huis. In de
beschikking worden geen uren genoemd. De cliënt en zorgaanbieder gaan hierover in
overleg met elkaar. Per cliënt krijgt een zorgaanbieder een standaard bedrag, wat (ruim)
lager zal worden vastgesteld dan de huidige gemiddelde kosten per cliënt. Hoewel de
noodzakelijke inzet per cliënt zal verschillen, is de vergoeding die de aanbieder hiervoor
ontvangt dus altijd gelijk. Het belang van de zorgaanbieder is om het resultaat van een
schoon en leefbaar huis binnen zo min mogelijk tijd te bereiken.
Vanuit juridisch oogpunt moet een dergelijke regeling minimaal 6 maanden van te voren
aangekondigd worden aan cliënten.
Ad i. Geen/terughoudendheid kortdurende (uitbreiding) hulp bij het huishouden bij
geplande operaties
Een geplande operatie is voor iemand voorspelbaar. Men kan hier zelf op anticiperen door
het zelf regelen van tijdelijke (extra) hulp (eigen netwerk/vrijwilligers/etc.). Nu wordt vaak
door een transferverpleegkundige een tijdelijke indicatie voor hulp of uitbreiding van de
hulp gesteld.
Ad j. Gebruik robotstofzuiger
Technische hulpmiddelen zoals een robotstofzuiger verminderen de hoeveelheid uren
huishoudelijke hulp.
Er zijn nog wel nadelen:
 robotstofzuigers zijn duur (onbetaalbaar voor de meeste cliënten) en kunnen (nog) niet
als algemeen gebruikelijk worden beschouwd;
13

een robotstofzuiger heeft voor een ruimte een dag/dagdeel nodig, zodat deze niet door
een zorgaanbieder kan worden meegenomen en worden ingezet voor de gehele
woning op het moment dat de hulp andere huishoudelijke taken verricht.
Het is dan ook de vraag of dit een daadwerkelijke besparing op kan leveren.
Ad k. Uitsluitend HH1 (geen HH2 meer)
Ingaande 1 januari 2015 zou geen HH2 meer geïndiceerd kunnen worden. De HH2-taak
wordt ondergebracht bij de begeleiding. Naar verwachting zal deze wijziging een besparing
van ongeveer 50% van de meerkosten van HH2 ten opzichte van HH1 kunnen opleveren.
Vanuit juridisch oogpunt moet een dergelijke regeling minimaal 6 maanden van te voren
aangekondigd worden aan alle HH2-cliënten.
4.2
Individuele begeleiding
In het concept wetsvoorstel Wmo 2015 is bewust gekozen voor het loslaten van de huidige
AWBZ-terminologie, zoals begeleiding. Dit biedt mogelijkheden tot het bevorderen van
innovatie in ondersteuning en ondersteunende diensten.
Huidig AWBZ-beleid:
Zie bijlage 1.
Discussie-/uitgangspunt:
Individuele begeleiding zorgt ervoor dat mensen zelfredzaam blijven/worden en zelfstandig
kunnen wonen zonder dat de woning verloedert, het beheer van het huishouden niet
verslechtert, de mobiliteit verbetert en arbeidsparticipatie bevordert.
Discussie-/uitgangspunten toegang begeleiding:
- Algemene (voorliggende voorzieningen)
o Thuisalarm
o Dagbesteding
o Vrijwillige inzet met betrekking tot begeleiding (activiteiten)
- Individuele begeleiding die collectief aangeboden wordt heeft voorkeur boven
individuele begeleiding:
o BuzzBuddy
o Domotica (bijvoorbeeld begeleiding via FaceTime)
- Begeleiding (activiteiten 1 en 2 huidige AWBZ-regels) wordt algemeen gebruikelijk
beschouwd indien:
o Huisgenoten;
 Meerderjarig zijn;
 Competent worden geacht met betrekking tot oplossen van
probleem van degene die begeleiding nodig heeft
 Geen betaald werk verrichten
o Eerste-/tweedegraads familieleden
 Meerderjarig zijn;
 Op <20 kilometer afstand wonen en/of de reistijd niet langer dan 45
minuten is;
 Competent worden geacht met betrekking tot oplossen van
probleem van degene die begeleiding nodig heeft
 Geen betaald werk verrichten
o Buren/vrienden
 Hebben aangeboden begeleiding te willen bieden
 Meerderjarig zijn
 Daartoe competent zijn
- De algemeen gebruikelijkverklaring geldt gedeeltelijk of volledig voor de benodigde
begeleiding
14
-
Indien huisgenoten en/of eerste-/tweedegraads familieleden niet competent worden
geacht kan onderzocht worden wat het kost om hen competent te maken zodat
besparing op langere termijn gerealiseerd kan worden.
Voorwaarden voor pgb begeleiding:
Eisen voor inhuur met pgb:
o Gecertificeerd/ geschoold ten behoeve van begeleiding op betreffende
onderwerp
o Ingeschreven als zelfstandig ondernemer ikv belasting
o Akkoordverklaring voor samenwerking met ketenpartners (bijv. WOT)
o Offerte
 Toelichting te bereiken resultaten
 Beschrijving werkzaamheden
 Duur van de werkzaamheden
 Specificatie kosten van werkzaamheden
Besparingsmogelijkheden/discussiepunten:
a. Structurele/langdurige thuisadministratie (zie hoofdstuk 3)
b. Geen pgb-verstrekkingen bij begeleiding van eerste/tweedegraads familieleden
c. Geen begeleiding bij aanwezigheid meerderjarige huisgenoten (leefeenheid)
d. Minder of zelfs geen begeleiding bij eerste/tweedegraads familieleden die in de
buurt wonen
e. Terughoudendheid/uitstel nieuwe aanvragen voor begeleiding
Ad b. geen pgb-verstrekkingen bij begeleiding van eerste/tweedegraads familieleden
In het concept wetsvoorstel Wmo 2015 staat centraal dat ondersteuning pas aan de orde is
als iemand niet op eigen kracht of met hulp van zijn sociale netwerk zelfredzaam kan zijn
of maatschappelijk kan participeren. Tot het sociale netwerk behoren ook familieleden,
zoals partners, ouders, (schoon)kinderen en kleinkinderen, zowel binnen als buiten de
leefeenheid, die nu in veel gevallen betaald worden vanuit een AWBZ-pgb voor individuele
begeleiding. Dit strookt niet met de gedachte van zelfredzaamheid met hulp vanuit het
sociale netwerk. Vanuit maatschappelijk oogpunt is het reëel om deze optie niet meer
mogelijk te laten zijn onder de nieuwe Wmo.
Ad c. Geen begeleiding bij aanwezigheid meerderjarige huisgenoten
Gezien het Wmo-wetsontwerp is het reëel om iemand, die niet of niet meer volledig
zelfredzaam is en die binnen de leefeenheid (een) meerderjarige huisgeno(o)t(en) heeft die
de noodzakelijke begeleiding kan bieden, niet ondersteund hoeft te worden met een
maatwerkvoorziening in de nieuwe Wmo.
Ad d. Minder of zelfs geen begeleiding bij eerste/tweedegraads familieleden die in de buurt
wonen
Ingeval iemand niet of niet meer volledig zelfredzaam is, is het uitgangspunt van het Wmowetsvoorstel dat men eerst een beroep doet op het eigen netwerk. Als richtlijn zou
gehanteerd kunnen worden dat per volwassen eerste/tweedegraads familielid die binnen
20 km woont en die in staat is tot het bieden van begeleiding, een uur minder begeleiding
toe te kennen.
Ad e. Terughoudendheid/uitstel nieuwe aanvragen voor begeleiding
Als iemand niet of niet meer volledig zelfredzaam is, is het uitgangspunt van het Wmowetsvoorstel dat men een beroep doet op het eigen netwerk. Naast familieleden kan men
ook een beroep doen op buren, vrienden en kennissen. Na een gesprek met de cliënt,
waarbij veelal iemand uit het netwerk aanwezig zal zijn, kan het gehele netwerk in kaart
worden gebracht en kan de cliënt/contactpersoon verzocht worden om binnen een
bepaalde termijn het netwerk te benaderen met verzoek om begeleiding. Hierdoor wordt
15
inzet van begeleiding uitgesteld, wat reeds een besparing oplevert, en mogelijk is
uiteindelijk minder of geen begeleiding nodig.
4.3
Dagbesteding (incl. vervoer)
Huidig AWBZ-beleid:
Zie bijlage 1.
Vervoer bij dagbesteding:
Op grond van de AWBZ wordt, indien noodzakelijk, dagbesteding toegekend inclusief
vervoer. Er moet nog nader onderzocht worden of vervoer bij dagbesteding separaat
noodzakelijk blijft of dat dit onderdeel kan gaan uitmaken van de sociale vervoersvoorzieningen
op grond van de Wmo.
Discussie-/uitgangspunten dagbesteding:
Dagbesteding moet zoveel mogelijk aansluiten bij normale (algemene) voorzieningen, bij
voorkeur in de wijk. Het accent komt hierbij meer te liggen bij dienstverlening en minder bij
zorg. Gespecialiseerde dagbesteding moet daarentegen onder de tweedelijns zorg vallen
en is daarmee alleen toegankelijk met een ‘indicatiebesluit’.
Het is niet reëel om voor de inwerkingtreding van de Wmo per 1 januari 2015 de transitie
van het huidige aanbod aan dagbesteding naar een geheel of gedeeltelijk geïnnoveerd
aanbod gerealiseerd te hebben. Een termijn van drie jaar gerekend vanaf 2015 lijkt
hiervoor realistisch (2015, 2016, 2017).
Zowel de algemene dagactiviteiten als de gespecialiseerde dagbesteding moeten
doeltreffend en doelmatig zijn. Ook moet het aansluiten bij de behoeften en mogelijkheden
van kwetsbare burgers die langer thuis blijven wonen.
Discussie-/uitgangspunten toegang tot dagbesteding:
Niet alleen de noodzaak voor het hebben van een ingevulde dag voor de cliënt, maar ook
het ontlasten van de aanwezige mantelzorg moet een toelatingscriterium zijn voor
dagbesteding.
Indien arbeidsparticipatie mogelijk is, dient hieraan de voorkeur gegeven te worden in
plaats van de toegang tot dagbesteding.
Ten aanzien van de toegang tot dagbesteding zal nog gekozen moeten worden wie dit
bepaalt c.q. bepalen. Opties hiervoor zijn:
- integrale wijkteam;
- de Wmo-consulent van ROGplus;
- de wijkverpleegkundige.
Besparingsmogelijkheden/discussiepunten:
a. Visiteclubs/visiteclubs-zorgplus (zie hoofdstuk 3)
b. Vermindering/minder aantal dagdelen
c. Geen vervoer bij eigen (Wmo-)vervoersmogelijkheden of vervoersmogelijkheden
van huisgenoten
d. Realiseren van innovatieve dagactiviteiten in groepsverband
e. Dagactiviteiten/dagbesteding voorliggend op individuele begeleiding
f. Gebruik vrijwilligers bij dagbesteding
g. Geen onderscheid in doelgroepen bij dagbesteding
h. Alternatieve vormen van dagbesteding bij doelgroepen
i. Kosten-/prijsreductie
Ad b. Vermindering/minder aantal dagdelen
Uitgangspunt moet zijn dat een cliënt slechts in aanmerking komt voor het aantal dagdelen
waar gezien de persoonskenmerken en behoeften een noodzaak voor bestaat. Mogelijk
kan het aantal dagdelen per week bij bestaande cliënten worden verlaagd. Voorts zou er
16
voor gekozen kunnen worden om bij nieuwe cliënten laag in te zetten met het aantal
dagdelen per week. Wanneer dit in de praktijk onvoldoende zou blijken te zijn, kan dit altijd
(stapsgewijs) worden uitgebreid.
Ad c. Geen vervoer bij eigen (Wmo-)vervoersmogelijkheden of vervoersmogelijkheden van
huisgenoten
Indien iemand een Wmo-vervoersvoorziening/verplaatsingsvoorziening heeft en hiermee
de locatie van de dagbesteding kan bereiken, is het reëel om geen vervoersvoorziening bij
de dagbesteding te indiceren. Momenteel zijn er AWBZ-cliënten die dagbesteding inclusief
vervoer ontvangen in een pgb. Deze cliënten gaan met de Regiotaxi naar de dagbesteding
en bekostigen dit uit het pgb. Aangezien Regiotaxi een tarief heeft dat gelijk is aan die van
het OV en een ieder voor dagbesteding/arbeid reiskosten moet maken, is bekostiging van
de Regiotaxi vanuit een pgb niet reëel.
Ook wanneer de leefeenheid (of het sociale netwerk) vervoersmogelijkheden ter
beschikking heeft en hiermee de dagbesteding bereikt kan worden, is een
vervoersvoorziening bij de dagbesteding niet noodzakelijk.
Ad d. Realiseren van innovatieve dagactiviteiten in groepsverband
Zorgaanbieders en gemeenten dragen zorg voor innovatie van dagactiviteiten in
groepsverband. Hieronder valt een verbreding van het palet aan dagactiviteiten
(bijvoorbeeld themagericht zoals Sport en beweging, Cultuur, Sfeer en ontspanning,
Natuur en buitenleven, Creativiteit) met zoveel mogelijk gebruikmaking van bestaande
algemene voorzieningen. Niet alleen binnen de muren van een zorginstelling, maar ook
daarbuiten.
Ad e. Dagactiviteiten/dagbesteding voorliggend op individuele begeleiding
Collectieve ondersteuningsvormen (groepsactiviteiten) verdienen de voorkeur boven
individuele ondersteuningsvormen thuis.
Ad f. Gebruik vrijwilligers bij dagbesteding
De dagbesteding maakt zoveel als mogelijk is gebruik van de inzet van speciaal hiervoor
getrainde vrijwilligers.
Ad g. Geen onderscheid in doelgroepen bij dagbesteding
In beginsel wordt geen onderscheid gemaakt tussen doelgroepen bij toekenning van de
dagbesteding (combinatie van doelgroepen). Het voordeel hiervan is dat de dagbesteding
meer in de wijk gecentreerd kan worden, waardoor geen/minder vervoer van en naar de
dagbesteding noodzakelijk is.
Mogelijk moeten er voor specifieke groepen uitzonderingen hierop worden bepaald.
Ad h. Alternatieve vormen van dagbesteding bij doelgroepen
Doelgroepen waar kansen worden gezien om alternatieven te realiseren zijn:
 Ouderen met een lichamelijke op geestelijke beperking (ZRM (zelfredzaamheidmatrix
3,4,5);
 Cliënten met een sociaal psychische en psychiatrische achtergrond (ZRM 4 en 5,
soms 3);
 Mensen met een verstandelijke beperking (lichte tot matige verstandelijke handicap)
Ad i. Kosten-/prijsreductie
De focus moet liggen op kosten- en prijsreductie. Het heeft de voorkeur om binnen
gestelde grenzen maatwerk te leveren naar de noodzaak voor en behoefte van de cliënt.
Een hoger en daardoor duurder aanbod dan noodzakelijk is en waar behoefte aan is, moet
vermeden worden. Dit vraagt om een gedifferentieerd aanbod van dagbesteding voor
verschillende behoeftenniveau’s met een integrale kostprijsberekening per arrangement.
De gemeente kan dan financiële facilitering op maat bieden, bijvoorbeeld d.m.v. vouchers.
17
Daarnaast kan kostenverlaging gerealiseerd worden wanneer de dagbesteding kansen
biedt voor marktwerking en ketensamenwerking. Ook een uitbreiding op het gebeid van
arbeidsmatige dagbesteding kan de kosten reduceren.
4.4
Kortdurend Verblijf
Huidig AWBZ-beleid:
Zie bijlage 2.
Discussie-/uitgangspunten toegang kortdurend verblijf:
Ten aanzien van kortdurend verblijf wordt voorgesteld om geen grote wijzigingen ten
opzichte van het huidige Awbz-beleid door te voeren. Kortdurend verblijf zal net al nu
slechts toegekend kunnen worden indien de cliënt is aangewezen op permanent (24-uurs)
toezicht en er een noodzaak is voor de ontlasting van de mantelzorg. Hierbij wordt wel
eerst beoordeeld of de ontlasting van de mantelzorg niet binnen de eigen sociale omgeving
of via een algemene voorziening (vrijwilligers/oproepcentrale) kan worden bereikt.
Discussiepunten/mogelijkheden:
a. Geen pgb-verstrekkingen bij opvang/logeren bij eerste/tweedegraads familieleden
Ad a. geen pgb-verstrekkingen bij opvang/logeren bij eerste/tweedegraads familieleden
In het concept wetsvoorstel Wmo 2015 staat centraal dat ondersteuning pas aan de orde is
als iemand niet op eigen kracht of met hulp van zijn sociale netwerk zelfredzaam kan zijn
of maatschappelijk kan participeren. Tot het sociale netwerk behoren ook familieleden,
zoals, grootouders, (schoon)kinderen, kleinkinderen en broers/zussen, die nu betaald
kunnen worden vanuit een AWBZ-pgb voor kortdurend verblijf. Dit strookt niet met de
gedachte van zelfredzaamheid met hulp vanuit het sociale netwerk. Vanuit maatschappelijk
oogpunt is het reëel om deze optie niet meer mogelijk te laten zijn.
4.5
Woonvoorzieningen
Discussiepunten/mogelijkheden:
a. Woningaanpassingen in (bijna) hypotheekvrije koopwoningen verstrekken in de
vorm van een renteloze lening;
b. Bij woningaanpassingen in huurwoningen in overleg met verhuurders bepalen dat
een deel voor rekening is van de verhuurder (woningverbetering).
Ad a. Woningaanpassingen in (bijna) hypotheekvrije koopwoningen verstrekken in de vorm
van een renteloze lening
In een eerder stadium is al wel eens gedacht door gemeenten om de overwaarde te
benutten die veel senioren hebben vanwege een (bijna) hypotheekvrije woning. Onder de
cliënten is over het algemeen weinig animo om met een (tweede) hypotheek een
woningaanpassing te bekostigen. De reden hiervan is veelal dat men (meer) woonlasten
krijgt. Een mogelijk oplossing zou kunnen zijn dat de gemeente een woningaanpassing
verstrekt in de vorm van een renteloze lening. Wanneer de woning wordt verkocht, kan
deze lening worden terugbetaald aan de gemeente.
Aangezien de verkoop van een woning veelal plaatsvindt na het overlijden van de cliënt,
zal dit ook notarieel vastgelegd moeten worden. Onderzoek naar de haalbaarheid en naar
kosten in relatie tot hetgeen deze maatregel kan opleveren, is noodzakelijk.
Ad b. Bij woningaanpassingen in huurwoningen in overleg met verhuurders bepalen dat
een deel voor rekening is van de verhuurder (woningverbetering)
In de situatie waarbij er door een woningaanpassing in een huurwoning in het kader van de
Wmo sprake is van woningverbetering zou het reëel zijn als de woningeigenaar daar een
financiële bijdrage in levert. Met de sociale verhuurders vallen op dit punt mogelijk
18
afspraken te maken. Bij particuliere verhuurders zal dit lastiger liggen. De haalbaarheid van
deze mogelijkheid zal eerst verkend moeten worden.
4.6
Vervoersvoorzieningen
Discussiepunten/mogelijkheden:
a. Uitbreiding aantal scootermobielpools in aanleun-/seniorencomplexen (zie
Hoofdstuk 3)
b. Regiotaxi als algemene voorziening (zie Hoofdstuk 3)
c. Beperking aantal kilometers per jaar Regiotaxi
d. Beperking aantal kilometers per jaar Regiotaxi bij verstrekte elektrische
verplaatsingsvoorziening
e. Innemen scootermobiel bij verhuizing naar zorgcentrum of (senioren)complex met
scooterpool
Ad c. Beperking aantal kilometers per jaar Regiotaxi
Op basis van jurisprudentie moet een vervoersvoorziening maatschappelijke participatie
met tenminste een omvang per jaar van 1500 kilometer met een bandbreedte tot 2000
kilometer mogelijk maken. Momenteel wordt geen maximum gehanteerd bij de Regiotaxi.
Uit de rittenregistratie blijkt dat ca. 100 cliënten meer dan 2000 km per jaar reizen. Het is
mogelijk om een maximum in te voeren bij de Regiotaxi. Daarboven kan een cliënt dan
slechts reizen tegen commercieel tarief.
