Naar een aardbevingsbestendig sloopbeleid

2014
Naar een aardbevingsbestendig
sloopbeleid
Student: Michelle Hu 2126737
Stage bedrijf: RIGO Research en Advies
Foto: Sloop Zwaluw, http://www.poptahof.nl
12-07-2014
Samenvatting
Het huidige sloopbeleid van Noordoost Groningse woningcorporaties houdt voor
zo ver bekend weinig rekening met de constructieve risico’s die kunnen ontstaan
als gevolg van aardgaswinning. Woningcorporaties slopen nu vooral woningen die
van slechte kwaliteit of overbodig zijn. Echter, door de gaswinningsactiviteiten
ontstaan er geï nduceerde aardbevingen en bodemdaling . Beide processen kunnen
leiden tot constructieve risico’s en vooral de gevolgen van aardbevingen kunnen
aanzienlijk zijn. Tot nu toe zijn er al meer dan 1000 aardbevingen waargenomen
in regio Noord oost Groningen.
In dit onderzoek wordt er vooral gericht op de aardbevingsrisico’s als gevolg van
aardgaswinning en die worden met behulp van de locatie en fysieke eigenscha ppen bepaald. Door het gebruik van GIS wordt de mate van aardbevingsrisico toegekend aan de woningen. Woningen met het hoogste aardbevingsrisico worden
opgenomen in het aardbevingsbestendig sloopbeleid en het grootste deel van deze
woningen (26%) bevindt zich in gemeente Loppersum, waar ook de meeste aardbevingen hebben plaatsgevonden.
Er zijn ongeveer 1418 corporatie woningen in het onderzoeksgebied die verhoo gde kans op schade lopen. Uit de kosten en baten analyse blijkt dat een pessimi stisch scenario waarbij er 10% vaker aardbevingen per jaar plaatsvinden en 50%
van de woningen worden terug gebouwd het meest gunstig is, zowel voor de NAM
als de woningcorporaties. De maximale kosten voor een aardbevingsbestendig
sloopbeleid bedragen ongeveer 60,9 miljoen euro terwijl de schadevergoedingen
voor corporatiewoningen maximaal 39,7 miljoen euro per jaar bedragen. Dit betekent dat de baten voor NAM groter zullen zijn dan de kosten voor woningcorporaties na 1,5 jaar.
Maar in alle gevallen zullen de kosten gedragen worden door de woningcorporaties, terwijl de baten van een aardbevingsbestendig sloopbeleid vooral bij de NAM
liggen.
1
Voorwoord
In de afgelopen twee maanden heb ik stage gelopen bij RIGO voor mijn bachelor
scriptie. RIGO is een bedrijf dat onderzoek doet en advies geeft op het gebied van
woon-, werk-, en leefomgeving. Dit scriptie onderwerp was niet een van de sta ndaard onderwerpen die gekozen kon worden, maar samen met Rob de Wildt en
Elien Smeulders van RIGO kwamen wij op dit onderwerp dat relevant is in het
kader van mijn opleiding Aarde en Economie. Er bestaat een duidelijk verband
tussen de aardwetenschappelijke aspecten (aardbevingen) en economische aspecten (kosten en baten analyse). Daarnaast, binnen de opleiding Aarde en Economie
heb ik de nationale GI minor gedaan waarin verschillende methoden voor GIS an alyse aanbod komen en daarom is GIS analyse een bela ngrijk onderdeel geworden
in deze scriptie.
Tijdens mijn scriptieperiode ben ik tegen een aantal dingen opgelopen, met name
contact opnemen met de Noordoost Groningse woningcorporaties. Het liefst zou
ik een interview willen houden met een van de woningcorporaties in het onderzoeksgebied om ook hun visies op te nemen in het onderzoek. Helaas waren zij
niet heel enthousiast over dit onderwerp (wellicht omdat het een gevoelig onde rwerp is) en sommigen hebben niet eens gereageerd waardoor hun huidige sloopbeleid slechts achterhaald is met behulp van oude jaarverslagen en onafhankelijke
wetenschappelijke onderzoeken. Daarnaast was het verzamelen van de data over
bouwmateriaal zeer moeilijk omdat deze data vaak niet aanwezig of niet openbaar
beschikbaar zijn. Wat ik geleerd heb van het schrijven van deze scriptie is daarom
vooral hoe je toch een onderzoek kan opzetten zonder de data en informatie die je
zou willen gebruiken.
Tot slot wil ik RIGO graag bedanken voor de gelegenheid om daar mijn scriptie t e
mogen schrijven en hun resources te mogen gebruiken. Met speciale dank aan Rob
de Wildt, Elien Smeulders en Peter Berkhout. Zij hebben mij vooral geholpen met
het beantwoorden van technische vragen. Ook wil ik mijn scriptiebegeleiders Jasper Dekkers en Peter Mulder bedanken voor hun begeleiding tijdens mijn scriptie
periode.
2
Inhoudsopgave
Samenvatting 1
Voorwoord
2
Inhoudsopgave3
1
Inleiding
4
1.1
Introductie
4
1.2
Probleemstelling en deelvragen
4
1.3
Methode
4
1.4
Leeswijzer
5
2
Theorie
7
2.1
Gebouwschade door aardbeving en bodemdaling
8
2.2
Seismisch risico en locatie
10
2.3
Seismisch risico en fysieke eigenschappen
11
2.4
Economisch aspect van sloop
13
3
Case Study
15
3.1
Het Groningen gasveld
15
3.2
Geïnduceerde aardbeving en bodemdaling in Groningen
17
3.3
Gebouwschade in Groningen en Nederlandse bouwregelgevingen
21
3.4
Sloopbeleid
22
4
Analyse en Resultaten
24
4.1
Fysieke eigenschappen en locatie
24
4.2
Economische voor- en nadelen voor verschillende stakeholders
31
4.2.1
Voor- en nadelen
31
4.2.2
Kosten en baten
32
5
Conclusie en discussie
34
5.1
Conclusie
34
5.2
Discussie
36
Literatuurlijst 37
Bijlagen
40
3
1
Inleiding
1.1
Introductie
De aardbevingen in provincie Groningen zijn voornamelijk ontstaan door aar dgaswinning activiteiten van de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM)
(www.knmi.nl, 2013) en worden geï nduceerde aardbevingen genoemd. Vanaf een
magnitude van 2 kunnen er schades aan gebouwen ontstaan en de schades kunnen
worden vergoed door de NAM. Echter, de schadevergoedingen kunnen tot hoge
bedragen oplopen en in sommige gevallen kunnen de baten van het herstellen van
de schades niet opwegen tegen de kosten. Voor zo ver bekend houdt het sloopbeleid van Noordoost Groningse woningcorporaties nog te weinig rekening met de
constructieve risico’s die kunnen ontstaan door geï nduceerde aardbevingen. Dit
zou kunnen leiden tot een niet-optimale situatie waarbij wel aardbevingsbestendige woningen worden gesloopt en niet aardbevingsbestendige woningen blijven
bestaan. In dit onderzoek wordt er gekeken naar een alternatief sloopbeleid dat
meer rekening houdt met de aardbevingsrisico’s in Noordoost Groningen.
Dit onderwerp is relevant in het kader van de opleiding aarde en economie omdat
er een duidelijk verband is tussen de aarde en economische aspecten, enerzijds de
aardbevingsrisico’s en anderzijds de economische voor - en nadelen van het alternatieve sloopbeleid voor verschillende stakeholders.
1.2
Probleemstelling en deelvragen
Het doel van dit onderzoek is om een inzicht te krijgen over hoe Noordoost Gr oningse woningcorporaties hun sloopbeleid kunnen aanpassen rekening houdend
met de constructieve risico’s die kunnen ontstaan door aardbevingen, mede door
een aardbevingsbestendig sloopbeleid op te stellen.
De probleemstelling luidt als volgt:
Hoe kan het sloopbeleid van Noordoost Groningse woningcorporaties meer
rekening houden met de risico’s als gevolg van aardgaswinning?
Om het beantwoorden van de probleemstelling te ondersteunen zijn de volgende deelvragen opgesteld:
1.
2.
3.
4.
5.
1.3
Hoe leiden aardgaswinningsactiviteiten middels aardbeving en bodemdaling tot
gebouwschade?
Hoe wordt de aardbevingsbestendigheid van een gebouw bepaald?
Wat houdt het huidige sloopbeleid van woningcorporaties in?
Welke (van de te slopen) woningen in het onderzoeksgebied lopen verhoogde kans
op schade door hun fysieke eigenschappen en locatie?
Wat zijn de economische voor- en nadelen van een aardbevingsbestendig sloopbeleid voor verschillende stakeholders?
Methode
Dit onderzoek bestaat voornamelijk uit literatuuronderzoek, data analyse en GIS
analyse. De theorie is gebaseerd op bestaande onderzoeken door verschillende
instanties (zoals NAM, KNMI etc.) en diverse wetenschappelijke artikelen. De data
voor GIS analyse bestaan uit gedeeltelijk open data, de locatie van aardbevingen,
breuklijnen, boorgaten, aardbevingsrisico gebied etc. Daarnaast is er ook data
4
gebruikt die door aanvraag bestemd zijn voor dit onderzoek (aantal bouwlagen,
woningtype en corporatiewoningen), deze zijn verkregen via Object Vision en
RIGO. Alle informatie is gekoppeld aan de Basisregistratie Adressen en Gebouwen
van 2014(BAG) om vervolgens kaarten en grafieken te maken. Ook wordt de data
geaggregeerd tot gemeente niveau voor de visualisatie.
In dit onderzoek wordt er gesproken over “het huidige sloopbeleid van Noo rdoost
Groningse woningcorporaties”, maar omdat het sloopbeleid van alle Noordoost
Groningse woningcorporaties niet verkrijgbaar/beschikbaar is wordt er op basis
van hun jaarverslagen en aannames “het huidige sloopbeleid” benaderd.
In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de analyse gegeven. Bij de aardbevingsgevoeligheid van een pand is er onderscheid gemaakt tussen risico m.b.t. fysieke
eigenschappen en risico m.b.t. locatie van de woning (oftewel externe en interne
invloeden). Beide aspecten worden aan elkaar gekoppeld en vervolgens ingedeeld
in kwetsbaarheidscombinaties die de aardbevingsgevoeligheid van een pand b epaalt.
De fysieke eigenschappen van woningen zijn zeer moeilijk te achterhalen zonder
gedetailleerde data over bijvoorbeeld bouwmateriaal, soorten vloer, horizontale
verbindingselementen 1 en soorten fundering. Daarom wordt er in dit onderzoek
niet alle factoren meegenomen en door middel van andere eigenschappen slechts
het bouwmateriaal benaderd.
Om aardbevingsgevoeligheid van de panden te bepalen worden de aardbevingen
met een magnitude groter dan 2 die in de afgelopen 10 jaar hebben plaatsgevo nden in het onderzoeksgebied gebruikt. Bij elke aardbeving worden de grondve rsnellingen uitgerekend volgens de formule die gebruikt wordt door de KN MI. Deze
formule geeft de samenhang tussen de grondversnellingen en magnitude/afstand
tot epicentrum (zie hoofdstuk 4). Deze waarden worden vervolgens gekoppeld aan
verschillende buffers om het epicentrum op basis van de afstanden(1 t/m 10 km)
tot het epicentrum. Omdat aardbevingen niet te voorspellen zijn is dit een manier
om het risico m.b.t locatie te benaderen.
