Top 100 vragen …. De antwoorden! 1 Als de lonen stijgen, stijgen de productiekosten. De producent rekent de hogere productiekosten door in de eindprijs. Daardoor daalt de vraag naar producten. De productie daalt en dus de werkgelegenheid. Als de lonen stijgen, stijgen de productiekosten in het land. De producent kan overwegen de productie te verplaatsen naar het buitenland. Daardoor gaat er werkgelegenheid verloren. Als de lonen stijgen, stijgen de loonkosten voor de producent. Hetgeen kan betekenen dat de producent overgaat tot mechanisatie/automatisering. (Substitutie = arbeid vervangen door kapitaal) Als de lonen stijgen, stijgt het besteedbaar inkomen. Er kan meer geconsumeerd en geïnvesteerd worden. De effectieve vraag zal stijgen en dus ook de werkgelegenheid. 2 Als de lonen stijgen, stijgen de productiekosten. Produceren in dat land is dan duur t.o.v. het buitenland. En dat is slecht voor de concurrentiepositie en de werkgelegenheid. 3 Zie 1. 4 Als de lonen dalen, dalen de productiekosten. De producent rekent de lagere productiekosten door in de eindprijs. Daardoor stijgt de vraag naar producten. De productie stijgt en dus de werkgelegenheid. Als de lonen dalen, dalen de productiekosten in het land. De producent kan overwegen de productie niet te verplaatsen naar het buitenland. Daardoor gaat er geen werkgelegenheid verloren. Als de lonen dalen, dalen de loonkosten voor de producent. Hetgeen kan betekenen dat de producent niet overgaat tot mechanisatie/automatisering. Als de lonen dalen, daalt het besteedbaar inkomen. Er kan minder geconsumeerd en geïnvesteerd worden. De effectieve vraag zal dalen en dus ook de werkgelegenheid. 5 Als de lonen dalen, dalen de productiekosten. Produceren in dat land is dan goedkoop t.o.v. het buitenland. En dat is goed voor de concurrentiepositie en de werkgelegenheid. 6 Zie 4. 7 Als de werkgelegenheid is gestegen, betekent dat dat de productiefactor arbeid goedkoper is geworden. Loonkosten zijn dus gedaald. 8 Als de werkgelegenheid is gedaald, betekent dat dat de productiefactor arbeid duurder is geworden. Loonkosten zijn dus gestegen. 9 Het niet doorberekenen van de kostenstijging in de eindprijzen betekent dat de producent minder winst maakt. Door het niet doorrekenen van de kostenstijging blijft de producent concurrerend. Als andere producenten de kostenstijging wel doorrekenen, kan de vraag naar zijn product stijgen. 10 Het niet doorberekenen van de kostendaling in de eindprijzen betekent dat de producent meer winst maakt. Door het niet doorrekenen van de kostendaling wordt de producent minder concurrerend. Als andere producenten de kostendaling wel doorrekenen, kan de vraag naar zijn product dalen. RENTE 11 Als de rente stijgt, wordt geld lenen duurder. Hierdoor daalt de kredietverlening. Hierdoor daalt ook de consumptie en de investeringen. (C+I = particuliere bestedingen) De effectieve vraag daalt. Waardoor er geen inflatie optreedt. Als de rente stijgt, zal er meer gespaard worden. Er wordt minder effectieve vraag uitgeoefend. Waardoor er geen inflatie optreedt. 12 Zie 11. 13 Als de rente daalt, wordt geld lenen goedkoper. Hierdoor stijgt de kredietverlening. Hierdoor stijgt ook de consumptie en de investeringen. (C+I = particuliere bestedingen) De effectieve vraag stijgt. Waardoor er inflatie optreedt. Als de rente daalt, zal er minder gespaard worden. Er wordt meer effectieve vraag uitgeoefend. Waardoor er inflatie optreedt. 14 Zie 13. 15 Als de rente stijgt, wordt geld lenen duurder. Hierdoor daalt de kredietverlening. Hierdoor daalt ook de consumptie en de investeringen. De effectieve vraag daalt. En dus de werkgelegenheid. 16 Zie 11. 17 Als de rente daalt, wordt geld lenen goedkoper. Hierdoor stijgt de kredietverlening. Hierdoor stijgt ook de consumptie en de investeringen. De effectieve vraag stijgt. En dus de werkgelegenheid. 