Ad d. Beperking aantal kilometers per jaar Regiotaxi bij verstrekte elektrische
verplaatsingsvoorziening
Bij de eerdergenoemde omvang per jaar van 1500 kilometer met een bandbreedte tot 2000
kilometer, mag naast het vervoer per Regiotaxi ook rekening gehouden worden met andere
(elektrische) vervoers-/verplaatsingsvoorzieningen. Met een scootermobiel, elektrische
rolstoel, fietsvoorziening of handbike wordt een cliënt verwacht om gemiddeld 15 km per
week te overbruggen (780 km per jaar). Het is mogelijk om een maximum aantal kilometers
in te voeren bij de Regiotaxi, welke lager is dan die geldt voor cliënten zonder (elektrisch)
vervoers-/verplaatsingsvoorziening. Daarboven kan een cliënt dan slechts reizen tegen
commercieel tarief.
Ad e. Innemen scootermobiel bij verhuizing naar zorgcentrum of (senioren)complex met
scooterpool
In alle zorgcentra in NWN is een scootermobielpool aanwezig. Voor complexen met veel
senioren bestaat de wens om deze op te richten. Momenteel worden scootermobielen, die
reeds zijn verstrekt aan cliënten welke verhuizen naar een complex met een
scootermobielpool, niet ingenomen. Pas wanneer de verstrekte scootermobiel om
technisch/economische redenen aan vervanging toe zou zijn, wordt de scootermobielpool
als voorliggend beschouwd op vervanging van de scootermobiel.
Op grond van de door de cliënt ondertekende bruikleenovereenkomst voor de
scootermobiel, zou ROGplus bij verhuizing naar een zorgcentrum de scootermobiel direct
kunnen innemen. Deze kan vervolgens weer herverstrekt worden aan een andere cliënt.
Indien we de bruikleenovereenkomst aanpassen, kan dit ook gaan gelden voor
(senioren)complexen met een scootermobielpool.
4.7
Rolvoorzieningen
Discussiepunten/mogelijkheden:
a. Uitbreiding rolstoelpools alle NWN-zorgcentra (zie Hoofdstuk 3)
b. Rolstoelpools in aanleun-/seniorencomplexen (zie Hoofdstuk 3)
19
5.
EIGEN BIJDRAGE/EIGEN AANDEEL
In het wetsontwerp Wmo 2015 wordt het vragen van een bijdrage niet beperkt tot
maatwerkvoorzieningen, maar geldt deze ook voor algemene voorzieningen, niet zijnde
cliëntondersteuning. Er is wel onderscheid: Voor een algemene voorziening kan eventueel
een eigen bijdrage van de cliёnt in de kosten worden gevraagd (m.u.v.
cliëntondersteuning), maar deze bijdrage kan, anders dan die voor een
maatwerkvoorziening, niet inkomensafhankelijk zijn.
Voor de maatwerkvoorziening blijft dus een landelijke inkomensafhankelijke eigen
bijdrageregeling van toepassing. De systematiek zoals die nu in het landelijke besluit is
vastgelegd blijft op hoofdlijnen in stand. Er zijn twee wijzigingen: Ten eerste mag voor
rolstoelen en voor woningaanpassingen/hulpmiddelen voor kinderen een eigen bijdrage
worden gevraagd. Ten tweede is de termijn van maximaal 3 jaar voor het betalen van een
eigen bijdrage voor voorzieningen in eigendom losgelaten. De eigen bijdrage mag
doorlopen totdat de kostprijs van de voorziening is afbetaald. Voor gemeenten betekent
deze wijziging dat zij meer inkomsten kunnen genereren.
Voor de algemene voorziening geldt dat de landelijke eigenbijdrage regeling hierop niet
van toepassing is. Gemeenten mogen zelf een bijdrage vragen tot maximaal de kostprijs
van de voorziening.
5.1
Keuze eigen bijdragen
Huidige eigen bijdrage/eigen aandeel (Wmo en AWBZ):
- Hulp bij het huishouden
- Vlonder (eigen deur)
- Elektrisch deuropener (eigen deur)
- Traplift
- Aanbouw/losse woonunit
- Individuele vervoersvoorziening
- Bruikleenauto
- Scootermobiel
- Aangepaste fiets
- Handbike
- Individuele begeleiding
- Dagbesteding
Uitgangspunt:
Er is een voorkeur om een eenduidig beleid te hanteren bij de eigen bijdragen voor alle
voorzieningen (voorbeelden: zelfde termijn (7 jaar), overal de kostprijs van de voorziening
als maximum).
Discussiepunten/mogelijkheden:
a. Verhogen eigen bijdrage hulp bij het huishouden
b. Handhaven eigen bijdragen bij individuele begeleiding
c. Handhaven eigen bijdragen bij dagbesteding
d. Handhaven eigen bijdragen bij kortdurend verblijf
e. Invoeren van eigen bijdrage voor:
 Verhuiskosten
 Verrijdbare douchestoel
 Verrijdbare tillift
 Plafondlift
 Woningaanpassing maatwerk
20
 Regiotaxi
 Autoaanpassing
 Rolstoelen
 Elektrische rolstoelen
 Sportvoorzieningen
f. Invoeren van een eigen bijdrage bij voorzieningen voor minderjarigen (ouders)
g. Invoeren van een bijdrage in de kosten voor algemene voorzieningen (zoals
gebruik rolstoelpools, gebruik scooterpool, etc.)
Ad a. Verhogen eigen bijdrage hulp bij het huishouden
De huidige eigen bijdragen per uur hulp bij het huishouden bedragen:
- Categorie HH1 pgb en alfa: € 16,00
- Categorie HH1 zin € 19,00
- Categorie HH2 of HH3: zin en pgb € 19,50
Bij alfa en zin is dit lager dan de kostprijs. Een verhoging tot de kostprijs behoort tot de
mogelijkheden.
Ad b. Handhaven eigen bijdragen bij individuele begeleiding
Momenteel geldt een eigen bijdrage voor individuele begeleiding op grond van de AWBZ.
Deze bedraagt per uur € 14,00.
Een eigen bijdrage tot maximaal de kostprijs behoort tot de mogelijkheden.
Ad c. Handhaven eigen bijdragen bij dagbesteding
Momenteel geldt een eigen bijdrage voor dagbesteding op grond van de AWBZ. Deze
bedraagt per dagdeel € 14,00.
Een eigen bijdrage tot maximaal de kostprijs behoort tot de mogelijkheden.
Ad d. Handhaven eigen bijdragen bij kortdurend verblijf
Voor kortdurend verblijf van dag en nacht geldt een eigen bijdrage zorg met verblijf. Bij
zorg met verblijf bestaat een hoge en een lage eigen bijdrage. Bij kortdurend verblijf is de
lage eigen bijdrage van toepassing. Anders dan bij zorg zonder verblijf, waar een uurtarief
of tarief per dagdeel geldt en daarna pas wordt gekeken naar het inkomen, wordt bij zorg
met verblijf op grond van het inkomen een tarief vastgesteld. Dit varieert bij kortdurend
verblijf tussen € 156,00 en € 819,00 voor de opname van een maand. Berekening per
dag/nacht gaat vervolgens naar rato.
Een eigen bijdrage tot maximaal de kostprijs behoort tot de mogelijkheden.
Ad e. Invoeren van eigen bijdrage voor: verhuiskosten, verrijdbare douchestoel, verrijdbare
tillift, plafondlift, woningaanpassing maatwerk, Regiotaxi, autoaanpassing, rolstoelen,
elektrische rolstoelen en sportvoorzieningen
Voor een aantal huidige Wmo-voorzieningen geldt nog geen eigen bijdrage, zoals een
verhuiskostenvergoeding, een verrijdbare douchestoel, een verrijdbare tillift, een plafondlift,
diverse woningaanpassingen, Regiotaxi, autoaanpassing, rolstoelen, elektrische rolstoelen
en sportvoorzieningen.
Voor deze voorzieningen behoort een eigen bijdrage tot maximaal de kostprijs tot de
mogelijkheden.
Ad f. Invoeren van een eigen bijdrage voor minderjarigen (ouders)
In het wetsvoorstel Wmo 2015 is vastgelegd dat bij de verstrekking van een
maatwerkvoorziening of een persoonsgebonden budget (pgb) ten behoeve van een
woningaanpassing voor een minderjarig kind een eigen bijdrage opgelegd kan worden aan
de onderhoudsplichtige ouder(s).
Een eigen bijdrage tot maximaal de kostprijs van de woningaanpassing behoort tot de
mogelijkheden. Relevant om bij dit discussiepunt mee te wegen is dat
21
woningaanpassingen bij gehandicapte kinderen veelal ingrijpend en kostbaar zijn
(bijvoorbeeld aanbouw/verbouw en/of plateau-/woonhuislift).
Ad g. Invoeren van een bijdrage in de kosten voor algemene voorzieningen (zoals gebruik
rolstoelpools, gebruik scooterpool, etc.)
Voor algemene voorzieningen geldt dat een bijdrage in de kosten gevraagd mag worden.
Deze valt echter niet onder de inkomensafhankelijke eigen bijdrage.
Bij het bepalen of er een bijdrage in kosten voor algemene voorzieningen wordt gevraagd
en bij het bepalen van de hoogte van een eventuele bijdrage, moet meegewogen worden
dat algemene voorzieningen, mede uit oogpunt van kosten, voorliggend zijn op
maatwerkvoorzieningen. Algemene voorzieningen moeten dan ook voor iedereen
beschikbaar en dus betaalbaar blijven.
5.2
Stapelingseffecten
Een eigen bijdrage op grond van de Wmo kent vanwege de afstemming op het inkomen en
vermogen van de cliënt geen stapelingseffect bij verstrekking van meerdere
voorzieningen/ondersteuning. Daarentegen is de verwachting dat per 1 januari 2015 de
Wtcg-korting van 33% op de eigen bijdrage komt te vervallen, waardoor een cliënt meer
gaat betalen aan eigen bijdragen. Daarnaast zijn er andere maatregelen die de Wmodoelgroep financieel treffen, zoals:
- de verlaging van de zorgtoeslag;
- de verhoging van de premie van de zorgverzekering;
- de verhoging van het eigen risico;
- de afschaffing van de Wtcg en de compensatie van het eigen risico.
Door het herfstakkoord is wel bereikt dat de belastingaftrek van zorgkosten mogelijk blijft.
Dit heeft vooral een voordeel voor cliënten met een inkomen net boven de huur- of
zorgtoeslaggrens, die na belastingaftrek van de zorgkosten, net voor een toeslag in
aanmerking komen.
Ten aanzien van de maatwerkvoorziening waarvoor gemeenten budget hebben gekregen
vanwege de afschaffing Wtcg/compensatie eigen risico, moet nog nader bepaald worden
hoe dit binnen NWN vorm gegeven gaat worden en wie dit gaat uitvoeren.
6.
PERSOONSGEBONDEN BUDGET
De gemeente mag op grond van het wetsvoorstel Wmo 2015 de cliënt niet langer een
persoonsgebonden budget (pgb) in geld geven, maar alleen in de vorm van een
trekkingsrecht via de Sociale Verzekeringsbank (SVB). De SVB keert het geld uit aan de
zorgaanbieder. Het rijk wil hiermee de pgb-fraude tegengaan. De VNG heeft zich tegen
deze “gedwongen winkelnering” verzet, maar zonder succes. Deze maatregel beperkt
waarschijnlijk de mogelijkheid van gemeenten om pgb’s op een eigen manier te regelen,
bijvoorbeeld door het in de vorm van cheques of vouchers te verstrekken. Ook de vakantieonderbreking, zoals ROGplus deze momenteel hanteert, is dan vermoedelijk
onuitvoerbaar.
In het wetsvoorstel Wmo 2015 is opgenomen dat indien de cliënt dit wenst, de gemeente
hem een persoonsgebonden budget verstrekt, dat de cliënt in staat stelt de diensten,
hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de
maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken. Een in het wetsvoorstel
vastgelegde voorwaarde is dat de cliënt op eigen kracht voldoende in staat is tot een
redelijke waardering van zijn belangen ter zake dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk
22
dan wel van een curator, bewindvoerder, mentor of gemachtigde, in staat is te achten de
aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren.
Bovendien moet door de cliënt gemotiveerd worden waarom een maatwerkvoorziening die
wordt geleverd door een aanbieder, door hem niet passend wordt geacht.
Tot slot geldt als voorwaarde dat gewaarborgd moet zijn dat de diensten, hulpmiddelen,
woningaanpassingen en andere maatregelen die met het pgb worden ingekocht, van
goede kwaliteit zijn.
In de paragrafen 4.1, 4.2 en 4.4 zijn reeds discussiepunten/besparingsmogelijkheden met
betrekking tot de pgb’s opgenomen.
7.
OVERGANGSRECHT
7.1
Hulp bij het huishouden
In 2015 krijgen gemeenten 40% minder budget voor de huishoudelijke hulp. In de concept
tekst van de Wmo 2015 is voor 2015 geen overgangsrecht voor de HH-cliënten
opgenomen. Dat betekent dat gemeenten hier zelf maatregelen moeten nemen om de
bezuiniging in 2015 te kunnen opvangen, daarbij de wettelijke eisen met betrekking tot de
overgangstermijnen respecterend.
Gemeenten mogen hun Wmo beleid wijzigen op grond van de beschikbare financiële
middelen. Een beleidswijziging zal (op termijn) gevolgen kunnen hebben voor de
voorziening van cliënten die van de gemeente maatschappelijke ondersteuning ontvangen.
Indien dit gepaard gaat met aanpassing van de voorziening zal de gemeente zelf in
overgangsrecht moeten voorzien.
Op grond van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur uit de Algemene wet
bestuursrecht (zorgvuldigheidsbeginsel, vertrouwensbeginsel en evenredigheidsbeginsel),
moeten gemeenten cliënten een redelijke overgangstermijn bieden voordat hun
voorziening wordt beëindigd, veranderd of versoberd.
De lengte van de overgangstermijn hangt mede af van de duur van de beschikking. De
VNG noemt in de ledenbrief dat zij inschat dat een overgangstermijn van een half jaar
voldoende is. Een kortere termijn kan ook redelijk zijn, als de burger tijdig van de mogelijke
komende wijzigingen op de hoogte is gesteld of er goede alternatieven geboden kunnen
worden.
7.2
Individuele begeleiding, dagbesteding en kortdurend verblijf
Op de onderdelen van de AWBZ die worden ondergebracht in de Wmo moet 25%
bezuinigd worden.
In het wetsvoorstel Wmo 2015 is overgangsrecht opgenomen voor bestaande AWBZcliënten. De AWBZ-cliënten behouden, op kosten van de gemeente, hun recht op hun
huidige zorg nog tot uiterlijk 31 december 2015, tenzij de gemeente hen een ander aanbod
doet, waarmee zij instemmen.
8.
SAMENHANG SOCIAAL DOMEIN EN SAMENWERKING
8.1
Samenhang sociaal domein
Het realiseren van samenhang in het sociaal domein is een belangrijk thema nu de
gemeenten verantwoordelijk worden voor een belangrijk deel van de taken op het
terrein van werk, inkomen, welzijn en zorg. Er is winst te behalen in geld, maar ook in
prestaties en menselijk geluk. Maatschappelijke professionals kunnen bij het uitvoeren van
verschillende regelingen intensiever samenwerken voor inwoners met meervoudige
23
problematiek door gezamenlijke diagnose en aanpak. Door samenhang in de aanpak kan
er naar het totale plaatje gekeken worden en bezien worden wat iemand zelf of met zijn
eigen netwerk kan regelen. Overlap wordt voorkomen.
Daarnaast kunnen beschikbare voorzieningen beter benut worden. Denk bijvoorbeeld aan
een betere samenhang tussen buurtcentra, dagactiviteitencentra en de mogelijkheden
binnen een SW-bedrijf. Er kan meer maatwerk gerealiseerd worden doordat een
voorziening niet meer aan indicaties vanuit verschillende wetten gekoppeld hoeft te zijn.
Daarnaast kunnen mensen met een uitkering als vrijwilliger ingezet worden voor het
voorzieningenpakket van de Wmo (bijvoorbeeld een formulierenbrigade, vrijwillige
vervoersdienst of een maatjesproject). Zo betekenen ze iets voor anderen en leveren een
tegenprestatie voor hun uitkering.
Ook kunnen aanbieders van zorg- en welzijnsactiviteiten en andere diensten
leerwerkplekken of banen realiseren voor mensen met een uitkering.
8.2
Samenwerking gemeenten Maassluis – Vlaardingen – Schiedam
De NWN-gemeenten werken samen op diverse terreinen binnen het sociale domein.
ROGplus is hier een goed voorbeeld van. De samenwerking tussen de drie gemeenten
wordt in de komende jaren verder uitgebreid en geformaliseerd. Momenteel wordt gewerkt
aan de realisatie van Stroomopwaarts, het participatiebedrijf voor Maassluis, Vlaardingen
en Schiedam (gemeenschappelijke regeling afdelingen Sociale zaken en drie SWbedrijven). Dit bedrijf zal zich in eerste instantie richten op de uitvoering van de
Participatiewet. De samenwerking tussen Stroomopwaarts, ROGplus en de drie
gemeenten zal in de komende maanden steeds verder uitgekristalliseerd moeten worden.
Daarnaast participeren de drie gemeenten ook nog in de gemeenschappelijke regelingen
van de GGD en het CJG. Aan deze gemeenschappelijke regelingen nemen in totaal zo'n
19 gemeenten deel.
8.3
Gemeenten en zorgverzekeraars
De samenwerking tussen gemeenten en zorgverzekeraars wordt naar verwachting formeel
vastgelegd in de toelichting op het Besluit Zvw (VNG-ledenbrief van 17 december 2013).
De intentie is dat een wijkteam kan beschikken over de functie wijkverpleegkundige. In de
aanspraak en toelichting wordt de preventieve, signalerende, coördinerende en
overlegfuncties van de wijkverpleegkundige beschreven. In de bekostigingssystematiek
tussen Rijk en zorgverzekeraars wordt het budget voor de beschikbaarheid van de
wijkverpleegkundige voor de deelname aan het sociale wijkteam geoormerkt. Dit geldt ook
voor de bekostiging van de werkzaamheden zoals coördineren, signaleren, coachen en
individuele, geïndiceerde en zorggerelateerde preventie. Dit betekent dat zorgverzekeraars
met gemeenten afspraken moeten maken over de inzet van de wijkverpleegkundige en de
afstemming tussen maatschappelijke ondersteuning en zorg in de wijk. VNG en
Zorgverzekeraars Nederland (ZN) werken een samenwerkingsagenda uit. Afspraken over
een afstemmingsmodel tussen zorgverzekeraars en gemeenten zal deel uitmaken van
deze samenwerkingsagenda.
De gemeenten Maassluis, Vlaardingen en Schiedam en zorgverzekeraar DSW /
zorgkantoor hebben eind 2013 een convenant gesloten, waarin afgesproken is om op de
volgende onderdelen de samenwerking te versterken:
1. Inrichting van de meervoudige complexe zorg in de thuissituatie
2. Preventieactiviteiten
3. Zorgvernieuwing
4. Overdracht van taken (AWBZ en Jeugdzorg naar Wmo en Jeugdwet)
24
In 2014 worden deze afspraken vertaald naar concrete projecten.
8.4
Gemeenten en 1e lijn
In het verlengde van de samenwerking tussen de financiers (gemeenten en
zorgverzekeraar/zorgkantoor), zal ook de samenwerking tussen de professionals in de
eerste lijn prominenter vorm krijgen. De signalering, toeleiding en het bepalen van de
aanpak en de noodzakelijke ondersteuning vraagt om afstemming tussen de professionals
die zich bezighouden met de verschillende leefdomeinen. Huisartsen spelen hierin een
belangrijke rol. Elkaar kennen en helderheid over de werkwijze helpt om elkaar daarin
beter te vinden. De uitwerking zal onderdeel zijn van de uitwerking van het convenant,
maar vraagt ook om goede afstemming lokaal.
8.5
Gemeenten en zorgaanbieders
De samenwerking tussen (zorg)aanbieders onderling en tussen (zorg)aanbieders en de
gemeenten verandert. Eerder was veelal sprake van bilaterale relaties, waarbij de
gemeenten opdrachtgever en financier waren en de aanbieder opdrachtnemer en
uitvoerder. Nu en in de toekomst zal van aanbieders meer gevraagd worden om mee te
denken over de juiste aanpak en daarin de samenwerking te zoeken. Gemeenten
verwachten veel meer een gezamenlijke aanpak van aanbieders, waarbij tegelijkertijd
gevraagd wordt kansen te creëren op andere beleidsonderdelen, zoals de participatiewet.
