Henk van Bastelaar 80 jaar

Henk van Bastelaar, de eerste fietsende straatmaker, 80 jaar
In de binnenstad van Paramaribo kan je regelmatig een oude man
aantreffen bij grote straatwerkzaamheden. Bril op de neus, hoedje tegen
de brandende zon, scherpe blik in de ogen. De jonge straatmakers krijgen
aanwijzingen van hem, bij de vernieuwing van de binnenplaats van Fort
Zeelandia, bij de aanleg van het plein rondom de gerestaureerde
kathedraal. Niemand van hen weet dat hun leermeester in de jaren vijftig
een verdienstelijk wielrenner is geweest in het peloton van amateurs,
onafhankelijken en profs. Op 6 februari 2014 is hij 80 jaar geworden. Henk
van Bastelaar, de eerste fietsende straatmaker…
Henk van Bastelaar krijgt in 1948, hij is dan amper 14 jaar, zijn eerste fiets. Hij voetbalt dan bij de roomskatholieke voetbalclub Spartaan 20 in Rotterdam. Eén van zijn medespelers heeft een racefiets. “Dat wil ik ook
wel” – zegt Van Bastelaar – “met mijn vader speur ik tussen de advertenties in de krant of er een wielrenfiets
wordt aangeboden. We vinden er een, met houten velgen. Heb me daarna snel gemeld bij Wielervereniging
RRC De Pedaalridders. Eigenlijk een elitaire club, met Jorinus van der Wiel als voorzitter”.
Hoe jong ook, Van Bastelaar heeft dan al ‘een heel leven achter de rug’, zoals zoveel van zijn leeftijdgenoten die
in Rotterdam de oorlog en bezetting hebben overleefd. Als stadsjongetje mag hij na het bombardement in
Beers in Brabant bij de familie Thomassen aansterken. In de hongerwinter probeert hij met zijn oudste zuster
lopend naar Leeuwarden te gaan, maar blijft steken in Steenwijkerwold, waar hij het einde van de oorlog
beleeft. Daarna terug naar Rotterdam, naar school en vervolgens naar de ambachtsschool. Op zijn 14 de doet hij
het praktijkgedeelte van de opleiding in dienst van de gemeente Rotterdam. Van Bastelaar: “Vier dagen in de
week praktijk en 1 dag naar de ambachtschool voor theorie. Na 3 jaar moest je examen doen, proefstraten.
Twee jaar later nog een keer voor zwaardere materialen zoals trottoirbanden zetten en keien straten . Toen
moesten we een kruispunt aanleggen. Daar zaten alle aspecten van het vak in. Drie weken waren we daarmee
bezig, terwijl alle dagen examinatoren ons op de vingers keken en tussendoor allerlei vragen stelden. Dan kreeg
je nog niet je diploma, want eerst moest 6 weken lang het verkeer eroverheen. Als je werk zich al die tijd goed
had gehouden kreeg je je diploma en je cijferlijst.”
In de avonduren is Van Bastelaar veel op de fiets te vinden. Gewoon
trainen of - eens in de week - tijdens de verenigingsavond van De
Pedaalridders. Van junior groeit hij geleidelijk aan door tot nieuweling. “Ik
had al snel door dat ik een beetje kon sprinten”. Zeer behulpzaam is voor
hem het advies dat hij als nieuweling krijgt van Gerrit Schulte, in binnenen buiteland bekend als ‘le fou pedalant’. Onderweg naar de familie
Thomassen in Beers besluit hij af te stappen bij het restaurant De Vliert, in
Den Bosch, dat door Schulte wordt gerund. Zijn grote idool blijkt er zelf te
zijn. Hij verzamelt al zijn moed, stelt zich aan hem voor en vraagt hem
trainingsadvies. “De wedstrijdjes zijn voor jullie meestal 40 kilometer, dus
moet je 50 kilometer trainen. En dat doe je op een doortrapper met een
lage versnelling, 48-18. De wedstrijd rijd je met een versnelling van 48-17,
freewheel”. Van Bastelaar volgt het advies een week lang op en rijdt
daarna een koers in Oss. “Ik vloog laag, werd op de meet met een
banddikte geklopt door Karel Hamelink, maar had wel 12 van de 16
premies gewonnen. Nog steeds ben ik begeesterd door die Schulte.” Later
koerst Van Bastelaar in Papendrecht. Hamelink is daar zijn belangrijkste
tegenstander. Maar nu zijn de rollen omgedraaid. Van Bastelaar wint. “De zaak was verrekend”. Later, in de
Ronde van Naaldwijk, blijft hij ook de zes jaar jongere Jan Janssen voor.
