Bekijk online - Universiteit Gent

UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT POLITIEKE EN SOCIALE WETENSCHAPPEN
De interacte tussen kleinschalige en grootschalige mijnbouw met betrekking tot land:
een literatuuronderzoek
artsanale mijnwerkers aan het werk in Pugu Hills, Tanzania (foto's Laura Buyssens)
Wetenschappelijke verhandeling
aantal woorden: 26.379
LAURA BUYSSENS
MASTERPROEF POLITIEKE WETENSCHAPPEN
afstudeerrichtng INTERNATIONALE POLITIEK
PROMOTOR: (PROF.) DR. BERT SUYKENS
COMMISSARIS: (PROF.) DR. BORIS VERBRUGGE
COMMISSARIS: (PROF.) DR. STEVEN VAN BOCKSTAEL
ACADEMIEJAAR 2013-2014
p. 1
Ondergetekende, Laura BUYSSENS, geef toelatng aan derden, niet-behorend tot de examencommissie,
om haar proefschrif in te zien. Deze toelatng geef aan derden tevens het recht om delen uit de
masterproef te reproduceren of te citeren, uiteraard mits correcte bronvermelding.
p. 2
Dankwoord
Graag wil ik enkele personen bedanken die hebben geholpen met de voortgang van deze thesis.
Als eerste wil ik Bert Suykens, Boris Verbrugge en Steven Van Bockstael bedanken voor hun raad en ideeën.
Zij gaven mee vorm aan de thesis en hielpen mij te focussen op de relevante zaken.
Mijn zus Anna Buyssens en vader Piet Buyssens ben ik erg dankbaar voor het lezen van de eerste versie en
het maken van een aantal relevante opmerkingen. Wim Trommelmans bedank ik voor de hulp bij de taal en
zinsstructuur. Mijn moeder Erika Frans wil ik bedanken voor de refectes en structurering van mijn
gedachten in de laatste fase.
Vervolgens wil ik mijn zus Ada Buyssens bedanken voor het studiegezelschap en het mij ingeven van
woorden en zegswijzen waar ik niet kon opkomen. Ook de rest van de familie: Lieve, Eliese, Aster en Bram
bedank ik voor hun constante interesse, steun en ontspanning.
Bijzondere dank gaat ook uit naar mijn huisgenoten Sherien, Silas en Thijs. Silas voor het tonen van nog niet
ontdekte functes op mijn computer. De anderen omdat ze mijn dagen in de laatste maand lichter hebben
gemaakt door de vele etentjes en leuke babbels.
Dank jullie wel!
p. 3
Abstract
Sinds de jaren '90 vond er in de meeste mineraalrijke ontwikkelingslanden een liberalisering van de
mijnbouwsector plaats. De hervormingen gestmuleerd door de Wereldbank en de Internatonale Financiële
Instellingen (IFI's) hielden een dubbele hervorming in. Ten eerste werden investeringen van internatonale
grootschalige mijnbouwprojecten aangetrokken en ten tweede werd de formalisering van de kleinschalige
mijnbouwsector gepromoot. De artsanale en kleinschalige mijnbouw (ASM), die ondertussen een belangrijk
segment in de samenleving uitmaakt, werd geconfronteerd met de dichotomie legaal versus illegaal en
moest zich tevreden stellen met marginale gebieden voor ontginning. In deze studie wordt echter duidelijk
dat de interrelates in de praktjk veel complexer zijn en dat formaliteit en informaliteit door elkaar heen
lopen, waardoor er hybride vormen bestaan. Binnen ASM zijn er groepen die meer kansen krijgen dan
andere. Het zijn deze personen die een belangrijke rol spelen in de overgang naar semi-formele segmenten
van de mijnbouwsector. De complexe natuur van machtsrelates in de praktjk en de rol van local strongman
en de marginalisering van groepen binnen ASM worden bekeken. Dit alles heb ik getracht te verbinden met
eigendomsrechten. De meeste staten zijn eigenaar van wat onder de grond zit, waardoor ze met andere
woorden landrechten kunnen verwerpen bij de aanwezigheid van mineralen. ASM met of zonder
mijnvergunning die al langere tjd op bepaalde concessies ontginnen, claimen hun recht op deze gebieden.
Daarbij is het verschil tussen land- en mijnrechten hen niet altjd duidelijk. Grootschalige mijnbouw (LSM)
van hun kant beroepen zich op het feit dat zij legaal bekomen vergunningen hebben voor het ontginnen van
deze gebieden. De perceptes en claims van de ASM-mijnwerkers versus LSM vormt de basis van de
interacte tussen beiden. In dit onderzoek bekijken we de determinanten die deze relate bepalen.
282 woorden
p. 4
Onderzoeksvraag: Welke vormen neemt de interacte tussen kleinschalige en grootschalige mijnbouw aan
met betrekking tot land? En wat zijn de determinanten van deze interacte?
Inhoud
0. Inleiding ..............................................................................................................................................
7
1. Hoofdstuk I: Artsanale en kleinschalige mijnbouw: ASM ................................................................. 9
1.1. Defnites en heterogeniteit .................................................................................................
1.2. Algemene tendensen ...........................................................................................................
1.2.1. De groei van ASM .................................................................................................
1.2.2. ASM als onderdeel van het diversifëren binnen ontwikkelingslanden ...............
1.3. Verschillen op regionaal vlak ................................................................................................
9
11
11
13
14
2. Hoofdstuk II: Grootschalige mijnbouw: LSM ....................................................................................... 15
2.1. Actoren binnen heterogene groep ........................................................................................ 15
2.2. Algemene tendenzen: literatuur kritsch bekeken ................................................................. 15
3. Hoofdstuk III: relate ASM-LSM: kritsche evaluate van de literatuur ................................................ 18
3.1. De Soto en de Economic Theory of Property .........................................................................
3.1.1. Alternateve theorieën ...........................................................................................
Property as natural right
Property as propriety
Property as a 'web of interests'
3.1.2. Toepassing theorie op ASM in de literatuur ...........................................................
3.1.3. Formaliseringsparadigma .......................................................................................
18
19
20
21
3.2. Tekortkomingen in beleid ASM: literatuur ............................................................................. 24
3.2.1. Vanuit perspectef overheid: .................................................................................. 25
Gebrek aan een alternatef levensonderhoud of een gebrek aan erkenning?
3.2.2. Vanuit perspectef mijnbouw ................................................................................ 26
Gebrek aan samenwerkingen en partnerschappen
Te weinig verantwoordelijkheid genomen vanuit de mijnbouwsector
3.2.3. Gebrek aan goede bemiddeling (mediaton) ......................................................... 29
4. Hoofdstuk IV: Relate ASM-LSM: land .................................................................................................. 32
4.1. Kernconfict: land (toegang tot resources) .............................................................................
4.1.1. Wat zijn landrechten? ............................................................................................
4.1.2. Landrechten vs. Mijnrechten .................................................................................
4.1.3 Land en ASM ..........................................................................................................
32
32
35
36
4.2. Bijkomende oorzaken van confict ......................................................................................... 38
4.2.1. Wat is de rol van perceptes (bij claimmaking) ...................................................... 38
4.2.2. ASM en de drie niveau's van sociale exclusie (Fisher) ........................................... 39
5. Hoofdstuk V: Relate ASM-LSM: Determinanten (Wat bepaalt de soort relate?) .............................. 41
p. 5
5.1. Waarom deze case studies? ................................................................................................... 41
5.2. Schema en hypothetsche determinanten ............................................................................. 41
5.3. Uitgebreid schema van case studies ...................................................................................... 43
5.4. Kort schema met belangrijkste determinanten ..................................................................... 50
5.5. Analyse ................................................................................................................................... 50
6. Conclusie: beantwoorden vraag: welke vormen neemt de interacte tussen kleinschalige en grootschalige
mijnbouw aan met betrekking tot land? ................................................................................................... 54
7. Referentes ............................................................................................................................................ 56
8. Afortngen ........................................................................................................................................... 59
p. 6
0. Inleiding
1. Algemene problematek
In de jaren '90 kwam er een verandering in het beleid van de meeste ontwikkelingslanden. Op aanraden van
de Wereldbank werd in mineraalrijke ontwikkelingslanden de mijnbouwsector geliberaliseerd.
Grootschalige buitenlandse bedrijven werden enerzijds aangetrokken om investeringen te doen in een
nieuwe openmarkt-economie, anderzijds gingen regeringen over tot het formaliseren van de kleinschalige
mijnbouw in hun land.
Landvergunningen werden in de ontwikkelingslanden gemakkelijker toegekend aan internatonale en
buitenlandse bedrijven dan aan kleinschalige of artsanale mijnwerkers. Dit en andere verschuivingen
hadden tot gevolg dat er nieuwe conficten ontstonden met de bestaande artsanale en kleinschalige
mijnwerkers over land en toegang tot grondstofen. (Bebbington, et al., 2008; Hilson, 2002c, p. 149)
Deze nieuwe situate en nieuwe dynamiek die ontstonden tussen kleinschalige en grootschalige mijnbouw
vormt het startpunt van mijn onderzoek. Door te kijken hoe de bestaande relates bepaald worden hoop ik
tot een beter inzicht te komen in bestaande relates tussen grootschalige en kleinschalige
mijnbouwprojecten over heel de wereld. Door deze inzichten kunnen bepaalde onnodige conficten
misschien vermeden worden wat de thesis een maatschappelijke relevante geef. Wetenschappelijk is het
interessant om het fenomeen van eigendomsrechten grondiger te bekijken, in het bijzonder de geschiedenis
en de vorming van een welbepaald beleid en hoe deze het huidige beleid bepalen. Door grondige analyse
kunnen we een beter beeld krijgen van de complexiteit van eigendomsrechten en zijn gevolgen in de
praktjk.
In het eerste en tweede hoofdstuk wil ik een beter inzicht geven in de complexe samenstelling en
heterogeniteit van artsanale en kleinschalige mijnbouw (ASM) enerzijds en grootschalige mijnbouw (LSM)
anderzijds. Ook de veranderende tendensen op het macro-economisch niveau komen aan bod. Deze
hebben immers ook een verregaande invloed op de samenleving. Een inzicht in deze veranderingen is nodig
om de relate tussen ASM en LSM te begrijpen. De bestaande literatuur over beide groepen wordt
daarnaast kritsch bekeken. Op die manier plaatsen we ons onderzoek binnen de literatuur.
Nadat ik in vorige hoofdstukken ASM en LSM beter heb toegelicht, ga ik in het derde hoofdstuk dieper in op
de relate tussen deze twee groepen. De literatuur hieromtrent wordt kritsch bekeken en geanalyseerd. Ik
vertrek vanuit de theorie van De Soto. Die heef de literatuur voor een groot deel bepaald, maar ook voor
enorme beperkingen gezorgd voor het onderzoek naar ASM en eigendomsrechten. Uit de literatuur worden
al hypothetsche determinanten gehaald die mogelijk de relate bepalen.
In het vierde hoofdstuk bekijk ik land en eigendomsrechten. Om de conficten en samenwerkingen in
verband met land beter te begrijpen, is het nodig dit kort conceptueel te belichten. De complexiteit van
land en eigendomsrechten en hoe zich dit verhoudt ten opzichte van ASM wordt meer in detail bekeken.
Land is immers één van de bepalende factoren binnen de relate van ASM en LSM. De complexiteit en
onduidelijkheden zorgen voor spanningen en conficten in de relate, maar kunnen ook een vorm van
veiligheid en zekerheid bieden. Welke invloed land heef op de relate bespreek ik in dit hoofdstuk.
Daarvoor kijk ik ook naar de langere termijn en hoe beslissingen in het verleden en heden het beleid van nu
bepalen. Daarbij belicht ik ook de rol van tradites en perceptes .
In het vijfde hoofdstuk worden alle stukken samengebracht die we doorheen de thesis tegenkwamen. We
trachten het efect op de situate van ASM op lokaal vlak te ontleden aan de hand van case studies. De
determinanten die we doorheen de thesis ontleedden, worden getoetst aan enkele case studies die in de
literatuur beschreven zijn. Hoewel de confictueuze relates in de meerderheid zijn, probeer ik in dit deel
ook determinanten te onderscheiden die tot positeve relates leiden. Het belangrijkste onderdeel van de
p. 7
analyse is de ineenvloeiing van formele en informele segmenten in de relate en de complexiteit van deze
vaak hybride situates.
2. Onderzoeksvraag + subvragen
Om tot een beter inzicht te komen over bovenstaande problematek besloot ik de onderzoeksvraag als volgt
te formuleren : Welke vormen neemt de interacte tussen kleinschalige en grootschalige mijnbouw aan met
betrekking tot land? En wat zijn de determinanten van deze interacte?
Daarnaast kijk ik verder naar een aantal subvragen: Waarom is de interacte confictueus in sommige
gevallen? In welke mate heef dit te maken met een gebrek aan interacte/communicate/partcipate? Wat
is de rol van percepte?
3. Methodologie
Om dit onderzoek te voeren heb ik gebruik gemaakt van de literatuur die voorhanden was in de
academische wereld. De informate echter was vaak niet compleet en er bestaan nog veel lacunes binnen
de literatuur van ASM en LSM. Het was ook niet altjd gemakkelijk om objecteve bronnen te vinden. Het
was bijvoorbeeld altjd nodig na te gaan wie de sponsor en opdrachtgever was van de organisates die
bepaalde onderzoeken uitvoerden. Zo werden verschillende organisates – zoals de MMSD 1 (Mines,
Minerals and Sustainable Development) – gefnancierd door internatonale mijnbouwbedrijven. Newmont
Mining Corporatons en Placer Dome Inc. staan bijvoorbeeld in deze lijst (MMSD, 2002, p. Viii). Bij deze
bronnen is het belangrijk kritsch te staan tegenover bepaalde vooroordelen. Op websites van
mijnbouwbedrijven werd ook in bijna elk geval gesproken van projecten van Community Development
Programs. Het was echter onmogelijk deze te controleren, aangezien er haast geen academische literatuur
over bestaat. Aan de andere kant waren cases over de relate tussen ASM en LSM – besproken door
academici – niet terug te vinden op de websites van de betrokken mijnbouwbedrijven. Het is dan ook
noodzakelijk een balans te vinden tussen beide soorten bronnen en er kritsch tegenover te staan. Over
bepaalde landen en regio's bestaat er een enorm tekort aan bronnen. Vooral confictrelates werden in
beeld gebracht door onderzoekers. Qua regio is het vooral het Sub-Sahara-Afrika dat in beeld wordt
gebracht wat betref conficten met kleinschalige mijnbouw. Over andere delen van de wereld bestaan
weinig academische bronnen over kleinschalige mijnbouw. De focus van de thesis ligt om die reden ook
vooral op Sub-Sahara-Afrika, al probeer ik Azië en Latjns-Amerika ook te betrekken. Bij de case studies koos
ik bijvoorbeeld voor een welgekende studie in Venezuela. Maar door een gebrek aan academische artkels
over deze case moest ik mij beroepen op andere bronnen zoals onderzoeken en working papers van
organisates zoals, ILO2, ICMM3,... verbonden aan de Wereldbank, mediaberichten via internetbronnen.
Doorheen mijn onderzoek zal ik de moeilijkheden die ik ervaarde zo veel mogelijk weergeven.
1
2
3
MMSD staat voor 'Mines, Minerals and Sustainable Development' en is een onderzoeks- en documenteringsproject opgericht
door iied, nl. Internatonal Insttute for Environment and Development en gesponsord door de globale mijnbouwindustrie.
htp://www.iied.org/mining-minerals-sustainable-development-10-years-mmsd-10 laatst bekeken op 3 december 2013
ILO of Internatonal Labour Organisaton
ICMM of Internatonal Council on Mining and Metals is een ledenorganisate geleid door CEO's van werelds grootste
mijnbouwbedrijven en organisates. Ze brengen 21 mijnbouwbedrijven en 33 natonale en regionale en globale
mijnverenigingen samen om (zeggen ze op website) bij te dragen aan duurzame ontwikkeling htp://www.icmm.com/ laatst
bekeken op 3 december 2013
p. 8
1. Hoofdstuk I: Artsanale en kleinschalige mijnbouw: ASM
In veel mineraalrijke landen is artsanale en kleinschalige mijnbouw een belangrijke strategie voor de
bevolking om te kunnen voorzien in hun levensonderhoud. In veel delen van de wereld zijn ASM actviteiten
even belangrijk als de grootschalige mijnbouwactviteiten, zeker als gekeken wordt naar het aantal
arbeiders actef in de sector. In die regio's is het vaak de enige bron van inkomsten. Kleinschalige mijnbouw
heef daarnaast maar een beperkte vorm van kapitaalinvestering nodig. Om die reden kan het een
belangrijke rol spelen in het aanpakken van armoede in die gebieden. Er zouden ongeveer derten miljoen
mensen in ongeveer dertg landen op directe basis werken in de ASM-sector. En daarnaast zouden er nog
eens 80 tot 100 miljoen mensen doorheen de ontwikkelingslanden afankelijk zijn van kleinschalige
mijnbouw om voor een deel te voorzien in hun levensonderhoud (Hentschel et al., 2003). ASM wordt echter
ook geassocieerd met ecologische en sociale problemen, waaronder enorme land- en watervervuiling,
armoede,... (Hentschel et al., 2003; Hentschel et al., 2002, p.3-4; Hinton et al., 2002).
1.1. Defnites en heterogeniteit
Men heef geprobeerd kleinschalige mijnbouw te defniëren in een internatonale context, maar een
universele defnite bestaat niet (Hentschel et al., 2003, p. 13).
ASM of artsanal and small-scale mining omhelst, zoals de term al weergeef, twee groepen: de artsanale
mijnbouw en de kleinschalige mijnbouw. Veel onderzoekers maken, buiten een vermelding, dit onderscheid
niet.4
Fisher (2007) defnieert ASM als volgt:
'Artsanale mijnwerkers gebruiken manuele technieken en methodes van lage technologie. Kleinschalige
mijnwerkers aan de andere kant zouden wel een vorm van mechanisate gebruiken. Maar het onderscheid
verwijst niet enkel naar een technologische onderscheid. Het zou ook het verschil tussen legaliteit en
illegaliteit impliceren. Waarbij de term artsanale mijnwerker zou impliceren dat deze individueel werkt en
zonder mijnvergunning.' (Fisher, 2007, p. 735).
Volgens Lahiri-Dut (2004) komt artsanale mijnbouw in het algemeen overeen met een traditonele
actviteit. Het vereist een bepaalde handigheid die normaal gezien in een familie van generate op generate
wordt doorgegeven. MMSD probeerde zowel naar aspecten van de groote van de mijnen als naar het
producteproces te kijken om tot een defnite te komen van ASM. Zij deelden ASM in in artsanale, semiindustriële en industriële kleinschalige mijnbouw (MMSD, in Lahiri-Dut, 2004, p.124).
Jennings (1997) verdeelt kleinschalige mijnbouw in twee categorieën. De eerste categorie omvat de
extracte van hoogwaardige mineralen, zoals goud, zilver,... De tweede categorie noemt hij 'quarry mining'
of het verwijderen van industriële mineralen en constructematerialen op kleine schaal. Maar naast deze
zijn er nog veel andere defnites (Jennings 1997, in Hilson, 2002, p. 4). Ook landen hanteren hun eigen
defnites (Bugnosen, 1998, in Hilson, 2002a, p. 4).
Het is dus moeilijk zoniet onmogelijk om een algemene defnite op te stellen.
Als naar de actviteit gekeken wordt zijn er binnen ASM verschillende soorten groepen. Een eerste groep is
een 'gemeenschap' die tot stand komt wanneer er een bepaalde rush ontstaat bij de ontdekking van goud
of diamanten. Dit is niet direct een stabiele gemeenschap, maar die kan wel uitgroeien tot één. Een tweede
groep zijn tjdelijke ASM-actviteiten die ontstaan zijn door een economische recessie. Mensen zoeken
nieuwe inkomsten en vinden deze in de mijnbouw. Dit kan evolueren naar een permanente nederzetng
maar die kan na een tjdje ook weer verdwijnen. Een derde groep zijn mijnwerkers die actviteiten uitvoeren
4 In de thesis zullen we ook de afortng ASM gebruiken, met in gedachte de heterogeniteit die het omsluit. Wanneer het nodig zou
zijn voor de inhoud zal het verschil vermeld worden.
p. 9
op zeer afgelegen en geïsoleerde plaatsen. Hierdoor leven ze erg gescheiden van de maatschappij of van
andere gemeenschappen. Er is dus weinig of geen integrate. Een vierde groep zijn de seizoensgebonden
ASM-actviteiten, die de cyclus van de landbouw volgen. Dit zorgt voor meer stabiele gemeenschappen en is
ook één van de meest voorkomende vormen. Een laatste vorm zijn de ASM-actviteiten die voltjds worden
uitgevoerd. Dit wordt gezien als de meer traditonele vorm en wordt meestal geassocieerd met stabiele
gemeenschappen (Hentschel et al. 2003, p.25).
Ook divers zijn de mineralen die de kleinschalige mijnwerkers ontginnen. Er worden meer dan 40 mineralen
onderscheidden en men maakt een onderverdeling tussen edele delfstoffen, halfedelstenen, zware
metalen, industriële mineralen, delfstofen voor de bouw,... (Hilson, 2002a, p5).
En ook de verschillende actoren binnen ASM zijn belangrijk.
Binnen het mijnbouwproces kan een persoon in het bezit zijn van een mijnttel die hem het recht geef
grondstofen uit de grond te halen. Dit is vaak een beperkte groep. Zij worden ook wel de claim holder of
license holder genoemd. De mensen onder hen zijn dan werknemers. Wat echter vaak gebeurt, is dat zij hun
stuk land onderverhuren (practce of sub-leasing) aan andere mijnwerkers die hen dan een procent van de
opbrengst betalen. Ze gedragen zich eerder als landheren in plaats van dat ze zich bezig houden met de
producte. Deze mensen die onderhuren kunnen zelf ontginnen ofwel nog andere mensen onder zich laten
werken. Zij worden pit-owner genoemd, hoewel ze enkel informeel over de mijnput beschikken. Deze
instelling van 'pit owner' is vooral belangrijk voor het begrijpen van processen waarbij formele en informele
claims over minerale hulpbronnen worden samengebracht (Fisher, 2007, p. 748-750). Een pitowner huurt
dus een deel van de mijnconcessie en organiseert de arbeid, zorgt voor het gereedschap en de uitrustng en
houdt toezicht over de producte. Zij nemen met andere woorden al het risico op zich die met een
investering gepaard gaan. Ofwel gaat het om iemand met een kapitaal die dit kan investeren. Het kan echter
ook zijn dat ze werken met aandeelhouderschap om aan kapitaal te geraken (system of shareholding)
(Fisher, 2007, p. 750). De informele eigenaars van de mijnsites en hun werknemers, of gravers ( diggers)
halen het goud uit de grond en staan in voor de extracte. Er bestaat dus een organisatorische hiërarchie
binnen de kleinschalige mijnbouwers waarin iedereen zijn taak heef (Bryceson et al., 2010, p. 381).
CLAIM OWNER
Legal licences
PIT HOLDER
Risk-bearing investors/
Site managers
DIGGERS
Contracted team workers
Mobile Mining Fraternity
PROCESSORS
Task-performing casual workers
Localized Mining as Income diversifcaton
Figuur 1: Organisatorische structuur van de goudproducte in Tanzania in (Bryceson et al., 2010, p. 382)
Dit verschil binnen de ASM groep is belangrijk. Alle communicate of hulp is gericht op de kleinschalige
mijnwerkers die in het bezit zijn van een vergunning (claim holder, bovenaan schema). Zowel voor de
inlijving tot de minerale sector als voor de samenwerking met NGO's zijn er insttutonele barrières. NGO's
p. 10
hebben de neiging een engagement ten opzichte van ASM te negeren. Ook de cultuur van autoriteit binnen
deze sector speelt in het nadeel van de grootste groep kleinschalige mijnwerkers, die bijna geen inspraak
heef en onder vaak zeer uitbuitende werkomstandigheden moet werken (Fisher, 2007, p. 753-754). De
werknemers, of zij die het graafwerk doen en dus onderaan de piramide staan, zijn als het ware onzichtbaar
voor de staat.
De actoren in het tweede deel van het proces zijn de tussenpersonen (of middlemen). Zij kopen goud op bij
verschillende mijnsites en krijgen zo het goud in handen. Naast deze tussenpersonen zijn er ook de private
opkopers en opkopers van de staat (dealers) die goud kopen. In het laatste deel van het proces wordt het
goud geëxporteerd naar de internatonale markt (Teschner, 2012, p. 313). Deze hiërarchie wordt ook
duidelijk in de case studies de ik op het einde gebruik.
We zullen verder in het onderzoek zien dat een misbegrip van de heterogeniteit van deze groep leidt tot
problemen en eventueel een oorzaak is van confict tussen verschillende groepen. Het proces tot het geven
van vergunningen en het bredere beleid van de overheid beschouwt artsanale mijnwerkers namelijk als
een homogene groep met dezelfde behoefen. Maar de sector is enorm gediferenteerd. Er bestaan
enorme verschillen op het vlak van mineralen, de groote van de operate, de geografsche locate, de socioeconomische achtergrond van de mijnwerkers, de rol binnen het arbeidsproces, enz... In de praktjk is dit
systeem bevooroordeeld ten opzichte van kleinschalige mijnwerkers die onderwijs genoten hebben en die
ervaring hebben in het communiceren met ambtenaren (Fisher, 2007; 2008). Over de marginalisering van
sommige leden van ASM en het inlijven van andere leden later meer.
Een ander kenmerk van ASM-gemeenschappen is de samenstelling. Er is een sterk contrast met andere
sectoren zoals bijvoorbeeld de landbouw. In tegenstelling tot deze bestaat ASM uit een zeer mult-etnische
en mobiele groep. Er is vaak ook een constante wisseling van mensen. En alhoewel ze geen familiale banden
hebben (zoals het bij landbouw wel vaak het geval is) werken ze in nauw contact met elkaar. Toch bestaat er
in de meeste gevallen een efciënte werkverdeling met vaste taken zoals eerder beschreven (zie schema
Bryceson) (Bryceson et al., 2010, p. 380-381). Het is gemakkelijk voor nieuwkomers om de ASM-sector
binnen te komen. Doordat bijvoorbeeld technische kennis en bezit van materiaal bijna niet nodig is, zijn
barrières om te starten miniem (Fisher, 2007, p. 749).