8.6
Gemeenten en inwoners
In de samenleving is het automatisme ontstaan dat de overheid aangesproken wordt om
de ervaren problemen in de samenleving op te lossen. De gemeente kan maatschappelijke
vraagstukken niet alleen oplossen. Inwoners hebben zelf ook een verantwoordelijkheid in
het zorgen voor zichzelf, hun naasten en hun omgeving. Hier worden inwoners steeds
meer op aangesproken. Dit betekent dat in gesprekken over geconstateerde problemen
een meer gelijkwaardige relatie ontstaat. De professional en de inwoner moeten
gezamenlijk tot een aanpak voor de individuele situatie komen.
Daarnaast zijn belangenorganisaties en adviesraden ook belangrijke partners voor de
gemeenten. Zij kunnen vanuit een ander perspectief oplossingen verzinnen voor
geconstateerde problemen en participeren in het te ontwikkelen beleid.
25
Bijlage 1: Huidige beleidsregels AWBZ-begeleiding/dagbesteding
1 Inleiding
Relevante wet- en regelgeving
Artikel 6 Besluit zorgaanspraken:
1. ‘Begeleiding omvat activiteiten aan verzekerden met een somatische,
psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of beperking, of een verstandelijke,
lichamelijke of zintuiglijke handicap die matige of zware beperkingen hebben op het terrein
van:
a. de sociale redzaamheid,
b. het bewegen en verplaatsen,
c. het psychisch functioneren,
d. het geheugen en de oriëntatie, of
e. die matig of zwaar probleemgedrag vertonen.
2. De activiteiten, bedoeld in het eerste lid, zijn gericht op bevordering, behoud of
compensatie van de zelfredzaamheid en strekken tot voorkoming van opname in een
instelling of verwaarlozing van de verzekerde.
3. De activiteiten, bedoeld in het eerste lid, bestaan uit:
a. het ondersteunen bij of oefenen met vaardigheden of handelingen,
b. het ondersteunen bij of oefenen met het aanbrengen van structuur of het voeren van
regie, of
c. het overnemen van toezicht op de verzekerde."
Artikel 10 Besluit zorgaanspraken:
‘Indien de verzekerde zorg als bedoeld in artikel 6 of 8 gedurende een dagdeel in een
instelling ontvangt, omvat de zorg tevens vervoer naar en van de instelling indien daarvoor
een medische noodzaak bestaat.’
2 Doelstelling functie
2.1 Algemeen
De functie Begeleiding is gericht op het bevorderen, het behoud of het compenseren van
zelfredzaamheid van de verzekerde. De Begeleiding is bedoeld voor verzekerden die
zonder deze Begeleiding zouden moeten verblijven in een instelling of zouden
verwaarlozen.
De verzekerde kan zijn aangewezen op Begeleiding in de vorm van individuele begeleiding
(BG-individueel) of begeleiding in groepsverband (BG-groep).
De functie Begeleiding kan (deels) zijn aangewezen als is vastgesteld dat behandeling
geen adequate oplossing biedt om de zelfredzaamheid van de verzekerde te bevorderen of
te handhaven. Als verbetering van de beperkingen door behandeling mogelijk is, is de
verzekerde daarop in eerste instantie aangewezen. Tijdens die behandeling kan, in overleg
met de behandelaar, zo nodig tijdelijk Begeleiding worden geïndiceerd.
2.2 Het bevorderen, behouden of compenseren van zelfredzaamheid
Bij zelfredzaamheid in relatie tot de functie begeleiding gaat het om de lichamelijke,
cognitieve en psychische mogelijkheden die verzekerde in staat stellen om binnen de
persoonlijke levenssfeer te functioneren.
In de eerste plaats kan het gaan om het compenseren en actief herstellen van het beperkte
of afwezige regelvermogen van verzekerde, waardoor hij onvoldoende of geen regie over
het eigen leven kan voeren. Het gaat dan om zaken als het helpen plannen van
activiteiten, regelen van dagelijkse zaken, het nemen van besluiten en het structureren van
de dag. Omdat de grens tussen de persoonsgebonden sociale omgeving en participatie
niet altijd scherp te trekken is, zal voor verzekerden met matige en zware beperkingen
binnen de functie Begeleiding ook ondersteuning mogelijk zijn in de vorm van het
stimuleren tot en het voorbereiden van gesprekken met instanties op het terrein van
wonen, school, werk, etc.
26
Ten tweede kan Begeleiding de vorm aannemen van praktische hulp en ondersteuning bij
het uitvoeren dan wel het eventueel ondersteunen bij/oefenen van
handelingen/vaardigheden die zelfredzaamheid tot doel hebben.
In de derde plaats kan het gaan om het overnemen van toezicht.
2.3 Directe omgeving
Begeleiding kan zich (in tijdelijke vorm) ook richten op mantelzorg in de directe omgeving
van verzekerde, zoals zijn ouders, als dit ten goede komt aan een verzekerde. De
Begeleiding is dan gericht op het oefenen van de mantelzorger/gebruikelijke zorger hoe om
te gaan met de gevolgen van de aandoening, stoornis of beperking van de verzekerde. De
indicatie is echter gesteld op naam van verzekerde en niet op naam van degene op wie de
oefening zich direct richt.
2.4 Het bieden van een dagprogramma ter vervanging van onderwijs, arbeid of
andersoortige dagstructurering
De functie Begeleiding in de vorm van een dagprogramma kan aangewezen zijn omdat
verzekerde vanwege de aard, omvang en duur van zijn beperkingen niet in staat is om tot
een vorm van dagstructurering te komen, ook niet door gebruik te maken van reguliere of
speciale vormen van onderwijs of arbeid.
2.5 Activiteiten
Overzicht van te adviseren activiteiten als
onderdeel van de functie Begeleiding
Het ondersteunen bij het aanbrengen
van structuur, c.q. het voeren van regie
1.
Deze activiteit richt zich met name op de
beperkingen en stoornissen in de sociale
redzaamheid en het psychisch
functioneren, op oriëntatiestoornissen en
op probleemgedrag.
Overzicht van handelingen die deel uit kunnen
maken van de activiteit
• Hulp bij initiëren of compenseren van eenvoudige
of complexe taken, besluiten nemen en gevolgen
daarvan wegen.
• Hulp bij het regelen van randvoorwaarden op het
gebied van wonen, onderwijs, werk, inkomen, iets
kopen/betalen, het stimuleren tot en voorbereiden
van een gesprek met dit type instanties (dit betreft
niet het meegaan naar- aanwezig zijn bij het
gesprek).
• Hulp bij plannen, stimuleren en voorbespreken van
activiteiten.
• Hulp bij het initiëren of compenseren van
op/bijstellen van dag/weekplanning; dagelijkse
routine.
• Inzicht geven in (mogelijke) gevolgen van
besluiten.
• Hulp bij zich aan regels, afspraken houden,
corrigeren van besluiten of gedrag.
27
Overzicht van te adviseren activiteiten als
onderdeel van de functie Begeleiding
Het ondersteunen bij praktische
vaardigheden/handelingen ten behoeve
van zelfredzaamheid
2.
Deze activiteit richt zich met name op de
beperkingen in de sociale redzaamheid
en het zich bewegen en verplaatsen.
3.
4.
Overzicht van handelingen die deel uit kunnen
maken van de activiteit
• Hulp bij uitvoeren of overnemen van eenvoudige of
complexe taken/activiteiten, of bij oplossen van
praktische problemen die buiten de dagelijkse
routine vallen.
• Hulp bij uitvoeren van vaardigheden die geleerd
zijn tijdens AWBZ- of GGZ-behandeling.
• Hulp bij het beheren van (huishoud)geld.
• Hulp bij de administratie (alleen in de zin van
oefenen).
• Hulp bij openbaar vervoer gebruik (alleen in de zin
van oefenen).
• Hulp bij of overnemen van post openmaken,
voorlezen en regelen afhandeling praktische zaken.
• Hulp bij of overnemen van oppakken, aanreiken,
verplaatsen van dagelijks noodzakelijke dingen
zoals het oppakken van dingen die op de grond zijn
gevallen als een leesbril, het aanreiken van dingen
die buiten bereik zijn geraakt zoals een kussen, het
verplaatsen van een boek, telefoon e.d.
• Hulp bij plannen en stimuleren van contact in
persoonsgebonden sociale omgeving.
• Hulp bij communicatie in de persoonsgebonden
omgeving bij bijvoorbeeld afasie.
Het bieden van toezicht.
• Toezicht op en het aansturen van gedrag ten
gevolge van een stoornis, thuis of elders
(bijvoorbeeld tijdens onderwijs).
• Toezicht gericht op het bieden van fysieke zorg,
zodat tijdig in kan worden gegrepen bij bijvoorbeeld
valgevaar, of complicaties bij een ziekte.
Oefenen met het aanbrengen van
structuur c.q. het voeren van regie en/of
het uitvoeren van handelingen die
zelfredzaamheid tot doel hebben.
• Oefenen door de verzekerde zelf: oefenen met
vaardigheden (al dan niet aangeleerd tijdens AWBZof GGZ-behandeling) zoals gebruik geleidestok en
gebruik hulpmiddelen voor communicatie, stimuleren
van wenselijk gedrag, inslijpen van gedrag.
• Oefenen van de mantelzorger/gebruikelijke zorger
hoe om te gaan met de gevolgen van de
aandoening, stoornis of beperking van de
verzekerde.
3 Indicatiecriteria
De verzekerde kan toegang verkrijgen tot de functie Begeleiding als sprake is van een
somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of beperking of van een
verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap.
Om in aanmerking te komen voor de functie Begeleiding dient te zijn vastgesteld dat de
onderzochte beperkingen van verzekerde betekenen dat verzekerde matige tot zware
beperkingen heeft op één of meer van de volgende vijf terreinen:
 1. sociale redzaamheid,
 2. bewegen en verplaatsen,
 3. probleemgedrag,
 4. psychisch functioneren of
28
 5. geheugen- en oriëntatiestoornissen.
Bij een kind in de leeftijd van 0 tot 12 maanden, dat als gevolg van een somatische
aandoening of beperking aanspraak heeft op Persoonlijke Verzorging of Verpleging in
combinatie met het leefklimaat permanent toezicht zoals beschreven in bijlage 8 Verblijf en
bij wie deze zorgbehoefte leidt tot (dreigende) overbelasting van de ouder(s), is er tevens
toegang tot de functie Begeleiding.
Bij verzekerden met een grondslag zintuiglijke handicap geldt dat zij op basis van de
voorwaarden die gesteld zijn aan deze grondslag toegang hebben tot de functie
Begeleiding.
Het onderscheid tussen enerzijds lichte beperkingen en anderzijds matige tot zware
beperkingen wordt op elk van deze vijf terreinen onderzocht aan de hand van een aantal
aspecten.
Bij sociale redzaamheid gaat het om de volgende aspecten:
 1. Begrijpen wat anderen zeggen.
 2. Een gesprek voeren.
 3. Zich begrijpelijk maken.
 4. Initiëren en uitvoeren eenvoudige taken.
 5. Kunnen lezen, schrijven en rekenen.
 6. Communicatiehulpmiddel gebruiken.
 7. Dagelijkse bezigheden.
 8. Problemen oplossen en besluiten nemen.
 9. Dagelijkse routine regelen.
 10. Zelf geld beheren.
 11. Initiëren en uitvoeren complexere taken.
 12. Zelf administratie zaken bijhouden.
Lichte beperkingen houden in:
Verzekerde heeft lichte problemen met de dagelijkse routine en met het uitvoeren van met
name complexere activiteiten. Met enige stimulans en/of toezicht is hij/zij in staat zijn
sociale leven zelfstandig vorm te geven, aankopen te doen en zijn geld te beheren. Wat
betreft het aangaan en onderhouden van sociale relaties, op school, op het werk, met het
sociale netwerk, is er met praten bij te sturen: vanuit gezin, het sociale netwerk en/of
school. Verzekerde kan zelf om hulp vragen en er is geen noodzaak tot het daadwerkelijk
overnemen van taken.
Matige beperkingen houden in:
Het oplossen van problemen, het zelfstandig nemen van besluiten, het regelen van
dagelijkse bezigheden en de dagelijkse routine (gebrek aan dag- en nachtritme) zijn voor
verzekerde niet vanzelfsprekend en leveren af en toe zodanige problemen op dat de
verzekerde afhankelijk is van hulp. De communicatie gaat niet altijd vanzelf doordat
verzekerde soms niet goed begrijpt wat anderen zeggen en/of zichzelf soms niet
voldoende begrijpelijk kan maken. Het niet inzetten van begeleiding kan leiden tot
verwaarlozing/opname.
Zware beperkingen houden in:
Complexe taken moeten voor verzekerde worden overgenomen. Ook het uitvoeren van
eenvoudige taken en communiceren gaan moeizaam. Verzekerde kan niet zelfstandig
problemen oplossen en/of besluiten nemen, hij kan steeds minder activiteiten zelfstandig
uitvoeren. De zelfredzaamheid wordt problematisch, Voor de dagstructuur en het voeren
van de regie is verzekerde afhankelijk van de hulp van anderen.
Bij zich bewegen en verplaatsen gaat het om de volgende aspecten:
 1. Lichaamspositie handhaven.
 2. Grove hand- en armbewegingen maken.
 3. Fijne handbewegingen maken.
 4. Lichtere voorwerpen tillen.
 5. Gecoördineerd bewegingen maken met benen en voeten.
29









6. Lichaampositie veranderen.
7. Trap op en af gaan zonder hulp(middelen).
8. Zich verplaatsen met hulp(middelen).
9. Voortbewegen binnenshuis, zonder hulp(middelen).
10. Gebruik maken van openbaar vervoer.
11. Eigen vervoermiddel gebruiken.
12. Voortbewegen buitenshuis zonder hulp(middelen).
13. Korte afstanden lopen.
14. Zwaardere voorwerpen tillen.
Lichte beperkingen houden dan in:
Verzekerde kan niet meer zelf fietsen of autorijden en kan zich buitenshuis niet meer
zonder hulpmiddel (bv een rollator) voortbewegen. Met het gebruik van hulpmiddelen kan
er nog veel, maar niet alles. Daarnaast kan verzekerde geen zware voorwerpen tillen. Het
optillen van lichte voorwerpen levert soms problemen op, maar met wat hulp en
eenvoudige aanpassingen lukt dit nog wel. Verzekerde kan de genoemde beperkingen in
voldoende mate compenseren door hulp uit de omgeving en zo nodig door de inzet van
hulp bij het huishouden en/of voorzieningen uit de Wmo.
Matige beperkingen houden dan in:
Het zelfstandig opstaan uit een stoel en gaan zitten levert soms problemen op. Fijne
handbewegingen worden minder vanzelfsprekend maar ook de grove hand- en
armbewegingen beginnen problemen te geven. Verzekerde kan zich, ook met behulp van
een rollator of rolstoel, moeilijker zelfstandig verplaatsen. Openbaar vervoer is eigenlijk
ontoegankelijk voor verzekerde geworden, maar vanuit eigen middelen of de Wmo zijn
hiervoor alternatieven mogelijk.
Zware beperkingen houden dan in:
Bij het opstaan uit een stoel, het gaan zitten en het in- en uit bed komen moet verzekerde
volledig worden geholpen. Binnenshuis is verzekerde voor zijn verplaatsingen zowel naar
een andere verdieping of gelijkvloers volledig afhankelijk van hulpmiddelen. Voor het
oppakken of vasthouden van lichte voorwerpen is hulp nodig. Ondanks het gebruik van
hulpmiddelen kan verzekerde de beperkingen onvoldoende compenseren in het dagelijks
leven.
Bij gedragsproblemen gaat het om de volgende aspecten:
 1. Destructief gedrag (gericht op zichzelf en/of de ander, zowel letterlijk als
figuurlijk).
 2. Dwangmatig gedrag.
 3. Lichamelijk agressief gedrag.
 4. Manipulatief gedrag.
 5. Verbaal agressief gedrag.
 6. Zelfverwondend of zelfbeschadigend gedrag.
 7. Grensoverschrijdend seksueel gedrag.
Lichte beperkingen houden dan in:
Verzekerde vertoont lichte gedragsproblemen die bijsturing vereisen maar geen directe of
acute belemmering vormen voor de zelfredzaamheid. Het vertoonde gedrag kan relatief
eenvoudig worden bijgestuurd door de omgeving van verzekerde, het gezin en/of de
school. Bijsturing is voldoende zonder dat de overname noodzakelijk is.
Matige beperkingen houden dan in:
Verzekerde vertoont gedrag dat bijsturing en soms (gedeeltelijke) overname van taken
vereist. Het cliëntsysteem kan slechts gedeeltelijk in de bijsturing van verzekerde voorzien.
Het vertoonde gedrag vereist bijsturing door een deskundige professional. Als er geen
deskundige bijsturing wordt geboden, verslechtert de situatie van verzekerde.
Zware beperkingen houden dan in:
Verzekerde vertoont ernstig probleemgedrag en hierdoor ontstaan
zelfredzaamheidproblemen. Er is deskundige professionele sturing nodig om het gedrag in
30
goede banen te leiden. Omdat er risico’s zijn voor veiligheid van verzekerde of zijn
omgeving is er continu hulp of begeleiding nodig.
Bij psychisch functioneren gaat het om de volgende aspecten
 1. Concentratie
 2. Geheugen en denken
 3. Perceptie van omgeving
Lichte beperkingen houden dan in:
Verzekerde heeft lichte problemen met concentreren, geheugen en denken. De oorzaak
kan in verschillende problemen liggen, zoals lichte sociaal-emotionele instabiliteit,
stemmingsproblemen, dan wel prikkelgevoeligheid. De concentratie en/of capaciteit tot
informatieverwerking laat af en toe te wensen over. Met hulpmiddelen en enige aansturing
is de zelfredzaamheid van verzekerde voldoende te ondersteunen. Er is geen noodzaak tot
het overnemen van taken.
Matige beperkingen houden dan in:
Verzekerde heeft vaak zodanige problemen met de concentratie en informatieverwerking
dat hiervoor hulp noodzakelijk is. Als er niet met regelmaat deskundige hulp wordt
geboden, ervaart verzekerde in het dagelijks leven problemen bij de zelfredzaamheid.
Zware beperkingen houden dan in:
Verzekerde heeft ernstige problemen met de concentratie, het geheugen en denken en
ook de waarneming van de omgeving. Hierdoor is volledige overname van taken door een
deskundige professional noodzakelijk.
Bij oriëntatiestoornissen gaat het om de volgende aspecten
 1. Oriëntatie in persoon
 2. Oriëntatie in ruimte
 3. Oriëntatie in tijd
 4. Oriëntatie naar plaats
Lichte beperkingen houden dan in:
Verzekerde heeft lichte problemen met het besef van tijd en/of plaats. Het herkennen van
personen en de omgeving levert geen problemen op. De problemen doen zich af en toe
voor en verzekerde kan zich met hulp vanuit zijn netwerk, zelfstandig redden. De
beperkingen vormen geen bedreiging voor zijn zelfredzaamheid, want verzekerde kan veel
taken op basis van ‘gewoonte’ zelfstandig uitvoeren.
Matige beperkingen houden dan in:
Verzekerde heeft problemen met het herkennen van personen en zijn omgeving. De
zelfredzaamheid van verzekerde staat onder druk. Verzekerde heeft vaak hulp nodig van
anderen bij het uitvoeren van taken en het vasthouden van een normaal dagritme. Als er
geen deskundige begeleiding wordt geboden, verslechtert de situatie van verzekerde.
Zware beperkingen houden dan in:
Verzekerde vertoont ernstige problemen in het herkennen van personen en van zijn
omgeving. Hij is gedesoriënteerd en zijn zelfredzaam is aangetast. Ondersteuning bij
dagstructurering en bij het uitvoeren van taken is noodzakelijk, ook is het overnemen van
taken aan de orde. Als er geen deskundige begeleiding geboden wordt, is opname het
enige alternatief.
Oefenen
In geval van het oefenen (zie § 2.5 het schema, bij punt 4) dient bovendien te zijn
vastgesteld:
 1. dat verzekerde gemotiveerd en leerbaar is om te oefenen en trainbaar is;
 2. dat het oefenen programmatisch en doelmatig plaatsvindt;
 3. en/of dat mantelzorg in de directe omgeving en/of gebruikelijke zorger van de
verzekerde gemotiveerd en leerbaar is om te oefenen en trainbaar is.