18 Zie 13. 19 Beleggen in aandelen brengt meer risico met zich mee dan sparen bij een bank. Het rendement kan wel hoger zijn. Als de rente stijgt, zullen beleggers eerder geneigd zijn te sparen bij een bank. (Reden: hoger rendement + risicoloos) De vraag naar aandelen daalt, hierdoor daalt de prijs van aandelen ( = koers) 20 Beleggen in aandelen brengt meer risico met zich mee dan sparen bij een bank. Het rendement kan wel hoger zijn. Als de rente daalt, zullen beleggers eerder geneigd zijn te beleggen in aandelen. De vraag naar aandelen stijgt, hierdoor stijgt de prijs van aandelen ( = aandelenkoers) 21 Als de rente stijgt, wordt geld lenen duurder. De kredietverlening daalt. De mgh daalt. Als de rente stijgt, heeft de binnenlandse belegger geen reden om in het buitenland te gaan beleggen. Mgh daalt dus niet. 22 Als de rente daalt, wordt geld lenen goedkoper. De kredietverlening stijgt. De mgh stijgt. Als de rente daalt, heeft de binnenlandse belegger reden om in het buitenland te gaan beleggen. Mgh daalt dus. 23 Als de rente stijgt, is het land aantrekkelijk voor buitenlandse beleggers. De kapitaalimport neemt toe. De liquiditeit van banken neemt toe. Banken kunnen meer geld uitlenen, dus de mgh stijgt. 24 Als de rente daalt, is het land onaantrekkelijk voor buitenlandse beleggers. De kapitaalimport neemt af. De liquiditeit van banken neemt af. Banken kunnen minder geld uitlenen, dus de mgh daalt. 25 Zie 11. 26 Zie 13. 27 Zie 11. 28 Zie 13. 29 Zie 11. 30 Zie 13. 31 Als de ECB haar refi-rente verhoogt, dan volgen de Centrale Banken met hun disconto. De Algemene Banken zullen ook hun rente verhogen. Dit doen ze omdat de Algemene Banken zelf ook meer rente moeten betalen ( aan de Centrale Bank). Ze rekenen dus hun hogere kosten door aan de klant. Als de rente stijgt, wordt geld lenen duurder. Hierdoor daalt de kredietverlening. Hierdoor daalt ook de consumptie en de investeringen. (C+I = particuliere bestedingen) De effectieve vraag daalt. Waardoor er geen inflatie optreedt. 32 Zie 31 33 Als de ECB haar refi-rente verlaagt, dan volgen de Centrale Banken met hun disconto. De Algemene Banken zullen ook hun rente verlagen. Dit doen ze omdat de Algemene Banken zelf ook minder rente moeten betalen ( aan de Centrale Bank). Ze rekenen door concurrentie met andere banken hun lagere kosten door aan de klant. Als de rente daalt, wordt geld lenen goedkoper. Hierdoor stijgt de kredietverlening. Hierdoor stijgt ook de consumptie en de investeringen. (C+I = particuliere bestedingen) De effectieve vraag stijgt. Waardoor er inflatie optreedt. 34 Zie 33 35 Als de ECB haar refi-rente verhoogt, dan volgen de Centrale Banken met hun disconto. De Algemene Banken zullen ook hun rente verhogen. Dit doen ze omdat de Algemene Banken zelf ook meer rente moeten betalen ( aan de Centrale Bank). Ze rekenen dus hun hogere kosten door aan de klant. Als de rente stijgt, wordt geld lenen duurder. Hierdoor daalt de kredietverlening. Hierdoor daalt ook de consumptie en de investeringen. (C+I = particuliere bestedingen) De effectieve vraag daalt. Minder vraag naar producten/diensten, dus daalt de werkgelegenheid. 36 Zie 31. 37 Als de ECB haar refi-rente verlaagt, dan volgen de Centrale Banken met hun disconto. De Algemene Banken zullen ook hun rente verlagen. Dit doen ze omdat de Algemene Banken zelf ook minder rente moeten betalen ( aan de Centrale Bank). Ze rekenen door concurrentie met andere banken hun lagere kosten door aan de klant. Als de rente daalt, wordt geld lenen goedkoper. Hierdoor stijgt de kredietverlening. Hierdoor stijgt ook de consumptie en de investeringen. (C+I = particuliere bestedingen) De effectieve vraag stijgt. Meer vraag naar producten/diensten, dus stijgt de werkgelegenheid. 