1.4
Leeswijzer
De opbouw van deze scriptie volgt de volgorde van de deelvragen. In het tweede
hoofdstuk wordt het theoretische kader opgebouwd, hierin wordt er ingegaan op
de constructieve risico’s die kunnen ontstaan door aardbevingen en wat voor i nvloed de fysieke eigenschappen en locatie van woningen hebben op de mate van
constructieve risico’s. In het derde hoofdstuk wordt het onderzoeksgebied geï ntroduceerd, hierin komen de verschillende aardwetenschappelijke aspecten die
voorkomen in het onderzoeksgebied aan bod. Ook worden deze aspecten in kaart
gebracht samen met een beknopte toelichting. Daarnaast wordt er ingegaan op het
huidige sloopbeleid van Noordoost Groningse woningcorporaties.
In hoofdstuk vier wordt de theorie toegepast op het o nderzoeksgebied. Met behulp van GIS analyse worden de risico’s m.b.t fysieke eigenschappen en locatie in
kaart gebracht. Vervolgens wordt de laatste deelvraag beantwoord met stakeho lders analyse waarin de economische voor- en nadelen van een aardbevingsbestendig sloopbeleid op een rij worden gezet. Ten slotte wordt er in het laatste
1
Horizontale verbindingselementen zijn elementen die de verbinding tussen de muren en vloer
versterken.
5
hoofdstuk discussie en conclusie gegeven. In de discussie paragraaf worden de
sterke en zwakke punten van dit onderzoek gegeven samen met een aanbeveling
voor een eventueel vervolg onderzoek.
6
2
Theorie
Risico als gevolg van aardgaswinning
Aardgas is een van de fossiele brandstoffen en bestaat voor het grootste deel uit
verbindingen van koolwaterstoffen uit organisch materiaal. Het organische mat eriaal is meestal afkomstig van een kleiig moedergesteente. Door het dalen van
sedimentatiebekken komt het organische materiaal onder de waterspiegel terecht
en de temperatuur neemt toe waardoor een natuurlijke destillatie 2 begint en het
gevolg daarvan is de afname in waterstof- en zuurstofgehalten. Bij een verhitting
tot 120 °C ontstaat gas dat door verdere daling van het gesteentepakket en sti jging van temperatuur en druk naar boven migreert en vast komt te zitten in een
meer poreuze laag(meestal zandige gesteentelagen), tussen ondoorlatende lagen
(zoals steenzout) (Berendsen, 1996).
Het gas wordt gewonnen uit de zandige gesteentelaag en wanneer dat wordt weggehaald, moet de poreuze zandige gesteentelaag alle bovenliggende gesteent emassa dragen. Hierdoor kan het gesteente in elkaar gedrukt worden waardoor er
breuken ontstaan. De dalingen gebeuren soms geleidelijk en soms schoksgewijs.
Geleidelijke daling aan de oppervlakte wordt bodemdaling genoemd en schoksg ewijze events worden geï nduceerde aardbevingen genoemd (www.knmi.nl, 2013).
Beide zijn gedefinieerd als risico’s van aardgaswinning en door deze aardwetenschappelijke processen kunnen constructieve risico’s ontstaan.
2
verhitting onder afsluiting van lucht
7
2.1
Gebouwschade door aardbeving en bodemdaling
Het onderstaande schema geeft de samenhang tussen alle aspecten en factoren
weer. De groen gekleurde blokken zijn de aspecten en factoren die in dit onde rzoek worden behandeld. Er wordt kort ingegaan op de rood gekleurde blokken in
deze paragraaf. De oranje gekleurde blokken worden niet behandeld.
Fig uur 1 S c h e m a G e b o uw s cha d e
8
Gebouwschades kunnen ontstaan zowel door externe als interne invloeden. Exte rne invloeden zijn verantwoordelijk voor de vervormingen van de funderingen en
hebben effect op de draagkracht van het gebouw. Interne invloeden zijn vooral te
verwijten aan de gebouw-eigenschappen. Aardbevingen en bodemdalingen beh oren tot de externe invloed(de Jong, 2013).
Als gevolg van aardgaswinning uit de poreuze gesteentelagen kan bodemdaling
ontstaan (NAM, 2010). Bodemdaling hangt samen met grondwaterstandverlaging
en door een verlaging van de grondwaterstand kunnen twee processen optreden
die afhankelijk van de mate mogelijk gebouwschades veroorzaken. Deze twee processen zijn: veenoxidatie en zetting van de bodem.
Door ontwatering van een veenbodem wordt veen geoxideerd en de dikte van de
bodem neemt daardoor af. Wanneer de fundering zich bevindt boven deze laag en
de mate van veenoxidatie niet gelijkmatig is, zal dit leiden tot een ongelijke bela sting van de fundering.
Zetting van de bodem is een proces waarbij de korrelspanning toeneemt wanneer
de druk van water verdwijnt. Dit is overwegend afhankelijk van de grondsoort die
de zettingsgevoeligheid bepaalt, zand is bijvoorbeeld zeer weinig zettingsgevoelig
in vergelijking met veen.
Immers is het optreden van gebouwschades afhankelijk van de verdeling van de
belasting en de funderingsconstructie (de Jong, 2013). Omdat beide processen
geleidelijk verlopen, zullen er in vergelijking met aardbevingen weinig gebouwschade veroorzaken.
Daarnaast kunnen gebouwschades ontstaan door sterke trillingen aan het aardoppervlak. Trillingen ontstaan doordat een bron kracht uitoefent op de bodem.
Geï nduceerde aardbevingen, industrie en verkeer kunnen hiervan de oorzaak zijn
(www.infomil.nl, 2014). Aardbevingen veroorzaken in vergelijking met industrie
en verkeer meer schade vanwege grote potentie le energie.
Door de grote potentie le energie en onvoorspelbaarheid van aardbevingen is de
schade vaak moeilijk in te schatten. De Europese Macroseis mische Schaal 1998
(EMS-98) is een maat die verband legt tussen potentie le schade en de intensiteit
van de aardbeving. De intensiteit van de aardbeving verschilt per locatie en wordt
meestal gedefinieerd door de magnitude 3 . De magnitude wordt vaak uitgedrukt in
de schaal van Richter, die gebaseerd is op metingen van de amplitude van gron dtrillingen (Blong, 2003). De EMS-98 gebruikt Romeinse nummering van I tot en
met XII om de intensiteiten van aardbevingen te classificeren
(www.seismo.ethz.ch, 2014) (zie bijlage 1).
In bijlage 1 worden voelbaarheid, impacts, magnitude en gebouwschade per i ntensiteit weergegeven. Een intensiteit van I op de EMS-98 schaal is vergelijkbaar
met magnitude van 2 op de schaal van Richter, en vanaf deze magnitude kunnen er
lichte tot ernstige schades aan gebouwen ontstaan. (Gru nthal, 1998).
Gebouwschades kunnen worden gekarakteriseerd aan de hand van beschrijvingen
van de vormen en gevolgen van schades. In de EMS-98 wordt er vooral ingegaan
op de vormen van schades, maar een beschrijving van de gevolgen van schades is
3
een maat om de sterkte van een aardbeving te definiëren
9
een veel toegepaste vorm van de karakterisering. De beschrijving kan worden
onderverdeeld constructieve schade en niet-constructieve schade.
Bij constructieve schades gaat het om fysieke kwaliteitsvermindering van het gebouw en die gaat gepaard met de constructieve veiligheid. Verlies van draagkracht
van de fundering en verlies van sterkte door scheurvorming behoren tot constru ctieve schades.
Niet-constructieve schades gaan gepaard met gebruikswaardevermindering of
functieverlies zonder dat de veiligheid van personen in gevaar kan komen. Schade
aan bekledingen, wanden en scheurvorming in pleisterwerk behoren tot niet constructieve schades (De Lange, van Oostrom, Dortland, Borstje, & de Richemont,
2011).
2.2
Seismisch risico en locatie
Seismisch risico
Seismisch risico is het totale risico dat een gebied loopt bij een aardbeving. In de
seismologie wordt het gedefinieerd als het product van de kans op een aardbeving
van een bepaalde magnitude, de mate van blootstelling van het gebied en de
kwetsbaarheid in termen van schade (zie figuur 2)(www.knmi.nl, 2006).
Figuu r 2 Fo rm ul e S e is m is c h ris ico B ro n: Arup , 2 0 1 3 + e ige n b e we rkin g
De kwetsbaarheid kan worden uitgedrukt in de termen van de hoeveelheid g ebouwschade, het aantal slachtoffers of de kosten voor herstel. De kwetsbaarheid
in termen van gebouwschade wordt gedefinieerd als het niveau van schade, dat
veroorzaakt is door een gegeven sterkte van een aardbeving.
Vanwege de locatiespecificiteit worden gebouwschades vaak geassocieerd met
Peak Ground Velocity (PGV) en Peak Ground Acceleration(PGA). Aardbevingsgo lven kennen twee soorten bewegingen, horizontaal (parallel aan de richting van de
golven) en verticaal. De intensiteit van een aardbeving hangt af van diverse factoren zoals de lengte van de breuk, afstand tussen breuk en epicentrum en de geol ogie. Vooral de laatst genoemde heeft een groot invloed op de grondversnelli ngen(PGA) en de vormen van de golven. De PGV is gemeten in cm/sec en de hoogste
velociteit komt voor dichtbij het epicentrum (www.seismo.ethz.ch, 2014). Over
het algemeen geldt: Hoe hoger de velociteit, hoe groter de schade. In een moderne
maatschappij waarin middelhoge en hoge gebouwen voorkomen, hoge PGV waa rden geven nader verklaring voor de schade impacts. Hoewel bij kleine aardbevin-
10
gen (M<3) men meer gevoelig is voor PGA dan voor PGV (Wu, Teng, Shin, & Hsiao,
2003). PGA metingen geven grondversnellingen aan in Gal 4, de versnelling van de
zwaartekracht(Dost, 2013). Over het algemeen nemen de grondversnellingen
(PGA) af met de afstand tot het epicentrum en de magnitude van de aardbeving
(www.seismo.ethz.ch, 2014).
2.3
Seismisch risico en fysieke eigenschappen
De fysieke eigenschappen van een gebouw zijn bouwmateriaal, vloer, horizontale
verbindingselementen, bouwjaar, aantal bouwlagen etc. Alle fysieke eigenscha ppen hebben invloed op de aardbevingsbestendigheid van een gebouw. Vooral het
type bouwmateriaal is belangrijk omdat brosse bouwmaterialen met lage sterkte
een hoger risico hebben dan buigzame/flexibele bouwmaterialen.
