Interview Lars - Hulp bij ADHD

Lars Overhaus: dé man voor 40+
Het leven van Lars Overhaus gaat via kronkelende, eigenwijze bochten. Een
schooltijd, waarin hij liever aan srv-wagens sleutelde. Een eigen garagebedrijf.
Een carrière als schipper. Consulent van veranderingsprocessen in bedrijven. Die
levenservaring bracht hem op zijn huidige pad: dat van coach en begeleider. Een
interview met Lars is een gesprek over ADHD, als een diagnose die minstens
zoveel zegt over de context als over de persoon. Over hoe je mensen ruimte geeft
anders naar zichzelf te kijken. Over loslaten in plaats van controleren. Een
gesprek, kortom, met de man die binnen Hulp bij ADHD de aangewezen persoon is
om hulpvragen vanaf middelbare leeftijd te beantwoorden.
“Kun jij je boot rond krijgen in dit haventje?” Het was een vraag die Lars Overhaus
(1959) wel eens kreeg, toen hij als schipper groepsreizen leidde over het IJsselmeer, de
Waddenzee en de Friese meren. En hij legde de lat lekker hoog voor zichzelf: de
zeilwereld is er een van uitdagingen, van jezelf verhouden tot de elementen, van omgaan
met verantwoordelijkheid en vrijheid. Zo ging hij de competitie aan – misschien nog
meer met zichzelf dan met zijn collega-schippers – door niet alleen zijn schip te keren,
maar ook nog eens zeilend af te meren. Dat was de kick, de sport: niet met behulp van de
veel controleerbaardere motor, maar met beheerst raffinement op de kracht van de
wind tot stilstand komen.
“Ik vond dat gewoon leuk. En mijn gasten op het schip toonden op zo’n moment hun
bewondering.” Maar in elke anekdote van Lars schuilt meer. Voor je het weet,
confronteert hij je met een levensvraag die hij zeker zo trefzeker langszij laat komen.
Het is een kwaliteit die hem een doortastend coach maakt. Want zo gaat hij verder: “En
dan gaat de groep van boord, het stadje in. En dan blijf je alleen rommelen op je schip. Jij
hoort bij dat schip, je bent iemand. Maar als je vijf meter de kade oploopt, ben je al iets
minder schipper. En als je dan de hoek omloopt, de supermarkt in, ziet niemand je meer
als de schipper. Wie ben je dan wel?”
Een bekend gevoel, zeker voor mensen die – net als Lars toen – halverwege hun leven
zitten en zich afvragen of ze wel zichzelf kunnen en mogen zijn in hun werk, bij hun
partner en kinderen, met zijn vrienden. Onderwijsjournalist Geert Bors, zelf bijna 41,
voerde een prettig gesprek met Lars.
‘Hulp bij ADHD’ benadert het fenomeen ADHD van een heel andere kant dan
gebruikelijk is – vanuit kracht en niet vanuit tekort. Wat maakt dat je je bij die
aanpak thuis voelt?
“Allereerst omdat ik veel aspecten van dat wat ADHD wordt genoemd herken. Ik heb
affiniteit met mensen die met die problematiek rondlopen, en ik sta ze graag bij, omdat
de diagnose ADHD net zoveel zegt over de persoon die het betreft, als over de
buitenwereld. Hoe beter mensen dat zien, hoe meer ze het kunnen loslaten.”
Kun je dat uitleggen?
“Ik moest vroeger braaf met mijn handen over elkaar luisteren naar de onzin van mijn
juffen en meesters. Al het andere mocht niet: niet naar buiten kijken, niet kletsen, niet
bewegen. En luisteren naar iets dat me niks zegt, zit er bij mij niet zo in. Dan kun je twee
dingen doen: ertegen vechten of je conformeren aan die buitenwereld. Dat laatste vond
ik lastig. Dus vocht ik… en verloor meestal. Wat ik daarmee al vrij snel ervoer, was dat er
een probleem was met mij, dat door de buitenwereld was opgelegd. Het voelde als een
gecreëerd probleem, op basis van de verwachtingen van anderen. Anderzijds, zie ik veel
mensen met ADHD ook problemen hebben met hun zelfbeeld, waardoor ze het zichzelf
lastig maken.”
En hoe haal je die twee – de context en de persoon zelf – uit elkaar in je
coachingsgesprekken? Wat voor methodes gebruik je?