Hierboven werden al een aantal specifeke situates uitgelicht die zich in de praktjkvoordoen. Er komt
echter nog een extra dimensie bij wanneer er buitenlandse grootschalige mijnbouwbedrijven in
welbepaalde regio's neerstrijken. Op grootschalige mijnbouw gaan we in het volgende hoofdstuk verder in.
1.2. Algemene tendensen
1.2.1. De groei van ASM
In veel ontwikkelingslanden zijn de actviteiten van ASM enorm toegenomen. Hilson (2002a) verklaart die
tendens in Afrika vanuit de gebeurtenissen in de jaren '70 en '80. Toen daalde de vraag naar mineralen
enorm, wat leidde tot een enorme daling in de minerale prijzen en een vermindering van de investeringen.
Dit zete verschillende overheden er toe aan om de producte van grondstofen te diversifëren waardoor de
afankelijkheid op één mineraal verminderde (Hilson, p.5, 2002a).
Niet enkel in Afrika werd een stjging van kleinschalige mijnbouw vastgesteld, ook in Zuid-Amerika vond een
duidelijke stjging plaats. In Brazilië steeg de jaarlijkse goudproducte van ASM bijvoorbeeld van 5 ton in
1970 naar 78 ton in 1990 (Hilson, 2002a).
p. 11
Figuur 2: Gebieden met de belangrijkste kleinschalige mijndistricten in de wereld (Hilson, 2002a; p. 5, hij maakte aanpassingen aan
bron: Priester & Hentschel, 1993)
Deze stjging kan echter ook verklaard worden door een al langer durende dynamiek. In de koloniale
periode was de mijnbouwindustrie in handen van buitenlandse bedrijven. Na de onafankelijkheid van de
meeste mineraalrijke landen in Afrika komt er een beleid van staatsinterventes, handelsmonopolie en de
natonalisate van buitenlandse belangen, binnen de bredere visie van Afrikaans socialisme. Dit zorgde voor
een enorme daling van de grootschalige mijnbouwsector in de jaren '50 en '60 en een stagnate in de jaren
'70 en '80. Dit had tot gevolg dat de informele en kleinschalige mijnbouwsector enorm groeide. De redenen
daarvoor zijn divers, maar bepaalde aspecten hebben zeker bijgedragen: heel wat mensen, opgeleid als
mijnwerkers, die in de mijnbouwsector werkten werden ontslagen toen de mijnbouwbedrijven hun deuren
sloten en vonden in ASM een nieuwe bron van inkomsten; de internatonale prijs van onder andere goud
steeg,... Verder zorgden de afwezigheid van grootschalige mijnbouwbedrijven en het gebrek aan middelen
van de staat om de mijnbouwsector uit te bouwen voor een vacuüm dat de artsanale mijnwerkers
opvulden (Fisher, 2008; p. 201-202, ook in Luning 2008a, p. 193).
In de begin jaren '90 met de komst van LSM wilde de regering een einde maken aan de stagnering. In het
begin bouwden veel van deze mijnbouwbedrijven verder op de ontdekkingen en het werk van kleinschalige
mijnwerkers, aangezien industriële en grootschalige mijnbouw in veel van deze regio's niet was uitgebouwd
(Fisher, 2008, p. 202). ASM werden verdreven naar meer marginale gebieden.
Daarnaast stelt Hilson (2013) dat de recente snelle groei van de ASM-sector ook veroorzaakt werd door de
de-agrarianizaton (Hilson, 2013, p. 52). Dit bekijken we in volgend punt meer uitgebreid.
Vanaf de jaren '90 werd op verschillende conferentes en seminaries op internatonaal en regionaal vlak ook
het belang van ASM bevestgd. De belangrijke rol die artsanale en kleinschalige mijnbouw op sociocultureel en historisch vlak spelen, werd benadrukt (Àvila 2003, p. 13).
Eén van die seminaries, Interregional Seminar on the Development of Small- and Medium-scale Mining,
werd in 1993 gehouden in Harare, Zimbabwe en werd georganiseerd door ILO. De Wereldbank organiseerde
iets gelijkaardigs in 1995 in Washington: een Internatonal Round Table on Artsanal Mining. Ook in 1996
werden er onder andere in Calcuta een Global Conference on Small/Medium-scale Mining gehouden en
ook in Santago, Chili vond een bijeenkomst van experts plaats. Dit toont aan dat kleinschalige en artsanale
mijnbouw internatonaal op de agenda kwam. Het belang van mijnbouw in de wereld en vooral in de
ontwikkelingslanden werd benadrukt. In 1999 vond er een tweede ontmoetng in Washington plaats
georganiseerd door de Wereldbank. Na een periode van ontkenning en het negeren van deze vorm van
producte werd ASM aanvaard als deel van de economische situate (Àvila 2003, p.7; Hentschel 2003, p. 14).
Het paradigma dat minerale rijkdom een vloek zou zijn ('resource curse') werd genuanceerd. De visie dat
ASM een economie is die enkel gedreven wordt door armoede (poverty-driven) werd bijgesteld en minerale
rijkdom werd ook als een motor van groei en als bron van armoedereducte gezien (Aubynn, 2009, p. 64).
p. 12
We zien dus een verandering in de retoriek over en de erkenning van ASM in internatonale bijeenkomsten.
Toch wordt ASM in de praktjk nog steeds door de meeste beleidsmakers en overheden op de achtergrond
gehouden en ziet men vaak niet veel verandering in het marginaliseringsproces dat de ASM ondergaan
(over die marginalisering meer bij 4.2.2. drie niveaus van sociale exclusie, p. 39)
1.2.2. ASM als onderdeel van het diversifëren binnen ontwikkelingslanden
In recente artkels van Banchirigah en Hilson (2010) en Hilson (2013) komt het groeiende economische
belang van artsanale en kleinschalige mijnbouw naar voren bij de rurale bevolking in Afrika (Banchirigah et
al., 2010, p. 157; Hilson 2013).
Eerst deden beleidsmakers in samenspraak met de Wereldbank en het IMF aan een de-agrarianizaton. Ze
stopten bijvoorbeeld met het geven van subsidies voor meststofen aan de kleinschalige landbouwers. Op
die manier wilden ze een geliberaliseerde markt creëren, zonder boeren die afankelijk waren van
staatssubsidies .
Statsteken van de Verenigde Nates maakten duidelijk dat de arbeid in landbouw enorme daalde in SubSahara-Afrika. De werkkracht daalde tussen 1965 en 1989 van 79 naar 68 procent (UNDP, 1992 in
Banchirigah et al. 2010, p. 159).
De SAP's (Structural Adjustment Programs) en economische liberalisering veroorzaakte een zoektocht naar
nieuwe en meer rendabele actviteiten buiten de landbouw. De actviteit die het meest groeide was de
informele artsanale en kleinschalige mijnbouw. Vandaag is het de bron van inkomen voor 10 miljoen
Afrikanen. De Wereldbank schat dat er voor elke tewerkgestelde nog eens zes afgeleide jobs zijn (Hilson,
2013, p. 52).
Diversifëren van economische actviteiten om in het levensonderhoud te voorzien is eerder de norm dan de
uitzondering. Er zijn hier verschillende moteven voor te vinden. Banchirigah et al. stelt dat academici en
beleidsmakers vanuit twee posites voor ASM kiezen. Bij de eerste posite keren boeren zich tot
kleinschalige mijnbouw omdat ze snel rijk willen worden. De lokroep van snelle rijkdom zet hen aan om hun
traditonele manier van leven aan de kant te zeten, aldus Havnevik et al. (in Banchirigah et al., 2010, p.160).
Er zijn echter veel meer casussen waarin boeren zich tot ASM keren uit nood in plaats van uit hebzucht.
Zoals hierboven vernoemd zijn het voornamelijk bepaalde veranderingen in de regio die ervoor gezorgd
hebben dat de actviteiten van kleinschalige landbouwers onrendabel werden. De belangrijkste redenen zijn
de daling van belastngen op exportgewassen, het stopzeten van landbouwsubsidies, het openstellen van
de markt met compette van de private sector als gevolg (Banchirigah et al., 2010, p. 160; Bryceson et al.,
2010) en klimaatsverandering.
Men kwam echter op dit beleid terug. Landbouw moest terug gezien worden als de hoeksteen van de
economie in de regio. Kleinschalige landbouwers kregen daarom hernieuwde steun via PRPS's ( Poverty
Reducton Strategy Papers). Kleinschalige landbouw stond weer centraal in de ontwikkelingshulp. Andere
niet-landbouwactviteiten werden volledig genegeerd door deze PRSPs. Maar ook dit hielde de uitstroom uit
de landbouw niet tegen (Banchirigah et al., 2010, p.158).
De-agrarianizaton is niet alleen een tendens in Afrika, het neemt ook grote proportes aan in Zuid-OostAzië. Door economische groei, industrialisate en urbanisate hebben hele delen land die oorspronkelijk
landbouwgrond waren een andere functe gekregen. Zo werden landbouwgronden omgevormd voor
commerciële industriële, residentële, toeristsche en infastructurele doeleinden. Hall et al. (2011) wijzen op
de gevaren dat die met zich meebrengt. In ontwikkelingslanden in het bijzonder is toegang tot land
noodzakelijk als bescherming tegen een onzeker levensonderhoud. Het is ook onderdeel van historischcultureel gevoel van ergens toe te behoren. Dit toont de eigenlijke spanning tussen enerzijds de
terugtrekking van de landbouw en anderzijds zijn blijvende belang. Er zijn nog steeds veel mensen aan het
werk in de landbouw en dit blijf erg belangrijk voor deze mensen. Van 1980 tot 2005 was er een stjging
van 37 miljoen mensen die in de landbouw werkten. Anderzijds is het relateve belang gedaald in relate tot
p. 13
het BNP (Hall et al., 2011, p 1-2).
1.3. Verschillen op regionaal vlak in literatuur
Zoals ik al eerder opmerkte is de literatuur over ASM niet zeer uitgebreid. Het beperkt zich voornamelijk tot
de regio Afrika en in het bijzonder Sub-Sahara-Afrika.
In onderzoeken over Azië en Latjns-Amerika is er een andere focus, de literatuur legt minder de nadruk op
ASM. In Azië en in het bijzonder in India ligt de nadruk meer op de strijd tussen de inheemse bevolking en
grootschalige mijnbouwprojecten. Doordat de mijnbouw nu ook opschuif naar plaatsen die vroeger
onbereikbaar waren, komen afgesloten gemeenschappen in contact met LSM. De focus van onderzoeken
ligt voornamelijk op de inheemse rechten van land, vaak gemeenschapsland en hun band hiermee en over
de gevolgen van hervestging (zie: Bhushan, 2008; Fernandes, 2008).
Er zijn wel een aantal auteurs te vinden die over ASM schrijven in Azië (Lahiri-Dut, 2005, 2004; Cronin et
al., 2009; Ghose, 2003) voornamelijk via het project dat een globaal onderzoek deed van ASM door de
MMSD (Hentschel et al. 2003; Bugnosen, 2001; Blasius et al., 2002; Chakravorty, 2002).
De relate die land krijgt met inheemse rechten is een belangrijk aspect. Een voorbeeld is de Filippijnen
waar een wetgeving de voorouderlijke domeinen van bepaalde inheemse groepen erkent. Deze
gemeenschapsgronden kunnen enkel verkocht worden met toestemming van alle groepsleden. Op die
manier beslist de staat dat deze groep van mensen niet kan deelnemen aan het marktsysteem. In Zuid-OostAzië zijn er immens veel claims op etno-territoriale basis. Het eigenlijk koloniale concept van ergens bij te
horen wordt als hoofdrechtvaardiging gebruikt om aanspraak te kunnen maken op land (Hall et al, 2011,
p.11).
Een paar verschuivingen op macro-economisch gebied in Azië zijn ook interessant om te bekijken. Er vindt
een verschuiving plaats in de groeilanden, China en India. Zij importeren steeds meer grondstofen uit
buurlanden omdat de vraag in eigen land de aanwezige grondstofen overstjgt. Zuid-Oost-Azië aan de
andere kant wordt sterk onder druk gezet door de enorme bevolkingsgroei (Cronin et al., 2009, p 65).
De literatuur over mijnbouw in Zuid-Amerika focust zich vooral op de negateve socio-economische en
milieuefecten van mijnbouwbedrijven waarmee de inheemse bevolking te kampen heef. De literatuur
behandelt voornamelijk conficten tussen de gemeenschap en grootschalige mijnbouw. Ook de bewegingen
en protestactes tegen mijnbouw worden uitgebreid besproken (Bebbington et al., 2008a, 2008b).
Daarnaast bestaan er veel initateven, organisates en actegroepen die zich met de problematek van
grootschalige mijnbouw bezig houden. Initateven met ASM-mijnwerkers zoals Fair Mined en Fair Trade
Gold, is het meest uitgewerkt in deze regio (zie: htp://www.communitymining.org/en/our-work/armfairmined-gold bekeken op 14 juni 2013).
Beleidsmatg was er in de Latjnsamerikaanse landen geen geïntegreerde aanpak. Her en der werden
plannen en programma's uitgewerkt en toegepast. Sommige promooten bijvoorbeeld de kleinschalige
mijnbouw, terwijl andere investeringen in megaprojecten door de staat aanmoedigden (Àvila, 2003, p. 5).
Volgens de Internatonal Labour Organizaton (ILO) werken er in Latjns-Amerika en de Caraïben 1,4 tot 1,6
miljoen mensen in de kleinschalige of artsanale mijnbouwsector.
p. 14
2. Hoofdstuk II: grootschalige mijnbouw: LSM
Sinds het begin van de jaren '90 vond er een liberalisering van de mijnsector plaats. Dit heef geleid tot een
aanzienlijke stjging van de exploitate van natuurlijke grondstofen, ook wel de mining boom genoemd. De
stjging vond vooral plaats onder de vorm van mijnbouwoperates van buitenlandse en grootschalige
mijnbouwbedrijven (LSM)5. Dit werd sterk aangemoedigd en fnancieel gesteund door de Wereldbank (WB)
en andere IFI's (Internatonale Financiële Instellingen). Regeringen in ontwikkelingslanden werden
aangemoedigd buitenlandse investeringen aan te trekken om zo tot een betere economische ontwikkeling
te komen (Bebbington, et al., 2008a; Hilson, 2002c, p. 149).
Vooral in Latjns-Amerika kende de mijnbouwsector een enorme groei: van 12% in de jaren '90 naar 33% in
2000. Ook Afrika kende een snelle groei aan investeringen. Er vond ook een verschuiving plaats op het vlak
van de vraag. De groei-economieën in Oost- en Zuid-Azië werden belangrijke consumenten van minerale
grondstofen. Daarnaast namen de technologische innovates en de winstmarges toe. Al deze
verschuivingen zorgden ervoor dat bedrijven ook naar gebieden gingen die vroeger als te moeilijk of te
gevaarlijk beschouwd werden (Bebbington et al., 2008a p. 899).
2.1. Actoren binnen heterogene groep
Bij de openstelling van de grenzen voor mijnbouwinvesteringen trokken zowel 's werelds grootste
mijnbouwbedrijven als middelgrote mijnbouwbedrijven naar deze landen voor prospecte, onderzoek en
ontginning. Er moet met andere woorden ook een onderscheid gemaakt worden tussen de verschillende
soorten LSM die er bestaan, want net als ASM is ook LSM geen homogene groep. En dit zal ook de relate
bepalen die tussen hen bestaat. In veel landen zijn de mijnbouwbedrijven die in de eerste fase opereren –
prospecte en explorate – de juniors. Een junior-bedrijf heef geen mijnbouwoperates en steunt voor zijn
kapitaal haast volledig op kapitaalmarkten om zijn explorateactviteiten te fnancieren. Seniors aan de
andere kant genereren inkomsten door de producte en verkoop van de handelswaar uit de mijnen (Luning,
2008; Bryceson et al., 2010). Wanneer zo'n junior beslist een mijnvergunning aan te vragen en een
mijnoperate op te starten zijn ze mid-ter producers. Dit zijn bijvoorbeeld bedrijven die enkel natonaal
tewerk gaan. Seniors volgen goed op welke vorderingen de juniors maken om snel te kunnen inpikken op
het moment dat ze iets vinden. Juniors aan de andere kant houden de wereld op de hoogte, onder andere
via het internet, van hun ontdekkingen. Ze hopen op die manier investeerders aan te trekken en aan de
andere kant grotere mijnbouwbedrijven te interesseren voor het eventueel opkopen van hun concessies
voor verdere exploitate (Luning, 2008, p. 390). Bij het bekijken van gevalsstudies met betrekking tot de
relate tussen grootschalige en kleinschalige mijnbouw, is het van belang om te onderscheiden met welk
mijnbedrijf we te maken hebben. Dit kan immers de soort relate bepalen, en dus een mogelijke
determinant zijn.
2.2. Algemene tendensen: literatuur kritsch bekeken
Over grootschalige mijnbouw bestaan er binnen de literatuur twee tegenstrijdige visies. De eerste visie stelt
dat natuurlijke rijkdommen een zegen zijn voor de ontwikkeling van een land. Vooral vòòr 1980 dacht men
dit. De Wereldbank en de IFI's moedigden in het algemeen de groei van extracteve economie aan als
onderdeel van de ontwikkelingsstrategie (Bebbington et al., 2008a, p.889). Auty kan hen daarin volgen.
Volgens hem is er voor de mijnbouwindustrie een mogelijke rol weggelegd als economische katalysator. Hij
argumenteert dat recente trends er voor kunnen zorgen dat multnatonale mijnbedrijven kunnen
omgevormd worden tot katalysatoren van de politeke economie in ontwikkelingslanden. Hernieuwde
investeringen van LSM kunnen tot voordeel van de gaststaten leiden. Met deze stelling grijpt hij eigenlijk
terug naar wat de fnanciële instellingen in de jaren ’80 promooten. Maar Auty benadrukt eveneens het
belang van sociale duurzaamheid als criterium voor mijninvesteringen (Auty, 2006, p. 136).
5
LSM = Large-scale Mining
p. 15
Tegenover dit idee staat de in de jaren '90 opgekomen 'resource-curse thesis'. Deze thesis gaf een verklaring
voor de zwakke economische groei in mineraal-rijke landen. Sommige onderzoekers stelden dat dit van de
staatsinstellingen afing. Het debat verschuif dan naar hoe deze instellingen veranderd kunnen worden. De
Wereldbank en IFI's maakten van 'good governance' geen voorwaarde. Het IFI-personeel ging uit van de
veronderstelling dat het beter is dat ze daar wel ziten ook al zijn de condites niet goed, dan dat ze daar
helemaal niet ziten. Om dan van binnenuit veranderingen te brengen. Maar volgens onder andere
Campbell is het juist de manier waarop de bankengroep de mijnsector steunde de oorzaak van problemen.
Ze ondermijnden de staatscapaciteit en Campbell stelde een zwak verband tussen mijnbouw en
ontwikkeling vast (Campbell in Bebbington et al., 2008a, p. 897).
Veel literatuur gaat over de conficten tussen grootschalige mijnbouwbedrijven en de lokale
gemeenschappen. Problemen in verband met compensates, herhuisvestngen, milieu,... vormen het
onderwerp van deze studies. De internatonale mijnbouwbedrijven worden bekritseerd omdat zij
bijvoorbeeld eigenaarschap en macht in buitenlandse handen concentreren en de politeke compette
verminderen (Bebbington et al, 2008a). Het verhoogt daarbij het risico op confict. Confict kan ontstaan uit
een politeke en ideologische grief waarbij de lokale gemeenschappen het gevoel hebben dat hun
natuurlijke rijkdommen geëxploiteerd worden door buitenstaanders. Aan de andere kant kan het confict
voortkomen uit vormen van hebzucht die fnanciering van grootschalig geweld ook mogelijk maken.
Er zijn nog andere soorten conficten. Er kan ook sociologische en ecologische strijd ontstaan. Deze
conficten draaien om de toegang tot land en water. Deze conficten moeten volgens Bebbington et al.
(2008a) bekeken worden als een vorm van ontwikkeling.
Maar vooral op het vlak van milieu is het een hele uitdaging om de mijnsector niet als spelbreker te zien.
Mijnbouw heef immers enorme hoeveelheden energie nodig, daarom is het in veel gevallen nodig
dammen en hydro-elektrische centrales te bouwen . De vraag die Bebbington et al zich stellen is of dit dan
wel opweegt tegenover wat je ervoor terugkrijgt berekend via het BNP (Bruto Natonaal Product).
Daarnaast kunnen ook uitbreidingen van mijnbouw aanleiding geven tot conficten, bijvoorbeeld tussen
LSM en ASM wanneer terreinen elkaar gaan overlappen (Bebbington et al., 2008a). Het is voornamelijk op
deze interacte en landcomplexiteit dat we ons zullen focussen in dit onderzoek.
Door de toegenomen scepcis over hun actviteiten hebben veel grote mijnbedrijven de laatste jaren
initateven genomen om tegemoet te komen aan de kritek. Daarbij moeten we volgens Ballard et al. de
nuancering maken dat de karakterisering van de slechte mijnbouwbedrijven versus de arme locals veel te
simpel is en vermeden moet worden. De relate is veel complexer. De studie van de interne werking van
mijnbedrijven kan hier een interessante leidraad vormen. Want mijnbedrijven zijn – net als ASMgemeenschappen – verre van monolitsch (Ballard & Banks, 2003, p. 290).
Een eerste internatonale initatef was het Mining Minerals and Sustainable Development (MMSD). Dit
initatef werd gesteund door de meeste grote mijnbouwbedrijven. Ook verschillende NGO’s zijn
meegestapt in dit initatef. Er volgde echter direct kritek dat deze organisate een vorm van corporate
greenwash6 zou zijn (Ballard & Banks, 2003, p. 291).
Daarnaast werd het Global Mining Initatve (GMI) opgezet. Dit initatef bracht de grootste
mijnbouwbedrijven samen met als hoofddoel het creëren van een industrie die gericht is op duurzaamheid.
Er worden ook steeds meer codes en principes van Corporate Social Responsibility (CSR) gecreëerd om het
gedrag binnen de zogenaamde neoliberale marktplaats te sturen. Steeds meer bedrijven engageren zich
hieromtrent. De twee belangrijkste initateven binnen het GMI zijn de Internatonal Council on Mining and
Metals (ICMM) die een kader en een set van principes bieden voor duurzame ontwikkeling. Het andere is de
Extractve Industries Transparancy Initatve, die de transparante van mijnbouwbedrijven vooropstelt
(Jenkins et al., 2004, p. 275-276).
6 bedrijven krijgen een groen, milieuvriendelijk imago, terwijl ze dat in kern niet zijn. Ze doen zich groener voor dan ze zijn om hun
marktaandeel te beschermen.
p. 16
Maar in in het algemeen stellen onderzoekers nu dat de hervormingen, gestmuleerd door de Wereldbank
en IFI's, het vermogen hebben verminderd van onder andere Afrikaanse staten om aan management,
toezicht en controle te doen. De realpolitek primeert en wordt gedreven door de druk om te blijven
uitbreiden en investeren in de extracteve industrie (Bebbington et al., 2008a). Deze overheden worden
gestuurd door het internatonale beleid. Zij hebben niet veel inbreng en de verkozen politci kunnen niet
veel anders doen dat het beleid volgen. De zwakte van de regering wordt verder onderstreept door het feit
dat ze geen middelen heef en afankelijk is van buitenlandse steun. Daarbij kunnen de overheden niet zelf
bepalen waar het beleid naartoe gaat (Lange, 2010).
Sommigen echter weerleggen die zwakte van de regering (Luning, 2008a, 2008b). De liberalisering zou niet
betekenen dat de regering zich volledig terugtrekt uit de mijnbouwsector. Ze zouden nu ook één van de vele
spelers zijn. De regering zou ook niet zwak zijn, wat veel onderzoekers beweren, maar net sterk. Zij bepalen
immers nog altjd wat legaal en illegaal is. Op die manier bepalen zij wie kansen krijgt om te ondernemen.
Ook de overlapping tussen staatsambtenaren en economische ondernemers bewijst de kracht van de staat.
p. 17
3. Hoofdstuk III: relate ASM-LSM: kritsche evaluate van de literatuur
In dit deel van de thesis gebruiken we de theorie van De Soto als startpunt om de literatuur over ASM
kritsch te belichten. Deze theorie kreeg immers veel navolging zowel in de academische wereld als bij
beleidsmakers. Het formaliseringsproces dat zijn ingang vond in veel ontwikkelingslanden vanaf de jaren '90
is deels ontsproten vanuit deze theorie. Het belang van formaliseren wordt in het beleid van veel landen tot
op de dag van vandaag gepromoot als de weg om de problemen verbonden aan ASM op te lossen. Veel
academici zijn het echter eens dat dit proces gefaald heef en dat ze bepalend is voor de relate tussen
grootschalige en kleinschalige mijnbouw.
3.1. De Soto en de Economic Theory of Property
Hernanda De Soto is de meest invloedrijke voorstander van de 'Economic Theory of Property'. Deze theorie
draait rond de economische verantwoording van eigendomsrechten. De Soto en andere voorstanders van
deze theorie vinden dat alle aspecten van het legale systeem de economische logica moet volgen. En dit
volgens twee methodes. Ten eerste kan descriptef naar de wetgeving gekeken worden. Het gedrag van
individuele actoren wordt gezien als iets ratoneel, actoren handelen enkel uit eigen belang. Een tweede
manier is het gebruik van een normateve analyse om naar het legale systeem te kijken. De wetgeving wordt
gebruikt om te kijken hoe het zou moeten zijn (Clausen et al., 2011, p. 17).
Privaat eigendom wordt als het meest efciënte systeem gezien. Staatsintervente moet minimaal blijven.
Om tot een efciënte economie te komen is een compettef en vrije-marktsysteem nodig.
Eigendomsrechten worden gezien als een middel om tot een sociale transformate te komen in de
ontwikkelingslanden.