38 Zie 33. 39 Als de ECB haar refi-rente verhoogt, dan volgen de Centrale Banken met hun disconto. De Algemene Banken zullen ook hun rente verhogen. Dit doen ze omdat de Algemene Banken zelf ook meer rente moeten betalen ( aan de Centrale Bank). Als de rente stijgt, heeft de binnenlandse belegger geen reden om in het buitenland te gaan beleggen. Mgh daalt dus niet. Als de rente stijgt, wordt geld lenen duurder. De kredietverlening daalt. De mgh daalt. 40 Als de ECB haar refi-rente verlaagt, dan volgen de Centrale Banken met hun disconto. De Algemene Banken zullen ook hun rente verlagen. Dit doen ze omdat de Algemene Banken zelf ook minder rente moeten betalen ( aan de Centrale Bank). Als de rente daalt, heeft de binnenlandse belegger wel reden om in het buitenland te gaan beleggen. Mgh daalt dus. Als de rente daalt, wordt geld lenen goedkoper. De kredietverlening stijgt. De mgh stijgt. 41 Als de ECB haar refi-rente verhoogt, dan volgen de Centrale Banken met hun disconto. De Algemene Banken zullen ook hun rente verhogen. Dit doen ze omdat de Algemene Banken zelf ook meer rente moeten betalen ( aan de Centrale Bank). Als de rente stijgt, is het land aantrekkelijk voor buitenlandse beleggers. De kapitaalimport neemt toe. De liquiditeit van banken neemt toe. Banken kunnen meer geld uitlenen, dus de mgh stijgt. 42 Als de ECB haar refi-rente verlaagt, dan volgen de Centrale Banken met hun disconto. De Algemene Banken zullen ook hun rente verlagen. Dit doen ze omdat de Algemene Banken zelf ook minder rente moeten betalen ( aan de Centrale Bank). Als de rente daalt, is het land onaantrekkelijk voor buitenlandse beleggers. De kapitaalimport neemt af. De liquiditeit van banken neemt af. Banken kunnen minder geld uitlenen, dus de mgh daalt. 43 Als de ECB haar refi-rente verhoogt, dan volgen de Centrale Banken met hun disconto. De Algemene Banken zullen ook hun rente verhogen. Dit doen ze omdat de Algemene Banken zelf ook meer rente moeten betalen ( aan de Centrale Bank). Als de rente stijgt, wordt geld lenen duurder. Hierdoor daalt de kredietverlening. Hierdoor daalt ook de consumptie en de investeringen. (C+I = particuliere bestedingen) 44 Als de ECB haar refi-rente verlaagt, dan volgen de Centrale Banken met hun disconto. De Algemene Banken zullen ook hun rente verlagen. Dit doen ze omdat de Algemene Banken zelf ook minder rente moeten betalen ( aan de Centrale Bank). Als de rente daalt, wordt geld lenen goedkoper. Hierdoor stijgt de kredietverlening. Hierdoor stijgt ook de consumptie en de investeringen. (C+I = particuliere bestedingen) 45 Als de mgh stijgt, stijgt het geld in handen van het publiek. Daardoor stijgt de consumptie en de investeringen. Daardoor stijgt de effectieve vraag. De productie stijgt, en dus de werkgelegenheid. 46 Als de mgh daalt, daalt het geld in handen van het publiek. Daardoor daalt de consumptie en de investeringen. Daardoor daalt de effectieve vraag. De productie daalt, en dus de werkgelegenheid. 47 Als de mgh stijgt, stijgt het geld in handen van het publiek. Daardoor stijgt de consumptie en de investeringen. Daardoor stijgt de effectieve vraag. Een stijgende vraag leidt tot bestedingsinflatie. 48 Zie 47 49 Als de mgh daalt, daalt het geld in handen van het publiek. Daardoor daalt de consumptie en de investeringen. Daardoor daalt de effectieve vraag. Een dalende vraag voorkomt bestedingsinflatie. 50 Zie 49. 51 De ECB moet dollars kopen van de Algemene Banken tegen euro’s. Algemene Banken krijgen dus euro’s. De liquiditeit stijgt bij de Algemene Banken. De kredietverlening stijgt en de mgh stijgt. 52 De ECB moet dollars verkopen aan de Algemene Banken tegen euro’s. Algemene Banken hebben minder euro’s. De liquiditeit daalt bij de Algemene Banken. De kredietverlening daalt en de mgh daalt. 