“Ik ben niet zo methodisch. Het ligt er heel erg aan wie ik voor me heb. Maar er lopen
wel rode draden door mijn aanpak. Eén daarvan is je bewust worden van patronen en ze
gaan herkennen. Je kunt het de weg van de ‘omgekeerde inspanning’ noemen. Veel
problemen ontstaan doordat je iets dóet. Je zorgt er actief voor dat het probleem telkens
terugkomt. Als iemand zichzelf steeds met een hamer op zijn hoofd slaat en klaagt dat hij
hoofdpijn heeft, kun je zeggen: ‘Kijk eens naar je rechterhand.’ Te zien wat je zelf doet, is
een eerste stap om daarmee op te houden.”
‘Omgekeerde inspanning’, dat klinkt mooi.
“Het is een term, die ik heb van de filosoof Alan Watts. Hij beschrijft hoe mensen een
zelfbeeld creëren dat ze vervolgens op allerlei manieren in stand proberen te houden.
Maar een zelfbeeld is maar een beeld, een verhaal, een set overtuigingen waaraan
fysieke gevoelens gekoppeld zijn geraakt. En bij mensen met ADHD is dat extra intensief:
die zijn zich vaak als de circusartiest met de draaiende schoteltjes wezenloos suf aan het
rennen om alles in de lucht te houden.”
Kun je een concreet voorbeeld geven van dat werken met zelfbeelden en de
bewustwording daarvan?
“Er kwam een keer een dame binnen met een waslijst aan aandoeningen: ze had
borderline, was bipolair, had ADHD. Een vracht van stempels had ze opgeplakt gekregen,
door zichzelf en haar omgeving. Ik ben begonnen haar te vertellen dat er niet alleen
nadelen kleven aan die diagnoses. Weten welk stempel op je hoofd geplakt zit, kan ook
ruimte, rust en vrijheid geven. Je kunt dan op een gegeven moment zeggen: ‘Dat wat
mijn arts bipolair noemt, is een gedrag dat ik vertoon in een bepaalde context. Het is niet
wie ik ben.’ Het gaat mis als je het stempel niet kunt loslaten. Als je gaat denken: ‘Ik kan
dit niet, want ik heb…’
Hoe laat je mensen de afstand nemen om zo naar zichzelf te kunnen kijken?
“Ik schrijf bijvoorbeeld alles op wat mensen aan me vertellen, om ze te kunnen laten
nalezen wat ze gezegd hebben. Zodat ze kunnen herkennen wat ze doen – ook letterlijk
in de woorden die ze eraan geven. Daarmee ga je de zin en onzin van je zelfbeeld en je
standaard patronen zien. Neem de cliënte die in iedere derde zin het woord ‘controle’
liet vallen. Na een tijdje vroeg ik haar: ‘Als je kijkt naar je lichaam, kun je me dan
vertellen over hoeveel processen je controle hebt?’ Ze begon te lachen, erkende dat ze
helemaal nergens controle over had. Dat te zien, dat te accepteren, maakte dat bij haar
de controlebehoefte naar de achtergrond zakte.”
Ik kan me voorstellen dat dat werkt tijdens zo’n gesprek en de dag erna. Maar hoe
maak je zo’n inzicht duurzaam?
“Dat is een mooie vraag. Ik zie dat veel therapeutische of coach-achtige benaderingen
heel conceptueel blijven. Maar het gaat er om uiteindelijk iemand écht te ontmoeten en
diegene aan te spreken op een ervaringsniveau. Jij schrijft. Je kunt ongetwijfeld de
smaak van een sinaasappel heel trefzeker omschrijven. Maar dat is een omschrijving.
Het is niet wat een sinaasappel ís. De smaak van een sinaasappel is er, als je hem proeft,
als je het ervaart. Dat probeer ik te doen. En als je dan over een maand of over tien jaar
wéér een sinaasappel krijgt voorgeschoteld, weet je meteen wat het is. Ik probeer
mensen uit hun hoofd te halen, weg van de concepten, van de denksels.”
Toch zijn er veel methodes waarin het vertellen van levensverhalen een grote rol
speelt in het leren kennen van jezelf. Kun je – om jou écht te ontmoeten – toch iets
vertellen over hoe jouw eigen levensloop raakt aan het werk dat je nu doet?
“Ja, met de kanttekening, dat het precies dat is: een verhaal. Over mijn schooltijd kan ik
kort zijn: dat was een drama. Ik moest van alles doen wat me niet interesseerde en het
lukte me amper me te conformeren aan regels die ik niet belangrijk vond. Ik begon op
het vwo en deed uiteindelijk bijna twee keer zo lang over de mavo en de mts dan er voor
stond. Mijn vader vond dat ik naar school moest en dat deed ik. Voor de lieve vrede.
Tenminste, heel vaak dééd ik of ik naar school ging en voerde ik de brommers op voor
heel Son, het dorp waar ik opgroeide. Later spijbelde ik op donderdagen en ging dan
naar de werkplaats van de melkboer en onderhield ik de SRV-wagens.
