Top 100 vragen …. De antwoorden! 1 Als de lonen

Top 100 vragen …. De antwoorden!
1
Als de lonen stijgen, stijgen de productiekosten. De producent rekent de hogere
productiekosten door in de eindprijs. Daardoor daalt de vraag naar producten. De
productie daalt en dus de werkgelegenheid.
Als de lonen stijgen, stijgen de productiekosten in het land. De producent kan overwegen
de productie te verplaatsen naar het buitenland. Daardoor gaat er werkgelegenheid
verloren.
Als de lonen stijgen, stijgen de loonkosten voor de producent. Hetgeen kan betekenen
dat de producent overgaat tot mechanisatie/automatisering. (Substitutie = arbeid
vervangen door kapitaal)
Als de lonen stijgen, stijgt het besteedbaar inkomen. Er kan meer geconsumeerd en
geïnvesteerd worden. De effectieve vraag zal stijgen en dus ook de werkgelegenheid.
2
Als de lonen stijgen, stijgen de productiekosten. Produceren in dat land is dan duur t.o.v.
het buitenland. En dat is slecht voor de concurrentiepositie en de werkgelegenheid.
3
Zie 1.
4
Als de lonen dalen, dalen de productiekosten. De producent rekent de lagere
productiekosten door in de eindprijs. Daardoor stijgt de vraag naar producten. De
productie stijgt en dus de werkgelegenheid.
Als de lonen dalen, dalen de productiekosten in het land. De producent kan overwegen
de productie niet te verplaatsen naar het buitenland. Daardoor gaat er geen
werkgelegenheid verloren.
Als de lonen dalen, dalen de loonkosten voor de producent. Hetgeen kan betekenen dat
de producent niet overgaat tot mechanisatie/automatisering.
Als de lonen dalen, daalt het besteedbaar inkomen. Er kan minder geconsumeerd en
geïnvesteerd worden. De effectieve vraag zal dalen en dus ook de werkgelegenheid.
5
Als de lonen dalen, dalen de productiekosten. Produceren in dat land is dan goedkoop
t.o.v. het buitenland. En dat is goed voor de concurrentiepositie en de werkgelegenheid.
6
Zie 4.
7
Als de werkgelegenheid is gestegen, betekent dat dat de productiefactor arbeid
goedkoper is geworden. Loonkosten zijn dus gedaald.
8
Als de werkgelegenheid is gedaald, betekent dat dat de productiefactor arbeid duurder is
geworden. Loonkosten zijn dus gestegen.
9
Het niet doorberekenen van de kostenstijging in de eindprijzen betekent dat de
producent minder winst maakt. Door het niet doorrekenen van de kostenstijging blijft de
producent concurrerend. Als andere producenten de kostenstijging wel doorrekenen, kan
de vraag naar zijn product stijgen.
10
Het niet doorberekenen van de kostendaling in de eindprijzen betekent dat de producent
meer winst maakt. Door het niet doorrekenen van de kostendaling wordt de producent
minder concurrerend. Als andere producenten de kostendaling wel doorrekenen, kan de
vraag naar zijn product dalen.
RENTE
11
Als de rente stijgt, wordt geld lenen duurder. Hierdoor daalt de kredietverlening.
Hierdoor daalt ook de consumptie en de investeringen. (C+I = particuliere bestedingen)
De effectieve vraag daalt. Waardoor er geen inflatie optreedt.
Als de rente stijgt, zal er meer gespaard worden. Er wordt minder effectieve vraag
uitgeoefend. Waardoor er geen inflatie optreedt.
12
Zie 11.
13
Als de rente daalt, wordt geld lenen goedkoper. Hierdoor stijgt de kredietverlening.
Hierdoor stijgt ook de consumptie en de investeringen. (C+I = particuliere bestedingen)
De effectieve vraag stijgt. Waardoor er inflatie optreedt.
Als de rente daalt, zal er minder gespaard worden. Er wordt meer effectieve vraag
uitgeoefend. Waardoor er inflatie optreedt.
14
Zie 13.
15
Als de rente stijgt, wordt geld lenen duurder. Hierdoor daalt de kredietverlening.
Hierdoor daalt ook de consumptie en de investeringen. De effectieve vraag daalt. En dus
de werkgelegenheid.
16
Zie 11.
17
Als de rente daalt, wordt geld lenen goedkoper. Hierdoor stijgt de kredietverlening.