De Europese Seismologische Commissie hanteert vier hoofdstructuren voor
bouwmaterialen: Metselwerk(Masonry), gewapende beton(Reinforced Concrete),
staal en hout. Deze worden verder onderverdeeld in twaalf substructuren die vaak
voorkomen in Europa. Aan elke structuur wordt er in de EMS-98 een kwetsbaarheidsklasse toegekend, die zijn in zes klassen (A-F) ingedeeld met een afnemend
kwetsbaarheid(Gru nthal, 1998).
Gebouwen zonder een aardbevingsbestendig ontwerp(Earthquake Resistant Design-ERD) zijn van het laagste niveau en komen voor in regio’s met weinig of geen
seismische activiteit of waar officie le aardbevingsbestendige bouwvoorschriften
afwezig zijn, kwetsbaarheidsklassen A, B en C representeren deze relatief zwakke
structuren(Gru nthal, 1998).
Gebouwen met ERD zijn een niveau hoger dan die zonder ERD, deze komen voor in
regio’s waar men aardbevingen verwacht. Gebouwen zijn geconstrueerd volgens
regelement en aardbevingsbestendige bouwvoorschriften, inclusief uitg ebreid
onderzoek over seismische risico’s in het betreffende gebied. Klassen D en E r epresenteren structuren met een aardbevingsbestendig ontwerp(Gru nthal, 1998).
Op het hoogste niveau zijn gebouwen met een speciale anti-seismische constructie
en hun structuren behoren tot de kwetsbaarheidsklasse F. Deze constructies g edragen zich op een speciale manier onder seismische druk (Gru nthal, 1998).
Echter, de kwetsbaarheidsklassen moeten niet strikt genomen worden, gebouwen
die niet aardbevingsbestendig ontwerp hebben kunnen ook enigszins seismische
druk weerstaan vanwege goede materiaalkwaliteit en/of vakmanschap(Gru nthal,
1998). Daarnaast kunnen factoren zoals de sterkte van de vloeren en andere horizontale versterkingselementen cruciaal zijn bij het bepalen van de kwetsbaarheid
van een constructie. Hoewel het moeilijk of soms onmogelijk is om te bepalen
uitgaande van het uiterlijk wat voor vloer en horizontale versterkingselementen
een gebouw heeft, moet er wel rekening worden gehouden met deze factoren bij
het bepalen van de kwetsbaarheid.
Bouwmaterialen zoals zongebakken klei en onbewerkte stenen komen niet of
nauwelijks voor in Nederland. In Nederland is ongewapende metselwerk met ho uten vloer het meest voorkomende constructie type, vanaf 1970 komen ook bet onnen vloeren voor. Over het algemeen is deze structuur van kwetsbaarheidsklasse
B, maar afhankelijk van de conditie van het gebouw kan de kwetsbaarheidsklasse
4
1 gal = 9.81 m/s 2
11
ook A of C zijn. Gebouwen met betonnen vloeren gedragen zich significant beter
onder seismische druk dan gebouwen zonder omdat er horizontale versterking selementen aanwezig zijn die instortingsrisico van muren verminderen. Appart ementen in moderne steden zijn meestal geconstrueerd met gewapend beton en
afhankelijk van het ontwerp, vakmanschap en materiaalkeuze kunnen de kwetsbaarheidsklasse aanzienlijk verschillen(Gru nthal, 1998).
Echter, het soort bouwmateriaal is vaak moeilijk te achterhalen en daarom kan
het worden benaderd op basis van de kenmerken zoals: soort woning, bouwjaar
en soort vloer etc.
Het materiaal van een woning kan worden toegekend op basis van deze vier ke nmerken en uiteindelijk geclassificeerd worden tot vier soorten materialen die
gehanteerd zijn door de Europese Seismologische Commissie. Deze categoriee n
zijn beschreven in de onderstaande tabel.
Materiaal
Soort Woning
Vrijstaand/twee onder
een kap
Rijtjeswoning
Staal
Bouwjaar
Buigzame verbinding met de
wanden
Voor 1920
Stijve verbinding
met de wanden
Ongewapende
Metselwerk (URM)
Gewapende Beton(RC)
Hout
Vloer
Alle soorten woningen
Houten schuur
Industriepanden met
een footprint van
≥200m2
Buigzame verbinding met de
wanden
Stijve verbinding
met de wanden
Stijve verbinding
met de wanden
1920-1960
Na 1960
Voor 1920
1920-1960
Na 1960
Na 1980
Na 1970
Alle
Aantal verdiepingen
1-2
≥3
1-2
≥3
1-2
≥3
1-2
≥3
1-2
≥3
1-2
≥3
1-3
≥4
Alle
<15 m
Na 1960
≥15m
T a b e l 1 K e nm e rke n p e r m a t e riaa l c a t e go rie B ro n:Arup , 2 0 1 3 + e ige n b e we rking
12
Naast het bouwmateriaal is het aantal bouwlagen ook van belang voor het bepalen
van de kwetsbaarheid in verband met de totale massa van het gebouw. De totale
massa van een gebouw kan berekend worden door de massa van constructie per
verdieping te vermenigvuldigen met het aantal verdiepingen. Gebouwen met groter aantal bouwlagen hebben verhoogde kans op hoger schadeniveau en dit is
afgeleid door de onderstaande formule.
𝑎
𝐹 = 𝑘×𝐺 = ( )×𝑔 ×𝑚
𝑔
F is de kracht dat een gebouw onderwerpt bij een grondbeweging, k is de seismische coe fficie nt en die is gedefinieerd door de grondversnelling (a) gedeeld door
de versnelling van de zwaartekracht (g), G is het gewicht van het gebouw en die
kan worden uitgedrukt door de massa (m)van het gebouw te vermenigvuldigen
met de versnelling van de zwaartekracht (g).
Als de massa m toe neemt zal de kracht F die wordt uitgeoefend op het gebouw
ook toenemen en dat betekent dat gebouwen met meerdere bouwlagen (meer
massa) meer kracht onderwerpt en hebben dus hogere kans op schade (Moonen,
& van Herwijnen, 2002).
Daarnaast is het bouwjaar ook een belangrijke indicatie voor de staat van een
gebouw. Oudere gebouwen zijn vaak gebouwd van materialen met slechtere kwaliteit en bovendien verslechteren bouwmaterialen met de tijd. Daarom lopen oudere gebouwen verhoogde kans op schade.
Ten slotte is het soort woning ook van belang voor de classificatie van de woni ngen omdat de materiaalkeuze afhankelijk is van het soort woning in verschillende
bouwperioden.
2.4
Economisch aspect van sloop
In de jaren 60 en 70 heeft Europa een forse bevolkingsgroei gekend en begin 21ste
eeuw is er een einde aangekomen van deze groei. Vooral in de welvarende landen
van Europa is krimp al een paar jaar aan de gang. In Nederland is de krimp zich tbaar als een ruimtelijk fenomeen en zo kent men de delen in randprovincies zoals
Noordoost-Groningen en Zuid-Limburg als krimpregio’s (van Nimwegen & Heering, 2009). Door deze demografische ontwikkeling moeten overheden b eleidsmaatregelen en strategiee n opstellen om te kunnen aanpassen aan dit fenomeen.
Evenals de regionale economie is de woningmarkt een van de focussen in de b eleidsmaatregelen.
In de eerste fasen worden er minder gebouwd om meer druk op de woningmarkt
te krijgen waardoor de huur- en verkoopprijzen positief worden beï nvloed. Echter, naarmate het krimpprobleem groter wordt, wordt sloop vaak gezien als “de
oplossing” om krimp tegen te gaan en de leefbaarheid in stand te houden.
In de woningmarkt met een overaanbod treden het minst g ewaardeerde woningen
de snelste leegstand op en omdat leegstand veel geld kost komen deze woningen
ook het snelst in aanmerking voor sloop. Naast de hoge kosten, kunnen leven skwaliteit en de waarde van de omgeving ook afnemen door de leegstand. Dit komt
voornamelijk voor in minder aantrekkelijke gebieden (op wijk/buurt niveau) met
vooral veel vroeg- en naoorlogse woningen waarbij een groot deel uit huurwoni ngen bestaat. Kleine dorpen in landelijke regio’s zijn in het bijzonder kwetsbaar.
13
De consequenties van overaanbod in de woningmarkt zijn verschillend voor de
huur- en koopwoningen. Bij een overschot in de koopsector zullen de verkoopprijs
en waarde dalen, maar ter compensatie zal dit wellicht een aantrekkende kracht
zijn voor nieuwe kopers. In tegenstelling tot de koopsector zal een overaanbod
van huurwoningen slechts leiden tot verminderde inkomsten en mogelijk ook f inancie le problemen voor verhuurders/woningcorporaties. In wijken en/ of buurten met veel corporatiewoningen kunnen huurwoningen relatief mak kelijk gesloopt worden omdat onteigeningsprocedure 5 niet nodig is (Jorritsma, 2010).
5
Procedure waarbij ontroerend goed verplicht wordt verkocht aan de overheid
14
3
Case Study
In dit hoofdstuk wordt de theorie toegepast op de case study. Het gekozen onde rzoeksgebied bestaat uit vijf aangrenzende gemeenten: Delfzijl, Eemsmond, Appi ngedam, Loppersum en Slochteren. In deze vijf gemeenten zijn de meeste aardb evingen waargenomen in de periode van 1986-2014 (KNMI,2014).
Figuu r 3 R is ic o ka a rt a a rdb e v ing
3.1
Het Groningen gasveld
Het Groningen gasveld is een van de grootste aardgasvelden ter wereld. De afgestorven plantenresten uit het Carboon 6 transformeren onder hoge druk en temperatuur tot veen en later steenkool (www.namplatform.nl, 2014). Het aardgas
kwam vrij bij de inkoling van deze veen- en steenkoollagen. In Perm 7, door bodemdaling en verdere stijging van druk en temperatuur, migreerde het gas naar
boven en komt vast te zitten in het zandsteen met zeer goede porositeit en hoge
permeabiliteit. De poreuze zandsteenlaag waarin het gas is opgeslag en wordt reservoirgesteente genoemd, die is ongeveer twee honderd meter dik en bevindt
zich op circa drie kilometer diepte. Het gas kan niet verder naar boven stijgen
omdat er dikke ondoorlatende kleisteen-en steenzoutlagen (Zechstein groep) erboven op liggen, deze gesteenten worden afsluitingsgesteente g enoemd(Berendsen, 1996).
6
Geologische tijdperk; ongeveer 358-298 miljoen jaar geleden
7
Geologische tijdperk; ongeveer 298-252 miljoen jaar geleden
15
In 1959 werd het Groningen gasveld voor het eerst aangeboord in
Slochteren. De NAM is verantwoordelijk voor de gaswinning en
–productie uit het Groningen gasveld (www.rijksoverheid.nl, 2014).
In 2013 kende Nederland 452 ontdekte gasvoorkomens, meer dan de
helft daarvan is ontwikkeld en
momenteel in productie. Volgens
Berendsen (1996) kan er uit het
Groningen gasveld circa 2500 miljard Sm 3 gas gewonnen worden8.