Hij beschrijf het formaliseringsproces als een botsing tussen de reguliere legale economie en de informele,
extralegale economie. In ontwikkelingslanden staat de extralegale economie voor ongeveer 9,3 biljoen
dollar. Al het geld dat in deze extralegale economie zit, is een verloren bron van inkomsten voor de staat die
ze bijvoorbeeld via belastngen had kunnen bekomen. Het creëren van een belastngbasis zou de
emancipate van ontwikkelingslanden kunnen helpen en zou de afankelijkheid van buitenlandse hulp
kunnen verkleinen (Siegel et al., 2009, p. 52).
Actva die zich in deze extralegale economie bevindt, noemt hij 'dood kapitaal'. Actva kunnen verhandeld
worden of overgebracht worden, maar in deze posite zijn ze vast. De oplossing zit hem in het vrijmaken van
dit dood kapitaal.
De oorzaak is onder andere dat het kapitalisme in het westen geslaagd is, maar overal anders gefaald heef.
Volgens De Soto moet de formalisering in de ontwikkelingslanden gebeuren zoals in het westen gebeurd is,
voordat het kapitalisme kan slagen. Daarbij moet ondernemerschap onder één eigendomsstructuur
geplaatst worden, zoals dit in het westen het geval is. Waar men mee moet starten is het uitbreiden van de
eigendomsrechten zodat deze ook de extralegale economie omvat. En dit gebeurt niet van bovenaf. Weten
worden immers niet gecreëerd maar bouwen verder op andere sociale contracten die in dit geval opgesteld
zijn binnen de informele eigendomsrechten. Er wordt gekeken naar welke het meest efciënt zijn en op die
manier wordt een coherent eigendomsrechtensysteem uitgebouwd (Siegel et al., 2009, p. 52-53).
Deze duale opdeling van De Soto in een legale en extralegale economie zorgt er volgens Siegel & Veiga voor
dat de situate van ASM beter in perspectef geplaatst kan worden (Siegel et al., 2009). De Soto stelt dat
kleinschalige mijnwerkers deel zullen willen uitmaken van de legale economie omdat de voordelen voor de
mijnwerkers zoveel groter zijn. Ze genieten veiligheid, representate, zekerheid die ze anders niet hebben.
Volgens hem ligt het aan de overheid om zich te realiseren dat het de beste en misschien enige weg is om
een functonerende kapitalistsche economie op te bouwen (Siegel & Veiga, 2009, p. 53).
Richard Posner is een andere academicus die in dezelfde lijn denkt als De Soto. Hij zet echter de instellingen
centraal. Om de samenleving te moderniseren is een eigendomsinstelling nodig. Hij maakt een kader hoe
de infrastructuur efciënt kan bekomen worden. Volgens hem zijn het de weten die als eerste moeten
p. 18
gevormd worden bij de hervormingen (Clausen et al, 2011, p. 18).
3.1.1. Alternateve theorieën
Property as a natural right (zie UNDHR)
In artkel zeventen van de 'Universal Declaraton of Human Rights' zit de Property as a Natural Right
geborgen. Dit houdt een menselijke dimensie in van eigendom. De vruchten van de eigen arbeid zouden
moeten beschermd worden. Deze dimensie stelt dat er bescherming van eigendom moet zijn ook al is dit
niet economisch efciënt. Dit betekent dat de regering ASM gemeenschappen niet zomaar kan wegvegen
ten voordele van grootschalige mijnbouwprojecten. Ook al beziten deze mijnwerkers het land niet legaal,
toch hebben ze recht op dit land doordat ze er arbeid in gestoken hebben. Dit natuurlijk recht wordt door
de meeste landen erkend en zit ook verankerd in de UNDHR als gewoonterecht (Clausen et al., 2011, p. 22).
Bij Locke zien we dit principe terugkomen. Hij maakt twee centrale kwalifcates. Ten eerste stelt hij dat
niemand meer grond zou moeten hebben dan dat hij kan gebruiken. Ten tweede moet er genoeg en van
even goede kwaliteit over zijn voor anderen. Als we dit toepassen op de ASM sector betekent dit ten eerste
dat er een limiet moet zijn op de te krijgen minerale rechten. Aan de andere kant moet levensonderhoud
gegarandeerd worden voor iedereen. Dit rechtvaardigt bijvoorbeeld het beperken van het uitkopen aan
LSM bedrijven. Het stmuleert ook overeenkomsten over het delen van land ('land-sharing') (Clausen et al,
2011, p. 22).
Property as propriety (Barnes)
Een tweede alternateve theorie voor die van De Soto is het 'Property as Propriety' discours van Barnes. Hij
roept op tot propriety: fatsoen en correctheid. Maar het probleem is dat dit een normatef gegeven is, en
dus moeilijk te bepalen. Welk systeem is correct/fatsoenlijk?
Toch voegt deze theorie twee zaken toe aan het discours rond eigendomsrechten. Ten eerste geef het
plaats aan alternateve types van eigendom die bepaalde verplichtngen voor de samenleving in zijn geheel
inhouden. Daarnaast zorgt het ook voor de inclusie van bepaalde andere vormen zoals in Papua Nieuw
Guinea. Hier is 90 procent van het land gemeenschapsland. Dit vereist een andere manier van kijken en een
andere aanpak dan privaat eigendomsrecht en vrije markt (Clausen et al., 2011, p. 23).
Barnes stelt echter dat in het algemeen de economische rechtvaardiging primeert. Het merendeel staat ten
behoeve van een vrijemarktsidee. Er is geen aandacht voor wie er verrijkt wordt. De regering gaat immers
enkel eigendomsrechten creëren daar waar die winstgevend zijn. Dus als een eigendom niet winstgevend
en efciënt is, mag je geen eigendom hebben.
Dit is een gevaarlijke gedachte, vooral in ontwikkelingslanden. Onder andere het probleem met
buitenlandse investeerders toont dit aan: zij kopen de natuurlijke hulpbronnen uit, waardoor alle voordelen
en winst naar het buitenland worden gebracht (Clausen et al, 2011, p. 23).
Deze theorie wijst op het feit dat er naast de kosten-baten-analyse en het maximale halen uit de grond, er
ook de mogelijkheid bestaat tot het compenseren van de verliezers. Eigendom heef ook een publieke
fucnte. Het kan leiden tot een bredere verspreiding van de rijkdom binnen een samenleving als de meer
correcte oplossing.
Property as 'web of interests'
Meinzen-Dick en Mwangi geven in hun artkel (2008) een derde alternateve theorie om naar
eigendomsrechten te kijken. Ze zien eigendomsrechten als een 'web of interest'. Verschillende partjen
hebben een recht tot het gebruik, de regulate of het beheren van de hulpbron. Westers georiënteerde
p. 19
onderzoekers denken te veel in de enge zin van eigendomsrechten. Dit houdt in dat eigendomsrecht het
recht geef om op een exclusieve of complete manier controle te hebben over een stuk land. Zij zijn echt
van mening dat eigendomsrechten beter kunnen begrepen worden als overlappende bundels van rechten.
Door de complexe interrelates tussen individuele rechten en rechtbeziters kunnen deze bundels
beschouwd worden als een web van belangen.
Een voorbeeld om de complexiteit van landrechten te illustreren is het volgende: een boer kan het recht
hebben om op een stuk land een gewas te planten, maar iedereen heef ook het recht om datzelfde stuk
land over te steken om bijvoorbeeld water te halen. Andere aspecten kunnen variëren afankelijk van de
tjd van het jaar. In een bepaald seizoen mogen herders bijvoorbeeld op hetzelfde stuk land van de
landbouwers hun kudde laten grazen.
De nieuwe golf van landhervormingen moet met andere woorden rekening houden met de meervoudige
functes van land. Daarnaast moeten deze hervormingen het recht om toegang te hebben tot land
veiligstellen. Op die manier wordt de productviteit en de welvaart van de armen verbeterd. De Soto pleite
voor een omvorming van extra-legaal naar formele legale eigendomsrechten om investeringen aan te
moedigen, maar Meinzen-Dick et al. stellen dat zulke sterke en rigide eigendomsrechten moeilijk al deze
verschillende segmenten kunnen omvaten (Meinzen-Dick et al., 2008, p. 36-37).
De regels en normen die de huidige eigendomssytemen in ontwikkelingslanden defniëren, refecteren de
wijdere relates tussen individuen en de gemeenschap en tussen gemeenschappen onderling. Deze regels
hebben ze proberen te formaliseren met het idee dat dit betere kansen zou brengen voor groepen. De
bredere gevolgen hebben echter meer negateve efecten gehad. Vooral de rechten van gemarginaliseerde
groepen, zoals vrouwen, ouderen, migranten,... zijn meer onzeker geworden en in sommige gevallen
verdwenen. Zij die de mogelijkheid hadden om hun invloed te laten gelden bij de veranderingen door hun
welvaart of politeke status, hebben vaak wel de weten of eigendom in hun voordeel kunnen keren. Dit
zorgde er voor dat de welvaart, de privileges en capaciteit tot besluitvorming geconcentreerd werd in de
handen van zij die daarvoor al de privileges genoten. Ook nu nog zijn landhervormingsprogramma's de
focus van de meeste ontwikkelingsagenda (Meinzen-Dick et al., 2008, p. 42).
3.1.2. Toepassing theorie op ASM in de literatuur
De theorie van De Soto kreeg veel weerklank in de academische literatuur van ASM. Velen brachten
aanpassingen aan de theorie en wezen op tekortkomingen. Vooral het idee van efciënte werd op
verschillende thema's toegepast.
Het idee van efciënte werd naar de artsanale en kleinschalige informele mijnbouw doorgetrokken aan de
hand van het formaliseringsidee. De regering moest als eigenaar van minerale grondstofen immers de
meest economische keuze maken. Dit houdt in dat ze voor zo een groot mogelijke winst moeten gaan. Bij
die toepassing stellen Clausen et al. zich de vraag of formalisering wel tot een grotere efciënte leidt, of dat
het juist de informaliteit is dat ASM efciënt maakt. Clausen et al. draaien op die manier het perspectef van
de theorie van efciënte om. De algemene tendens bij de meeste regeringen is echter het creëren van
private eigendomsrechten. Dit wordt als efciënter beschouwd. De algehele welvaart stjgt doordat op
private eigendom belastngen kan geheven worden. Ook zou dit het smokkelen doen dalen. Daarom
verandert de vraag snel in hoe men het best tot die formalisering komt in plaats van de vraag te stellen
welke van beide het meest gepast zou zijn.
Illegale ASM wordt in dit opzicht als een sociaal probleem gezien. Het is een criminele (illegale) actviteit die
grootschalige mijnbouwprojecten en FDI's (Foreign Direct Investments) wegjaagt en moet daarom met
restricteve wetgeving ingeperkt worden. Een tweede angst bij de overheden is dat wanneer men ASM zou
promoten door middel van weten er een nog grotere toestroom zou ontstaan vanuit andere economieën
(Clausen et al, 2011, p.18).
Een eerste groep auteurs (Hinton et al., 2003) geef een praktsche invulling van het efciënteparadigma en
brengen technologische oplossingen naar voor. Ze leggen vooral de nadruk op de vermindering van
p. 20
vervuiling, op het uitbouwen van de capaciteit van de mijnwerkers en het doorgeven van technologie. Zij
legden de nadruk op het gebruiken van meer efciënte technieken die bekomen kunnen worden door die
van LSM te gebruiken, maar dan op kleinere schaal (Hinton et al., 2003).
De meeste academici zijn er nu echter van overtuigd dat de technische oplossingen zoals formalisering
binnen de hervormingen gefaald hebben (Childs, 2008). Sommigen zien de oorzaak van dit probleem bij de
regering en met name bij hun onvermogen en gebrek aan middelen om ASM te begrijpen en goed aan te
pakken. De technische kennis over ASM zou onder andere niet toereikend zijn. Fondsen zoals het GSF
(Global Support Facility) zouden om die reden ook niet constructef gebruikt worden (Childs, 2008; Hilson,
2008).
Geenen (2012) gaat nog een stapje verder. Ze stelt de hele noodzaak in vraag dat ASM efciënt en
winstgevend zou moeten zijn . Zij is van mening dat zaken zoals armoede, werk, levensonderhoud, en
economische overleving belangrijker zijn en er meer toe doen dan efciënte. De strategieën van
formalisering houden zich op de eerste plaats bezig met een manier te vinden om belastngen te kunnen
ontvangen voor de regering en niet met de levensomstandigheden van ASM (Geenen, 2012, p. 323).
Hilson past het idee van efciënte ook toe op de relate tussen ASM en LSM. Om de meest efciënte relate
tussen beide te bekomen wanneer sterke eigendomsrechten van kracht zijn, zou de enige oplossing
'corporate social responsibility' (CSR) zijn. Volgens Hilson zouden overeenkomsten van land sharing net veel
efciënter zijn (Hilson 2002b in Clausen, 2011, p. 21).
Het omvormen van ASM tot een winstgevende en efciënte economische sector is volgens Clausen et al.
een positeve stap vooruit om ASM aan te passen. Eigendomsrechten verbeteren waarschijnlijk de situate
van ASM en zorgen ook voor economische ontwikkeling in de ontwikkelingslanden. Aan de andere kant
echter kunnen sterke eigendomsrechten zorgen voor grote ongelijkheden, culturele uitsluitng en sociale
onrust. Vooral in relate met grootschalige mijnbouwprojecten biedt de economische theorie niet
voldoende bescherming voor de belangen van ASM. Eigendom speelt een centrale rol in het ordenen van de
samenleving en in het vormen van sociale relates in die samenleving (Clausen et al., 2011, p. 21).
Ontwikkelingslanden zijn allen sociaal, cultureel en legaal divers, om die reden zou het beter zijn moesten
ze zelf de gepaste toepassing van deze theorieën in hun beleid vinden (Clausen et al., 2011, p. 24).
3.1.3. Formaliseringsparadigma
Volgens Siegel et al. (2009) kan de term formalisering verschillende zaken betekenen. In de eerste betekenis
gaat formalisering vooral over het creëren van een federaal wetelijk kader voor kleinschalige mijnbouw.
Een tweede betekenis van mijnbouw refereert naar het proces van het registreren. Daarbij is het
organiseren en nasporen van mijnactviteiten op het terrein een onderdeel. In de derde betekenis ziten de
individuele en groepsrechten vervat: zoals het recht om aan mijnbouw te doen, het recht op grond, het
recht op grondstofen,... Een formeel systeem moet volgens hen gezien worden als een win-win-situate
zowel voor de mijnwerkers als voor de staat (Siegel et al., 2009, p. 52).
Ook een groeiend aantal staten erkende het economisch belang van artsanale en kleinschalige mijnbouw
en daaraan gekoppeld het belang van pogingen om de kleinschalige mijnbouwsector te incorporeren in de
formele sector (Teschner, 2012, p 308).
Er bestond dus grote consensus bij beleidsmakers, academici en ook bij organisates als de Wereldbank dat
het formaliseringsproces de weg was om het probleem van “illegale” ASM aan te pakken. De toepassing
bracht echter problemen met zich mee en werd als mislukt beschouwd. De WB en overheden legden de
schuld bij ASM en schilderde hen als criminelen en wild cats af. Ook in de literatuur was dat het geval. ASM
mijnwerkers zouden bewust niet legaal willen werken omdat ze belastngen en sociale bijdragen wilden
ontwijken. Maar dit klopt niet helemaal (Hilson, 2013, p. 55). Ten eerste betalen ze binnen de informele
sector steekpenningen aan corrupte publieke ambtenaren. Ten tweede zijn het de grote transactekosten en
het gebrek aan toegankelijke legale alternateven die integrate moeilijk maken. Aan de andere kant is de
ordehandhaving uitermate zwak en is de kans om gepakt te worden ook miniem (Hilson, 2013, p. 54-55).
p. 21
Ondanks de mislukking primeert nog steeds het idee dat formalisering een belangrijke stap vormt in het
verbeteren van de situate van ASM. De meeste academici en beleidsmakers concentreerden zich eerder op
wat aangepast zou moeten worden of waar de problemen liggen, waarbij de schuld afwisselend bij de
overheid, de ASM-mijnwerkers of het beleid van de Wereldbank werd gelegd (Andrew, 2003; Sie gel et al.,
2009; Hilson, 2013).
Andere literatuur is meer verregaand en stelt formalisering en de dichotomie formeel-informeel volledig op
zijn kop (Teschner, 2012; Geenen, 2012; Tschakert, 2009).
Hilson (2013) en Banchirigah et al. (2010) stellen dat het niet slagen van de formalisering van ASM aan het
beleid ligt. Zij geven met andere woorden de schuld aan de Wereldbank en gastoverheden. De grote
informele mijnbouwsector in Sub-Sahara-Afrika is volgens hen een “create” van deze laatsten. De meeste
landen hervormden hun mijnbouweconomieën eind de jaren '80 en begin jaren '90 op aanraden van de
Wereldbank en het IMF. Ze trachten om zowel buitenlandse investeringen aan te trekken als om
grootschalige projecten te ontwikkelen en ook om geformaliseerde ASM te promoten. Het werd echter snel
duidelijk dat de grootschalige buitenlandse bedrijven voorrang kregen en dat het formaliseringsproces
uiterst ingewikkeld werd gemaakt (Hilson, 2013). Banchirigah et al. stelt dat één van de problemen was dat
de gedachte om ASM te formaliseren, eerder een achterafgedachte was en plaatsvond nadat de concessies
waren uitgereikt aan buitenlandse grootschalige mijnbouwbedrijven. Daardoor is er een tekort aan land om
de vraag van kleinschalige mijnwerkers te beantwoorden (Banchirigah et al., 2010, p.162-163; Luning,
2008). In Ghana bijvoorbeeld was de sector niet volledig gelegaliseerd tot de 'Small-Scale Gold Mining Law'
in 1989. Tegen die tjd was al 25 procent van het land van Ghana verdeeld onder grootschalige
mijnbouwbedrijven in meer dan 350 concessies. Ook Luning onderzoekt in Burkina Faso hoe de situate van
vandaag voor een groot deel bepaald is door de uitkomst van machtsrelates waarbij grootschalige
mijnbouwbedrijven de voorrang kregen bij het toekennen van legale ttels door de staat. (Luning, 2008, p.
388).
Hilson hamert er op dat de betrokken actoren, waaronder de overheden, moeten erkennen dat de sector
voor het grootste gedeelte een product is van hun eigen beslissingen. En ook dat de meeste problemen van
de sector het onvermijdelijke resultaat is van het informele karakter (p.58). Ghana werd bijvoorbeeld als
een succesverhaal voorgesteld van de 'Strategy for African Mining' gesteund door de Wereldbank en het
IMF. De praktjk toont echter anders (Hilson, 2013, p. 59).
Een tweede groep auteurs stelde het gehele formaliseringsproces as such in vraag (Geenen, 2012; Teschner,
2012).
Geenen (2012) geef een zeer duidelijke argumentate waarom het formaliseringsparadigma in vraag
gesteld moet worden. Het idee van formalisering als oplossing voor de groeiende ASM-sector komt voort uit
het idee van efciënte van De Soto. Zijn argumentate werd door veel onderzoekers overgenomen om de
evolute naar de formalisering en privatsering van eigendomsrechten te rechtvaardigen. Een andere
argumentate naast die van efciënte is die van orde en veiligheid. Door mijnttels te creëren, gaan ook
anderen deze respecteren en wordt de veiligheid en orde veilig gesteld. De praktjk geef echter aanleiding
tot twijfel (Geenen, 2012, p. 323).
Geenen is van mening dat de informaliteit van ASM niet zozeer het probleem is. Ten eerste ervaren ASM
hun illegale status niet zo zeer als een probleem. Zolang ze een zekerheid hebben in de vorm van eigendom,
via ttels van het gewoonterecht. In hun ogen hebben die evenveel legitmiteit als formele ttels, en soms
zelfs meer (Geenen, 2012, p. 323).
Een ander punt is dat de informele economie ook geordend is. De economische actviteiten van minerale
exploitate zijn dicht verweven met een heel web van sociale relates en de minerale handel, waaronder
smokkelroutes, zijn vaak historisch geworteld binnen de lokale en regionale dynamieken. Geenen denkt hier
in de lijn van Meinzen-Dick et al. en hun idee van property as a web of interests. Wanneer dit vervangen
wordt door een formeel systeem is het aannemelijk dat sommige van de bestaande machtsbalansen,
afankelijkheidsrelates en wederkerige relates onder druk komen te staan (Geenen, 2012, p. 323-324). Dat
p. 22
is ook wat De Soto aanbrengt: deze informele (bij hem extralegale) eigendomsregels moeten verweven
worden in een enkel systeem waarvan de algemene beginselen voor de weten kunnen gehaald worden.
Het probleem echter met deze ofciële registrates is dat deze uitermate bureaucratsch, ongepast en
onverenigbaar met de bestaande relates zijn (Geenen, 2012, p.324).
Vervolgens maakt ze de opmerking dat het toekennen van formele ttels bepaalde ongelijkheden kan
bestendigen omdat het systeem vooral in het voordeel van de rijkere klasse en middenklasse speken. Zoals
al uit veel andere artkels bleek, krijgen grootschalige mijnbouwbedrijven een voorkeursbehandeling via
bijvoorbeeld ttels van lange duur of belastngvoordelen voor grootschalige mijnbouw (Geenen, 2012, p.
324).
De insttutonele economisten argumenteerden dat private eigendomsrechten automatsch zouden
opkomen wanneer de voordelen zwaarder zouden wegen dan de kosten. Maar uit verschillende case
studies blijkt dat dit in de praktjk vaak niet zo is en dat de kosten vaak wel veel zwaarder wegen dan de
voordelen die ze kunnen halen uit het formaliseringsproces (Geenen, 2012, p. 324).
Als laatste bewijst ze dat de bredere politeke, socio-economische en culturele aspecten heel belangrijk zijn
binnen een formaliseringsproces. Dit werd bijvoorbeeld al erkend op de bijeenkomst over ASM
georganiseerd door de Wereldbank in 1995. Het wordt echter duidelijk dat regeringen deze aspecten
negeren en voornamelijk gaan focussen op formaliseringsprocessen van bovenaf opgelegd om meer
inkomsten voor de regering te genereren. Ofwel vestgen deze regeringen hun aandacht enkel op
grootschalige mijnbouw (Geenen, 2012), zoals ook Hilson (2013), Luning (2008) naar voren brachten.
Teschner (2012) stelt de dichotomie formeel-informeel in vraag. Hilson meent dat het verschil tussen
formeel en informeel moeilijk te onderscheiden valt in de praktjk. Teschner gaat echter zo ver om te
spreken van een semi-formeel segment, een praktjk waarbij beide formele en informele zaken verenigd
zijn. Ook in de gevalstudies van Luning (2008) en Fisher (2007) komt dit ineenstromen van formeel en
informeel aan bod.
Teschner bekeek voor zijn onderzoek een studie in Ghana. Realiteit toont dat de geregistreerde en nietgeregistreerde actoren binnen de kleinschalige mijnbouw niet parallel werken maar dat ze verweven zijn
met elkaar. De dichotomie tussen formele en informele actoren bestaat eigenlijk niet, er bestaan wel semiformele sectoren. De hoofdreden hiervoor is volgens Teschner dat de mijnweten niet langer de realiteit
omvaten van de actviteiten binnen de sector (Teschner, 2012, p. 308).
In Ghana wordt registreren ontmoedigd door onredelijke vergoedingen, het vele papierwerk en de
ongeleterdheid van de meeste aanvragers. Daarnaast genieten de niet-geregistreerde mijnwerkers dezelfde
voordelen als de geregistreerden. Doordat ze niet uit elkaar te houden zijn, gaan de galamsey-mijnen
('illegale' mijnen) zich als wetg voordoen. Aan de andere kant schenden de meeste mijnsites die wel
geregistreerd de wet en doen ze ook aan informele actviteiten. Een voorbeeld is het gebruik van
explosieven: Hoewel het gebruik ervan verboden is , passen zowel de formele als de informele mijnwerkers
het uitgebreid toe (Teschner, 2012, p. 313). Ook het aannemen van werknemers gebeurt uiterst informeel
en niet via geschreven contracten – zowel op de geregistreerde als bij de niet-geregistreerde mijnsites. De
geregistreerde kleinschalige mijnwerkers hebben bepaalde legale rechten die van het registrateproces
komen. Minerale rechten zijn echter van de staat, want bepaald door de grondwet. De staat doet niet veel
moeite om de verschillende overeenkomsten met de kleinschalige mijnwerkers bij te houden en dit zorgt er
voor dat er overlappingen zijn. Er zijn verschillende voorbeelden waarbij hetzelfde stuk land aan twee
verschillende eigenaars werd toegekend. Dit zorgt opnieuw voor confict, in dit geval tussen de verschillende
kleinschalige mijnwerkers onderling.
p. 23
Figuur 3: ineenstromen van formele en informele segmenten, in een semiformele complexiteit in het proces van kleinschalige
mijnbouw in Ghana (bron: Teschner 2012, p. 310)
Bovenstaande is een voorbeeld om duidelijk te maken dat de legale kaders moeilijk te onderscheiden zijn
en dat ASM vaak aspecten van informaliteit en formaliteit combineert. Maar een minderheid van ASM
mijnwerkers in Ghana koos zijn operates te registreren bij de staat. En zelfs degenen die zich registreerden
zijn niet beperkt in hun handelen door regels, aangezien er geen controle is. Sommige operatoren hebben
beslist dat registrate niet nodig is omdat ze de voordelen er niet van inzien. Een andere groep kan zich niet
registreren omdat hun actviteiten plaatsvinden op terreinen waar mijnbouw verboden is (Teschner, 2012,
p. 313). Het gebrek aan land om formalisering mogelijk te maken is een ander belangrijk probleem dat nog
verschillende keren zal besproken worden.
Daarnaast is de informele sector de overheid al ver vooruit in het ontwikkelen van stmuli voor de illegale
mijnwerkers. Op informele basis zijn er bijvoorbeeld verschillende micro-kredietsystemen opgericht,
programma's om de mechanisate van de technieken te promoten zijn opgericht, en het gebruik van
explosieven, cyanide, bulldozers wordt uitgebreid op informele basis aangereikt (Teschner, 2012, p. 312).
We kunnen concluderen dat formalisering in de praktjk niet zozeer een oplossing lijkt te bieden voor de
opkomst van 'illegale' ASM en de problemen die er mee gepaard gaan. In verband met land lijkt het net
landconficten te veroorzaken in plaats van te verhelpen. Veel heef te maken met het gebrek aan land.