Hierdoor stijgt ook de consumptie en de investeringen. De effectieve vraag stijgt. En dus
de werkgelegenheid.
18
Zie 13.
19
Beleggen in aandelen brengt meer risico met zich mee dan sparen bij een bank. Het
rendement kan wel hoger zijn. Als de rente stijgt, zullen beleggers eerder geneigd zijn te
sparen bij een bank. (Reden: hoger rendement + risicoloos) De vraag naar aandelen
daalt, hierdoor daalt de prijs van aandelen ( = koers)
20
Beleggen in aandelen brengt meer risico met zich mee dan sparen bij een bank. Het
rendement kan wel hoger zijn. Als de rente daalt, zullen beleggers eerder geneigd zijn te
beleggen in aandelen. De vraag naar aandelen stijgt, hierdoor stijgt de prijs van
aandelen ( = aandelenkoers)
21
Als de rente stijgt, wordt geld lenen duurder. De kredietverlening daalt. De mgh daalt.
Als de rente stijgt, heeft de binnenlandse belegger geen reden om in het buitenland te
gaan beleggen. Mgh daalt dus niet.
22
Als de rente daalt, wordt geld lenen goedkoper. De kredietverlening stijgt. De mgh stijgt.
Als de rente daalt, heeft de binnenlandse belegger reden om in het buitenland te gaan
beleggen. Mgh daalt dus.
23
Als de rente stijgt, is het land aantrekkelijk voor buitenlandse beleggers. De
kapitaalimport neemt toe. De liquiditeit van banken neemt toe. Banken kunnen meer
geld uitlenen, dus de mgh stijgt.
24
Als de rente daalt, is het land onaantrekkelijk voor buitenlandse beleggers. De
kapitaalimport neemt af. De liquiditeit van banken neemt af. Banken kunnen minder geld
uitlenen, dus de mgh daalt.
25
Zie 11.
26
Zie 13.
27
Zie 11.
28
Zie 13.
29
Zie 11.
30
Zie 13.
31
Als de ECB haar refi-rente verhoogt, dan volgen de Centrale Banken met hun disconto.
De Algemene Banken zullen ook hun rente verhogen. Dit doen ze omdat de Algemene
Banken zelf ook meer rente moeten betalen ( aan de Centrale Bank). Ze rekenen dus
hun hogere kosten door aan de klant. Als de rente stijgt, wordt geld lenen duurder.
Hierdoor daalt de kredietverlening. Hierdoor daalt ook de consumptie en de
investeringen. (C+I = particuliere bestedingen) De effectieve vraag daalt. Waardoor er
geen inflatie optreedt.
32
Zie 31
33
Als de ECB haar refi-rente verlaagt, dan volgen de Centrale Banken met hun disconto.
De Algemene Banken zullen ook hun rente verlagen. Dit doen ze omdat de Algemene
Banken zelf ook minder rente moeten betalen ( aan de Centrale Bank). Ze rekenen door
concurrentie met andere banken hun lagere kosten door aan de klant. Als de rente daalt,
wordt geld lenen goedkoper. Hierdoor stijgt de kredietverlening. Hierdoor stijgt ook de
consumptie en de investeringen. (C+I = particuliere bestedingen) De effectieve vraag
stijgt. Waardoor er inflatie optreedt.
34
Zie 33
35
Als de ECB haar refi-rente verhoogt, dan volgen de Centrale Banken met hun disconto.
De Algemene Banken zullen ook hun rente verhogen. Dit doen ze omdat de Algemene
Banken zelf ook meer rente moeten betalen ( aan de Centrale Bank). Ze rekenen dus
hun hogere kosten door aan de klant. Als de rente stijgt, wordt geld lenen duurder.
Hierdoor daalt de kredietverlening. Hierdoor daalt ook de consumptie en de
investeringen. (C+I = particuliere bestedingen) De effectieve vraag daalt. Minder vraag
naar producten/diensten, dus daalt de werkgelegenheid.
36
Zie 31.
37
Als de ECB haar refi-rente verlaagt, dan volgen de Centrale Banken met hun disconto.
De Algemene Banken zullen ook hun rente verlagen. Dit doen ze omdat de Algemene
Banken zelf ook minder rente moeten betalen ( aan de Centrale Bank). Ze rekenen door
concurrentie met andere banken hun lagere kosten door aan de klant. Als de rente daalt,
wordt geld lenen goedkoper. Hierdoor stijgt de kredietverlening. Hierdoor stijgt ook de
consumptie en de investeringen. (C+I = particuliere bestedingen) De effectieve vraag
stijgt. Meer vraag naar producten/diensten, dus stijgt de werkgelegenheid.