Over de laatste 10 jaar wordt er
gemiddeld 30 miljard Sm 3 gas gewonnen, per 1 januari 2013 bedroeg de gasvoorraad nog maar
824 miljard Sm 3 (TNO, 2013, juni).
Fig u u r 1 Fig u u r 4 Ge o lo g is c h e d o o rs n e d e g a s ve ld Gro n in g e n
Bro n : N A M, 2013 + e ig e n be we rkin g
8
In dit onderzoek wordt er gebruik gemaakt van de eenheid Sm 3 om hoeveelheden van aardgas
aan te duiden. Sm 3 staat voor Standaard Kubieke Meter en betekent gas onder een temperatuur van 15 °C en een druk van 101,325 kPa.
16
3.2
Geïnduceerde aardbeving en bodemdaling in Groningen
Geïnduceerde aardbevingen
Sinds de jaren 60 wordt er
aardgas gewonnen uit het
Groningen gasveld. In 1986
is de eerste aardbeving
waargenomen in Assen met
een magnitude van 2,8.
Sindsdien zijn er meer dan
duizend aardbevingen geregistreerd waarvan de
maximale magnitude 3,6
was, het grootste deel van
deze zijn waargenomen in
Noordoost Groningen
(www.knmi.nl, 2013).
Het Groningen gasreservoir
is gelegen in de zandsteenlaag van de boven Rotliegend groep die gevormd is
in vroeg-Perm op een diepte van 3,1 – 2,6 km. Ook op
de zelfde diepte neemt
KNMI de geï nduceerde
seismiciteit waar(van Eck,
Goutbeek, Haak & Dost,
2006).
Fig u u r 2F F ig u u r 5 Olie - e n g a s v e ld e n in N e de rla n d
Aardgaswinning veroorzaakt een drukdaling in het reservoirgesteente waardoor
compactie optreedt. In combinatie met de breuklijnen die in de reservoir- en afsluitingsgesteenten voorkomen ontstaan er verschillen in druk en mate van co mpactie waardoor er ook spanningen ontstaan langs deze breuklijnen. Wanneer de
spanningen de weerstand van de breuk overschrijden ontstaan er schoksgewijze
bodembewegingen die waargenomen worden als geï nduceerde aardbevingen (de
Lange, G. et al., 2011).
17
Fi guur 6 B re u kli jne n in N o o rd o os t G ro ninge n
De doorsnede van de reservoir- en afsluitingsgesteenten van het Groningse gas
bestaat uit grote aantallen natuurlijke breuken. De voorkomens van deze breuken
representeren zwakke zones in het reservoir- en afsluitingsgesteente waardoor er
spanningen kunnen ontstaan die uiteindelijk leiden tot aardbevingen.
Volgens seismologische onderzoeken die uitgevoerd zijn door de NAM in 2013
zullen het aantal aardbevingen toenemen vanwege voortdurend compactie van het
gasreservoir door aardgaswinning. Ook verklaart dit de verdeling van de waarg enomen aardbevingen over de tijd in regio Noordoost Groningen. In de onderstaande tabel is te zien dat in 2013 het meeste aardbevingen zijn waargenomen
tot nu toe en dat de magnituden van de aardbevingen ook steeds toenemen (NAM,
2013, november).
Figuur 7 Aa rd b e v inge n in No o rd oo s t G ro ninge n
18
Figu u r 8 Aa nt a l a a rd b e v inge n e n a a rd ga s p rod uct ie 1 9 8 6 -20 1 4 B ro n: K NM I
en CBS
19
Bodemdaling
Naast geï nduceerde aardbevingen is bodemdaling ook een van de risico’s die g evolg is van aardgaswinning. Door aardgaswinning uit de poreuze zandsteenlaag
wordt de porie ndruk verminderd en bij een geleidelijke compactie zal leiden tot
bodemdaling. Echter de mate van de compactie hangt af van diverse factoren zoals
gesteenten eigenschappen, hoeveelheid druk en dikte van het reservoir. Daarnaast
is de mate waarin compactie wordt omgezet in bodemdaling afhankelijk van de
diepte en omvang van het gasveld. Bij een relatief groot gasveld zoals het Groni ngen gasveld zal de mate van bodemdaling ongeveer gelijk zijn aan de mate van de
compactie in de ondergrond en bij kleinere gasvelden (zoals die in Friesland) zal
de bovengrondse bodemdaling kleiner zijn dan de compactie van het reservoirg esteente(NAM,2010).
Sinds 1964 verricht de NAM onderzoeken naar bodemdalingsprocessen en veldmetingen in de provincie Groningen. Uit het meest recente onderzoek (2010)
blijkt dat tot 2008 de bodem in het centrum van het gasveld met minstens 10 cm
is gedaald. De maximale daling bedroeg zelfs 26 cm bij de gem eenten Eemsmond,
Loppersum en Appingedam.
Figuu r 9 B o d e m da ling t o t 2 0 0 8 B ro n: NAM p la t fo rm , 2 0 13
Naast de veldmetingen heeft de NAM ook een bodemdalingsprognose tot 2080
gemaakt, rekening houdend met de factoren zoals dikte, druk en diepte van het
reservoirgesteente etc. Bij de prognose tot 2080 bedraagt de maximale bodemdaling 46 cm.
Figuu r 1 0 P ro gno s e b od e md a ling t o t 2 0 80 B ro n: NAM p la t fo rm, 2 0 13
20
3.3
Gebouwschade in Groningen en Nederlandse bouwregelgevingen
In aardgaswinningsgebieden boven het Groningen gasveld kunnen zowel aardbevingen als bodemdaling ontstaan. Aardbevingen veroorzaken meer directe g ebouwschade in vergelijking met bodemdaling, omdat bodemdalingsprocessen
geleidelijk gaan.
Van augustus 2012 tot heden zijn er in totaal 19433 schade gemeld(www.namplatform.nl, 2014). De meeste schades zijn gemeld in gemeenten
Eemsmond en Loppersum.
Figuu r 1 1 Aa nt a l s c h a d e m e ld inge n p e r ge m e e nt e v a na f 2 0 1 2
Bij gebouwschades die veroorzaakt zijn door aardbevingen kunnen de bewoners
melding doen bij de NAM. Er volgt dan een schade inspectieproces waarbij er b epaald wordt of de schades inderdaad veroorzaakt zijn door aardgaswinning. Als
dat het geval is, volgt er een taxatieproces waarbij er wordt bepaal d wat de kosten
zullen zijn om de schades te herstellen en zal de NAM het bedrag vergoeden
(www.nam.nl, 2014).
Nederlandse bouwregelgevingen
Volgens het bouwbesluit 2012 moet er bij het ontwerpen van gebouwen rekening
worden gehouden met verschillende vormen van belasting. Deze belastingen ku nnen veroorzaakt zijn door eigen gewicht, wind, personen, meubilair etc., maar niet
belasting door aardbeving en bovendien zijn er momenteel tevens geen Nederlandse (NEN) en Europese (Eurocode) normen die van kracht zijn voor het toetsen
van de aardbevingsbestendigheid van bouwconstructies in Noord Nederland. De
Nederlandse praktijkrichtlijn met eerste voorlopige uitgangspunten voor nieuwbouw en verbouw in aardbevingsrisico gebieden za l in de zomer van 2014 uitkomen(Walraven, & Lurvink, 2014).
Hoewel er nu nog geen strikte regelgevingen zijn voor aardbevingsbestendig
bouwen, blijkt dat de gebouwen in de praktijk doorgaans behoorlijk weerstand svermogen te hebben om trillingen te kunnen opnemen (de Lange et al., 2011).
21
3.4
Sloopbeleid
In vele krimpgebieden wordt sloop als de oplossing beschouwd om de leefbaa rheid in stand te houden en om krimp tegen te gaan. Hierbij worden de minder
gewaardeerde woningen gesloopt om ruimte te maken voor “aantrekkelijke” woningen. Vooral woningen die in bezit zijn van woningcorporaties worden makk elijker gesloopt dan koopwoningen. In gemeenten Delfzijl, Eemsmond, Apping edam, Loppersum en Slochteren zitten acht woningcorporaties, de grootste hier van
zijn Acantus, Woongroep Marenland en Woonstichting Wierden en Borgen. In de
periode tussen 1988 en 2013 zijn er in totaal 4337 woningen gesloopt (zowel
door woningcorporaties als de gemeente) in de vijf gemeenten en meer dan de
helft daarvan was in gemeente Delfzijl.
Figuu r 1 2 T o t a a l ge s lo op t e wo ninge n 1 9 8 8 -20 1 3 B ro n: www. s t a t line . cb s. nl,
2013
Woningen worden om verschillende redenen gesloopt en het sloopgedrag ve rschilt per woningcorporatie. Echter specifieke motieven voor sloop zijn vaak niet
beschikbaar. Uit het onderzoek van Thomsen en Andeweg-van Battum blijkt dat:
bouwtechnisch gebreken, onvoldoende marktvraag, woon technisch gebreken en
stedenbouwkundige motieven de belangrijkste redenen te zijn voor het slopen van
sociale huurwoningen (Thomsen, A., & Andeweg-van Battum, M.T., 2004).
Sloopmotieven voor sociale huurwoningen
Bouwtechnische gebreken
Onvoldoende marktvraag
Woon technisch gebreken
Stedenbouwkundige motieven
Economische motieven
Overig
Percentage
31%
23%
19%
16%
9%
2%
T a b e l 2 S loo p mo t ie v e n v oo r s o cia le h uurwo ninge n B ro n: T h o m s e n, & And e we g-v a n B a t t um , 20 0 4
Hoewel de precieze sloopmotieven moeilijk te achterhalen zijn, bestaat er een
positieve correlatie tussen het bouwjaar en motief, namelijk: woningen die voor
1966 zijn gebouwd worden vooral om het motief bouwtechnisch gebreken gesloopt. Voor woningen die na 1966 zijn gebouwd geldt de motief onvoldoen de
marktvraag (van der Flier, & Thomsen, 2009).
Kortom, over het algemeen worden moeilijk verhuurbare (= oudere en kwalitatief
mindere woningen) gesloopt (Woonstichting Groninger Huis, 2013).
Acantus, de grootste woningcorporatie in de gemeente Delfzijl, heeft in de afgel open twintig jaar al tweeduizend huurwoningen gesloopt vanwege bevolking skrimp en leegstand(van Galen, & de Vries, 2012). In de afgelopen vijf jaar heeft de
22
woningcorporatie 340 woningen gesloopt in de gemeente Delfzijl (Acantus Groep,
2013).
Volgens het herstructureringsprogramma van Woongroep Marenland zullen er
260 woningen worden gesloopt in tussen 2012 en 2020. Het doel van hun he rstructureringsprogramma is om hun woningvoorraad beter te laten aansluiten op
de vraag. Volgens het jaarverslag van 2012 is er geen duidelijke reden waarom zij
bepaalde woningen slopen (Woongroep Marenland, 2013).
Woningstichting Wierden en Borgen verwacht tot 2017 nog 300 woningen te sl open, in plaats daarvan wil de woningcorporatie meer levensloopbestendige w oningen9 gaan bouwen voor de vergrijzende bevolking (Woonstichting Wierden en
Borgen, 2013).