3.2. Tekortkomingen in beleid ASM: literatuur
Veel academici zoeken oplossingen voor de problemen waarmee ASM, de regering en LSM te kampen
hebben. Elk van hen belicht andere aspecten van de ASM-sector en legt de nadruk op wat zij als de
hoofdoorzaak van de problemen van ASM zien, en wat volgens hen de oorzaken zijn van het confict tussen
ASM en LSM.
Zoals we eerder zagen wordt de illegaliteit van ASM als het probleem gezien en moet het
formaliseringsproces en dus het registreren van deze 'illegale' ASM soelaas bieden (zie eerder). Anderen
zien het formaliseringsproces net als probleem. In dit onderdeel onderscheid ik nog andere factoren die de
situate van ASM bepalen. Het gebrek aan een alternatef levensonderhoud wordt als de oorzaak van
p. 24
stjgende ASM gezien. Onderzoekers bekijken hoe de regering hier mee omgaat en wat de efecten zijn op
ASM (Banchirigah et al., 2010; Tschakert, 2009). Het gebrek aan inspraak van alle belanghebbenden is
onderdeel van de oorzaak. Daaruit komt het idee voort van mult-stakeholder approach (Tschakert, 2009;
Aubynn, 2009).
Andere onderzoekers vertrekken vanuit het perspectef van de mijnbouwbedrijven. Welke problemen
ervaren zij door conficten met ASM en hoe trachten ze die op te lossen, of hoe zouden ze die moeten
oplossen? Oplossingen zoals samenwerkingen, partnerschappen (Aubynn, 2009; Hinton et al., 2003) en CSR
(Corporate Social Responsibility) worden naar voor geschoven en bekritseerd (Jenkins et al., 2006;
Hamann, 2004; Cheshire, 2010; Andrew, 2003).
Tenslote komt bemiddeling als mogelijke oplossing om conficten tussen ASM en LSM op te lossen kort aan
bod (Andrew, 2003).
3.2.1. Vanuit perspectef overheid:
Gebrek aan een alternatef levensonderhoud of een gebrek aan erkenning?
In veel Afrikaanse landen proberen beleidsmakers en regeringen illegale ASM te ontmoedigen door een
alternatef levensonderhoud te promoten (Banchirigah et al., p.167, 2010). Onderzoekers waaronder Childs
(2008) vinden dit een goede aanpak, zij stellen dat de groei van ASM – dat gekenmerkt wordt door armoede
– moet worden tegengehouden en dat het promoten van een alternatef levensonderhoud verder
uitgewerkt zou moeten worden (Childs, 2008). Banchirigah en Hilson (2010) zien deze omschakeling als een
bewijs dat er een stjgende erkenning is van het belang van het diversifëren van de inkomsten van rurale
gemeenschappen. Banchirigah et al. vinden dat de verschuiving in aanpak toont dat de regering en donoren
meer pro-actef gaan optreden om de blijvende groei van de sector aan te pakken. Want om het
armoedeprobleem van ASM op te lossen moeten er rendabele alternateven bestaan om aan inkomsten te
komen (Banchirigah et al., p.167-168, 2010). Op deze manier erkennen ze dat het gebrek aan alternateven
een oorzaak is van de groei van ASM.
Petra Tschakert (2009) deed een onderzoek in Ghana om te kijken of deze programma's voor een alternatef
levensonderhoud (alternatve livelihood programs) aanspraken bij de illegale mijnwerkers (galamsey). Ze
merkt op dat de ASM over het algemeen bijna niet gehoord worden in de literatuur over hervormingen. Zij
vindt dat er in Ghana een enorm verschil bestaat tussen wat het beleid van de staat promoot, namelijk 'het
promoten van ASM als een katalysator voor de reducte van armoede' en anderzijds het ant-galamsey
discours. In Ghana kwamen er recent ook programma's op gang voor de ontwikkeling van de gemeenschap
(community development programs), wat het aanbieden van alternateve vormen van levensonderhoud
inhoudt. Onder deze actviteiten bevonden zich paddestoelen- en slakkenkweek, kweken van zijdewormen,
palmolieproducte,... Dit zijn echter allemaal luxeproducten die voor export bestemd zijn en werden hierom
bekritseerd. Dit toont dat de belangrijkste drijvende krachten van ASM mis begrepen worden (Tschakert,
2009, p. 25).
Deze mijnwerkers moeten binnen de terminologie eerst als belanghebbenden gezien worden in plaats van
als doelgroep. Ze deed een tweejarig onderzoek van twee sites in Ghana. Aan de hand van discussiegroepen
met ASM mijnwerkers werd het idee van alternatef levensonderhoud bekeken. Daarbij werd gekeken naar
de redenen waarom mensen overgaan tot kleinschalige mijnbouw, en welke zaken hen doen verlangen naar
een andere vorm van inkomen (push-pull-factors). Uit de vragenlijsten en interviews bleek dat de
hoofdreden om aan kleinschalige mijnbouw te doen de nood aan geld was. De jongeren hadden direct geld
nodig om bijvoorbeeld het schoolgeld te kunnen betalen. De problemen die ze belangrijk vinden, hebben
voornamelijk met gezondheid te maken. Bijvoorbeeld rugklachten die ontstaan door te zware stenen te
dragen. Wanneer alternatef levensonderhoud werd besproken, kwamen geen van de voorstellen van
beleidsmakers, NGO's,... zoals paddestoelenkweek ter sprake. De alternateven die bij de meesten
geprefereerd werden, waren jobs zoals taxichaufeur, kleermaker, schoenmaker, ... Deze jobs worden
gekenmerkt door een regelmatg inkomen en duurzaamheid en worden erkend door de samenleving als
p. 25
zijnde een waardevolle job. Erkenning was een belangrijk aspect bij keuzes. Voor vrouwen waren er niet
veel andere aantrekkelijke alternateven. Cacaoteelt was het meest aannemelijke alternatef, hoewel ze dit
als een meer risicovolle job dan mijnbouw zagen (onder andere door het gevaar op slangenbeten). Veel
vonden ook jobs als lesgeven of kapster interessant, maar door hun gebrek aan scholing veel te hoog
gegrepen (Tschakert, 2009, p. 26-29).
De meeste galamsey waren echter voornamelijk geïnteresseerd te werken binnen een grootschalig
mijnbouwbedrijf, ook al komen er maar zeer weinig plaatsen vrij voor de grotendeels ongetrainde
werkkrachten (Tschakert, 2009, p. 29).
Volgens Tschakert moeten bepaalde processen aangemoedigd worden om te beantwoorden aan de eisen
en noden van de ASM mijnwerkers. Als belangrijkste probleem ziet zij het gebrek aan erkenning, waarbij het
niet kunnen partciperen aan het debat van het te volgen beleid een onderdeel is.
Fraser (2000, 2006 in Tschakert, 2009, p. 30) pleit voor parity-fostering, namelijk het stmuleren van
gelijkheid en Tshakert volgt hem daarin.
Fraser stelt dat er een radicale ommekeer moet komen: van de neoliberale hegemonie naar een
heropleving van egalitaire projecten van herverdeling en een politek van erkenning. Dit impliceert dat ASM
mijnwerkers als partners in het onderzoek en niet als outlaws moeten behandeld worden. ASM moet zelf
erkend worden als een alternatef levensonderhoud (Tschakert, 2009, p. 30). Zowel Childs als Tschakert
geloven dat ASM een plaats aan de onderhandelingstafel moeten krijgen. De overheid wil een goed
investeringsklimaat creëren voor de buitenlandse mijnbedrijven. Maar de mijnwerkers zelf zouden ook
betrokken moet worden met partcipatorische methodes in de processen van beleidsmaking (Childs, 2008).
Een gebrek aan erkenning, inspraak en partcipate in het beleid van de regering vormen dus een mogelijke
determinant die de situate van ASM negatef beïnvloed en dus ook waarschijnlijk de relate tussen ASMLSM-regering. En dit eerder dan dat een gebrek aan een alternatef levensonderhoud dit zou doen.
3.2.2. Vanuit perspectef mijnbouw:
Gebrek aan samenwerkingen en partnerschappen/ gebrek aan vertrouwen
Een andere reden waarom conficten ontstaan tussen ASM en LSM, zou het gebrek aan samenwerkingen en
partnerschappen zijn. Er bestaat veel literatuur die de samenwerking van ASM en LSM aanprijst. In de
meeste rapporten van ICMM staan er altjd aanbevelingen om partnerschappen en samenwerkingen aan te
gaan. CASM7 publiceerde in samenwerking met ICMM en CommDev een richtnggevend document
'Working together' van meer dan 100 pagina's dat zich richt tot LSM. Ze willen hen 'helpen om de aard van
de ASM-actviteiten die bij hen in de regio plaatsvinden te identfceren. Om met dit inzicht het het gepaste
model te identfceren voor een relate met artsanale en kleinschalige mijnwerkers aan te gaan' (CASM,
2009, p.3).
Volgens verschillende studies zete de mijnbouwsector zich ook in om bepaalde overeenkomsten te maken
met de kleinschalige mijnbouwsector om tot een vorm van beheerd samenleven ('managed cohabitaton')
te komen. Op die manier kunnen LSM en ASM samenwerkingen en partnerschappen vormen, waarbij
mijnwerkers binnen de concessies van LSM mogen werken en dan vooral op weinig interessante en verlaten
stukken land. Er bestaan verschillende voorbeelden van samenwerkingen, de één al rooskleuriger dan de
andere (Hamann, 2004; Aubynn, 2009; Hentschel et al, 2003, p. 69-74).
In de literatuur worden vaak dezelfde gevalsstudies aangehaald als voorbeeld voor samenwerkingen tussen
ASM en LSM. Eén van die typische gevalsstudies dat vaak wordt vermeld en gebruikt is Las Cristnas, waar
het internatonaal mijnbouwbedrijf Placer Dome in de jaren '90 in Venezuela de samenwerking aangaat
7 CASM of Communites and Small-scale Mining Initatve is een coördinerende voorziening die aan mult-donor
netwerking doet en ondergebracht is bij de Wereldbank
htp://web.worldbank.org/WBSITE/EXTERNAL/TOPICS/EXTOGMC/0,,contentMDK:20246087~menuPK:509392~pag
ePK:148956~piPK:216618~theSitePK:336930~isCURL:Y,00.html laatst bekeken op 10 oktober 2013
p. 26
met artsanale mijnwerkers. De ASM gemeenschap mocht werken op hun concessies. Later wanneer Placer
Dome geldmoeilijkheden kreeg werd een tri-sector partnerschap opgestart. Een tweede veelgenoemde
zaak van de jaren '90 is de Kelian Equatorial Mining (KEM) case in Indonesia, waar bij het sluiten van de mijn
net als in Venezuela een tri-sector partnerschap werd opgestart (Hamann, 2003; Hinton et al., 2002; Veiga
et al. 2001; Hentschel et al., 2002; Avila, 2003).
Bij het opzoeken van recente mediaberichten blijkt dat de samenwerking in Las Cristnas niet voor een veel
betere situate voor de artsanale mijnwerkers heef gezorgd. Bij het komen en gaan van mijnbouwbedrijven
moeten de partnerschappen steeds van nul opgebouwd worden. Veel vooruitgang is echter niet geboekt:
de artsanale mijnwerkers hebben het gevoel dat niet naar hen geluisterd wordt (zie bijvoorbeeld:
htp://www.eluniversal.com/economia/130923/solicitan-que-mineros-sean-empleados-en-las-cristnas
bekeken op 21 november 2013).
In het algemeen blijven samenwerkingen eerder uitzonderlijk. Volgens Andrew (2003) is het belangrijkste
om een samenwerking of partnerschap te bekomen het uitbouwen van vertrouwen tussen de verschillende
partjen , maar dit is een traag en moeilijk proces. Ook de navolging van de overeenkomsten blijf in veel
gevallen zwak, wat het samenwerkingsproces ook niet ten goede komt (Andrew, 2003, p. 122).
Het 'live and let live' -project is een ander voorbeeld van een samenwerkingsverband opgestart door het
mijnbouwbedrijf Abosso Goldfelds Limited (AGL) in Ghana. Het kwam voort uit conficten tussen LSM en
ASM die midden jaren '90 waren begonnen. Het mijnbouwbedrijf probeerde eerst de defensieve aanpak,
maar dit maakte de confrontates alleen maar hefiger. Wilden ze vreedzaam en dus winstgevend
doorwerken, moesten ze een andere aanpak vinden. Daarom lanceerden ze het 'Live and Let Live'
programma. Onderhandelen en het sluiten van compromissen werden een belangrijk onderdeel van dit
programma. Er volgde erkenning van de ASM actviteiten. En er werd gestreefd naar een goed
georganiseerde en harmonieuze relate tussen LSM en ASM die een veilige en betere mijnbouw zou
opleveren.
De moeilijkheden begonnen al bij het toewijzen van stukken land aan de operatoren. Dit zorgde namelijk
voor het intensifëren van de actviteiten van de ASM. Ze betraden ook gebieden die niet aan hen
toegewezen waren. Confict was opnieuw voorhanden.
Men begreep dat een heel nieuwe structuur en nieuwe regelgeving moest opgebouwd worden. Allereerst
werd een comité opgericht waarin alle belanghebbenden waren vertegenwoordigd. Ten slote werd voor
korte termijn een site vrijgemaakt voor de galamsey dichtbij de acteve mijnsite. Daarnaast werden ook
identteitskaarten door het bedrijf gemaakt om te voorkomen dat er blijvende migrate zou zijn uit andere
regio's. Alhoewel dit redelijk goed ontvangen werd, bleven de inheemse ASM gemeenschappen twijfels
hebben over de 'echte' intentes van Abasso Goldfelds. Dit bevestgde dat vertrouwen een noodzakelijk
ingrediënt is. Om die reden zete AGL zich in om vertrouwen op te bouwen. Ze organiseerden onder andere
educateve campagnes en seminaries. Uiteindelijk werden ook redelijk veel ASM-mijnwerkers geabsorbeerd
in AGL. Er werd ook technische hulp geboden, nieuwe technieken werden geïntroduceerd, onder andere
technieken die het vervuilende kwik moesten vervangen (Aubynn, 2009, p. 67).
Aubynn komt echter tot de constatering dat Abosso Goldfelds Ltd dit alleszins niet deed uit altruïsme of uit
het idee van een meer duurzame mijnbouw. Ze zochten een praktsche oplossing om de dagelijkse
confrontates tegen te gaan. Maar het uiteindelijke doel bleek nog altjd te zijn om ASM op termijn van de
site te verwijderen. Er waren echter twee zaken die de duurzaamheid van de relate bemoeilijkten. De prijs
van mineralen verandert constant door schommelingen op de internatonale markten. En dit beïnvloedde
wat als marginaal land – land voor de ASM – beschouwd werd. Wanneer de goudprijs bijvoorbeeld enorm
stjgt, dan wordt het voor het mijnbouwbedrijf AGL ook winstgevend om de marginale landen te ontginnen,
wat weer tot conficten kan leiden. Ten tweede leidde de verbetering van de technologie tot veel meer
compette tussen ASM en LSM . Sommige ASM mijnwerkers begonnen bijvoorbeeld met het gebruik van
bulldozers. Dit wakkerde eerder de compette dan de samenwerking aan (Aubynn, 2009, p. 69).
De 'Live and Let Live' aanpak was dus uitsluitend uit pragmatsche redenen ontstaan en omvate geen
strategie op lange termijn, evenmin als een duurzame strategie. Wel toonde deze case dat de verschillende
p. 27
partjen kunnen samenleven wanneer er een efectef engagement is van de LSM-bedrijven ten opzichte van
ASM. Dit bood echter alleen een tjdelijke respijt, met de stjgende goudprijzen in het achterhoofd. Dit toont
dat engagement via het mijnbouwbedrijf alleen niet genoeg is. Aubynn vindt net als Tschakert (2009) dat
een 'multstakeholder approach' de meest wenselijke is (Aubynn, 2009, p.69 ). Dit volgt binnen het idee van
de case studies Las Cristnas en KEM (Trisector-partnerschap) waar een belangrijke rol voor de regering is
weggelegd voor de goede samenwerking. Desalnietemin werd AGL gezien als een voorbeeld voor andere
grootschalige mijnbouwbedrijven over hoe men moest omgaan met kleinschalige mijnwerkers in de regio.
Deze gevalstudie wijst ons al op een aantal belangrijke zaken die de relate tussen ASM en LSM bepalen. Ten
eerste is vertrouwen tussen de verschillende partjen van enorm belang. Ook het belang van erkenning
wordt opnieuw benadrukt. En de mogelijke rol van escalates als drijfveer om een samenwerking te starten
kwamen aan bod. Daarnaast wezen de studies op het belang van betrokkenheid en aanwezigheid van de
overheid.
Te weinig verantwoordelijkheid genomen vanuit de mijnbouwsector
Corporate Social Responsibility (CSR) komt in de studies van mijnbouw zeer uitgebreid aan bod (Jenkins et
al., 2006; Hamann, 2004; Cheshire, 2010). Volgens dit idee hebben bedrijven een sociale
verantwoordelijkheid. Vooral in de mijnindustrie is dit een belangrijke gegeven geworden (Jenkins et al.,
2006). Hamann onderzocht bijvoorbeeld hoe CSR-partnerschappen mijnbedrijven in Zuid-Afrika
insttutoneel kunnen veranderen. Het idee van CSR is dat de verschillende belanghebbenden samenwerken
omdat dit goed is voor de winsten, het is een zoektocht naar win-win-oplossingen. Het draait om het idee
dat de doeleinden van de business beter kunnen bekomen worden in tandem met die van de
belanghebbenden. In de mijnbouwsector is dit echter niet gemakkelijk. Het MMSD (Mines, Minerals and
Sustainable Development, zie eerder) stelde bijvoorbeeld dat win-win situates niet altjd mogelijk zijn. Er
zijn namelijk bepaalde problemen met het gebruik en misbruik van macht in de relate tussen bedrijven en
de belanghebbenden (Hamann, 2004, p. 278-279).
Bannerjee benadrukt ook dat in afgelegen gebieden grootschalige mijnbedrijven de facto de regering
worden (Bannerjee, 2001, in Hamann 2004, p. 279). CSR is traditoneel een flantropisch initatef om een
meer positeve reputate te krijgen. Het is dus meer gebaseerd op competteve overwegingen (zoals we ook
al bij de samenwerkingen in de case van Aubynn, 2009, zagen in Ghana). Dit houdt een eerlijke en proacteve CSR tegen en ook de samenwerking met lokale actoren. Een bijkomend obstakel is de afwezigheid
van een begeleidend insttutoneel kader. De informele nederzetngen die ontstaan rond de
mijnbouwprojecten worden beschouwd als de verantwoordelijkheid van de lokale regering. Dit leidt bij het
bedrijf tot een vicieuze cirkel van onverantwoordelijkheid en een gebrek aan samenwerking. In de studie
van Hamann in Zuid-Afrika kwam er druk vanuit insttutonele investeerders en de media om de corporate
governance beter uit te werken. Ook het lokale niveau, onder andere de gemeenschappen en de lokale
overheid, verhoogden de druk op het mijnbouwproject. Onder deze lokale druk kwam er stjgend
engagement vanuit het mijnbouwbedrijf om zich in te zeten voor sectoroverschrijdende samenwerking
(Hamann, 2004, p. 279-280, 284).
Cheshire (2010) concentreert zich ook op het fenomeen waarbij de actes van grootschalige
mijnbouwprojecten bepalend worden voor het beleid. Hij kijkt naar gemeenschappen getrofen door
mijnbouwprojecten in het algemeen, hij concentreert zich niet enkel op ASM-gemeenschappen. Doorheen
de jaren heef er een verschuiving plaatsgevonden van government naar governance. De
mijnbouwbedrijven zochten een manier om te ontsnappen aan de slechte publiciteit. Om die reden gingen
veel bedrijven rekening houden met de invloed die ze hebben op gemeenschappen. Bepaalde domeinen die
normaal gezien voor de staat zijn weggelegd, worden steeds meer door de mijnbouwbedrijven ingevuld. De
retoriek van het vormen van partnerschappen is overheersend binnen het discours van de
mijnbouwindustrie. Het staat echter in grote mate gelijk met een vorm van patronage (Cheshire, 2010, p.1314).
p. 28
Daarnaast is er het opkomende discours dat de legitmiteit van de gemeenschappen nodig is om verder te
kunnen doen met de projecten (social license to operate). De gastgemeenschappen worden in grotere mate
als invloedrijk gezien. Vooral de inheemse bevolking kan zich beroepen op legale rechten. Er wordt hen de
kans gegeven op inspraak (onder andere via FPIC Free Prior Informed Consent), maar het volledige project
stop zeten is bijna onmogelijk. De machtsbalans tussen grootschalige mijnbouwprojecten en de
gemeenschappen is nog steeds zeer ongelijk. Het is vaak meer een bescherming voor kritek van externe
actoren volgens Cheshire. Het zijn vaak vooral de landrechten die de grootste autoriteit hebben om de
vergunning van een bedrijf te ondermijnen. Wat vooral gedaan werd in beide cases in Australië (studie van
Cheshire) is geld doneren of de lokale gezondheidsvoorzieningen, onderwijs of festvals te sponsoren . De
samenwerkingen zijn niet duurzaam, en stoppen dikwijls onmiddellijk nadat de mijn sluit. Het is dus
duidelijk een vorm van patronage: fnanciële steun in ruil voor de legitmiteit en good will van de
gemeenschappen. Mijnbouwbedrijven vullen het gebrek aan lokale dienstverlening op met hun
patronagesystemen. Bij te veel intervente van deze bedrijven, bestaat het gevaar van afankelijkheid. Dat
de regering zich terugtrekt is een deel van een welbepaalde strategie. Deze bestaat uit het idee dat de staat
de markt moet laten spelen om op die manier bijvoorbeeld het lokale ondernemerschap te promoten
(Cheshire, 2010, p.15-18).
De mijnbouwbedrijven namen in deze case in Australië de business van de overheid over. Ze moesten er
echter ook de uitdagingen bijnemen die ermee gepaard gaan. Waarbij ze zich moesten bezighouden met de
vraag: 'how to govern beter?' (Cheshire, 2010, p. 18).
Volgens Andrew zijn er ook nog andere zaken waarvoor LSM zijn verantwoordelijkheid moet opnemen. Hij
bekijkt een aantal manieren die mijnbouwbedrijven gebruiken om tot een akkoord te komen met de
kleinschalige en artsanale mijnwerkers.
Een eerste is het verstrekken van scholing aan de ASM. De opleidingen gaan vooral over het gebruiken van
de juiste technieken om beter met milieu om te gaan. Onderwijs zien ze als een middel om tot betere
samenwerking en communicate met de ASM te komen. Het liefst moet dit leiden tot formele
partnerschappen via overeenkomsten. Het gaat verder in de gedachte dat de regering tekort schiet
(bijvoorbeeld in het afdwingen van regelgeving in verband met milieuvereisten), waardoor de
mijnbouwbedrijven de training op zich moeten nemen (Andrew, 2003, p.122).
Een tweede manier is het verstrekken van hulp door de nodige kapitaal en middelen te voorzien. Dit
gebeurt bijvoorbeeld door bedrijven die materiaal en benodigdheden gaan delen met ASM (Andrew, 2003,
p.122).
Hinton et al. (2003) gaan in hun artkel op zoek naar een manier om schone artsanale mijnbouw te
realiseren. Zij zijn van mening dat de technologieën die nu door de grootschalige mijnwerkers gebruikt
worden, zouden moeten worden verkleind (downsized) voor kleinschalige operates. Op die manier willen
ze een minder vervuilende ASM-sector bekomen, met de hulp van grootschalige mijnbouwbedrijven die
moeten helpen in het beschikbaar stellen van materiaal, kapitaal en technische hulp (Hinton et al., 2003, p.
99-100). Die nadruk op technische oplossingen voor de problemen waarmee ASM te kampen heef , wordt
echter door verschillende recentere onderzoeken weerlegd (zie bijvoorbeeld Siegel et al., 2009).
Het is interessant ons af te vragen om welke reden LSM samenwerkingen met ASM zou willen aangaan. Er
werd al vernoemd dat een meer vreedzame relate ook winstgevender is. Dit zou nog verder kunnen
bekeken worden.
3.2.4. gebrek aan goede bemiddeling (mediaton)
Bij de relates tussen ASM en LSM zou volgens Andrew conficten enkel kunnen opgelost worden door de
juiste bemiddeling. Maar om de bemiddeling te doen werken, moet een vorm van confict al aanwezig zijn
en moet de ernst van het confict ook door de verschillende actoren erkend worden. De vraag die we ons
p. 29
stellen is: in elke mate confict en escalate van confict nodig is voor het bekomen van een goede relate
tussen ASM en LSM? En vooraleer er erkenning ontstaat tussen beiden?
Het idee van bemiddeling werd uitgewerkt door Andrew (2003). Volgens hem houdt bemiddeling een
aanzienlijk potenteel in om bepaalde conficten in deze setng het hoofd te bieden. En op die manier ook
een positeve verandering te vormen voor de schadelijke efecten die dit heef op de bevolking en op het
milieu (Andrew, 2003, p.117).
Er zijn maar enkele voorbeelden van cohabitaton of samenleven van beide partjen en geen enkel
voorbeeld van co-management, voor zover Andrew ziet. Een confict zou volgens Andrew wel eens een
noodzakelijke factor kunnen zijn voor de ander om de waarde van onderhandelingen en co-management te
erkennen. De kleinschalige mijnwerkers bijvoorbeeld komen over het algemeen met een enorm
machtsnadeel aan tafel ziten. Daarom is het belangrijk een onafankelijke, neutrale bemiddelaar te hebben
die een buitenstaander is en geen belangen in het confict heef. De bemiddelaar kan om die reden geen
overheidsfunctonaris zijn. Ze zijn niet geschikt doordat ze zelf belanghebbenden zijn. Ze hebben daarnaast
ook niet de nodige training om processen van consensus-building te begeleiden. Bemiddeling gebeurt op
vrijwillige basis en is een proces dat is gebaseerd op onderhandelingen waarbij de partjen die in een
confict ziten samenkomen. De bemiddeling bestaat uit twee zaken: het oplossen van het probleem op
collaborateve manier en het uitbouwen van een consensus. (Andrew, 2003, p.123).