38
Zie 33.
39
Als de ECB haar refi-rente verhoogt, dan volgen de Centrale Banken met hun disconto.
De Algemene Banken zullen ook hun rente verhogen. Dit doen ze omdat de Algemene
Banken zelf ook meer rente moeten betalen ( aan de Centrale Bank). Als de rente stijgt,
heeft de binnenlandse belegger geen reden om in het buitenland te gaan beleggen. Mgh
daalt dus niet.
Als de rente stijgt, wordt geld lenen duurder. De kredietverlening daalt. De mgh daalt.
40
Als de ECB haar refi-rente verlaagt, dan volgen de Centrale Banken met hun disconto.
De Algemene Banken zullen ook hun rente verlagen. Dit doen ze omdat de Algemene
Banken zelf ook minder rente moeten betalen ( aan de Centrale Bank). Als de rente
daalt, heeft de binnenlandse belegger wel reden om in het buitenland te gaan beleggen.
Mgh daalt dus.
Als de rente daalt, wordt geld lenen goedkoper. De kredietverlening stijgt. De mgh stijgt.
41
Als de ECB haar refi-rente verhoogt, dan volgen de Centrale Banken met hun disconto.
De Algemene Banken zullen ook hun rente verhogen. Dit doen ze omdat de Algemene
Banken zelf ook meer rente moeten betalen ( aan de Centrale Bank). Als de rente stijgt,
is het land aantrekkelijk voor buitenlandse beleggers. De kapitaalimport neemt toe. De
liquiditeit van banken neemt toe. Banken kunnen meer geld uitlenen, dus de mgh stijgt.
42
Als de ECB haar refi-rente verlaagt, dan volgen de Centrale Banken met hun disconto.
De Algemene Banken zullen ook hun rente verlagen. Dit doen ze omdat de Algemene
Banken zelf ook minder rente moeten betalen ( aan de Centrale Bank). Als de rente
daalt, is het land onaantrekkelijk voor buitenlandse beleggers. De kapitaalimport neemt
af. De liquiditeit van banken neemt af. Banken kunnen minder geld uitlenen, dus de mgh
daalt.
43
Als de ECB haar refi-rente verhoogt, dan volgen de Centrale Banken met hun disconto.
De Algemene Banken zullen ook hun rente verhogen. Dit doen ze omdat de Algemene
Banken zelf ook meer rente moeten betalen ( aan de Centrale Bank). Als de rente stijgt,
wordt geld lenen duurder. Hierdoor daalt de kredietverlening. Hierdoor daalt ook de
consumptie en de investeringen. (C+I = particuliere bestedingen)
44
Als de ECB haar refi-rente verlaagt, dan volgen de Centrale Banken met hun disconto.
De Algemene Banken zullen ook hun rente verlagen. Dit doen ze omdat de Algemene
Banken zelf ook minder rente moeten betalen ( aan de Centrale Bank). Als de rente
daalt, wordt geld lenen goedkoper. Hierdoor stijgt de kredietverlening. Hierdoor stijgt ook
de consumptie en de investeringen. (C+I = particuliere bestedingen)
45
Als de mgh stijgt, stijgt het geld in handen van het publiek. Daardoor stijgt de
consumptie en de investeringen. Daardoor stijgt de effectieve vraag. De productie stijgt,
en dus de werkgelegenheid.
46
Als de mgh daalt, daalt het geld in handen van het publiek. Daardoor daalt de
consumptie en de investeringen. Daardoor daalt de effectieve vraag. De productie daalt,
en dus de werkgelegenheid.
47
Als de mgh stijgt, stijgt het geld in handen van het publiek. Daardoor stijgt de
consumptie en de investeringen. Daardoor stijgt de effectieve vraag. Een stijgende vraag
leidt tot bestedingsinflatie.
48
Zie 47
49
Als de mgh daalt, daalt het geld in handen van het publiek. Daardoor daalt de
consumptie en de investeringen. Daardoor daalt de effectieve vraag. Een dalende vraag
voorkomt bestedingsinflatie.
50
Zie 49.
51
De ECB moet dollars kopen van de Algemene Banken tegen euro’s. Algemene Banken
krijgen dus euro’s. De liquiditeit stijgt bij de Algemene Banken. De kredietverlening stijgt
en de mgh stijgt.
