Lezing kinderrechtencommissaris Trefdag GAS gent 7 april 2014

DATUM 07-04-2014
Reactie kinderrechtencommissaris op de Trefdag GAS in Gent
Lezing Trefdag GAS Gent
Mijnheer de Burgemeester,
Geachte aanwezigen,
Hartelijk dank voor de uitnodiging om als Kinderrechtencommissaris deel te nemen
aan deze open tref- en debatdag over de toepassing van de nieuwe wet op de Gemeentelijke Administratieve Sancties. Wij hebben in de aanloop naar deze nieuwe wetgeving
regelmatig van ons laten horen. Daar waren meerdere redenen toe. We hadden nogal
wat juridische bezwaren, maar we hadden tegelijk een belangrijke maatschappelijke
bekommernis over hoe het politieke discours over jong zijn en de plaats van jongeren
binnen de publieke ruimte gevoerd werd. Of niet gevoerd werd, zou ik ook kunnen
zeggen. Want in tegenstelling tot wat vandaag op vele plaatsen op lokaal vlak wel gebeurt, is op federaal vlak te weinig aandacht besteed aan een ernstige reflectie en dialoog over de zin en onzin van de GAS. Ik ga vandaag ons eerdere discours niet herhalen. Ik wil wel een eerste, beknopte reflectie presenteren op de “Beleidsnota GAS-beleid
in Gent”. Ik beperk me daarbij tot die elementen die de minderjarigen aangaan.
Het Gentse stadsbestuur heeft beslist om de leeftijdsverlaging naar 14 jaar niet toe te
passen. Het bestuur geeft hiermee een belangrijk signaal. Jongeren in de publieke
ruimte worden vandaag snel en gemakkelijk geproblematiseerd. Rond jongeren hangt
overwegend een sfeer van negatieve beeldvorming. Kijk maar naar de cijfers van de
laatste Nationale Veiligheidsmonitor waar 25% van de bevraagde volwassenen aangeeft
schrik te hebben van jongeren op straat. Door de leeftijdsverlaging niet toe te passen
draagt het stadsbestuur bij tot een meer positieve beeldvorming. De statistieken uit de
evaluatie geven hen daarbij gelijk. Het aandeel GAS voor minderjarigen is vandaag
marginaal in vergelijking met het totaal aantal GAS.
Naast het niet toepassen van de leeftijdsverlaging zijn er ook andere belangrijke positieve elementen uit de beleidsnota te vermelden. Ik verwijs naar de beslissing om alle
overtredingen van het type GAS2 en GAS3, de zogenaamde gemengde inbreuken, voor
alle minderjarigen door het parket te laten behandelen en dus in deze voor alle minderjarigen geen GAS meer toe te passen. Ik verwijs zeker ook naar het niet ingaan op
de mogelijkheid van een plaatsverbod door de burgemeester. Het plaatsverbod is geen
administratieve sanctie en maakt op zich dus geen deel uit van de GAS-wet, maar van
de Nieuwe Gemeentewet. Reeds bij de goedkeuring van dit artikel werden fundamentele vragen gesteld die raken aan de rechtspositie van de betrokkenen. Het lijkt dan ook
zeer terecht niet mee in te stappen in deze repressieve maatregel met een hoog sheriff-gehalte, die problemen eerder verplaatst dan echt oplost.
Meer algemeen kan gesteld worden dat het Gentse stadsbestuur een duidelijke visie op
de hervorming heeft geformuleerd. Er zijn keuzes gemaakt op basis van een grondige
evaluatie van de bestaande situatie. En er is tegelijk een duidelijk voornemen ook de
komende jaren blijvend werk te maken van een evaluatie van de genomen beslissingen.
Maar ik heb als kinderrechtencommissaris ook een aantal fundamentele bedenkingen
bij wat vandaag voorligt. Zo rijzen bij een analyse van het First Offenders Project nogal
wat vragen op. Vragen die ik hier naar voren wil brengen, in de hoop dat ze onderwerp
worden van verder debat en grondige reflectie.
Een eerste vraag heeft betrekking op de plaats van het First Offenders Project naast
onze reeds bestaande systemen. In de hele discussie over de nieuwe GAS-wet is verschillende keren aangegeven dat het niet zinvol is om een apart circuit te creëren naast
het bestaande jeugdrecht (ook al werkt dit zeker niet perfect). Dat is nog eens zeer
duidelijk geëxpliciteerd in de nota van de Werkgroep Jeugdsanctierecht over de toekomst van het jeugdrecht. Deze nota stelt dat “het GAS-systeem en andere administratieve sanctie-systemen in hun toepassing voor minderjaren best worden afgeschaft” (p.