3.1 Afbakening Onderwijs en AWBZ
31
Als een kind een grondslag heeft voor AWBZ-zorg, kan het binnen het onderwijs in
aanmerking komen voor de functie begeleiding indien er sprake is van matige of zware
beperkingen op het terrein van
 a. de sociale redzaamheid,
 b. het bewegen en verplaatsen,
 c. het psychisch functioneren,
 d. het geheugen of de oriëntatie, of
 e. die matig of zwaar probleemgedrag vertoont.
In algemene zin geldt daarbij het volgende.
Als een kind, vanwege een aandoening, stoornis en beperkingen, gedrag heeft dat het
leren bemoeilijkt, valt de daarbij behorende begeleiding onder het onderwijs. Een
concentratieprobleem of wegloopgedrag van een kind leidt op zich dus niet tot een
indicatie voor de functie Begeleiding individueel tijdens onderwijs.
Als het gedrag de omgang met andere leerlingen bemoeilijkt kan Begeleiding individueel in
de vorm van toezicht zijn aangewezen. Te denken valt hierbij aan begeleiding bij ‘vrije’ of
praktijklessen als schoolzwemmen of schoolgym, bij de omgang met andere kinderen en/of
bij spel.
Een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs voorziet in begeleiding van leerlingen
tijdens het onderwijs. In relatie tot de functie Begeleiding betreft het de activiteiten (1)
ondersteunen en aanbrengen van structuur c.q. het voeren van regie en (2) ondersteuning
bij praktische vaardigheden en handelingen ten behoeve van zelfredzaamheid en (4)
oefenen met het aanbrengen van structuur, c.q. het voeren van regie en/of het uitvoeren
van handeling die de zelfredzaamheid tot doel hebben.
Er kan, ten laste van de AWBZ-functie Begeleiding, wel Begeleiding gericht op (3) toezicht
aangewezen zijn voor de tijd dat het kind deelneemt aan onderwijs.
De omvang van Begeleiding, gericht op toezicht tijdens het onderwijs, is afhankelijk van de
mate van de gedragsproblemen die de omgang met andere kinderen bemoeilijkt. De
omvang per week is maximaal klasse 2. In geval van zeer ernstige gedragsproblemen (zie
definitie zeer ernstige gedragsproblemen onder paragraaf 4.1 ‘omvang’) kan de totale
omvang van de functie Begeleiding met één klasse worden verhoogd (zie in paragraaf 4.1
de tabel)
Overblijven
Er is op scholen voor basisonderwijs tijdens het overblijven geen aanspraak op de functie
Begeleiding omdat de opvang van kinderen tussen de middag als een vorm van
kinderopvang wordt beschouwd. De afwezigheid van ouders door werk of studie kan niet
leiden tot een aanspraak op de functie Begeleiding in de middagpauzes (zie bijlage 3
Gebruikelijke Zorg).
Indien een ouder van een kind met een indicatie voor (voortgezet) speciaal onderwijs kiest
voor regulier onderwijs, is de ouder verantwoordelijk voor passende opvang tijdens de
middagpauze. Voor deze kinderen, die met een Rugzak naar het regulier onderwijs gaan,
geldt dat zij door het CIZ als leerlingen van het speciaal onderwijs worden beoordeeld. Het
(voortgezet) speciaal onderwijs biedt verplicht een continue rooster en daardoor is voor
deze kinderen geen AWBZ-aanspraak op Begeleiding mogelijk tijdens de middagpauze.
Buitenschoolse opvang
Met ingang van 1 augustus 2007 zijn basisscholen verantwoordelijk voor het organiseren
van buitenschoolse opvang.
Scholen voor speciaal onderwijs hebben niet de verplichting om buitenschoolse opvang te
organiseren. Voor de buitenschoolse opvang van leerlingen van scholen voor speciaal
onderwijs is een AWBZ-indicatie voor de functie Begeleiding groep mogelijk, voor zover
Begeleiding groep een ander doel dient dan kinderopvang.
4 Omvang en geldigheidsduur van de indicatie
4.1 Omvang
32
Of de verzekerde is aangewezen op Begeleiding individueel of Begeleiding in
groepsverband wordt bepaald door de afweging wat zorginhoudelijk het meest doelmatig
is. Begeleiding in groepsverband is voorliggend op Begeleiding individueel als hetzelfde
doel wordt beoogd, behalve als er medische contra-indicaties zijn voor Begeleiding in
groepsverband.
Op basis van het zorgdoel voor de verzekerde kunnen Begeleiding individueel en
Begeleiding in groepsverband gecombineerd zijn aangewezen. Bij de indicatiestelling
wordt rekening gehouden met het feit, dat deze vormen van zorg niet op hetzelfde moment
van de dag plaats kunnen vinden.
Er is een maximale omvang vastgesteld voor de functie Begeleiding individueel (zie tabel
hieronder). De bepaling van de omvang van een individuele aanspraak is de optelsom van
de duur van de betreffende activiteiten die vervolgens leiden tot een aanspraak op
Begeleiding in een bepaalde klasse; deze omvang kan per combinatie van activiteiten niet
meer bedragen dan de in de onderstaande tabel genoemde maxima. Als in
uitzonderingsgevallen de zorgbehoefte van de verzekerde uitgaat boven de genoemde
maxima in de tabel, wordt additionele zorg gemotiveerd geïndiceerd.
Begeleiding individueel
De omvang van de functie Begeleiding wordt vastgesteld in klassen, met daarin een
bandbreedte in uren. De klassen zijn als volgt bepaald:
klasse 1:
0 – 1,9 uur per week
klasse 2:
2 – 3,9 uur per week
klasse 3:
4 – 6,9 uur per week
klasse 4:
7 – 9,9 uur per week
klasse 5:
10 – 12,9 uur per week
klasse 6:
13 – 15,9 uur per week
klasse 7:
16 – 19,9 uur per week
Klasse 8:
20 – 24,9 uur per week
N.B.:
Bij Palliatief Terminale Zorg kan sprake zijn van additionele zorg. De eventueel benodigde
additionele zorg wordt berekend vanaf klasse 8.
De omvang waarmee de Begeleiding wordt geïndiceerd is niet meer dan nodig om
verantwoorde zorg te bieden.
Overzicht van te adviseren activiteiten als onderdeel van de functie
Begeleiding
Maximale omvang per
week
(4.) Oefenen
3 uur
1. Het ondersteunen bij het aanbrengen van structuur, c.q. het voeren van
regie
en/of
2. Het ondersteunen bij vaardigheden/handelingen ten behoeve van
zelfredzaamheid
Klasse 4
1. en/of 2. + oefenen
Klasse 5
3. Het bieden van toezicht
Klasse 2
3.1 Het bieden van toezicht tijdens onderwijs
Klasse 2
3.1 + zeer ernstige gedragsproblematiek: gemotiveerd toekennen
Klasse 3
33
Overzicht van te adviseren activiteiten als onderdeel van de functie
Begeleiding
Maximale omvang per
week
1. en/of 2. + 3
Klasse 5
1. en/of 2. + 3. + oefenen
Klasse 6
1. en/of 2. + 3. + 3.1 + oefenen
Klasse 7
1. en/of 2. +3. + zeer ernstige gedragsproblematiek: gemotiveerd
toekennen (wel of niet incl. oefenen)
Klasse 7
1. en/of 2. +3. + 3.1 + zeer ernstige gedragsproblematiek: gemotiveerd
toekennen (wel of niet incl. oefenen)
Klasse 8
Voor Palliatief Terminale Zorg (PTZ) blijft de standaardnorm gehandhaafd
56 uur (7 x 8 uur,
inclusief klasse 8)
Zeer ernstige gedragsproblematiek
Er is sprake van zeer ernstige gedragsproblematiek als op tenminste drie van de volgende
vijf terreinen een 3 wordt gescoord: oriëntatiestoornissen, stoornissen in psychisch
functioneren, stoornissen op gebied van probleemgedrag/veiligheid, stoornissen in het
psychisch (on-)welbevinden en beperkingen in de sociale redzaamheid.
In geval Begeleiding gericht op toezicht tijdens onderwijs aan de orde is wordt dit
meegenomen als onderdeel van de aanspraak Begeleiding individueel. Indien er sprake is
van een combinatie van toezicht tijdens onderwijs en zeer ernstige gedragsproblematiek
kan in voorkomende gevallen klasse 8 (20 – 24,9 uur per week) als maximale omvang per
week zijn aangewezen.
Begeleiding in groepsverband
Voor Begeleiding in groepsverband zijn de klassen vastgesteld in termen van dagdelen
(één dagdeel staat gelijk aan maximaal 4 aaneengesloten uren). De klassen zijn als volgt
bepaald:
klasse 1:
1 dagdeel per week
klasse 2:
2 dagdelen per week
klasse 3:
3 dagdelen per week
klasse 4:
4 dagdelen per week
klasse 5:
5 dagdelen per week
klasse 6:
6 dagdelen per week
klasse 7:
7 dagdelen per week
klasse 8:
8 dagdelen per week
klasse 9:
9 dagdelen per week
De omvang van de indicatie voor Begeleiding in groepsverband wordt bepaald door het
doel van de zorg. Daarbij kan het gaan om:
1. het bieden van een dagprogramma met als doel al dan niet aangepaste vormen van
arbeid of school te vervangen gedurende maximaal 9 dagdelen per week of:
2. het bieden van activiteiten met als doel een andersoortige vorm van dagstructurering
dan arbeid of school en tevens zelfredzaamheid en cognitieve capaciteiten en
vaardigheden zoveel mogelijk te handhaven en/of gedragsproblematiek te reguleren
gedurende maximaal 9 dagdelen per week;
3. toezicht in een instelling:
34
a. ‘s nachts gedurende maximaal 7 nachten (=14 dagdelen) per week;
b. overdag gedurende maximaal 9 dagdelen per week.
Maximale omvang
Wanneer Kortdurend Verblijf, Begeleiding groep, Behandeling Groep en/of Verpleging in
de vorm van Verpleegkundig toezicht i.v.m. thuisbeademing wordt geïndiceerd, dan kan dit
voor maximaal 3 etmalen (=18 dagdelen) per week. In deze 3 etmalen per week moeten
ook de dagdelen (dagbesteding ter vervanging van) school, arbeid en (medisch)
kinderdagverblijf worden meegerekend. Wanneer een kind 40 weken per jaar 9 dagdelen
per week naar school gaat, staat dit gelijk aan 7 dagdelen per week per 52 weken.
Indien de verzekerde is aangewezen op Begeleiding in groepsverband gedurende een
dagdeel in een instelling, omvat de zorg tevens Vervoer naar en van de instelling indien
medisch noodzakelijk. Uitgangspunt bij het beoordelen van ‘medisch noodzakelijk’ is het
gebrek aan zelfredzaamheid van de verzekerde. Uitzondering: voor kinderen tot twaalf jaar
die zijn aangewezen op Begeleiding in groepsverband wordt aangenomen dat er een
medische noodzaak is voor vervoer naar Begeleiding in groepsverband. Daarom wordt
altijd een indicatie gesteld voor vervoer.
Begeleiding in groepsverband is een integraal pakket. Begeleiding in groepsverband bevat
ook alle Persoonlijke Verzorging, Verpleging, Begeleiding individueel en Behandeling (op
de achtergrond) die tijdens de Begeleiding in groepsverband moet worden gegeven. Hierbij
geldt het volgende:
– Indien de verzekerde op basis van zijn grondslag wettelijk gezien geen toegang heeft tot
de functie Verpleging kan, op basis van een bijkomende grondslag die wel toegang geeft
tot de functie Verpleging, deze indien noodzakelijk aanvullend op dit integrale pakket
worden geïndiceerd.
– Als de verzekerde is aangewezen op (individuele) aanvullende functionele diagnostiek
kan hiervoor naast Begeleiding in groepsverband ook individuele Behandeling geïndiceerd
worden. Dit alleen voor zover deze Behandeling (op de achtergrond) al geen onderdeel
uitmaakt van de Begeleiding groep.
4.2 Geldigheidsduur
Voor het vaststellen van de geldigheidsduur van de indicatie voor Begeleiding gelden de
algemene criteria (zie de bijlage Algemeen paragraaf 2.5). Daarnaast geldt een maximum
van 1 jaar in geval van ‘oefenen’.
Bijlage 2: Huidige beleidsregels AWBZ kortdurend verblijf
1 Inleiding
Relevante wet- en regelgeving
Artikel 9a Besluit zorgaanspraken AWBZ
1. Kortdurend verblijf omvat logeren in een instelling gedurende maximaal drie etmalen per
week, gepaard gaande met persoonlijke verzorging, verpleging of begeleiding voor een
verzekerde met een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of
beperking, of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap, indien de verzekerde
aangewezen is op permanent toezicht.
2. Op de zorg, bedoeld in het eerste lid, bestaat slechts aanspraak indien ontlasting van de
persoon die gebruikelijke zorg of mantelzorg aan de verzekerde levert, noodzakelijk is.
2 Doelstelling functie
2.1 Algemeen
Het accent van de zorg ligt bij Verblijf (zie bijlage 8) op het wonen in een instelling voor het
grootste deel van de week. Het zwaartepunt van de zorg ligt bij Kortdurend Verblijf vooral
op logeren met als doel het overnemen van het permanent toezicht op de verzekerde ter
ontlasting van de gebruikelijke zorger of mantelzorger. Het overnemen van permanent
35
toezicht kan bijvoorbeeld noodzakelijk zijn bij (dreigende) overbelasting van ouder(s),
partner of andere huisgenoten in de thuissituatie. Het verblijf is hier dus te karakteriseren
als logeren als aanvulling op het wonen in de thuissituatie en niet als wonen in een
instelling voor het grootste deel van de week.
Bij Kortdurend Verblijf gaat het om logeren in een instelling gedurende maximaal drie
etmalen per week als de zorg voor verzekerde noodzakelijkerwijs gepaard gaat met
permanent toezicht.
2.2 Permanent toezicht
Permanent toezicht kan verschillende doelen hebben en verschillen in intensiteit.
Afhankelijk daarvan kan de toezichtfunctie op verschillende manieren vorm krijgen. Het
toezicht kan gericht zijn op:
1. het bieden van fysieke zorg, zodat tijdig in kan worden gegrepen bij bijvoorbeeld
valgevaar, of complicaties bij een ziekte;
2. het verlenen van zorg op ongeregelde en/of frequente tijden, omdat de verzekerde zelf
niet (meer) in staat is om hulp in te roepen;
3. het preventief ingrijpen bij gedragsproblemen (voorkomen van escalatie en gevaar).
3 Indicatiecriteria
Om in aanmerking te komen voor de functie Kortdurend Verblijf dient sprake te zijn van de
volgende cumulatieve voorwaarden:
1. dat de verzekerde een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of
beperking of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap heeft;
2. dat verzekerde gezien de zorgbehoefte is aangewezen op zorg gepaard gaand met
permanent toezicht;
3. dat verzekerde hierop gedurende maximaal drie etmalen is aangewezen;
4. en dat ontlasting van de persoon die gebruikelijke zorg of mantelzorg aan de verzekerde
levert, noodzakelijk is.
3.1 Permanent toezicht
De afwegingen bij het bepalen of verzekerde is aangewezen op zorg gepaard gaand met
permanent toezicht zijn als volgt:
Kortdurend Verblijf Afwegingen
Permanent toezicht De verzekerde is gezien zijn zorgbehoefte aangewezen op een
omgeving die een vorm van toezicht biedt:
Op regelmatige en onregelmatige momenten, zodat de zorgverlening goed kan inspelen op
de (frequent voorkomende) al dan niet geëxpliciteerde zorgvraag.
Die geboden wordt op basis van actieve observatie, die als doel heeft dreigende
ontsporing in het gedrag of de gezondheidssituatie vroegtijdig te signaleren, waardoor tijdig
ingegrepen kan worden en escalatie van onveilige/gevaarlijke/(levens)bedreigende
gezondheids- en/of gedragssituaties voor verzekerde kan worden voorkomen.
Permanent toezicht omvat altijd bovengebruikelijk toezicht. Het is toezicht waarop de
verzekerde op basis van aandoeningen, stoornissen en beperkingen noodzakelijkerwijs is
aangewezen op regelmatige en onregelmatige momenten en die geboden wordt op basis
van actieve observatie.
Permanent toezicht bij kinderen onderscheid zich van gebruikelijk (ouderlijk) toezicht zoals
beschreven in de bijlage Gebruikelijke zorg, bijlage 3 beleidsregels indicatiestelling AWBZ.
In deze bijlage zijn richtlijnen opgenomen ten aanzien van het gebruikelijke zorg en
toezicht van ouders voor kinderen. De intensiteit van gebruikelijk toezicht van ouders aan
kinderen neemt af naarmate kinderen ouder worden.
3.2 Overname permanent toezicht
Een verzekerde die is aangewezen op zorg met permanent toezicht komt in aanmerking
voor een indicatie voor Verblijf. Indien het de wens is van partners, ouders, inwonende
kinderen en/of andere huisgenoten om dit permanent toezicht vrijwillig op zich te nemen in
36
de thuissituatie wordt geen indicatie voor Verblijf afgegeven indien verzekerde hiermee
instemt. Om de mantelzorg te kunnen ondersteunen (‘ontlasten’) bij dit vrijwillig op zich
genomen permanent toezicht kan voor maximaal drie dagen per week Kortdurend Verblijf
geïndiceerd worden. Het overnemen van permanent toezicht kan bijvoorbeeld noodzakelijk
zijn bij (dreigende) overbelasting van ouder(s), partner of andere huisgenoten in de
thuissituatie. Kortdurend Verblijf biedt daarmee overname (‘ontlasting’) van het vrijwillig
geboden permanent toezicht door de mantelzorg.
4 Omvang en geldigheidsduur van de indicatie
4.1 Omvang
De omvang van de functie Kortdurend Verblijf wordt vastgesteld in klassen en uitgedrukt in
etmalen. De klassen zijn als volgt bepaald:
Klasse 1: 1 etmaal per week
Klasse 2: 2 etmalen per week
Klasse 3: 3 etmalen per week
In geval verzekerde op basis van zijn zorgbehoefte is aangewezen op permanent toezicht
gedurende tenminste 4 etmalen per week, wordt de omvang van Verblijf met daarbij
behorende samenhangende zorg uitgedrukt in een zorgzwaartepakket (zie bijlage 8).
Kortdurend Verblijf is geen integraal pakket. De Persoonlijke Verzorging, Verpleging en/of
Begeleiding die noodzakelijk is tijdens het Kortdurend Verblijf wordt geïndiceerd in functies
en klassen.
Wanneer Kortdurend Verblijf, Begeleiding groep, Behandeling groep en/of Verpleging in de
vorm van Verpleegkundig toezicht i.v.m. thuisbeademing bij kinderen wordt geïndiceerd,
dan kan dit voor maximaal 3 etmalen (=18 dagdelen) per week. In deze 3 etmalen per
week moeten ook de dagdelen (dagbesteding ter vervanging van) school, arbeid en
(medisch) kinderdagverblijf worden meegerekend. Wanneer een kind 40 weken per jaar 9
dagdelen per week naar school gaat, staat dit gelijk aan 7 dagdelen per week per 52
weken.
4.2 Geldigheidsduur
Voor het vaststellen van de geldigheidsduur van de indicatie voor Kortdurend Verblijf
gelden de algemene criteria (zie de bijlage ‘Algemeen’, paragraaf 2.5).
37
Onderzoek positionering/taakverbreding
ROGplus in de nieuwe Wmo
Eindrapportage
4 februari 2014
Inhoudsopgave
1
Managementsamenvatting
2
Aanleiding en opdrachtomschrijving
5
Onderzoeksaanpak
7
Achtergrond nieuwe Wmo
9
Generieke informatie ROGplus
12
Rolinvulling ROGplus: Signalering & toeleiding
- Huidige en mogelijke rolinvulling
- Impactanalyse
15
16
24
Rolinvulling ROGplus: Indicatiestelling & verstrekking
maatwerkvoorzieningen Wmo
- Huidige en mogelijke rolinvulling
- Impactanalyse
27
Rolinvulling ROGplus: Inkoop & contractbeheer
- Huidige en mogelijke rolinvulling
- Impactanalyse
47
48
53
Bijlage
56
Eindrapportage projectgroep AWBZ
28
34
© 2014 Deloitte The Netherlands
2
Managementsamenvatting
2
Managementsamenvatting (1/2)
•
In deze studie is gekeken naar welke rol ROGplus mogelijk kan vervullen op drie onderdelen in de nieuwe Wmo:
‘signalering en toeleiding’, ‘indicatiestelling en verstrekking maatwerkvoorzieningen Wmo’ en ‘inkoop en contractbeheer’
•
Hierbij zijn in beginsel twee criteria gehanteerd: de omvang van de kosten en de uitvoerbaarheid per 1 januari 2015.