Zijn militaire diensttijd brengt hij door in Ossendrecht. Als de dienst erop
zit kleedt hij zich om en traint tot een uur of 10. In die tijd is er geen
militair kampioenschap. Wel doet hij aan het Nederlands kampioenschap
mee, dat op het circuit in Zandvoort wordt gehouden. Ook Peter Post doet
mee. Voor Van Bastelaar zit er die keer geen ereplaats in.
In zijn nieuwelingen- en amateurtijd rijdt Van Bastelaar veel wedstrijden
op de wielerbaan aan de Kromme Zandweg in Rotterdam. Daar wint hij met grote regelmaat. Ook begint hij
daar koppelkoersen te rijden. Aanvankelijk met Manus Brinkman. “Het evenwicht was zoek met hem. Hij liet de
tegenstanders te gemakkelijk een halve ronde pakken en dan moest ik proberen dat goed te maken. Ben
daarom met hem gestopt. Theo Sijthoff werd mijn koppelgenoot. Toen wonnen we wel.”
Na militaire dienst keert Van Bastelaar bij het gemeentelijk
straatmakersbedrijf in Rotterdam terug. “Toen ik 22, 23 jaar was, waagde
ik de overstap naar de beroepswielrenners. Het eerste half jaar
combineerde ik dat nog met het straatmaken. Overdag werkte ik in
Antwerpen, onder meer aan de Vogeltjesmarkt, en ‘s avonds trainde ik op
de wielerbaan in het Sportpaleis.” Daar rijdt hij met Sijthoff onder meer in
het voorprogramma van de zesdaagse. Later rijden ze ook samen in
Brussel en Gent. Daar lopen ze al tegen merkwaardige gewoontes in de
wielersport aan als ze wat naam beginnen te maken. “In Gent zegt de
directeur tegen ons: jullie mogen hier wel rijden, maar jullie mogen niet
winnen. Toen hebben we besloten niet mee te doen.”
De Antwerpse directeur stelt het jonge koppel voor in Kopenhagen te gaan
rijden, waar Falk Hansen, in zijn jeugd ook een groot renner, directeur is.
Die geeft jonge renners graag een kans. “We zijn in een viswagen
meegereden vanuit Rotterdam. Bij de Deense grens worden we eruit
gegooid met onze fietsen en wat reservewielen. We zijn toen met de trein
verder gegaan. In Kopenhagen zijn we naar een jeugdherberg gegaan.
Daar worden we bij Falk Hansen geïntroduceerd door de Deense vrouw
van de Duitse verzorger van Gerrit Schulte. Helaas is de baan nog niet
klaar, daarom trainen we op de weg. We zijn niet de enigen. Ook Oskar
Plattner, Fritz Pfenninger, Klaus Bugdahl en nog meer toppers bereiden
zich op de opening van het baanseizoen in Kopenhagen voor. In totaal 32
renners.”
Van Bastelaar en Sijthoff, drie jaar jonger maar toevallig ook op 6 februari
geboren, moeten zich bewijzen in een proefwedstrijd. Ze moeten het onder
andere opnemen tegen het koppel Plattner-Pfenninger. Die weten samen
een ronde voorsprong te nemen. “Daarna weet ik bij hen aan te klampen, in
de slotsprint leg ik het af tegen Plattner, die in 1952 wereldkampioen sprint
is geweest. Van Falk Hansen krijgen we dan een contract voor 200 kronen,
dat is in die tijd niet verkeerd.”
Na een inspannende avond op de baan in Kopenhagen loopt hij de deur uit
en komt daar een Australische tegenstander tegen. “Ik ga slapen”, zegt Van
Bastelaar. “Kan jij slapen? Ben je dan niet gedrogeerd? Niemand kan slapen
na zo’n koers.” Later praat hij er met Schulte over. Die vertelt me dat hij het
wel heeft geprobeerd, maar dat hij er snel mee is gestopt. Je moet pijn
kunnen lijden, is zijn advies, dat geheel in lijn ligt met zijn eerdere
trainingsadviezen aan Van Bastelaar.
Om hem heen grijpen veel collega’s naar de pillen. “Er waren erbij die
drogeerden als paarden. Die reden de politiewagens voorbij en werden ook
wel eens dicht bij de finish expres de andere kant opgestuurd. Ik neem het de jongens niet kwalijk, dat ze
pakten. Het gaf hen soms net dat beetje extra dan ze nodig hadden. Zelf reed ik regelmatig prijs zonder doping.
Alleen voor de Ronde van Feyenoord heb ik enkele ampullen vitamine B12 genomen.”