15). Wat nu gebeurt is de creatie van een derde systeem (First Offenders), naast het
systeem van de GAS voor minderjarigen en naast het klassieke jeugdrecht. Bovendien
valt op dat veel elementen van het first-offender project (schaderegeling, excuusbrief,…) al opties zijn waarover het parket beschikt. Het is dus maar de vraag waarom
er (opnieuw) iets ‘nieuws gecreëerd wordt dat – omdat dit nu eenmaal eigen is aan een
project – minder uitgebouwd is en minder (wettelijke) omkadering en garanties biedt.
Met alle begrip voor het streven van lokale overheden om sneller op de bal te kunnen
spelen, maar het gevaar dat men zich hier op een gegeven ogenblik vast rijdt is niet
onbestaande. En zonder afbreuk te willen doen aan het engagement van jeugdinspecteurs, maar wat is het kader waarbinnen hier wordt geopereerd? De jeugdinspecteur
controleert tijdens de looptijd van het contract of de First Offender de voorwaarden
van het contract naleeft, zo stelt de nota. Wat betekent dat “controleren”? Hoe zit het
met de rechtswaarborgen van de minderjarige? Met zijn recht op privacy? Met zijn
recht op verdediging? Met zijn vermoeden van onschuld? Met zijn recht om klacht in te
dienen tegen mogelijke praktijken die bovenstaande rechten niet of onvoldoende respecteren? Het zijn minstens vragen waaraan aandacht zou moeten uitgaan bij een volgende evaluatie van het project.
De vraag blijft ook in welke mate het First Offenders Project verzoenbaar is met de
hervorming van de jeugdwetten van 2006. Op dat ogenblik heeft men immers beslist
dat men niet langer wou dat parketten alternatieve straffen lieten uitvoeren. De ministeriële omzendbrief 1/2007 stelt hierover: “Deze optie is ingegeven door de doelstelling om het vermoeden van onschuld op parketniveau terecht opnieuw centraal te stellen: zolang geen rechterlijke instantie uitspraak heeft gedaan over de schuldvraag,
geldt een vermoeden van onschuld. Tot zolang mag er geen enkele sanctionerende
reactie komen op het feit waarvan de betrokkene wordt verdacht, noch vanwege het
parket, noch vanwege de jeugdrechtbank.” Neen, er is in Gent geen combitaks, zoals
dit in sommige steden wel het geval is, maar niettemin bewandelen we hier een dunne
lijn.
Een tweede vraag heeft betrekking op de plaats van het First Offenders Project binnen
het bredere plaatje van zorg, begeleiding en ondersteuning van jongeren. Deze vraag
stelt zich omdat het project zich zeer uitdrukkelijk tot doel stelt jongeren te willen
helpen. Er is vandaag in Gent een sterk en alom gewaardeerd jeugdwelzijnswerk. De
werkingen van VZW Jong en van Habbekrats bijvoorbeeld gelden op vele plaatsen als
toonaangevend. Wat is hun rol in dit geheel? En wat met de rol van de school? Scholen
2
signaleren ons dat zij vanuit het parket soms opdracht krijgen om een leerling op te
volgen en te begeleiden. Het gaat dan om nota’s in de schoolagenda, erover waken dat
de leerling niet te laat komt,… Als dit fout loopt, verwacht het parket dat de school dit
meldt en dan wordt het dossier toch naar de jeugdrechter gestuurd. Scholen geven aan
dat ze hier een groot probleem mee hebben. Ze zitten geprangd tussen hun loyauteit
ten aanzien van hun leerling en hun vraag tot medewerking met het parket. We moeten
er dus ten zeerste over waken dat ieder zijn rol behoudt en scholen externe opdrachten krijgen die de vertrouwensrelatie tussen een leerling en de school, toch de kern
van een pedagogische werking, kan aantasten. Bovendien was regio Oost-Vlaanderen
piloot voor de grondigste hervorming van het jeugdhulpverleningslandschap van de
voorbije decennia, de opstart van Integrale Jeugdhulp. Meteen een oproep om met het
first offender project maximaal aansluiting te zoeken bij deze (integrale) hulp, als dat
in casu nodig blijkt.
Er is daarnaast ook een sterke HCA-dienst die de voorbije jaren een expertise heeft
opgebouwd op het vlak van bemiddeling en gemeenschapsdienst. Het zijn beide niet
toevallig begrippen die in de hele discussie over de nieuwe GAS-wet te pas en te onpas
zijn gebruikt, met een uitholling ervan tot gevolg. Kenmerkend voor bemiddeling zijn
de elementen vrijwilligheid , neutraliteit en vertrouwelijkheid. Typerend voor gemeenschapsdienst is niet zozeer het sanctionerende aspect, maar het pedagogische traject.