9
Woningen die geschikt zijn voor ouderen
23
4
Analyse en Resultaten
In dit hoofdstuk wordt een alternatief sloopbeleid opgesteld dat rekening houdt
met de aardbevingsrisico’s. Dit wordt gedaan door het bepalen van risico’s m.b.t.
de fysieke eigenschappen en locatie en deze worden vervolgens geclassificeerd tot
respectievelijk vijf en drie klassen. Om de panden met het hoogste risico in het
onderzoeksgebied te identificeren worden de beide klassen gecombineerd tot ee n
“kwetsbaarheidscombinatie” die de kwetsbaarheid van een pand beschrijft, het
meest kwetsbare pand heeft dan op beide factoren hoog gescoord.
Voor de GIS analyse wordt er een voorselectie gemaakt van de BAG 2014, namelijk: de woningen in het onderzoeksgebied. Alle panden met een bouw gestart,
bouwvergunning verleend en pand gesloopt status hebben zijn verwijderd uit de
database. Daarnaast zijn de identificatie nummers (adressen) uniek gemaakt z odat alle woningen slechts een keer is geregistreerd.
In de tweede paragraaf worden de economische voor- en nadelen (paragraaf
4.2.1) van een aardbevingsbestendig sloopbeleid voor verschillende stakeholders
op een rij gezet met een kosten en baten analyse(paragraaf 4.2.2).
4.1
Fysieke eigenschappen en locatie
Fysieke eigenschappen
Om de aardbevingsbestendigheid van een gebouw te bepalen moeten er veel bouwkundige factoren meegenomen worden (zoals constructie materiaal, soort vloer, aantal bouwlagen, bouwjaar, soort mortel, horizontale verbindingselementen etc.). Echter, door gebrek aan data wordt er in dit onderzoek slechts een aantal behandeld en deze zijn: materiaal, soort woning, bouwjaar en het aantal bouwlagen.
Omdat data over het bouwmateriaal van woningen niet beschikbaar zijn, is er met behulp
van bouwkenmerken voor bepaald type woning uit verschillende bouwperiode het
bouwmateriaal benaderd. Voor rijtjeswoningen/hoekwoningen, vrijstaande woningen,
twee onder een kap woningen en appartementen voor 1970 komt ongewapende metselwerken het meest voor. Bij appartementen die na 1970 zijn gebouwd is gewapend beton
kenmerkend. Echter, er zijn ook enkele uitzonderingen, het aandeel van ongewapend
metselwerk neemt steeds meer af na de Tweede Wereldoorlog (hoewel het nog steeds
het meest voorkomende bouwmateriaal is). De onzekerheid over bouwmateriaal neemt
toe met het bouwjaar.
Aan de hand van bouwkundige kennis en literatuur zijn verschillende soorten woningen
met diverse gebouweigenschappen(materiaal en bouwlagen) onderscheiden en vervolgens is de aardbevingsbestendigheid bepaald. De aardbevingsbestendigheid is weergegeven in codes, deze lopen van 1 tot en met 12 (1 is de zwakste en 12 de sterkste).
Alle gegevens zijn gekoppeld aan de BAG om een database te vormen waarin elke pand en
woning een aardbevingsbestendigheidscode heeft toegekend gekregen. De koppeling is te
vinden in de onderstaande tabel die gebaseerd is op tabel 1 met eigen bewerking.
24
Materiaal
Soort Woning
Bouwjaar
Voor 1945
Rijtjeswoning/Hoekwoning /twee
onder een kap
1945-1970
Na 1970
Ongewapende Metselwerk (URM)
Appartement
Voor 1970
Voor 1945
Vrijstaand
1945-1970
Na 1970
Gewapend Beton(RC)
Appartement
Na 1970
Bouwlagen
≥3
1-2
≥3
1-2
≥3
1-2
≥4
1-3
≥3
1-2
≥3
1-2
≥3
1-2
≥4
1-3
Code
1
2
Klasse
5
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
T a b e l 3 C la s s if ic a t ie a a rdb e v ings b e s te nd igh e id o p b a s is v a n wo ningke nm e rke n
Deze aardbevingsbestendigheidscodes zijn vervolgens weer geclassificeerd tot
een cijfer van 1 tot en met 5 waarbij 5 de gevaarlijkste woningen representeert.
Deze klassen worden gebruikt voor de combinatie berekening.
Kwetsbaarheidsklasse
Aantal woningen
Aantal panden
Verhouding woning/pand
1
2
3
4
5
3930
12792
2257
4786
13204
279
12687
1770
3942
12929
14,1
1,0
1,3
1,2
1,0
Eindtotaal
36969
31607
T a b e l 4 Aa nt a l wo ninge n e n p a nd e n p e r a a rdb e v ings b e s t e nd igh e id s kla s se in
h e t o nd e rzo e ks ge b ie d
Aan de verhouding tussen woning en pand is te zien dat de kwetsbaarheidsklasse
1 vooral uit meergezinswoningen bestaan. Deze zijn de appartementen die na
1970 zijn gebouwd met gewapend beton.
25
4
3
2
1
Locatie
Fig u u r 13 A a n ta l a a rd b e v in g e n p e r m a g n itu d e
Naast fysieke eigenschappen van de panden, is de locatie ook van belang. De ligging bepaalt de mate van risico bij een aardbeving. Om het risico te bepalen wordt
er een steekproef gedaan, aan de hand van 40 aardbevingen met een magnitude
groter dan 2, die in het afgelopen 10 jaar hebben plaatsgevonden (zie bijlage
3).Voor alle 40 aardbevingen worden er multiple ring buffers om het epicentrum
heen gemaakt met steeds een kilometer ertussen. De onderstaande figuur is een
voorbeeld van een multiple ring buffer.
Figuu r 1 4 Aa rd b e v ing in Huiz inge m e t b ijb e h o rend e P G A wa a rd e n p e r a f s t a nd to t e p ic e nt rum
Voor alle magnitudes worden de grondversnellingen berekend per km vanaf de
epicentra met behulp van de onderstaande formule (zie bijlage 3). Vervolgens zijn
de grondversnellingen gekoppeld aan de 40 gekozen aardbevingen. Dit is gedaan
met behulp van de volgende formule.
=
√
Deze formule is ontwikkeld door de KNMI op basis van lokale waarnemingen (In
Groningen) van kleine, geï nduceerde aardbevingen. Deze formule beschrijft de
26
sterkte van grondversnelling die afneemt met de afstand tot epicentra en toeneemt met de magnitude. Hierbij is Ah de gemiddelde sterkte van horizontale
grondversnelling in g, M is de magnitude van een aardbeving en r is de afstand tot
epicentra in km (van Eck et al., 2006). Deze uitgerekende grondversnellingen zijn
te vinden in bijlage 3.
Nadat alle PGA waarden gekoppeld zijn aan de bijbehorende aardbeving is er met
behulp van de Spatial Join tool in ArcGIS de PGA waarden toegekend aan de panden in BAG. In dit bestand is te zien welke panden door welke aardbeving en tri lling sterkte is getroffen en op welke afstand het pand ligt t.o.v. het epicentrum.
Vervolgens kan er worden berekend hoe vaak een pand een aardbeving m et M>2
heeft gevoeld in de afgelopen tien jaar. Deze frequentie klassen zijn weergegeven
in de onderstaande tabel.
Frequentie klasse
Aantal woningen
Aantal panden
%woningen
%panden
<0,975
0,976-2,243
8996
16759
7583
14054
24%
45%
24%
44%
>2,244
11214
9970
30%
32%
36969
31607
100%
100%
Eindtotaal
T a b e l 5 Aa nt a l wo ninge n/p a nd e n e n p e rce nt a ge p e r fre que nt ie kla s s e
In het onderzoeksgebied zijn er in totaal 36969 woningen (31607 panden) en
ongeveer 45% daarvan bevinden zich in de frequentie klasse 0,976-2,243. 30%
van de woningen hebben meer dan 2,2 keer per jaar een aardbeving gevoeld van
een magnitude groter dan 2 in de afgelopen 10 jaar.
Omdat e e n sterke trilling meer directe invloed heeft op een gebouw op korte te rmijn dan enkele kleine trillingen op lange termijn, zijn de maximale PGA waarden
belangrijker dan de frequentie van aardbevingen.
PGAmax
klasse
1
2
3
Categorie
Aantal woningen
<0,04603
0,04604 0,076729
>0,07673
10668
16370
Eindtotaal
Aantal panden
% woningen
% panden
9223
29%
29%
13437
44%
43%
9931
8947
27%
28%
36969
31607
100%
100%
T a b e l 6 Aa nt a l/p e rc e nt a ge wo ninge n e n p a nd e n p e r PG Am a x kla s s e
Hierbij vallen in de middelste klasse ook de meeste woningen/panden (44% en
43%). Echter, de woningen/panden die in klasse 3 vallen zijn het meest kwetsbaar vanwege de locatie.
27
Combinatie
Aantal woningen
Aantal panden
% woningen
% panden
11
12
13
14
15
21
22
23
24
25
31
32
33
34
35
947
4000
694
1614
3413
2052
4434
926
2119
6839
931
4358
637
1053
2952
81
3986
507
1300
3349
111
4390
665
1594
6677
87
4311
598
1048
2903
2,6%
10,8%
1,9%
4,4%
9,2%
5,6%
12,0%
2,5%
5,7%
18,5%
2,5%
11,8%
1,7%
2,8%
8,0%
0,3%
12,6%
1,6%
4,1%
10,6%
0,4%
13,9%
2,1%
5,0%
21,1%
0,3%
13,6%
1,9%
3,3%
9,2%
Eindtotaal
36969
31607
100%
100%
T a b e l 7 Aa nt a l/p e rc e nt a ge wo ninge n e n p a nd e n p e r kwe t s b aa rh e id s co m b in a t ie in h e t o nd e rz o e ks ge b ie d
Om de woningen en panden die een verhoogde kans lopen op schade te identific eren moeten de factoren fysieke eigenschappen en locatie meegenomen worden.
Voor de fysieke eigenschappen worden de kwetsbaarheidsklassen gebruikt en
voor de locatie de PGA max klassen.
De combinaties zijn de samenstellingen van beide klassen, eerste getal representeert de PGA max klasse(1-3) en het tweede getal de kwetsbaarheidsklasse(1-5).
Woningen/panden met een combinatie van 35 lopen dus verhoogde kans lopen op
schade omdat deze zich bevinden in de meest risicovolle klassen van beide fact oren.
Opvallend is dat het grootste aandeel (18,5% en 21,1%) van de woningen/panden
zich bevinden in de een na meest risicovolle klasse: 25 en bestaat dus voornamelijk uit rijtjes woningen (zie tabel 7).
De combinatie 11 representeert de woningen en panden met het laagst risico,
maar deze zijn slechts respectievelijk 2,6% en 0,3% van alle woningen/panden in
het onderzoeksgebied. Ook kan er uit de onderstaande grafiek afgeleid worden
dat de panden met combinatie 11 vooral uit meergezinswoningen bestaan (verhouding tussen woningen en panden), deze hebben het laagste risico omdat deze
vooral appartementen zijn die na 1970 zijn gebouwd van gewapend beton.