Daarnaast is gekeken of er andere (betere) alternatieven zijn
•
Welke rol voor ROGplus op het gebied van signalering en toeleiding is weggelegd, is mede afhankelijk van de nadere
uitwerking van de invulling van het signalerings- en toeleidingsmodel
•
Het is gewenst dat de gemeenten spoedig uitwerking geven aan het model, zodat meer duidelijkheid ontstaat over de
rollen die in dit model gaan ontstaan
•
Onafhankelijk van deze uitwerking is, mede aan de hand van bestaande pilots, gekeken naar welke rollen waarschijnlijk
zullen ontstaan en of ROGplus hier een rol kan vervullen. Het betreft hier rollen op informatie(beheer)gebied en op het
(niet) deelnemen dan wel leidend zijn op het inhoudelijke gebied van signalering en toeleiding
•
Het hebben van geen rol lijkt geen optie
•
ROGplus kan op informatiegebied iedere rol vervullen
•
Op het gebied van inhoudelijke betrokkenheid in fase 1. en 2. kan ROGplus de rol van deelnemer invullen. Het is niet
mogelijk voor ROGplus om op 1 januari 2015 de rol van ‘leider’ op het gebied van signalering en toeleiding op zich te
nemen. Er bestaat momenteel geen andere partij die dit wel zou kunnen
•
Dit roept, nog afgezien van de voor- en nadelen van het inrichten van deze rol, de vraag op of deze geïdentificeerde rol
per definitie wel een wenselijke is
3
Eindrapportage projectgroep AWBZ
© 2014 Deloitte The Netherlands
Managementsamenvatting (2/2)
•
De rollen van ‘indicatiestelling en verstrekking maatwerkvoorzieningen Wmo’ en ‘Inkoop en contractbeheer’ kan
ROGplus per 1 januari 2015 uitvoeren. Er zijn hiervoor ook geen andere realistische alternatieven, dan wel zijn deze
juridisch niet haalbaar
•
De daadwerkelijke invulling van deze rollen is wel aan enkele randvoorwaarden gebonden. Met andere woorden:
ROGplus heeft een bepaalde ontwikkelopgave. De belangrijkste zijn:
o
De menskracht met inhoudelijke expertise op het gebied van begeleiding dient uitgebreid te worden
o
Extra uitvoeringsbudget is benodigd (zie voor de bedragen de pagina’s 26, 43, 45, 46 en 55)
o
De samenwerking met het zorgkantoor op het gebied van zorginkoop dient zo spoedig mogelijk vormgegeven te
worden ten behoeve van de zorginkoop cyclus 2015
•
Binnen de invulling van de rollen kunnen nog keuzes gemaakt worden (hoe om te gaan met overhead, generaliseren
versus specialiseren van indicatiestelling, werken met externe inhuur/eigen formatie, Pgb controle uitvoeren of niet).
Deze keuzes hebben impact op de hoogte van het benodigde uitvoeringsbudget
•
De hoogte van het budget voor de uitvoeringskosten dat gemeenten ontvangen is vooralsnog niet bekend.
4
Eindrapportage projectgroep AWBZ
© 2014 Deloitte The Netherlands
Aanleiding en
opdrachtomschrijving
5
Deze studie onderzoekt voor 3 benoemde onderdelen op het gebied van (de nu nog
AWBZ-functie) begeleiding of deze bij ROGplus ondergebracht kunnen worden
•
De Wet maatschappelijke ondersteuning (hierna: ‘Wmo’) is sinds 2007 van kracht en anno 2014 volop in beweging. Als
gevolg van de aankomende decentralisatie van de AWBZ functies extramurale begeleiding en kortdurend verblijf
(hierna: ‘begeleiding’) worden gemeenten in de toekomst niet alleen verantwoordelijk voor een nieuw terrein, maar ook
voor een nieuwe doelgroep
•
In de huidige Wmo treedt ROGplus NWN (hierna: ‘ROGplus’) op als uitvoerder van de individuele voorzieningen in de
Wmo voor de gemeente Maassluis, Vlaardingen en Schiedam (MVS)
•
De verantwoordelijke wethouders van de drie gemeenten hebben aangegeven dat zij ROGplus, ook wanneer
begeleiding gedecentraliseerd wordt, als een belangrijke partner zien
•
Het is echter nog onduidelijk welke taken precies bij ROGplus ondergebracht kunnen worden, alsook welke stappen
vervolgens gezet dienen te worden zodat ROGplus de voorgenomen positionering kan vervullen
•
Vanuit de gemeente Maassluis, Vlaardingen en Schiedam is derhalve een Kernteam Decentralisatie AWBZ
samengesteld
•
Het Kernteam Decentralisatie AWBZ heeft Deloitte gevraagd de positionering en (mogelijke) taakverbreding van
ROGplus binnen de nieuwe Wmo op een drietal onderdelen te onderzoeken
Signalering &
toeleiding
Inkoop &
contractbeheer
Indicatiestelling &
verstrekking
maatwerk
•
Hierbij dienen ook de noodzakelijke ontwikkelopgaven voor de organisatie op zowel het gebied van personeel, ICT als
financiën inzichtelijk te worden gemaakt
•
Deze rapportage gaat enkel over begeleiding. Andere ontwikkelingen in het sociale domein, zoals decentralisatie
Jeugdzorg, de Participatiewet en het schrappen van lage zorgzwaartepakketten (zorg met recht op verblijf), zijn niet
onderzocht. De gevolgen van deze ontwikkelingen op de huidige Wmo vallen buiten de scope van dit onderzoek
6
Eindrapportage projectgroep AWBZ
© 2014 Deloitte The Netherlands
Onderzoeksaanpak
7
Door middel van zes stappen/onderdelen is de mogelijke taakverbreding/
positionering van ROGplus in de nieuwe Wmo onderzocht. De informatie is
verkregen via deskresearch, interviews en een gehouden workshop
1
2
3
4
5
6
Wat zijn de mogelijke voor- en nadelen indien ROGplus een rol gaat vervullen?
Zijn er reële alternatieven denkbaar en zo ja, wat zijn deze?
Is het op basis van de voor- en nadelen en de al dan niet bestaande alternatieven opportuun
om te kijken wat de impact is op de diverse bedrijfsvoeringsonderdelen?
Indien ja, dan wordt gekeken naar de impact op mensen,
systemen, processen. Met andere woorden: wat is de
ontwikkelopgave voor de organisatie?
Indien nee, dan wordt
de impactanalyse niet
verder uitgewerkt
De mate van impact bepaalt of de rol uitvoerbaar is per 1 januari 2015
Daarnaast wordt inzichtelijk gemaakt wat een mogelijke rolverandering
betekent voor het uitvoeringsbudget van ROGplus
In deze rapportage wordt gebruik gemaakt van de volgende symbolen:
= positief/voordeel
8
Eindrapportage projectgroep AWBZ
= negatief/nadeel

= geen optie

= wel een optie
© 2014 Deloitte The Netherlands
Achtergrond nieuwe Wmo
9
Met de decentralisatie van de functie begeleiding worden gemeenten
verantwoordelijk voor een relatief zware ondersteuningsvraag
•
De decentralisatie van de AWBZ functie begeleiding biedt kansen om op lokaal niveau ondersteuning bij
zelfredzaamheid en participatie dichterbij de inwoner te organiseren
•
Begeleiding wordt niet als een voorziening in de Wmo opgenomen, maar het met begeleiding te bereiken resultaat
wordt onder het toepassingsbereik van de Wmo gebracht. Uitgangspunt is dat eerst wordt gekeken naar eigen
mogelijkheden, naar wat mensen wél kunnen. Daarna wordt gekeken naar wat de sociale omgeving kan bijdragen en
wat algemene voorzieningen kunnen betekenen
•
Voor wie dit niet toereikend is, zijn er ondersteuningsmogelijkheden vanuit de Wmo
•
Gemeenten krijgen een financiële taakstelling van circa 25% op het huidige budget
Individueel (zorg)
Collectief (welzijn)
Vrijwilligers
Sociaal network
(mantelzorg)
Burger
Eigen Kracht
10
Eindrapportage projectgroep AWBZ
© 2014 Deloitte The Netherlands
Het gehele proces van de signalering en toeleiding naar gepaste zorg tot het
leveren van nazorg hebben wij samengevat in zeven stappen
•
De eerste vijf stappen zijn een afgeleide van het toegangsmodel MVS dat is vastgesteld en onderschreven door de drie
NWN-gemeenten
•
De signalerings- en toeleidingsfase valt onder stap 1. ‘eigen kracht en welzijn’ en stap 2. ‘korte screening’
•
Stap 3. ‘vraagverheldering’, stap 4. ‘opstellen ondersteuningsplan’, stap 5. ‘vaststellen arrangement’ en stap 7. ‘leveren
nazorg’ vallen onder indicatiestelling en verstrekking maatwerkvoorzieningen
•
Inkoop en contractbeheer valt onder stap 6. ‘leveren ondersteuning’. Dit is echter een onderdeel van deze stap en niet
allesomvattend
1. Eigen kracht
en welzijn
2. Korte
screening
Signalering & toeleiding
11
Eindrapportage projectgroep AWBZ
3. Vraagverheldering
4. Opstellen
onderst. plan
5. Vaststellen
arrangement
Indicatiestelling & verstrekking
maatwerkvoorzieningen
6. Leveren
ondersteuning
Inkoop &
contractbeheer
7. Leveren
nazorg
Indicatiestelling &
verstrekking
maatwerkvoorzieningen
© 2014 Deloitte The Netherlands
Generieke informatie
ROGplus
12
Het huidige aantal medewerkers van ROGplus bedraagt 33 FTE, het totaal
budget voor uitvoeringskosten is circa € 2,7 miljoen
ROGplus voert in opdracht van de gemeenten Maassluis, Vlaardingen en Schiedam een aantal taken uit in het kader van de
Wmo. ROGplus richt zich op individuele voorzieningen voor mensen met een beperking (zoals hulp bij het huishouden
(hierna: ‘HH’), vervoer, rolstoelen, scootmobielen en aanpassingen in de woning) en zij verzorgt de gehele uitvoering van
indicatiestelling. Daarnaast voert ROGplus het contract- en inkoopmanagement van voornoemde voorzieningen uit.
Formatie (in fte)
Jaarrekening
2012
Begroting
20131
Directie
1,0
1,0
Vervoer
€ 4.347.667
€ 4.043.000
Directiesecr.
0,8
0,8
Rollen
€ 1.624.455
€ 1.862.800
Juridische zaken en beleid
1,4
-
Wonen
€ 1.294.235
€ 2.020.500
Med. comm. inform en service
0,7
-
HH
€ 17.619.085
€ 17.922.000
-
4,0
Eigen bijdrage &
Inkomsten regiotaxi
€ - 4.311.377
€ -4.284.000
Hoofd afdeling uitvoering
1,0
1,0
€ 2.662.252
€ 2.743.255
Coördinatoren afdeling uitvoering
1,9
-
Uitvoeringskosten
ROGplus
Medewerkers afdeling uitvoering
14,7
14,3
Totaal
€ 23.236.317
€ 24.307.055
Hoofd administratie en
automatisering
1,0
1,0
Coördinator onderst. processen
0,9
0,9
Medewerkers front- en backoffice
5,7
7,1
Financiële administratie
2,9
2,9
Totaal
31,9
33,0
Inhuur personeel derden
2,02
0,3
Cluster juridische zaken, kwaliteit,
communicatie, beleid en projecten
Kosten per product
Jaarrekening
2012
Begroting
2013
Bron: Jaarstukken 2012 en Marap 2013 (September 2013)
1. Per 1 januari 2013 zijn de medewerkers front- en backoffice
samengevoegd met de afdeling uitvoering. Medewerkers die
belast zijn met juridische zaken, kwaliteit, communicatie, beleid
en projecten zijn ondergebracht in één cluster
2. Deze twee externe medewerkers zijn voornamelijk ingezet voor
de afhandeling van de herindicaties HH
Bron: Jaarstukken 2012 en Marap 2013 (September 2013)
13
Eindrapportage projectgroep AWBZ
© 2014 Deloitte The Netherlands
Naast specifieke voor- en nadelen per rolinvulling, bestaat een aantal
generieke voordelen van de organisatie ROGplus
In onderstaande tabel staan de voor- en nadelen beschreven van de organisatiekenmerken van ROGplus.
• ROGplus heeft in het verleden bewezen goed om te kunnen
gaan met veranderingen (het takenpakket werd in 2007 n.a.v.
de decentralisatie uitgebreid met Huishoudelijke Hulp)
• Geen
• ROGplus is een gemeenschappelijk orgaan, vastgelegd in
een Gemeenschappelijke Regeling (GR). Drie wethouders
van de NWN-gemeenten zijn verantwoordelijk voor de
organisatie. Dit zorgt ervoor dat de bestuurlijke inbedding en
bestuurlijke sturing goed is geregeld alsmede dat ROGplus
een zekere autoriteit geniet. Bij een mogelijke wijziging van
de GR dienen afspraken over zowel de bestuurlijke, maar ook
over de ambtelijke sturing voldoende te worden vastgelegd
• ROGplus is een efficiënte en effectieve organisatie:
o In de benchmark van SGBO ‘Monitor Wmovoorzieningen Resultaten over 2012’ scoort ROGplus, in
vergelijking met de referentiegroep, goed
o Uit de benchmark van SGBO ‘Monitor Wmovoorzieningen Resultaten over 2012’ blijkt dat ROGplus
minder formatieplaatsen (vast en inhuur) heeft per
10.000 inwoners dan de referentiegroep
o In de benchmark van SGBO ‘Klantonderzoek Wmo over
2012’ geven respondenten ROGplus gemiddeld een 7,4
voor het contact (bij de referentiegroep is dit ook een 7,4)
o Het personeelsverloop binnen de organisatie is nihil
o Het informatiebeheer is prima op orde
14
Eindrapportage projectgroep AWBZ
© 2014 Deloitte The Netherlands
Rolinvulling ROGplus:
Signalering & toeleiding
1. Eigen kracht
en welzijn
2. Korte
screening
3. Vraagverheldering
4. Opstellen
onderst. plan
5. Vaststellen
arrangement
6. Leveren
ondersteuning
7. Leveren
nazorg
Huidige en mogelijke
rolinvulling
Signalering & toeleiding
16
ROGplus heeft reeds haar taakopvatting aangepast
om in te spelen op de veranderende omstandigheden
Signalering &
toeleiding
Inkoop &
contractbeheer
Indicatiestelling
& verstrekking
maatwerk
•
In de afgelopen drie jaar zijn diverse gemeentelijke Wmo besparingsmaatregelen doorgevoerd. De opvattingen over
eigen kracht, het meer een beroep doen op de sociale omgeving en algemene/collectieve voorzieningen hebben
(grote) invloed op de manier waarop ROGplus haar taken uitvoert
•
ROGplus heeft ingespeeld op deze veranderde omstandigheden en haar taakopvatting vanaf 2012 aangepast. Zij is
anno 2014 niet louter een indicatieorgaan, maar speelt ook een rol in de signalering en de toeleiding naar zorg. Deze
veranderde taakopvatting is niet vastgelegd in de Gemeenschappelijke Regeling
•
Voorbeelden van nieuwe rollen van ROGplus zijn onder meer:
o
In de gesprekken met de cliënt wordt besproken welke eigen middelen of mogelijkheden de cliënt nog heeft en
welke mogelijkheden er binnen het eigen netwerk van de cliënt zijn om de ondervonden problemen op te lossen.
Uit het ‘Klantonderzoek Wmo over 2012’ van SGBO blijkt dat ROGplus reeds in 2012 bij mensen thuis kwamen
en hen adviseerden om een beroep te doen op eigen kracht en familie, vrienden en buren
17
o
Alle medewerkers van de frontoffice en de consulenten zijn geschoold in het gekanteld werken
o
Er zijn diverse projecten ontvouwd waarin ROGplus samenwerkt met partners en waarin wijkgericht werken
centraal staat: Buurtkracht, Hooftzaak en Betrokken Stad
o
ROGplus heeft zowel op cliënt- als op organisatieniveau samenwerkingsverbanden met onder meer
SeniorenWelzijn, Mantelzorgondersteuning NWN, Stoed, MEE en AWBZ-zorgaanbieders
Eindrapportage projectgroep AWBZ
© 2014 Deloitte The Netherlands
De drie NWN-gemeenten hebben in gezamenlijkheid een toegangsmodel tot
de nieuwe Wmo ontwikkeld
•
Het toegangsmodel MVS is vastgesteld en onderschreven door de drie NWN-gemeenten
•
De signalering- en toeleidingfase valt onder stap 1. ‘eigen kracht en welzijn’ en stap 2. ‘korte screening’
1. Eigen kracht en
welzijn
2. Korte screening
3. Vraagverheldering
De processtap is voorliggend op het totale indicatieproces met
als doel de cliënt aan te zetten tot gebruik van het eigen
netwerk, eigen kracht en algemene voorzieningen. Er zijn
randvoorwaarden nodig om de inwoner hierin te kunnen
stimuleren, zoals algemene informatie over deze werkwijze,
een online hulpwijzer, sociale kaart en/of informatie van
professionals en netwerkpartners
4. Opstellen
ondersteuningsplan
5. Vaststellen
arrangement
Het indicatieproces start met een melding van een inwoner. Dit
kan in de vorm van een vraag, (aan)melding of adviesvraag.
Een korte screening kan plaatsvinden bij een loket, telefonisch
of via een digitaal formulier, welke ontvangen wordt door de
screener. De gemeente moet nog bepalen waar, hoe en door
wie deze screening gaat plaatsvinden. Er wordt gevraagd naar
de ondersteuningsvraag en het participatieprobleem van de
inwoner. Daarbij wordt gekeken naar de mogelijkheid om
direct door te verwijzen naar voorliggende en algemene
voorzieningen, zoals vrijwilligers en welzijnsdiensten. Alle
gegevens worden digitaal verwerkt. Daarnaast worden de
vervolgacties genoteerd. Op basis van deze informatie wordt
besloten naar welke route de cliënt doorstroomt. Hiervoor zijn
eenduidige regels vastgesteld
Bron: Toegangsmodel NWN-gemeenten
18
Eindrapportage projectgroep AWBZ
© 2014 Deloitte The Netherlands
Iedere fase kent een aantal beslis-/actiepunten. Deze dienen per gemeente
nog verder uitgewerkt te worden. De nadere uitwerking van het signaleringsen toeleidingsproces kan per NWN-gemeente, en zelfs per wijk, verschillen
Beslis-/actiepunten
1. Eigen kracht
en welzijn
2. Korte
screening
19
• Opstellen communicatieplan over de nieuwe toegang en de inzet op eigen kracht en welzijn met daarin
een kernboodschap.
• Bepalen of er een (nieuwe) sociale kaart nodig is en indien nodig deze aanschaffen.
• Ontwikkelen of aanschaffen van een tool hulpwijzer.
• Beslissen wanneer en op welke wijze een inwoner die de tool heeft ingevuld wordt doorgeleid naar
processtap 2; korte screening.
• Besluiten of professionals die informatie en advies geven ook de korte screening kunnen uitvoeren.
Voordeel hiervan is dat het proces voor de inwoner snel verloopt, nadeel is dat de korte screening door
veel verschillende partners wordt uitgevoerd en het voeren van regie hierdoor complexer is.
Aandachtspunt is dat deze professionals dan ook de korte screening moeten kunnen registreren. Dit
betekent dat het onderscheid tussen informatie en advies en korte screening duidelijk moet zijn.
• Wie voert de korte screening uit?
• Waar wordt de korte screening uitgevoerd in geval van de persoonlijke melding? Voor sommige
onderdelen is het goed om dit wijkgericht in te richten (zoals voor zorg en CJG). Voor werk en inkomen
kan het goed zijn om mensen te activeren en deze juist naar een bepaald punt toe te laten komen. Ook
moet hierbij rekening worden gehouden met de verschillende doelgroepen: is het wenselijk om de
verschillende doelgroepen te mengen?
• Vaststellen van de vragen die gesteld worden in de korte screening en ontwikkeling van de digitale korte
screening. Voordeel van een uitgebreide korte screening is een goede doorverwijzing naar de route,
nadeel is dat dit kostbaarder is in verband met het opleidingsniveau van de medewerker en de grotere
tijdsinvestering.