“Dat sleutelen bleek een betere leerschool voor mij. Op mijn dertigste had ik een
garagebedrijf met personeel. Het was iets waar ik ingerold was. Ik vond het werk
aangenaam en vond het leuk om mensen happy te maken. Maar toch begon het te
knagen: is dit wat ik wil tot mijn pensioen? Daar hoort een andere rode draad bij: het
thema van wat is er waardevol om te behouden en wat kun je als ballast overboord
zetten.”
Waarom noem je dat een rode draad?
“Op mijn veertiende zeiden mijn ouders dat ik niet meer elke zondag naar de kerk
hoefde en ook niet meer hoefde te bidden voor het eten. Ik mocht kijken naar wat mij
zelf paste. Die kans heb ik met beide handen aangegrepen door het hele geloof bij het
grof vuil te zetten. Totdat ik op mijn twintigste merkte dat ik het kind met het badwater
had weggespoeld.
“Ik hield van mijn werk, maar ik wilde het garagebedrijf niet meer. Ik wist niet wat het
wel moest worden, totdat een vriend me meevroeg op een boottocht op de tjalk van
iemand die hij kende. Die vriend van die vriend woonde op zijn boot en had wat mensen
nodig om tijdens een groepsreis de zeilen te hijsen. Ik vond het geweldig. Dát te mogen
doen als beroep.
“Ik heb de garage een tijd aangehouden en ben intussen naar de zeevaartschool gegaan.
Het idee dat ik niet kon studeren werd daar onderuit gehaald: ik haalde achten en
negens, ik ging met plezier naar Enkhuizen. Gebrek aan concentratie was geen issue en
ik was één en al aandacht voor het aanbod van de leraren. Dat was dus zo’n verhaal, zo’n
vaste overtuiging – iets dat klopte in de klassen, bij de juffen en meesters die ik gehad
had. Maar wat dus niet klopte in élke leersituatie.”
Ik denk dat er veel herkenning zit in een dergelijk verhaal. En toch vind jij het
meer een concept dan een ervaringsverhaal. Meer een beschrijving van de smaak
van sinaasappel dan het ding zelf?
“Nou, het zelfbeeld dat ontstaat uit de verhalen die je over jezelf vertelt, kan net zoveel
maskeren als onthullen. Neem zo’n verhaal over controle van net. Ik denk dat een groot
deel van de neiging te willen controleren voortkomt uit een onaangenaam gevoel van
onzekerheid. Als je niet tegen dat gevoel vecht maar het toelaat en omarmt, valt de
controlezucht grotendeels weg. Daarin zit ook die omgekeerde inspanning: we gaan
meestal iets doen om van zoiets als controledrang af te komen. Terwijl je veel beter iets
kunt laten. In die zin luister ik zeker naar verhalen en gebruik ze ook: wat zit er in? Hoe
bouwt iemand zijn verhaal op?”
Goed, we waren bij de zeevaartschool.
“Ja, ik haalde mijn diploma. Om als zelfstandig schipper te varen op een klipper of tjalk
met gasten, moest ik twee jaar ervaring opdoen. Ik werd maat, later schipper en kocht
een schip. Hele seizoenen voer ik over het IJsselmeer en de Friese meren. Ik ervoer
vrijheid én een gezonde competitiedrang, om sneller, harder, beter te willen met die
boot.
“Toen kwam ook daar een kantelpunt: ik voer in een prachtige omgeving, met mijn eigen
schip, met mensen in een schoolreisstemming. Hoe vrij kun je zijn? Tegelijkertijd
bepaalde dat ding mijn hele leven. Het vergde omzet, onderhoud, constante aandacht. Ik
realiseerde me dat de zoektocht naar vrijheid altijd een van mijn drijfveren is geweest.
En nu was ik een slaaf geworden van mijn schip. Ik verkocht het, omdat ik ontdekt had
dat vrijheid en identiteit niks te maken hebben met wat ik dééd. Ik vaar nu nog steeds,
maar nu als invalschipper, wanneer iemand ziek is. Aan het eind van de tocht, trek ik de
deur dicht en als het schip de volgende morgen nog drijft, is dat mooi meegenomen. Ik
hoef geen schipper meer te zijn om te zeilen.”
Een belangrijke realisatie, denk ik.
“Ja, ik begon te zien dat ik het in mezelf moest zoeken. Dat is ook een rode draad in mijn
aanpak: wat ik mensen aanreik is een oriëntatie naar zichzelf. Ik laat ze een paar stappen
in een richting zetten en vraag ze vervolgens of ze meer vrede, meer vrijheid voelen. Of
dat het juist voelt als een stap wég van wie ze diep van binnen zijn. Als het goed voelt, is
mijn uitnodiging om meer stappen in die richting te zetten. Terug naar wat bij jou past.