Op het ogenblik dat in het First Offenders Project het opmaken van een excuusbrief,
het opmaken van een contract en het regelen van een eventuele schadevergoeding de
essentiële instrumenten zijn, lijkt het me niet alleen wenselijk, maar zelfs noodzakelijk
de bestaande expertise als toetssteen voor een kritische evaluatie maximaal in te zetten. De bemiddeling zoals nu toegepast binnen GAS & First Offenders is geen zuivere
bemiddeling. Hier is een grondige bijsturing nodig. Ik suggereer om hierbij een beroep
te doen op de expertise van de HCA-dienst. Maar dan niet om deze dienst een instrument binnen het First Offenders Project te laten worden. Ik zie vandaag hoe op sommige plaatsen diensten met een grote expertise in bemiddeling ingezet worden in het
kader van de GAS-wetgeving waarbij het fundament van hun werking onder druk komt
te staan door bijvoorbeeld bemiddeling te verengen tot zuivere schaderegeling. Het is
duidelijk dat dit niet de bedoeling kan zijn.
Een derde vraag heeft betrekking op de visie rond ouderlijke betrokkenheid. In de
nieuwe GAS-wet wordt de ambtenaar een opvoedingsbeoordelaar. De wet biedt de
mogelijkheid tot het instellen van een procedure van ouderlijke betrokkenheid voorafgaand aan het aanbod tot bemiddeling, tot gemeenschapsdienst, of tot de oplegging
van een administratieve geldboete. De procedure houdt in de sanctionerend ambtenaar
de ouders uitnodigt om “hun opmerkingen mee te delen over de feiten en de eventueel
te nemen opvoedkundige maatregelen”. Als de ambtenaar dan tevreden is over de
educatieve maatregelen die door hen werden voorgesteld, kan hij hetzij de zaak in dit
stadium van de procedure afsluiten, hetzij de administratieve procedure opstarten.
Een procedure van ouderlijke betrokkenheid kan dus, maar is niet verplicht. Het is de
sanctionerend ambtenaar die hierover beslist. Op welke basis deze beslissing genomen
wordt, wordt niet gespecifieerd. Dat is een keuze die een duidelijk risico op discriminatie in zich draagt. Want bij gebrek aan duidelijke riteria, kan de ene situatie in der minne opgelost worden (‘ons kent ons’), terwijl de
andere situatie onderwerp wordt van een verdere procedureslag. Het is op dit ogenblik
niet helemaal duidelijk hoe het Gentse beleid zich hier tegenover verhoudt. Doet het
hieraan mee? En zo ja, hoe zal de ambtenaar de opvoedingsmaatregel van de ouder(s)
beoordelen? We botsen hier op het zeer moeilijke spanningsveld tussen “een stok achter de deur” willen hebben en “een voet in de deur” willen zetten. Dat vraagt zeer zorgvuldige afwegingen waarbij opnieuw intervisie tussen mensen met verschillende expertises essentieel is. Doet men dit niet bestaat het gevaar dat deze maatregel verwordt
tot bureaucratisch paternalisme.
Tot slot wil ik nog aandacht vragen voor de expliciete verplichting in de wet om minderjarigen en hun omgeving duidelijk en gepast te informeren. Ook de Raad van State
3
struikelde in haar advies over de informatieplicht en stipuleerde dat de nadere regels
betreffende de te verstrekken algemene informatie duidelijker bepaald moeten
worden. Het lijkt me zinvol om onmiddellijk ook het First Offenders Project in deze
communicatie een plek te geven. Het aantal steden en gemeenten dat specifieke informatieproducten en –kanalen voor kinderen en jongeren voorziet is tot op vandaag
eerder beperkt. Hier wacht de steden en gemeenten een serieuze uitdaging. Temeer
daar ik durf te hopen dat de communicatie en informatie voor kinderen en jongeren
zich niet beperkt tot het sanctiebeleid, maar meteen in het integrale lokale jeugdbeleid
ingebed wordt.
Dames en heren,
Het belang van deze tref- en debatdag kan niet genoeg benadrukt worden. Het siert
het Gentse stadsbestuur dat ze dit initiatief genomen heeft. De complexiteit van het
thema van vandaag heeft meteen ook de kwetsbaarheid van elk initiatief ter zake tot
gevolg. Vandaag moet dan ook een vertrekpunt zijn. Het einddoel moet liggen in het
realiseren van een kindvriendelijke stad voor alle kinderen en jongeren. Dat is niet
simpel. Er zijn eerste stappen gezet, maar de uitdagingen blijven bijzonder groot.
7 april 2014
Bruno Vanobbergen
Kinderrechtencommissaris
4