• Opstellen van een protocol voor bepaling van de route.
• Inrichten proces van overdracht van korte screening naar vraagverheldering. Hoe wordt dit ingericht? Kan
de korte screener inwoners direct doorsturen naar een loket, kan de korte screener direct een afspraak
inplannen bij de professional van de desbetreffende route of hoeft de persoon enkel zorg te dragen voor
gegevensoverdracht en neemt de route vervolgens contact op met de inwoner?
Eindrapportage projectgroep AWBZ
Bron: Toegangsmodel NWN-gemeenten
© 2014 Deloitte The Netherlands
Betrokkenheid in het informatieve proces
Onafhankelijk van de uitwerking en de diversiteit tussen de gemeenten kan een
invulling gegeven worden aan bepaalde rollen (informatief en inhoudelijk).
Deze zijn mede afgeleid van de huidige rol van ROGplus in bestaande pilots
WEST@WERK (Vlaardingen)
VRAAGRAAK (Maassluis)
BUURTKRACHT (Schiedam)
SOCIAAL DOMEIN (Vlaardingen)
Beheerder van de informatieketen. Zorgt dat informatie up-to-date is en
verstrekt desgewenst informatie aan ketenpartners. Beheert sociale kaart.
Van eerste melding tot aan toeleiding tot (specialistische) professional
registratie en uitwisseling van gegevens. Beheer van cliëntdossiers
behoort ook tot de mogelijkheden
• Client komt altijd hier binnen/wordt altijd
doorverwezen naar deze instantie
• Eerste beslissing of aanvrager wordt doorgeleid
• Alleenrecht op uitvoeren van een korte screening
Draagt informatie inzake de werkwijze
• Beslissen inzake de toegang tot uitgebreide
en cliënten die bij ROGplus komen
vraagverheldering of niet
over aan ketenpartners
• Beheren en doorgeven van eindbeslissing
(doorsturen naar loket of aan professional van
desbetreffende route)
WOT (Schiedam)
• Optioneel kan ook het volgen van de voortgang
• Deelnemer in het grotere geheel van andere
van het uitvoeringsproces, het evalueren van het
Geen substantiële rol op
betrokken partijen (bijv. d.m.v. een wijkteam)
effect van geboden ondersteuning en coördinatie
informatiegebied. Alleen t.b.v
• Kan eerste informatie/advies geven, gericht op
van klachten/bezwaarprocedures plaatsvinden. Dit
eigen administratie/
eigen kracht en welzijn
is echter pas in de stappen 3 t/m 5 aan de orde.
managementinformatie
• Wordt betrokken bij het proces van eerste
screening in het geval sprake is van een oudere
cliënt dan wel een cliënt die mogelijk in
aanmerking komt voor begeleiding
PROEFTUIN (Maassluis)
HOOFTZAAK (Maassluis)
WOT (Schiedam)
ROGplus wordt betrokken op het moment dat na
stap 2. blijkt dat de aanvrager mogelijk in
aanmerking komt voor een individuele Wmovoorziening
Zijlijn/geen rol
VRAAGRAAK (Maassluis)
BUURTKRACHT (Schiedam)
PROEFTUIN (Maassluis)
WEST@WERK (Vlaardingen)
SOCIAAL DOMEIN (Vlaardingen)
Deelnemer
Leider
Betrokkenheid in het proces van stap. 1 en stap 2. uit het toeleidingsmodel
20
Eindrapportage projectgroep AWBZ
© 2014 Deloitte The Netherlands
Zowel het vervullen van de rol van deelnemer als die van leider kan een
nader te onderzoeken optie zijn. Het hebben van geen rol is dat niet
Betrokkenheid in
het toeleidingsmodel
Geen rol

Deelnemer
Leider
21


• ROGplus is gewend te werken vanuit
verstrekkingen/ voorzieningen. Er is, evenals bij
andere gemeentelijke instanties, een cultuuromslag nodig om in bredere zin actief te zijn in
het Wmo domein en te werken vanuit de
principes van eigen kracht/zelfredzaamheid. De
cultuuromslag is ingezet, maar nog niet voltooid
• Er is geen concreet alternatief denkbaar.
Immers: de gedachte in de nieuwe Wmo is dat
integraal en holistisch gewerkt moet worden. De
huidige doelgroep van ROGplus heeft een
overlap met de cliënten die straks begeleiding
ontvangen. Het niet inzetten van ROGplus is dan
een gemiste kans
• ROGplus is sinds 2007 de uitvoeringinstantie
voor de drie gemeenten in het sociale domein en
vervult van nature de functie van loket waar
burgers terecht kunnen
• Daarnaast
is
ROGplus
betrokken
bij
verschillende proeftuinen, pilots en initiatieven
en is ROGplus bekend met het in NWN-verband
ontwikkelde toeleidingsmodel
• De huidige doelgroep van ROGplus heeft een
overlap met de cliënten die straks begeleiding
ontvangen
• Vraag hierbij is wel welke partij als regisseur zou
moeten optreden. Indien geen regisseur wordt
aangewezen, bestaat het gevaar dat de korte
screening door veel verschillende partners wordt
uitgevoerd. Het voeren van regie wordt hierdoor
complexer
• ROGplus werkt mee aan de sociale kaart van
MEE. Hierdoor heeft zij een database tot haar
beschikking en zicht op alle beschikbare
voorzieningen
• Eén eerste aanspreekpunt is vanuit het oogpunt
van coördinatie handig, regie wordt eenvoudiger
• In een dergelijke rol is brede kennis nodig over
verschillende doelgroepen. ROGplus beschikt
hier momenteel nog niet/onvoldoende over
• Een cliënt die zich bij een andere instantie meldt,
kan ten onrechte eerst naar ROGplus worden
doorverwezen
Eindrapportage projectgroep AWBZ
© 2014 Deloitte The Netherlands
Een rol als deelnemer kan gepaard gaan met twee mogelijke rollen in het
informatieproces. Een mogelijke rol als leider dient gepaard te gaan met de
rol van beheerder van het informatieproces
Rol in het informatieproces
Betrokkenheid in
het toeleidingsmodel
Deelnemer
Aandragen van informatie aan beheerder
Beheerder van informatieketen
• De combinatie van deze twee rollen is met
elkaar in evenwicht. Als deelnemer kan
gemakkelijk informatie worden aangedragen aan
een mogelijke beheerder van de informatieketen.
ROGplus is door middel van haar goed
functionerende ICT in staat deze informatie te
genereren
• Deze twee rollen liggen in elkaars verlengde.
ROGplus bezit de potentie qua bedrijfsvoering om
op te treden als
beheerder van de
informatieketen, ook indien de rol van leider in het
toeleidingsmodel niet wordt ingevuld. Dit gezien
de degelijke ICT bij ROGplus en het vermogen
om managementinformatie goed inzichtelijk te
maken en te communiceren aan partijen

Leider
• Indien ROGplus een leider wordt van de stappen
1. en 2. uit het toeleidingsmodel, is een rol als
pure aandrager van informatie niet logisch.
ROGplus bezit namelijk dan als leider van alle
partijen over de meeste informatie. Daarnaast
kan
de
organisatie
een
rol
als
informatiebeheerder aan. Dit gezien de degelijke
ICT bij ROGplus en het vermogen om
managementinformatie goed inzichtelijk te
maken en te communiceren aan partijen

22
Eindrapportage projectgroep AWBZ

• Indien ROGplus een leider wordt van de stappen
1. en 2. uit het toeleidingsmodel, ligt een rol als
beheerder van de informatieketen voor de hand.
Gezien de degelijke ICT bij ROGplus, de juiste
bedrijfsvoering en daarmee het vermogen om
managementinformatie goed inzichtelijk te maken
en te communiceren aan alle partijen, past een
rol als beheerder van de informatieketen

© 2014 Deloitte The Netherlands
In de signalerings- en toeleidingsfase zijn diverse organisaties belangrijke
deelnemers. Zij vormen echter geen substituut voor ROGplus, noch kunnen
zij de rol van leider binnen de signalering en toeleiding op zich nemen
•
In de NWN-gemeenten zijn reeds diverse organisaties actief in de signalering en toeleiding van zorg. Deze organisaties
richten zich vaak op een specifieke doelgroep/expertise. Het zijn daarmee ook belangrijke deelnemers in de
signalerings- en toeleidingsfase. De organisaties worden niet in staat geacht de rol van leider in de signalerings- en
toeleidingsfase op zich te nemen, vanwege hun te beperkte mate van generalisme op welzijn en/of zorggebied. Enkele
voorbeelden van deze organisaties, naast bijvoorbeeld ouderenwerk, wijkverpleegkundigen en de huisarts, zijn:
MEE biedt cliëntondersteuning aan mensen met een beperking (verstandelijke, lichamelijke
of zintuigelijke beperking of een beperking door een chronische ziekte, niet aangeboren
hersenletsel of autisme). MEE voert vraagverduidelijkingsgesprekken en inventariseert wat
de vraag achter de vraag is vanuit een breed perspectief (o.a. wonen, werk, zorg). Tevens
voorzien zij in de toeleiding naar werk, wonen en onderwijs en ondersteunen zij diverse
instanties waaronder schuldhulpverlening, sociale zaken, UWV en zorgaanbieders
Maatschappelijke Dienstverlening Nieuwe Waterweg (MDNW) biedt een breed spectrum aan
dienstverlening aan: Sociaal Juridische Dienstverlening, Steunpunt Huiselijk Geweld,
Steunpunt Mantelzorg, Afdeling Welzijn (jongeren-en buurtwerk) en Algemeen en School
maatschappelijk werk. Als netwerkorganisatie heeft MDNW intensief contact met diverse
instanties en instellingen voor wonen, zorg en welzijn. MDNW is voornamelijk actief op twee
sporen: preventie en hulpverlening (zo kort als kan)
Stichting Onder Een Dak (Stoed) is een regionale instelling voor Zorg en Welzijn. Stoed
begeleidt mensen van 18 jaar en ouder met psychiatrische en/of psychosociale problemen
die zelfstandig willen (blijven) wonen. Stoed biedt ambulante woonbegeleiding, Beschermd
Wonen, Volledig Pakket Thuis, dagbesteding, Sociaal Pension en nachtopvang
23
Eindrapportage projectgroep AWBZ
© 2014 Deloitte The Netherlands
Impactanalyse
Signalering & toeleiding
24
Impactanalyse
Mensen
Deelnemer in
groter geheel
Deelnemer in
signalerings- en
toeleidingsmodel
Coördinator
informatiebeheer
Leidende en
coördinerende
rol
25
Processen
Systemen
Geen impact
Enige impact
Redelijke impact
Veel impact
Financieel
ROGPlus wordt vanuit haar
huidige expertise betrokken. Er
zijn derhalve geen extra
competenties vereist in
vergelijking met de huidige
situatie
De werkprocessen zullen
afgestemd moeten worden op
de werking van het wijkteam
Het ICT-systeem dient zodanig
opgesteld te zijn dat deze
gestandaardiseerde informatie
kan aanleveren aan de rest van
de keten
Nihil. Het huidige ICT systeem
kan reeds de benodigde
informatie genereren
Wat betreft de medewerkers op
de afdeling uitvoering, zijn geen
extra competenties vereist. Op
het gebied van informatiebeheer
zullen de taken van de afdeling
administratie/ ondersteunende
processen uitgebreid worden
De processen dienen ingericht
te worden zodat informatie snel
verzameld kan worden,
overzichtelijk kan worden
opgesteld en kan worden
aangeleverd ten behoeve van
het gebruik door ketenpartners
Het ICT-systeem dient zodanig
opgesteld te zijn dat deze
informatie van diverse
ketenpartners kan verwerken en
centraal kan opslaan
Maximaal 1 FTE om de rol van
coördinator goed in te kunnen
vullen: € 50.000. Het ICT
systeem zelf is reeds redelijk tot
goed op de gevraagde
functionaliteit toegerust. Tot
extra noemenswaardige kosten
leidt deze rol derhalve niet
Brede kennis van de sociale
kaart is nodig om burgers door
te kunnen verwijzen naar
geschikte voorzieningen.
Daarnaast is generieke kennis
nodig van de problematiek
(jeugd, welzijn, werk,
begeleiding) die men zoal tegen
kan komen. Op het gebied van
informatiebeheer zullen de taken
van de afdeling administratie/
ondersteunende processen
uitgebreid worden
De processen dienen afgestemd
te worden op ketenpartners. Er
dient een gestandaardiseerd
proces ontwikkeld te worden
voor registratie en handelen.
Werkinstructies dienen
opgesteld te worden met een
aantal uitgangspunten en
handvatten zodat bepaald wordt
welke vraag naar welke route
toegeleid wordt. Transparantie
d.m.v. beleidsregels, beslisboom
en/of toetsingskader is vereist
Het ICT-systeem dient zodanig
opgesteld te zijn dat deze
informatie van diverse
ketenpartners kan verwerken en
centraal kan opslaan
Pas nadat de exacte uitwerking
van de stappen 1. en 2. uit het
toeleidingsmodel zijn
vastgesteld, kan bepaald
worden welke activiteiten exact
onder deze leidende rol vallen.
Vervolgens kan het aantal
benodigde FTE voor ROGplus
bepaald worden om de leidende
rol uit te voeren. Wel kan reeds
gesteld worden dat ook hier 1
FTE voor de rol van coördinator
op informatiegebied is benodigd
: € 50.000
Eindrapportage projectgroep AWBZ
© 2014 Deloitte The Netherlands
Alleen de rol van de informatiebeheerder en/of die van leider in stap 1. en 2.
uit het toeleidingsmodel gaat gepaard met extra kosten. Het uitoefenen van
laatstgenoemde rol is echter niet mogelijk per 1-1-2015
CRITERIA
Kosten
Uitvoerbaarheid
per 1-1-2015
UITKOMST
Blijven de kosten enigszins beheersbaar
voor de NWN-gemeenten?
€ 50.000 voor de rol van informatiecoördinator + eventuele kosten voor het
uitvoeren van de leidende rol in de stap 1. en
stap 2. uit het toeleidingsmodel. De overige
mogelijke rollen leveren geen extra kosten op
Zijn de gevolgen op de diverse
bedrijfsvoeringsgebieden
te
overzien,
waardoor op 1-1-2015 de werkzaamheden
door ROGplus kunnen worden uitgevoerd?
Het uitvoeren van de informatiebeheersrol is
haalbaar voor ROGplus, men doet dit ook
reeds in enkele pilots. Nog afgezien van de
wenselijkheid, is het uitvoeren van de
leidende rol binnen stap 1. en stap. 2 uit het
toeleidingsmodel
niet
haalbaar
voor
ROGplus. Hiervoor ontbreekt de benodigde
generieke kennis van de problematiek
(begeleiding, jeugd, welzijn, werk) die in een
dergelijke rol vereist is. Ook ontbreekt
ervaring hiermee. ROGplus heeft deze rol
nog niet vervuld in de huidige pilots.
• De weergegeven kosten zijn gebaseerd op de werkgeverskosten van ROGplus voor dergelijke functies. Indien gewerkt
wordt met externe inhuur, kunnen de tarieven hoger liggen
• De weergegeven kosten zijn gebaseerd op de kosten voor het uitvoeren van de rol voor de drie gemeenten gezamenlijk
26
Eindrapportage projectgroep AWBZ
© 2014 Deloitte The Netherlands
Rolinvulling ROGplus:
Indicatiestelling & verstrekking
maatwerkvoorzieningen Wmo
1. Eigen kracht
en welzijn
2. Korte
screening
3. Vraagverheldering
4. Opstellen
onderst. plan
5. Vaststellen
arrangement
6. Leveren
ondersteuning
7. Leveren
nazorg
Huidige en mogelijke
rolinvulling
Indicatiestelling & verstrekking
maatwerkvoorzieningen Wmo
28
De huidige indicering voor individuele Wmo voorzieningen wordt bij ROGplus uitgevoerd door 14,3 FTE
•
Signalering &
toeleiding
Inkoop &
contractbeheer
Indicatiestelling
& verstrekking
maatwerk
ROGplus indiceert voor individuele Wmo-voorzieningen. Tussen 2011 en 2013 nam het aantal aanvragen af, als
gevolg van besparingsmaatregelen (o.a. hogere eigen bijdrage)
Indicaties
Herindicaties
5.713
1.431
2011
2012
4.458
5.246
2013
2.944
756
7.144
7.402
6.002
Bron: ROGplus
•
De huidige formatie van indicatiestellers bestaat uit 14,3 FTE. Zij beoordelen de aanvragen, verstrekken indicaties en
verzorgen de nazorg
•
Daarnaast zijn circa 10 FTE betrokken als ondersteuning/overhead bij dit proces (front- en backoffice, communicatie,
klachtenafhandeling)
29
Eindrapportage projectgroep AWBZ
© 2014 Deloitte The Netherlands
Indien ROGplus vanaf 1 januari 2015 ook voor indicaties inzake begeleiding
verantwoordelijk wordt, krijgt zij te maken met circa 2.800 extra cliënten
•
Mogelijk kan ROGplus vanaf 1 januari 2015 verantwoordelijk worden voor het stellen van indicaties inzake begeleiding
•
Wanneer ROGplus deze indicatiestellingen gaat verzorgen, krijgt ROGplus in beginsel te maken met een grotere groep
cliënten. Cliënten tot 18 jaar worden overgeheveld naar de jeugdwet en worden derhalve niet meegenomen in de
berekening. Er worden circa 2.800 cliënten overgeheveld naar de Wmo
Cliënten per gemeente
Leveringsvorm
Leeftijd
Maassluis
Schiedam
Vlaardingen
Totaal
<18
35
65
82
182
18+
416
1032
1009
2.457
<18
53
107
104
264
18+
57
188
129
374
473
1.220
1.138
2.831
Zorg in Natura
Persoonsgebonden Budget
Totaal
Bron: Decentralisatiemonitor (VEKTIS, 2011 en 2012)
•
• 33% van deze cliënten kent ROGplus reeds
vanuit de Wmo
De achtergrond van deze cliënten is divers:
Lichamelijk
6%
Cliënten
Psychiatrisch
33%
Psychogeriatrisch
Begeleiding
Pv + Begeleiding
9%
Totaal
Somatische ziekte/aandoening
29%
Verstandelijke handicap
Zintuiglijke handicap
Aantal cliënten
Overlap Wmo
1.065
290
514
234
1.579
524 (33%)
Bron: Decentralisatiemonitor (CAK, overzicht overlap cliënten met overige
AWBZ- en Wmo voorzieningen (cliënten ZIN, 18+), 2013, periode 1)
22%
1%
Bron: Zorgkantoor DSW
30
Eindrapportage projectgroep AWBZ
© 2014 Deloitte The Netherlands
De totale contractwaarde van begeleiding bedroeg in 2012 € 25 miljoen
Jaar
Leveringsvorm
Naam
Kosten
2011 (geen update beschikbaar)
PGB
Begeleiding groep
€ 1.799.422
2011 (“)
PGB
Begeleiding individueel
€ 4.215.617
2011 (“)
PGB
Kortdurend verblijf
€ 693.083
2011 (“)
PGB
Persoonlijke verzorging Basis
€ 7.531.328
2011(“)
PGB
ZZP 1-4 gehandicaptenzorg
€ 658.007
2011 (“)
PGB
ZZP 1-4 GGZ
€ 255.965
2011 (“)
PGB
ZZP 1-4 V&V
€ 275.516
2012
ZIN
Begeleiding groep
€ 9.237.587
2012
ZIN
Begeleiding individueel
€ 7.743.692
2012
ZIN
Kortdurend verblijf
€ 37.970
2012
ZIN
Persoonlijke verzorging Basis
€ 13.301.484
2012
ZIN
Persoonlijke verzorging Extra
€ 1.398.636
2012
ZIN
Persoonlijke verzorging Speciaal
€ 2.505.212
2012
ZIN
Vervoer begeleiding groep
€ 1.281.400
2012
ZIN
ZZP 1-4 gehandicaptenzorg
€ 6.686.504
2012
ZIN
ZZP 1-4 GGZ
€ 6.592.776
2012
ZIN
ZZP 1-4 V&V
€ 29.788.578
Totale contractwaarde begeleiding en kortdurend verblijf
€ 25.008.771
Bron: Decentralisatiemonitor
31
Eindrapportage projectgroep AWBZ
© 2014 Deloitte The Netherlands
Voor- en nadelen mogelijke nieuwe rolinvulling indicatiestelling en
verstrekking van maatwerkvoorzieningen door ROGplus
• ROGplus is bekend
indicatiestellen
met
de
werkzaamheden
van
• ROGplus is, eveneens andere gemeentelijke instanties,
vooralsnog niet bekend met de doelgroep van begeleiding en
met de diverse producten die hiermee gepaard gaan. De
overkomende doelgroep is divers samengesteld. Hoewel een
aantal medewerkers bekend is met vraagstukken inzake de
relevante problematiek, zal het overgrote gedeelte van de
cliënten momenteel niet geïndiceerd kunnen worden door de
huidige medewerkers
• ROGplus besteedt momenteel veel tijd aan het vergroten van
de kennis van haar medewerkers over de nieuwe doelgroep
door middel van scholing en deelname aan diverse pilots
• ROGplus kent reeds 33% van de overkomende AWBZ
cliënten vanuit de Wmo, dit zorgt voor synergie effecten bij
het bepalen van de benodigde zorg. Men kent immers (een
deel van) de cliënten waardoor het belang van de cliënt wordt
gewaarborgd en deze niet onnodig meerdere instanties af
hoeven te gaan
• Het automatiseringssysteem waar ROGplus gebruik van
maakt (WmoNed) is van origine sterk georiënteerd op de
AWBZ. Zoals het er nu uitziet is het systeem, met enkele
aanpassingen, goed toegerust op de komende veranderingen
32
Eindrapportage projectgroep AWBZ
© 2014 Deloitte The Netherlands
Er zijn, om uiteenlopende redenen, momenteel geen reële alternatieven voor
het uitvoeren van de rol van indicatiestelling
•
Momenteel beoordeelt het CIZ of cliënten in • Indicaties kunnen ook door zorgaanbieders worden gesteld.