53 De officiële rente van een Centrale Bank is disconto. Als de CB het disconto verhoogt, volgen de Algemene Banken en wordt geld lenen duurder. Waardoor de kredietverlening afneemt, en dus de mgh daalt. 54 De officiële rente van een Centrale Bank is disconto. Als de CB het disconto verlaagt, volgen de Algemene Banken en wordt geld lenen goedkoper. Waardoor de kredietverlening toeneemt, en dus de mgh stijgt. 55 Als de ECB haar refi-rente verlaagt, volgen de Centrale Banken, de Algemene Banken en wordt geld lenen goedkoper. Waardoor de kredietverlening in Europa toeneemt, en dus de Europese mgh stijgt. 56 Als de ECB haar refi-rente verhoogt, volgen de Centrale Banken, de Algemene Banken en wordt geld lenen duurder. Waardoor de kredietverlening in Europa afneemt, en dus de Europese mgh daalt. 57 Bij een betalingsbalansoverschot komt er meer geld het land in dan dat er geld uit gaat. De export is immers groter dan de import. De vraag naar de valuta van het land is groter dan het aanbod van de valuta. Daardoor stijgt de koers van de valuta. 58 Bij een betalingsbalanstekort gaat er meer geld het land uit dan dat er geld in komt. De export is immers kleiner dan de import. De vraag naar de valuta van het land is kleiner dan het aanbod van de valuta. Daardoor daalt de koers van de valuta. 59 Bij een betalingsbalansoverschot komt er meer geld het land in dan dat er geld uit gaat. De export is immers groter dan de import. Die hoge export (= vraag uit buitenland) zorgt voor een stijging van de effectieve vraag. Hierdoor ontstaan prijsstijgingen. (= inflatie) 60 Bij een betalingsbalanstekort gaat er meer geld het land uit dan dat er geld in komt. De export is immers kleiner dan de import. Die lage export (= vraag uit buitenland) zorgt voor een daling van de effectieve vraag. Hierdoor daalt de inflatie. 61 Als de valutakoers van een land stijgt, dan wordt dit land duur voor het buitenland. De concurrentiepositie verslechtert. De export daalt, dus de effectieve vraag daalt. De productie daalt en dus de werkgelegenheid. 62 Zie 61. 63. Als de valutakoers van een land daalt, dan wordt dit land goedkoop voor het buitenland. De concurrentiepositie verbetert. De export stijgt, dus de effectieve vraag stijgt. De productie stijgt en dus de werkgelegenheid. 64 Zie 63. 65 Door de sterk stijgende export stijgt ook de vraag naar de valuta van dit land. De valutakoers stijgt dus. 66 Door de sterk stijgende import stijgt het aanbod van de valuta van dit land. De valutakoers daalt dus. 67 Door de sterk dalende export daalt de vraag naar de valuta van dit land. De valutakoers daalt dus. 68 Door de sterk dalende import daalt het aanbod van de valuta van dit land. De valutakoers stijgt dus. 69 Als de belastingen worden verhoogd, daalt het besteedbaar inkomen van gezinnen. Gezinnen gaan dus minder consumeren, waardoor de effectieve vraag daalt. Er wordt minder geproduceerd. De werkgelegenheid daalt. Als de belastingen worden verhoogd, dalen de winsten voor bedrijven. Bedrijven kunnen hierop als volgt reageren: ‐ Bedrijven kunnen overwegen de productie te verplaatsen naar landen met lagere belasting (belastingvlucht). De werkgelegenheid daalt dus in het land. ‐ Investeringen komen onder druk te staan (innovatie). De toekomstige werkgelegenheid daalt. ‐ Bedrijven zullen hogere prijzen vragen om dezelfde winst te kunnen behouden. De verkoopprijzen zullen stijgen, dan daalt de vraag naar dat product. De concurrentiepositie verslechtert omdat het land duur wordt voor het buitenland. De consumptie daalt, de export daalt. Minder productie, dus minder werkgelegenheid. Als de belastingen worden verhoogd, heeft de overheid meer inkomsten. Als de overheid deze gelden adequaat gebruikt (denk aan verbetering infrastructuur, scholing, innovatie, duurzame productie, subsidies voor banenprojecten) kan daarmee de werkgelegenheid op lange termijn worden gegarandeerd. Buitenlandse bedrijven zullen niet overwegen zich in Nederland te vestigen vanwege de hoge belastingen. Dus ook daardoor geen betere werkgelegenheid. 