52
De ECB moet dollars verkopen aan de Algemene Banken tegen euro’s. Algemene Banken
hebben minder euro’s. De liquiditeit daalt bij de Algemene Banken. De kredietverlening
daalt en de mgh daalt.
53
De officiële rente van een Centrale Bank is disconto. Als de CB het disconto verhoogt,
volgen de Algemene Banken en wordt geld lenen duurder. Waardoor de kredietverlening
afneemt, en dus de mgh daalt.
54
De officiële rente van een Centrale Bank is disconto. Als de CB het disconto verlaagt,
volgen de Algemene Banken en wordt geld lenen goedkoper. Waardoor de
kredietverlening toeneemt, en dus de mgh stijgt.
55
Als de ECB haar refi-rente verlaagt, volgen de Centrale Banken, de Algemene Banken en
wordt geld lenen goedkoper. Waardoor de kredietverlening in Europa toeneemt, en dus
de Europese mgh stijgt.
56
Als de ECB haar refi-rente verhoogt, volgen de Centrale Banken, de Algemene Banken en
wordt geld lenen duurder. Waardoor de kredietverlening in Europa afneemt, en dus de
Europese mgh daalt.
57
Bij een betalingsbalansoverschot komt er meer geld het land in dan dat er geld uit gaat.
De export is immers groter dan de import. De vraag naar de valuta van het land is groter
dan het aanbod van de valuta. Daardoor stijgt de koers van de valuta.
58
Bij een betalingsbalanstekort gaat er meer geld het land uit dan dat er geld in komt. De
export is immers kleiner dan de import. De vraag naar de valuta van het land is kleiner
dan het aanbod van de valuta. Daardoor daalt de koers van de valuta.
59
Bij een betalingsbalansoverschot komt er meer geld het land in dan dat er geld uit gaat.
De export is immers groter dan de import. Die hoge export (= vraag uit buitenland) zorgt
voor een stijging van de effectieve vraag. Hierdoor ontstaan prijsstijgingen. (= inflatie)
60
Bij een betalingsbalanstekort gaat er meer geld het land uit dan dat er geld in komt. De
export is immers kleiner dan de import. Die lage export (= vraag uit buitenland) zorgt
voor een daling van de effectieve vraag. Hierdoor daalt de inflatie.
61
Als de valutakoers van een land stijgt, dan wordt dit land duur voor het buitenland. De
concurrentiepositie verslechtert. De export daalt, dus de effectieve vraag daalt. De
productie daalt en dus de werkgelegenheid.
62
Zie 61.
63.
Als de valutakoers van een land daalt, dan wordt dit land goedkoop voor het buitenland.
De concurrentiepositie verbetert. De export stijgt, dus de effectieve vraag stijgt. De
productie stijgt en dus de werkgelegenheid.
64
Zie 63.
65
Door de sterk stijgende export stijgt ook de vraag naar de valuta van dit land. De
valutakoers stijgt dus.
66
Door de sterk stijgende import stijgt het aanbod van de valuta van dit land. De
valutakoers daalt dus.
67
Door de sterk dalende export daalt de vraag naar de valuta van dit land. De valutakoers
daalt dus.
68
Door de sterk dalende import daalt het aanbod van de valuta van dit land. De
valutakoers stijgt dus.
69
Als de belastingen worden verhoogd, daalt het besteedbaar inkomen van gezinnen.
Gezinnen gaan dus minder consumeren, waardoor de effectieve vraag daalt. Er wordt
minder geproduceerd. De werkgelegenheid daalt.
Als de belastingen worden verhoogd, dalen de winsten voor bedrijven. Bedrijven kunnen
hierop als volgt reageren:
‐
Bedrijven kunnen overwegen de productie te verplaatsen naar landen met lagere
belasting (belastingvlucht). De werkgelegenheid daalt dus in het land.
‐
Investeringen komen onder druk te staan (innovatie). De toekomstige
werkgelegenheid daalt.
‐
Bedrijven zullen hogere prijzen vragen om dezelfde winst te kunnen behouden. De
verkoopprijzen zullen stijgen, dan daalt de vraag naar dat product. De
concurrentiepositie verslechtert omdat het land duur wordt voor het buitenland.
De consumptie daalt, de export daalt. Minder productie, dus minder
werkgelegenheid.