28
Fi guur 1 5 Aa nt a l wo nin ge n/p a nd e n p e r kwe t s b aa rh e id s co mb ina t ie
In de grafiek hiernaast is te zien
dat in gemeente Loppersum het
aantal risicovolle panden het
grootst is (namelijk 26%) terwijl
60% van de geselecteerde aardbevingen in deze gemeente zijn
waargenomen.
Fig u u r 3
Fig u u r 16 A a n ta l p a n d e n in c a te g o rie 35 pe r g em e e n te en s c h ad em e ld in g e n Bro n a a n ta l
s c h a d em e ld in g e n : N A M, 2014
F iguur 1 7 P e rc e nt a ge ris ico v o lle p a nd e n in No o rd oo s t G ro ninge n
29
In het onderzoeksgebied hebben 50 panden een “sloopvergunning verleend” st atus, maar slechts 2 daarvan hebben een kwetsbaarheidscombinatie 35 (hoog risico). Het is dus af te leiden dat er geen significante correlatie bestaat tussen de
mate van aardbevingsrisico’s van woningen en de keuze voor sloop.
Wel kan er uit figuur 18 afgeleid worden dat het grootste aandeel van de te slopen
woningen uit woningen met hoge kwetsbaarheid vanwege de fysieke eigenscha ppen bestaat(tweede getal 5).
Fig u u r 1 8 Ve rh o u d in g te s lo p e n wo n in g e n tu s se n n iet e n we l c o rp o ra tie wo n in g
p e r c om b in a tie
Fig u u r 19 A a n ta l te s lo p e n wo n in g e n pe r g em ee n te e n b ij b e h o re nd e kwe ts b a a rh e id s kla s s e
In gemeente Delfzijl wordt er het meest gesloopt, grotendeels van de panden b ehoren tot de hoogste klasse qua aardbevingsbestendigheid (dus het minst aardb evingsbestendig) en het laagste klasse voor de maximale gevoelde trilling (kwetsbaarheidscombinatie 15). Echter, er zijn relatief weinig (0,74%) aardbeving risicovolle woningen in deze gemeente.
Opvallend is dat er in gemeente Loppersum geen woning wordt gesloopt (volgens
BAG 2014), maar er zijn relatief veel (26,25%) woningen die verhoogde kans lopen op schade.
30
4.2
Economische voor- en nadelen voor verschillende stakeholders
4.2.1
Voor- en nadelen
In Nederland worden veel huizen gesloopt in vergelijking met andere landen in
West-Europa en sloop vindt vooral plaats in krimpgebieden en door woningcorporaties (van der Vlier, & Thomsen, 2009). Momenteel is het belangrijkste motief
voor sloop bouwtechnische gebreken, dit houdt in lekkage dak, houtrot, besch adigd mortel etc. Wanneer deze bouwtechnische gebreken niet of moeilijk te herstellen zijn en/of dat de baten niet opwegen tegen de kosten wordt de woning
gesloopt.
Echter, het huidige sloopbeleid van Noordoost Groningse woningcorporaties
houdt nog weinig rekening met de aardbevingsbestendigheid van hun woninge n
en slopen nu vooral woningen die van slechte kwaliteit zijn, te lang leeg staa n of
overbodig zijn. Dit sloopbeleid kan een niet-optimale situatie veroorzaken waarbij
de wel-aardbevingsbestendige woningen worden gesloopt en nietaardbevingsbestendige woningen blijven bestaan en kan verder leiden tot meer
toekomstige schade en schadevergoedingen. Een aardbevingsbestendig sloopb eleid zou ervoor zorgen dat de risicovolle woningvoorraad afneemt en zou event ueel meer toekomstige schade en schadevergoedingen kunnen voorkomen.
Maar een aardbevingsbestendig sloopbeleid heeft zowel voor- als nadelen en deze
kunnen verschillen per stakeholder. De direct betrokken stakeholders zijn: woningcorporaties, NAM en de huurders. In tabel 8 zijn de voor- en nadelen voor
verschillende stakeholders op een rij gezet.
Voordelen
Woningcorporaties NAM
Minder aardbeving risicovolle woningen
+
+
Voorkomen meer schade in de toekomst
++
+
Voorkomen meer schadevergoedingen in de toekomst
-/+
++
Nadelen
Slechts gericht op corporatiewoningen, koopwoningen
-/+
worden buiten beschouwing gelaten
Hoge kosten voor onderzoek
-0
Houdt geen rekening met cultuurhistorische, economi0
sche, sociaal-culturele waarden van een woning
Hoge herhuisvestingskosten
-0
++ zeer positief + positief 0 neutraal – negatief – zeer negatief
Huurders
-/+
+
0
0
+
T a b e l 8 Vo o rde le n e n na d e le n v a n e e n a a rd b e v ings b e s t e nd ig s lo o p be le id
Daarnaast zullen koopwoningen niet meegenomen worden in het sloopbeleid.
Voor de woningcorporaties is een aardbevingsbestendig sloopbeleid ongunstig als
de eigendomsverhouding versnipperd is rondom hun woningvoorraad, omdat de
onteigeningsprocedure meer tijd en geld in beslag neemt (Jorritsma, 2010).
Ook zullen de onderzoekskosten behoorlijk hoog zijn, er moeten meer relevante
en representatieve data verzameld worden om de analyse zo robuust mogelijk te
maken. Andere factoren zoals soorten verbinding tussen muur en vloer, soorten
mortel, vloer, fundering en constructie materiaal moeten ook meegenomen worden. Om deze data voor alle corporatiewoningen te verzamelen zullen er veel geld
31
en tijd in beslag genomen worden en waarschijnlijk kunnen de baten niet opw egen tegen de onderzoekskosten.
Een sloopbeleid dat alleen rekening houdt met de aardbevingsrisico’s zal geen
rekening houden met cultuurhistorische, sociaal culturele en economische waa rde. Vaak zijn de oudere woningen meer kwetsbaar en een deel daarvan hebben
waarschijnlijk een hoge cultuurhistorische waarde, volgens het aangepas te sloopbeleid zou het deel gesloopt moeten worden en dit heeft een negatief effect voor
de omgeving. Ook zullen de economische waarde van omringende huizen dalen als
er geen nieuwe woningen in plaats van de gesloopte woningen worden gebouwd.
4.2.2
Kosten en baten
In deze sub-paragraaf zijn de kosten en baten van een aardbevingsbestendig
sloopbeleid geschat. De kosten en baten worden voor drie scenario’s uitgerekend.
Het eerste scenario is het pessimistische scenario waarbij er steeds vaker aardb evingen plaatsvinden (10% hogere frequentie) en niet alle woningen worden terug
gebouwd vanwege voortzettende krimp(50% minder woningvoorraad). Het twe ede scenario is het realistische scenario waarbij de frequentie van een aardbeving
per jaar hetzelfde blijft als het afgelopen 10 jaar en grotendeels van de gesloopte
woningen worden terug gebouwd (25% minder woningvoorraad). Het derde sc enario is het optimistische scenario waarbij er steeds minder aardbevingen worden
waargenomen (10% lagere frequentie) en alle woningen worden teruggebouwd.
Uit de analyse van vorige paragraaf blijkt dat, van de 50 te slopen woningen
slechts 2 woningen hoog risico lopen op schade door aardbevingen, terwijl er in
totaal ruim 2900 woningen hoog risico lopen op schade. Bovendien zijn bijna de
helft (1418) van de risicovolle woningen van woningcorporaties. Dit betekent dat
een aardbevingsbestendig sloopbeleid van woningcorporaties bijna de helft van
de risicovolle woningvoorraad zal omvatten. Maar de kosten voor woningcorporaties zullen behoorlijk oplopen als alle risicovolle woningen gesloopt moeten wo rden.
Het aantal risicovolle woningen wordt in de onderstaande tabel berekend aan de
hand van de frequenties per scenario.
Gemiddelde frequentie van een
aardbeving met M>2 / jaar
Nieuwbouw
Aantal
corporatiewoningen
met combinatie 35
Sloopkosten per woning
Scenario 1
Scenario 2
2,8714 (2,6104 x 1,1) (A1)
2,6104
709 (1418 x 0,5)
1064 (1418 x 0,75)(B2)
(B1)
Scenario 3
(A2)
2,3494 (2,6104 x 0,9)
(A3)
1418
(B3)
1418
(C)
€ 10.500
(D)
Herhuisvestingsvergoeding
€ 5.694
(E)
Nieuwbouwkosten
Gemiddelde Maximale schadevergoeding per schademelding
€ 54.000
(F)
€ 10.000
(G)
T a b e l 9 Ge sc h a tte v a ria b e le ko s te n ( D - G) e n v a ria b e le n ( A - C) v o o r de ko s te n e n b a te n
b e re ke n in g p e r sc e n a rio .
32
Kosten (x €1.000.000)
Voor woningcorporaties
Berekening
Scenario 1
Scenario 2
Scenario 3
Sloopkosten
(C) x (D)
14,9
14,9
14,9
Herhuisvestingsvergoeding
(C) x (E)
8
8
8
Nieuwbouw
(F) x (B#)
38
57
76,6
60,9
79,9
99,5
Totale kosten
(H)
Baten (x €1.000.000)
Voor NAM
Berekening
Scenario 1
Scenario 2
Scenario 3
Gem. maximale schadevergoeding/ jaar/woning
Totale baten (per jaar)
(I)
(G) x (A#)
0,028
0,026
0,023
(G) x (A#) x (C)
39,7
36,8
32,6
Baten > Kosten (jaar)
(H)/(I)
1,53
2,12
3,05
T a b e l 10 K o s ten e n b a te n
De sloopkosten bedragen ongeveer €10.500 per woning(Acantus, 2013), terwijl
de gemiddelde schadevergoeding per woning ongeveer €9.000-10.000 bedraagt(NAM, 2014). Bovendien wordt dit bedrag per schademelding vergoed, voor
een pand met hoog risico (kwetsbaarheidscombinatie 35) was de gemiddelde fr equentie van een aardbeving van M>2 per jaar 2,6104 (in het afgelopen 10 jaar).
Bijvoorbeeld, bij scenario 2 bedraagt de gemiddelde maximale schadevergoeding
per jaar per woning ruim €26.104 (2,6104x€10.000) en de maximale schadevergoeding voor corporatiewoningen bedraagt dan in totaal circa 36,8 miljoen euro
per jaar(aangenomen dat er minstens een keer schade wordt gemeld per jaar),
terwijl de eenmalige sloopkosten voor alle risicovolle corporatiewoningen slechts
14,9 miljoen bedragen.
Daarnaast moeten huurders van de te slopen woning een vervangende huisvesting
krijgen die gepaard gaat met herhuisvesting svergoeding (Woongroep Marenland,
2008). De herhuisvestingsvergoeding bedraagt vanaf 1 januari 2012 €5.694, - per
herhuisvesting (Lefier, 2012). Voor Noordoost Groningse woningcorporaties bet ekent dit ruim 8 miljoen euro extra kosten (€5.694 x 1418).