aanmerking komen voor AWBZ zorg, waaronder dus
Dit gebeurt momenteel ook (gemandateerde indicatiebegeleiding
stelling) op beperkte schaal bij ZZP’s. Echter, deze situatie
kan leiden tot het ‘induce demand’ / ‘upcoding’ probleem
• Het CIZ heeft derhalve de kennis in huis om de
(een indicatiesteller die ook zorg verleent heeft er belang bij
doelgroep die mogelijk in aanmerking komt voor
dat ook daadwerkelijk (meer) zorg wordt geïndiceerd). Dit is
begeleiding, goed te kunnen beoordelen
ook de voornaamste reden dat het kabinet voornemens is
• Nadeel van dit alternatief is dat de gemeenten een extra
de gemandateerde indicatiestelling af te schaffen
partij in huis halen die indicaties gaat stellen. Hierdoor
kunnen geen synergievoordelen worden behaald, • Indien gemandateerde indicatiestelling niet wordt afgeschaft,
is het een alternatief om zorginstellingen indicaties, voor
aangezien niet geprofiteerd wordt van de overlap
voornamelijk enkelvoudige problematiek, te laten afgeven
tussen begeleiding en Wmo cliënten. De gedachte van
de decentralisatie (gemeente staat dichter bij burgers)
wordt hiermee ook losgelaten, aangezien het CIZ de
inwoners van de NWN-gemeenten niet goed kent
• Rotterdam gaat werken met wijkteams waarvan (sommige)
leden ook de bevoegdheid krijgen om zelf te indiceren
• Het CIZ blijft na 2014 ook indiceren voor de kern AWBZ.
indien er sprake is van (specialistische) langdurige zorg.
Gevaar bestaat dat de indicatie voor begeleiding
Deze ondersteuning is niet in het wijkteam zelf beschikbaar,
‘bulkwerk’ wordt en dat er onvoldoende maatwerk
maar zij heeft de doorzettingsmacht om deze ondersteuning
geleverd kan worden
in te kunnen (laten) zetten. Deze werkwijze kan vergeleken
• Door de decentralisatie en de taakstelling moet er op
worden met het mandateren van zorginstellingen
een nieuwe en innovatieve manier gewerkt gaan
• De NWN-gemeenten hebben nog geen goed beeld over wat
worden. Het risico bestaat dat CIZ hun huidige
zij onder wijkteams verstaan en welke rol deze teams gaan
werkwijze
blijft
hanteren
waardoor
een
spelen. Pas als meer uitwerking is gegeven aan het
vernieuwingsslag ontbreekt
onderdeel wijkteams, kan bepaald worden of dit een
realistisch alternatief is
Eindrapportage projectgroep AWBZ
© 2014 Deloitte The Netherlands
33
Impactanalyse
Indicatiestelling & verstrekking
maatwerkvoorzieningen Wmo
34
Om indicaties voor de doelgroep begeleiding te verstrekken, is kennis
over deze doelgroep van essentieel belang. Het huidige kennisniveau van
ROGplus is vooralsnog onvoldoende
•
De indicatiestellers dienen op de hoogte zijn van wat goed werkt bij een specifieke doelgroep en over de juiste
informatie beschikken om tot een bepaalde maatwerkvoorziening te komen
•
•
Enkele kenmerken/competenties/vaardigheden die hierbij belangrijk zijn:
o
In staat de ondersteuningsbehoefte te vertalen naar passende interventies
o
In staat tot leveren van maatwerk
o
Sociale vaardigheden/ kennis en ervaring met gesprekstechnieken
o
Analytisch en probleemoplossend vermogen
ROGplus heeft afgelopen jaar geïnvesteerd in de Kanteling (scholing van medewerkers) en de sociale kaart
(aangeschaft). Tevens zijn er diverse activiteiten ondernomen om de kennis over de nieuwe doelgroep te vergroten
(bijvoorbeeld afleggen van huisbezoeken met MEE)
•
Echter, de huidige kennis is onvoldoende om indicaties te kunnen stellen. Deze kennis dient derhalve ingehuurd te
worden, waarna eventueel verdere verspreiding via training on the job plaatsvindt. Eenzelfde scenario is gevolgd bij de
decentralisatie van Huishoudelijke Hulp
•
De medewerkers die ROGplus inhuurt of in dienst neemt, dienen geselecteerd te worden op basis van (onder andere)
bovenstaande competenties en vaardigheden
•
Indien het uitgangspunt training on the job is, betekent dit dat ongeveer 20% van de werktijd van de huidige
indicatiestellers (14,3 FTE) in 2015 en 10% van de werktijd in 2016 besteed dient te worden aan training en opleiding
•
Ook de front- en backoffice (7,1 FTE) dient getraind te worden, dit zal naar schatting 10% van de werktijd bedragen in
2015
35
Eindrapportage projectgroep AWBZ
© 2014 Deloitte The Netherlands
Teneinde de organisatie aan te laten sluiten bij de nieuwe situatie en
werkwijze, is aanpassing van een aantal processen vereist
•
•
De processen ten aanzien van het verstrekken van indicaties dienen ingericht te worden. Hierbij komt onder meer
kijken:
o
Het herschrijven van werkinstructies
o
Het monitoren van verstrekte indicaties. Het is belangrijk dat geleverde indicaties gecontroleerd worden of deze
actueel zijn zodat deze, indien opportuun, aangepast kunnen worden
o
Het inregelen van sturings- en monitoringsinformatie
Indien de gemeenten besluiten in wijkteams te gaan werken, dient (een mogelijke) informatieoverdracht tussen het
wijkteam en ROGplus goed te worden geregeld
•
Als gevolg van de Kanteling zal nauwer samengewerkt dienen te worden met andere partijen. Hierbij valt te denken aan
Maatschappelijk werk, Stichting Onder Een Dak, Begeleid wonen, de Sociale Werkplaats en medisch adviseurs
•
Ook zal een directe samenwerking met het jeugdveld en sociale werkveld (twee andere decentralisaties) ontwikkeld
dienen te worden
•
Er is momenteel een bezwaarcommissie, samengesteld door open sollicitaties. De leden missen echter specialistische
kennis omtrent begeleiding. In 2015 zal het percentage bezwaarzaken hoger liggen dan gemiddeld (+/- 5% t.o.v. nu
1%). Naar verwachting zullen er een kleine 200 cliënten (5% * 3850) bezwaar aantekenen. Inschatting kosten in 2015:
o
36
2015: 2 uur per bezwaar tegen een (extern) uurtarief van € 100 = ± € 40.000
Eindrapportage projectgroep AWBZ
© 2014 Deloitte The Netherlands
ROGplus maakt gebruik van WmoNed. Dit systeem kan eenvoudig geschikt
worden gemaakt voor het verwerken van gegevens omtrent begeleiding
•
Een werkgroep bij het ministerie van VWS houdt zich momenteel bezig met de ontwikkeling van een landelijke
standaard. Hierdoor verdwijnt het onderscheid tussen ICT-standaarden die gehanteerd worden bij de AWBZ en de
Wmo. Het is de verwachting dat deze standaarden in 2015 operationeel zijn
•
ROGplus maakt gebruik van het programma WmoNed van het bedrijf Zorgned Automatisering B.V. Dit bedrijf is
betrokken in de landelijke werkgroep
•
Het ICT-systeem WmoNed is van origine sterk op AWBZ georiënteerd
•
Middels enkele modules die toegevoegd kunnen worden, kan WmoNed geschikt worden gemaakt voor het verwerken
van gegevens omtrent begeleiding
•
Naar verwachting zullen de technische veranderingen beperkt blijven
•
De aanpassingen van WmoNed brengen geen noemenswaardige kosten voor ROGplus mee, aangezien deze zijn
inbegrepen in het reguliere onderhoudscontract
37
Eindrapportage projectgroep AWBZ
© 2014 Deloitte The Netherlands
In de impactanalyse dient onderscheid gemaakt te worden tussen het jaar
2015 en de periode hierna
2.800 cliënten komen over naar ROGplus.
Alle bestaande indicaties afgegeven door het
CIZ vervallen. ROGplus beoordeelt of deze
cliënten in aanmerking komen voor
begeleiding
Cliënten waarvan de indicatie in 2016
afloopt, dienen gedurende dit jaar
opnieuw geïndiceerd te worden
Instroom: nieuwe cliënten die (mogelijk)
in aanmerking komen voor begeleiding
melden zich, al dan niet direct, in 2015
bij ROGplus. ROGplus beoordeelt of
deze cliënten in aanmerking komen
voor begeleiding
1-1-2015
Reguliere instroom en uitstroom
gedurende het jaar
31-12-2015
01-01-2016
31-12-2016
• Het CIZ hanteert een doorlooptijd van 1,4 uur per indicatie. Dit proces is minder uitgebreid dan ROGplus dit voor ogen heeft.
Zo vindt bij het CIZ zelden een huisbezoek plaats, iets waar ROGplus wel voor pleit. Daarnaast vindt bij CIZ geen nazorg
plaats
• De normtijd voor het stellen van een Wmo indicatie én nazorg bedraagt volgens ROGplus gemiddeld 2 uur en 45 minuten
(exclusief back officewerkzaamheden, zoals het versturen van bevestigingsbrieven, afspraken e.d.). Dit is gebaseerd op de
inschatting van ROGplus, inclusief de ervaring uit pilots waar men momenteel aan deelneemt
• ROGplus kent circa 33% van de cliënten reeds vanuit de Wmo. Dit zorgt voor een synergievoordeel, waardoor de
doorlooptijd per indicatie bij deze cliënten gunstig wordt beïnvloed
• Derhalve kunnen vier soorten cliënten voor ROGplus worden onderscheiden, ieder met een eigen ingeschatte werklast
Soort cliënt
Werklast indicatie/ nazorg proces
Aantal cliënten
Totale werklast
Uit AWBZ overkomende cliënt, niet bekend uit Wmo
2 uur en 45 minuten
1.850
5.088 uur
Uit AWBZ overkomende cliënt, wel bekend uit Wmo
2 uur
950
1.900 uur
2 uur en 45 minuten
385
1.060 uur
2 uur
165
330 uur
Nieuwe cliënt, niet bekend uit Wmo (zie volgende pagina)
Nieuwe cliënt, bekend uit Wmo (zie volgende pagina)
38
Eindrapportage projectgroep AWBZ
© 2014 Deloitte The Netherlands
De jaarlijkse instroom van cliënten wordt verondersteld op circa 550 cliënten
•
De AWBZ ervaringscijfers op landelijk niveau laten een jaarlijkse instroom van 60.000 cliënten zien (bron: verslag
Tweede kamer debat, 4 en 5 april 2012)
•
Een inschatting van de jaarlijkse instroom voor de NWN-gemeenten kan gemaakt worden op basis van de verhouding
tussen het totaal aantal cliënten dat begeleiding ontvangt in Nederland en het aantal cliënten in de drie NWNgemeenten
•
In Maassluis, Vlaardingen en Schiedam woont in totaal 0,9% van het totaal aantal cliënten dat op 1 juli 2013
begeleiding ontving (bron: CIZ)
•
Op basis hiervan wordt de jaarlijkse instroom verondersteld op 0,9% * 60.000 cliënten = ± 550 cliënten die mogelijk
voor begeleiding in aanmerking komen in de gedecentraliseerde AWBZ
39
Eindrapportage projectgroep AWBZ
© 2014 Deloitte The Netherlands
In het jaar 2016 zal de werklast lager liggen dan in 2015
2.800 cliënten komen over naar ROGplus.
Alle bestaande indicaties afgegeven door het
CIZ vervallen. ROGplus beoordeelt of deze
cliënten in aanmerking komen voor
begeleiding
Cliënten waarvan de indicatie in 2016
afloopt, dienen gedurende dit jaar
opnieuw geïndiceerd te worden
Instroom: nieuwe cliënten die (mogelijk)
in aanmerking komen voor begeleiding
melden zich, al dan niet direct, in 2015
bij ROGplus. ROGplus beoordeelt of
deze cliënten in aanmerking komen
voor begeleiding
1-1-2015
•
31-12-2015
Reguliere instroom en uitstroom
gedurende het jaar. 70% van het
huidige aantal cliënten
01-01-2016
31-12-2016
Wat de omvang van de jaarlijks te stellen indicaties is na 2015, hangt af van de volgende factoren:
o
De daadwerkelijke instroom per jaar van nieuwe cliënten. Deloitte veronderstelt dat 70% van de huidige instroom
ook in de nieuwe wetgeving (Wmo) in aanmerking komt voor begeleiding; 30% valt uiteindelijk (vanaf 2016 als
het leereffect is opgetreden) weg als gevolg van de veranderde (stringentere) voorwaarden
o
De exacte omvang van het deel van de cliënten dat ook na screening door ROGplus in aanmerking blijft komen
voor begeleiding, in combinatie met de looptijd waarvoor indicaties verstrekt zijn. Hoe korter de looptijd, des te
meer indicaties dienen per jaar gesteld te worden. Momenteel is de indicatietermijn voor begeleiding relatief kort.
Het Transitiebureau adviseert langer dan voor 1 jaar de indicaties te verstrekken
o
•
40
De uitstroom per jaar (alle cliënten die overlijden, verhuizen naar een andere regio of geen herindicatie krijgen)
Deloitte gaat uit van een minimum scenario van 400 indicaties en een maximum scenario van 1.000 per jaar tegen een
gemiddelde afhandelingstijd van 2 uur en 15 minuten (herindicaties kunnen vrij snel afgegeven worden, nieuwe cliënten
kosten meer tijd)
Minimaal 400
Maximaal 1.000
Eindrapportage projectgroep AWBZ
© 2014 Deloitte The Netherlands
De formatie dient in 2015 incidenteel uitgebreid te worden met 5,5 FTE.
Vanaf 2016 is de uitbreiding structureel: minimaal 0,6 tot maximaal 1,5 FTE.
Deze uitbreiding is excl. toename van mogelijke overhead en eventuele
opleiding van huidige medewerkers
•
In totaal zorgt de indicatiestelling en nazorg omtrent begeleiding voor bijna 8.400 uur aan extra werklast in 2015
•
De berekening gaat uit van 1.550 uren die aan indicatiestelling besteed worden door de extra (externe) medewerkers
die bekend zijn met begeleiding. Hier komen nog (te geven) opleidingsuren bij. Dit betekent in beginsel een benodigde
uitbreiding van ca. 5,5 FTE in 2015
•
Na 2015 volstaat in beginsel, ten opzichte van de huidige situatie, een uitbreiding van 0,6 FTE (in het minimum
scenario) tot 1,5 FTE (maximum scenario). Let op: in beide jaren wordt uitgegaan van externe medewerkers. Indien
besloten wordt om medewerkers in dienst te nemen, ligt het jaarlijkse aantal van 1.550 uren besteed aan het primaire
proces van indicatiestelling lager (+ te geven opleidingsuren), waardoor het benodigde aantal FTE wat hoger ligt
•
Bij bovenstaande getallen is nog geen rekening gehouden met de tijd die de huidige ROGplus medewerkers in 2015 en
2016 dienen te besteden aan opleiding, respectievelijk 20% en 10%. Afhankelijk van de vormgeving (opleiding in eigen
tijd, huidige indirecte uren aan opleiding besteden of toch niet opleiden, maar specialiseren) zal de formatie in 2015 en
2016 iets verder dienen toe te nemen dan het hierboven geschetste aantal FTE
•
Ook is in bovenstaande berekening geen rekening gehouden met een mogelijke toename van de overhead (front- en
backoffice, communicatie, klachtenbehandeling) als gevolg van het werken met extra medewerkers. Het huidige
overheadpercentage binnen ROGplus bedraagt 16% (bron: SGBO). Bij een volledige doorvertaling van dit percentage
naar de extra toename in FTE, zal het aantal FTE met maximaal 1 FTE toenemen in 2015 en in 2016 e.v. met maximaal
0,25 FTE
41
Eindrapportage projectgroep AWBZ
Totale
formatietoename
Primair proces
Opleiding
Overhead
© 2014 Deloitte The Netherlands
Impactanalyse
Mensen
Processen
Geen impact
Enige impact
Redelijke impact
Veel impact
Systemen
• ROGplus dient indicatiestellers in dienst te
nemen/in te huren die bekend zijn met de
problematiek omtrent begeleiding, opdat per
1 januari 2015 indicaties gesteld kunnen
worden
• De huidige indicatiestellers dienen bekend te
worden met de doelgroep begeleiding die
een
uiteenlopende
problematiek
(o.a.
somatisch,
psychiatrisch,
verstandelijk
beperkt) kent. Dit is vereist, zodat ook zij
cliënten begeleiding kunnen indiceren indien
dit opportuun is. Hiertoe dient men ‘on the
job’ opgeleid worden. Dit duurt twee jaar,
waarbij het eerste jaar 20% van de werktijd
besteed dient te worden aan opleiding, het
tweede jaar 10%
• Herschrijven werkinstructies
• Een werkgroep bij het ministerie van VWS
• Monitoren verstrekte indicaties
houdt zich bezig met de ontwikkeling van een
• Inregelen
van
sturingsen landelijke standaard. Hierdoor verdwijnt het
monitoringsinformatie
onderscheid tussen ICT-standaarden die
• Inregelen informatieoverdracht van het gehanteerd worden bij de AWBZ en de Wmo.
wijkteam naar ROGplus
Het is de verwachting dat deze standaarden in
• Samenwerking met organisaties zoals 2015 operationeel zijn
Maatschappelijk werk, Stichting Onder Een • ROGplus maakt gebruik van het programma
Dak, Begeleid wonen en Sociale WmoNed
van
het
bedrijf
Zorgned
Werkplaats
Automatisering B.V. Dit bedrijf is betrokken in
• Nauwer betrekken van medisch adviseurs
de landelijke werkgroep
• Inrichten
van
het
bezwaaren • Middels enkele modules die toegevoegd
klachtenproces
kunnen worden, kan WmoNed geschikt worden
gemaakt voor het verwerken van gegevens
omtrent begeleiding
• Naar verwachting zullen de technische
veranderingen zeer beperkt blijven
In 2015 (incidenteel):
5,5 FTE * € 75.000 = € 412.500
Na 2015 (structureel):
0,6 tot 1,5 FTE : € 45.000 – € 112.500.
Dit is exclusief:
• Mogelijke kosten als gevolg van verkorting
primaire proces door opleiding huidige
medewerkers
• Kosten eventuele toename overhead
extra
kosten.
In 2015: € 40.000 (behandeling van Geen
onderhoudscontract
bezwaarzaken)
De gevolgen voor de langere termijn zijn
afhankelijk van het aantal bezwaarzaken
42
Eindrapportage projectgroep AWBZ
Valt
in
reguliere
© 2014 Deloitte The Netherlands
Uitvoering van deze rol kost in 2015 ruim € 450.000. In latere jaren ligt dit
bedrag tussen de € 45.000 en € 112.500. Indien minimaal 5,5 FTE met
expertise inzake begeleiding bij ROGplus actief zijn, is uitvoering per 1-12015 door ROGplus zonder meer mogelijk
CRITERIA
Kosten
Uitvoerbaarheid
per 1-1-2015
UITKOMST
Blijven de kosten enigszins beheersbaar
voor de NWN-gemeenten?