En als het de verkeerde richting is, zoeken we een betere kant. De meeste acties van
mensen komen voort uit ergens niet willen zijn. Op pad gaan naar wat je past, is altijd
het pad naar jezelf.”
Je deed groepsreizen. Maar daarmee was je nog geen coach. Hoe heb je die
vaardigheden ontwikkeld?
“Ik had eens een vent aan boord, die een tocht geboekt had en me bezig zag. Hij vertelde
dat hij zich bezig hield met teambuilding en of dat niet iets was om aan boord van mijn
schip te doen, met mij als medebegeleider. Ik omarmde het en het werd een succes. Hij
vroeg me vervolgens cultuurveranderingen in bedrijven te leiden. En zo kwam ik bij
grote bedrijven binnen, zonder dat ik nog de bagage had die daarvoor nodig was. Ik
schoolde me volgens verschillende methodieken. En zette die naar verloop van tijd weer
bij het grof vuil. Eigenlijk bewandelde ik de weg van wat coaching voor mij niet is: geen
kunstjes, geen trucjes, geen gegoochel met totale maakbaarheid. Het gaat maar om één
ding: weet je waar iemand het over heeft, als hij het heeft over de smaak van een
sinaasappel? Daar moet je niet oeverloos over ouwehoeren. Ik kan mensen verleiden te
proeven.”
Welke mensen coach jij nu? Wie kan er bij jou aankloppen? Zijn dat mensen die
halverwege hun leven de diagnose ADHD horen stellen? Of werkt het anders?
“Ik denk dat iedereen zich van tijd tot tijd de vraag stelt: is dit het nou? Wat is de zin van
dit hele circus? Ik denk ook dat naarmate je meer problemen tegenkomt, die vraag
eerder op de voorgrond treedt. Hoe krampachtiger je moet leven – voor jezelf, voor je
omgeving – hoe prominenter de vraag.
“Zelf ben ik nooit gediagnosticeerd, maar ik herken veel van wat ADHD wordt genoemd.
Wat er bij mij ook opspeelt, is een rechtvaardigheidsgevoel: op dit moment, in onze
samenleving, vinden we dat je op een bepaalde manier moet leren. Sommige mensen
leren anders, zijn een tikje anders, voldoen daarmee niet aan de norm en gaan denken
dat er iets met henzelf mis is. Ik strijd tegen dat keurslijf.”
Deels geldt dat voor iedereen, zoals je zegt. Maar wat maakt ADHD voor jou
bijzonder?
“ADHD is voor mij een samenraapsel van allerlei kenmerken die op een bepaalde manier
door de gemiddelde schouwer worden gezien als afwijkend van de norm. Maar wat is de
norm en wie is die schouwer? En wat zegt het labellen over die norm en die schouwer?
Vóór mijn vierde levensjaar was ik al vier gaten in mijn hoofd gevallen. Ik sprong de hele
dag op banken, klom overal op. Toen ik op mijn tweede bij mijn opa thuis de
bloempotten leeghaalde, reageerde hij heel anders dan mijn bezorgde moeder. Hij zei:
‘Goh, kan hij dat al?’ Daar zit zo’n mooie typering van hoe je óók naar zoiets kunt kijken
en hoe je er mee om kunt gaan. Zo kijk ik naar mensen en gedrag dat geproblematiseerd
wordt door het te labellen als ADHD. Het is geen thema, tot er een thema van gemaakt
wordt.”
Een laatste vraag: je laat mensen zichzelf beter leren kennen, vooral juist door
minder te doen, door ‘omgekeerde inspanning’. Het tweede element in je analyse,
die context: is het nodig daar nog aan te sleutelen?
“In je jeugd ben je bezig je identiteit te ontwikkelen en hecht je je erg aan de context
waarin je zit. Je omgeving is een spiegel om vast te stellen: ‘dit ben ik en dat ben ik niet’.
En je wilt je vereenzelvigen met je context, je wilt deel zijn van de groep, je wilt niet
afwijken. Het aparte is dat voor veel mensen geldt dat je vanaf je twintiger jaren meer
los gaat staan van je context en minder gedefinieerd begint te worden door wat je doet.
Je begint die opgebouwde identiteit weer uit te pakken en begint te zien wat het kind
was en wat het badwater. Ik kan nu heerlijk varen zonder schipper te zijn. Ik bén het wel
op het moment dat ik vaar, maar het heeft geen fluit met mijn identiteit te maken. Dat
voelt enorm krachtig, heb ik bij mezelf gemerkt, maar dat zie ik ook bij mensen met wie
ik werk. Dat onderzoek, die tocht, kan ik mensen aanreiken.”
Interview: Geert Bors