W E R K D O C U M E N T TECHNISCHE EISEN BIJ HET ONTWERPEN, AANLEGGEN EN ONDERHOUDEN VAN BEPLANTING LANGS DE STADSAUTOWEGEN (S.A.W.'S) EN KERNHOOFDWEGEN (K.H.W.-en) IN ALMERE door ing. W. van Dijk m' 1981-157 Adc juni R K E E R E N W A T E R S T A A T R I J K S D I E N S T V O O R D E I J S S E L M E E R P O L D E R S S M E D I N G H U I S - L E L Y S T A D 3421 INHOUD 1. INLEIDING 2. UITGANGSPUNTEN VOOR EEN BEPLANTINGSPLAN a. Dwarsprofiel wegconstructie b. Ligging van de kabels en leidingen c. Plaats van de openbare verlichting d. Bebording en overig wegmeubilair e. Uitzicht op kruisingen en aansluitingen f. Informatiepunten 3. GEVOLGEN VOOR NET BEPLANTINGSPLAN a. Wortelgroei b. Onderhoud 4. PROFIEL VAN VRIJE RUIMTE a. Langs rechtstanden en bogen b. Op aansluitingen en kruisingen 5. SAMENVATTING 1. INLEIDING Wit ervaringen met beplanting lings stadshoofdwegen in Lelystad blijkt dat de aanwas van deze beplanting jaarlijks zulke vormen aanneemt; dat het uitzicht op de weg vermindert en daardoor de verkeersveiligheid in It gedrang dreigt t e komen: Bovendien blijkt bij de ontwerpers van de beplanting belangstelling te bestaan voor richtlijnen waaraan de beplanting langs stadshoofdwegen en alle hierin voorkomende kruisingen en aansluitingen dient te voldoen, opdat zij hiermee zoveel mogelijk rekening kunnen houden. Een en ander heeft ertoe geleid dat, uitgaande van civieltechnische ontwerpcriteria, technische eisen zijn opgesteld voor de be-plantinglangs de stadshoofdwegen (is btadsautowegen en kernhoofdwegen) in Almere. 2. UITGANGSPUNTEN VOOR EEN BEPLANTINGSPLAN Bij het opstellen van een beplantingsplan zal gestart moeten worden vanuit de volgende uitgangsposities: a. dwarsprofiel weg(constructie) b. ligging van kabels en leidingen c. plaats openbare verlichting d. bebording en overig wegmeubilair e. uitzicht op kruispunten en aansluitingen f. informatiepunten. Op deze uitgangspunten zal in het onderstaande nader worden ingegaan. a. Dwarsprofiel van de wegconstructie Het dwarsprofiel van de stadshoofdwegen zal er veelal uitzien als is getekend in fig. 1 . De breedte van de bermen en het a1 of niet aanwezig zijn van geluidswallen hangt af van de beschikbare ruimte en de situering van de weg. Figuur 1. Algemeen dwarsprofiel De hoogteligging van stadshoofdwegen varieert ten opzichte van het aangrenzende terrein, afhankelijk van de situatie ter plaatse. Zowel ingravingen als ophogingen komen voor. b. + c. Ligging kabels en leidingen en plaats openbare verlichting Voor de situering van kabels en leidingen langs stadshoofdwegen geldt dat binnen een strook van 1,50 m naast kant verharding geen kabels of leidingen gelegd mogen worden. Dit is zo opgezet ter bescherming van de cunetdrainage van de weg. E.e.a. is weergegeven in een principetekening AI-103101, die als fig. 2 is bijgevoegd. Als aanvulling op deze principetekening kan nog worden vermeld dat wegen op een 1 m dikke opspuiting thans ook worden gedraineerd. d. Bebording en overig wegmeubilair De plaats van de bebording in het dwarsprofiel is in onderstaand schetsje opgenomen. De rand van de borden is tenminste 0,60 m van de kant van de verharding verwijderd. De onderkant van'het bord bevindt zich minimal-1,50 m boven de bovenkant van de verHet overig wegmeubilair als bermplankjes, hectometerpalen e.d. zal tenminste 0,60 m verwijderd zijn uit de kant van de verharTen aanzien van de bewegwijzering kan nog worden opgemerkt dat, alhoewel deze nog in studie is, alleen plaatse1,ijk voorverwijzingsborden zullen worden geplaatst. Dit zijn borden, geplaatst op een stalen frame in de berm, enkele honderden meters v66r een actiepunt (b.v. kruispunt of aansluiting). De overige bewegwijzering zal plaatsvinden door verlichte bakken aan lichtmasten (A.N.W.B.) en door kleinere bermborden. Naast alle bovengenoemde opmerkingen zal in elk geval ook nog gelet moeten worden op de vrije doorrijhoogte op de stadshoofdwegen. Deze bedraagt ter plaatse van de rijbaan tenminste 4.30 m. Ook na het aanbrengen van de beplanting