Er werd nog niet veel onderzoek naar bemiddeling gedaan maar toch onderscheidde Andrew een aantal
potentële voordelen. Het is een snellere en minder kostelijke oplossing voor conficten. Het verbetert aan
de andere kant ook de eerlijkheid, efciënte, stabiliteit en wijsheid van de uitkomsten.
Er bestaat een lijst van 19 voorwaarden waaraan moet voldaan zijn voor aan bemiddeling kan gedaan
worden. Eén van de voorwaarden is dat het bestaan van het dispuut door alle partjen wordt erkend. Een
tweede is dat alle partjen de wens moeten hebben om het confict op te lossen door te onderhandelen met
goede wil. Nog een laatste aspect (punt 17 is in de lijst) is dat er overeenstemming is over de kernpunten
van het confict. (Voor de volledige lijst zie Andrew, p. 124-126). Door sommige onderzoekers, waaronder
Bingham (in Andrew, 2003, p.124) wordt dit echter weerlegd. Volgens hem is er niet zo iets als absolute
voorwaarden waar een situate aan moet voldoen om geschikt te zijn voor bemiddeling. Volgens hem zal
veel afangen van de bekwaamheid van de bemiddelaar om het confict te transformeren. Wanneer vaste
voorwaarden primeren, kan dit immers de fexibiliteit van een bemiddeling teniet doen en ook de capaciteit
van een bemiddeling om een confict te transformeren.
Andrew is het daar gedeeltelijk mee eens, toch is hij van mening dat bepaalde condites noodzakelijk zijn
voor een succesvolle bemiddeling, en dit zijn zowel negateve als positeve factoren. Het aantal vervulde
factoren zal naar alle waarschijnlijkheid het succes van de bemiddeling wel degelijk bepalen (Andrew, 2003,
p.124).
In verband met landconficten die ontstaan door kleinschalige mijnbouw bevestgen volgens Andrew de
resultaten van het artkel dat bemiddeling genoeg potenteel bezit om deze landconficten op te lossen. Hij
stelt dan ook dat het een goed idee zou zijn met deze vorm van confictresolute te experimenteren. Alle
drie de belanghebbenden in deze conficten – namelijk de grootschalige mijnbouwbedrijven, de lokale en
centrale regering en de kleinschalige mijnwerkers – zullen genoeg prikkels hebben om dit type van confict
aan te kunnen. Aangezien de mijnbouwbedrijven en de regering over meer fnanciële en organisatorische
middelen beschikken, zal het aan hen liggen om het proces op te starten (Andrew, 2003, p. 128).
De regering heef een unieke posite als regulator van de mijnbouwsector en op die manier dragen ze de
verantwoordelijkheid om kleinschalige mijnbouwdisputen efectef het hoofd te bieden. Daarnaast hebben
ze ook de morele verplichtng om de noodzakelijke regelingen te trefen om tot een goed
bemiddelingsproces te komen. De mijnbouwbedrijven moeten deze initateven steunen, zowel fnancieel
als door middel van partcipate en goede wil (Andrew, 2003, p. 128).
p. 30
Wat zijn de mogelijke determinanten die we hieruit kunnen afeiden voor de interacte tussen ASM en LSM?
Enerzijds is er het gebrek aan verantwoordelijkheid van de regering. Zowel de lokale als centrale regering
hebben een taak te vervullen. In het laatste hoofdstuk zullen we verder bekijken wat het efect is van de
aanwezigheid of afwezigheid van de overheid. Daarnaast is de aanwezigheid van een confict ook een
bepalende factor in de interacte tussen ASM en LSM en die is soms nodig om het belang van een
samenwerking in te zien. Dit toont hoe een negateve factor het verdere verloop van de relate ook positef
kan beïnvloeden.
p. 31
4. Hoofdstuk IV: Relate ASM-LSM: land
4.1. Kern confict: land (toegang tot resources )
4.1.1. Wat zijn landrechten?
Om te begrijpen in hoeverre het confict tussen ASM en LSM samenhangt met landrechten is het belangrijk
kort te bekijken wat landrechten conceptueel inhouden. Uit de verschillende artkels blijkt dat dit
samenhangt met een nogal rigide en beperkte defnite van wat eigendom en landrechten inhoudt.
Eigendomsrechten spelen een belangrijke rol in het management van natuurlijke hulpbronnen. In de
meeste literatuur bestaat er een onderscheid tussen publieke eigendomsrechten (van de staat),
gemeenschappelijke (common, van een gemeenschap of groep van gebruikers) en private
eigendomsrechten (van individuen of legale individuen zoals bedrijven) (Meinzen-Dick et al., 1999, p.10).
Eigendomsrechten zijn meer dan enkel een concept van eigenaarschap dat bepaald wordt door weten van
de staat. Het moet volgens Meinzen-Dink en Knox (1999) gezien worden als bundles of rights. Rechten zijn
complementair en dit impliceert dat er ook plichten zijn en niet enkel rechten. Dat iemand een recht bezit
impliceert bijvoorbeeld dat iemand anders de plicht heef om dit recht naar verhouding in acht te nemen
(Schlager et al., 1992, p. 250). Deze rechten komen niet enkel van de staat. Ze kunnen ook komen vanuit
gewoonterecht. Of ook religieuze weten kunnen invloed hebben op het eigendomsrecht: bepaalde
bronnen of plekken kunnen voor een religieuze groep bijvoorbeeld heilig zijn waardoor de toegang of
gebruik ervan voor bepaalde groepen verboden wordt. Ook vanuit normateve kaders kan een beïnvloeding
plaatsvinden. Bepaalde lokale sociale normen zijn hiervan een voorbeeld: in bepaalde gebieden kan het
voor bepaalde kastes of enkel voor vrouwen verboden zijn een plaats te betreden of een eigendom te
bekomen.
Eigendomsrechten worden dikwijls als iets fundamenteels gezien, maar ze blijven controversieel en
allesbehalve simpel. Eén debat draait rond een vertrouwensprobleem tussen de staat en de gebruikers. Een
regering of een deel van de regering kan bijvoorbeeld tegen het geven van eigendomsrechten aan groepen
zijn. Ze zijn bang dat de gebruikers het stuk land niet naar behoren zullen beheren of niet zoals de staat het
wenst. Ze willen kunnen ingrijpen. Op macro-niveau pleiten onder andere NGO's voor het behoud
(conservaton) van gebieden. Dit werd ook vastgelegd in internatonale verdragen. Wanneer de staat echter
het land uit handen geef, kan dit het behoud in de weg staan. Op het microniveau kunnen bijvoorbeeld
bestaande irrigatesystemen overbelast worden of verloren gaan wanneer te veel water gebruikt wordt. Ook
andere lokale belanghebbenden of individuen kunnen zich tegen het toekennen van eigendomsrechten
keren. Wie beslist immers welke groep wel en welke groep geen eigendomsrechten krijgt (Meinzen-Dick et
al., 1999, p. 14-17)?
Eigendomsrechten zijn echter belangrijk om verschillende redenen. Ze geven ten eerste een drijfveer aan de
eigenaar om aan management van diens eigendom te doen. Zowel de verliezen als de winsten zijn immers
voor de eigenaar. Het ligt dus in zijn eigen belang om het eigendom goed te beheren. Ten tweede geven ze
de legitmiteit en controle over een hulpbron (Meinzen-Dick et al., 1999, p. 10).
Dus de belangrijkste reden om zulke rechten aan iemand toe te kennen, is dat het een sense of ownership
creëert. En zonder echte rechten is dit gevoel moeilijk te bekomen. Er moet een verwachtng gecreëerd
worden dat de resource ook in de toekomst in hun bezit zal zijn. Dit is belangrijk om investeringen veilig te
stellen, want dit verlengt de tjdshorizon van de gebruikers. De regering claimt in veel gevallen het
eigenaarschap, vooral bij natuurlijke hulpbronnen. Ze doet dit in de naam van het algemeen belang van de
nate. Hulpbronnen zijn immers van vitaal belang voor de staat. Het gebruik ervan kan belangrijke externe
efecten hebben op de economie en het milieu. Dit willen veel regeringen niet zo makkelijk uit handen
geven. Dit probleem kan echter verholpen worden door specifeke types van eigendom te creëren. Er kan
bijvoorbeeld een gebruiksrecht bestaan en een huurperiode van lange-termijn (Meinzen-Dick et al., 1999, p.
p. 32
16-17). Dit is ook wat gebeurt met vergunning om mineralen te mogen ontginnen.
Een ander probleem is dat dat regeringen vaak niet de macht hebben om bepaalde regelgeving omtrent
eigendommen af te dwingen waardoor iedereen de resource kan exploiteren. Wat vaak leidt tot een
overgebruik en een uitputng van de hulpbronnen. Wanneer de taak van de eigendom wordt overgelaten
aan lokale groepen is het ook voor hen moeilijk om eigendomsregelgeving af te dwingen als de rechten die
ze hebben niet duidelijk zijn.
Want: property rights are only as strong and legitmate as the insttutons that stand behind them (in
Meinzen-Dick et al., 1999, p.17).
Ook Schlager en Ostrom (1992) geven met hun onderzoek een bruikbare bijdrage in de zoektocht naar een
conceptueel kader voor eigendomsrechten. Ze geven een duidelijk beeld van wat eigendomsrechten juist
inhouden en hoe die bestudeerd moeten worden.
Zij splitsen de eigendomsrechten op in gebruiksrechten, wat het recht tot toegang en terugtrekking inhoudt.
Een tweede groep zijn de controlerechten, wat management van het stuk land inhoudt. Hierbij hoort ook
het recht om bepaalde personen uit te sluiten (exclusion) en het recht tot vervreemding (alienaton). Ze
onderscheiden twee niveaus van actes in alledaagse actviteiten, namelijk het operatonele niveau ofwel
gebruiksrechten (zie Meinzen-Dick et al., p.14) en het niveau van collecteve keuze ofwel controlerechten
(zie opnieuw Meinzen-Dick et al, p.14).
Het operatonele niveau van eigendomsrechten bestaat uit twee rechten. De eerste is het recht om een
welbepaald gebied te betreden, het recht op toegang (access). Het tweede recht is het recht om bepaalde
producten van het gebied te verwerven, het recht op opname (withdrawal). De rechten op het andere
niveau, namelijk op het collecteve keuzeniveau, zijn drieledig. Het eerste recht is het recht om interne
gebruikspatronen te reguleren en te transformeren door verbeteringen uit te voeren. Dit recht wordt
management genoemd. Het tweede recht binnen deze categorie is het recht om te beslissen wie het recht
heef tot toegang en hoe dat recht mag overgegeven worden, recht op uitsluitng (exclusion). Zij hebben de
autoriteit om te beslissen aan welke voorwaarden individuen moeten voldoen om toegang te krijgen tot de
'resource'. Ten derde is er het recht om het gebied te verkopen of te verhuren en wordt vervreemding
genoemd (alienaton).
Door te kijken naar welke van bovenstaande rechten iemand bezit, kunnen we verschillende soorten
eigenaars onderscheiden. De personen op het operatonele niveau die het recht tot toegang en opname
beziten, zijn gemachtgde gebruikers (authorized users). Deze rechten kunnen tjdelijk of permanent
doorgegeven worden aan anderen. Deze gebruikers hebben niet de autoriteit om bijvoorbeeld hun eigen
oogstregels te bedenken of om andere personen te verbieden op een bepaalde plek te vissen. Een tweede
groep individuen zijn eisers (claimants). Zij beziten dezelfde rechten op operatoneel niveau als de
voorgaande. Daarbij beziten zij ook het recht om aan management te doen. Zij mogen operatonele
rechten van withdrawal bedenken, maar ze hebben echter de autoriteit niet om te beslissen wie dit mag
gebruiken. Een derde groep zijn de rechthebbenden (proprietors). Dit zijn de individuen die het recht
hebben om te partciperen in management en uitsluitng. Ze kunnen deze rechten echter niet verkopen of
verhuren. Daarvoor moet je een eigenaar zijn (owner). Zij kunnen wel hun rechten verkopen of verhuren, zij
hebben het recht tot vervreemding (Schlager et al., 1992, p. 250-254).
Schlager en Ostrom maken ook een onderscheid tussen de facto en de jure eigendomsrechten. Vaak wordt
minder aandacht besteed aan de de facto (of informele) eigendomsrechten. Maar ook deze zijn belangrijk,
volgens Schlager et al. om volgende redenen. Ten eerste vermindert het het inefciënte gebruik van de
hulpbronnen. Het versterkt het ontstaan en vinden van efecteve en collecteve oplossingen. Een tweede
punt is dat deze collecteve en zelfgevonden oplossingen operatonele regels kunnen teweegbrengen die
dicht bij de fysieke en economische toestand van een bepaalde site staan. Lokale mensen hebben
bijvoorbeeld een beter beeld van het terrein en kunnen daarom hulp bieden bij het tekenen van kaarten.
Dit ligt voor de centrale overheid bijvoorbeeld veel moeilijker. Een derde reden om de facto
p. 33
eigendomsrechten niet uit het oog te verliezen is dat ze als succesvolle menselijke inspanningen kunnen
gezien worden om bepaalde moeilijke problemen het hoofd te bieden. Het zijn oplossingen die over een
langere periode gegroeid zijn. Een laatste belang van deze de facto-regimes is dat ze degenen die ze
gecreëerd hebben ook begunstgen. Bij een verandering van de regelgeving zullen het deze zijn die de
kosten moeten dragen (Schlager et al., 1992, p. 254-256).
Vorige studies zijn al ietwat gedateerd, desalnietemin geven ze een duidelijk beeld uit welke segmenten
eigendomsrechten bestaan en zijn ze nog steeds relevant. Dit kan als voorbeeld dienen voor de toepassing
op ASM-gemeenschappen.
Om het vollediger te maken volgt een recente studie over landrechten in ontwikkelingslanden. Hall et al.
(2011) hebben in hun boek ook extra aandacht voor zaken die de laatste jaren veranderd zijn en die invloed
hebben op het gebruik van land vandaag en de conficten die er rond bestaan. Om die reden is het relevant
ook deze studie kort te belichten.
Hall et al. proberen de veranderende paradigma's met betrekking tot land in de ontwikkelingslanden te
begrijpen. Zij zien een aantal verschuivingen die de manier waarop naar land gekeken wordt enorm
beïnvloed. De eerste verschuiving is dat men omtrent toegang tot land van een meer fexibele en
overlappende defnite naar een meer rigide en duidelijk omsloten defnite ging. Een tweede verschuiving is
de verschuiving van sociale relates die gebaseerd was op verwantschap en andere lokale relates naar een
meer staat-gecentreerde en geformaliseerde relate. Ten derde is er ook de gedeeltelijke of volledig sluitng
van de landsgrenzen. Ook de actes van de Wereldbank en andere internatonale NGO's worden
invloedrijker. Hall et al. spreken van 'exclusion's double edge'. Hiermee willen ze in de verf zeten dat
exclusion of uitsluitng eigenlijk eerder de normale in plaats van de uitzonderlijke staat van zaken is. Het
belang van het begrip uitsluitng bij eigendomsrechten zagen we ook al bij Schlager et al.. Het omgekeerde
van exclusie zien de auteurs van dit boek niet als inclusion maar als access of toegang (dit zagen we ook bij
Schlager et al., zie eerder). Toegang is de mogelijkheid om voordeel te kunnen halen uit de dingen en
exclusion is dan het feit dat mensen worden weerhouden van het voordeel halen uit iets. Vanaf het moment
dat land schaars wordt, ontstaat er spanning tussen uitsluitng en de toegang tot producteve stukken land.
Dit ligt aan de basis van landconficten (Hall et al., 2011, p. 6-8).
Daarnaast wordt exclusie gestructureerd door machtsrelates. Het is de interacte tussen verschillende
krachten die machtsrelates bepalen. De eerste zogenaamde kracht is regulate of wetgeving. Deze bezit
zowel de formele als de informele regels die de toegang en exclusie tot land bepalen. Ze bepalen de
grenzen. Ze schrijven de soorten van landgebruik voor dat aanvaardbaar is, ze bepalen de soorten van
eigendom en de claims die hieromtrent kunnen gemaakt worden. Het is niet enkel de staat die claims
maakt. Ook bijvoorbeeld transnatonale bewegingen zoals UNESCO kunnen gezaghebbend zijn en een claim
op een gebied doen voor het behoud ervan. De zones en grenzen van land zijn in veel gevallen wazig en
ontstaan vanuit compromissen en omkoperij, dit is eerder de regel dan de uitzondering. Als tweede is er de
macht (force). De staat maakt de claim dat zij de enige is die macht kan gebruiken. Maar dat doen
verschillende actoren ook, zoals lokale godfathers en bosses . De mogelijkheid om claims te doen op deze
manier is vaak alleen voor de machtgen en zij met goede connectes. Smallholders en landlozen kunnen
echter ook geweld gebruiken als enige toevluchtsmethode om hun stem in de claim-making voor land te
laten horen, bijvoorbeeld landless squaters. Ten derde is de markt een kracht. De markt beperkt de
toegang door middel van bijvoorbeeld prijsbepaling en het creëert ook prikkels. De staat grijpt constant in
op de markten. Ook de prijzen van belangrijke grondstofen kunnen internatonaal schommelen en zo een
enorme invloed uitoefenen op de toegang tot land of grondstofen. Tenslote is er de legitmiteit. Dit houdt
een rechtvaardiging in van wat zou moeten zijn en doet een beroep op de morele waarden (Hall et al., 2011,
p 4, 17-18).
Exclusie is een noodzakelijk aspect van elk type van landgebruik. De kern van eigendomsrechten is
uitsluitng (exclusion). Dit is nodig voor een lange-termijn investering. Dus exclusie creëert eigenlijk zowel
zekerheid als onzekerheid. Dit toont nogmaals de twee zijden (double edge) van exclusie. Dit creëert
p. 34
problemen voor bepaalde groepen en mensen die misschien onoplosbaar zijn. Bepaalde experts
bijvoorbeeld hameren er op dat bosbehoud noodzakelijk is voor de toekomst van de planeet . Terwijl
anderen dan weer het belang van het bouwen van dammen voor elektriciteit gaan aanmoedigen (Hall et al.,
p. 8). Deze twee kunnen elkaartegenspreken en het is moeilijk te bepalen welke van de twee belangrijkst is.
Het is de één zijn stem tegen de ander. Daarom dat we ook verder in mijn thesis het belang van perceptes
van de verschillende partjen zullen belichten om dit duidelijk te maken. Zeker in het confict tussen van
ASM en LSM zijn perceptes van groot belang. De vraag kan hier bijvoorbeeld gesteld worden: wat is het
belangrijkste? Het levensonderhoud van een bepaalde groep van de bevolking – hier de artsanale en
kleinschalige mijnwerkers – of de economische vooruitgang van het land? Wie heef hier het recht om aan
exclusie te doen?
Deze studies geven een beter beeld van de complexiteit van eigendomsrechten. Meinzen-Dick et al. geven
mee dat rechten een bundles of rights zijn en dus veel complexer, zij lanceren ook het idee sense of
ownership dat belangrijk is. En hoe dit het handelen van individuen kan beïnvloeden.
Schlager et al. tonen ons het belang van de facto weten en hoe deze even belangrijk zijn in het bepalen van
eigendom, aangezien het succesvolle menselijke inspanningen zijn om bepaalde moeilijke problemen het
hoofd te bieden. Ze helpen ook de dichotomie van eigenaar/niet-eigenaar te overstjgen door de indeling
die ze maken in verschillende soorten eigenaars. We kunnen dit onderscheid gebruiken om de verschillende
actoren in het mijnbouwproces in te delen, wat kan helpen voor een beter begrip. Het geef een nuancering
en uitbreiding van de simpele westerse betekenis van sterke eigendomsrechten. Want in veel gevallen
wordt de nuancering niet opgetekend en worden de regels uit het gewoonterecht of van anderen over het
hoofd gezien. Deze rigide en nogal beperkte defnite van wat eigendom is en wat landrechten zijn, zou een
deel van het ASM-LSM-probleem kunnen zijn. Hall et al. tonen het belang van exclusie aan in
eigendomsrechten. En de verschillende machten die hier op inspelen. Ze bespreken ook de tendensen van
de laatste jaren die invloed hebben op wat er vandaag gebeurt in ontwikkelingslanden.
4.1.2. Landrechten vs. Mijnrechten
In het vorige deel werd al duidelijk dat eigendomsrechten complex zijn. Bij mijnbouw is dit het hele verhaal
nog complexer. Er wordt immers een onderscheid gemaakt tussen landrechten en mijnrechten. Het hebben
van een minerale ttel houdt in dat de eigenaar van deze ttel een vorm van compensate krijgt wanneer
mineralen die onder de grond ziten worden verwijderd of uitgeput door een andere partj. Als deze
minerale ttel een privé-eigendom is dan wordt deze verkocht aan de prijs zoals op de markt. Als het de
staat toebehoort, gaat deze zijn recht verhuren ('to lease'). Soms ontdoet de staat zich van zijn recht ten
voordele van de private sector (Cawood, 1998, p.370).
Landrechten zijn dus enkel geldig voor het landoppervlak. Rechten voor mineralen worden veiliggesteld via
prospecte- en mijnvergunningen. Dit betekent dat in de praktjk mijnvergunningen worden gegeven voor
gebieden waar mensen wonen en over recht op land via gewoonterecht of eigendomsrecht beschikken. In
sommige gevallen hebben de mensen die het gebied via het gewoonterecht beziten daar al mineralen
ontgind, met of zonder een mijnvergunning. Vaak ontstaan conficten in deze gebieden door de komst van
een grootschalig mijnbouwbedrijf. Artsanale of kleinschalige mijnwerkers vinden dat zij recht hebben op
het gebied, zij hebben de bron bijvoorbeeld zelf ontdekt, zij hebben in het verleden zelf mijnvergunningen
voor dat gebied bekomen, zij werken daar al lange tjd... (Lange, 2008, p. 1).
ASM-gemeenschappen gaan zich in sommige gevallen beroepen op het gewoonterecht om het recht op het
ontginnen van grondstofen te legitmeren. In veel landen omvaten de eigendomsrechten echter niet het
recht op minerale grondstofen, dus op wat onder de grond zit. Dit recht komt in bijna alle landen de
overheid toe. De twee rechten (land- en mijnrechten) worden echter vaak verward door de lokale bevolking
(Lange, 2008, p. 20). Lange spreekt vanuit zijn veldwerk in Tanzania, desalnietemin is dit ook voor de
meeste andere mineraalrijke ontwikkelingslanden van toepassing.
p. 35
4.1.3. Toegepast op ASM
Nyame et al. (2010) stellen dat over het algemeen gebieden door klimaatsverandering en bevolkingsgroei
minder interessant worden voor landbouw, hoewel dit in de meeste landen nog altjd het dominante
gebruik van land is. De waarde van de grond daalt echter doordat het steeds moeilijker wordt gewassen te
telen. Daarnaast is het ook steeds moeilijker te concurreren tegen goedkope importgoederen, die vrij
toegang hebben in de meeste ontwikkelingslanden, aangezien de meeste landen sinds de jaren '90 een
openmarkt-principe hanteren. Sommige gewassen zoals cacao hebben ook een lange groei. Om deze en
andere redenen beslissen een groot aantal boeren in mineraalrijke gebieden om over te gaan tot artsanale
of kleinschalige mijnbouw, ASM. In deze sector kan immers winst op korte termijn behaald worden (Dit
werd ook in het eerste hoofdstuk 1.2.2. SM als onderdeel van het diversifëren binnen ontwikkelingslanden
besproken, p. 13).
Nyame et al. onderzoeken wat in Ghana in de praktjk gebeurt met de opkomende ASM. Landeigenaars
verhuren daar hun land steeds meer aan de kleinschalige illegale mijnwerkers of galamsey. Sommige
stukken land zijn immers enkel nog geschikt voor rijsteelt door het veranderende klimaat en rijsteelt is een
langdurig proces. Als ze hun land echter aan galamsey verhuren hebben ze winst op korte termijn (galamsey
als authorized users op land boeren, zie eerder bij Schlager et al. p.). Echter, doordat ASM zo kortstondig en
vluchtg kan zijn, maakt dit het ook gemakkelijker voor de galamsey om op een bepaald moment gewoon
weg te gaan, als het niet meer mee zit. De meeste van zulke overeenkomsten tussen galamsey en
landeigenaars gebeurt verbaal en vluchtg, waardoor het ook gemakkelijk wordt om belofes niet na te
komen. Als land echter door de regering bijvoorbeeld aan grootschalige mijnbouwprojecten of LSM wordt
gegeven, klagen de landeigenaars. Want in dat geval is er veel minder transparante en vaak geen
compensate voor deze landeigenaars, die vaak niet wetelijk geregistreerd zijn als de eigenaars (Nyame et
al., 2010, p. 49).
De meeste kleinschalige mijnwerkers of ASM beziten zelf geen land en dat is volgens Nyame et al. ook een
deel van het probleem. In Ghana, zoals in de meeste Afrikaanse landen, valt land in handen via het
traditonele gewoonterecht. Dit betekent dat de grond in handen is via tribale, familiale, traditonele lijnen.
Ook al zijn de grondstofen ofcieel van de staat, meestal gebeuren de overeenkomsten via het
gewoonterecht. Bij aanwezigheid van LSM treedt er een confict op, doordat zij wel toegang krijgen tot deze
gebieden, maar via een andere weg, namelijk de 'legale' weg. Er bestaan dus eigenlijk twee parallelle
systemen naast elkaar. Het eerste systeem is het formele systeem. Waarbij de regering vergunningen
toekent. Toegang en de goedkeuring om aan mijnbouw te doen wordt bepaald via de staat en diens weten.
Het tweede systeem is informeel en gebeurt via directe onderhandelingen en verbale overeenkomsten. Dit
systeem is populair bij ASM-leden en bij leden van lokale gemeenschappen.
De lijn tussen wetelijk voorgeschreven recht en gewoonterecht is niet altjd duidelijk en loopt over elkaar
heen (Nyame et al., 2010, p.49-50).
Figuur 4: relate tussen de belangrijkste belanghebbenden in de landeigendomsnexus volgens Nyame et al.(2010) p. 50
een harmonieuze relate bestaat ogenschijnlijk tussen LSM en de regering enerzijds en ASM en de lokale gemeenchappen anderzijds.