Als de belastingen worden verhoogd, heeft de overheid meer inkomsten. Als de overheid
deze gelden adequaat gebruikt (denk aan verbetering infrastructuur, scholing, innovatie,
duurzame productie, subsidies voor banenprojecten) kan daarmee de werkgelegenheid
op lange termijn worden gegarandeerd.
Buitenlandse bedrijven zullen niet overwegen zich in Nederland te vestigen vanwege de
hoge belastingen. Dus ook daardoor geen betere werkgelegenheid.
70
Zie 69.
71
Als de belastingen worden verlaagd, stijgt het besteedbaar inkomen van gezinnen.
Gezinnen gaan dus meer consumeren, waardoor de effectieve vraag stijgt. Er wordt meer
geproduceerd. De werkgelegenheid stijgt.
Als de belastingen worden verlaagd, stijgen de winsten voor bedrijven. Bedrijven kunnen
hierop als volgt reageren:
‐
Bedrijven zullen niet overwegen de productie te verplaatsen.
‐
Voor investeringen is meer geld beschikbaar. Hetgeen goed is voor de
toekomstige werkgelegenheid.
‐
Bedrijven kunnen lagere prijzen vragen en toch dezelfde winst behouden. De
verkoopprijzen zullen dalen, dan stijgt de vraag naar dat product. De
concurrentiepositie verbetert omdat het land goedkoop wordt voor het buitenland.
De consumptie stijgt, de export stijgt. Meer productie, dus meer werkgelegenheid.
Als de belastingen worden verlaagd, heeft de overheid minder inkomsten. De overheid
heeft dus minder geld beschikbaar voor bijv. verbetering infrastructuur, scholing,
innovatie, duurzame productie, subsidies voor banenprojecten. Daardoor kan de
werkgelegenheid op lange termijn in gevaar komen.
Buitenlandse bedrijven zullen overwegen zich in Nederland te vestigen vanwege de lage
belastingen. Dus daardoor een betere werkgelegenheid.
72
Zie 71.
73
De overheidsbestedingen bestaan uit overheidsconsumptie en overheidsinvesteringen.
Als de overheid haar investeringen verhoogt, kan de productiecapaciteit op lange termijn
stijgen en de werkgelegenheid. Zie de voorbeelden bij 69.
Bij overheidsconsumptie stijgt de effectieve vraag. ( EV = C + I + O + E-M) De productie
stijgt, en dus de werkgelegenheid.
e.e.a. kan gevolgen hebben voor de overheidsfinanciën. Zie 75 t/m 80.
74
De overheidsbestedingen bestaan uit overheidsconsumptie en overheidsinvesteringen.
Als de overheid haar investeringen verlaagt, kan de productiecapaciteit op lange termijn
dalen en de werkgelegenheid. Zie de voorbeelden bij 71.
Bij overheidsconsumptie daalt de effectieve vraag. ( EV = C + I + O + E-M) De productie
daalt, en dus de werkgelegenheid.
e.e.a. kan gevolgen hebben voor de overheidsfinanciën. Zie 75 t/m 80.
75
Een financieringstekort betekent dat de overheid extra geld moet lenen. De overheid
gaat staatsleningen afsluiten. De vraag naar kredieten stijgt. De prijs van kredieten stijgt
dus (= rente). Als de rente stijgt, wordt lenen duurder en sparen aantrekkelijker. De
kredietverlening daalt. De consumptie en investeringen zullen dalen. De effectieve vraag
daalt. De productie daalt en dus de werkgelegenheid.
76
Als de overheid een begrotingsoverschot heeft, zijn de inkomsten van de overheid groter
dan de uitgaven. Negatieve gevolgen van een financieringstekort zijn er niet. Als het
begrotingsoverschot adequaat wordt gebruikt (denk aan verbetering infrastructuur,
scholing, innovatie, duurzame productie, subsidies voor banenprojecten) kan daarmee de
werkgelegenheid op lange termijn worden gegarandeerd.
77
Een financieringstekort betekent dat de overheid extra geld moet lenen. De overheid
gaat staatsleningen afsluiten. De vraag naar kredieten stijgt. De prijs van kredieten stijgt
dus (= rente). Als de rente stijgt, wordt lenen duurder en sparen aantrekkelijker. De
kredietverlening daalt. De investeringen zullen dalen.
78
Als de overheid een begrotingsoverschot heeft, zijn de inkomsten van de overheid groter
dan de uitgaven. Negatieve gevolgen van een financieringstekort zijn er niet. Als het
begrotingsoverschot adequaat wordt gebruikt (denk aan verbetering infrastructuur,
scholing, innovatie, duurzame productie, subsidies voor banenprojecten) kan daarmee de
werkgelegenheid op lange termijn worden gegarandeerd. De bedrijven zullen hier in mee
gaan en dus ook meer investeren.