70 Zie 69. 71 Als de belastingen worden verlaagd, stijgt het besteedbaar inkomen van gezinnen. Gezinnen gaan dus meer consumeren, waardoor de effectieve vraag stijgt. Er wordt meer geproduceerd. De werkgelegenheid stijgt. Als de belastingen worden verlaagd, stijgen de winsten voor bedrijven. Bedrijven kunnen hierop als volgt reageren: ‐ Bedrijven zullen niet overwegen de productie te verplaatsen. ‐ Voor investeringen is meer geld beschikbaar. Hetgeen goed is voor de toekomstige werkgelegenheid. ‐ Bedrijven kunnen lagere prijzen vragen en toch dezelfde winst behouden. De verkoopprijzen zullen dalen, dan stijgt de vraag naar dat product. De concurrentiepositie verbetert omdat het land goedkoop wordt voor het buitenland. De consumptie stijgt, de export stijgt. Meer productie, dus meer werkgelegenheid. Als de belastingen worden verlaagd, heeft de overheid minder inkomsten. De overheid heeft dus minder geld beschikbaar voor bijv. verbetering infrastructuur, scholing, innovatie, duurzame productie, subsidies voor banenprojecten. Daardoor kan de werkgelegenheid op lange termijn in gevaar komen. Buitenlandse bedrijven zullen overwegen zich in Nederland te vestigen vanwege de lage belastingen. Dus daardoor een betere werkgelegenheid. 72 Zie 71. 73 De overheidsbestedingen bestaan uit overheidsconsumptie en overheidsinvesteringen. Als de overheid haar investeringen verhoogt, kan de productiecapaciteit op lange termijn stijgen en de werkgelegenheid. Zie de voorbeelden bij 69. Bij overheidsconsumptie stijgt de effectieve vraag. ( EV = C + I + O + E-M) De productie stijgt, en dus de werkgelegenheid. e.e.a. kan gevolgen hebben voor de overheidsfinanciën. Zie 75 t/m 80. 74 De overheidsbestedingen bestaan uit overheidsconsumptie en overheidsinvesteringen. Als de overheid haar investeringen verlaagt, kan de productiecapaciteit op lange termijn dalen en de werkgelegenheid. Zie de voorbeelden bij 71. Bij overheidsconsumptie daalt de effectieve vraag. ( EV = C + I + O + E-M) De productie daalt, en dus de werkgelegenheid. e.e.a. kan gevolgen hebben voor de overheidsfinanciën. Zie 75 t/m 80. 75 Een financieringstekort betekent dat de overheid extra geld moet lenen. De overheid gaat staatsleningen afsluiten. De vraag naar kredieten stijgt. De prijs van kredieten stijgt dus (= rente). Als de rente stijgt, wordt lenen duurder en sparen aantrekkelijker. De kredietverlening daalt. De consumptie en investeringen zullen dalen. De effectieve vraag daalt. De productie daalt en dus de werkgelegenheid. 76 Als de overheid een begrotingsoverschot heeft, zijn de inkomsten van de overheid groter dan de uitgaven. Negatieve gevolgen van een financieringstekort zijn er niet. Als het begrotingsoverschot adequaat wordt gebruikt (denk aan verbetering infrastructuur, scholing, innovatie, duurzame productie, subsidies voor banenprojecten) kan daarmee de werkgelegenheid op lange termijn worden gegarandeerd. 77 Een financieringstekort betekent dat de overheid extra geld moet lenen. De overheid gaat staatsleningen afsluiten. De vraag naar kredieten stijgt. De prijs van kredieten stijgt dus (= rente). Als de rente stijgt, wordt lenen duurder en sparen aantrekkelijker. De kredietverlening daalt. De investeringen zullen dalen. 78 Als de overheid een begrotingsoverschot heeft, zijn de inkomsten van de overheid groter dan de uitgaven. Negatieve gevolgen van een financieringstekort zijn er niet. Als het begrotingsoverschot adequaat wordt gebruikt (denk aan verbetering infrastructuur, scholing, innovatie, duurzame productie, subsidies voor banenprojecten) kan daarmee de werkgelegenheid op lange termijn worden gegarandeerd. De bedrijven zullen hier in mee gaan en dus ook meer investeren. 