zal deze doorrijhoogte gegarandeerd moeten blijven. w . e. Uitzicht op kruispunten en aansluitingen Voor het uitzicht op kruispunten wordt binnen de rijksdienst een figuur gehanteerd die inzicht geeft in de benodigde uitzicht driehoeken bij een aansluiting van een stadshoofdweg met een andere (stadhoofd) weg. E.e.a. komt nagenoeg overeen met publikatie van de Dienst Verkeerskunde van Rijkswaterstaat; de lengten van de uitzichtdriehoeken zijn aangepast aan snelheden op stadshoofdwegen. Figuur 3. Uitzichtdriehoeken In tabelvorm weergegeven: - ontwerpsnelheid ondergeschikte weg in kmlh uitzichtafstand in m 20 30 50 70 90 15 25 65 135 210 benddigde zichtafstand doorgaande stroom bij een snelheid in kmlh van: 50 70 90 120 55 60 70 75 80 100 135 95 100 125 175 225 130 135 165 235 300 1 De uitzichtdriehoek moet vrij zijn van uitzicht belemmerende obstakels. De uitzichtdriehoek wordt gevormd door twee zijden die zijn gelegen langs de assen van de elkaar kruisende dan we1 van de op elkaar aansluitende wegen. De lengte van de zijden wordt bepaald door de wenselijkheid dat bestuurders, die van verschillende-zijden-het kruispunt naderen elkaar kunnen waarnemen en op grond daarvan hun gedrag kunnen aanpassen aan de situatie, die op het kruisingsvlak c . q . aansluitingsvlak zal ontstaan. f. Informatiepunten Op veel plaatsen worden of zijn langs de stadshoofdwegen parkeervakken bij informatiepunten aangelegd. In de meeste gevallen zullen deze parkeervakken zich bevinden op plaatsen waar de stadshoofdwegen stadswijken binnengaan. De beplanting is de directe omgeving van deze informatiepunten moet zodanig in het gehele wegbeeld worden gehtegreerd, dat deze voldoende en tijdig zichtbaar zijn. 3. GEVOLGEN VOOR HET BEPLANTINGSPLAN Uit onderzoekingen is gebleken dat de cunetdrainage van groot belang is voor de levensduur van de weg en daarom niet verstoord dient te worden. Wortelgroei in de omgeving van de drainage zou de kans op verstoring alleen vergroten. Naast het gevaar voor verstoring van de drainage is het voor de aanleg van kabels en leidingen niet wenselijk dat beplanting voorkomt tot dicht bij de verharding. Plaatselijke afwijkingen in het leidingen stramien zullen wellicht mogelijk zijn, alhoewel iedere afwijking van het vertrouwde stramien de kans op verstoring door onwetendheid van derden vergroot. Uitgaande van de 2a, b en c genoemde dwarsprofielen van de stadshoofdwegen zal in het algemeen geen plantengroei plaats mogen vinden binnen ca. 2,50 m vanaf de zijkant van de verharding, tenzij de wortelgroei niet dieper gaat dan ca. 0,80 m en de begroeiing 't uitzicht niet gaat belemmeren. Uitgaande van het genoemde in punt 2d kan worden gesteld dat de bebording, de bewegwijzeringsobjecten en het overig wegmeubilair niet door beplanting mag worden afgeschermd. In de praktijk betekent dit dat de beplantingssoort aangepast dient te worden aan de bebording e.d. of we1 dat door een gedegen onderhoud (snoeien, maaien) afscherming wordt voorkomen. Uit het gegeven verhaal onder punt 2e kon afgeleid worden dat binnen de uitzichtdriehoek geen dichte, gesloten beplanting voor mag komen. Daarentegen is we1 een begroeiing toegestaan, die niet hoger wordt dan ca. 0,5 m boven de bovenkant van de verharding. De aard van deze beplanting moet zodanig zijn dat ze de aandacht van de bestuurder niet afleidt en dus past in het totaalbeeld van de weg. Ook toegestaan is het om binnen de uitzichtdriehoek een of meerdere verspreid staande planten te plaatsen, altijd zodanig dat geen schermwerking kan ontstaan. Indien hier gedacht wordt aawbomen met een grote, dichte kroon, dan zal de oorsprong van de kroon zich tenminste 2,s m boven de rijbaan moeten bevinden. Ten overvloede wordt hier nog vermeld dat aan de langszijde van de doorgaande weg, dus bij een aansluiting, beplanting we1 toegestaan is om de aansluiting voor het verkeer op de aansluitende, ondergeschikte weg te accentueren. De beplanting zal er zodanig uit moeten zien dat rood-witte hekken niet nodig zijn en rechtdoorrijders