“Theo Sijthoff blijkt later voor mij eigenlijk niet de goede maat. Waar hij twee rondjes doet, doe ik er drie. Ook
moet ik het klassement in de gaten houden. Maar als het om publiciteit gaat is hij er als de kippen bij. Op de
weg rijden we ook vaak samen. Bij de Pijl van Heerlerheide word ik zesde. De dag ervoor was er een zware
wedstrijd in Zuid-Limburg, waarbij we 18 keer de Cauberg over moesten. Na twee keer vond ik het wel genoeg
en stapte af, waardoor ik redelijk fit aan de start sta. Theo en andere teamgenoten zijn nog uitgeput van de
vorige dag.”
Op zijn 28ste gaat Van Bastelaar bij zich zelf te rade. Hij heeft dan een plaats
gekregen in de Wolber-ploeg. “Wat heb ik te zoeken in een sport waar ik
niet echt verder kom? Ik reed vaak bij de eerste tien, zonder doping. De
overdekte wielerbaan in Rotterdam bleef maar op zich wachten. Had een
leuke tijd, kon ervan bestaan maar geen toekomst. Besloot daarom om als
straatmaker voor me zelf te gaan beginnen”.
Omdat hij goed werk levert krijgt Van Bastelaar ik snel allerlei opdrachten.
Op enig moment wordt hij gebeld door aannemer Dirck de Wilde, die hem
vraagt in Vlaardingen een werk te maken. Hij geeft hem zijn prijs, maar die
vindt hij te hoog. “Je krijgt wat minder, maar ik beloof je, later krijg je wat
je tekort komt op een ander werk dubbel en dwars vergoed. De Wilde
hield zijn woord. Dat gebeurde in Capelle aan de IJssel. Zo ging dat in die
dagen. Van het een kwam het ander. Ik was nog geen 33 of ik had dik 90
man in dienst.”
Op zijn 55ste krijgt Van Bastelaar gezondheidsproblemen. Na een zware
hartoperatie en een langdurig ziekbed heeft hij geen puf meer. Als een aangeslagen vogeltje zit hij thuis op de
bank. De behandelende artsen adviseren hem met werken te stoppen. De keuringsartsen gaan daarmee
akkoord. Van Bastelaar: “Maar ja, op enig moment ging het toch weer kriebelen. Ik begon aan een opleiding
aan de Rotterdamse Dag en Avond School (RAS). Deed lessen Nederlands, Engels, tekenen, schilderen en
kunstgeschiedenis. Zes jaar lang. Ik heb ervan genoten.”
Kort erna is zijn huwelijk op. Van Bastelaar verhuist naar Almere en leert
daar in 2001 zijn huidige vriendin Jeanette kennen. Zij is Surinaamse van
geboorte. Ze nodigt hem uit met haar naar Suriname te gaan. Daar woont
nu nog steeds. Maar stilzitten er niet bij. Sterker nog, hij is weer terug in
het straatmakersvak.
Hij begint met het adviseren van leerlingen van de Stichting
Arbeidsmobilisatie en Ontwikkeling (SAO) die de binnenplaats van Fort
Zeelandia opknappen. Daarna adviseert hij SAO bij het opzetten van de
straatmakersopleiding. Zoals hij het zelf heeft geleerd wordt de theorie
met een forse dosis praktijkwerk gecombineerd. “Met de leerlingen gingen we aan de slag bij de Ark van Noach
en het Zorghotel. Maakten mooi werk. Later hebben we het plein bij de Kathedraal gedaan.”
Inmiddels heeft Van Bastelaar weer een bedrijf opgericht, samen met
3 compagnons, Oranje Infra. Daarbinnen leidt hij ook weer jongens
op. Binnenkort wil hij stagiaires uit Nederland naar Paramaribo laten
overkomen. “Straten maken is een mooi vak”, zegt Van Bastelaar. “Je
maakt iets wat zichtbaar is en ik wil daarvan graag zolang het me
gegeven is alle kneepjes aan jongeren overdragen. Zeker in Suriname
is daarin een grote behoefte gezien er weinig goede vaklieden zijn. Ze
kunnen tevens daar een goede boterham in verdienen, mits ze een
goede vakman zijn geworden”.
Henk van Bastelaar is op zijn 80ste weliswaar uitgefietst, maar nog lang niet op non-actief. Hij draagt zijn
enthousiasme voor het straatmaken aan jongeren over en koestert in stilte zijn wielerverleden. Maar als hij
daartoe wordt uitgedaagd, kan hij er nog steeds er met grote hartstocht overpraten.
Jeroen Sprenger
2 februari 2014