79
Een financieringstekort betekent dat de overheid extra geld moet lenen. De overheid
gaat staatsleningen afsluiten. De overheid moet dit aflossen en rente betalen. Zodat in
de toekomst minder geld overblijft voor overheidstaken.
80
Als de overheid een begrotingsoverschot heeft, zijn de inkomsten van de overheid groter
dan de uitgaven. Waardoor de overheid over voldoende middelen beschikt voor al haar
overheidstaken.
81
De overheid moet geld gaan lenen (uiteraard voor duurzame projecten). De hogere vraag
naar kredieten zorgt voor een hogere rente. Door een hogere rente wordt lenen duur.
Consumptie en investeringen dalen, waardoor de effectieve vraag en dus de inflatie.
82
Zie 81.
83
Zie 81.
84
Een efficiëntere productie betekent minder verspilling. Door een efficiëntere productie bij
bedrijven daalt de kostprijs. De verkoopprijs kan dan ook dalen, waardoor de inflatie
daalt.
85
Als de overheid de premies en belastingen verhoogt, daalt het besteedbaar inkomen van
gezinnen en de winsten van bedrijven. Gezinnen gaan dus minder consumeren en
bedrijven minder investeren, waardoor de effectieve vraag daalt en dus de inflatie.
86
Zie 69 en 85.
87
Zie 85.
88
Als de ECB haar refi-rente verhoogt, volgen de Centrale Banken, de Algemene Banken en
wordt geld lenen duurder. Waardoor de kredietverlening in Europa afneemt, en dus de
Europese mgh daalt. De consumptie en investeringen zullen dalen. De effectieve vraag
daalt en dus de inflatie.
89
Als een stijging van de grondstofprijzen door bedrijven niet wordt doorgerekend in de
eindprijzen, zal een bedrijf minder winst maken. Investeringen komen onder druk te
staan (innovatie). De toekomstige werkgelegenheid daalt.
90
Het probleem bij onderbesteding is dat de effectieve vraag te klein is. De effectieve vraag
is kleiner dan de productiecapaciteit. Om een onderbesteding te bestrijden, kan de
overheid de belastingen verlagen (=B) en de overheidsuitgaven verhogen (=O). Dit heet
het anticyclisch begrotingsbeleid. Door de belastingen te verlagen en de
overheidsuitgaven te verhogen stijgt het besteedbaar inkomen bij gezinnen en de
winsten bij bedrijven. Hierdoor stijgt de consumptie en de investeringen, en dus de
effectieve vraag.
91
De overheid moet ervoor zorgen dat er geen begrotingstekort/financieringtekort is, zodat
de rente laag blijft. Door een lage rente wordt lenen goedkoop. Consumptie en
investeringen kunnen stijgen, waardoor de EV stijgt en onderbesteding opgelost wordt.
92
Zie 90.
93
Zie 90.
94
Zie 90.
95
Het probleem bij overbesteding is dat de effectieve vraag te groot is. De effectieve vraag
is groter dan de productiecapaciteit. Om een overbesteding te bestrijden, kan de
overheid de belastingen verhogen (=B) en de overheidsuitgaven verlagen (=O). Dit heet
het anticyclisch begrotingsbeleid. Door de belastingen te verhogen en de
overheidsuitgaven te verlagen daalt het besteedbaar inkomen bij gezinnen en de winsten
van bedrijven. Hierdoor daalt de consumptie en de investeringen, en dus de effectieve
vraag.
96
De overheid moet geld gaan lenen (uiteraard voor duurzame projecten). De hogere vraag
naar kredieten zorgt voor een hogere rente. Door een hogere rente wordt lenen duur.
Consumptie en investeringen dalen, waardoor de EV daalt en overbesteding opgelost
wordt.
97
Zie 95.
98
Zie 95.
99
Zie 95.
100
Als de vraag stijgt, stijgt de prijs.
Als de vraagt daalt, daalt de prijs.
Als het aanbod stijgt, daalt de prijs.
Als het aanbod daalt, stijgt de prijs.
Als de prijs stijgt, daalt de vraag.
Als de prijs daalt, stijgt de vraag.
Als de prijs stijgt, stijgt het aanbod.
Als de prijs daalt, daalt het aanbod.