Andere relates hebben de neiging vijandig te zijn. (Nyame et al., 2010, p. 50)
p. 36
In het begin wilden beleidsmakers het formaliseringsproces aanmoedigen door een drijfveer te geven aan
degenen die een vergunning hadden. De mensen die erin slaagden een vergunning van een stuk land te
bemachtgen, was echter een kleine bevooroordeelde groep. De miljoenen dollars aan steun vanuit
internatonale organisates werden doorgesluisd naar trainingsprogramma's, steun bij materiaal,... voor
deze kleine legale groep. De illegale ASM-operatoren die de hulp waarschijnlijk het best konden gebruiken
werden niet opgenomen in het beleid. Dit kan een verklaring zijn waarom er geen grote veranderingen
plaatsvonden. Dit kwam ten goede van een kleine groep van operatoren die er in slaagden een stuk land of
vergunning te bekomen. Wat eigenlijk nodig was volgens Banchirigah et al. (2010) was om in een vroeg
stadium de mijnbouwwetgeving en de regularisate rond ASM helemaal te herbekijken. Regeringen hebben
de scheiding tussen de illegale en legale actviteiten doen vergroten. Maar de ASM actviteiten zijn alleen
maar gestegen en de Afrikaanse regeringen hebben er de laatste 10-15 jaar niets beter op gevonden dan
het gebruiken van geweld om de ASM actviteiten in te perken. Ook de grootschalige mijnbouwbedrijven
zoals bijvoorbeeld Barrick Gold en Anglo Gold-Ashant deinzen niet terug van het ontruimen met geweld (al
of niet gesteund door de regeringen en hun veiligheidsapparaat) van illegale mijnwerkers die zich op hun
concessies bevinden (Banchirigah et al., 2010, p.165-166).
Nu is het echter complexer met de grote omvang aan actoren die betrokken zijn. Actoren die zich zelf over
de staten en nates heen bewegen, zoals internatonale NGO's en donors. Daarnaast is er ook een opkomst
van natonale en lokale sociale bewegingen en een brede waaier aan actoren binnen de civiele
gemeenschap. In praktjk gaan de verschillende actoren in elkaar over (Hall et al., 2011, p. 5).
Adam J. (2013) onderscheidt nog veel meer vormen van exclusie. Op die manier tracht hij duidelijk te
maken dat het niet enkel gaat over multnatonals die kleinschalige mijnwerkers of boeren onteigenen, maar
dat het veel complexer is dan dat. De eerste die hij onderscheidt is licensed exclusion. Dit is een vorm van
uitsluitng die via stapsgewijze landshervormingen van de staat gebeuren. Toegang tot land wordt bepaald
door staatsprogramma's die zoeken om bijvoorbeeld kleine boeren (en de formalisering van kleinschalige
en artsanale mijnwerkers kan in hetzelfde licht gezien worden) toegang te geven tot geformaliseerde
landbouwgrond. Een tweede vorm van uitsluitng zijn ambient exclusions. Deze hebben te maken met het
behoud van milieu, zoals eerder al besproken. Een derde zijn volatle exclusions, wat de omzetng van grote
gebieden land voor monogewassen zoals palmolie omvat. Een vierde vorm zijn post-agrarian exclusions: de
omzetng van landbouwgrond naar niet-agrarische doeleinden, zoals voor industriële, residentële en
commerciële gebieden. Dan zijn er de counter-exclusions: dit is de collecteve mobilisate van land en
territorium. Bij deze uitsluitngen mobiliseren groepen zich om land terug te eisen van de staatsautoriteiten
of andere groepen. Omdat ze hun aanwezigheid niet als legitem beschouwen vanuit claims van sociale
gelijkheid en etnie (Hall et al., p. 22, 2011). Dit is meestal het geval bij ASM-gemeenschappen die al langere
periode in een bepaald regio ontginnen. Ze zien het als hun historisch-cultureel recht. Wanneer LSM deze
gebieden van de staat krijgen toegekend, kunnen claims voor een counter-exclusion mee het protest
bepalen. Als laatste onderscheidt hij intmate exclusions, dit zijn alledaagse vormen van onteigening. Dit is
een proces dat plaatsvindt tussen social intmates of kennissen. Deze praktjk binnen de ASM-mijnwerkers
zagen we ook bij Banchirigah et al. (2010) en Fisher (2007). Binnen deze groep waren welbepaalde meer
gefortuneerde ASM, die meer tot de middenklasse behoorden, beter opgeleid of fnancieel in het voordeel
waren degenen die konden profteren van hervormingen zoals formalisering van ASM-praktjken. Op die
manier vindt er binnen deze groep ook een uitsluitng plaats, waarbij de mensen die het meest nood
hebben aan hulp uit de boot vallen.
Een ander spraakmakend artkel over de veranderende indeling van land in ontwikkelingslanden is van Tania
Murray Li (2009). Zij werkte het idee van een surplus-populate uit. Dit concept houdt verband met de
agrarische bevolking in ontwikkelingslanden en vooral in Zuid-Oost Azië, waar zij haar onderzoek deed.
Surplus is geen synoniem voor overbevolking, ze volgt eerder de marxistsche benadering, waarbij de
surplus-populate de overschot aan mensen zijn die buiten het kapitalistsch systeem vallen. Als er een
surplus is aan arbeid dan gaan ze logischerwijs besparen op arbeid. Een andere manier is zich eraan
aanpassen door bijvoorbeeld de lonen naar beneden te trekken. Het grootste verschil met Murray Li haar
p. 37
veronderstelling is dat volgens haar deze groep van mensen bijna geen enkele functe hebben in de
samenleving. Terwijl dit in de marxistsche benadering wel zo is. Het is een groep die overal buiten valt, het
staat echter niet gelijk aan werkloosheid. Murray Li ziet het vooral als een ruraal gegeven. Landbouw is een
overlevingsstrategie geworden. Er is namelijk geen absorpte in de diensteneconomie en industriële
economie en daarnaast hebben ze in de rurale economie ook niet echt een functe (Li, 2009, p. 68-71).
Ook de dynamiek van onteigeningen vindt plaats in deze tendens. Ze stelt zich de vraag wat er gebeurt als
er land nodig is maar de mensen niet. Ze stelt dat er twee manieren zijn over hoe hiermee kan omgegaan
worden. Cru gesteld komt het hier op neer: 'To make live or to let die'. 'To make live' houdt in dat de staat
een sociaal welvaartssysteem voorziet voor deze groep mensen. Aangezien actvering geen zin heef omdat
ze geen functe hebben, staat 'leven' centraal tegenover arbeid. De intrinsieke waarde van het leven is
belangrijker dan de mens als arbeider of consument. Toch wordt in de praktjk vaak de 'to let die'-idee
teruggevonden. En het idee dat men de markt moet laten spelen (Li, 2009, p. 66 & p. 74 ).
De opkomst van kleinschalige mijnbouw moet dus gezien worden met als oorzaak de tendensen in de
landbouw, waarbij vele van deze kleinschalige boeren, de zogenaamde surplus, hun toevlucht zoeken in de
kleinschalige mijnbouw met de hoop op snelle winsten. Maar ook in de mijnbouwsector worden ze
behandeld als surplus. Voor de economische vooruitgang doen regeringen immers een beroep op de
grootschalige mijnbouwsector. ASM wordt als een onnodige belemmering en overlast gezien voor de
verdere ontwikkeling van de mijnbouwsector in mineraalrijke landen.
4.2. Bijkomende oorzaken van confict
4.2.1. Wat is de rol van perceptes (bij claimmaking)?
Ook de verschillende perceptes van de actoren binnen het mijnbouwproces spelen een rol bij hoe de
relate bepaald wordt en verklaren deels de posite die de overheid of – bij uitbreiding – nietgouvernementele organisates innemen. Binnen de cirkel van beleidsmakers blijf de ASM-sector
veroordeeld worden. Illegale artsanale mijnwerkers worden criminelen, vandalen, vervuilers enz. genoemd.
Wanneer maar weinig vooruitgang werd geboekt met het formaliseren van de illegale mijnwerkers werd de
sector door hen en de aan hen verbonden media in een negatef daglicht gesteld. Ze zouden maar weinige
economische voordelen hebben en voor verschillende problemen zorgen zoals milieuvervuiling en het
verspreiden van ziektes zoals aids. En dit werd in de kijker gezet. Ook zagen veel beleidsmakers en
internatonale organisates landbouw, en met name smallholder farming, nog altjd als de oplossing voor
het tegenhouden van de stjgende rurale armoede (Banchirigah et al., 2010, p. 164-165).
Ook Aubynn (2009) haalt aan dat verschillende perceptes in verband met landeigenaarschap de relate
tussen ASM en LSM bepalen. Hij beschrijf dat de meeste problemen tussen ASM en LSM bepaald worden
door de betwistng over het ontginnen van dezelfde minerale rijkdommen in bepaalde gebieden waar de
verschillende concurrerende operatoren verschillende percepte hebben over wat landeigendom is. Zoals
we al verschillende keren zagen in deze thesis beroepen de grote internatonale mijnbouwbedrijven zich op
de exclusiviteit van hun legaal bekomen vergunningen. En het zijn de ASM die hun concessies illegaal
betreden en dus de overtreders zijn. (Aubynn, 2009, p. 65; Banchirigah et al. 2010, p. 166) Ze roepen de
hulp in van lokale veiligheidsdiensten om deze illegale mijnwerkers die op hun gebied komen weg te jagen.
Zij gebruiken de claim dat ze enkel de wet volgen waarbij ze zeggen de rechten en verplichtngen van de
regering ten opzichte van de wetgeving te steunen. En daarbij hoort het vervolgen van zij die hierbuiten
opereren. Banchirigah haalt als voorbeeld Anglo Gold Ashant en Barrick Gold op concessies in Ghana aan
(Banchirigah, 2010, p. 166). ASM aan de andere kant zien het werken op dat bepaald gebied als hun
traditoneel recht om te werken op land, of het nu voor landbouw of voor mijnbouw is. Lokale
gemeenschappen en andere ASM die zich al lange tjd op dezelfde plaats bevinden beroepen zich op het feit
dat ze zichzelf al lange tjd onderhouden door de inkomsten uit lokale minerale rijkdommen. En dit al lang
p. 38
voor de komst van LSM. (Aubynn, 2009, p. 65-66)
4.2.2. ASM en de drie niveaus van sociale exclusie (Fisher)
Eerder zagen we al dat exclusie een onvermijdelijk onderdeel is van eigendomsrechten. Fisher (2007)
benadrukt echter dat die exclusie ook wordt bepaald door de sociale identteit van een persoon. Dit zorgt
voor de bevooroordeling van bepaalde groepen ten opzichte van anderen.
De eerste dimensie van sociale exclusie is de toegang tot minerale grondstofen of tot het recht op minerale
grondstofen die gemarginaliseerde groepen wordt onthouden. Dit kan gepaard gaan met de classifcate
van deze artsanale mijnwerkers als illegaal. Dit vond zijn ingang onder ander door de slechte
beschikbaarheid van land, de ontoereikende insttutonele steun en de ingewikkelde systemen van
vergunningen, de expansie van grootschalige mijnbouwprojecten,... Kleinschalige mijnwerkers zijn
benadeeld door slecht onderwijs, armoede en levensomstandigheden. In Afrika zijn er een aantal
bepalende kenmerken van grondbezit en landrechten. De sociale inbedding van grondbezit is bijvoorbeeld
enorm bepalend. Een ander kenmerk is de ambiguïteit en bespreekbaarheid van landrechten. Dit zorgt voor
problemen bij conficten rond minerale grondstofen tussen kleinschalige en grootschalige mijnbouw. De
ambiguïteit wordt in deze conficten betwist. Multnatonale mijnbedrijven hebben bijvoorbeeld de
mogelijkheid en het vermogen om vergunningen voor explorate en prospecte te bekomen over land die
informeel geclaimd is door artsanale mijnwerkers (Fisher, 2007, p. 748).
De tweede dimensie van sociale exclusie heef te maken met de relate tussen artsanale mijnwerkers en de
elite. Het gaat over de machtsrelates die de toegang en controle over hulpbronnen bepalen en over de
manier waarop artsanale mijnbouw geïncorporeerd is in termen dat die afankelijkheid en
ondergeschiktheid veroorzaakt. Fisher citeert Berry die stelt dat wanneer landrechten bepaald worden door
sociale identteit, de defnite van eigendomsrechten dan samenhangt met de afakening van de sociale
grenzen. Dit wil zeggen dat er exploitate gebeurt op basis van de ondergeschiktheid van bepaalde mensen
binnen toegang-bepalende groepen (zoals via verwantschap, via het leerlingwezen,...). Er vindt dus geen
complete exclusie op zich plaats (Berry in Fisher, 2007, p. 740). Ook bijvoorbeeld patron-client-banden zijn
belangrijk in dit opzicht. Het zijn dominante vormen van relates en bestaan uit een samenspel van steun en
afankelijkheid die vaak uitbuitend is. Dit geef mensen die kwetsbaar zijn, zoals kinderen en vrouwen,
onzekere toekomstperspecteven. Er moet echter een kantekening gemaakt worden. Op veel plaatsen
biedt mijnbouw een kans voor vrouwen om de grenzen te overstjgen en rijkdom te vergaren. Een
voorbeeld is duidelijk in Tanzania, waar het succes van vrouwen ertoe geleid heef dat er een tendens
ontstaan is waar het de vrouwen zijn die mijnbouwoperates gaan fnancieren (Fisher, 2007, p. 740-742).
De derde dimensie van sociale exclusie binnen de artsanale mijnbouw heef te maken met governance en
het vermogen van mensen om deel te nemen aan de besluitvorming. Dit slaat ook op het feit of ze al dan
niet toegang hebben tot de instellingen die het management van de minerale hulpbronnen bepalen. Over
deze dimensie bestaat er weinig literatuur. Deze dimensie gaat over de manier waarop insttutonele regels
uitsluitende en insluitende praktjken bepalen. Deze dimensie is belangrijk om te begrijpen hoe instellingen
die verband houden met de mijnbouwsector ineen ziten. Aan de ene kant hoe deze bepaalde
veranderingen op macro-economische vlak teweegbrengen en aan de andere kant hoe dit zorgt voor
veranderingen van de situate van individuele mijnwerkers, families en de gemeenschap (Fisher, 2007, p.
742).
Afrikaanse regeringen en internatonale donoren benadrukten het belang van het integreren van artsanale
mijnwerkers binnen formele, legale, insttutonele en economische structuren. Wat Fisher echter heef
getracht te tonen is dat de focus op die integrate bepaalde negateve en ongewilde gevolgen kan hebben.
Om die reden is het belangrijk om bewust te zijn van de bestaande ongelijkheden, sociale diferentate en
machtsverschillen. Een eerste assumpte, die al in het begin van de thesis aan bod kwam, is dat ASM een
homogene groep zou zijn met gelijke toegang tot middelen. Dat idee moet overboord gegooid worden.
p. 39
Fisher beschrijf een case-study in de Mwanzaregio in Tanzania. De organisate daar is aan de ene kant
gebaseerd op 'formele' minerale claims binnen legale en bureaucratsche mechanismen. Aan de andere
kant is deze organisate ook gebaseerd op de lokale toegang tot minerale bronnen en toegang tot arbeid.
Beide zijn verbonden met elkaar. Om die reden is er sprake van een ambigue plaats, want artsanale
mijnwerkers kunnen immers op hetzelfde moment opereren zowel binnen als buiten de wet. Het is een
ruimte die mensen aan de ene kant de kans geef om werk en een inkomen te verkrijgen, maar aan de
andere kant ook uitbuitende arbeidsrelates, onzekerheid en deprivate bestendigt die verbonden zijn met
de sociale identteit en de wijdere socio-economische ongelijkheden. Hierbinnen zijn er nog andere vormen
van uitsluitng, zoals de uitsluitng van toegang tot dienstverlening en de uitsluitng van een stem in de
besluitvorming omtrent grondstofen. Al deze vormen van uitsluitng en de barrières om te kunnen
integreren, worden versterkt door decentralisateprocessen en de bredere politek van de centrale overheid
die een manier zoeken om controle te krijgen over de ontwikkeling van de minerale sector (Fisher, 2007,
p.755).
Het is handig om via het concept van sociale exclusie processen van integrate en hun impact te bestuderen.
Ook de onderliggende oorzaken van deprivate die mijnbouwgerelateerd zijn, komen zo duidelijker naar
boven. Op die manier kan men tot een meer genuanceerd en gediferenteerd beeld komen hoe
ongelijkheden binnen de mijnbouwbevolking plaatsvinden. Alle partjen moeten rekening houden met de
complexiteit van lokale vormen van organisate, instellingen, kennis, sociale relates en claim-making
processen. ... (Fisher, 2007, p. 756).
Deze theorie brengt elementen samen die we al eerder besproken hebben, maar gebruikt echter een ander
vertrekpunt, namelijk de sociale exclusie. Op die manier worden de verschillende factoren samengebracht
die een uitsluitende factor hebben en een marginaliserend efect hebben. Door dit te zien als een exclusie
in verschillende dimensies, is het duidelijker hoe grote tot kleine beleidsveranderingen en beslissingen op
internatonaal, natonaal en lokaal vlak een invloed hebben op de individuele artsanale of kleinschalige
mijnwerker. Deze uitsluitng op drie niveaus leidt in een aantal gevallen tot een gevoel van grief en wrongdoing. Dit bepaalt mee het confict en de relate die tussen grootschalige en kleinschalige mijnbouw
bestaat.
p. 40
5. Hoofdstuk V: Relate ASM-LSM: Determinanten
5.1.
Waarom deze case studies?
In dit laatste hoofdstuk breng ik alles samen wat in de voorgaande hoofdstukken besproken werd. Hierdoor
kan ik de determinanten onderscheiden die de interacte tussen kleinschalige en grootschalige mijnbouw
bepalen . Ik doe dit aan de hand van een aantal case studies die we grondiger hebben bekeken.
Ik gebruik twee cases van Luning in Burkina Faso (Luning, 2008a; 2008b). De eerste concentreert zich op
een site in de Bissa Hill (2008a). Het toont duidelijk de interrelates tussen een junior/medium-scale
mijnbouwbedrijf (High River Gold) met een Burkinees bedrijf (SOMIKA) en tussen beide bedrijven en de
ASM in de regio. Het nuanceert de dichotomieën tussen ASM versus LSM en illegaal versus legaal .
Daarnaast wordt aandacht besteed aan de arbeidsverdeling op het terrein en de actoren die hierbij een rol
spelen, zoals tussenpersonen, beziters van een vergunning om goud op te kopen,... (Luning, 2008a). De
tweede case van Luning (2008b) houdt ook rekening met deze zaken. In dit onderzoek echter legt ze de
nadruk op de rol van een lokale strongman die zowel bij het formele als informele circuit betrokken zijn.
Deze case koos ik dus om de rol van andere actoren binnen het mijnbouwproces als belangrijke
determinanten in het proces te duiden. Deze case geef ook een beter beeld van de governance-structuren
op het veld die de toegang tot land en mineralen bepalen.
Een derde studie van Hilson (2008) gaat over Ghana. Deze case werd door onderzoekers en beleidsmakers
als een voorbeeld gezien over hoe een goede relate tussen ASM en LSM kan worden ontwikkeld. Het
opvallendste in deze case is de mate van organisate bij de illegale mijnwerkers nog voor het
mijnbouwbedrijf zijn opwachtng maakt. De rol van een lokale leider wordt ook naar voren gebracht.
De volgende case is uitgesproken gewelddadig. In deze case bekijk ik het gebied North Mara in Tanzania,
hiervoor gebruik ik verschillende auteurs Vibe (2013) – masterthesis – en Lange (2010). In deze studie wordt
duidelijk hoe vooral perceptes en claims vanuit de verschillende betrokkenen het confict bepalen. Een
laatste studie is minder recent: Las Cristnas in Venezuela. Deze case wordt in veel artkels en studies
vermeld en overgenomen als een voorbeeld voor partnerschappen tussen kleinschalige en grootschalige
mijnbouw, waarbij het mijnbouwbedrijf Placer Dome de ASM-gemeenschap op een deel van zijn concessies
laat werken. Voor deze case gebruik ik verschillende bronnen, want alhoewel de case vaak vernoemd wordt,
was het moeilijk een uitgebreide beschrijving ervan te vinden. De meeste informate vond ik bij Hamann
(2003) en bij Davidson J. (2003). Deze laatste is verbonden aan de Wereldbank: er moet dan ook omzichtg
met de bron worden omgegaan wat objectviteit betref. Ook voor de andere studies, waarvan vooral de
masterthesis, is voorzichtgheid geboden en moet er kritsch naar de aangeboden informate gekeken
worden.
Vier casestudies komen uit Afrika om de eenvoudige reden dat er in andere contnenten niet genoeg
onderzoeken bestaan over dit onderwerp. Meer veldwerk en onderzoek hiernaar zou dus zeer nutg zijn
om de zaken die we in deze thesis bekeken te toetsen aan de realiteit in verschillende locates en situates.
5.2.
Schema en hypothetsche determinanten
Vooreerst ga ik dieper in op de hypothetsche determinanten die doorheen de studie van de literatuur naar
voren kwamen. In het volgend deel toets ik ze aan de case studies. Om duidelijker weer te geven op welk
niveau deze determinanten een invloed hebben, gebruik ik onderstaand schema . De determinanten
hebben doorheen verschillende niveaus ook invloed op elkaar: op supranatonaal niveau bijvoorbeeld
kunnen ze een efect hebben op de situate bij de ASM op lokaal niveau.
p. 41
Supranatons
Society
Local/state/federal policies & laws,
media
Community
regionaal
Organizaton
Interpersonal
Individual
Figuur 4: Schema voor indeling determinanten (bron: Potvin, Kishchuk, Prlic & Green, 1996)
In mijn onderzoek zijn de eerste twee niveaus, individual en interpersonal minder van belang. Deze niveaus
werken meer op het individuele vlak van de ASM-mijnwerker en hoe bijvoorbeeld het karakter van een
persoon individueel invloed kan hebben. Dit wordt echter niet voldoende uitgewerkt in de literatuur,
waardoor niet genoeg variabelen kunnen gevonden worden. Het kan wel interessant zijn voor verder
onderzoek om te kijken welke invloed de eerder besproken veranderende tendensen en
beleidsveranderingen op deze twee niveaus hebben.
Sommige determinanten komen op meer dan één niveau voor.
Op supranatonaal niveau is er de prijs van mineralen op de internatonale markt. Een daling of stjging van
de prijzen heef een efect op de relate tussen ASM en LSM. Een tweede determinant die boven de nates
uitstjgt is klimaatsverandering. Die kan bijvoorbeeld zorgen voor een tekort aan land. Maar die zorgt ook
voor het mislukken van oogsten mislukken, wat een extra drijfveer is om ASM-actviteiten te starten, wat
p. 42
voor een extra stjging zorgt van ASM en tekort aan land nog prangender maakt. Ten derde onderscheid is er
het beleid van internatonale organisates zoals de Wereldbank als mogelijke determinant. Ten slote is ook
transparante een determinant die we verder moeten bekijken.
Op het volgend niveau, samenleving of natonaal niveau, onderscheid ik ook een aantal mogelijke
determinanten. Een eerste zijn de perceptes in de media en op het internet. Zoals we zagen wordt ASM in
het algemeen negatef voorgesteld in de media, gelinkt aan problemen als vervuiling, gezondheid, sociale
problemen. Dit verschilt per regio. Het beleid van de overheid is ook een belangrijke determinant op dit
niveau. De mate waarin die overheid bijvoorbeeld een eventueel formaliseringsproces oplegt of op welke
manier ze dit op natonaal vlak zal aanpakken. Een derde is de groote van het mijnbouwbedrijf. Dit kan
echter op elke dimensie staan, afankelijk van hoe groot het mijnbouwbedrijf is en tot waar diens invloed
rijkt. Internatonale grote bedrijven kunnen bijvoorbeeld invloed uitoefenen op het te voeren beleid op
supranatonaal niveau, wat indirect zorgt voor efecten op lokaal vlak.
Op gemeenschapsniveau, wat het lokaal en regionaal niveau inhoudt, zien we de volgende determinanten.
Op dit niveau is de aanwezigheid van de regering en de invloed van lokale leiders van belang. Ook de mate
van wetelijke ondersteuning is een determinant. Een vierde mogelijke determinant is de percepte van de
verschillende partjen, waarbij claim-making en zwartmakerij een rol spelen. Ook de groote van ASM is een
mogelijke determinant op dit niveau. Waarschijnlijk is dit gekoppeld aan de aanwezigheid van een sterke
lokale leider. Ten zesde kan de aanwezigheid van een lokale gemeenschap – al of niet ASM – ook de relate
bepalen. Vervolgens is de aanwezigheid van een escalatemoment, waarbij gewonden vielen of materiaal
vernietgd werd ook een belangrijke determinant die de relate verder kan bepalen. Eén van de gevolgen
kan bijvoorbeeld zijn dat de ASM-groep meer au sérieux gaat genomen worden. Dit kan onderhandelingen
stmuleren, doordat LSM de noodzaak inziet om confict te vermijden en zo winstverlies te voorkomen. Ten
slote vormt de fase van het mijnbouwproces waarin het LSM-bedrijf zich bevindt ook een factor die de
relate bepaalt. Het mijnbouwbedrijf zal waarschijnlijk veel toleranter zijn ten opzichte van ASM in de
exploratefase, dan wanneer men start met ontginnen.