zodanig geremd worden dat zij niet doorschieten. hier we1 beplantinq (ev. met qmndwl 1 - Figuur 4. Naar aanleiding van de informatiepunten (2f) kan worden opgemerkt dat het voor zich spreekt dat bij het opstellen van een beplantingsplan rekening gehouden moet worden met een parkeerplaats. In de praktijk komt het regelmatig voor dat de informatiepunten met parkeerplaatsen eerst geruime tijd na het gereedkomen van de stadshoofdweg worden aangelegd. De ontwerper van het beplantingsplan zal zich dus. van te voren goed moeten orisnteren op het in studie zijnde gedeelte van een stadshoofdweg . In de praktijk komt het veelvuldig voor dat indien een beplantingsplan eenmaal is gerealiseerd, weinig tijd kan worden besteed aan het onderhoud van de aangebrachte beplanting. Toch is het voor de verkeersveiligheid van het grootste belang dat het onderhoud regelmatig plaatsvindt. Als voorbeeld kan hier wellicht nog dienen het overgroeien van kantbelijning en van mart-witte wegenverf voorziene (Leicodbanden in middenbermen. Bij daglicht is het overgroeien niet zo gevaarlijk omdat de beplanting dan voldoende de middenberm accentueert. ' s Nachts is dezelfde situatie daarentegen veel minder duidelijk. Voor de onder 3a genoemde punten geldt evenzeer dat een wildgroei met het oog op de verkeersveiligheid ongewenst is. Speciaal ten aanzien van het onderhoud van de bermen kan nog worden opgemerkt dat bermen vooral 's nachts de automobilist veel informatie verschaffen over het verloop va de weg v63r hem en bovendien aangeven waar de verharding eindigt. Het is dan ook belangrijk deze scheiding duidelijk te handhaven en rninimaal 1,5 m van de bermen goed te onderhouden. Begroeiing van bermen in de vorm van bodemdekkers tot aan de zijkant van de verharding heeft een snelheidsbeperkende invloed op de automobilist en kan in gebieden waar een geringe snelheid gewenst is goed toegepast worden. 4. PROFIEL VAN VRIJE RUIMTE . a. ~ a n ~ rechtstanden s en bogen 12!i middmh 060, ,060 .-. , r I 1 2.W ! - voriabcl , r 2.50 3 Samengevat kanvoor rechtstanden en bogen van stadshoofdwegen het nevenstaande profiel van vrije ruimte worden geschetst. : ' Afwijkingen van dit pro fie^' zijn eerst mogelijk nadat met alle belanghebbenden overeensteming is bereikt over het gewijzigde profiel. Figuur 5.,Profiel van vrije ruimte b. Op aansluitingen en kruisingen Onverkorthet gestelde in punt 4a kan bovendien ten aanzien van aansluitingen en kruisingen nog worden opgemerkt dat voldoende uitzicht (2e) noodzakelijk is en dat de beplanting hieraan aangepast dient te worden. Als voorbeeld is getekend de aansluiting van een wijkweg (50 km/h) op een stadshoofdweg (70 kmlh) en stadshoofdweg (50 kmlh). Figuur 6. Vrije ruimte nabij aansluiting Het profiel van vrije ruimte betekent niet dat er in dit gebied in het geheel geen beplanting mag voorkomen. In het algemeen kan worden gesteld dat we1 beplanting mag worden aangebracht mits de hoogte ervan zeker niet groter wordt dan ca. 0,50 m en de groei in de richting van de verharding onder controle wordt gehouden; geen begroeiing over asfalt heen. Bovendien kunnen eveneens we1 verspreid bomen worden geplaatst mits deze geen schermwerking effectueren en de onderkant kruin zich tenminste 2,50 boven de verharding bevindt. 5. SAMENVATTING In dit werkdocument wordt beschreven waarom in het algemeen langs stadshoofdwegen binnen een afstand van ca. 2,50 vanaf de zijkanf van de verharding geen plantengroei mag plaatsvinden tenzij aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan. Bovendien wordt aangegeven welke ruimte vrij van beplanting dient te blijven t.p.v. kruisingen en aansluitingen en waar juist we1 begroeiing gewenst is. Beklemtoond wordt verder het voor het behouden van de verkeersveiligheid zo noodzakelijke onderhoud van beplanting langs stadshoofdwegen. VERKLARING: KIL -kv.=kd ; E = -.pa JrktricikWc'Aels: kc=cwst ~ k a b r l an r e r d i p ; ~ . m ~ichh&;sk.= . stmdverlthtiwskab*l~b=-. RIJKSDIENST V O O R DE IJSSELMEERPOLDERS
© Copyright 2024 ExpyDoc