Ten slotte komen er bij de meeste gevallen in plaats van de gesloopte woningen
ook nog nieuwe woningen. Maar omdat Noord oost Groningen een krimp regio is,
bestaat er een mogelijkheid dat niet alle woningen worden terug gebouwd, deze
situaties komen voor in scenario 1 en 2. De nieuwbouwkosten zijn naar schatting
ongeveer €54.000,- per woning en de totale kosten voor woningcorporaties kunnen dus aanzienlijk verschillen afhankelijk van het aantal, dat corporaties gaan
terug bouwen.
Bij het eerste scenario bedragen de totale kosten ongeveer 60,9 miljoen euro
(€54.000 x 709) en bij het tweede scenario zijn de totale kosten al 19 miljoen
euro meer (79,9-60,9). Bij het derde scenario bedragen de totale kosten voor woningcorporaties zelfs 99,5 miljoen euro, terwijl de maximale schadevergoeding 32
miljoen euro per jaar bedragen. De baten zouden groter zijn dan de kosten pas na
3 jaar. Scenario 1 blijkt het meest gunstig te zijn voor beide partijen in vergeli jking met scenario 2 en 3. In dit scenario zullen er 10% vaker aardbevingen
plaatsvinden en slechts 50% van de gesloopte woningen worden terug gebouwd.
Hierbij zullen de baten voor NAM groter zijn dan de kosten voor woningcorporaties na 1,5 jaar.
33
5
Conclusie en discussie
5.1
Conclusie
Samenvattend zijn de belangrijkste conclusies:








In vergelijking met bodemdaling veroorzaken aardbevingen meer directe
schades aan gebouwen. Deze directe schades zijn hoofdzakelijk te verwi jten aan aardbevingstrillingen.
Aardbevingstrillingen worden gemeten in termen van grondversnellingen
(PGA). De grondversnellingen nemen af met de magnitude en de afstand
tot het epicentrum.
Ongewapend metselwerk is het meest kwetsbare bouwmateriaal dat voorkomt in Nederland. Oudere panden en gebouwen met een groter aantal
bouwlagen zijn relatief meer kwetsbaar.
Sloopmotieven verschillen per woningcorporatie, maar de precieze redenen voor sloop van bepaalde woning zijn vaak onduidelijk. Vaak worden
woningen gesloopt om bouwtechnische gebreken.
Sloop wordt gezien als “de oplossing” om krimp tegen te gaan en corporatiewoningen worden redelijk makkelijk gesloopt.
8% van de woningen in het onderzoeksgebied lopen verhoogde kans op
schade door hun fysieke eigenschappen en locatie. Bijna de helft daarvan
zijn corporatiewoningen.
De economische baten liggen vooral bij de NAM terwijl de kosten door de
woningcorporaties gedragen worden.
Een pessimistisch scenario (scenario 1) blijkt het meest (economisch)
gunstig te zijn, zowel voor de NAM als voor de woningcorporaties.
Sinds de aardgasproductie in 1959 zijn er al ruim 1000 aardbevingen plaatsg evonden. Bij een aardbeving met een magnitude groter dan 2 kunnen er gebouwschades ontstaan. Tot nu toe zijn er gemiddeld jaarlijks 9700 schades gemeld. In
het huidige sloopbeleid van Noordoost Groningse woningcorporaties worden er
geen exacte redenen genoemd waarom zij bepaalde woningen slopen. Er kan a lleen afgeleid worden dat zij vooral woningen slopen die van slechte kwaliteit of
overbodig zijn. Het sloopbeleid van Noordoost Groningse woningcorporaties
houdt dus voor zo ver bekend nog weinig rekening met de constructieve risico’s
die kunnen ontstaan door aardbevingen.
De constructieve risico’s kunnen worden onderscheid door externe en interne
invloeden. In dit onderzoek wordt er voor externe invloeden gekeken naar de l ocatie van een woning en daarmee het aardbevingsrisico bepaald. Voor de interne
invloeden wordt er aan de hand van fysieke eigenschappen de aardbevingsgevoeligheid bepaald. Om de meest risicovolle woningen te identificeren worden beide
factoren gecombineerd.
Uit de analyse in hoofdstuk 4 blijkt dat er slechts 2 woningen van de 50 te slopen
woningen verhoogde kans op schade lopen, merendeels van andere woningen
heeft zijn qua fysieke eigenschappen niet zo aardbevingsbestendig, maar hebben
relatief kleine trillingen gevoeld in de afgelopen 10 jaar. Ook staan er geen woningen in gemeente Loppersum op de slooplijst terwijl de meeste risicovolle woningen zich bevinden in deze gemeente. Om de toekomstige risico’s te minimaliseren
kan het sloopbeleid worden gebaseerd op de mate van kwetsbaarheid en prioriteit
geven aan woningen die verhoogde kans op schade lopen door hun fysieke eige n-
34
schappen en locatie. Echter, er zijn altijd kosten en baten verbonden aan elk beleid en die verschillen per stakeholder en scenario. Uit de kosten en baten analyse
blijkt dat een pessimistisch scenario waarbij er 10% vaker aardbevingen per jaar
plaatsvinden en 50% van de woningen worden terug gebouwd het meest gunstig
is voor beide partijen.
Maar in alle gevallen zullen de kosten gedragen worden door de woningcorporaties, terwijl de baten van een aardbevingsbestendig sloopbeleid vooral bij de NAM
liggen.
35
5.2
Discussie
De resultaten van dit onderzoek geeft een alternatief sloopbeleid dat rekening
houdt met aardbevingsrisico’s op basis van twee factoren: fysieke eigenschappen
en locatie. Volgens de analyse kan een dergelijk sloopbeleid gebaseerd worden op
welke woningen prioriteit krijgen voor sloop, namelijk risicovolle woningen. Dit is
een analyse die opgesteld kan worden met datagebrek.
Echter, de resultaten kunnen verschillen wanneer er andere representatiever data
worden gebruikt. Het risico m.b.t. fysieke eigenschappen is alleen gebaseerd op
bouwlagen, type woning, bouwjaar en bouwmateriaal. Behalve het bouwjaar zijn
andere eigenschappen geschat en zijn dus niet 100% nauwkeurig. Ondanks dat de
aardbevingsbestendigheidsbepaling gebaseerd is op de theorie in hoofdstuk 2,
blijft de kwetsbaarheidsklassenindeling subjectief. Ook moeten de kwetsbaarheidsklassen niet strikt genomen worden omdat het gedrag bij een aardbev ing
aanzienlijk kan verschillen wegens andere niet meegenomen factoren zoals: soo rten vloer, fundering, mortel, horizontale verbindingselementen, vakmanschap etc.
Het meenemen van deze factoren in een eventueel vervolgonderzoek is zeker aa ngeraden, mits dat deze data aanwezig zijn.
Voor het bepalen van het risico m.b.t. de locatie van een woning worden alleen de
uitgerekende PGA waarden gebruikt van de 40 aardbevingen met M>2 die in de
afgelopen 10 jaar hebben plaatsgevonden. Maar de mate van grondversnell ing
kunnen verschillen per grondsoort, deze factor zou eigenlijk ook meegenomen
moeten worden in de formule. Daarnaast moet er ook rekening gehouden worden
met de ligging van de breuklijnen, want deze representeren namelijk de zwakke
punten in het gesteentepakket. In een eventueel vervolgonderzoek kan deze factor
ook meegenomen worden in de risicobepaling.
Naast de risicoanalyse zijn de gekwantificeerde economische voor- en nadelen
slechts een schatting, de exacte schadevergoedingen kunnen bijvoorbeeld ve rschillen afhankelijk van de mate van schade en frequentie van schademeldingen.
De totale kosten voor woningcorporaties kunnen aanzienlijk verschill en gezien
verschillende resultaten van de drie scenario’s.
36
Literatuurlijst
Acantus Groep (2013). Jaarbericht 2012 – Voel je thuis. Acantus Groep, Veendam.
Arup (2013). Groningen 2013 - Seismic Risk Study – Earthquake Scenario-Based Risk Assessment. Arup, Amsterdam.
Arup (2013). Groningen 2013 - Structural Upgrading Study. Arup, Amsterdam.
Berendsen, H., (1996). De vorming van het land – Inleiding in de geologie en de geomorfologie. Van Gorcum & Comp, Assen.
Blong, R., (2003). A Review of Damage Intensity Scales. Natural Hazards, 29, 57-76.
De Jong, B. (2013). Watersysteemanalyse voor onderzoek gebouwschade bodemdalingsgebied Nedmag. Arcadis, Assen.
De Lange, G., van Oostrom, N., Dortland, S., Borstje, H., & de Richemont, S., (2011, februari). Gebouwschade Loppersum. Deltares.
Dost, B. (2013). Eerste resultaten van de verwachte grondbeweging bij een aardbeving met
een magnitude 5.0 en van de grootte van het gebied waar een sterke grondbeweging zou
kunnen optreden. KNMI, De Bilt.
Groninger Bodem Beweging (GBB)(2014). Gasbevingen portaal. Geraadpleegd op 30 april
2014 via < http://opengis.eu/gasbevingen/>
Grünthal, G (ed). (1998). European Macroseismic Scale 1998 (EMS 1998), Council of Europe, Cahiers du Centre Europeen de Geodynamique et du Seismologie, Vol 15.
Jorritsma, H., (2010, augustus). Slopen in krimpgebieden - Uitdunnen en opwaarderen.
Rijksuniversiteit Groningen.
Kenniscentrum InfoMil (2014). Trillingen. Geraadpleegd op 2 mei 2014 via <
http://www.infomil.nl/onderwerpen/ruimte/handreiking/milieuthema/tril/>
Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut (2006), Seismisch risico in Nederland.
Geraadpleegd op 9 mei 2014 via
<http://www.knmi.nl/cms/content/22905/seismisch_risico_in_nederland>
Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut (2013). Aardbevingen door gaswinning in
Noord-Nederland. Geraadpleegd op 23 april 2014 via <
http://www.knmi.nl/cms/content/22993/aardbevingen_door_gaswinning_in_noordnederland>
Lefier. (2012). Afspraken herhuisvesting bij wijkvernieuwing. Lefier, Hoogezand.
Moonen, S., & van Herwijnen, F. (2002). Veiligheid, Betrouwbaarheid en Belastingen.
Technische Universiteit Eindhoven, Eindhoven.
Namplatform (2014). Hoe ontstaat aardgas? Geraadpleegd op 19 mei 2014 via
<http://www.namplatform.nl/gaswinning/hoe-ontstaat-aardgas.html>
Namplatform (2014). Voortgang schadeafhandeling. Geraadpleegd op 18 juni 2014 via
<http://feitenencijfers.namplatform.nl/schadeafhandeling>
Nederlandse Aardolie Maatschappij B.V. (NAM). (2014). Aardbevingen. Geraadpleegd op
21 mei 2014 via <http://www.nam.nl/nl/nam-in-society/earthquakes.html>
Nederlandse Aardolie Maatschappij B.V. (NAM). (2013, november). Technical Addendum
to the Winningsplan Groningen 2013 Subsidence, Induced Earthquakes and Seismic Hazard
Analysis in the Groningen Field. NAM.