Het laatste niveau waarin ik een onderscheid maak is het organisateniveau. De mate waarin de ASM-groep
georganiseerd is, is een mogelijke determinant die de interacte bepaalt tussen ASM en LSM. De mate
waarin ze georganiseerd zijn, zal waarschijnlijk in veel gevallen ook afangen van de sterkte van een lokale
strongman. Ook de aanwezigheid van tussenpersonen (middlemen) kunnen een mogelijke determinant zijn
van de relate. En binnen de groep van ASM zijn ook de mate van transparante in het ontginningsproces en
de verwarring tussen land- en mijnrechten bij de lokale gemeenschappen bepalend. De samenstelling van
de groep kan ook een mogelijke determinant zijn, zoals bijvoorbeeld door de invloed van (de mate van)
nieuwkomers in de groep of de diversiteit van ASM-gemeenschappen. Tenslote kan ook het gevoel van
wantrouwen of wrong-doing binnen een ASM-groep de interacte negatef beïnvloeden.
p. 43
5.3. Uitgebreid schema van de case studies
Studies
Omvang LSM
1. Burkina Faso: High River 2. Burkina Faso: Lila-Goren
(Bissa Hill)
(regio Sanmatenga)
3. Ghana: Noyem
4. Tanzania: North Mara
5. Las Cristnas Venezuela
van hoopgevend naar last
Luning 2008a
goldrush
Luning 2008b
1/ High River Gold
= junior, willen grote 'open-pit'
mijn beginnen in Bissa Hill, dan
worden ze medium
1/ GEP-MINES
= natonaal mijnbouwbedrijf
(eerder junior) in dat gebied
soort 'governing' functe
Newmont Mining Corporaton
= internatonaal groot bedrijf
senior
African Barrick Gold
= Corporaton: 8000 ton goud
per dag -> 'high grade open pit
mine'
Placer Dome Inc.
= gebaseerd in Toronto senior.
2/ SOMIKA (privaat bedrijf van
Burkina onder Kindo)
= willen goud opkopen van
ASM in de regio.
Bijna alle bedrijven in Burkina
zijn 'juniors'
= steunen volledig op de
kapitaalmarkt voor hun
inkomsten + geen
mijnoperates, enkel explorate
van gebieden. Die rechten
kunnen ze aan seniors
doorverkopen vb aan
Anglogold Ashant
(p. 390)
galamseygangs
Hilson 2008
'Newmont is één van werelds
grootste goudproducenten
met hoofdkwarter bij Denver,
Colorado. Het bedrijf heef
rond 40,000 werknemers en
contractors wereldwijd.'
2/ JILBEY GOLD
= canadese multnatonal.
zeggen 90% van site in handen
te hebben
(Luning 2008b,
htp://www.nafnance.com/List
ed_Co/english/Jilbey_e.htm
htp://www.newmont.com/ab
bekeken 21 oktober 2013)
out bekeken op 21 oktober
2013
3/ HIGH RIVER GOLD
ook canadees, in 2005 zouden
zij deel van vergunning van
Jilbey overgekocht hebben.
Jilbey Gold en High River kiezen
er beiden voor explorate uit te
voeren in samenwerking met
GEP-MINES,
=> Zij (High River & Jilbey)
wensen de kleinschalige
mijnwerkers niet te betrekken,
maar GEP-MINES kiest er voor
om explorate te doen in
samenwerking met de
mijnwerkers-boeren (p. 195)
claim-making & confict
Vibe 2013, Lange 2010
tri-sector partnerschap
Davidson 2003, Hamann 2002
& 2003, Hentschel et al. 2002,
Amankwah et al. 2003
- Wordt in 2006 overgenomen
door Barrick Gold
- Krijgt exclusieve rechten en
htp://www.barrick.com/invest
defacto eigendomsrechten op
ors/news/newsNoyem gebied
details/2006/BarrickCompletes
AcquisitonofPlacerDome15200
htp://www.africanbarrickgold. 61200705/default.aspx
com/operatons/tanzania.aspx bekeken 23 oktober 2013
bekeken op 21 oktober 2013
- Doen uiteindelijk alleen
voorbereidende werken,
beginnen nooit aan echte
ontginning (exploitatefase) in
gebied
Omvang ASM
- ASM geleidelijk aan hele land
gekoloniseerd sinds jaren '90
wanneer beste gebieden
bevroren werden voor LSM,
daarom ASM weggetrokken en
gemigreerd naar nieuwe
onontgonnen gebieden in het
zuiden dit is site Bissa Hill, dus
veel ASM aanwezig (Jacques et
al. In Luning p 389)
- Weinig ASM = kleine site (is
niet groter dan 1 km^2 ) nooit
met meer dan 300
mijnwerkers, de mijnputen ook
nooit dieper dan 3 m
- Kleine groepen of individuen,
geen grote arbeiddivisies +
simpele technieken, + dicht bij
landbouwgronden
- Aanwezigheid van artsanale
mijnwerkers wordt als
veelbelovend gezien (door
exploratebedrijven)
Welke mate is ASM
georganiseerd?
- AAM beziters (autorisaton
d'exploitaton artsanale)
krijgen toestemming om goud
op te kopen in de marginale
gebieden van ASM (in de
'permit zone'), op die manier
wordt ASM georganiseerd.
- Als ASM binnen deze 'permit
zone' blijven = biedt AAM
bescherming van vb. uitzetng
(maar relatef)
- Space Rock Mining (SRM) en
Space Star Miningzogenaamde galamsey-gang
eigenlijk geregistreerd
mijnbouwbedrijf
= gecontroleerd door
clanleiders, chiefs en andere
traditonele leiders, en dit
gebeurt via tribale
lijnen/afstamming.
- ASM groep is zeer divers:
migranten uit Burkina, Nigeria,
vrouwen, kinderen, lokale
mensen,...
- Organisate van de site hangt
af van de interacte tussen de
partjen met legale vergunning
en de specifeke lokale
bevolking
- Geregeld door Mahama
('persoon met sterke
eigenschappen'), land werd
onderverdeeld in vierkanten
(squares) waar puten werden
gegraven en hiervoor betaalde
ze 'huurgeld' aan Mahama +
moeten alle goud aan hem
verkopen
= in ruil bescherming die
Mahama hen biedt
- Goed georganiseerd, zelfs
hoeveel goud per dag
gevonden is enz..
- Er werden (informele) weten
opgesteld door deze 'chiefs' en
vertegenwoordigers van de
gemeenschap: nl.
Noyem/Nyafoman Small-Scale
Gold Mining By-Laws'
van veiligheid tot weten voor
het gebruik van drugs
- Voorheen ongeveer 40 000
mensen op gebied
= ontheemd door LSM -project
200-300 ASM dagelijks op
concessie ABG
- Binnen groep: zij die tegen
betalen van steekpenningen
zijn, andere die dat maar
normaal vinden en dit zien als
ene status quo
= geen samenhang
Vooral lokale bevolking, niet
echt georganiseerd, geen
samenhang
ook niet 1 leider die voor
organisate zorgt
- Groot aantal, groot gebied,
maar enorm teruggedreven
door herhuisvestng
programma's van de overheid
+/- 3000 ASM-mijnwerkers
gebleven in dorp Las Claritas.
Zij betreden concessies Placer
Dome
=> daarom creëren van apart
gebied voor hen, Las Rojas
Onder grondwet van Venezuela
moeten mijnwerkers zich
verenigen willen ze legaal te
werk gaan, om op die concessie
Las Rojas te werken moesten ze
dit doen
was zeer moeilijk proces, willen
zich niet verenigen..
uiteindelijk wel organisate
gevormd
Afdwingbaarheid wetgeving - Periode van sankara
= stricte staatscontrole
= ASM beter georganiseerdduidelijke sociale situate.
- Nu
= de grote set aan private
spelers maakt de situate veel
minder transparant..
Informele segmenten en staat
overschrijden elkaar
MAAR Luning (2008a): STAAT
= krachtge staat want
bepalen wat formeel en wat
informeel is, redelijk sterk in
afdwingbaarheid
sterkte staat &
aanwezigheid staat in
gebied
- 1983: Sankara aan de macht,
richten zich op mijnbouw voor
inkomsten. De staat enige
eigenaar van land en zijn
grondstofen.
- 1993: eerste stappen naar de
privatsering, eerste mijncode
- 1997: nieuw systeem
= AAM (autorisaton
d'exploitaton artsanale)
= veel explorate bedrijven
geven aan Burkina-bedrijven
de toestemming om goud op te
kopen in bepaalde gebieden in
de 'permit zone'
+ general license: algemene
vergunning om goud te kopen
en exporteren
Cfr studie 1
- Staat als enige eigenaar van
het land en wat er onder ligt
('what lies beneath'). Dit is
gebaseerd op wet van 1970; en
in 1980 in de praktjk.
Sankara als president
= staatsmonopolie & claim op
zowel goudproducte als op
management.
- Laatste 15 jaar liberalisering
maar nog altjd gebaseerd op
een wet die zegt dat alle land
tot de staat behoort, alhoewel
er een impliciete tolerante
verwacht wordt tegenover
bestaande landrechten p. 193
Landrechten: mijnttels in dat
gebied gaan naar GEP-MINES,
zij hebben vergunning om naar
goud te zoeken in dat gebied.
In de praktjk veel complexer
- Ghanese overheid heef een
netwerk van districtcentrums
opgericht in elke
goudproducerende regio's. Is
project nadat ASM in 1989
werd gelegaliseerd. Maar
gebrek aan middelen
(fnancieel technologisch,
human resources)
gevolg: maar zeer weinig ASM
geregistreerd.
- Noyem- kregen nog geen
vergunning. Chief van Space
Rock Mining wil in het bezit
komen van een mijnttel
- Maakt scherpe distncte
tussen legale/geformaliseerde
mijnwerkers (mijnwerkers die
in het bezit zijn van een PML
Primary Mining License en
illegale artsanale mijnwerkers)
- Criminalisering v ASM:
onderdeel van strategie
regering
= wijzen op problemen ASM
zoals oncontroleerbaar en
negatef efect op milieu.
LSM geef ontwikkeling- en
ASM niet.
- Regering richte CVG op
staatsgebaseerd mijnbedrijf/
organisate jaren '80.
Maakten plan voor de
regularisate van
mijnactviteiten in de regio.
bepaalde gebieden voor ASM
& andere gebieden voor LSM
CVG controle over eigendom
hoe? vergunningen ASM niet
erkennen , afeuren --> na paar
jaar mijnrechten in handen -->
vrijmaken van mijnactviteiten
en nederzetngen -->
openmaken voor LSM
- Slechte planning en
- Later deze macht gebruiken
coördinate op natonaal
om partnerschap aan te gaan
niveau, geen goede verdeling, (zie MINCA volgend hokje)
plus gebieden die overlappen...
Regering is nagenoeg niet
aanwezig in regio, alles
geregeld langs traditonele
lijnen en met mijnbouwbedrijf,
willen aanwezigheid ter
plaatse
jaren '60 natonalisering van
mijnbouw in Tanzania
jaren '80 decline
'86 SAP van de WB
= de interne en externe handel
geliberaliseerd.
Mineralen gescheiden van
landrechten, onteigening van
ASM wordt niet
gecompenseerd.
Mijnbouwbedrijven aan de
andere kant krijgen
eigendomsrechten over zowel
land als over de mineralen, wat
weinig overlaat voor ASM
- MINCA was ontstaan uit
samenwerkingsverband tussen
Placer Dome Venezuela en de
CVG (regering), zij gingen
grootste kosten dekken in
gebied van ASM Las Rojas
door bv. bovenlaag al te
verwijderen
- Staat wordt specifek bij
relate betrokken wanneer
bedrijf kosten niet meer kan
dekken (door oa daling
internatonale goudprijs)
Aanwezig lok. gemeenschap ASM werken al in de regio
sinds jaren '80
= +/- permanente
gemeenschap
ook nieuwkomers
- Lokale gemeenschap
= hoofdactviteit landbouw +
mijnbouw als aanvulling
MAAR seizoensgebonden.
- Goudontginning na zware
regenval = gold-rush
- Eerst: lokale gemeenschap in
twee gedeeld (wel of niet
landbouw opgeven)
Later: slechte oogst, zowel
lokale boeren als
buitenstaanders al hun tjd in
mijnbouw om verliezen te
compenseren
=> gevolg in gemeenschap
wanneer bron is uitgeput:
Sommigen veel gevonden
andere niets: vergroote lokale
ongelijkheden in rijkdom
(+ niet echt langetermijn)
Sterkte identteit ASM & rol
local strongman
- De grens tussen formeel en
informeel wordt gebruikt om
ASM te verhuizen van
veelbelovende gebieden naar
marginale gebieden .
Exploratebedrijven kunnen
een legale ttel bekomen, ASM
niet
= Leidt tot ongelijkheid in de
praktjk, waarbij bedrijven
concessies hebben en ASM
marginale plaatsen
- Alles wordt via tribale lijnen
georganiseerd, de stratfcate
van de lokale gemeenschappen
blijf voor een deel behouden in
de ASM gemeenschap, bestaat
uit diverse groep mensen
- Wet betrokkenheid
dorpelingen bij
onderhandelingen: wanneer
dorpsland wordt
getransformeerd in 'reserved
land' (vaak voor LSM)
- Lokale gemeenschap bestaan
uit nederzetngen van
artsanale mijnwerkers, regio
wordt al sinds lange tjd
geëxploiteerd, zie dorp bv Las
Claritas Adentro
- Lokale leiders willen mijnttels
in handen krijgen om op die
manier meer invloed te hebben
=exploitng? (p. 396)
- Bepaalde dorpsleiders waren
in het bezit van mijnttels: PML
werden onder druk gezet deze
te verkopen...
-Enkel deze nederzetngen van
mijnwerkers aanwezig, al
langere tjd.
- Vormen verenigingen = vb.
- Lokale bevolking
eigen papierwerk regelen
= mijnwerkers, dorpelingen die
al sinds jaren 80 ontginnen en
zelfs PML hebben.
Verlies van land = zowel verlies
voor teelt als voor mijnbouw
daarom overgaan tot illegale
mijnbouw en komen ze op site
van LSM met wel of niet
betalen van steekpenningen...
- Mahama als tussenpersoon
tussen ASM en
mijnbouwbedrijf GEP-MINES
Hij biedt bescherming
krijgt percent van goud voor
aangeboden diensten
- Galamsey 'chiefs' oefenden
druk uit op
regeringsambtenaren en
bedrijfsmedewerkers om deel
concessies Newmont te krijgen
(delegate naar Accra sturen).
- Wordt hem sterke identteit
toegedicht: zie bv hij kan
omgaan met de djinns die
gerelateerd worden aan goud
(p 199)
- Chiefs en galamsey werken
samen met Newmont en
overheid, maar willen zich ook
formaliseren..
maar regering bang dat alles in
handen van deze' chiefs' komt
(p 396)
- Voor formele bescherming
- Uiteindelijk: vergroote
moeten ze bij AAM holders zijn goldrush lokale ongelijkheden
op de 'low-priority' gebieden
in rijkdom (+ niet echt
langetermijn)
Sommigen zoals Mahama (zie
verder) en familie haalden wel
voordeel uit 'goldrush'
- Chief SRM gebruikt posite
volgens traditonele weten om
betalingen voor 'zijn' land te
vragen + krijgt extra betalingen
van andere gangs
- 'Customary land rights'
(= ook claim bevolking): maar
eigendomsrechten bevaten
recht op mineralen niet.. De
twee rechten (land en
mijnrechten) worden verward
door de lokale bevolking
- Kloof onderwijs, kunnen
overeenkomsten niet lezen, in
afrika, bv in engels opgesteld in
plaats van in kiswahili.
Andere actoren
Tevredenheid ASM
- AAM beziter
= ASM moesten van high -->
low priority gebieden gaan
AAM owners zijn baas op lowpriority gebieden. Geven vorm
van vereniging, veiligheid.
Maar ASM hebben verplichtng
aan hen te verkopen!
1/ Bepaalde persoon
“Mahama” die als lokale
persoon zorgde voor verkoop
van stukken grond aan lokale
mijnwerkers en andere
mijnwerkers van buitenaf. Op
die manier zijn ze beschermd
van uitzetng
- 'AAM zones restrict artsanal
miners both in their
spatal positon and in their
choice for selling their gold.'
(Luning 2008a, p. 400)
2/illegale opkopers: zij bieden
potenteel meer dan de
verkooppijs van mahama/GEP
MAAR ook Mahama werd er
van verdacht mélange te doen
(bepaalde delen van goud
onder tafel aan hogere
aankoopprijs en verkoop via
illegale kanalen)
- Het constante komen en gaan
van prospectebedrijven wordt
door ASM als zeer ongeregeld
gezien. Ook het handelen van
High River met de artsanale
mijnwerkers die op hun
concessies werken verschilt erg
van plaats tot plaats en creëert
gevoel van onzekerheid en
wantrouwen ('hoelang zullen
we hier nog kunnen werken?)
- Sommige bewoners vonden
het moreel verkeerd om
landbouw dat als een meer
duurzame actviteit gezien
werd te verlaten(= percepte
van mijnbouw als een tjdelijke
stop en niet duurzaam) andere
dorpen gingen echter volledig
voor de mijnbouw en lieten de
rest vallen, dus die visie niet
door hen gedeeld (p. 191)
- Ook het overschrijden van
formeel en informeel
bijvoorbeeld traditonele
strongman die ingehuurd
worden door legale entteiten
(zoals AAM en LSM) creëert
bepaalde attudes bij ASM
(maar niet duidelijk – of +)
- Ook het gebrek aan
transparante van de
goudprocesketen zorgt voor
wantrouwen:
Echter aanwezigheid van
Mahana zorgt wel voor een
gevoel van governance (hoewel
tjdelijk)
1/ Middlemen: worden
negatef voorgesteld. Maar
bieden ook bescherming voor
mijnwerkers, geven echter te
lage prijs voor goud. The chief
van Space Rock Mining wil
invloed van deze middle-men
inperken door formele
mijnrechten te krijgen over
bepaald gebied, waardoor ze
betere controle op deze middlemen kunnen uitvoeren.
Literatuur ziet het verwijderen
van de middle-men als
oplossing voor vicueze cirkel
van armoede te doorbreken.
Polite: omkopen om op de site
van mijnbouwbedrijf te
geraken, geweld vind plaats
wanneer niet betaald wordt
(wanneer zogezegd informeel
contract met polite niet
nagekomen wordt)
2/ Opkopers van goud, worden
als probleem gezien,
sponsorship van ASM, maar
brengen hen in schulden
ASM zijn tevreden en hebben
vertrouwen. Onder andere
door transparant informeel
systeem van boekhouding dat
bestaat. Iedereen geef zijn
gevonden goud aan en de uren
dat hij gewerkt heef aan.
Gevoel van onrecht dat hun
aangedaan is: niet genoeg
compensate gehad +
hervestging ('resetlement')
niet voldoende
en daarnaast ook verplicht
door regeringsambtenaren en
bedrijfsambtenaren om hun
vergunningen (goedkoop) van
de hand te doen
Over tevredenheid ten tjde van
de samenwerking in de jaren
'90is niet veel te vinden. Maar
er wordt geimpliceerd dat alle
partjen tevreden waren. In
recente artkels wordt duidelijk
dat er momenteel op de
locate een gevoel heerst dat
niet naar hen geluisterd wordt,
door het constante komen en
gaan van verschillende LSM
zonder duurzame oplossing
voor ASM
htp://www.eluniversal.com/ec
onomia/130923/solicitan-quemineros-sean-empleados-enlas-cristnas en
htp://www.minesandcommuni
tes.org/artcle.php?a=840
bekeken op 21 november
relate ASM-LSM
High River zag ASM in regio als
goede 'prospector' van waar
grondstofen zaten, éénmaal
dat de exploratefase voorbij
was, eisten ze hun exclusieve
eigendomsrechten op en
werden de ASM van 'highlevel
property' naar 'low level
property' uitgewezen en hun
mijnputen werden
dichtgemaakt. (van
hoopgevend naar last voor
LSM) Machtsrelates worden
duidelijk.
Een gold-rush zorgt voor de
komst van een veelheid aan
actoren in de regio
Er ontstaat een soort
onzichtbare samenwerking
ASM -LSM via tussenpersoon
Mahama
toont: governance op lokaal,
natonaal en internatonaal
niveau
Soort coöperateven tussen
galamsey, de grootste heet
Space Rock Mining.
Samenwerking met
mijnbouwbedrijf Newmont.
Voldoet aan belangen beide
partjen: nl. lokale leiders en
Newmont, nu al soort
samenwerking tussen chiefs en
vertegenwoordigers van
Newmont
ASM kunnen zich sterk genoeg
opstellen ten opzichte van
Newmont, genoeg
georganiseerd + wetgevig
achter hen in theorie (in
praktjk veel minder)
Gewelddadig confict (één van
gewelddadigste in de wereld)
Beide LSM en ASM beroepen
zich als rechtmatge eigenaar
van mineralen (tegengestelde
claims)
Rol regering belangrijk
= demonisering ASM
LSM Placer Dome wil
tegengaan dat ASM hun
gebieden betreden in
voorbereidende fase
= create Los Rojas project: safe
area voor de artsanale
mijnwerkers binnen de
concessies van Las Cristnas.
MAAR op lange termijn geen
duurzame samenwerking
5.4. Kort schema met belangrijkste determinanten
In het schema hierna maak ik een overzicht van de opvallendste determinanten die ik uit de case studies
kon halen. De aanwezigheid van een determinant kan een aanwijzing zijn of en in hoeverre er risico op
confict is. In de kolom signifcant ga ik na of de determinant een invloed heef ja of nee. Als er een efect is,
wordt aan de hand van een plusje aangeduid of dit het risico op confict verhoogt. Alle vijf de casestudies
gaan over de ontginning van goud. Deze ontginning is één van de meest controversiële en heef, naast
diamantontginning, de meeste kans op confictrijke relates.
Het overzicht wordt interessant als we nagaan op welke determinanten invloed kan worden uitgeoefend om
een confict te vermijden. Aan sommige factoren kan immers factoren niet veel gedaan kan worden, zoals
bijvoorbeeld de omvang van LSM. Daarom kan het kan nutger zijn om de aandacht te richten op
determinanten waarop wel ingewerkt kan worden zoals het gebrek aan transparante..
Risicofactoren:
Variabele
Supranatons
Society
Community
Organizaton
Signifcant ja / nee / Efect (+/ ++/ n.v.t.)
niet duidelijk)
Stjging goudprijs
ja
+
Liberaal beleid WB en IFI's
ja
++
Gebrek aan transparante
ja
+
Klimaatsverandering
ja
+
Negateve percepte media
ja
+
Dichotomie informeel/formeel
ja
++
Omvang LSM
ja
+
Omvang ASM
Neen /niet duidelijk
?
Gebrek aan land/mijnsites
ja
++
Zwakte staat
ja
+
Afwezigheid regering
ja
?
Gebrek aan aangepaste wetelijke
ondersteuning voor ASM
ja
++
LSM in ontginningsfase
ja
+
Tegengestelde perceptes
ja
++
Misbegrip verschil mijn- en landrechten
(belang binnen claims)
Ja
++
Gevoel van wantrouwen
ja
++
Gebrek aan transparante op site
ja
+
Diverse samenstelling van ASM-gemeenschap neen
n.v.t.
Ongelijkheden binnen ASM gemeenschap
++
p. 50
ja
5.5. Analyse
Uit dit schema kan een aantal conclusies getrokken worden. Ik haal er de opvallendste uit. In alle vijf de case
studies werd de verandering van het beleid – met name de liberalisering – aangevoeld door de ASM. Het
vormt eigenlijk de setng waarbinnen de interacte plaatsvindt. De groeiende aanwezigheid van LSM heef
voor een extra dimensie gezorgd in de mijnbouwsector in deze landen. Het heef het aanbod aan land voor
ASM enorm ingeperkt en hen naar minder belofevolle regio's gedreven. Dit was vooral duidelijk in studie 1.
Hier werden ASM van high level property naar low level property gebracht.
Ook het gebrek aan transparante is een duidelijke determinant die het risico voor confict vergroot.
Bijvoorbeeld op supranatonaal niveau kunnen internatonale mijnbouwbedrijven wel transparante
nastreven en informate via hun website of andere bronnen beschikbaar stellen, deze zijn echter niet altjd
toegankelijk voor de ASM-mijnwerkers. Uit tweede case studie (Luning 2008b) bleek bijvoorbeeld dat de
lokale ASM geen idee hadden wie de vergunningen van die bepaalde site bezat. Dit zorgde voor verwarring
en wantrouwen, wat een andere determinant is op het niveau van organizaton.
De rigide scheiding tussen wat legaal en illegaal is zorgt voor grote ongelijkheden in de praktjk. LSM
geraken immers gemakkelijk aan een vergunning. Een aantal personen binnen de ASM-industrie geraakt ook
gemakkelijker aan een vergunning dan andere. De grote groep van werkkrachten geraken het minst snel aan
een vergunning, zoals studie 1, 2 en 3 aantoonden. In studie 3 en 4 werden de mijnvergunningen die de
ASM bezaten ofwel door LSM overgenomen (door het betalen van compensate), ofwel door de staat (het
op termijn niet meer toekennen van vergunningen). Dit leidde in beide studies tot ontevredenheid bij de
ASM-gemeenschappen. Ook misvatngen binnen de ASM-gemeenschap van wat een legale vergunning
inhoudt of wat het verschil is tussen land- en mijnrechten is een belangrijke determinant die
ontevredenheid en risico tot confict met zich meebrengt. Omgekeerd echter ziet men hier ook een
probleem: misvatngen en/of onachtzaamheden over de situate van ASM bij LSM en regeringen zorgen
voor vertroebelde relates tussen ASM, LSM en regeringen.
In alle cases – behalve in studie 2 – deden de gemeenschappen in de regio al lange tjd aan mijnbouw.
Wanneer het beleid veranderde – het principe van de vrije markt en de liberalisering – werden zij – die al
jarenlang op die concessies werkten – plots 'illegale' mijnwerkers. Lange aanwezigheid op een site is echter
geen duidelijke determinant voor een verhoogd risico op confict, maar het beïnvloedt wel het soort van
claim bij de gemeenschappen: die op het recht op arbeid en land, die ze lange tjd hebben genoten en niet
willen afstaan aan LSM.
Een andere determinant in deze situate is de ongelijkheid binnen de ASM gemeenschap. Bepaalde actoren
binnen de ASM – de beter opgeleiden, diegenen met betere connectes,... – slagen er in een vergunning te
verkrijgen. Deze claim holders treden op als een soort landheren die hun concessie onderverhuren aan
werkers. Deze individuen, zoals we zagen in studie 1 en 2, komen van buiten in de regio. Zij gaan met
grootste winsten lopen, wat bij de inheemse bevolking voor een gevoel van marginalisering zorgt.
Of de verdere diverse samenstelling van de gemeenschap (migranten van naburige landen, lokale mensen,
vrouwen, kinderen,... ) een invloed heef op de relate tussen LSM en ASM is moeilijk te onderscheiden. Dit
zou interessant kunnen zijn om verder te onderzoeken.