79 Een financieringstekort betekent dat de overheid extra geld moet lenen. De overheid gaat staatsleningen afsluiten. De overheid moet dit aflossen en rente betalen. Zodat in de toekomst minder geld overblijft voor overheidstaken. 80 Als de overheid een begrotingsoverschot heeft, zijn de inkomsten van de overheid groter dan de uitgaven. Waardoor de overheid over voldoende middelen beschikt voor al haar overheidstaken. 81 De overheid moet geld gaan lenen (uiteraard voor duurzame projecten). De hogere vraag naar kredieten zorgt voor een hogere rente. Door een hogere rente wordt lenen duur. Consumptie en investeringen dalen, waardoor de effectieve vraag en dus de inflatie. 82 Zie 81. 83 Zie 81. 84 Een efficiëntere productie betekent minder verspilling. Door een efficiëntere productie bij bedrijven daalt de kostprijs. De verkoopprijs kan dan ook dalen, waardoor de inflatie daalt. 85 Als de overheid de premies en belastingen verhoogt, daalt het besteedbaar inkomen van gezinnen en de winsten van bedrijven. Gezinnen gaan dus minder consumeren en bedrijven minder investeren, waardoor de effectieve vraag daalt en dus de inflatie. 86 Zie 69 en 85. 87 Zie 85. 88 Als de ECB haar refi-rente verhoogt, volgen de Centrale Banken, de Algemene Banken en wordt geld lenen duurder. Waardoor de kredietverlening in Europa afneemt, en dus de Europese mgh daalt. De consumptie en investeringen zullen dalen. De effectieve vraag daalt en dus de inflatie. 89 Als een stijging van de grondstofprijzen door bedrijven niet wordt doorgerekend in de eindprijzen, zal een bedrijf minder winst maken. Investeringen komen onder druk te staan (innovatie). De toekomstige werkgelegenheid daalt. 90 Het probleem bij onderbesteding is dat de effectieve vraag te klein is. De effectieve vraag is kleiner dan de productiecapaciteit. Om een onderbesteding te bestrijden, kan de overheid de belastingen verlagen (=B) en de overheidsuitgaven verhogen (=O). Dit heet het anticyclisch begrotingsbeleid. Door de belastingen te verlagen en de overheidsuitgaven te verhogen stijgt het besteedbaar inkomen bij gezinnen en de winsten bij bedrijven. Hierdoor stijgt de consumptie en de investeringen, en dus de effectieve vraag. 91 De overheid moet ervoor zorgen dat er geen begrotingstekort/financieringtekort is, zodat de rente laag blijft. Door een lage rente wordt lenen goedkoop. Consumptie en investeringen kunnen stijgen, waardoor de EV stijgt en onderbesteding opgelost wordt. 92 Zie 90. 93 Zie 90. 94 Zie 90. 95 Het probleem bij overbesteding is dat de effectieve vraag te groot is. De effectieve vraag is groter dan de productiecapaciteit. Om een overbesteding te bestrijden, kan de overheid de belastingen verhogen (=B) en de overheidsuitgaven verlagen (=O). Dit heet het anticyclisch begrotingsbeleid. Door de belastingen te verhogen en de overheidsuitgaven te verlagen daalt het besteedbaar inkomen bij gezinnen en de winsten van bedrijven. Hierdoor daalt de consumptie en de investeringen, en dus de effectieve vraag. 96 De overheid moet geld gaan lenen (uiteraard voor duurzame projecten). De hogere vraag naar kredieten zorgt voor een hogere rente. Door een hogere rente wordt lenen duur. Consumptie en investeringen dalen, waardoor de EV daalt en overbesteding opgelost wordt. 97 Zie 95. 98 Zie 95. 99 Zie 95. 100 Als de vraag stijgt, stijgt de prijs. Als de vraagt daalt, daalt de prijs. Als het aanbod stijgt, daalt de prijs. Als het aanbod daalt, stijgt de prijs. Als de prijs stijgt, daalt de vraag. Als de prijs daalt, stijgt de vraag. Als de prijs stijgt, stijgt het aanbod. Als de prijs daalt, daalt het aanbod.
© Copyright 2025 ExpyDoc