Nederlandse Aardolie Maatschappij B.V. (NAM), (2010). Bodemdaling door Aardgaswinning: NAM-gasvelden in Groningen, Friesland en het noorden van Drenthe. NAM, Assen.
37
Rijksoverheid (2014). Gaswinning en gasinfrastructuur. Geraadpleegd op 19 mei 2014 via
<http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/gaswinning-eninfrastructuur/gasexploratie-en-productie/groningenveld>
Swiss Seismological Service (2014). Frequently asked questions. Geraadpleegd op 1 mei
2014 via http://www.seismo.ethz.ch/edu/FAQ/index_EN
Thomsen, A., & Andeweg-van Battum, M.T., (2004, augustus). Sloop en Sloopmotieven –
tussenrapportage enquête sociale huursector. Technische Universiteit Delft, Delft.
TNO (2013). Toetsing van de bodemdalingsprognoses en seismische hazard ten gevolge van
gaswinning van het Groningen veld. TNO, Utrecht.
TNO (2013, juni). Delfstoffen En Aardwarmte In Nederland - Jaarverslag 2012. Ministerie
van Economische Zaken, Den Haag.
Van der Vlier, K., & Thomsen, A. (2009). Het maatschappelijke rendement van sloop, VHVBulletin, Forum vereniging voor volkshuisvesting.
van Eck, T., Goutbeek, F., Haak, H. & Dost, B. (2006). Seismic hazard due to smallmagnitude, shallow-source, induced earthquakes in The Netherlands. KNMI, De Bilt.
Van Galen, G., & de Vries, I. (2012, juli). Een onderzoek naar de beleving van huurders bij
gedwongen verhuizingen in Oost-Groningen. SEV, Rotterdam.
Van Nimwegen, N., & Heering, L. (2009). Bevolkingsvraagstukken in Nederland anno 2009
- Van groei naar krimp. Een demografische omslag in beeld. Nederlands Interdisciplinair
Demografisch Instituut(NiDi), Amsterdam.
Walraven, J.C., & Lurvink, M.L. (2014). Voorlopige ontwerpuitgangspunten voor nieuwbouw en verbouw onder aardbevingsbelasting ten gevolge van de gaswinning in het Groningenveld. Nederlands Normalisatie Instituut.
Woongroep Marenland (2013). Jaarverslag 2012 - Maatschappelijk investeren in de Eemsdelta. Woongroep Marenland, Appingedam.
Woongroep Marenland (2008). Sociaal plan - Woongroep Marenland, Woongroep Marenland, Appingedam.
Woonstichting Groninger Huis (2013). Jaarverslag 2012 – Strak op koers. Woonstichting
Groninger Huis, Zuidbroek.
Woonstichting Wierden en Borgen (2013). Jaarverslag 2012. Woonstichting Wierden en
Borgen, Bedum.
Wu, Y., Teng, T., Shin, T., & Hsiao, N. (2003). Relationship between Peak Ground Acceleration, Peak Ground Velocity, and Intensity in Taiwan. Bulletin of the Seismological Society of
America, 93, 386-396.
Databronnen
Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) StatLine. Woningbouw- voorraadmutaties 19882011. Gedownload op 21 mei 2014 via
<http://statline.cbs.nl/StatWeb/publication/?VW=T&DM=SLNL&PA=7413&LA=NL>
Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut (2014). Aardbevingen in Nederland - De
meest recente aardbevingen in en rondom Nederland. Gedownload op 23 april 2014 via <
http://www.knmi.nl/seismologie/aardbevingen-nederland.html>
NL Olie en Gasportaal (2014). Boorgaten (TNO-data bron). Gedownload op 29 april 2014
via < http://www.nlog.nl/nl/pubs/maps/other_maps/other_maps.html>
NL Olie en Gasportaal (2014). Olie en gasvelden (TNO-data bron). Gedownload op 29 april
2014 via < http://www.nlog.nl/nl/pubs/maps/other_maps/other_maps.html>
38
NL Olie en Gasportaal (2006). Zechstein en Aken breuklijnen. Gedownload op 20 mei
2014 via < http://www.nlog.nl/nl/pubs/maps/geologic_maps/NCP1.html>
Nederlandse Aardolie Maatschappij B.V. (NAM)(2014). Aantal schademeldingen per gemeente vanaf augustus 2012. Geraadpleegd op 29 april 2014 via <
http://feitenencijfers.namplatform.nl/geokaart/>
Risicokaart (2014). Aardbeving vlakken – Mercalli zones. Gedownload op 29 april via
<http://nederland.risicokaart.nl/risicokaart.html?prv=groningen>
39
Bijlagen
B ijla ge 1 D e Euro p e s e M a c ro s e is m is ch e S ch a a l 19 9 8 B ro n: www. s e is m o .e t h z . ch
40
B ijla ge 2 C o ns t ruc t ie t y p e e n kwe t s b a a rh e id s kla ss e B ro n: Euro p ea n S e is m o lo gica l
Co m m is s io n, 19 9 8
41
B ijla ge 3 4 0 a a rd b e v inge n m e t M > 2 d ie wa a rge no m e n z ijn in d e a fge lo p e n 1 0 ja a r
Nummer
Datum
Locatie
Magnitude
1km
2km
3km
4km
5km
6km
7km
8km
9km
10km
1
20040610
Doodstil
2,1
0,09
0,06
0,04
0,03
0,02
0,02
0,01
0,01
0,01
0,01
2
20050530
Westeremden
2,3
0,10
0,07
0,05
0,03
0,03
0,02
0,02
0,01
0,01
0,01
3
20060321
Ten Post
2,4
0,10
0,07
0,05
0,04
0,03
0,02
0,02
0,02
0,01
0,01
4
20060323
Overschild
2,2
0,09
0,06
0,04
0,03
0,02
0,02
0,02
0,01
0,01
0,01
5
20060808
Westeremden
2,5
0,10
0,07
0,05
0,04
0,03
0,02
0,02
0,02
0,01
0,01
6
20060808
Westeremden
3,5
0,12
0,10
0,09
0,07
0,06
0,05
0,05
0,04
0,03
0,03
7
20060826
Westeremden
2,3
0,10
0,07
0,05
0,03
0,03
0,02
0,02
0,01
0,01
0,01
8
20061023
Garsthuizen
2,3
0,10
0,07
0,05
0,03
0,03
0,02
0,02
0,01
0,01
0,01
9
20070126
Zeerijp
2,3
0,10
0,07
0,05
0,03
0,03
0,02
0,02
0,01
0,01
0,01
10
20070217
Harkstede
2,6
0,10
0,08
0,06
0,04
0,03
0,03
0,02
0,02
0,02
0,01
11
20070609
Zeerijp
2,1
0,09
0,06
0,04
0,03
0,02
0,02
0,01
0,01
0,01
0,01
12
20070930
Froombosch
2,1
0,09
0,06
0,04
0,03
0,02
0,02
0,01
0,01
0,01
0,01
13
20080518
Garsthuizen
2,2
0,09
0,06
0,04
0,03
0,02
0,02
0,02
0,01
0,01
0,01
14
20080710
Holwierde
2,5
0,10
0,07
0,05
0,04
0,03
0,02
0,02
0,02
0,01
0,01
15
20081030
Westeremden
3,2
0,11
0,10
0,08
0,06
0,05
0,04
0,04
0,03
0,03
0,02
16
20081107
Garsthuizen
2,2
0,09
0,06
0,04
0,03
0,02
0,02
0,02
0,01
0,01
0,01
17
20090201
Westeremden
2,2
0,09
0,06
0,04
0,03
0,02
0,02
0,02
0,01
0,01
0,01
18
20090414
Huizinge
2,6
0,10
0,08
0,06
0,04
0,03
0,03
0,02
0,02
0,02
0,01
19
20090416
Appingedam
2,6
0,10
0,08
0,06
0,04
0,03
0,03
0,02
0,02
0,02
0,01
20
20090508
Zeerijp
3,0
0,11
0,09
0,07
0,06
0,04
0,04
0,03
0,03
0,02
0,02
21
20100331
Froombosch
2,4
0,10
0,07
0,05
0,04
0,03
0,02
0,02
0,02
0,01
0,01
22
20100503
Spijk
2,3
0,10
0,07
0,05
0,03
0,03
0,02
0,02
0,01
0,01
0,01
23
20100814
Uithuizermeeden
2,5
0,10
0,07
0,05
0,04
0,03
0,02
0,02
0,02
0,01
0,01
24
20110119
Westerwijtwerd
2,4
0,10
0,07
0,05
0,04
0,03
0,02
0,02
0,02
0,01
0,01
25
20110627
Garrelsweer
3,2
0,11
0,10
0,08
0,06
0,05
0,04
0,04
0,03
0,03
0,02
26
20110831
Uithuizen
2,5
0,10
0,07
0,05
0,04
0,03
0,02
0,02
0,02
0,01
0,01
27
20110906
Oosterwijtwerd
2,5
0,10
0,07
0,05
0,04
0,03
0,02
0,02
0,02
0,01
0,01
28
20111230
Middelstum
2,2
0,09
0,06
0,04
0,03
0,02
0,02
0,02
0,01
0,01
0,01
29
20120815
Leermens
2,4
0,10
0,07
0,05
0,04
0,03
0,02
0,02
0,02
0,01
0,01
30
20120816
Huizinge
3,6
0,12
0,11
0,09
0,08
0,07
0,06
0,05
0,04
0,04
0,03
31
20130119
Overschild
2,4
0,10
0,07
0,05
0,04
0,03
0,02
0,02
0,02
0,01
0,01
32
20130207
Zandeweer
2,7
0,11
0,08
0,06
0,05
0,04
0,03
0,02
0,02
0,02
0,02
33
20130207
Zandeweer
3,2
0,11
0,10
0,08
0,06
0,05
0,04
0,04
0,03
0,03
0,02
34
20130209
't Zandt
2,7
0,11
0,08
0,06
0,05
0,04
0,03
0,02
0,02
0,02
0,02
35
20130702
Garrelsweer
3,0
0,11
0,09
0,07
0,06
0,04
0,04
0,03
0,03
0,02
0,02
36
20130720
Oosterwijtwerd
2,4
0,10
0,07
0,05
0,04
0,03
0,02
0,02
0,02
0,01
0,01
37
20130816
Lageland
2,1
0,09
0,06
0,04
0,03
0,02
0,02
0,01
0,01
0,01
0,01
38
20130904
Zeerijp
2,8
0,11
0,08
0,06
0,05
0,04
0,03
0,03
0,02
0,02
0,02
39
20140213
Leermens
3,0
0,11
0,09
0,07
0,06
0,04
0,04
0,03
0,03
0,02
0,02
40
20140311
Schildwolde
2,3
0,10
0,07
0,05
0,03
0,03
0,02
0,02
0,01
0,01
0,01
42
43