Het gebrek aan wetelijke ondersteuning is ook een belangrijke determinant die de relate negatef
beïnvloed. In de studies 1, 2 en 3 is er nagenoeg geen aanwezigheid van de regering in het gebied. Ze
kunnen dan ook niet rekenen op wetelijke ondersteuning, of het wordt een kostelijk proces om naar de
hoofdstad te gaan. Dit zorgt er voor dat ASM een speelbal worden van de machtsrelates in de regio.
Individuen met genoeg fnanciële, technische en intellectuele middelen geraken aan een vergunning,
waardoor ze ASM-werkers kunnen aannemen of/en relates kunnen aangaan met LSM of juniors in de regio.
Deze personen (zie vooral studie 1, 2 en 3) profteren van het informele/formele kader. Zij kunnen
mijnwerkers aannemen en zo goud bekomen op informele basis en toch beschermd zijn via het legale kader.
p. 51
Zij kunnen ook profteren van voordelen zoals technische steun die vanuit internatonale organisates en de
regering ter beschikking worden gesteld. In studie 4 is de houding van de regering tegenover de ASM
negatef en verspreidt ze een negatef beeld van deze groep. Dit is dan ook de gewelddadigste case.
In studie 5 was de Venezolaanse staat betrokken bij het samenwerkingsproces dat tot een betere relate zou
hebben geleid. We weten echter niet hoe de verdeling binnen de ASM-mijnwerkers plaatsvond. Het zou dus
kunnen dat ook hier slechts een kleine groep binnen ASM profteerden van de wetelijke ondersteuning.
Een laatste opvallende determinant is de tegengestelde perceptes bij de verschillende actoren (LSM-ASMregering). Elkaar zwartmaken, tegengestelde visies en misvatngen zorgen voor de ergste escalates. Vaak is
het het gevoel van onrecht en ontevredenheid dat het confict actveert.
In de case studies werd duidelijker dat de elementen die de interacte tussen LSM en ASM bepalen, uit veel
meer bestaat dan de scheiding LSM versus ASM. Machtsrelates tussen verschillende actoren bepalen de
realiteit (internatonale grootschalige mijnbouwbedrijven – juniors – lokale strongman – middlemen –
legale/illegale opkopers – claimholders -...). Het is daarenboven niet altjd duidelijk welke actoren welke
invloed hebben.
In het algemeen is de oorzaak van conficten het verkeerd begrijpen van de complexe situates in de
praktjk, wat ik heb proberen aan te tonen in de analyse van de case studies. Internatonale beleidsmakers
en overheden hebben geprobeerd de starre interpretate van eigendomsrechten en legalisering toe te
passen op een zodanig complexe situate, dat dit logischerwijs heef geleid tot een mislukking en in de
meeste situates gezorgd heef voor een marginalisering van de grootste groep 'illegale' ASM. De vraag is
natuurlijk wat juist het doel was van dit beleid en welke machtsrelates spelen.
Aanvullend zocht ik ook naar een aantal positeve of beschermende factoren van confict. Deze waren veel
moeilijker te vinden aangezien de studies zich daar veel minder op concentreren. Toch kon ik een aantal
determinanten met zekerheid onderscheiden.
Beschermende factoren:
Variabele
Signifcant ja / nee / Efect (+/++/n.v.t.)
niet duidelijk)
Society
Aanwezigheid van transparante
ja
+
Community
Aanwezigheid van transparante
ja
+
Aanwezigheid local strongman
ja
+
Aanwezigheid van transparante
Ja
++
Organisate binnen ASM
ja
+
Gevoel van vertrouwen
ja
++
Organizaton
In studie 3 werd alles via tribale lijnen geregeld. De ASM-groep in deze studie was één van de meest
georganiseerde van de studies. Ze waren georganiseerd in zogenaamde 'galamseygangs' onder leiding van
lokale chiefs. De leiders van deze 'gangs' konden door hun macht druk uitoefenen op zowel de regering als
p. 52
het mijnbouwbedrijf om legaal op de concessies te kunnen werken. Ook in studie 5 slaagden de ASM erin
zich te organiseren. Dit blijkt een zeer positef efect te hebben op de relate tussen ASM en LSM. In studie 3
werden bestaande ongelijkheden wel bestendigd aangezien alles langs tribale lijnen liep. Maar de mate van
organisate en transparante leidde wel tot grote tevredenheid en vertrouwen bij de ASMwerkers. En dit is
wat ontbrak in beperkte mate in studie 1, 2 en in grote mate in studie 4. Wat toont dat wantrouwen onder
de ASM-gemeenschap een heel belangrijke determinant is, die confict veroorzaakt. (Dit staat in het
verlengde van het gebrek aan erkenning dat we eerder bespraken in hoofdstuk 3). En vertrouwen en
erkenning bestendigen goede relates.
Transparante is op alle niveaus een beschermende factor tegen confict, maar het heef het meeste invloed
op het niveau van Organizaton. Als er transparante is binnen de ASM-organisate leidt dit het gemakkelijkst
tot tevredenheid en vertrouwen binnen de groep; wat zeer belangrijk is. Uit de studies bleek dat ook
transparante over wie nu welke concessie bezat, bijdraagt tot betere relates. Onduidelijkheden hierover
wekt wantrouwen en bijvoorbeeld in studie 1 en 2 bestond er een gevoel dat er een komen en gaan was
van verschillende mijnbouwbedrijven, zonder duidelijke logica.
p. 53
6. Conclusie
Welke vormen neemt de interacte tussen kleinschalige en grootschalige mijnbouw aan met betrekking tot
land?
Ik begon met de literatuur omtrent ASM en LSM apart te bekijken.
Dit toonde aan dat de interacte tussen kleinschalige en grootschalige mijnbouw voor een deel valt te
begrijpen door naar de macro-economische situate te kijken. De liberalisering in het begin van de jaren '90
en het daaraan verbonden beleid – aangeraden door de Wereldbank en andere internatonale organisates
– zorgde voor een dubbele acte van de ontwikkelingslanden. Ten eerste gingen deze landen hun grenzen
openstellen om buitenlandse investeerders in de mijnbouw aan te trekken waardoor steeds meer
grootschalige internatonale mijnbouwbedrijven deel van de sector werden (Bebbington et al. 2008a;
Ballard et al., 2003). Dit nieuwe beleid bestond ten tweede uit het formaliseren van de kleinschalige
mijnbouwsector. Deze dubbele focus zorgde voor een herstructurering van de mijnbouwsector (Banchirigah
et al, 2010).
De groei van ASM – een andere algemene tendens - kon ten eerste verklaard worden door natonale
beleidsbeslissingen op de lange termijn. Eenvoudig gezegd is dit de uitkomst van beslissingen van de
periode van de kolonisate tot de periode van natonalisate om uiteindelijk te komen tot de liberalisering
van nu (Fisher 2008; Luning, 2008a). Ten tweede heef de tendens naar de-agrarianisaton in de
ontwikkelingslanden gezorgd voor een uitstroom van mensen uit de landbouwsector naar ASM (Hilson,
2013; Banchirigah et al, 2010). Dit zijn bredere tendensen die invloed hebben op de situate van ASM.
Het idee van formalisering had veel navolging in de literatuur, vooral ondersteund door de deterministsche
theorie van efciënte van Hernanda De Soto (Clausen et al, 2011; Siegel et al., 2009). Zijn theorie bracht de
discussie op gang omtrent het idee van de nood aan sterke eigendomsrechten in ontwikkelingslanden.
Academici hielden zich bezig met de vraag waarom de formalisering niet werkte en werkte aanpassingen
uit. Eén belangrijke kritek was het feit dat alle beschikbare land voor mijnbouw al uitgedeeld was aan
grootschalige mijnbouwbedrijven waardoor er niets meer over bleef voor de ASM mijnwerkers. Dit tekort
aan land vormt een belangrijk onderdeel van conficten tussen grootschalige en kleinschalige mijnbouw.
De formalisering is een te strakke interpretate, waarbij te veel overgenomen wordt van het westerse
denkkader zonder rekening te houden met de complexe realiteit in de ontwikkelingslanden. Deze rigide
interpretate van eigendomsrechten komt onder andere voort uit het idee van efciënte van De Soto,
waarbij volgens hem LSM de meest efciënte keuze is. Dit werd echter uitgebreid weerlegd (Meinzen-Dick
et al., 2008; Geenen, 2012; Hilson 2013; Teschner 2012). De literatuur over andere tekortkomingen in het
beleid werd besproken, hieruit werden verschillende hypothetsche determinanten van de interacte tussen
ASM en LSM gehaald voor het laatste hoofdstuk: het vergelijken van enkele case studies.
Om het vernad met land beter te begrijpen, bekeek ik ook wat landrechten zijn en hoe dit zich verhouden
ten opzichte van mijnrechten. Land- en eigendomsrechten zijn gebaseerd op het idee van exclusie.
Verschillende vormen van exclusie die kunnen plaatsvinden, de verschillende soorten van eigenaarschap die
kunnen bestaan en de recente tendensen in landbeleid toonden de complexiteit en overlapping in de
praktjk (Meinzen-Dick et al, 1999; Schlager et al., 1992; Hall et al., 2011; Li, 2009). Deze veranderende
tendensen binnen landbeleid en de complexiteit ter plaatse bepalen ook de natuur van de ASMgemeenschappen en misvatngen zorgen voor bijkomende spanningen (Nyame et al., 2010). Daarnaast
werd ook het verschil tussen mijnrechten – wat onder de grond zit – en landrechten – het oppervlak –
getoond. Voor vele onder ASM is dit verschil niet altjd duidelijk en dit kan zorgen voor spanningen rond
deze rechten (Cawood, 1998; Lange, 2008). Dit toont dat de rol van perceptes meespeelt bij de interacte
tussen ASM en LSM.
Om antwoord te bieden op mijn vooropgestelde vragen vergeleek ik als laatste onderdeel van de thesis
case studies uit de literatuur. Ik herhaalde al vaak dat de praktjk enorm verschilt van de theorie en door de
p. 54
case studies te bekijken kan ik een beter beeld krijgen van de realiteit. Hierdoor kon ik de opvallendste
determinanten ontleden die de relate tussen ASM en LSM bepalen. Een belangrijke vaststelling vanuit de
case studies was dat de dichotomie legaal-illegaal niet zozeer bestaat in de realiteit. Er vindt een
samenvloeiing van formele en informele segmenten in de samenleving plaats. Lokale ASM
gemeenschappen die al langere tjd op een bepaalde plaats ontginnen en dit als hun recht (recht op
land/recht op arbeid/recht op ontginnen) beschouwen, worden plots als illegaal gezien van zodra LSMbedrijven de regio binnentreden. Dit gevoel kan snel omslaan in ontevredenheid en wantrouwen en
uiteindelijk escaleren in een confict als niet op de juiste zaken wordt ingewerkt. Dit toonde dus voor een
deel waarom de interacte in veel gevallen confictueus is.
Binnen ASM bestaan er grote verschillen onderling. Er is vaak sprake van een stratfcate waarbij er een
immense kloof bestaat tussen de goed opgeleiden met goede relates die een vergunning kunnen
bemachtgen en toegang hebben tot de middelen aangeboden door de staat en de regering enerzijds.
Anderzijds is er het grootste deel van ASM dat gemarginaliseerd is en het onzichtbare segment van de
samenleving uitmaakt. Dit toont dat mijn tweede veronderstelling, dat het voor een deel te maken heef
met het gebrek aan interacte, partcipate en communicate, gedeeltelijk kan worden bevestgd. Hoge mate
van transparante bleek bijvoorbeeld tevredenheid te creëren en zo confict te vermijden.
Daarnaast werd ook het belang van bijkomende actoren, waaronder Lokale strongman en chiefs, in het
mijnbouwproces duidelijk. Zij zorgden bijvoorbeeld voor een vorm van governance en organisate binnen
ASM, wat een positef efect heef op de tevredenheid van ASM-mijnwerkers en op de relate ASM en LSM.
Aan de andere kant bestendigd het marginale relates.
Ook het belang van de rol van de regering op lokaal niveau werd duidelijk. Mijnbouw wordt immers vaak op
centraal niveau geregeld (en wordt vaak niet betrokken bij decentraliseringsprocessen). Dit heef tot gevolg
dat de regering nagenioeg niet aanwezig is ter plaatse. Meer lokaal toegepaste strategieën zouden echter
beter de verschillende dimensies ter plaatse in rekening kunnen brengen.
Het zou dus interessant zijn een paar zaken verder te onderzoeken. Ten eerste is er een grote lacune in
onderzoek in andere mineraalrijke gebieden dan Afrika. Het zou interessant zijn meer case studies uit
andere regio's te vergelijken om te kijken of de praktjk ook in deze gevallen te kampen heef met dezelfde
problemen en tendensen. Vooral onderzoek naar de stratfcate binnen ASM en de verschillende actoren
betrokken in het mijnbouwproces, de ineenvloeiing van formaliteit en informaliteit bij ASM-praktjken en de
verbinding met eigendomsrechten en mijnrechten zouden beter per regio beter onderzocht moeten
worden.
Ten tweede zou het een enorme bijdrage zijn, moest er meer onderzoek gedaan worden naar de positeve
determinanten binnen de ASM-LSM-relate. Onderzoeken hebben de neiging zich enkel op confict te
concentreren. Er werden al veel suggestes gedaan over hoe men het best een gezonde relate creëert
tussen LSM en ASM. Maar het zou een nutge bijdrage zijn moesten meer beschermende determinanten,
die het risico op confict verkleinen, uit de praktjk gehaald kunnen worden.
p. 55
7. Referentes
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
Adam, J. (2013). Powerpoint: Industrialisaton, dispossession and surplus populaton in Southeast Asia.
Gebaseerd op:
- Hall, D., Hirsch, P., Murray Li, T. (2011). Powers of exclusion: land dilemmas in Southeast Asia. Singapore: NUS
Press.
- Li, T. M. (2009). To Make Live or to Let Die? Rural Dispossession and the Protecton of Surplus Populatons,
Antpode Vol. 41, 66-93.
Amankwah, R.K., Anim-Sackey, C. (2003). Strategies for sustainable development of the small-scale gold and
diamond mining industry of Ghana, Resources Policy Vol. 29, 131-138
Andrew, J.S. (2003). Potental applicaton of mediaton to land use conficts in small-scale mining, Journal of
Cleaner Producton Vol.11, 117-130.
Aubynn, A. (2009). Sustainable soluton or a marriage of inconvenience? The coexistence of large-scale mining
and artsanal and small-scale mining on the Abosso Goldfelds concession in Western Ghana, Resources Policy
Vol. 34, 64-70.
Auty, R. (2006). Mining Enclave to Economic Catalyst: Large Mineral Projects in Developing Countries, The
Brown Journal of World Afairs Vol. 13 nr. 1, 135-145.
Àvila, E. C. (2003). Small-scale mining: a new entrepreneurial approach, Natural Resources and Infrastructure
Division, Serie Recursos naturales e infraestructura, Economic Commision for Latn America and the Caribbean
(CEPAL), Santago, Chile.
Ballard, C., Banks, G. (2003). Resource Wars: The Anthropology of Mining, Annual Review of Anthropology 32,
287-313.
Banchirigah, S. M. (2006). How have reforms fuelled the expansion of artsanal mining? Evidence from subSaharan Africa. Resources Policy Vol. 31, 165-171.
Banchirigah, S.M., Hilson, G. (2010). De-agrarianizaton, re-agrarianizaton and local economic development:
Re-orientatng livelihoods in African artsanal mining communites, Policy Science Vol. 43, 157-180.
Bebbington, A., & Hinojosa, L., & Humphreys Bebbington, D. , & Burneo, M. L., & Warnaars, X. (2008a).
Contenton and Ambiguity: Mining and the Possibilites of Development. Development and Change, Vol. 39
nr.6, 887-914.
Bebbington, A., Bebbington, D. H., Bury, J., Lingan, J., Muñoz, J. P., Scurrah, M. (2008b). Mining and Social
Movements: Struggles Over Livelihood and Rural Territorial Development in the Andes, World Development
Vol. 36 nr. 12, 2888-2905.
Bhushan, C. (2008). Rich lands, poor people: the socio-environmental challenges of mining in India, New
Delhi: Centre for Science and Environment, bdsnetwork.cbs.dk.
Blasius, S. & Crispin, G. (2002). Report on Small-scale Mining in Papua New Guinea, Working Paper 81,
Mining, Minerals and sustainable Development (MMSD) Project, Internatonal Insttute for Environment and
Development (IIED), London.
Bryceson, D. F., Jǿnsson, J. B. (2010). Gold Digging Careers in Rural East Africa: Small-Scale Miners' Livelihood
Choices, World Development Vol. 38, 379-392.
Bugnosen, E. (2001). Country Case Study on Artsanal and Small-scale Mining: Philippines, Working Paper 83,
Mining, Minerals and sustainable Development (MMSD) Project, Internatonal Insttute for Environment and
Development (IIED), London.
Cawood, F.T., Minnit, R.C.A. (1998). A historical perspectve on the economics of the ownership of mineral
rights ownership, The Journal of the South African Insttute of Mining and Metallurgy, 396-376.
Chakravorty, S.L. (2002). Artsanal and Small-scale Mining in India. Working paper 78, Mining, Minerals and
sustainable Development (MMSD) Project, Internatonal Insttute for Environment and Development (IIED),
London.
Cheshire, L. (2010). A corporate responsibility? The consttuton of fy-in, fy-out mining companies as
governance partners in remote, mine-afected localites, Journal of Rural Studies, Vol. 26, 12-20
Childs, J. (2008). Reforming small-scale mining in sub-Saharan Africa: Politcal and ideological challenges to a
Fair Trade gold initatve, Resources Policy Vol. 33, 203-209.
Clausen, F., Barreto, M. L., Ataran, A. (2011). Property Rights Theory and the reform of artsanal and smallscale mining in developing countries, Journal of Politcs and Law Vol. 4 nr. 1, 15-26.
Communites and Small-Scale Mining (CASM) in samenwerking met CommDev en Internatonal Council on
Mining & Metals (ICMM). (2009). Working together. How large-scale mining can engage with artsanal and
p. 56
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
small-scale miners.
Cronin, R, Pandya A.(ed.) (2009). Exploitng Natural Resources: Growth, Instability, and Confict in the Middle
East and Asia, The Henry L. Stmson Center.
Davidson, J. Wotruba, H. (2004). From animosity to cooperaton – confict management and mineral
development with artsanal miners in the tropics – the Las Cristnas experience, beschikbaar via
htp://www.academia.edu/3807919/From_animosity_to_cooperaton__confict_management_and_mineral_development_with_artsanal_miners_in_the_tropics__the_Las_Cristnas_experience laatst bekeken op 28 november 2013
Fernandes, W. (2008). India's forced displacement policy and practce: Is compensaton up to its functons?, in
Can Compensaton Prevent Impoverishment? Reforming Resetlement through Investments and BeneftSharing, Cernea, M. M. & Mathur, H. M. (Eds.), Oxford University Press, New Dehli, 180-207
Fisher, E. (2008). Artsanal gold mining at the margins of mineral resource governance: a case from Tanzania,
Development Southern Africa Vol. 25 nr. 2, 199-213.
Fisher, E. (2007). Occupying the Margins: Labour Integraton and Social Exclusion in Artsanal Mining in
Tanzania, Development and Change Vol. 38 nr. 4, 735-760.
Geenen, S. (2012). A dangerous bet: The challenges of formalizing artsanal mining in the Democratc Republic
of Congo, Resources Policy, Vol. 37, 322-330
Hall, D., Hirsch, P., Murray Li, T. (2011). Powers of exclusion: land dilemmas in Southeast Asia. Singapore: NUS
Press.
Hamann, R. (2003). Mining companies' role in sustainable development: the 'why' and 'how' of corporate
social responsibility from a business perspectve, Development Southern Africa, Vol. 20 nr. 2, 237-254.
Hamann, R. (2004). Corporate social responsibility, partnerships, and insttutonal change: The case of mining
companies in South Africa, Natural Resources Forum Vol. 28, 278-290.
Hentschel, T., Hruschka, F., & Priester, F. (2002). Global report on artsanal and small-scale mining.
Working Paper 70, Mining, Minerals and Sustainable Development (MMSD) Project. London:
Internatonal Insttute for Environment and Development (IIED)
Hentschel,T., Hruschka, F., Priester, M. (2003). Artsanal and Small-scale Mining: Challenges and
Opportunites. Notngham: Russell Press Ltd.
Hilson, G. (2013). “Creatng“ Rural Informality: The Case of Artsanal Gold Mining in Sub-Saharan Africa, SAIS
review, Vol. 33 nr. 1, 51-64.
Hilson, G.(2008). 'Fair trade gold': Antecedents, prospects and challenges. Geoforum Vol. 39, 386-400.
Hilson, G. (2002a). Small-scale mining and its socio-economic impact in developing countries, Natural
Resources Forum Vol.26, 3-13.
Hilson, G. (2002b). An overview of land use conficts in mining communites. Land Use Policy Vol. 19, 65-73.
Hilson, G. (2002c). Land use competton between small- and large-scale miners: a case study of Ghana, Land
Use Policy Vol.19, 149-156.
Hinton, J.J., Veiga, M.M., Veiga, A.T.C. (2003). Clean artsanal gold mining: a utopian approach?, Journal of
Cleaner Producton, Vol. 11, 99-115.
Jenkins, H. & Yakovleva, N. (2006). Corporate social responsibility in the mining industry: Exploring trends in
social and environmental disclosure, Journal of Cleaner Producton Vol. 14, 271-284
Jennings, N. S. (ed.) (1999). Small-scale gold mining: Examples from Bolivia, Philippines and Zimbabwe,
Working paper Internatonal Labour Organisaton, htp://www.ddiglobal.org/login/Upload/ILO_Small-scale
%20gold%20mining_Examples%20from%20Bolivia,%20Phillipines%20and%20Zimbabwe.pdf (geraadppleegd
op 27 april 2013).
Lahiri-Dut, K. (2005). Researching the livelihood strategies of artsanal and smallscale miners in India and
other countries of South Asia: Some lessons from the feld. Paper presented at a workshop on 'Community and
State Interests in Small-Scale Mining: Sharing Experiences from the Asia-Pacifc Region' Manila, 7-12 June
2005.
Lahiri-Dut, K. (2004). Informality in mineral resource management in Asia: Raising questons relatng to
community economies and sustainable development, Natural Resources Forum Vol. 28, 123-132.
Lange, S. (2008). Land Tenure and Mining in Tanzania. Bergen: Chr. Michelsen Insttute.
Li, T. M. (2009). To Make Live or to Let Die? Rural Dispossession and the Protecton of Surplus Populatons,
Antpode Vol. 41, 66-93.
Luning, S. (2008a). Liberalisaton of the Gold Mining Sector in Burkina Faso, Review of the African Politcal
Economy 35:117, 387-401.
Luning S. (2008b). Gold Mining in Sanmatenga, Burkina Faso: Governing Sites, Appropriatng Wealth. In
p. 57
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
Dilemmas of development: Conficts of interests and their resolutons in modernizing Africa. ed. Abbink, J. &
van Dokkum, A., p. 189-205. Leiden: African Studies Centre
Meinzen-Dick, R., Mwangi, E. (2008). Cutng the web of interests: Pitalls of fomalizing property rights, Land
Use Policy Vol.26, 36-43.
Meinzen-Dick, R., Knox, A. (1999). Collectve Acton, Property Rights, ans Devoluton of Natural Resource
Management: A Conceptual Framework, Workshop draf, 15/07/1999.
Mining, Minerals and Sustainable Development (MMSD). (2002). Breaking New Ground: Mining Minerals and
Sustainable Development (MMSD) Group, Internatonal Insttute for Environment and Development,
Earthscan Publicatons, London.
Nyame, F. K. & Blocher, J. (2010). Infuence of land tenure practces on artsanal mining actvity in Ghana,
Resources Policy Vol. 37, 47-53.
Perks, R. (2012). How can public-private partnership contribute to security and human rights policy and
practce in the extractve industries? A case study of The Democratc Republic of Congo (DRC), Resources
Policy Vol. 37, 251-260.
Schlager, E., Ostrom, E. (1992). Property-Rights Regimes and Natural Resources: A Conceptual Analysis, Land
Economics Vol. 68 nr. 3, 249-262.
Siegel, S. & Veiga, M. M. (2009). Artsanal and small-scale mining as an extralegal economy: De Soto and the
redefniton of “formalizaton”. Resources Policy Vol. 34, 51-56.
Sinding, K. (2005). The Dynamics of Artsanal and Small-scale Mining Reform, Natural Resources Forum Vol.
29, 243–252.
Spiegel, S.J. (2008). Resource policies and small-scale gold mining in Zimbabwe, Resources Policy Vol. 34, 3944.
Teschner, B. A. (2012). Small-scale mining in Ghana: The government and the galamsey, Resources Policy
Vol.37, 308-314.
Tschakert, P. (2009). Recognizing and nurturing artsanal mining as a viable livelihood, Resources Policy Vol.
34, 24-31.
Tsikata, F. S. (1997). The vicissitudes of mineral policy in Ghana, Resources Policy Vol. 23 nr. 1/ 2, 9-14.
Veiga, M.M., Scoble, M., McAllister M.L. (2001). Mining with communites, Natural Resources Forum Vol. 25,
191-202.
Weber-Fahr, M., Strongman, J. E., Kunanayagam, R., McMahon, G. & Sheldon, C. (2002). Chapter 25 Mining,
Macroeconomic and Sectoral Approaches Vol. 2, 439-461.
p. 58
8. Afortngen
AGL – Abosso Goldfels Ltd
ASM – Artsanal & small-scale mining
BNP – Bruto Natonaal Product
CSR – Corporate Social Responsibility
DRC – Democratsche Republiek Congo
FDI – Foreign Direct Investment
GSF – Global Support Facility
IFI's – Internatonal Financial Insttutons of Internatonale Financiële Instellingen
ILO – Internatonal Labour Organisaton
IMF – Internatonal Monetary Fund
LSM – Large-scale mining
MMSD – Mining and Minerals Sustainable Development
NGO's – Non-governmental Organisatons
PRPS's - Poverty Reducton Strategy Papers
SAP's – Structural Adjustment Programs
SMT – Social Movements Theory
SSA – Sub-Sahara Africa
UNDHR – Universal Declaraton of Human Rights
WB – Wereldbank
p. 59