• In 2015: € 452.500 (excl. mogelijke kosten
opleiding en overhead)
• Vanaf 2016: € 45.000 - € 112.500 (excl.
mogelijke kosten opleiding en overhead en
toename bezwaarzaken)
Zijn de gevolgen op de diverse
bedrijfsvoeringsgebieden
te
overzien,
waardoor op 1-1-2015 de werkzaamheden
door ROGplus kunnen worden uitgevoerd?
Indien minimaal 5,5 FTE met expertise
omtrent begeleiding bij ROGplus actief zijn,
is uitvoering per 1-1-2015 mogelijk. Op de
overige bedijfsvoeringsonderdelen is de
impact kleiner en leidt dit niet tot een no-go
per 1-1-2015
•
In de praktijk melden zich vanaf het laatste kwartaal 2014 de eerste cliënten van wie de indicatie eind 2014 afloopt bij
ROGplus, zij zullen vanuit het CIZ dan al worden doorverwezen naar de gemeente. De impactanalyse gaat uit vanaf
2015, maar een gedeelte van het bedrag zal dus overgeheveld dienen te worden naar 2014
•
De weergegeven kosten zijn gebaseerd op externe tarieven voor dergelijke functies. Indien gewerkt wordt met vaste
formatie binnen ROGplus, liggen de tarieven lager (ca. € 50.000 voor 1 FTE). Echter, de uren die besteed kunnen
worden aan het primaire proces, liggen dan ook lager (gemiddeld binnen ROGplus ongeveer 1.350)
•
De weergegeven kosten zijn gebaseerd op de kosten voor het uitvoeren van de rol voor de drie gemeenten gezamenlijk
43
Eindrapportage projectgroep AWBZ
© 2014 Deloitte The Netherlands
De hoogte van het benodigde uitvoeringsbudget kan beïnvloed worden door
nadere keuzes die gemaakt worden
•
In deze berekeningen is uitgegaan van een bepaalde werklast voor ROGplus. Deze werklast is gebaseerd op de
inschatting van ROGplus op basis van haar huidige Wmo ervaringen en de ervaringen in de pilots waarin zij meedraait
•
Evenals bij de stappen in de signalerings- en toeleidingsfase, dient een aantal stappen in de indicatiefase
(vraagverheldering, opstellen ondersteuningsplan en vaststellen/formaliseren ondersteuningsplan) nog nader uitgewerkt
te worden
•
De nadere uitwerking kan de ROGplus werklast per indicatie beïnvloeden. Bijvoorbeeld: wordt wel of niet altijd een
huisbezoek uitgevoerd? Of: vindt het formaliseren van de ondersteuning plaats in de routes of wordt deze uitgevoerd
door één centrale backoffice? Een laatste voorbeeld: dient er een inhoudelijke toetsing van het ondersteuningsplan
plaats te vinden, om te beoordelen of de besproken oplossingen compleet en integraal zijn?
•
Met een eventueel lagere/hogere werklast per indicatie dient het gepresenteerde benodigde uitvoeringsbudget voor
ROGplus naar beneden/boven bijgesteld worden. Echter, dit betekent dit niet dat de gemeenten overall een lager/hoger
uitvoeringsbudget ter beschikking dienen te stellen: de werklast zal in belangrijke mate dan verplaatst worden naar/van
andere organisaties die in de indicatiesfase betrokken zijn
•
Op de volgende pagina vindt u een gevoeligheidsanalyse. Deze geeft aan hoe het benodigde uitvoeringsbudget voor
ROGplus beïnvloed wordt, indien de werklast hoger/lager ligt dan de tijden waarmee nu gerekend is
44
Eindrapportage projectgroep AWBZ
© 2014 Deloitte The Netherlands
De bandbreedte van het benodigde ROGplus budget ligt in 2015 tussen
€ 257.500 en € 550.000 (excl. mogelijk budget voor overhead en opleiding)
€ 550.000
€ 452.500
€ 340.000
€ 257.500
FTE 2,9
Scenario 1
FTE 4
FTE 5,5
Scenario 2
Soort cliënt
FTE 6,8
Basis
Scenario 3
Scenario 1
Scenario 2
Basis
Scenario 3
Uit AWBZ overkomende cliënt, niet bekend uit Wmo
1 uur en 30 minuten
2 uur
2 uur en 45 minuten
3 uur en 30 minuten
Uit AWBZ overkomende cliënt, wel bekend uit Wmo
1 uur
1uur en 30 minuten
2 uur
2 uur en 30 minuten
1 uur en 30 minuten
2 uur
2 uur en 45 minuten
3 uur en 30 minuten
1 uur
1 uur en 30 minuten
2 uur
2 uur en 30 minuten
Nieuwe cliënt, niet bekend uit Wmo
Nieuwe cliënt, bekend uit Wmo
45
Eindrapportage projectgroep AWBZ
© 2014 Deloitte The Netherlands
De bandbreedte van het benodigde budget ligt vanaf 2016 tussen de
€ 18.750 en € 142.500 (excl. budget voor overhead, opleiding en bezwaar)
Scenario
2016
Scenario 1
Totaal 400 indicaties * 1 uur
Basis (minimum)
Totaal 400 indicaties * 2 uur en 15 minuten
Scenario 2
Totaal 1.000 indicaties * 1 uur
Scenario 3
Totaal 400 indicaties * 3 uur
Basis (maximum)
Totaal 1000 * 2 uur en 15 minuten
Scenario 4
Totaal 1.000 indicaties * 3 uur
€ 142.500
€ 112.500
€ 57.750
€ 45.000
€ 48.750
€ 18.750
FTE 0,25
Scenario 1
46
FTE 0,6
Basis (minimum)
Eindrapportage projectgroep AWBZ
FTE 0,65
Scenario 2
FTE 0,77
Scenario 3
FTE 1,5
FTE 1,9
Basis (maximum)
Scenario 4
© 2014 Deloitte The Netherlands
Rolinvulling ROGplus:
Inkoop & contractbeheer
1. Eigen kracht
en welzijn
2. Korte
screening
3. Vraagverheldering
4. Opstellen
onderst. plan
5. Vaststellen
arrangement
6. Leveren
ondersteuning
7. Leveren
nazorg
Huidige en mogelijke
rolinvulling
Inkoop & contractbeheer
48
ROGplus koopt reeds zorg in en voert het contractbeheer met diverse aanbieders uit
Signalering &
toeleiding
Inkoop &
contractbeheer
Indicatiestelling
& verstrekking
maatwerk
•
ROGplus is gemandateerd om zorg in te kopen. Hiertoe werkt zij samen met het gemeentelijke bureau inkoop MVS
Naast de zorginkoop, voert ROGplus het contractbeheer uit met zorgaanbieders (HH) en andere (niet zorg) leveranciers
die zij gecontracteerd heeft
•
Het betreft zeven zorgaanbieders die Hulp bij het Huishouden leveren. Vijf van deze aanbieders zijn in minimaal 2 van
de 3 NWN-gemeenten actief
•
De niet-zorgaanbieders betreffen leveranciers van woningaanpassingen, vervoers- en rolvoorzieningen
•
Het huidige inkoop- en contract/relatiebeheer wordt uitgevoerd door 1 FTE (in samenwerking met bureau inkoop van de
drie gemeenten)
•
Daarnaast vindt financiële verwerking en controle op declaraties plaats: dit gebeurt door 3 FTE
49
Eindrapportage projectgroep AWBZ
© 2014 Deloitte The Netherlands
Indien ROGplus ook inkoop- en contractbeheer inzake begeleiding gaat
vervullen, krijgt zij met diverse processen te maken. Een deel van deze
processen vindt in het kader van de Wmo reeds plaats binnen ROGplus
Indien ROGplus de rol van inkoop- en contractbeheer inzake begeleiding gaat invullen, krijgt zij te maken met de
onderstaande processen. Deze processen vinden nu nog bij het zorgkantoor plaats. Een groot deel van deze processen is
soortgelijk aan de Wmo. Deze processen vinden derhalve reeds bij ROGplus plaats
Deelprocessen
declaratieverwerking
Deelprocessen
zorginkoop en -toewijzing
• Voorbereiding, verstrekken van
informatie rondom inkoopproces
• Beoordeling van offertes
(procesmatige en inhoudelijke
toetsing)
• Onderhandeling en maken van
nadere prijs- en kwaliteitsafspraken
• Zorgbemiddeling (wachtlijstbeheer)
• Informatievoorziening aan cliënten
• Monitoring van productieafspraken
(incl. voorjaars- en najaarsoverleg)
• Relatiemanagement
50
Eindrapportage projectgroep AWBZ
Zorginkoop en
-toewijzing
Declaratieverwerking
Pgb
• Behandeling van declaraties van
zorgaanbieders
• Bevoorschotting
• Checken van declaraties aan
contractafspraken
• Werkzaamheden eigen bijdrage
Pgb
In 2015 doet het ‘trekkingsrecht’ zijn intrede in de Wmo en
gaat de SVB het Pgb beheren. Zo werkt het:
• De gemeente parkeert het PGB op de rekening van de
SVB
• Budgethouders sturen hun facturen naar de SVB
• De SVB verzorgt alle betalingen aan zorgverleners
• De SVB stuurt de budgethouders en de gemeente een
maandelijks overzicht van bestedingen
• Na afloop van de verantwoordingsperiode ontvangt de
gemeente een totaaloverzicht van alle bestedingen
• Het budget dat aan het eind van het jaar niet besteed is,
stort de SVB terug op de rekening van de gemeente
Omdat de SVB strikter gaat toezien op de Pgb’s, kan de
behoefte aan controle kleiner worden. Dit dient echter nog
nader uitgewerkt te worden in de verordening.
© 2014 Deloitte The Netherlands
Voor- en nadelen rolinvulling inkoop en contractbeheer door ROGplus
• De
aanbestedingstrajecten
voert
ROGplus
uit
in
gezamenlijkheid met het inkoopbureau. Hierdoor wordt
kennis gebundeld
• ROGplus heeft tot op heden voornamelijk relatief eenvoudige
aanbestedingen uitgevoerd. Hierdoor ontbreekt kennis over
complexe aanbestedingen (arrangementen aangaan)
• De combinatie van indicatiestelling en het inkopen van zorg
leidt ertoe dat vraag en aanbod nauwgezet op elkaar kunnen
worden afgestemd. Kennis die opgedaan wordt bij de vorige
twee rollen (signalering & toeleiding en indicatiestelling), is
belangrijk bij het inkoopproces
• Het inkopen van het zorgproduct begeleiding vereist
expertise omtrent dit product. Deze expertise heeft ROGplus
momenteel nog niet in huis
• Diverse aanbieders van HH bieden ook begeleiding aan.
ROGplus is reeds met deze partijen vertrouwd, dit biedt
synergievoordelen.
Verschillende
Wmo-voorzieningen
hebben immers grote gelijkenis of samenhang met het
bestaande AWBZ voorzieningen aanbod. De transitie biedt
mogelijkheden een meer integrale benaderingswijze te
realiseren door middel van arrangementen. Dat wil zeggen
dat de verschillende producten die vallen onder de transitie
alsmede de verband houdende individuele voorzieningen
gezamenlijk worden ingekocht. Dit biedt besparingsvoordelen en leidt tot integrale ondersteuning aan de cliënt
• Wanneer indicatiestelling en contractering bij dezelfde
instantie wordt belegd, bestaat het gevaar dat de
indicatiesteller sneller neigt naar met de afgesloten
contracten congruerende oplossingen. Dit kan in het nadeel
van de cliënt werken. Echter: indicaties zijn formeel
gebaseerd op de verordening en niet op het inkoopproces
• ROGplus is nog onvoldoende bekend met alle leveranciers
van begeleiding. In de regio zijn ruim 30 aanbieders actief op
dit gebied (circa 15 aanbieders hebben meer dan 5 cliënten)
Met een groot deel van deze aanbieders dient zaken te
worden gedaan na de decentralisatie
51
Eindrapportage projectgroep AWBZ
© 2014 Deloitte The Netherlands
Een alternatief voor de rolinvulling van inkoop en contractbeheer is het
zorgkantoor. Dit is juridisch gezien echter tot op heden niet mogelijk
• Een alternatief zou het zorgkantoor kunnen zijn. Het zorgkantoor is momenteel verantwoordelijk voor de inkoop van
begeleiding, waardoor zij ruime ervaring heeft opgedaan met de inkoop van begeleiding. Tevens heeft het zorgkantoor
vanuit deze rol reeds al contracten met diverse aanbieders in de gemeenten Maassluis, Vlaardingen en Schiedam. Dit
kan haar onderhandelingspositie versterken en leiden tot scherpere tarieven
• Tegelijkertijd is één van de ankerpunten van de decentralisatie, het leiden tot innovatie in productaanbod en toeleiding.
Indien op dezelfde voet verder wordt gegaan als nu het geval is, is het de vraag of deze innovatie ook gerealiseerd wordt
door het zorgkantoor
• Juridisch gezien is het uitbesteden aan het zorgkantoor tot op heden niet mogelijk. Immers: een gemeente kan alleen
direct (dus zonder een aanbestedingsprocedure te starten) een opdracht aan een derde verstrekken indien:

o
De aanbestedende dienst op die derde toezicht kan uitoefenen als ware het zijn eigen dienst en
o
De derde het merendeel van zijn werkzaamheden verricht ten behoeve van de aanbestedende dienst of de
aanbestedende diensten die hem controleren

Momenteel wordt niet aan bovenstaande twee voorwaarden voldaan, waardoor tot op heden de taken niet aan
het zorgkantoor kunnen worden overdragen
52
Eindrapportage projectgroep AWBZ
© 2014 Deloitte The Netherlands
Impactanalyse
Inkoop & contractbeheer
53
Impactanalyse
Mensen
Processen
• De expertise van de huidige ROGplus • In
veel
situaties
zal
een
medewerkers dient uitgebreid te worden met ondersteuningsvraag niet alleen inzet
expertise omtrent het zorgproduct begeleiding
vanuit de Wmo vragen, maar ook vanuit
• Het aantal aanbieders waarmee ROGplus zaken de
Zorgverzekeringswet
(als
er
doet, zal in 2015 toenemen:
bijvoorbeeld sprake is van verpleging en
o 14 aanbieders van begeleiding hebben 5 of verzorging). Om ook in deze gevallen
meer cliënten in de regio. In totaal zijn er een effectief te kunnen werken, zal ROGplus
kleine 30 aanbieders
afspraken moeten maken met de
o Een deel van de (HH) aanbieders waarmee zorgverzekeraar/ het zorgkantoor. Het
ROGplus nu zaken doet, biedt ook huidige
convenant
dient
nader
begeleiding aan
geoperationaliseerd
te
worden
en
• (Lichte) uitbreiding van de inkoop en opgenomen
te
worden
in
de
contractbeheer functie is derhalve vereist: 0.5 tot werkprocessen
1 FTE
• Momenteel verwerkt de financiële administratie
jaarlijks ca. 200 declaraties. Een groot deel van
dit proces vindt digitaal plaats
• Evenals het aantal aanbieders, zal ook het aantal
declaraties voor ROGplus toenemen
• Ook hier is (lichte) uitbreiding van de formatie
vereist: 0.5 tot 1 FTE
• De administratieve rol van ROGplus bij het
beheren van PGB’s wordt als gevolg van het
werken met trekkingsrechten minimaal
1 tot 2 FTE : € 50.000 - € 100.000
54
Eindrapportage projectgroep AWBZ
Geen financiële impact
Geen impact
Enige impact
Redelijke impact
Veel impact
Systemen
• Een werkgroep bij het ministerie van VWS
houdt zich momenteel bezig met de
ontwikkeling van een landelijke standaard.
Hierdoor verdwijnt het onderscheid tussen
ICT-standaarden die gehanteerd worden bij
de AWBZ en de Wmo. Het is de verwachting
dat deze standaarden in 2015 operationeel
zijn
• ROGplus maakt gebruik van het programma
WmoNed
van
het
bedrijf
Zorgned
Automatisering B.V. Dit bedrijf is betrokken in
de landelijke werkgroep
• Middels enkele modules die toegevoegd
kunnen worden, kan WmoNed geschikt
worden gemaakt voor het verwerken van
gegevens omtrent begeleiding
• Naar verwachting zullen de technische
veranderingen zeer beperkt blijven
Geen financiële impact
© 2014 Deloitte The Netherlands
Uitvoering van deze rol kost maximaal € 100.000 p/j. Onder voorwaarden is
uitvoering per 1-1-2015 door ROGplus mogelijk
CRITERIA
Kosten
Uitvoerbaarheid
per 1-1-2015
UITKOMST
Blijven de kosten enigszins beheersbaar
voor de NWN-gemeenten?
€ 50.000 - € 100.000 per jaar
Zijn de gevolgen op de diverse
bedrijfsvoeringsgebieden te overzien,
waardoor op 1-1-2015 de werkzaamheden
door ROGplus kunnen worden uitgevoerd?
Specifieke expertise rondom het zorgproduct
begeleiding
is
noodzakelijk,
evenals
samenwerking met het zorgkantoor in het jaar
2014 in de aanloop naar de eerste
aanbesteding. Dan kan ROGplus per 1 januari
2015 operationeel zijn. Op het onderdeel
‘systemen’ is de impact kleiner en leidt dit niet
tot een no-go per 1-1-2015
• De weergegeven kosten zijn gebaseerd op de huidige werkgeverskosten van ROGplus voor dergelijke functies
• De weergegeven kosten zijn gebaseerd op de kosten voor het uitvoeren van de rol voor de drie gemeenten
gezamenlijk
55
Eindrapportage projectgroep AWBZ
© 2014 Deloitte The Netherlands
56
Bijlage
56
Gesproken personen en bestudeerde documenten
Gesproken personen
Organisatie en Functie
Pieter Kromdijk
Gemeente Maassluis – wethouder
Cees Kruyt
Gemeente Vlaardingen - gemeentesecretaris
Frederique Veldman
Gemeente Schiedam - Programmamanager 3 decentralisaties
Ilse de Jonge
ROGplus – MT-lid
Rob van de Water
ROGplus – directeur
Rob van der Elst
ROGplus – adjunct directeur
Renske Visser
ROGplus – MT-lid
Suzanne Goedoen
DSW - Relatiebeheerder Care
Johan Ebbers
DSW - Projectadviseur
Yvonne Zuidgeest
Stichting MEE – senior accountmanager
John van der Zande
Wmo Adviesraad Vlaardingen – Voorzitter
Peet Huys
MDNW – Divisiemanager
Bestudeerde documenten
Jaarstukken 2012 ROGplus
Marap 2013 (september 2013) ROGplus
Memo Positie ROGplus in 2013 en 2014, 12 juni 2013
Klantonderzoek Wmo over 2012 – SGBO Benchmarking
Benchmark Wmo – SGBO Benchmarking
Uitwerking toegangsmodel Vlaardingen, Schiedam en Maassluis tot de nieuwe Wmo
CAK, overzicht overlap cliënten met overige AWBZ- en Wmo voorzieningen
Zorgkantoor – bedragen en cliënten begeleiding
57
Eindrapportage projectgroep AWBZ
© 2014 Deloitte The Netherlands
Deloitte refers to one or more of Deloitte Touche Tohmatsu Limited, a UK private company limited by guarantee, and its network of member firms,
each of which is a legally separate and independent entity. Please see www.deloitte.com/about for a detailed description of the legal structure of
Deloitte Touche Tohmatsu Limited and its member firms.
Deloitte provides audit, tax, consulting, and financial advisory services to public and private clients spanning multiple industries. With a globally
connected network of member firms in more than 150 countries, Deloitte brings world-class capabilities and deep local expertise to help clients
succeed wherever they operate. Deloitte's approximately 170,000 professionals are committed to becoming the standard of excellence.
This publication contains general information only, and none of Deloitte Touche Tohmatsu Limited, its member firms, or their related entities
(collectively, the “Deloitte Network”) is, by means of this publication, rendering professional advice or services. Before making any decision or
taking any action that may affect your finances or your business, you should consult a qualified professional adviser. No entity in the Deloitte
Network shall be responsible for any loss whatsoever sustained by any person who relies on this publication.
58
Eindrapportage projectgroep AWBZ
© 2014 Deloitte The Netherlands